You are on page 1of 38

Beleidsregels WVG pagina 1 van 36

Bron: Raad

Onderwerp: BELEIDSREGELS WET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN.

Datum in werking:29-06-2001

BELEIDSREGELS WET VOORZIENINGEN


GEHANDICAPTEN.
1. Algemene uitgangspunten van het
uitvoeringsbeleid Wet voorzieningen
gehandicapten (Wvg).
De hoofdlijnen van de Wvg worden in dit hoofdstuk besproken. Aan de orde komt de zorgplicht van
de gemeente. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal uitgangspunten bij de beoordeling van het
recht op voorzieningen.

1.1. De zorgplicht van de gemeente.


Met de invoering van de Wvg per 1 april 1994 heeft de gemeente de plicht gekregen zorg te dragen
voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoervoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de
deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. Niet
altijd is duidelijk welke gemeente de zorgplicht heeft bij het verstrekken van Wvg-voorzieningen.
Sommige bewoners van instellingen in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten
(Awbz-instelling) hanteren een postadres en staan niet ingeschreven in de gemeente waar de Awbz-
instelling staat. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk woonachtig is (de meeste nachten
verblijft), is verantwoordelijk voor het verstrekken van Wvg-voorzieningen. Er moet dan sprake zijn
van een woonsituatie. Bij verblijf in een Awbz-instelling in verband met het bezoek aan een
bepaalde school voor speciaal onderwijs is er geen sprake van een woonsituatie maar van een
schoolinternaat. De meeste nachten worden thuis doorgebracht en de gemeente waar de ouders
wonen, is zorgplichtig.
Het doel van de voorzieningen is het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die
personen ten gevolge van ziekte of gebrek ondervinden bij het zelfstandig wonen en bij
verplaatsingen binnen of buiten de woning. De Wvg-voorzieningen zijn gericht op het bevorderen
van de zelfstandigheid van gehandicapten en worden verleend met het doel de mogelijkheden te
vergroten voor personen om zelfstandig te kunnen blijven wonen en zich te verplaatsen.
In art. 2, leden 2 en 3, van de Wvg is bepaald dat de zorgplicht die de gemeenten hebben, niet van
toepassing is op mensen die verblijven in Awbz-instellingen, tenzij dat uitdrukkelijk bij ministeriële
regeling is bepaald. De gemeente heeft wel een zorgplicht voor gehandicapten die niet in een art. 8
Awbz-erkende instelling verblijven maar zelfstandig wonen waarbij een scheiding tussen wonen en
zorg is aangebracht. Er kan wel in zekere mate reguliere en gesubstitueerde zorg vanuit de Awbz
worden geleverd. Per 1 april 1994 werd in de Regeling afbakening Wvg/Awbz (Staatscourant 1994,
nr. 44) onder meer de zorgplicht voor het verlenen van vervoervoorzieningen voor drie categorieën
belanghebbenden geregeld. Het betreft de zorgplicht aan bewoners van een instelling die ingevolge
art. 8 van de Awbz is erkend, van een gezinsvervangend tehuis, en van een regionale instelling voor
beschermd wonen of een grote woonvorm. De Regeling sociaal vervoer Awbz-instellingen
(Staatscourant 1995, nr. 226) vervangt met ingang van 1 januari 1996 deze regeling. Per 1 januari
1996 hebben gemeenten ook de zorgplicht gekregen voor het verlenen van vervoervoorzieningen aan
bewoners van instellingen voor zwakzinnigen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Inhoud Beleidsregels Wet Voorzieningen Gehandicapten pagina 1 van 2

Beleidsregels WVG

H 1. Algemene uitgangspunten.
1.1. De zorgplicht van de gemeente.
1.2. Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanspraken.
1.2.1. Individueel gericht.
1.2.2. Geschikt en langdurig noodzakelijk.
1.2.3. Goedkoopst adequate voorziening.
1.2.4. Niet algemeen gebruikelijk.
1.2.5. Aanspraken via andere regelingen.

2. Procedures.
2.1. De éénloketgedachte.
2.2. Intake- en indicatieprocedure.
2.3. Besluitvorming en verstrekking.

3. Woonvoorzieningen.
3.1. Inleiding.
Afbakening zorgplicht met betrekking tot woonvoorzieningen.
3.2. Het recht op een woonvoorziening: algemene uitgangspunten.
3.2.1. Algemeen.
3.2.2. Ergonomische beperkingen en beperkingen in het normale gebruik van de woning.
3.2.3. Goedkoopste adequate voorziening.
3.2.4. Afweging tussen verhuizen of aanpassen.
3.3. Verhuizen en beschikbaar houden van aangepaste woningen.
3.4. Vormen van woonvoorzieningen.
3.4.1. Verhuizing en inrichting.
a. tbv. de belanghebbende gehandicapte
b. tbv. de niet-gehandicapte.
3.4.2. Woonruimteaanpassingen.
Verstandelijk gehandicapten.
Instemming belanghebbenden.
Hoofdverblijf.
Aanpassingen aan eigen woningen - speculatiebeding.
Gemeenschappelijke ruimten.
Woonwagens, woonschepen en binnenschepen.
Traplift.
3.4.3. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
a. Woningsanering in verband met CARA.
b. Rolstoelvloerbedekking
c. Roerende woonvoorzieningen (verstrekking in natura).
Mobiele patiëntenliften of tilliften.
Losse sanitaire woonvoorzieningen.
Benoemde woonvoorzieningen.
3.4.4. Tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van elektro-mechanische voorzieningen.
3.4.5. Overige woonvoorzieningen.
a. tijdelijke huisvesting.
b. huurderving.
c. verwijdering woonruimteaanpassingen.

4. Vervoervoorzieningen.
4.1. Inleiding.
Afbakening zorgplicht met betrekking tot vervoervoorzieningen.
4.2. Het recht op een vervoervoorziening: algemene uitgangspunten
4.2.1. Verplaatsingen in het kader van het leven van alle dag.
1. algemeen - korte afstandsvervoer.
2. individueel - "wezenlijke sociale contacten".
3. "verbetering van de levensomstandigheden".
4.2.2. Primaat van het collectief aanvullend openbaar vervoer.
4.2.3. Inkomensgrens bij vervoervoorzieningen.
4.3. Vormen van individuele vervoervoorzieningen.
4.3.1. Vervoervoorzieningen in natura.
1. bruikleenauto (verstrekking in natura).
2. gesloten buitenwagen in bruikleen (verstrekking in natura).
3. open elektrische buitenwagen of een scootmobiel in bruikleen (verstrekking in natura).
4. andere verplaatsingsmiddelen (verstrekking in natura of financiële tegemoet-koming).
4.3.2. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van onder andere: de aanschaffing en aanpassing eigen auto of
buitenwagen/onderhoud, reparatie, verzekeringen/stallingskosten en overige voorzieningen.
1. Aanschaffing van een eigen auto.
2. Aanpassing eigen auto.
3. Autofaciliteiten.
4. Speciale autostoel.
5. Rijlessen/rij-instructies.
6. Onderhoud en reparatie en verzekering (beheerscontract).
7. Stallingkosten.
8. Parkeerfaciliteiten.
9. Vergoeding kosten noodzakelijke begeleider.
10. Kindervoorzieningen.
11. Oplaadkosten van elektrische vervoervoorzieningen.
4.3.3. Individuele vervoerskostenvergoeding.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/inhoudsopgave%20beleidwvg.html 19-8-2003
Inhoud Beleidsregels Wet Voorzieningen Gehandicapten pagina 2 van 2

1. Bruikleenauto/bruikleen gesloten buitenwagen.


2. Eigen auto of gesloten buitenwagen/taxi/vervoer door derden.
3. Rolstoeltaxi.
4. AOV+-vergoeding.

5. Rolstoelen.
5.1. Inleiding.
5.2. Soorten rolstoelen.

6. Inkomen
6.1. Begripsbepalingen.
6.2. Bepaling hoogte inkomen (niet limitatief).
6.3. Vaststelling inkomen.
6.4. Vaststelling van het netto-inkomen.

Bijlage

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/inhoudsopgave%20beleidwvg.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 2 van 36

centra voor auditief en visueel gehandicapten. De verstrekking van rolstoelen voor gebruik in en om
de Awbz-instelling valt onder verantwoordelijkheid van de Awbz. De verstrekking van rolstoelen
aan bewoners van gezinsvervangende tehuizen, regionale instellingen voor beschermd wonen
(RIBW) en grote woonvormen is, evenals dat onder de Regeling afbakening Wvg/Awbz het geval
was, onder de gemeentelijke zorgplicht gebracht.
De Wvg is een raamwet waarbij gemeenten beleidsvrijheid hebben om de omvang en inhoud van
lokale voorzieningen voor gehandicapten en ouderen te bepalen. De wet bevat geen recht of
aanspraak van de gehandicapte op specifieke voorzieningen. Dit recht kan uitsluitend worden
ontleend aan de gemeentelijke verordening en het daarop gebaseerde beleid. Het publieke
voorzieningenstelsel dat de gemeente op basis van de Wvg heeft opgezet, biedt aan gehandicapten de
mogelijkheid een beroep te doen op de gemeentelijke overheid op de in de wet genoemde terreinen.
De verlening van een voorziening dient doeltreffend, doelmatig en cliënt-gericht te zijn. Bovendien
dient de verlening van voorzieningen erop gericht te zijn de mogelijkheden van gehandicapten tot
maatschappelijke integratie te vergroten. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan deze
algemene zorgplicht en deze vast te leggen in een gemeentelijke verordening. De gemeente kan het
pakket van voorzieningen dat aan gehandicapten wordt aangeboden afstemmen op de lokale
mogelijkheden. Hierbij valt te denken aan een aanvullend collectief vervoersysteem of het bouwen
van aangepaste woningen.

1.2. Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van


aanspraken.
In art. 1.2 van de verordening van de gemeente Amsterdam worden de volgende algemene
voorwaarden gesteld bij de toekenning van verstrekkingen:
a de voorziening moet in overwegende mate op het individu zijn gericht;
b de voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn;
c de voorziening moet naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequaat worden
aangemerkt;
d de kosten van de voorziening moeten in redelijke verhouding staan tot de resterende technische
levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

In twee situaties wordt een voorziening ingevolge art. 1.3 van de verordening niet toegekend:
a indien de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is, en
b voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst
aanspraak op een voorziening bestaat.

Voorts kan op grond van art. 1.8 van de verordening een gevraagde voorziening in ieder geval
worden geweigerd:
a voorzover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in de kosten die de gehandicapte
voor de aanvraagdatum heeft gemaakt, en
b indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze
verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is
verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is
gegaan als gevolg van feiten of omstandigheden die niet aan de gehandicapte zijn toe te rekenen.

1.2.1. Individueel gericht.

Een voorziening kan worden toegekend voorzover deze in overwegende mate op het individu is
gericht. Er moet altijd een individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening
moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wvg. Aanvragen om een
gemeenschappelijke voorziening worden hiermee uitgesloten. Bij aanvragen van
gemeenschappelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld een verzorgingshuis dat
bij een blok aanleunwoningen de eerste verdieping wil ontsluiten via een lift. Deze aanvragen zijn

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 3 van 36

niet op het individu gericht en komen niet voor verstrekking in aanmerking. De voorziening draagt
een individueel karakter en is gericht op het opheffen van het vervoer- en of woonprobleem van één
gehandicapte. Een gehandicapte kan een voorziening alleen te eigen nutte aanvragen. Wel worden
voorzieningen verstrekt die naast een individueel een gezamenlijk karakter hebben. In het geval
beide echtgenoten gehandicapt zijn, kan een vervoervoorziening worden verstrekt met of zonder
financiële tegemoetkoming voor het eventuele resterende, niet samenvallende deel van de
vervoerbehoefte.

1.2.2. Geschikt en langdurig noodzakelijk.

De Wvg is nadrukkelijk bedoeld voor een langdurige en permanente verstrekking. Een voorziening
dient geschikt en langdurig noodzakelijk te zijn om de beperkingen op het gebied van wonen of
verplaatsingen binnen of buiten de woning op te heffen of te verminderen. Geschikt wil zeggen, dat
het hulpmiddel of de aanpassing de belemmering wegneemt of aanzienlijk vermindert. De gevraagde
voorziening moet noodzakelijk zijn, dus niet gewenst of gemakkelijk. Langdurig noodzakelijk wil
zeggen dat de gehandicapte voor langere tijd moet zijn aangewezen op een aanpassing of
hulpmiddel. Hulpmiddelen die slechts kortdurend noodzakelijk zijn, vallen onder de
verantwoordelijkheid van de kruisorganisaties. Betrokkene die niet voor langere tijd op een
voorziening is aangewezen, kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van Amsterdam
Thuiszorg.
Verstrekkingen met een kortdurend karakter aan zelfstandig wonenden vinden voor een groot deel
plaats vanuit het kruiswerk op basis van het Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere
ziektekostenverzekering. In dit besluit is bepaald dat een Kruisorganisatie de noodzakelijke
verpleegartikelen en hulpmiddelen in bruikleen kan verstrekken gedurende een termijn van
maximaal drie maanden, welke termijn kan worden verlengd met maximaal drie maanden. Is wel
sprake van een langdurige noodzaak dan volgt op basis van de Wvg of de Regeling hulpmiddelen
1996 (Staatscourant 1995, nr. 229) een verstrekking. De grens tussen kortdurende en langdurige
noodzaak is niet altijd direct aan te geven. Daarom is in deze gevallen de prognose omtrent de
ziekte/handicap van groot belang. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de
benodigde hulpmiddelen of aanpassing zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende
noodzaak uitgaan. Bij beperkingen van tijdelijke aard komt men niet voor een voorziening in het
kader van de Wvg in aanmerking.
Uit de indicatiestellling moet blijken, of sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van
een voorziening. De gemeente Amsterdam heeft met Amsterdam Thuiszorg ook afspraken gemaakt
over de verstrekking van mobiele patiëntenliften. Verstrekking van een mobiele patiëntenlift voor
langer dan een jaar, valt na het verstrijken van het eerste jaar onder de verantwoordelijkheid van de
Wvg. Als van tevoren duidelijk is dat een cliënt definitief aangewezen is op een voorziening, moet
de aanvraag, in het kader van de Wvg, bij de gemeente worden ingediend.

1.2.3. Goedkoopst adequate voorziening.

De ondergrens van de zorgplicht wordt bepaald door de goedkoopste adequate voorziening. Bij de
opheffing van beperkingen die gehandicapten ondervinden, wordt gekozen voor de goedkoopste
adequate voorziening. De vraag wat als adequaat moet worden beschouwd, zal steeds moeten
worden getoetst aan de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert en is bovendien afhankelijk
van de (financiële) mogelijkheden die de lokale situatie biedt. Welke voorziening in individuele
gevallen wordt toegekend, is van veel factoren afhankelijk. In elk geval dient de voorziening
toereikend te zijn, dat wil zeggen: de voorziening dient de beperkingen op te heffen of te
verminderen. Voorzieningen die in het kader van de verordening worden verstrekt dienen naar
objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met
nadruk wordt hier gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven
toereikend zijn.
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken,
zullen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een voorziening wordt als toereikend

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 4 van 36

aangemerkt, indien die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die
de gehandicapte ondervindt, wegnemen dan wel verminderen. In de praktijk zal zich een breed scala
van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als
"adequaat" kunnen worden aangemerkt. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er
meerdere oplossingen mogelijk zijn, die tevens adequaat zijn, kan de meest goedkope voorziening
worden gekozen. In de Amsterdamse praktijk wordt deze volgorde ook zo gehanteerd: 1. (medisch)
advies: de in het individuele geval meest adequate oplossing, en 2. bij één of meerdere adequate
oplossingen de keuze voor de goedkoopst adequate voorziening. In de verordening is niet per situatie
aangegeven, wat in welke gevallen de goedkoopste adequate voorziening is. De gemeente betrekt bij
haar overwegingen in ieder geval de goedkoopste nog toereikende oplossing en de omstandigheden
van de belanghebbende. Het begrip goedkoopst adequaat geeft de gemeente mogelijkheden tot sturen
binnen het beleid. Op deze wijze kan de gemeente besluiten om bij voorbeeld het primaat bij
verhuizingen in plaats van bij aanpassingen te leggen. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral
betekenis hebben als het gaat om een pakket voorzieningen waaruit een keuze kan worden gemaakt.

