Professional Documents
Culture Documents
(!) Leenwoorden zijn hier een complicerende factor. Er ontstaan regelmatige correspondenties
zonder dat er gesteld kan worden dat de brontaal en de ontlenende taal uit een gemeenschappelijke
voorganger zijn voorgekomen.
Bv. Latijn /e/ (breve) ten opzichte van NL /i/ (brief): er is geen verwantschap tussen de twee talen
door een gemeenschappelijke voorfase. (Latijn: Italisch, Nederlands: Germaans < Oergermaans)
NL /o/ NL /oey/
Duitse /o/ (Brot) Duitse /au/ (Rauch) Duitse /ci/ (traumen) Duitse /ø/ (flöte)
1
De talen die we nu vergelijken behoren tot eenzelfde taalfamilie, namelijk de Germaanse
talenfamilie.
HOOFDSTUK 2: KLANKVERANDERINGEN EN KLANKWETTEN
Klankwet = taalverandering die met grote regelmaat plaatsvindt. Een klankwet werkt gedurende een
bepaalde tijd en op een bepaalde plaats al of niet met de conditie van een bepaalde fonetische
omgeving.
Algemene formule: [x > y / z] T P al/ol > ou / dentaal Oudnederlands
gemarkeerde = conditionering
x > y = abstracte symbolen voor klanken
T = tijd, periode
P = plaats, gebied
De verandering vindt plaats voor, tussen of na bepaalde klanken of grenzen.
Deze drie posities gecombineerd met klankverandering fase 2 en 3 geeft volgend schema:
Klanktoevoeging Klankdeletie
Anlaut Prothesis: schola > scole > Procope: huus (MNL) > uis
école
Inlaut Epenthesis: kerk > kerrek Syncope: weder > weer
(svarabhaktivocaal/sjwa)
Auslaut Paragoge: nieman > niemand Apocope: vrouwe > vrouw
+ 7e type: metathesis = plaatswisseling van een klank: wesp > weps x (z) y > y (z) x
Uitzonderingen op de klankwet:
1. Klankwet werkte niet meer (bv. folder werd niet fouder)
2. Klankwet geformuleerde klankveranderingen verspreiden woord per woord: bepaalde
woorden waren buiten het bereik van de klankwet
3. <uu> > <ui> vanaf 16e eeuw, niet in klanknabootsingen zoals bv. kukeleku of gebruikssfeer
zoals in duvel
= klankwettige uitzonderingen: een regelmatige beperking op de klankwet.
Bv. voor r geen diftongering: /y/ > /oey/ niet in buur, zuur, huur.
Klankwetten zijn ook beperkt tot een bepaalde geografische regio. Gevolg: realisatie van klanken kan
verschillend zijn in verschillende regio’s van eenzelfde taalgebied. Nieuwe y is zo ontstaan in
bepaalde regio’s en terwijl er in andere regio’s nog de oude x werd gerealiseerd.
“Wat zich synchroon naast elkaar aanbiedt in dialecten is heel vaak een afspiegeling van wat zich
diachroon (na elkaar) heeft voltrokken.”
2
Principe van de minste inspanning:
vergemakkelijking van productie: reductie van volle vocalen tot sjwa in onbeklemtoonde
lettergrepen
vergemakkelijking van perceptie: hoe duidelijker we articuleren, hoe beter we worden
begrepen
evenwicht is vereist!
Taalontleningen
Ontleningen raken alle taalniveaus maar niet in gelijke mate. Hetgeen het meest wordt ontleend zijn
woorden. Door lexicale ontleningen kunnen ook leenfonemen ontstaan, zoals in beige of genie.
Ontleningen vormen ook vaak een verklaring voor schijnbare uitzonderingen op de klankwetten!
Bv. minuut (niet minuit): ontleend aan het Frans nadat de (laat-) Middelnederlandse en
Nieuwnederlandse verschuiving /y/ > /oey/ al had plaatsgevonden. Als het woord al deel uitmaakte
van het ONL of MNL zouden we minuit kennen en niet minuut.
