You are on page 1of 2

Week 1 – hoofdstuk 1 aantekeningen

Paragraaf 1.1
- Psychologie  een wetenschap die gedrag bestudeerd om de interne processen te begrijpen
die aan dat gedrag ten grondslag liggen

Paragraaf 1.2
- Filosofie in het Oude Griekenland zorgden voor de eerste invloedrijke geschriften over het
functioneren van de mens
o Plato (428-347 v.C.)
 de menselijke ziel is een deel van de ware, ideale wereld: woont tijdelijk in
het lichaam en komt na de dood terug naar de kosmos
 observatie was minder belangrijk, deze gaf namelijk alleen een beeld van de
zichtbare, continu veranderende wereld
 echte kennis komt vanuit de geest
 wiskunde was de meest geavanceerde wijsheid die het dichtst de ideale
wereld benaderde (getallen waren onveranderlijk en bewerkingen met
getallen waren mogelijk zonder referentie naar de zichtbare wereld
o Aristoteles (384-322 v.C.)
 Hechte meer waarde aan observatie dan Plato (toch kon ware kennis niet
observatie gebaseerd zijn)
 Om echte kennis te hebben, diende men uit te gaan van onwrikbare
uitgangspunten (axioma’s). Dit werd door de menselijke ziel intuïtief als
zelfevident gezien, het herkennen noemde Aristoteles ‘’demonstratie’’.
 Wiskunde was de ideale wetenschap, vooral de meetkunde.
- De kerk was de belangrijkste hoeder van kennis in de westerse wereld
o Zij vertaalde de geschriften van Plato en Aristoteles naar de kerkelijke leer toe
- Wetenschappelijke revolutie  het moment dat er de overtuiging kwam dat ware kennis
gebaseerd is op systematische observatie en actief ingrijpen in de wereld
- Copernicaanse revolutie  het inzicht dat de aarde niet het centrum vormde van het heelal
- Wetenschappelijke benadering werd meer geaccepteerd in landen waar meer volk zich
onttrok aan de rooms-katholieke kerk
- Twee culturen:
o De klassieke, humanistische cultuur (Alfawetenschappen)
 Ideaal: het bestuderen en uitbreiden van de bestaande cultuur en kunst
o De nieuwe, natuurwetenschappelijke cultuur (Bètawetenschappen)
 Ideaal: de volledige samenleving moet heringericht worden op basis van
wetenschappelijke inzichten
o Beide culturen hebben weinig contact met elkaar
- Persoonlijke fout  de ene persoon had meer tijd nodig om informatie te verwerken dan de
andere.
- Hermann von Helmholtz (1821 – 1894)
o Mat de snelheid van zenuwimpulsen in de zenuwvezels
- Franciscus Cornelis Donders (1818 – 1889)
o Oogarts
o 1868: Mat de zekere verwerkingstijd van mentale handelingen (waarneming,
discriminatie, wilsuiting en het maken van keuzes)
o Het onderzoek van Donders zorgde voor het begin van de ‘’mentale chronometrie’’
- Charles Darwin (1809 – 1882)
o Evolutietheorie  levende wezens waren resultaat van een aanpassingsproces aan
veranderende omstandigheden
 Genetische variatie  binnen elke soort bestaan aangeboren individuele
verschillen, waardoor niet elke eigenschap bij elk lid van de soort in even
grote mate aanwezig is
 Natuurlijke selectie  De individuen die het best aangepast zijn aan de
omgeving hebben een grotere voortplantings- en overlevingskans
(Eigenschappen die goed passen bij de omgeving zorgen voor meer
nakomelingen en goed gedijt. Eigenschappen die niet goed passen bij de
omgeving bedreigen de overlevingskans- en voortplantingskansen van het
individu)

You might also like