1.2.4. Niet algemeen gebruikelijk.

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor de belanghebbende algemeen


gebruikelijk is. Bijvoorbeeld het zich verplaatsen per openbaar vervoer, per fiets of bromfiets is voor
bijna iedereen algemeen gebruikelijk. Bij een bepaald inkomen is het zich verplaatsen per taxi of
auto als algemeen gebruikelijk te beschouwen. De aanwezigheid van centrale verwarming en
telefoon worden als normaal gebruikelijk beschouwd. Worden deze zaken aangebracht, dan is sprake
van het aanpassen van de woning aan de eisen van deze tijd. Waar de grens precies getrokken moet
worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet, zal afgemeten moeten worden aan algemeen
geaccepteerde maatschappelijke normen. Het plaatsen van een centrale verwarming is weliswaar
geen zaak die voor subsidiëring in het kader van de Wvg in aanmerking komt omdat het algemeen
gebruikelijk is. In enkele gevallen kan er echter wel sprake zijn van subsidiëring. Daarbij gelden de
volgende voorwaarden: de voorziening is medisch noodzakelijk, de huiseigenaar weigert binnen
redelijke termijn mee te werken de centrale verwarming te plaatsen, ook als de huurder instemt met
het dientengevolge verhogen van de huur, en de aanvrager heeft een inkomen op het minimum-
niveau. Uitgangspunt is dat de zaken in de inkomensgroep waartoe belanghebbende behoort, niet
ongebruikelijk zijn. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk. De gehandicapte wordt vergeleken
met een niet-gehandicapte die in een vergelijkbare situatie verkeert wat betreft inkomen, leeftijd,
woonomgeving en dergelijke. Een fiets is in Nederland algemeen gebruikelijk. Om die reden komt
een gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking; daarentegen wel als de gehandicapte een
speciale fiets nodig heeft. De kosten van de gewone fiets kunnen in mindering worden gebracht op
de te verstrekken bijzondere uitvoering. In het gemeentelijk beleid worden bij toekenning van een
voorziening deze kosten niet in mindering gebracht. Bij toekenning komen alle kosten in aanmerking
voor subsidiëring en niet alleen de meerkosten van de voorziening. In bijzondere omstandigheden
kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen het algemeen gebruikelijke karakter verliezen. Van
bijzondere omstandigheden is sprake indien, ongeacht de hoogte van het inkomen, in verband met
een plotseling optredende calamiteit van medische aard, algemeen gebruikelijke zaken plotseling
moeten worden vervangen.

1.2.5. Aanspraken via andere regelingen.

Een voorziening wordt in het kader van de verordening niet toegekend, indien er een andere
wettelijke regeling of een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat, op grond waarvan aanspraak kan
worden gemaakt op een voorziening. In situaties waarbij een gehandicapte aanspraak heeft op een
voorziening via een andere regeling, maar bijvoorbeeld ten gevolge van een langdurige
verhaalprocedure moet wachten, kan de gemeente de gevraagde voorziening verstrekken.

2. Procedures.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 5 van 36

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de zogenaamde éénloketgedachte. Vervolgens wordt het


behandelingstraject van Wvg-aanvragen beschreven en de verschillende fasen toegelicht.

2.1. De éénloketgedachte.
De gemeente Amsterdam heeft voor een systeem gekozen waarbij gehandicapten en ouderen op één
adres terecht kunnen voor een aanvraag en bijbehorende hulpvragen. Een aanvraag kan worden
gedaan bij een van de zes regiokantoren van het Regionaal Indicatie Orgaan, de Stichting Tot en
Met. De Stichting Tot en Met is belast met de intake en indicatie-advisering van aanvragen voor
voorzieningen in het kader van de Wvg. Bij de Stichting Tot en Met vindt ook de integrale
indicatiestelling plaats voor somatische verpleeghuiszorg, verzorgingshuiszorg en zorgpakketen.
Daarnaast kunnen Amsterdammers terecht voor het aanvragen van en informatie over voorzieningen
op het gebied van thuiszorg, wijkverpleging en, indien er samenhang is met de Wvg, ook voor
(medische) bijzondere bijstand. De hulpvragen van cliënten worden integraal bekeken. De
verschillende vormen van zorg en de verschillende voorzieningen die een cliënt nodig heeft, kunnen
op elkaar worden afgestemd. Overlap wordt voorkomen en substitutie van voorzieningen tussen de
verschillende regelingen wordt vergemakkelijkt. Dikwijls bestaat de oplossing voor het probleem
van de cliënt uit meer dan één onderdeel (bijvoorbeeld: thuiszorg èn een rolstoel èn een woonruimte-
aanpassing). Het is dan ook van belang de verschillende mogelijkheden in hun onderlinge
samenhang te bekijken. Bij de totale afhandeling van aanvragen in het kader van de Wvg zijn
meerdere organisaties betrokken. De gemeente heeft gekozen voor een front-to-backoffice-
constructie: een intakeloket als "front" waar adviseurs van de Stichting Tot en Met de vraag van de
cliënt onderzoeken en hierover een advies geven aan de "backoffice", de Stedelijke Woningdienst
Amsterdam en de Gemeentelijke Sociale Dienst. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam neemt op
basis van de adviezen van de Stichting Tot en Met beslissingen op het gebied van
woonvoorzieningen. De Gemeentelijke Sociale Dienst beslist over vervoervoorzieningen en
rolstoelen.

De behandeling van Wvg-aanvragen wordt onderverdeeld in een aantal fasen, te weten:

fase 1: intake en indicatie-advisering door de Stichting Tot en Met;

fase 2: besluitvorming door de Stedelijke Woningdienst Amsterdam en de Gemeentelijke Sociale


Dienst;

fase 3: verstrekking: levering en betaling van de voorzieningen.

2.2. Intake- en indicatieprocedure.


Een voorziening op grond van de Wvg wordt uitsluitend toegekend op een aanvraag ingediend door
of namens een cliënt. Een gehandicapte mag dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen
initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. De aanvraag moet schriftelijk worden
gedaan op een vastgesteld formulier. Waar nodig, vult de aanvrager ook de bij het aanvraagformulier
behorende inkomstenverklaring in. Amsterdammers kunnen de Stichting Tot en Met bellen of
schrijven. Na een eerste telefonisch contact wordt een afspraak gemaakt voor een huisbezoek of een
bezoek aan een regiokantoor van de Stichting Tot en Met, dan wel vindt het onderzoek telefonisch
plaats. Onderzocht wordt, of de vraag van een cliënt zou kunnen worden opgelost met een
voorziening op grond van de Wvg of dat een andere vorm van zorg een betere oplossing biedt.
Vervolgens beoordeelt de adviseur van de Stichting Tot en Met, die in veel gevallen een sociaal-
medische of ergonomische achtergrond heeft, de aard van de aanvragen, completeert en interpreteert
de verkregen informatie, stelt de beperkingen vast in relatie tot de woon- c.q. vervoerbehoefte en
weegt af welke voorziening de goedkoopst adequate oplossing biedt. Zo nodig schakelt de adviseur
een arts in of vraagt hij informatie op van behandelingsinstanties. Het beleid van de Stichting Tot en

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 6 van 36

Met is erop gericht cliënten te behoeden voor teveel en onnodige keuringen. De Stichting Tot en Met
maakt zoveel mogelijk gebruik van medische gegevens uit bij haar bekende dossiers, mits deze nog
relevant en actueel zijn. De rapportage geeft inzicht in medische, ergonomische, sociale, technische
en financiële beoordelingsaspecten en doet een uitspraak over de vraag, of in het kader van de Wvg
een voorziening noodzakelijk is.

2.3. Besluitvorming en verstrekking.


Na de rapportage van de Stichting Tot en Met vindt een beoordeling plaats door de gemeente. Ons
College heeft de besluitvorming gemandateerd aan de Stedelijke Woningdienst Amsterdam en de
Gemeentelijke Sociale Dienst. Voor vervoervoorzieningen en rolstoelen wordt de besluitvorming
gedaan door de Gemeentelijke Sociale Dienst. De besluitvorming voor woonvoorzieningen vindt
plaats door de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. De adviezen van de Stichting Tot en Met
worden door de Gemeentelijke Sociale Dienst en de Stedelijke Woningdienst Amsterdam getoetst
aan de wet, de verordening en de daarop gebaseerde regelingen. Op basis hiervan wordt door de
Gemeentelijke Sociale Dienst beschikt, of de aanvraag voor een vervoervoorziening en rolstoel al
dan niet gehonoreerd wordt en, zo ja, welke voorzieningen de aanvrager krijgt. Daarna kan de
voorziening worden verstrekt. Voor de verstrekking van vervoervoorzieningen in natura wordt de
realisatie, in opdracht van de Gemeentelijke Sociale Dienst, uitgevoerd door Argonaut en Welzorg.
Argonaut selecteert de voorziening en Welzorg geeft de voorziening in bruikleen aan de cliënt. Een
financiële tegemoetkoming voor een vervoervoorziening of in de vervoerskosten wordt door de
Gemeentelijke Sociale Dienst ineens of in termijnen betaald. De Gemeentelijke Sociale Dienst is ook
verantwoordelijk voor het handhavingsbeleid. In dat kader worden jaarlijks herbeoordelingen
uitgevoerd.
De uitvoering van een aantal eenvoudige benoemde woonvoorzieningen zijn gedecentraliseerd naar
de stadsdelen en woningcorporaties. De kosten komen voor rekening van de Wvg. Deze zogenaamde
benoemde woonvoorzieningen zijn het verwijderen van binnendrempels, het aanbrengen van beugels
en steunen, het plaatsen van een douchezitje of een toiletpot 6+ of 10+. Voor een aanvraag die
uitsluitend betrekking heeft op deze benoemde voorzieningen en waarvan de totale kosten niet meer
bedragen dan ƒ 3000 (€ 1362) [bedrag wordt vanaf 1 januari 2002 jaarlijks geïndexeerd volgens de
index Bureau Documentatie Bouwwezen], blijft de indicatiestelling van de Stichting Tot en Met
achterwege. Deze voorzieningen worden alleen via de Stichting Tot en Met bij de gemeente
aangevraagd indien deze in combinatie met andere voorzieningen worden aangevraagd.
De overige woonvoorzieningen, waaronder ook eenvoudige woonvoorzieningen die niet zijn
benoemd, zoals het aanbrengen van antislipvloeren of speciale kranen, worden door de Stedelijke
Woningdienst Amsterdam uitgevoerd. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam beslist op basis van
de indicatiestelling van de Stichting Tot en Met. In geval van aanpassingen van woonruimte worden
alvorens te beslissen offertes aangevraagd bij aannemers. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam
voert, na verkregen machtiging van de woningeigenaar, de regie over de realisatie van de aanpassing
van woonruimte, of betaalt de financiële tegemoetkomingen bij woonvoorzieningen. Bij een
tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten geeft de Stedelijke Woningdienst Amsterdam een
voorlopige beschikking af. De definitieve beschikking volgt pas als de verhuizing daadwerkelijk gaat
plaatsvinden.

3. Woonvoorzieningen.
Dit hoofdstuk geeft het beleid weer met betrekking tot woonvoorzieningen.
In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de afbakening van de zorgplicht van de gemeente bij
woonvoorzieningen.
In paragraaf 3.2 worden de uitgangspunten van het recht op woonvoorzieningen besproken. Daarbij
wordt ingegaan op het begrip ergonomische beperkingen, het primaat van verhuizen en op de
afwijkingen van dit beleid.
In de volgende paragraaf wordt het beleid besproken met betrekking tot het beschikbaar houden van

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 7 van 36

aangepaste woningen.
Paragraaf 3.4 geeft een overzicht van de verschillende woonvoorzieningen. Aan bod komt de
financiële tegemoetkoming bij verhuizen en inrichting. Daarna wordt ingegaan op de
woonruimteaanpassingen en de woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard.
Tenslotte worden de overige woonvoorzieningen zoals tegemoetkoming bij huurderving en
verwijderen van aanpassingen, besproken.

3.1. Inleiding.
De wet verstaat onder woonvoorziening: een voorziening die verband houdt met een maatregel die
gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale
gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten niet meer bedragen dan ƒ 100.000 (€
45.378), met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de
woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de
voorziening: 1. gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen, en 2. een
uitraasruimte betreft. Een uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege
een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust komen.
Het gemeentelijk beleid met betrekking tot bouwkundige of woontechnische voorzieningen voor
aangepaste woningen en de financiële tegemoetkoming bij verhuizing en inrichting is afgeleid van
de voormalige Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) van het Ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM).
Het beleid met betrekking tot woonvoorzieningen van niet- bouwkundige en woontechnische aard is
gebaseerd op de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en betreffen, in tegenstelling tot de
RGSHG-voorzieningen, voorzieningen die gericht zijn op aanpassing van de inrichting van de
woning zoals woonvoorzieningen die niet aard- en nagelvast in of aan de woning worden bevestigd
(zogenaamde roerende woonvoorzieningen), woningsanering en rolstoelvloerbedekking.
Het beroep dat op bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen wordt gedaan, wordt mede
bepaald door de vraag in hoeverre de gemeente een op verhuizen gericht beleid voert. In de
verordening staat dat het primaat ligt bij verhuizen, waarbij de gemeente een op verhuizen gericht
beleid voert, zodra de kosten van de aanpassing het bedrag van ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, te
boven gaan.
Ook het aanpasbaar bouwen en het toegankelijk maken van woningen is van invloed op het beroep
op woonvoorzieningen. In Amsterdam is het beleid erop gericht gehandicapten en ouderen zolang
mogelijk zelfstandig te laten wonen in de hen vertrouwde woonruimte en ze optimaal te laten
participeren in het maatschappelijk en sociaal verkeer. Echter, komen de kosten van het aanpassen
van de woning naar verwachting boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, dan wordt de prioriteit
bij verhuizen gelegd.
Ook na een verhuizing kunnen aanpassingen aan de woning vaak nodig zijn. In het programma van
eisen wordt rekening gehouden met de aard van de handicap. Welke mogelijkheid in de concrete
situatie de voorkeur verdient, is afhankelijk van verschillende factoren. De gemeente bepaalt de
uiteindelijke keuze, waarbij in ieder geval met de volgende zaken rekening wordt gehouden: wat is
in financiële zin de goedkoopste nog toereikende oplossing in relatie tot de ergonomische
beperkingen, welke sociale indicaties zijn van belang en welk gewicht moet daaraan worden
toegekend.

Afbakening zorgplicht met betrekking tot woonvoorzieningen.