Oer-Indo-Europees > Oer-Germaans (laatste millenium voor Christus) > Gemeengermaans (° onze
jaartelling). Gemeengermaans had al een grotere dialectische schakering van het Oer-Germaans.
Drie verschuivingen:
1. Stemloze occlusieven worden stemloze fricatieven: Lat tres > Eng think
2. Stemhebbende occlusieven worden stemloze occlusieven: Lat decem > NL tien
3. Stemhebbende geaspireerde occlusieven worden stemhebbende fricatieven: Gotisch midjis >
NL midden
3
Bv. Aan het Latijnse pater beantwoordt niet het Gotische faþar (stemloze fricatief /θ/) maar wel
fadar (stemhebbende fricatief /δ/). Frater kent wel de Gotische correspondent broþar, conform
klankwet 1. Hoe kan dit verschil dus verklaard worden?
Verner ontdekte een verband tussen wisselend optreden van stemloze en stemhebbende fricatieven
en de accentverhoudingen van het Oer-Indo-Europees: de stemloze fricatieven van het Oer-
Germaans worden stemhebbende in een stemhebbende omgeving (bv. vocalen).
Daarom: broþar(“broeder”) hoofdaccent op 1e syllabe dus fricatief blijft stemloos. Bij vader ligt
het hoofdaccent op de vocaal die op de fricatief volgt dus wordt een stemhebbende fricatief (fadar
ipv faþar).
Hiermee levert Verner een typisch voorbeeld van de strenge methodologische werking van de
Neogrammatici (systematiek ontdekken in de uitzonderingen).
Syntaxis
Wulfila spiegelde sterk aan de Griekse bijbel. Het is dus riskant om aan de Gotische taal conclusies te
verbinden over de syntaxis van de Germaanse talen. Toch: Wulfila hanteerde een sterk fonologische
spelling (H4), bv. schip > skip. De cluster aan het woordbegin wordt gerealiseerd als /sk/ (bevestiging
hiervoor in andere historische taaldata van de Germaans talen).
Algemeen
Gotisch heeft beginaccent: klemtoon valt op de eerste lettergreep behalve bij werkwoorden
met een prefix (dan valt de klemtoon op de syllabe na de prefix)
In het Gotisch spelen naamvallen geen grote rol: aan de naamval kan men de functie van het
woord zien (Nominatief – accusatief – datief – genitief).
Gotisch heeft uitvoerige flexie en is dus een synthetische taal (woorduitgang geeft functie
aan) vergeleken met het Nederlands.
Het Gotisch kent ook meer volle vocalen in onbeklemtoonde finale lettergrepen (door het
naamvalssysteem).
Werkwoordsvormen (p.13)
In het Gotisch wordt alleen gebruik gemaakt van persoonlijke voornaamwoorden bij nadruk of
tegenstelling. Dit toont het synthetisch karakter van het Gotisch aan: de werkwoorden drukken
namelijk persoon, getal, wijze, tijd, … uit.
4
(!) Gotisch is de enige overgeleverde taal van de Oost-Germaanse tak binnen de Germaanse talen.
Van de huidige Germaanse talen zijn enkel de West- of Noord-Germaanse relevant.
Gotisch en Nederlands hebben een gemeenschappelijke oorsprong, maar het Nederlands komt niet
voort uit het Gotisch!
HOOFDSTUK 4: SPELLING EN UITSPRAAK – LETTER EN KLANK
Reconstructie van uitspraak: spellingsverschillen wijzen over het algemeen op klankverschillen. Het
probleem is dat dit niet altijd een één-op-één relatie bevat tussen letter en foneem.