Doel van de woonvoorzieningen is het wegnemen of verminderen van beperkingen die


gehandicapten ondervinden bij het normale gebruik van woonruimte. Onder normaal gebruik wordt
verstaan het gebruik net zoals bij valide personen. De problemen die men ondervindt bij het normale
gebruik van de woning, moeten betrekking hebben op beperkingen in de normale woonactiviteiten,
zoals het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging en essentiële huishoudelijk werkzaamheden,
zoals het doen van de was. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de mate waarin van
gezinsleden, huisgenoten of andere personen kan worden gevergd dat zij de gehandicapte hierbij

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 8 van 36

helpen. Voor een kind behoort spelen zonder gevaar voor de eigen gezondheid tot de elementaire
woonfuncties. Hierbij dient aannemelijk te worden gemaakt dat het optreden van fysiek letsel niet
(ten volle) beheerst kan worden door in redelijkheid te vergen oppasmaatregelen van ouders of
verzorgers.
De daarvoor bestemde ruimte moet bruikbaar zijn voor de functies waartoe ze bestemd zijn. Als een
ruimte wordt bestemd voor andere doeleinden - bijvoorbeeld een slaapkamer wordt studeerkamer of
hobbykamer - dan kan slechts een voorziening worden verleend voor het toegankelijk en bruikbaar
maken van de ruimte voorzover het de oorspronkelijke functie betreft, in dit geval dus van
slaapkamer. Alles wat extra nodig is om van die ruimte een hobbykamer te maken, is voor eigen
rekening.
Evenmin wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt voor aanpassingen uit oppas- of
verzorgingsoverwegingen (bijvoorbeeld de aanbouw van een kamer voor een verpleegkundige) dan
wel uit therapeutisch oogpunt.
Vocht en tocht komen in iedere woonruimte voor. Zij belemmeren het normale gebruik meestal niet.
De gemeente is niet gehouden voorzieningen te verstrekken als de ondervonden problemen van
vocht en tocht te wijten zijn aan achterstallig onderhoud dan wel het gevolg zijn van het feit dat de
woning niet voldoet aan de daaromtrent geldende wettelijke voorschriften. Een uitzondering hierop
vormt de situatie waarin een gehandicapte aantoonbare pogingen heeft ondernomen de gebreken
door de verhuurder te laten wegnemen maar er niet binnen redelijke termijn in is geslaagd dit te
bewerkstelligen, mede tegen de achtergrond van zijn of haar gezondheidstoestand.
Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een officiële
ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen voor aanpassing in aanmerking komen (zie ook
paragraaf 3.4.2).
De zorgplicht van de gemeente met betrekking tot woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot
personen die zelfstandig wonen. Personen die in een Awbz-instelling, bejaardenoord of andere
onzelfstandige woon(zorg)vorm verblijven, kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen.
Dit geldt eveneens voor degenen die zich hebben gevestigd in een woonruimte waarin het verblijf
een tijdelijk karakter draagt, bijvoorbeeld een opvangcentrum of hotel. In het beleid wordt een
uitzondering gemaakt voor gehandicapten die hun hoofdverblijf hebben in een Awbz-instelling, maar
regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken. Het gaat daarbij meestal om de ouderlijke woning of
de woning van de partner. Voor het 'logeerbaar' maken van deze woonruimte kan een financiële
tegemoetkoming worden verleend. Dit houdt in dat de subsidie zich niet beperkt tot het toegankelijk
maken van de woning, de woonkamer en het toilet, maar zich ook uitstrekt tot het bruikbaar en
toegankelijk maken van de slaapkamer en de douche.
Een goede samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraars is noodzakelijk. De zorgverzekeraars
hebben als taak in voldoende mate en op de individuele situatie afgestemde thuiszorg te waarborgen
die in de Awbz respectievelijk Ziekenfondswet is ondergebracht (gezinsverzorging, thuiszorg,
hulpmiddelen). De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om voor passende en aangepaste
huisvesting zorg te dragen bij terugkeer vanuit de intramurale zorg naar de thuissituatie.
Ook dienen er afspraken met huiseigenaren en verhuurders te worden gemaakt in verband met
woonruimteaanpassing.

3.2. Het recht op een woonvoorziening: algemene


uitgangspunten.
3.2.1. Algemeen.

De woonruimte moet bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn en mag geen aantoonbare


beperkingen in het normale gebruik opleveren. Met bereikbaar wordt bedoeld dat de gehandicapte
zonder hulp vanaf de openbare weg tot de toegangsdeur van de woonruimte kan komen.
Toegankelijk betekent dat de gehandicapte zonder hulp tot in de woonkamer kan komen. Met
bruikbaar wordt bedoeld dat de gehandicapte zelfstandig alle gebruikelijke activiteiten kan
verrichten zonder dat hij door beperkingen van bouwkundige aard wordt beperkt. Door middel van

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 9 van 36

het treffen van voorzieningen kan deze doelstelling worden gerealiseerd, zoals het aanbrengen van
een traplift, het verbreden van deuren, het onderrijdbaar maken van het aanrecht in de keuken.
Beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte moeten
door de verstrekking van woonvoorzieningen worden opgelost.

3.2.2. Ergonomische beperkingen en beperkingen in het normale gebruik van de


woning.

Woonruimteaanpassingen zijn bedoeld om ergonomische beperkingen van de gehandicapte in het


normale gebruik van de woonruimte op te heffen of aanzienlijk te verminderen (bijvoorbeeld
problemen met het overbruggen van hoogteverschillen bij het betreden van de woonruimte of
binnenshuis verticaal en horizontaal verplaatsen). Het gaat niet om het wegnemen of verminderen
van de handicap, van gezondheidsklachten of van ziekteverschijnselen, maar om het wegnemen of
verminderen van beperkingen die de gehandicapte bij het normale gebruik van de woonruimte
ondervindt als gevolg van de handicap of het ziekteverschijnsel.
Het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen kan worden bereikt door ingrepen van
bouwkundige of woontechnische aard of door een verhuizing naar geschikte woonruimte. Een
financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting en woonruimte-aanpassing wordt op grond
van art. 2.3, lid a, van de verordening niet verleend indien de ondervonden beperkingen voortvloeien
uit de aard van de in de woon-ruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van
de woonruimte. Voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, roerende
woonvoorzieningen en woningsanering moet er sprake zijn van beperkingen bij het normale gebruik
van de woning. Daarbij geldt dat het moet gaan om objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge
van ziekte of gebrek welke een op opheffing of beperking daarvan gerichte voorziening langdurig
noodzakelijk maken. Het streven moet in beginsel erop gericht zijn, die beperkingen geheel weg te
nemen. Om verschillende redenen zal dat niet altijd zo kunnen zijn. Die redenen kunnen zijn gelegen
in het individu dat de beperkingen ondervindt, dan wel in de aard van de woonruimte. Een
woonvoorziening wordt niet toegekend aan derden die beperkingen ondervinden in hun directe
leefomgeving als gevolg van de handicap van een ander.

3.2.3. Goedkoopste adequate voorziening.

Bij het opheffen van beperkingen moet worden gekozen voor de goedkoopste adequate voorziening.
Voorwaarde om voor subsidiëring van woonruimte-aanpassing in aanmerking te komen is dat er
geen goedkoper alternatief realiseerbaar is, door verhuizing of aangepaste inrichting. Uitgangspunt is
dat bij aanpassing van woonruimte verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft
wanneer de kosten van de woonruimteaanpassing naar verwachting het bedrag van ƒ 15.000 (€
6807), exclusief BTW, te boven gaan. Als een meer geschikte woonruimte is aangeboden, is het
mogelijk dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de
aanpassing aanzienlijk lager zijn dan wanneer de gehandicapte niet zou verhuizen. Of een woning
aangepast moet worden, is mede afhankelijk van de vraag, of beschikbare aangepaste of geschikte
woningen voorradig zijn, van de sociale omstandigheden maar ook van de beoordeling welke
voorziening de goedkoopste en meest adequate is. Bij de bepaling hiervan heeft de gemeente een
eigen verantwoordelijkheid.

3.2.4. Afweging tussen verhuizen of aanpassen.

Uitgangspunt is dat subsidiëring van een woonruimteaanpassing eerst aan de orde is wanneer er geen
goedkoper alternatief realiseerbaar is, door verhuizing of aangepaste inrichting. Komen de kosten
boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, dan is verhuizen zonder meer een goedkopere
oplossing. Of het ook de adequaatste oplossing is, hangt van meerdere factoren af. Een verhuizing is
adequaat als op redelijke termijn een woning beschikbaar komt. Ligt het in de verwachting dat de
gehandicapte binnen redelijke termijn in aanmerking komt voor een geschiktere woning, dan is het
ondoelmatig zijn woning aan te passen. Het kan echter enige tijd duren voordat een meer geschikte

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 10 van 36

woonruimte vrijkomt die eventueel aanzienlijk goedkoper kan worden aangepast.


Wat onder een redelijke termijn dient te worden verstaan, kan op voorhand niet worden gezegd. Dit
is onder meer afhankelijk van de ernst van de handicap, de ernst van de ondervonden beperkingen en
de situatie op de woningmarkt. Met een meer geschikte woning wordt bedoeld een woning die niet
of beperkt behoeft te worden aangepast, dan wel met betrekkelijk lagere investeringen kan worden
aangepast. Momenteel ontbreekt jurisprudentie over de vraag binnen welke termijn verhuizing moet
plaatsvinden om deze voorziening te kunnen aanbieden als adequate oplossing.
Van de regel dat verhuizen prioriteit heeft als de woonruimteaanpassingen meer bedragen dan ƒ
15.000 (€ 6807), exclusief BTW, kan worden afgeweken als een verhuizing zal leiden tot een
aanmerkelijke verschraling van het leven, bijvoorbeeld door het verlies van de sociale infrastructuur
van de gehandicapte. Daarnaast is een woonruimteaanpassing boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief
BTW, mogelijk indien verhuizing van de aanvrager en/of de partner (sociaal-) medisch gecontra-
indiceerd is. De belangen van de gehandicapte spelen bij de afweging verhuizen of aanpassen mede
een rol. Het sociale netwerk waarin de gehandicapte burger functioneert, speelt bij de afweging een
belangrijke rol, waarbij betrokken wordt: de aanwezigheid van mantelzorg in de directe
woonomgeving, de binding met de buurt, de aanwezigheid van familie en gezinsleden, de
aanwezigheid van verschillende voorzieningen, de wensen ten aanzien van de zorg voor huisgenoten.
Bij de beoordeling worden de medische omstandigheden betrokken en dient een analyse aanwezig te
zijn van de lichamelijke functies en een omschrijving van de lichamelijk of psychische stoornis.
Is de gehandicapte eigenaar/bewoner van de woonruimte, dan zal verhuizing of
woonruimteaanpassing andere gevolgen hebben dan wanneer een gehandicapte de woning huurt.
Indien naar verwachting de kosten van de woonruimte-aanpassing boven de ƒ 15.000 (€ 6807),
exclusief BTW, komen, krijgt de eigenaar/bewoner de keuze tussen verhuizen of een
woonruimteaanpassing tot maximaal ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW. Voor een eigenaar/bewoner
heeft een verhuizing, behalve het vinden van een geschikte woning, tot gevolg dat moet worden
overgegaan tot de verkoop van het huis. Daarnaast geldt dat de vergoeding voor de noodzakelijke
woonruimte-aanpassing wordt gegeven aan de eigenaar en niet aan de huurder.
Bij het kopen van een nieuwbouwwoning doet zich bij de gehandicapte regelmatig de vraag voor,
hoe het met eventuele aanpassingen gaat. Een financiële tegemoetkoming voor de
woonvoorzieningen wordt niet verleend indien ten tijde van het betrekken van de woonruimte te
voorzien was dat in deze woonruimte beperkingen zouden worden ondervonden. Zou een hoger
bedrag dan de voormelde ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, nodig zijn, dan is men in feite verkeerd
verhuisd. Het is dus van belang dat vooraf door een bouwkundig medewerker van de Stedelijke
Woningdienst Amsterdam kan worden beoordeeld, of de woning geschikt is en wat de eventuele
kosten van een noodzakelijke woning aanpassing zullen zijn. Het advies van de Stichting Tot en Met
speelt een belangrijke rol bij deze afweging. Dit advies moet inzicht geven in medische,
ergonomische, sociale, technische en financiële beoordelingsaspecten en een uitspraak doen over de
vraag, of in het kader van de Wvg een voorziening noodzakelijk is. Ook moet een integrale afweging
plaatsvinden met de overige Wvg- voorzieningen. Met betrekking tot de ondervonden ergonomische
beperkingen moet het advies inzicht geven in de toegankelijkheid, bruikbaarheid en bereikbaarheid
van de woonruimte. De technische aspecten geven inzicht in bijvoorbeeld de bouwvoorschriften,
constructies en materiaalkeuze. Bij de afweging van technische aspecten, zoals materiaalkeuze, moet
het financiële aspect in de gaten worden gehouden. Indien de gemeente, nadat alle aspecten in de
afweging betrokken zijn, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopste, adequate oplossing
is, dan heeft bij het verstrekken van een woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en
inrichtingskosten voorrang.

3.3. Verhuizen en beschikbaar houden van aangepaste


woningen.
De gehandicapte moet in beginsel zelf op zoek naar een betere geschikte woonruimte. De toewijzing
van een huurwoning verloopt via de normale toewijzingscriteria van de Stedelijke Woningdienst
Amsterdam. De adviseur geeft aan, of de woningzoekende medisch urgent is en in aanmerking komt
voor een benedenwoning of een woning met een lift. Is dit het geval dan wordt een medische

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 11 van 36

indicatie toegekend. Bij aanpassingen die boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, komen, wordt
vanaf het begin van de aanvraag het alternatief van verhuizen meegenomen, met inschakeling van de
desbetreffende afdelingen(en) van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. De gehandicapte hoeft
zich niet meer te melden bij de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. De gemeente blijft, ook na
wijziging van de Huisvestingsverordening, bemiddelen voor woningzoekenden die op grond van
medische redenen dringend een andere geschikte woonruimte nodig hebben. Met de
woningcorporaties is in het convenant, behorende bij de Huisvestingsverordening, de afspraak
gemaakt dat woningen op de begane grond, woningen op de eerste etage, alsmede woningen met een
lift in ieder geval met voorrang worden toegewezen aan huishoudens waarvan tenminste een lid
ouder dan 60 jaar is en aan huishoudens die in het bezit zijn van een medische indicatie of waarvan
vaststaat dat die in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wvg.
Een woning die eenmaal is aangepast, wordt bij voorkeur ook in de toekomst weer aan een
gehandicapte toegewezen. In het convenant zijn hierover afspraken gemaakt met woningcorporaties.
Woningen, gebouwd of aangepast voor gehandicapten [onder andere mindervaliden- (miva-),
rolstoeltoegankelijke en FOKUS- woningen] en woningen die met subsidie geschikt zijn gemaakt
[voor een bedrag van meer dan ƒ 6000 (€ 2723)], zijn opgenomen in een apart bestand
(blokkadebestand) en worden voor deze groep gereserveerd. Komt een dergelijke woning vrij, maar
is niet direct een geschikte kandidaat voorhanden, dan kan de eigenaar een vergoeding voor
huurderving aanvragen. Met geschikte kandidaat wordt een gehandicapte bedoeld voor wie de
woning, gelet op de beperkingen van de handicap, geschikt is te achten. Aan de eigenaar kan een
financiële bijdrage worden verleend voor een periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf
de tweede maand van leegstand (zie paragraaf 3.4.5).

3.4. Vormen van woonvoorzieningen.


In hoofdstuk 2 van de verordening kunnen de volgende woonvoorzieningen worden onderscheiden:
a verhuizing en inrichting;
b woonruimteaanpassingen;
c woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;
d onderhoud, keuring en reparatie van elektromechanische voorzieningen;
e overige woonvoorzieningen.

Een woonvoorziening op grond van de verordening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming
in de kosten van inrichting of verhuizing en woonruimteaanpassingen. Ten aanzien van
woonruimteaanpassingen, te weten voorzieningen die bestaan uit een bouwkundige of
woontechnische ingreep in of aan de woonruimte, wordt de financiële tegemoetkoming aan de
eigenaar van de woonruimte verleend. Verder worden woonvoorzieningen in de vorm van een
financiële tegemoetkoming of in de vorm van een verstrekking in natura verleend, zoals mobiele
patiëntenliften of hulpmiddelen voor bad, douche en toilet. Voor de instandhouding van een in het
kader van de Wvg verstrekte woonvoorziening kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt
voor onderhoud, keuring en reparatie op basis van een onderhoudscontract. Ook kan een financiële
tegemoetkoming worden verstrekt aan woningeigenaren in verband met derving van huurinkomsten
en verwijdering van woonruimte-aanpassingen.
De wet geeft de gemeenten de vrijheid de verstrekking van voorzieningen afhankelijk te maken van
het inkomen. De gemeente Amsterdam heeft de inkomensgrens bij woonvoorzieningen per 1 januari
1996 afgeschaft. Voor woonruimteaanpassingen en verstrekkingen in natura is geen eigen bijdrage
verschuldigd.

3.4.1. Verhuizing en inrichting.

Een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten kan worden toegekend bij verhuizing naar een
geschikte woning, verhuizing naar een te verbouwen woning of bij het verlaten van een aangepaste
woning. Om voor deze voorziening in aanmerking te komen moeten in de nieuwe (nog te zoeken en
te vinden) woonruimte de beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik, zijn

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 12 van 36

weggenomen.
De financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag, dat wordt verstrekt los van de werkelijk
gemaakte kosten en onafhankelijk van het inkomen van de gehandicapte. Voor de hoogte van de
tegemoetkoming is de verhuisdatum bepalend. Men kan dus in aanmerking komen voor een ander
bedrag dan oorspronkelijk is toegezegd.
In een aantal gevallen wordt voor een verhuizing, ook al is sprake van beperkingen bij het normale
gebruik, geen financiële tegemoetkoming verstrekt. Een verhuizing naar een Awbz- inrichting,
bejaardenoord of andere onzelfstandige woonzorgvorm komt niet voor een tegemoetkoming in
aanmerking.
Voorwaarde is, dat men een - zelfstandige - woning gaat bewonen, en geen kamers of niet-
zelfstandige woonruimte. Van een niet- zelfstandige woonruimte is sprake, als de elementaire
voorzieningen zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden. Hierbij kan worden gedacht aan
bijvoorbeeld keukens, douches, toiletten en toegangen. Ouderen of gehandicapten die in een groep
wonen, komen voor een tegemoetkoming in aanmerking indien zij recht hebben op individuele
huursubsidie.
Voor de beoordeling of een woning moet worden aangemerkt als een zelfstandige woning, gelden
dezelfde bepalingen als bij de regeling individuele huursubsidie.
Een financiële tegemoetkoming is uitgesloten voor verhuizing naar een woonruimte die niet geschikt
is om het gehele jaar te bewonen (bijvoorbeeld verhuizing naar vakantiehuizen en dergelijke).
Hetzelfde geldt voor een verhuizing die noodzakelijk is, omdat belanghebbende elders een andere
werkkring aanvaardt. In het kader van de Aaw kan een werkvoorziening worden verstrekt.
Een gehandicapte die voor het eerst zelfstandig gaat wonen in Nederland, neemt geen andere positie
in dan een niet-gehandicapte in dezelfde positie, zodat een financiële tegemoetkoming niet wordt
verstrekt. De financiële tegemoetkoming wordt niet verleend als een huuropzegging heeft
plaatsgevonden voordat bij de gemeente een aanvraag is ingediend, tenzij zich een spoedeisend geval
voordoet. De huur wordt als opgezegd beschouwd als de laatste dag waarvoor huur was
verschuldigd, is verstreken.
Woont een gehandicapte niet meer in de woonruimte voordat een aanvraag is ingediend, dan wordt
de gemeente de mogelijkheid ontnomen om te beoordelen wat in de gegeven situatie de meest
adequate oplossing is. De omstandigheden van de oude woonruimte kunnen bij besluitvorming niet
meer worden betrokken of een andere voorziening kan niet meer worden verstrekt.
Verhuizing mag niet plaatsvinden voordat de gemeente in de gelegenheid is advies over de aard en
omvang van de door belanghebbende ondervonden beperkingen in te winnen en aan de hand van het
door de Stichting Tot en Met uitgebrachte advies uit te maken wat in de gegeven omstandigheden de
meest adequate oplossing is. De gemeente kan op basis van dit advies toestemming verlenen tot
verhuizing. Indien de tijd hiertoe ontbreekt, kan weliswaar zonder advies toestemming tot verhuizing
worden gegeven, maar een besluit tot toekenning kan eerst worden genomen als een positief advies
beschikbaar is. Als spoedeisend kan worden aangemerkt de situatie dat de belanghebbende reeds een
andere geschikte woonruimte heeft aangeboden gekregen en de verhuisdatum min of meer vaststaat
en/of ontslag van een belanghebbende uit een revalidatie-inrichting of verpleeghuis niet mogelijk is,
omdat de belanghebbende beperkingen in het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en
moet verhuizen naar een andere woonruimte.

Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan in twee gevallen worden
verstrekt, namelijk:
a ten behoeve van de belanghebbende gehandicapte, en
b ten behoeve van de niet-gehandicapte.

Ad a. Tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten ten behoeve van de belanghebbende


gehandicapte.
Aan een gehandicapte die wegens beperkingen bij het normale gebruik van de woning gedwongen is
te verhuizen naar een andere woonruimte waar deze beperkingen zijn weggenomen, of naar
woonruimte die goedkoper kan worden aangepast, wordt een inkomensonafhankelijke financiële
tegemoetkoming verstrekt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en
inrichtingskosten wordt door ons College vastgesteld in het Financiële Besluit Voorzieningen

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 13 van 36

Gehandicapten.
In het advies moet zijn vastgesteld dat door deze beperkingen verhuizing noodzakelijk is. De
tegemoetkoming wordt alleen uitbetaald indien de te betrekken woonruimte voldoet aan de gestelde
wooneisen en aan de overige voorwaarden die de wet en de verordening stelt. In de beschikking van
de gemeente wordt de toezegging gedaan dat een verhuiskostenvergoeding wordt toegekend, onder
voorwaarde dat in de (nog te zoeken en te vinden) woning de beperkingen zullen zijn weggenomen.
De eisen waaraan de woonruimte moet voldoen, worden in de beschikking opgenomen. De
beschikking is maximaal vijf jaar geldig. Bij verhuizing naar een tijdelijke (nog niet passende)
rolstoelwoning of "interimwoning" wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt die bij
een daarop volgende verhuizing naar een definitieve (wel passende) rolstoelgeschikte woning geen
contra-indicatie vormt voor het nogmaals verstrekken van een tegemoetkoming. Dit wordt bij een
eerste verhuizing naar een niet geheel passende rolstoelgeschikte woning vastgelegd in de
beschikking. De aanpassingen die aan de eerste woning zullen plaatsvinden, zijn vanzelfsprekend
minimaal.

Ad b. Tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten aan niet-gehandicapte bewoners die


door verhuizing een woning vrijmaken.
Indien de partner na overlijden of uithuisplaatsing van de gehandicapte in een aangepaste woning
achterblijft, verplicht, de gemeente de achterblijvende huisgenoot/huisgenoten niet de aangepaste
woning te verlaten.
Wel kan erop aangedrongen worden de woning vrij te maken voor een gehandicapte mede-burger.
Het vrijwillig verhuizen kan door de gemeente aantrekkelijk worden gemaakt door het aanbieden
van een hogere vergoeding voor verhuis- en in-richtingskosten dan het vigerende bedrag.

3.4.2. Woonruimteaanpassingen.

Bij woonruimteaanpassingen, te weten: voorzieningen die bestaan uit een bouwkundige of


woontechnische ingreep in of aan de woonruimte, wordt een financiële inkomensonafhankelijke
tegemoetkoming aan de eigenaar van de woonruimte verleend. Om voor deze voorziening in
aanmerking te komen, moet sprake zijn van beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij het
normale gebruik. Bij aanpassing van de woonruimte moeten deze beperkingen voor de gehandicapte
geheel worden weggenomen of aanzienlijk worden verminderd.
Hierbij kan worden gedacht aan het toegankelijk maken van de woonruimte (verbreden van deuren,
aanleggen van paden), aanpassingen aan het toilet (verhoogde toiletpot) en de douche/badkamer
(plaatsen van beugels en drempelhulpen, vergroten van de douchecel, aanbrengen van stroeve
douchevloeren), aan-passing in keuken (plaatsen van onderrijdbare keuken), traplift, vaste
patiëntenlift (plafondliften) en het bouwen van stallingen ten behoeve van scootmobielen. Het
aanbrengen van inrichtingselementen, zoals kasten, (keramische) kook-platen, vloerbedekking en
zonneschermen, maar ook centraleverwarmings-installaties komen niet voor vergoeding in
aanmerking. Ook centraleverwarmingsinstallaties en douchecellen worden niet aangebracht in de
woning. Dit zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Om het bedienen van deuren, kranen en dergelijke mogelijk te maken, wordt een subsidie gegeven,
bijvoorbeeld voor het aanbrengen van elektrische deur-openers, het installeren van
hendelmengkranen, bedieningsapparatuur voor (buiten)zonwering, maar soms ook voor het
installeren van speciale knoppen op de centrale verwarming, de thermostaat van de centrale
verwarming voor blinden of slechtzienden of speciale knoppen op keukenkastjes, waarbij deze
worden beschouwd als vast onderdeel van de keuken.
Uitgesloten van subsidiëring zijn apparatuur voor de bediening van luxaflex en gordijnen, maar ook
speciale knoppen op het gasfornuis of op kasten. Samengevat: bedieningselementen die in relatie
staan tot nagelvaste zaken in de woning, worden gesubsidieerd, maar als het gaat om de bediening
van losse of inrichtingselementen, is subsidie uitgesloten.
Bij het formuleren van het programma van eisen waaraan de voorziening moet voldoen, moet
rekening worden gehouden met de ernst en de omvang van de beperkingen, het ziektebeeld, de
bouwkundige situatie en de afweging hoelang een voorziening adequaat zal zijn gezien de prognose

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 14 van 36

van de handicap, de financiële situatie en de verschillende alternatieve oplossingen. In principe dient


de woonruimte te worden aangepast conform het uitvoeringsniveau van een woning in de sociale
huursector. Bij aanpassingen die naar verwachting de grens van ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW,
te boven gaan, wordt vanaf de start van de aanvraag het alternatief van verhuizen meegenomen, met
inschakeling van de desbetreffende afdelingen(en) van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam.
Voor eenvoudige woonruimteaanpassingen die zijn opgenomen op de lijst van benoemde
woonvoorzieningen, kan een belanghebbende terecht bij de woning-corporatie of, als men huurt van
een particuliere eigenaar, bij het stadsdeel waar men woont.
Deze benoemde woonvoorzieningen betreffen:
- het aanbrengen van beugels en steunen;
- het plaatsen van een verhoogde toiletpot;
- het weghalen van drempels;
- losse douchezitjes.
Uitvoering geschiedt door de stadsdelen of door de woningcorporaties. Een indicatiestelling van de
Stichting Tot en Met blijft hierbij achterwege.
De overige niet op de lijst voorkomende woonvoorzieningen worden uitgevoerd door de Stedelijke
Woningdienst Amsterdam.

Verstandelijk gehandicapten.
Over het algemeen wordt alleen een woonruimteaanpassing vergoed als er sprake is van het
wegnemen of doen verminderen van ergonomische beperkingen op het gebied van wonen. Voor een
beperkte groep verstandelijk gehandicapten wordt echter een uitzondering gemaakt. Het gaat om
autistische kinderen waarbij aanpassingen in de sfeer van veiligheid en grotere bruikbaarheid van de
woning noodzakelijk zijn. De aanpassingen betreffen de slaapkamer van het kind, de tuin en
eventueel het afsluitbaar maken van aangrenzende kamers. Het is niet de bedoeling, de woning te
veranderen in een kleine privékliniek.
Het uitgangspunt hierbij is dat zonder deze aanpassingen het onmogelijk zal zijn deze kinderen
langer thuis te laten wonen. In het indicatierapport dient steeds een medisch of orthopedagogisch
advies te zijn opgenomen. In sommige gevallen kan een verhuizing naar een grotere woning
noodzakelijk zijn, zodat het verstandelijk gehandicapte kind over een eigen kamer kan beschikken.
In dergelijke gevallen komen de ouders in aanmerking voor een tegemoetkoming in de verhuis- en
inrichtingskosten.

Instemming belanghebbenden.
Voordat begonnen kan worden met het aanpassen van de woonruimte, is de medewerking van de
eigenaar en van medewoners nodig. Naar verwachting zal de medewerking van een eigenaar-
bewoner geen problemen opleveren, aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor hemzelf of een lid
van het huishouden. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn. Er dient onderscheid te worden
gemaakt tussen particuliere en sociale verhuurders.
Op grond van het Bouwbesluit Sociale Verhuurders (BBSH) hebben sociale verhuurders een taak in
de huisvesting van gehandicapten. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of treffen van
voorzieningen aan woongelegenheden te zorgen dat lichamelijk gehandicapten volgens redelijke
wensen kunnen worden gehuisvest. Als een sociale verhuurder, volgens de gemeente, weigert
voldoende invulling te geven aan zijn taak, bijvoorbeeld door te weigeren medewerking te verlenen
aan een woonruimteaanpassing, kan de gemeente het rijk inschakelen voor het opleggen van een
sanctie. Dit wordt echter als een uiterste middel beschouwd dat bij sociale verhuurders bij hoge
uitzondering moet worden toegepast. De gemeente voert overleg met sociale verhuurders over de
wijze hoe omgegaan moet worden met aanvragen voor een woonruimteaanpassing.
Voor particuliere verhuurders bestaat deze taakstelling niet. De gemeente kan de medewerking voor
het aanbrengen van woonruimteaanpassingen afdwingen via een aanschrijving op grond van art. 15a
van de Woningwet. De wetgever heeft de gronden tot het opleggen van een aanschrijving uitgebreid
ten aanzien van het aanvragen van voorzieningen ten behoeve van gehandicapten. De medewerking
van verhuurders kan worden gestimuleerd door het verlenen van een financiële tegemoetkoming bij
huurderving en het verwijderen van woon-ruimteaanpassingen.
Bij het treffen van sommige woonruimteaanpassingen is de instemming van medebewoners en

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 15 van 36

huiseigenaren noodzakelijk of gewenst. Het plaatsen van een traplift in een gemeenschappelijke
ruimte is onderhevig aan de eisen van brandveiligheid die de gemeente Amsterdam hiervoor
hanteert. Aanpassingen dienen bij voorkeur binnen de eigen woonruimte gerealiseerd te worden.

Hoofdverblijf.
De zorgplicht die de gemeente met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen heeft,
beperkt zich tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. Een subsidie is in beginsel alleen mogelijk
voor aanpassing van een woonruimte waar de belanghebbende daadwerkelijk zijn vaste woon- en
verblijfplaats heeft. Hierop is een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin een
belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz- inrichting en regelmatig een bepaalde woning
bezoekt. De gemeente kan bepalen, of eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor
het aanpassen van een woonruimte waar een gehandicapte vaak verblijft. Het gemeentelijk beleid
was dat een woonruimteaanpassing werd vergoed die nodig is voor het toegankelijk maken van
woonruimte, de woonkamer en het toilet. Aanpassing van de slaapkamer voor overnachting wordt
niet vergoed. De belanghebbende verblijft in die woonruimte slechts zeer beperkt. Het is dan ook
redelijk, dat geen volledige, maar een beperkte aanpassing plaatsvindt. De toestemming van de
woningeigenaar is nodig omdat deze voorziening buiten de werkingssfeer valt van de Wvg en de
verhuurder niet gedwongen kan worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.
Het komt echter, met name bij kinderen die in een Awbz- instelling verblijven, steeds vaker voor dat
de belanghebbenden in de weekends en gedurende de vakanties voor een langere periode naar " huis"
gaan. Daarom kan nu ook een vergoeding worden gegeven om de (tweede) woning "logeerbaar" te
maken. Het gaat hierbij ook om het toegankelijk en bruikbaar maken van de slaapkamer en de
douche. Naar analogie van het beleid ten aanzien van kinderen die in een Awbz-instelling verblijven,
kan ook, indien de ouders van een gehandicapt kind gescheiden leven, de "tweede" woning worden
aangepast en logeerbaar worden gemaakt.
Het verstrekken van subsidie beperkt zich vanzelfsprekend tot woningen die in Amsterdam gelegen
zijn.

Aanpassingen aan eigen woningen - speculatiebeding.


Bij het aanpassen van een eigen woning van de gehandicapte kan de gemeente besluiten om een anti-
speculatiebeding als voorwaarde voor een tegemoetkoming op te nemen. In de verordening is een
dergelijk anti-speculatiebeding opgenomen. Het is niet eenvoudig om de meerwaarde van de woning
na het aanbrengen van de woonruimteaanpassing vast te stellen. Op het moment dat een voorziening
wordt getroffen, wordt de hoogte van de toename vastgesteld. Ook wordt dan vastgesteld welk
bedrag de gehandicapte aan de gemeente moet terugbetalen op het moment van verkoop.

Gemeenschappelijke ruimten.
Een tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg
van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) wordt alleen dan
verstrekt als de gehandicapte de toegang tot de woonruimte vanuit de gemeenschappelijke ruimten
kan bereiken na het realiseren van deze aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen
voornamelijk entrees, trapportalen en portieken van woongebouwen.
Het aanpassen van gemeenschappelijke hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor
een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend ten behoeve van de normale woonfuncties via deze
ruimte(n) de woonruimte kan worden bereikt.

Woonwagens, woonschepen en binnenschepen.