Een spellingsysteem waarin de weergave van fonemen ideaal is moet aan drie criteria voldoen:
1. Een grafeem vertegenwoordigt één foneem
2. Een bepaald foneem wordt altijd door hetzelfde grafeem weergegeven
3. Een enkelvoudig foneem wordt door een enkelvoudig grafeem weergegeven
(!) Hedendaagse spelling kent afwijkingen op deze drie criteria:
Grafeem <d> geeft zowel /d/ als /t/ weer
Klank /t/ kan door grafeem <d> en <t> worden weergegeven
Enkelvoudig foneem /θ/: monoftong maar wordt weergegeven door <eu> of /i/ door <ie>
Gotische Bijbelvertaling van Wulfila bevat een sterk fonologisch spellingssysteem. De één-op-één
relatie is hier meestal wel een feit, maar Wulfila’s spellingssysteem is een uitzondering. Toch kan
gesteld worden dat het vroegere Nederlands een meer fonologische spelling kende dan nu.
Bekijk het MNL lant en het NNL land (naar analogie met ‘landen’).
MNL hanteert twee morfologische principes nog niet die ons systeem nu wel kent:
1. Principe van gelijkvormigheid: eenzelfde morfeem op altijd dezelfde manier weergeven (land
want landen)
2. Principe van analogie: derde persoon enkelvoud krijgt een ‘t’ (hij vindt want hij loopt/werkt)
morfologische spelling
De morfologische spelling is niet het probleem maar wel de etymologische spelling is een storende
factor. Bepaalde spellingsverschillen beantwoorden aan historische klankverschillen maar blijven
bewaard ook wanneer de klankverschillen niet meer bestaan.
Bv. <ei>, <ij>: spellingsverschil maar geen klankverschil meer in het huidig NL. De geschreven taal is
conservatiever dan de gesproken taal!
Verschillende gegevens die kunnen helpen bij de reconstructie van de klankwaarde die achter
bepaalde spelling schuilgaat:
1. Systematische spellingsverschijnselen: wijzen doorgaans op klankverschil. Bv. MNL steene, weten
<ee> en <e>: fonologische spelling dus toen was er waarschijnlijk wel een klankverschil (nog
aanwezig is sommige Vlaamse dialecten nu)
2. Foutieve of variabele spellingen: wijzen op het feit dat een bepaald uitspraakverschijnsel aan
verandering onderhevig is. MNL overmitsch > overmits: /sx/-realisatie van de cluster <sch> is
verdwenen en vervangen door /s/. Auteur kon zich niet meer baseren op wat hij hoorde wat zorgde
voor hypercorrectie: auteur pende afwisselend <s> en <sch> neer, ook waar dat vroeger nooit
voorkwam. (<sch> bewaard in anlaut)
3. De weergave van ontleningen: auteur kende de Latijnse uitspraak en daarom wordt Gotische <au>
als /o/ uitgesproken. Bv. november <naubaimbar> in de 6 e eeuw.
Gotische <au> als /o/, /ai/ als /ε/ en /b/ als /b/ na consonant, en als /v/ na vocaal.
4. Klankwaardn binnen de donor-spelling: spelling waarvan de te interpreteren spelling is afgeleid.
Spelling van Wulfila is afgeleid van de Griekse spelling. Daarom had <ei> de Griekse klankwaarde /i/
zoals in steigan: <ei> werd uitgesproken als /i/ (‘stijgen’).
5
5. Rijmen: geeft informatie over de uitspraak. Bv. MNL grafemen <ie> en <ij> beantwoorden aan /i/-
achtige klank. <ij> in wijn en <ie> in giet worden niet op dezelfde manier gerealiseerd want ze
worden in rijm niet aan elkaar gekoppeld.
(!) Dichters maken al eens rijmen die in hun eigen omgangstaal niet kunnen maar wel in een andere
variëteit van de taal, omdat die meer prestige heeft (“oogrijmen”).
Geen van bovenstaande hulpmiddelen geven absolute zekerheid dus een combinatie is zeker
wenselijk.
Bv. spelling <ee> in steene en <e> in weten. Verschillende spelling = verschillende uitspraak. Dit
wordt ondersteund door het feit dat de woorden geen rijmparen zijn. Maar toch is nog niet duidelijk
hoe de vocalen nu juist werden uitgesproken.
Hoe was de uitspraak dan juist? Ipv. <ee> verschijnt ook <ie>: vocaal is dus een /i/-achtige klank. De
twee grafemen <ee> kan ook wijzen op een diftong, bv. /iə/ zoals in Oost-Vlaamse dialecten.