Voor woonwagens, woonschepen en binnenschepen gelden dezelfde regels als voor zelfstandige
woningen. De vormgeving van deze woonvormen brengt echter op zich al beperkingen met zich mee
voor de bewoners. Gehandicapten ondervinden daardoor eerder beperkingen die ernstiger van aard
zijn dan bij woningen.
Bij de toekenning van de woonvoorziening moet rekening worden gehouden met de geschatte
technische levensduur van de woonvorm. Woonwagens, woonschepen en binnenschepen hebben een
kortere levensduur dan woningen. De voorziening kan slechts worden toegekend indien de kosten

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 16 van 36

van de voorziening in redelijk verhouding staan tot de technische levensduur van de woonvorm.

Traplift.
Bij het overbruggen van hoogteverschillen bij het betreden van de woning en bij het verplaatsen
binnenshuis kan het installeren van een traplift een goedkope adequate oplossing zijn. Uitgangspunt
voor toekenning van de voorziening is dezelfde als bij de afweging aanpassen/verhuizen. De kosten
van deze voorziening zijn hoog en bovendien komen deze liften moeilijk voor hergebruik in
aanmerking. De kosten per lift bedragen ƒ 10.000 . ƒ 12.000 (€ 4500 . € 5500).
Bij het overbruggen van de afstand tussen de begane grond en één hoog - èn bijvoorbeeld
binnenshuis - en van één hoog naar twee hoog komen de kosten meestal boven de ƒ 15.000 (€ 6807),
exclusief BTW. Het gemeentelijk beleid is dat plaatsing van meerdere trapliften, door de hoge
kosten, niet in aanmerking komen voor verstrekking van een financiële tegemoetkoming. In
bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Bij plaatsing van trapliften in gemeenschappelijke trapportalen is de instemming van de eigenaar
noodzakelijk en verder moet worden voldaan aan de eisen van de brandveiligheid zoals die door het
College van Burgemeester en Wethouders zijn vastgesteld (VIM 98/008).
De meeste aanpassingen in bestaande en nieuwe ADL-clusterwoningen (ADL = algemene dagelijkse
levensverrichtingen) worden vergoed in het kader van de "Regelingen College voor
zorgverzekeringen subsidiëring van aanpassingen bestaande en te verwezenlijken ADL-clusters
2000". Een zogenaamde ADL-clusterwoning is voorzien van een aantal standaard
inrichtingselementen, zoals een hoog/laag bad (waaronder inbegrepen hefmechanisme, thermostaat,
boiler, aansluitingen, afvoeren en hydraulische badhulp), sanitair (waaronder een wastafel in de natte
cel en toilet, flexibele slangen, stopkranen, afvoeren, toiletsteunen, en een hendelmengkraan) en
deuraandrijvingen. De kosten van het onderhoud van deze inrichtingselementen worden eveneens
vergoed, evenals de kosten van nastellingen. Bovendien vallen de kosten van extra aanpassingen,
zoals een plafondlift, deurmotoren, een toilet met spoel-/ fohninstallatie, ook binnen deze regeling.
Een aanvraag voor een aangepaste keuken die afwijkt van de standaard keuken die aanwezig is in
een ADL-clusterwoning, wordt beoordeeld binnen de kaders van de Wvg.

3.4.3. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.

Bij woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard gaat het om een aantal
voorzieningen die oorspronkelijk op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (Aaw) werd
verstrekt. Deze voorzieningen varieerden van aangepast meubilair, stookkosten, rolstoelvast tapijt en
andere niet aard- en nagelvaste woonvoorzieningen. In Amsterdam is het beleid hiervan afgeleid.
Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard in het kader van de verordening
zijn woningsanering in verband met CARA (luchtwegaandoening) en rolstoelvloerbedekking. Ook
worden onder deze voorzieningen begrepen voorzieningen die niet aard- en nagelvast zijn
(zogenaamde roerende woonvoorzieningen). De verstrekking van deze voorzieningen behoeft niet te
leiden tot het opheffen van de beperkingen.
De voorziening wordt aan de gehandicapte verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming
of in natura. De volgende woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard
worden onderscheiden:
a woningsanering (financiële tegemoetkoming);
b rolstoelvloerbedekking (financiële tegemoetkoming), en
c roerende woonvoorzieningen (verstrekking in natura).

Ad a. Woningsanering in verband met CARA.


Klachten die verband houden met luchtwegaandoeningen, kunnen verminderen als enerzijds de
woning schoon en stofvrij wordt gehouden en anderzijds door bij de inrichting van de woning
rekening te houden met gladde of synthetische materialen. Een gehandicapte kan in aanmerking
komen voor een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen indien deze
voortkomen uit een aantoonbare allergie voor huis(stof)mijt.
Het contact met de huisstofmijt is het grootst in de slaapkamer. Dit is de reden waarom in principe

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 17 van 36

alleen de slaapkamer wordt gesaneerd. Op de regel dat alleen de slaapkamer wordt gesaneerd, kan
een uitzondering worden gemaakt als de aanvraag wordt gedaan voor een kind onder de vier jaar. In
een dergelijk geval kan ook de vloerbedekking in de woonkamer voor sanering in aanmerking
komen. Er wordt geen vergoeding gegeven voor nieuwe vloerbedekking op een nieuw te betrekken
woning. Aanschaffng van nieuwe stoffering is dan algemeen gebruikelijk. Ditzelfde geldt als het
gaat om vervanging van oude versleten vloerbedekking (bijvoorbeeld acht jaar oud).
De vergoeding wordt alleen uit- betaald indien blijkt dat de nieuwe stoffering nog niet is aangebracht
op het moment dat de aanvraag is ingediend. In het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten
is de hoogte van het maximumbedrag van de financiële tegemoetkoming voor vervanging van
stoffering opgenomen. Indien een woningsanering is geïndiceerd, wordt een tegemoetkoming
verstrekt aan de gehandicapte voor vervanging van stoffering.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in deze kosten wordt door het College van
Burgemeester en Wethouders vastgesteld in het Financiële Besluit Voorzieningen Gehandicapten.
Indien de kosten lager zijn dan het vigerende bedrag, wordt het bedrag van de werkelijk gemaakte
kosten verstrekt (art. 2.3 van het financieel besluit). Indien er sprake is van sanering van woon- en
slaapkamer bij kinderen onder de vier jaar, wordt een tegemoetkoming per te saneren vertrek
toegekend.

Ad b. Rolstoelvloerbedekking.
Voor de gebruiker van een rolstoel kan het noodzakelijk zijn dat de "gewone" vloerbedekking wordt
vervangen door rolstoelvast tapijt, indien de aanwezige vloerbedekking ongeschikt is om zich met
een rolstoel op adequate wijze te verplaatsen. Alleen in dit kader komt vervanging van
vloerbedekking in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze
financiële tegemoetkoming wordt door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld in
het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten. Indien de werkelijk gemaakte kosten lager
zijn, wordt dat bedrag vergoed. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op de aanname dat
het meestal zal gaan om meer dan één vertrek. Dit bedrag is bestemd voor vervanging van de
vloerbedekking in de woonkamer, de slaapkamer van de gehandicapte en misschien ook een
zogenaamde verkeersruimte, zoals een hal.

Ad c. Roerende woonvoorzieningen (verstrekking in natura).


Bij de roerende woonvoorzieningen gaat het om niet-bouwkundige voorzieningen die niet aard- en
nagelvast zijn, bijvoorbeeld losse patiëntentilliften en losse sanitaire voorzieningen.

Mobiele patiëntenliften of tilliften.


Het verticaal transport van een gehandicapte vanuit bed naar de rolstoel kan in een aantal gevallen
problemen opleveren. Een mobiele patiëntenlift of een tillift kan dan een oplossing bieden. Deze lift
wordt gebruikt voor transfers in en uit het bed, naar en van het toilet enzovoort. Er zijn verschillende
soorten liften, te weten: vaste (deze vallen onder de onroerende woonruimte-aanpassingen) en losse
mobiele patiëntenliften. De keuze wordt bepaald door de bouwkundige situatie ter plekke, de
beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning. Indien er voldoende ruimte is, kan
de keuze vallen op een mobiele patiëntenlift, anders wordt een vaste patiëntenlift verstrekt.
Ook de eisen die aan de lift worden gesteld, uitgaande van de functiebeperkingen van de betrokkene,
spelen een rol. Een bepaalde vorm van lichaamsondersteuning kan gebonden zijn aan een bepaald
type patiëntenlift.
Uitgangspunt bij deze voorziening is dat een gehandicapte niet in staat is zelfstandig in en uit bed te
gaan, noch zelfstandig in een rolstoel plaats kan nemen. De gehandicapte moet langdurig op het
gebruik van deze voorziening zijn aangewezen. Indien voor betrokkene de voorziening langdurig
noodzakelijk is, wordt deze door de gemeente verstrekt. De gemeente heeft ervoor gekozen deze
voorziening in natura te verstrekken. De tijdelijk gehandicapte, maar ook de patiënt die zich in de
terminale fase bevindt en thuis wil sterven, komt niet voor deze voorziening, op grond van de Wvg,
in aanmerking. Betrokkenen kunnen een beroep doen op de hulpmiddelendepots van Amsterdam
Thuiszorg, die gedurende maximaal één jaar patiëntenliften uitleent in kader van de Awbz.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 18 van 36

Losse sanitaire woonvoorzieningen.


Bij losse douche- en badvoorzieningen gaat het om een losse douchestoel, toiletdouchestoel,
doucherolstoel, losse douchebrancard, badplank. Bij toilet-voorzieningen gaat het bijvoorbeeld om
een postoel.
Uitgangspunt bij de verstrekking is dat een gehandicapte niet staande kan douchen of problemen
heeft bij het toiletgebruik. Deze voorzieningen worden in bruikleen gegeven.

Benoemde woonvoorzieningen.
Voor vier voorzieningen kan men zich rechtstreeks wenden tot de woningcorporaties, of, als het gaat
om een particuliere verhuurder tot het stadsdeel waar men woont. Dit betreft douchezitjes, beugels,
verhoogde toiletpotten en het verwijderen van drempels. Als het alleen gaat om deze voorzieningen,
hoeft er geen aanvraag bij de Stichting Tot en Met te worden ingediend. Indien deze voorzieningen
in combinatie met andere voorzieningen worden aangevraagd, loopt de totale aanvraag wel via de
Stichting Tot en Met. Een gehandicapte die tijdelijk is aangewezen op hulpmiddelen bij het baden,
douchen, wassen en voor toiletgebruik, kan deze aanvragen bij Amsterdam Thuiszorg.

3.4.4. Tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van elektro-


mechanische voorzieningen.

Reparatie-, onderhouds- en vervangingswerkzaamheden, alsmede eventuele keuringen behoren in


principe tot de verplichting van de verhuurder. De gemeente heeft ervoor gekozen vergoedingen te
verstrekken voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen die in het kader van
de Wvg verstrekt zijn. Een van de redenen is dat de gehandicapte niet deze kosten behoeft te betalen.
Voor dergelijke kosten sluit de Stedelijke Woningdienst Amsterdam een contract met de betrokken
leverancier af. Het betreft zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals stoelliften, rolstoel- en
plateauliften, balansliften, woonhuisliften, inrichtingen voor het verstellen van keukenblokken,
elektromechanische openings- en sluitingsapparaten van deuren, washairs, sanibroyeurs en
halofoons.

3.4.5. Overige woonvoorzieningen.

De gemeente kan een financiële tegemoetkoming verstrekken bij:


a tijdelijke huisvesting,
b derving van huurinkomsten, en c voor de verwijdering van woonruimte-aanpassingen.

Ad a. Tegemoetkoming bij tijdelijke huisvesting.


Wanneer een woonruimte van een belanghebbende wordt aangepast, is deze soms genoodzaakt
tijdelijk elders te wonen. Ook kan de situatie zich voordoen, dat een belanghebbende of zijn
verzorger al een andere woonruimte heeft gehuurd, doch deze nog niet kunnen betrekken, omdat
daarin nog een aanpassing moet plaatsvinden. Voor de periode dat dit noodzakelijk is, kan tot
vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De
tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk
betrekken van zelfstandige woonruimte, het tijdelijke betrekken van een niet-zelfstandige
woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. Aan de gehandicapte
kan voor een periode van maximaal zes maanden een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk
huisvesting worden verstrekt, te rekenen vanaf de tweede maand nadat de huur van de woning is
ingegaan. De huur van de eerste maand wordt beschouwd als algemeen gebruikelijke kosten. Voor
de berekening moet worden uitgegaan van de kale huur. Indien er sprake is van het betrekken van
tijdelijke niet- zelfstandige woonruimte omdat de huidige woning niet meer bruikbaar is, komt ook
de eerste maand voor vergoeding in aanmerking. Er is in dat geval immers geen sprake van een
verhuizing en dus ook niet van algemeen gebruikelijke kosten. Dit doet zich voor als iemand is
opgenomen in een verpleeghuis ter revalidatie en de terugkeer naar de eigen woning pas mogelijk is
nadat de noodzakelijke aanpassingen zijn uitgevoerd.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 19 van 36

Ad b. Tegemoetkoming bij huurderving.


De gemeente acht het redelijk om aan een verhuurder een financiële tegemoetkoming te verlenen in
de kosten van huurderving van een aangepaste woon-ruimte. Zowel gemeenten als verhuurders
hebben er belang bij dat reeds aangepaste woningen weer opnieuw aan gehandicapten worden
toegewezen. Het vinden van een geschikte kandidaat die baat heeft bij de woonruimte zal veelal
enige tijd in beslag nemen. Door deze vergoeding wordt bevorderd, dat de desbetreffende aangepaste
woonruimte beschikbaar blijft voor een gehandicapte. In de verordening is geregeld dat aan de
eigenaar van de woonruimte een financiële tegemoetkoming kan worden verleend indien ten gevolge
van huur-beëindiging van de aangepaste woonruimte niet direct een geschikte kandidaat aanwezig is
en de eigenaar huurinkomsten moet derven. Aan de eigenaar kan een financiële bijdrage worden
verleend voor een periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf de tweede maand van
leegstand. Voor de berekening moet worden uitgegaan van de kale huur.

Ad c. Tegemoetkoming bij verwijdering woonruimteaanpassingen.


De gemeente kan een tegemoetkoming verstrekken voor het verwijderen van voorzieningen,
waardoor de woonruimte weer verhuurbaar wordt voor niet-gehandicapten. Hierbij dient te worden
gedacht aan situaties waarbij bijvoorbeeld een traplift is geplaatst. Door het verstrekken van een
financiële tegemoetkoming kan de medewerking van de eigenaar worden verkregen voor het
aanpassen van de woonruimte. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk voor-zieningen uit de
woningen worden verwijderd en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan kandidaten uit de
doelgroep (ouderen en/of gehandicapten) worden toegewezen.

4. Vervoervoorzieningen.
Dit hoofdstuk geeft het beleid weer met betrekking tot vervoervoorzieningen. De afbakening van de
zorgplicht van de gemeente wordt besproken in paragraaf 4.1. In paragraaf 4.2 worden de algemene
uitgangspunten besproken die gehanteerd worden bij toekenning van vervoervoorzieningen. Daarbij
wordt ingegaan op het primaat van het aanvullend openbaar vervoer, op het begrip "het leven van
alle dag" en op de inkomensgrens bij vervoervoorzieningen. In de volgende paragraaf wordt per
vervoervoorziening aangegeven welke uitgangspunten ten grondslag liggen aan de verstrekking van
deze voorzieningen.

4.1. Inleiding.
Het beroep op vervoervoorzieningen wordt bepaald door het beleid dat de gemeente voert met
betrekking tot het bevorderen van de mobiliteit en deelname aan het maatschappelijk verkeer van
gehandicapten. De belangrijkste oorzaak van het mobiliteitsprobleem van gehandicapten is dat het
huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is. De Wvg
legt een zorgplicht bij de gemeente voor het vervoer van mensen met een handicap.
De gemeente heeft de mogelijkheid om met een collectief systeem van (al dan niet openbaar)
vervoer te komen. De gemeente Amsterdam heeft besloten om een systeem van aanvullend openbaar
vervoer, onder de naam Stadsmobiel, in te voeren. Het collectief vervoersysteem, maar evenzo de
individuele vervoervoorzieningen zullen uiteraard aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen. De
voorziening moet doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn.
Is het collectief systeem voor de betrokkene een adequate voorziening, dan kan er nog een
individuele vergoeding worden verstrekt voor het incidenteel vervoer waarin Stadsmobiel niet
voorziet (de zogenaamde AOV+-vergoeding (AOV = Aanvullende Openbaarvervoervoorziening).
Het aanvullend openbaar vervoer is een voorliggende voorziening. Dit betekent ook dat
gehandicapten die geen gebruik kunnen maken van dit vervoer, recht houden op individuele
vervoervoorzieningen. Dit kan zijn omdat medische en functionele beperkingen het gebruik van het
aanvullend openbaar vervoer in de weg staan. Een vervoerskostenvergoeding wordt toegekend voor
één jaar, waarna een herbeoordeling plaatsvindt. Onder vervoervoorziening verstaat de Wvg een
voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 20 van 36

vervoer buitenshuis ondervindt. Een vervoervoorziening wordt slechts toegekend indien er sprake is
van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of handicap.
Bij de verstrekking wordt rekening gehouden met de individuele vervoerbehoefte. Niet iedere
vervoerbehoefte komt echter voor een vervoervoorziening in aanmerking.
Een individuele vervoervoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van
vervoer. De hoogte van het bedrag wordt door het College van Burgemeester en Wethouders
vastgesteld in het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten. Daarnaast wordt ook een aantal
vervoervoorzieningen in natura verstrekt, zoals bruikleenauto‹s en gesloten buitenwagens. Verder
kunnen voorzieningen als (driewiel)fietsen en auto- en fietszitjes zowel in de vorm van een
financiële tegemoetkoming als in natura worden verstrekt. Een combinatie van deze voorzieningen is
ook mogelijk.
Rolstoelen worden in natura verstrekt. Voor de aanschaffing en het onderhoud van sportrolstoelen
wordt voor de periode van drie jaar een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Afbakening zorgplicht met betrekking tot vervoervoorzieningen.


Doel bij het verstrekken van vervoervoorzieningen is het wegnemen of verminderen van
beperkingen van gehandicapte ingezetenen bij het verplaatsen binnen of buiten de woning. Een
vervoervoorziening moet in eerste instantie voorzien in het vervoer in de directe woon- en
leefomgeving. Dat is de wijk of het stadsdeel waarin de gehandicapte woont en ruimer gezien geheel
Amsterdam.
Gemeenten kunnen een eigen beleid voeren, afgestemd op de lokale woon- en leefomstandigheden
en op de lokale vervoersmogelijkheden (Toelichting wetsvoorstel Wvg, hoofdstuk 4.1, Tweede
Kamer der Staten-Generaal, 1992-1993, 22 815, nr. 3). De gemeente heeft een zorgplicht voor het
verlenen van vervoervoorzieningen en rolstoelen voor personen die verblijven in gezinsvervangende
tehuizen voor gehandicapten en regionale instellingen voor beschermd wonen en zogenaamde grote
woonvormen. In Amsterdam zijn geen grote woonvormen. Met ingang van 1 januari 1996 heeft de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besloten, de zorgplicht voor gemeenten voor het
verlenen van vervoervoorzieningen uit te breiden met bewoners van Awbz-instellingen voor vervoer
buiten de instelling. Voor het verkrijgen van een rolstoel voor gebruik in en rond de Awbz-instelling
blijft de Awbz verantwoordelijk. Dit geldt weer niet voor bewoners van gezinsvervangende tehuizen
voor gehandicapten en de Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW‹s).
Het vervoer van en naar het werk en onderwijs valt niet onder de Wvg, maar onder de Aaw.

4.2. Het recht op een vervoervoorziening: algemene


uitgangspunten.
Een belanghebbende kan voor een vervoervoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare
beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het (aanvullend) openbaar vervoer
onmogelijk maken. Louter de aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte/handicap in relatie tot
de individuele vervoerbehoefte van de gehandicapte zijn bepalend voor de vraag, of en, zo ja, in
hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening. Is een busje of tram voor
iemand met een beperking niet toegankelijk, dan heeft men recht op een vervoervoorziening.
Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor een trein) zijn in principe
geen indicatie voor een vervoervoorziening. Een therapie waardoor de blokkade wordt opgeheven, is
meer op haar plaats. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch kan worden
opgelost. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoervoorziening kunnen
worden verstrekt.
Bij het vaststellen van het recht op een vervoervoorziening moet rekening worden gehouden met de
individuele vervoerbehoefte van de betrokkene en de mate waarin het openbaar vervoer en het
aanvullend openbaar vervoer in die vervoerbehoefte kan voorzien. Tussen de leeftijd van een
belanghebbende en de vervoerbehoefte bestaat een duidelijke relatie. Kinderen vanaf 12 jaar en
ouder hebben, evenals volwas-senen, een zelfstandige vervoerbehoefte. Het gemeentelijk beleid gaat
ervan uit dat kinderen jonger dan 12 jaar geen zelfstandige vervoerbehoefte hebben omdat de ouders

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 21 van 36

hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening behoeft te worden getroffen. In bepaalde gevallen
kan dit onredelijk zijn, bijvoorbeeld een kind jonger dan 12 jaar dat vanwege de speciale
wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer mee kan. In dat geval kan een belanghebbende
in aanmerking komen voor een voorziening. Men moet uitgaan van de individuele beperkingen van
de gehandicapte. Het gaat om een voorziening-op-maat. Als in een individueel geval sprake is van
een vervoerbehoefte die niet of niet volledig door het collectief vervoersysteem wordt gedekt, kan
een belanghebbende in aanmerking komen voor een individuele vervoervoorziening.

4.2.1. Verplaatsingen in het kader van het leven van alle dag.

Het gemeentelijk beleid is wat betreft vervoervoorzieningen afgeleid van het Aaw-beleid. Bij het
vaststellen van de individuele vervoerbehoefte wordt uitgegaan van het leven van alle dag.
Uitgangspunt van dit beleid is dat de gehandicapte kan deelnemen aan "het leven van alle dag". Dit
betekent dat iemand in staat moet worden gesteld om met vervoer buitenshuis deel te nemen aan het
leven van alle dag, bijvoorbeeld voor het doen van dagelijkse boodschappen, bezoeken van winkels
en instellingen, enz. Onder het deelnemen aan het leven van alle dag valt ook het onderhouden van
wezenlijke sociale contacten buiten de korte afstandssfeer waarvoor verplaatsing noodzakelijk is. In
het kader van leven van alle dag kunnen de volgende typen verplaatsingen worden onderscheiden:
1. leven van alle dag: algemeen - korte afstandsvervoer;
2. leven van alle dag: individueel - "wezenlijke sociale contacten";
3. leven van alle dag: " verbetering van de levensomstandigheden".

Ad 1. Leven van alle dag: algemeen – korte afstandsvervoer.


Een belanghebbende moet in staat worden gesteld, in ieder geval datgene te doen dat mensen van
dag tot dag plegen te doen wanneer het gaat om het zich verplaatsen buitenshuis, zoals het doen van
dagelijkse boodschappen, het bezoeken van bijeenkomsten, op visite gaan, winkelen, of het zo maar
buiten zijn). Voorzien moet worden in vervoer buitenshuis, dat noodzakelijk is om in overwegende
mate in het dagelijks bestaan te voorzien. Dit is in de regel korte afstandsvervoer. Wanneer een
belanghebbende bezigheden als deze in overwegende mate niet kan verrichten en geen gebruik kan
worden gemaakt van het aanvullend openbaar vervoer, is sprake van een zodanig isolement dat een
vervoervoorziening gewettigd is.

Ad 2. Leven van alle dag: individueel - "wezenlijke sociale contacten".


Het leven van alle dag wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
De individuele invulling van het leven van alle dag kan in bijzondere situaties sociale contacten
betreffen buiten de korte afstandssfeer (is buiten Amsterdam) waarvoor verplaatsing noodzakelijk is.
Het gaat om het onderhouden van sociale contacten buiten de korte afstandssfeer die voor
betrokkene van wezenlijk belang zijn ter voorkoming van vereenzaming of verschraling van het
leven. Een wezenlijk sociaal contact kan een contact zijn dat weliswaar niet valt onder de contacten
die doorsnee burgers hebben, maar voor deze persoon zo belangrijk is dat dit wel tot "het leven alle
dag" moet worden gerekend. Hoe belanghebbende zelf zijn contacten buiten de korte afstandssfeer
ervaart, is uiteraard een belangrijk gegeven om, mits het wezenlijk sociale contacten betreft, tot een
adequate voorziening te komen. Het gevraagde wordt getoetst aan objectieve normen. Een objectieve
norm is hoe een niet- gehandicapte in dezelfde sociale situatie zijn leven zou inrichten.

Ad 3. Leven van alle dag: "verbetering van de levensomstandigheden".


Bepaalde incidenteel voorkomende verplaatsingen komen niet in aanmerking voor een
vervoervoorziening, tenzij het ontbreken van deze voorziening het leven van alle dag van
belanghebbende in overwegende mate verstoort. Bezoekt belanghebbende soms een bepaalde
sportgebeurtenis en is alleen daarvoor een vervoervoorziening nodig, dan zal in de regel geen sprake
zijn van een dermate verstoring van het leven van alle dag dat hiervoor een voorziening moet worden
getroffen. Voor een dergelijke vervoerbehoefte wordt geen vervoervoorziening verstrekt. Kan geen
gebruik worden gemaakt van het aanvullend openbaar vervoer, dan komen de kosten van kort
vervoer in aanmerking voor een vervoervoorziening. Voor vervoerskosten voor het onderhouden van

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 22 van 36

sociale contacten die voor betrokkene van wezenlijke aard zijn ter voorkoming van vereenzaming of
verschraling van het leven, kan een substantiële bijdrage worden verleend; het probleem wordt
echter niet opgelost. Voor de kosten die worden gemaakt in verband met incidentele verplaatsingen
die niet in overwegende mate het leven van alle dag verstoren, wordt geen financiële
tegemoetkoming verstrekt.

4.2.2. Primaat van het collectief aanvullend openbaar vervoer.

Het huidige openbaar vervoer is voor gehandicapten onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en


bruikbaar. De gemeente Amsterdam biedt in het kader van de Wvg een collectief systeem van
aanvullend openbaar vervoer aan, waardoor aan gehandicapten alternatieven worden geboden om
zich te kunnen verplaatsen. De gemeente Amsterdam gaat bij de verstrekking van
vervoervoorzieningen uit van het uitgangspunt "collectief als het kan, en individueel als het moet".
Het primaat is gelegd bij het zogenaamde collectieve vervoer. Bij het opzetten van de verordening is
ervan uitgegaan dat een voorziening moet worden getroffen voor die gehandicapten die voor
verplaatsingen in het kader van "het leven van alle dag" geen gebruik kunnen maken van het
openbaar vervoer. Aan de hand van de bereikbaarheid, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van
het openbaar vervoer moet worden bekeken, of het openbaar vervoer in de vervoerbehoefte kan
voorzien. Aan gehandicapten die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, wordt een
alternatief aangeboden in de vorm van een collectief aanvullend vervoersysteem: Stadsmobiel. Sinds
1998 is Stadsmobiel een gesloten vervoersysteem en moet de klant lid worden. De klant moet
behoren tot de doelgroep ouder dan 65 jaar of gehandicapt zijn ongeacht de leeftijd. Prioriteit wordt
gegeven aan de klantgroepen 1 en 2, dat wil zeggen: gehandicapten van alle leeftijden, ouder dan 65
jaar met een handicap of 85 jaar of ouder. Mensen met een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld na een
ongeval) horen niet tot de doelgroep en kunnen zich dan ook niet aanmelden als lid. Aan specifieke
gelegenheden waarbij op tijd komen een must is, zoals huwelijk, begrafenis, treinreis en theater
wordt bovendien extra prioriteit en aandacht gegeven. Stadsmobiel verzorgt deur-tot-deurvervoer,
alsmede halte-tot- deurvervoer, dagelijks tussen 7.30 en 23.30 uur; gebruikers worden binnen 15
minuten voor en na de afgesproken tijd opgehaald. Personen die gebruik maken van Stadsmobiel,
krijgen een klantenkaart. Een aanvraagformulier met pasfoto kan men sturen naar Stadsmobiel.
Het aanvullend openbaar vervoer bestrijkt een omsloten gebied. Deze vorm van aanvullend openbaar
vervoer maakt het mogelijk voor minder geld een groter vervoerbereik te bieden aan individuele
burgers.
Alleen wanneer het aanvullend openbaar vervoer niet of in beperkte mate in de vervoerbehoefte van
de gehandicapte voorziet, kan, afhankelijk van het gezins-inkomen, een aanvullende individuele
vervoervoorziening worden getroffen.
Stadsmobiel is opgericht met het oogmerk vervoer te bieden aan mensen met een handicap en
ouderen. Met betrekking tot het verplaatsen buiten de woning moet een gehandicapte in staat worden
gesteld, in ieder geval datgene te doen wat mensen - normaal gesproken - van dag tot dag plegen te
doen: het zogenaamde leven van alle dag. Bovenregionaal vervoer.
Met ingang van 1 juli 1999 bestaat het bovenregionaal ketenvervoer voor gehandicapten. Dit vervoer
maakt geen deel uit van de Wvg, maar is een afzonderlijke, door het rijk georganiseerde voorziening.
Het ketenvervoer verzorgt vervoer van huis naar station; per trein naar de plaats van bestemming en
tenslotte van station naar het huis van de eindbestemming. Plaatselijk kan gebruik worden gemaakt
van het bestaande collectieve Wvg-vervoer, de treintaxi of gewone taxi c.q. rolstoeltaxi. De reis
wordt volledig georganiseerd, inclusief assistentie bij in-, uit- en overstappen. Het bovenregionaal
vervoer fungeert ook als vervoersysteem voor sporters met een handicap, die in teamverband
aangepaste sport beoefenen. Hun spullen worden, binnen redelijke grenzen, gratis vervoerd. De
kosten zijn het normale tarief van een treinkaartje en een bijdrage in het vervoer van en naar stations.
Het vervoer wordt onder de naam Traxx uitge-voerd door Connexxion. Dit vervoer kan worden
aangevraagd bij Traxx.

4.2.3. Inkomensgrens bij vervoervoorzieningen.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 23 van 36

De gemeente kan voor het gebruik van het aanvullend openbaar vervoersysteem en voor de verlening
van individuele vervoervoorzieningen een inkomensgrens hanteren. Voor gebruik van het aanvullend
openbaar vervoersysteem wordt geen inkomensgrens gehanteerd. Bij de toekenning van bepaalde
individuele vervoervoorzieningen gelden wel inkomensgrenzen. Een financiële tegemoetkoming
voor vervoerskosten wordt niet verstrekt indien het gezinsinkomen van de aanvrager boven
tweemaal het Wvg-norminkomen ligt. Beneden dit norminkomen kan een inkomensafhankelijke
financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Overige voorzieningen worden niet toegekend indien
deze voor de aanvrager algemeen gebruikelijk zijn. Algemeen gebruikelijk. Bij een bepaald inkomen
kan een verplaatsingsvoorziening als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Algemeen
gebruikelijk is het zich verplaatsen per openbaar vervoer, per fiets of bromfiets en bij een bepaald
inkomen per taxi of auto. Belanghebbenden met een gezinsinkomen tot en met 1,5 maal het Wvg-
norminkomen kunnen in principe in aanmerking komen voor een bruikleen-verstrekking van een
auto. Het gemeentelijk beleid is dat algemeen gebruikelijke kosten niet van de financiële
tegemoetkoming in mindering worden gebracht.

4.3. Vormen van individuele vervoervoorzieningen.


Op grond van art. 3.1 van de Verordening voorzieningen gehandicapten kunnen de volgende
vervoervoorzieningen worden onderscheiden, te weten:
a een al dan niet aangepaste vervoervoorzieningen in natura in de vorm van een auto, gesloten of
open buitenwagen of andere vorm van buitenvervoer;
b financiële tegemoetkomingen in de kosten van onder andere: de aanschaffing van en aanpassing
aan de eigen auto of buitenwagen, onderhoud, reparatie, verzekeringen/stallingskosten en overige
voorzieningen;
c vervoerskostenvergoedingen: financiële tegemoetkomingen voor het gebruik van een
bruikleenauto/buitenwagen met verbrandingsmotor/andere verplaatsingsmiddelen, een eigen auto of
taxi of vervoer door derden en rolstoeltaxi en vervoer waarin niet geheel door het aanvullend
openbaar vervoer wordt voorzien.
Een combinatie van voormelde vervoervoorzieningen is mogelijk. Deze opsom-ming is niet
limitatief.