HOOFDSTUK 5: OUDNEDERLANDS
Oudnederlands = periode van +- 500 tot 1150
De Hoogduitse klankverschuiving voltrok zich in het bergachtige zuiden van het huidige Duitsland.
Van daaruit verspreidde het zich naar het noorden maar bereikte de Nederduitse dialecten niet. De
veranderingen vonden hun weg in de Duitse standaardtaal.
Oudste fase van het Nederlands: afvragen of we het Oud-Nederduits (Oudsaksisch) moeten
meenemen naast het Frankisch?
Er heerst een afbakeningsprobleem in de andere richting: bepaalde Nederlandse dialecten
ondergingen de Hoogduitse klankverschuiving wél (bv. Limburgse dialecten).
Algemeen
Het Nederlands is zich gaan onderscheiden van het Duits door de Hoogduitse klankverschuiving en
de geschiedenis van het Nederlands begint op het moment dat deze klankverschuiving zich doorzet.
Inhoud
Stemloze occlusieven p, t, k worden affricaten of fricatieven
o Fricatieven ontstonden enkel wanneer enkele occlusieven voorafgegaan werden
door vocaal (bv. water – Wasser)
o Affricaten /pf, ts/ ontstonden bij lange consonanten, geminaten en enkele occlusief
na bepaalde consonanten (bv. paard – Pferd, zetten – setzen)
Stemhebbende occlusieven worden stemloos (bv. dag – Tag): dit heeft zich doorgezet in een
veel kleiner gebied dan de eerste klankverschuiving
6
Inhoud
Ontronding van de vocaal /Y/
o Nederlandse ‘put’ versus West-Vlaamse ‘pit’
o Ook bewaard in toponiemen en familienamen: Vandeputte (ruime verspreiding) –
Vandepitte (zeer westelijk) of toponiem Pittem
o In de standaardtaal hebben vormen met /I/ geen plaats veroverd. Vormen met /Y/
hebben de ontronding teruggedrongen
Spontane palatalisatie van de korte /o/
o Nederlandse ‘bos’ versus West-Vlaamse ‘bus’
o Spontane palatalisatie omdat de uitspraak van de vocaal naar voor geschoven is;
‘spontaan’ omdat er geen wijsbaar fonetische oorzaak voor is gevonden
o Vgl. Vandenbussche (zeer westelijk) en Vandenbossche (ruimere verspreiding, maar
toch nog erg westelijk) en Bosmans (erg noordelijk) ‘van de’ = typisch westelijke
constructie
De gerekte vocalen zijn geleidelijk gaan samenvallen met de oude lange vocalen.
In het Nederlands is het lengteverschil ook een kwalitatief verschil: de articulatieplaats van de korte
vocalen verschilt van die van de lange vocalen.
De verlenging vond alleen plaats in open syllaben: bed – bedden, kop – koppen, lat – latten, pit –
pitten. De gerekte vocaal is wel bewaard gebleven als de syllabe gesloten werd na de rekking:
/namə/ > /na.mə/ > /na.m/.
5.4.2 De auslautverscherping
Stemhebbende fricatief, occlusief wordt stemloos aan het woordeinde.
MNL: lant vs. lande(n), avont – avonde(n): de uitspraak bleef verschillend, het spellingsverschil is wel
weggewerkt. Hierdoor kent het Nederlands geen stemhebbende fricatieven of occlusieven aan het
woordeinde.
De auslautverscherping vond ook plaats in het Duits en Engels (maar niet volledig): in het Engels zijn
bad – bat minimale paren.
7
Oudnederlands kent nog volle vocalen: hebban olla vogola. Toch is de reductie ook al werkzaam in
ONL want in het MNL is de verzwakking al veralgemeend.
= duidelijke scheiding tussen ONL en MNL !
Opmerkingen (!)