4.3.1. Vervoervoorzieningen in natura.

Onder naturaverstrekkingen vallen goederen en diensten die aan de gehandicapte in huur of


bruikleen worden toegekend. Het voordeel van een verstrekking in bruikleen is dat de voorziening
kan worden hergebruikt. Vervoervoorzieningen in natura worden in beginsel in bruikleen verstrekt
voor een termijn van vijf tot zeven jaar. Daarna wordt bezien, of de omstandigheden zijn gewijzigd
en wordt de vervoerbehoefte opnieuw vastgesteld. Een cliënt ontvangt v››r het verstrij-ken van de
termijn een aanvraagformulier. Voor naturaverstrekkingen zijn geen inkomensafhankelijke bijdragen
meer verschuldigd. Voor een aantal vervoervoorzieningen geldt een inkomensgrens of wordt de
aanschaffing als algemeen gebruikelijk beschouwd. In art. 3.1, eerste lid, van de verordening worden
de volgende vervoervoorzieningen in natura onderscheiden:
1. bruikleenauto;
2. gesloten buitenwagen;
3. open elektrische buitenwagen of een scootmobiel;
4. andere verplaatsingsmiddelen.

Ad 1. Een al dan niet aangepaste bruikleenauto (verstrekking in natura).


Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de totale vervoerbehoefte op de korte en lange
afstanden. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan
gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit
vervoermiddel. Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoerbehoeften kunnen
worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, aanvullend openbaar vervoer en andere
verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, taxi, scootmobiel) niet in aanmerking komen. De

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 24 van 36

betrokkene moet op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een
auto zijn aangewezen, zodat taxivervoer - praktisch gezien - niet als een adequate voorziening kan
worden beschouwd. Indien zowel voor de korte als lange afstand een voorziening moet worden
getroffen, zal de afweging moeten worden gemaakt, of de bruikleenauto goedkoper is dan een
combinatie van twee of meer adequate voorzieningen (bijvoorbeeld taxikostenvergoeding plus een
vervoermiddel voor de korte afstand). Voor het verstrekken van een auto geldt als voorwaarde dat de
belanghebbende een rijbewijs heeft of er een kan halen. Wanneer belanghebbende niet kan
autorijden, maar een echtgenoot of huisgenoot wel (meerij-situatie), is een belanghebbende
afhankelijk van anderen. Voorzieningen die men alleen met hulp van anderen kan gebruiken,
verdienen in het algemeen niet de voorkeur. Wanneer belanghebbende daar zelf mee instemt, is er
geen probleem, heeft hij bezwaren dan moet men zorgvuldig afwegen, of deze oplossing de meest
gunstigste is. Binnen het gemeentelijk beleid is de bruikleenauto het sluitstuk van de vervoer-
voorzieningen. In vrijwel alle gevallen is het verstrekken van een bruikleenauto de duurste oplossing
en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere oplossingen zijn. Voor mensen met een
gezinsinkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen wordt een auto niet algemeen gebruikelijk
geacht en kan een bruikleenauto eventueel worden verstrekt. Boven deze grens is het algemeen
gebruikelijk dat men een auto heeft, dan wel kan worden aangeschaft en wordt deze niet in bruikleen
toegekend. Wie er geen heeft, kan er een kopen. Wanneer het gezinsinkomen tussen 1,5 en tweemaal
het norminkomen ligt, kan een aan-vullende financiële tegemoetkoming in een deel van de
aanschafkosten van een auto worden verstrekt (zie paragraaf 3.3.2).
Het kan voorkomen dat een klant een bruikleenauto heeft en op enig moment het inkomen boven de
1,5 maal de Wvg-norminkomen uitkomt. In principe dient de bruikleenauto dan te worden
ingenomen. Aangezien hier sprake is van een behoorlijke financiële teruggang, moet de
gehandicapte in staat worden gesteld zich hierop in te stellen. De vaste jurisprudentie van de
Centrale Raad van Beroep geeft een overgangstermijn van zes maanden aan, tenzij aantoonbaar is
dat de klant in gebreke is gebleven.

Ad 2. Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen in bruikleen (verstrekking in natura).


Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoerbehoefte op de korte afstand, in de
directe omgeving van de eigen woning en op de iets langere afstand. Een gesloten buitenwagen biedt
bescherming tegen weersomstandigheden en kan gecombineerd worden met een financiële
tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel. Een gesloten buitenwagen is
een specifiek invalidevoertuig. Een invalidevoertuig mag altijd, ook zonder parkeerontheffing,
parkeren op een invalidenparkeerplaats. De meest bekende invalidenwagen is de Canta.
Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoerbehoeften op korte afstand en de iets
langere afstand kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, aanvullend openbaar vervoer
en andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, taxi, scootmobiel) niet in aanmerking komen.
Voor betrokkene moet een medische noodzaak aanwezig zijn tot bescherming tegen
weersomstandigheden. Voor de verstrekking van een gesloten buitenwagen geldt geen
inkomensgrens. Interpretatie van het begrip "bescherming tegen weersinvloeden" heeft geleid tot het
formuleren van medische criteria door de artsen van de Stichting Tot en Met. Deze criteria zijn:
- aanvrager ondervindt gezondheidsschade door weersinvloeden, waarbij beschermende kleding
alleen niet voldoende is om dit te compenseren;
- gezondheidsschade kan voorkomen of gecompenseerd worden door bij iedere verplaatsing buiten
gebruik te maken van overdekt vervoer;
- aandoeningen die leiden tot functionele beperkingen die nog lange tijd aanhouden nadat expositie
aan koude reeds voorbij is.

Ad 3. Een open elektrische buitenwagen of een scootmobiel in bruikleen (verstrekking in


natura).
Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoerbehoefte op de korte afstand, in de
directe omgeving van de eigen woning en op de iets langere afstand. Deze voorziening kan worden
gecombineerd met een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten waarbij, afhankelijk van de
vervoerbehoefte van betrokkene, van een lagere vergoeding sprake kan zijn. Tevens is sprake van
een financiële tegemoetkoming in de oplaadkosten. Uitgangspunt is dat alle vervoerbehoeften op de

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 25 van 36

korte en iets langere afstand kunnen worden ingevuld omdat geen gebruik kan worden gemaakt van
het openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. Bij de
belanghebbende is sprake van ernstige stoornissen in de sta- en loopfunctie. Voor de verstrekking
van deze voorziening geldt geen inkomensgrens. Soms is er in of rond een woning geen
mogelijkheid om een scootmobiel over-dekt te stallen. Een scootersafe wordt ook niet altijd door een
stadsdeel getolereerd. Een alternatieve vorm van stalling bestaat uit het vastmaken van de
scootmobiel met een ketting aan een oog in de muur van de woning. Daarbij moet over de
scootmobiel een beschermhoes worden getrokken. Aan de muur wordt ook een oplaadmogelijkheid
bevestigd. De gehandicapte moet uiteraard wel in staat zijn deze handelingen te kunnen uitvoeren.
Het ontbreken van een stallingsmogelijkheid is niet meer een contra-indicatie voor het verstrekken
van een scootmobiel.

Ad 4. Andere verplaatsingsmiddelen (verstrekking in natura of financiële tegemoet-koming).


Het gaat hierbij om een verstrekking in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming van
driewielfiets/vierwielfiets, tandem al dan niet met motor- aanpassing, fiets met motoraanpassing,
loopfiets en kindervoorzieningen. De voorzieningen kunnen worden gecombineerd met het gebruik
van het aanvullend openbaar vervoer of met een financiële tegemoetkoming. Bij de verstrekking is
het van belang, of de beoogde voorziening algemeen gebruikelijk is. De kosten van de aanschaffing
van bijvoorbeeld een gewone fiets of bromfiets kunnen als algemeen gebruikelijk worden
aangemerkt. De algemeen gebruikelijke kosten worden niet in mindering gebracht. Voor het
toekennen dient vast te staan dat deze voorziening de oplossing biedt voor de vervoerbehoefte van de
belanghebbende in het kader van het "leven van alle dag".
a. Driewielfiets/vierwielfiets. Motorisch gehandicapte kinderen die geen gebruik kunnen maken van
een gewone" fiets, kunnen soms wel fietsen op een driewieler. In het kader van het gemeentelijk
beleid kan een driewielfiets worden verstrekt aan degenen die op fietsvervoer zijn aangewezen. Deze
driewieler wordt veelal gebruikt in de directe woonomgeving bij spel en recreatie. Deze voorziening
wordt verstrekt aan kinderen tot en met 11 jaar met een motorische handicap, voor wie deze
voorziening naast een therapeutisch effect, ook voor spel en recreatie nodig is. Voor kinderen van 12
jaar en ouder en volwassenen is het uitgangspunt dat deze voorziening alleen wordt verstrekt indien
men als handicap heeft: een slecht evenwicht, gestoorde motoriek of een verstandelijke handicap.
b.Tandem/tandem met motoraanpassing. De tandem geeft de mogelijkheid tot fietsen aan
personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan
gedacht worden aan visueel gehandicapten (men is zeer slechtziend of blind) of aan sommige
groepen motorisch gehandicapten of verstandelijk gehandicapten, voor wie het noodzakelijk is dat
een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt. Indien de gehandicapte en de
meerijder/bestuurder energetische beperkingen hebben, waardoor de verplaatsingen niet of deels op
eigen kracht kunnen plaatsvinden, kan de tandem worden aangepast met een motor.
c. Fiets met motoraanpassing. Uitgangspunt is dat de vervoerbehoeften op korte afstand kunnen
worden ingevuld en dat het openbaar vervoer niet in aanmerking komt. Energetische of motorische
beperkingen maken het fietsen op eigen kracht niet of slechts ten dele mogelijk. Tot verstrekking van
een fiets met motoraanpassing kan slechts worden overgegaan wanneer deze voorziening een
oplossing biedt voor de vervoerbehoefte van de belanghebbende in het kader van het "leven van alle
dag" vooral op de korte afstand (circa 1 . 1,5 km).
d. Loopfiets. Een loopfiets is een hulpmiddel bij het lopen en bij het gericht verplaatsen over grotere
afstanden. De loopfiets kan een geschikt hulpmiddel zijn voor personen die voor het dagelijks
buitenshuis verplaatsen gebruik maken van krukken of stok. De belanghebbende moet dus
beschikken over een goede loopmotoriek en evenwichtsorganen. De loopfiets kan zowel binnen als
buitenshuis worden gebruikt. Als hij uitsluitend voor gebruik binnenshuis bestemd is, kan
verstrekking plaatsvinden op grond van de Ziekenfondswet. In het kader van de Wvg kan een
loopfiets alleen worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten.

4.3.2. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van onder andere: de aanschaffing


en aanpassing eigen auto of buitenwagen/onderhoud, reparatie,
verzekeringen/stallingskosten en overige voorzieningen.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 26 van 36

Een financiële tegemoetkoming kan op grond van art. 3.1, tweede lid, van de verordening worden
verstrekt in de kosten van:
1. aanschaffing van een eigen auto;
2. aanpassing van een eigen auto;
3. aanschaffing van auto-faciliteiten;
4. aanschaffing van een speciale autostoel;
5. rijlessen en rijinstructies;
6. onderhoud, reparatie en verzekering van bepaalde voorzieningen;
7. stalling van open elektrische buitenwagen/scootmobiel;
8. parkeerfaciliteiten;
9. begeleiding;
10. kindervoorzieningen;
11. oplaadkosten voor elektrische vervoervoorzieningen.

Ad 1. Aanschaffing van een eigen auto.


Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de totale vervoerbehoefte op de korte en lange
afstanden. Voor verstrekking van een financiële tegemoetkoming gelden dezelfde uitgangspunten als
bij de verstrekking van een bruikleenauto. Voor mensen met een gezinsinkomen tot en met 1,5 maal
het norminkomen is een auto niet algemeen gebruikelijk en kan eventueel een bruikleenauto worden
verstrekt. Boven deze grens is het algemeen gebruikelijk dat men een auto heeft, dan wel kan worden
aangeschaft en wordt deze niet in bruikleen toegekend. Wanneer het gezinsinkomen tussen 1,5 en
tweemaal het norm-inkomen ligt, kan een aanvullende financiële tegemoetkoming in een deel van de
aanschafkosten van een auto worden verstrekt. Aan belanghebbenden met een inkomen tot en met
1,7 maal het Wvg-norminkomen kan een financiële tegemoetkoming van 50% worden verstrekt in de
kosten van aanschaffing van de goedkoopst-adequate auto. Tot en met tweemaal het norminkomen
kan een tegemoetkoming worden verstrekt van 25%. Een financiële tegemoetkoming bedraagt ten
hoogste de helft van het normbedrag van een zogenaamde referentieauto. Aan belanghebbende kan
een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor de aanschaffing van een auto van een
afwijkend type in verband met de handicap (bijvoorbeeld een speciale bus, stationswagen in verband
met rolstoel of verzorgingsaspecten). Wanneer het gezinsinkomen boven 1,5 maal het norminkomen
ligt, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot ten hoogste het verschil tussen het
normbedrag van de referentieauto en de kosten van de goedkoopst-adequate auto die in een
dergelijke situatie in bruikleen wordt vergoed. Een referentieauto is samengesteld uit een
beschrijving van alle personenauto‹s inclusief de daarin aanwezige faciliteiten, die verkrijgbaar is
voor een bepaald bedrag. Het normbedrag van de referentieauto is vastgesteld door het College van
Burgemeester en Wethouders, vastgesteld in het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten.
Deze tegemoetkoming wordt voor de periode van zeven jaar toegekend. Wanneer belanghebbende
binnen deze termijn een nieuwe aanvraag indient voor een zelfde voorziening, wordt vergoeding ver-
leend naar rato van de inmiddels verstreken tijd. Dit geldt niet bij eventuele calamiteiten.

Ad 2. Aanpassing eigen auto.


In sommige gevallen zal een gehandicapte alleen in staat zijn een auto te besturen als deze aan zijn
handicap is aangepast. Aanpassingen aan de eigen auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor
mensen met een handicap en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn. De
aanpassingen zijn noodzakelijk voor gehandicapten en dienen alleen door hen gebruikt te worden.
Aanpassingen kunnen betreffen:
- de bediening en besturing van de auto;
- het in en uit de auto komen;
- de zithouding;
- het in de auto meenemen van hulpmiddelen;
- de regeling van temperatuur en ventilatie;
- de verzorging van de gehandicapte.
Uitgangspunt van deze voorziening is dat geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar
vervoer en geen of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. Een vergoeding van de
kosten voor aanpassingen is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 27 van 36

verkeert en in beginsel niet ouder dan drie jaar is of nog vijf jaar mee kan. De aanpassing moet niet
excessief zijn. De aanpassing van een auto voor besturing vanuit een rolstoel wordt niet verstrekt,
omdat de zeer hoge kosten van deze voorziening niet opwegen tegen het nut ervan voor de
belanghebbende. De financiële tegemoetkoming voor autoaanpassingen wordt voor de periode van
vijf jaar toegekend. Wanneer belanghebbende binnen deze termijn een nieuwe aanvraag indient voor
een zelfde aanpassing, wordt vergoeding verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd. Dit
geldt niet bij eventuele calamiteiten.

Ad 3. Autofaciliteiten.
Autofaciliteiten zijn zaken die ertoe dienen het gebruik voor niet-gehandicapten te vergemakkelijken
en het comfort te vergroten. Voor gehandicapten kunnen bepaalde faciliteiten onmisbaar zijn om een
auto te kunnen gebruiken (bijvoorbeeld stuurbekrachtiging). Aanvragen van een belanghebbende
met een eigen auto om vergoeding van extra kosten voor noodzakelijke faciliteiten, worden
beoordeeld aan de hand van een referentieauto. De kosten van deze aanpassingen worden niet
vergoed als zij voorkomen in een auto van de prijsklasse tot en met het normbedrag van de
referentieauto. Uitgangspunt van deze voorziening is dat niet gebruik kan worden gemaakt van het
openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer.