Limburgse dialecten: vocalisering opgetreden maar verschil in klankkleur is bewaard
gebleven (/au/ en /ou/)
Noordoosten: /a/ en /o/ wel samengevallen maar niet gevocaliseerd
Oosten van het rivierengebied: geen van beide klankwetten vonden plaats (/alt/, /gold/
bewaard gebleven)
10e eeuw: Franksisch: overgang /ft/ > /cht/ werd verspreid in oostelijke en noordelijke richting.
5.4.6 hs > s
Westgermaanse /hs/ wordt in de anlaut en auslaut positie geassimileerd tot /s/ in het
Oudnederlands.
Fries, Engels, Hoogduits: hs > fs
Oudnederlands: hs > s
Bv. vos – Fuchs – fox
8
6.2 De diversiteit van het Middelnederlands
Middelnederlands: verzamelnaam voor dialecten die gesproken en geschreven worden in het huidige
Nederlandse talgebied van 1150 – 1500. Het is een abstractie die interpunctieloos was.
Hoofdindeling
1. Vlaams: voor 1300, Frankisch dialect
2. Brabants: voor 1300, Frankisch dialect
3. Hollands: 15e eeuw, Frankisch dialect
4. Limburgs: teksten uit vroege periode, Frankisch dialect
5. Oostelijk Nederlands: schaars
1300: Germaanse /sk/ werd vermoedelijk al geassimileerd tot /sx/ in de anlaut positie. De inlaut en
auslaut werden al vroeg volledig geassimileerd.
Hollandse platteland: soms nog /sx/ (bv. skoon). Ook in stukje Haspengouw, Kortrijk en
Geraardsbergen. In Kortrijk is de anlaut /sk/ sterk aanwezig (skoon, skool, …), in de inlaut is de /sk/
enkel nog aanwezig bij de oudste generatie.
In het Nederlandse taalgebied zijn nog veel sk-relictgebieden. Dit heeft te maken met de relatieve
natuurlijkheid van de cluster sk tegenover /sx/: cluster van 2 fricatieven is zeldzaam en wordt
moeilijk verworden voor kinderen. De Nederlandse standaardtaal is dus in een onnatuurlijke
tussenfase blijven steken.
Er is ook nog verdere assimilatie van /sx/ tot /Sx/ (de velair werd gelaryngaliseerd). Daarom is <Sh> in
West-Vlaamse dialecten hoorbaar.
De laatste fase van het assimilatieproces is te vinden in Limburg en het Frans-Vlaamse gebied, waar
de palatale fricatief /S/ hoorbaar is. De invloed van deze verdere assimilatie op het AN is minimaal.
9
Oude ŭ Oude ŏ
Hoogduits Jung, unter Kopf, tochter
Standaardnederlands Jong, onder Kop, dochter
Het Brabantse dialectgebied kent wel nog /u/-realisatie: bv. joeng, kroem, etc.
6.3.4 /ŋg/ > /ŋ/
In het Middelnederlands was de combinatie velaire nasaal + stemhebbende velaire occlusief nog
mogelijk.
Bv. stemloze velaire occlusief in de auslaut in coninc – coninghe. /ŋg/ werd geassimileerd tot velaire
nasaal /ŋ/.
In de auslaut is /ŋk/ nog mogelijk maar dit viel uiteindelijk ook weg. We zien nog een stemloze
occlusief in koninkrijk of koninkje.
In West-Vlaanderen en ruime westelijke helft van Oost-Vlaanderen realiseert men nog steeds een
eind-sjwa in:
Zelfstandige naamwoorden: bv. erte (hart)
Bijvoeglijke naamwoorden: bv. verre (ver)
Hoofdtelwoorden: bv. vijve, zese (vijf, zes)
Tot voor kort bleek de oude sjwa een resistent dialectverschijnsel; alleen bij woorden die eindigen op
sjwa + l/r is er verlies van de eind-sjwa. Nu wordt de realisatie van een sjwa bestempeld als “plat”: in
West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen wordt de sjwa nog gerealiseerd door dialectsprekers maar niet
aanwezig in Westhoek of Frans-Vlaanderen.
10
Door de veralgemening van de sjwa-apocope is de auslaut –n van werkwoorden en meervoudsvorm
van zelfstandige naamwoorden verdwenen.
De eind –n is redundant geworden: bv. cnape > knaep > knaap / cnapen > knapen > knape(n)
Bv. ic neme > ick neem > ick neem / wi nemen > wi nemen > wi neme(n)
Kaarten van –e en –n apocope komen dus overeen: n-apocope wordt niet weergegeven in spelling
(soms wel uitgesproken: bv. eten en drinke(n)).
De sjwa-apocope is een voorwaarde voor n-apocope! In die gevallen waar sjwa-apocope niet werd
doorgevoerd, ontstaat er een probleem bij n-apocope. Daarom werd de meervoud -s ingevoerd:
studente – studentes
D-epenthesis
Tussen /l/, /r/, /n/ en een volgende /r/ werd in het MNL en vooral in NNL een /d/ toegevoegd.
Bv. buitenstaander (maar boosdoener en niet boosdoender)
Ook bij comparatieven na stam op –r: zwaarder (maar niet zwarer) en andere afleidingen op –er:
fijnder, schoonder (nu vooral nog dialectisch – AN: fijner, schoner).
7.2.3 Diftongering van de Westgermaanse monoftong ŭ: /u/ > /y/ > /oey/
<oe> > <u> > <ui>
Inhoud
Twee klankverschuivingen:
11
1. /u/ > /y/: viel samen met bestaande /y/ uit Westgermaanse iu. Reden voor het samenvallen?
Hypothese 1: in Frans-Nederlandse taalgrens was er de invloed van de Romeinen die
dezelfde overgang kenden van Latijnse murus naar Franse mur.
Hypothese 2: andere wetenschappers gokken op spontane palatalisering.
2. /y/ > /oey/
17e eeuw: in Holland kreeg de diftongering een voorname status omdat hij deel uitmaakte van het
taalgebruik van de intellectuelen en welgestelde burgers uit het zuiden. Er was al aanloop tot
diftongering aanwezig in Holland dus de toegang was erg gemakkelijk. De diftongering ging er deel
uitmaken van de standaardtaal maar de bedreigde /y/-realisatie was ook nog expansief (vooral in de
lagere klassen).
Voor /r/: nergens diftongering, enkel /u/ gepalataliseerd tot /y/ (= fase 1) (bv. duur)
Einde van een woord en voor w: /y/-realisatie zoals in nu en duwen. Voor de overgang van /u/
naar /y/ (fase 1) kon gemaakt worden, werd de /u/ gediftongeerd tot /ou/ zoals in nou, douwen.
Situering
Voor het eerst te situeren in het zuiden in de 14 e eeuw. In 1540: ij-spelling met /ε/-waarde in
Antwerpse drukkerijen.
Voltrok zich van zuid naar oost maar in 16e eeuw nog niet in Gent beland.
In de 2e helft van de 17e eeuw is er een snelle verspreiding en in de 18 e eeuw is het proces in
intellectuele kringen voltooid.
Het vroegst begon de diftongering voor een vocaal en aan het woordeinde.
De diftongering is geblokkeerd voor /r/: daar word oude î (afkomstig van de Westgermaanse klank eo
en zogenaamde ē²) nog gerealiseerd (bv. Engels give).
In het Hoogduits en het Engels werd de oude î gediftongeerd tot /aiə/: bv. Freitag, bite, while.
Voor oude î ook relictgebieden: West-Vlaamse dialecten, Zeeland en Limburg. Oude Î wel nog over
eind in zwakke beklemtoning zoals in bijzonder: zwakke lettergrepen werken reductie in de hand dus
geen “uitbreiding” tot diftong.
12
Nederlands als doeltaal (de taal die ontleent) versus brontaal (de taal waarvan ontleend
wordt).
Fonologische spelling: (niet uit noodzaak)
o Sociaal fenomeen
o Omdat de brontaal niet over adequate lexemen beschikt voor bepaalde (nieuwe)
zaken
o “Luxury loans”: geen dwingende reden om uitspraakkenmerk van een oudere taal
over te nemen
Lexicale ontlening: ‘lexicale diffusie’ ontlenen gebeurt woord per woord: de geleende
klank is onderdeel van een woord, de sprekers ontlenen woorden waarin de klank aanwezig
is.
Als het lexicale item geïntegreerd wordt, zal het vaak aangepast worden aan de fonologie van de
doeltaal. Bv plafond is ontleend aan het Frans: geen nasale vocaal in Nederlands. Dit gebeurt
nochtans niet consistent: Zuid-Nederlandse dialecten realiseren ‘plafong’ en ‘kartong’: nasale vocaal
wordt velaire nasaal, terwijl in parfum wel een nasale vocaal wordt gerealiseerd.
De imitatie van de brontaaluitspraak kan gebeuren in bepaalde lexicale items terwijl in andere
uitspraak conform de analogie van de doeltaal wordt gewerkt (kan ook verschillen van spreker tot
spreker).
Geografisch verschil: de ene regio behoudt de originele uitspraak, de andere past de uitspraak aan
aan de fonologie en articulatieplaats van de doeltaal. Bv. Franse ontleningen op –ist /i/: artiest
spelling wordt aangepast maar in pianist en socialist wordt er gewerkt conform de Nederlandse norm
met vocaal /I/ <i>.
Voor Noordelijk Nederlands wordt een Nederlandse uitspraakvariant gebruikt.
De geografische verschillen kunnen ook te maken hebben met verschillen in brontaal:
Zuidelijk Nederlands: brontaal Frans (/nilɔn/)
Noordelijk Nederlands: brontaal Engels (nylon)
8.2.2 Van initiële klemtoon in het Germaans naar wisselende woordklemtoon in het Nederlands
De verklaring hiervoor ligt mogelijk in de intensieve ontlening aan talen met een niet-initiële
klemtoon.
8.2.2.2 Ontleningen
Niet-samengestelde bisyllabische woorden met twee volle vocalen: tweede syllabe krijgt
klemtoon, zoals in het Frans, ipv. woordinitieel. Bv. mo’dern, gor’dijn, ma’nier
13
Er is/was duidelijk sprake van ontlening van klemtoonpatroon dat afwijkt van dat van de
doeltaal.
Niet-samengestelde leenwoorden met 3 of 4 syllaben: variabel klemtoonpatroon.
Bv. ener’gie, choco’la, ‘alibi, …
Verschillen:
Nederlands kent geen finale woordklemtonen
Nederlands heeft sterke beklemtoning en wisselend klemtoonpatroon
Nederlands heeft meer reductie van volle vocalen in onbeklemtoonde lettergrepen
Noordelijk Nederlands heeft grotere verdoffing in leenwoorden omdat hun Franse invloed
kleiner was. In Zuidelijk Nederlands is de verdoffing in leenwoorden afgeremd door die
Franse invloed.
Bv. in Frans en Zuidelijk Nederlands: ma’nier, Noordelijk Nederlands ook ma’nier maar wel
verdoffing
Bv. Noordelijk Nederlands: si’roop > se’roop > stroop (onbeklemtoonde syllabe valt weg door
verdoffing)
Dominantie van bisyllabische woorden met initiële klemtoon en reductie van volle vocalen zoals in
‘vader.
DE UMLAUT EN HET ONTSTAAN VAN HET NEDERLANDS (Gastcollege Jacques Van Keymeulen)
2.0 Inleiding: Umlaut in het algemeen
Definitie: vocalistische afstandsassimilatie, articulatorische anticipatie
Compensatorisch proces in het Germaanse deflexieproces
Verhogend/verlagend versus palataliserend/velarisend (soms gepaard met ronding)
14
O-umlaut: WG *hlinôn > NL leunen (rondend, de [i] werd eerst [y], dan verlaging en rekking)
I-umlaut: WG *grôni > DU grün, ENG green (in NL echter groen)
15
de dominante regio van de Middeleeuwen: sterke impact op de schrijftaal > expansief naar een regio
die later dominant zou worden, namelijk Holland.
16