Ad 4. Speciale autostoel.
Indien een belanghebbende geen gebruik kan maken van de bij de auto behorende standaardstoel,
kan een tegemoetkoming worden verstrekt van de aanpassingskosten. Uitgangspunt van deze
voorziening is dat geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer en geen of in
beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. Een vergoeding wordt niet verstrekt indien:
- een autostoel voornamelijk als doel heeft de zithouding te verbeteren. Deze stoelen zijn, ook voor
niet-gehandicapten, normaal in de handel verkrijgbaar;
- de belanghebbende pas klachten krijgt na het rijden van lange afstanden (75-100 km) of lange
rijtijden (1 uur). Er mag van worden uitgegaan dat hij of zij tijdig pauzeert; - de aanschaffing van de
stoel uit preventief oogpunt geschiedt;
- de in de auto aanwezige standaardstoel aan redelijke normen voldoet. Belanghebbende moet bij
zijn autokeuze voldoende aandacht hebben besteed aan het zitcomfort.

Ad 5. Rijlessen/rij-instructies.
Rijlessen zijn in beginsel "algemeen gebruikelijk". Een financiële tegemoetkoming kan worden
verstrekt voor rijlessen en/of rij-instructies voor het kunnen bedienen van en deelname aan verkeer
met een auto(bus) of een gesloten of open buitenwagen. Wanneer belanghebbende voor zijn
vervoerbehoefte is aangewezen op een bruikleenauto, een gesloten buitenwagen of een open
elektrische buiten-wagen/scootmobiel en hij hiervan nog geen gebruik kan maken als geen rijlessen
gevolgd zijn, of extra rij-instructies gegeven zijn, kan deze voorziening worden verstrekt. In een
meerijsituatie kan een vergoeding van rijlessen voor de echtgenoot of huisgenoot worden toegekend.
Bij een bruikleenvoorziening worden de volledige kosten vergoed. Bij gebruik van een aangepaste
eigen auto kunnen, bij lessen in een aangepaste lesauto, de extra kosten van deze lessen worden
vergoed, indien deze het lesgeld in een niet-aangepaste auto te boven gaan. Voor alle duidelijkheid
wordt vermeld dat bij rijlessen voor auto's, gesloten en open buitenwagens men moet voldoen aan de
criteria zoals die zijn opgesteld voor deze voorzieningen. Slechts dan kunnen de volledige kosten
worden vergoed. Bij auto's geldt dan nog dat in eerste instantie ervan uit wordt gegaan dat het
hebben van een rijbewijs algemeen gebruikelijk is. Proef- en gewenningslessen scootmobiel.
Proeflessen kunnen nodig zijn om te onderzoeken, of een cliënt rijgeschikt is. Rijgeschikt wil zeggen
dat de cliënt in staat is op een scootmobiel te rijden en deel te nemen aan het verkeer, al of niet na
gewenningslessen. Proeflessen zijn een onderzoeksactiviteit ten behoeve van de advisering van de
adviseur van de Stichting Tot en Met. Ook kunnen proeflessen nodig zijn bij de selectie van merk en
type van de scootmobiel. Afgezien van de normale instructies bij aflevering van een scootmobiel kan
er ook nog een noodzaak bestaan voor gewenningslessen om aan het verkeer te kunnen deelnemen.
Deze noodzaak kan reeds door de adviseur van de Stichting Tot en Met, bijvoorbeeld na proeflessen,
geadviseerd zijn of kan bij de selectie/passing van de scootmobiel worden gesignaleerd. Er worden

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 28 van 36

ten hoogste vijf lessen per aanvraag vergoed die naar inzicht van de adviseurs verdeeld kunnen
worden over proef- en gewenningslessen. In uitzonderlijke gevallen kunnen nogmaals ten hoogste
vijf lessen worden vergoed.

Ad 6. Onderhoud en reparatie en verzekering (beheerscontract).


Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de kosten van onderhoud, reparatie en
verzekering van een open elektrische buiten-wagen/scootmobiel die niet in bruikleen verstrekt zijn.
Men moet wel aan de uitgangspunten om in aanmerking te komen voor een dergelijke voorziening in
bruikleen, voldoen. Voor in bruikleen verstrekte gesloten buitenwagens en andere
verplaatsingsmiddelen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, omdat deze kosten in de
bruikleenvergoeding zijn begrepen.

Ad 7. Stallingkosten.
Indien de belanghebbende stallingkosten moet maken voor een open elektrische
buitenwagen/scootmobiel of driewielfiets, omdat er in of rond de woning geen stallingmogelijkheid
beschikbaar is of is aan te leggen, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Ad 8. Parkeerfaciliteiten.
Voor gehandicapten zijn mogelijkheden geschapen om het parkeren van hun vervoermiddel te
vergemakkelijken. Deze faciliteiten zijn bijvoorbeeld een gemarkeerde invalideparkeerplaats of een
parkeerontheffing. De financiële tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten van de gemeente
voor de aanleg van gereserveerde parkeerplaatsen. Een aanvraag voor vergoeding kan niet bij de
Stichting Tot en Met worden ingediend. Hiervoor is een apart aanvraagformulier verkrijgbaar bij het
stadsdeel waar de aanvraag voor een parkeervoorziening wordt ingediend. In de volgende situaties
komt men in aanmerking voor een vergoeding: - indien men een Wvg-bruikleenauto heeft of men
een financiële tegemoetkoming in de aanschaffing van een eigen auto heeft gehad; - indien men een
Wvg-vervoerskostenvergoeding heeft voor het gebruik van een eigen auto; - indien men een Aaw-
bruikleenauto heeft met een Wvg- vervoerskosten-vergoeding.

Ad 9. Vergoeding kosten noodzakelijke begeleider.


Het komt voor, dat een gehandicapte wel van het openbaar vervoer gebruik kan maken, maar dat hij
daarbij aangewezen is op hulp van een begeleider. Indien de begeleider, naast het gebruik van
kosteloos vervoer in verband met gehandicaptenbegeleiding, extra kosten moet maken
- bijvoorbeeld de begeleider moet voor het ophalen en wegbrengen van de gehandicapte steeds een
reis alleen en derhalve als betalend passagier afleggen
- kan een gedeeltelijke financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De gehandicapte moet medisch
gezien niet in staat zijn, om zonder begeleiding, adequaat gebruik te maken van het openbaar
vervoer. In het kader van het gemeentelijk beleid kan een tegemoetkoming worden verstrekt in de
kosten van vervoer van een begeleider die gebaseerd is op de werkelijke kosten tot maximaal een
AOV+-vergoeding.

Ad 10. Kindervoorzieningen.
Voor kindervoorzieningen kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Deze
voorzieningen kunnen ook in bruikleen worden verstrekt. De volgende kindervoorzieningen kunnen
worden onderscheiden:
- zitondersteuningselementen;
- fiets- en autozitjes;
- speelvoertuigen.

Zitondersteuningselementen.
Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten, zijn er zogenaamde
zitondersteuningselementen. Aan gehandicapte kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig
hebben om te kunnen zitten, kunnen kuipvormige voorzieningen, met diverse aanpassingen, worden
verstrekt. Voor gehandicapte kinderen die een betere spierfunctie hebben en daardoor relatief minder

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 29 van 36

ondersteuning nodig hebben bij het zitten, zijn er houten zitondersteuningselementen. Deze
elementen bieden echter meer steun dan gewone kinderstoelen. Voor de zitondersteuning zijn
onderstellen met en zonder wielen verkrijgbaar. De kinderondersteuningselementen zijn geschikt
voor kinderen vanaf 14 maanden.
Houten zitondersteuningselementen met een onderstel zonder wielen die op school gebruikt moeten
worden, zijn een onderwijsvoorziening en vallen onder de werking van de Aaw.

Fiets- en autozitjes.
Voor gehandicapte kinderen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Deze voorzieningen
maken het vervoer van kinderen op verantwoorde wijze mogelijk. Kunnen de ouders geen gebruik
maken van fiets of auto omdat er geen aangepast fietszitje of autostoeltje is, dan kan een zitje of een
stoeltje worden verstrekt. Ouders die deze voorziening aanvragen, komen hiervoor in aanmerking
indien zij genoodzaakt zijn hun gehandicapt kind mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader
van het "leven van alle dag". Voor gebruik op een fiets of in de auto moet deze voorziening
noodzakelijk zijn. Een autozitje is noodzakelijk als voor het vervoer van het gehandicapte kind geen
gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer, de fiets en niet of in beperkte mate van het
aanvullend openbaar vervoer.

Speelvoertuig.
Voor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen
(therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Voor de ontwikkeling van
gehandicapte kinderen zijn speelvoertuigen belangrijke voorzieningen. Speelvoertuigen zijn
bijvoorbeeld speelmobielen, vliegende Hollanders, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Deze
voorzieningen kunnen worden verstrekt als er geen alternatief adequaat speelvoertuig mogelijk is om
met andere kinderen buiten te spelen.

Ad 11. Oplaadkosten van elektrische vervoervoorzieningen.


Oplaadkosten voor accu's in elektrische scootmobielen en rolstoelen kunnen, afhankelijk van de
afstanden die gereden worden en van het aantal accu's, behoorlijk oplopen. Deze kosten zijn extra
kosten die voortvloeien uit de handicap. Voor oplaadkosten wordt ongeacht het verbruik een vaste
tegemoetkoming op jaarbasis verstrekt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de
oplaadkosten van elektrische vervoervoorzieningen wordt door het College van Burgemeester en
Wethouders vastgesteld in het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten.

4.3.3. Individuele vervoerskostenvergoeding.

In het kader van het gemeentelijk beleid kan een forfaitaire tegemoetkoming worden verstrekt in
verband met het gebruik van een bruikleenauto of gesloten buitenwagen. Ook kan een
vervoerskostenvergoeding worden verstrekt die naar keuze kan worden aangewend voor het gebruik
van de eigen auto, taxi of vervoer door derde. Rolstoelgebruikers die de rolstoel niet kunnen verlaten
en zittend in de rolstoel moeten worden vervoerd, kunnen een tegemoetkoming krijgen voor het
gebruik van een rolstoeltaxi/busje. Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar
vervoer, kunnen in situaties waarin het aanvullend openbaar vervoer niet adequaat is in aanmerking
komen voor een individuele vervoersvergoeding.
De hoogten van de financiële tegemoetkomingen zijn inkomensafhankelijk. Aan belanghebbenden
met een gezinsinkomen hoger dan tweemaal het norminkomen wordt geen
vervoerskostenvergoeding verstrekt.
In het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten zijn de maximumbedragen vermeld van de
financiële tegemoetkomingen. Een bedrag lager dan ƒ 500 (€ 227) per jaar wordt in een keer
uitbetaald. De betaling van een toegekende vervoerskostenvergoeding gaat in op de eerste dag van
de maand waarin de klant het verzoek hiertoe heeft ingediend. De financiële tegemoetkoming wordt
achteraf per drie maanden uitbetaald.
In art. 3.1, derde lid, van de verordening worden de volgende vervoerskostenvergoedingen
onderscheiden:

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 30 van 36

1. voor gebruik van een bruikleenauto, bruikleen gesloten buitenwagen;


2. voor gebruik van een eigen auto, gesloten buitenwagen, een taxi of vervoer door derden;
3. voor gebruik van een rolstoelstoeltaxi;
4. voor vervoer waarin niet geheel door het aanvullend openbaar vervoer wordt voorzien (AOV+-
vergoeding).

Ad 1. Bruikleenauto/bruikleen gesloten buitenwagen.


Aan een gehandicapte aan wie een bruikleenauto of bruikleen gesloten buitenwagen is toegekend,
kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten van het gebruik. Een
inkomensafhankelijke tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van benzine, olie en kleine
reparaties.

Ad 2. Eigen auto of gesloten buitenwagen/taxi/vervoer door derden.


Het gaat hier om een vervoerskostenvergoeding die naar eigen keuze kan worden aangewend voor
het gebruik van een eigen auto of gesloten buitenwagen, een taxi of vervoer door derde.
Uitgangspunt van deze voorziening is dat de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar
vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. Er is geen adequate
goedkopere oplossing mogelijk. Deze voorziening wordt telkens voor een jaar verstrekt.

Ad 3. Rolstoeltaxi.
Het gaat hier om een vervoerskostenvergoeding die kan worden aangewend voor het gebruik van een
rolstoeltaxi/busje. Uitgangspunt is dat de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar
vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. De rolstoel kan niet
worden verlaten, zodat het vervoer zittend in de rolstoel dient te geschieden. Er is geen adequate
goedkopere oplossing mogelijk. Deze voorziening wordt telkens voor een jaar verstrekt.

Ad 4. AOV+-vergoeding.
Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen, in situaties waarin het
aanvullend openbaar vervoer niet adequaat is, in aanmerking komen voor een individuele
vervoersvergoeding, zogenaamde AOV+-vergoeding. Deze voorziening wordt telkens voor één jaar
verstrekt. Bij de AOV+- vergoeding gaat het om een vervoerskostenvergoeding die gebruikt kan
worden naar eigen keuze in incidentele situaties waarin het aanvullend openbaar vervoer geen
adequate oplossing biedt. In deze vervoersvergoeding is een bedrag opgenomen voor vervoer buiten
de directe woon- en leefomgeving in verband met dreigende vereenzaming en wezenlijke sociale
contacten.
Het aanvullend openbaar vervoer is in incidentele situaties niet altijd een adequate oplossing. Vaak
gaat het hierbij om bijvoorbeeld de noodzaak precies op een bepaalde tijd te arriveren, het doen van
een losse boodschap, vervoer buiten Amsterdam, vervoer na 24.00 uur.
Uitgangspunt is dat de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar wel
van het aanvullend openbaar vervoer. Er is geen adequate goedkopere oplossing mogelijk. De
vergoeding kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen auto, taxi of
vervoer door derde of een financiële tegemoetkoming in de kosten van een rolstoeltaxi. De hoogte
van de tegemoetkoming is afhankelijk van het gezinsinkomen.
Het onderscheid tussen een volledige vergoeding en een AOV+- vergoeding ligt in het al of niet
gebruik kunnen maken van het aanvullend openbaar vervoer. De medische situatie van de
betrokkene zal hierin doorslaggevend zijn. Het gemeentelijk beleid gaat ervan uit dat kinderen jonger
dan 12 jaar geen zelfstandige vervoerbehoefte hebben omdat de ouders hen kunnen meenemen
zonder dat een voorziening behoeft te worden getroffen. In bepaalde gevallen kan dit onredelijk zijn,
bijvoorbeeld een kind jonger dan 12 jaar dat vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het
openbaar vervoer mee kan. In dat geval kan een gedeeltelijke financiële tegemoetkoming worden
verstrekt die afhankelijk is van de leeftijd van het kind en het inkomen van de verzorger. Voor een
kind tot 4 jaar bedraagt de vervoerskostenvergoeding 25% van de AOV+-vergoeding, voor een kind
van 4 jaar tot 12 jaar 50% en voor een kind van 12 tot 18 jaar 75%.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 31 van 36

5. Rolstoelen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de algemene uitgangspunten bij de toekenning van rolstoelen,
welke soorten rolstoelen er zijn en welke afwegingen worden gemaakt bij de toekenning van deze
voorziening.

5.1. Inleiding.
Voor het vervoer binnen- en buitenshuis kunnen rolstoelen (handbewogen of elektrische of
sportrolstoel) in het kader van de Wvg worden verstrekt. Voor de verstrekking van deze voorziening
geldt geen inkomensgrens.
Voor het binnenvervoer tijdens het verblijf in een krachtens de Awbz-erkende inrichting (met
uitzondering van regionale instellingen voor beschermd wonen en gezinsvervangende tehuizen)
wordt voorzien door de Awbz of de Ziekenfondswet.
Voor bewoners van RIBW’s en gezinsvervangende tehuizen heeft de gemeente op grond van de
Wvg een zorgplicht voor vervoervoorzieningen en rolstoelen. Uitsluitend in het kader van de Aaw
kunnen rolstoelen worden verstrekt die bestemd zijn als werkvoorziening.
In de Wvg wordt geen definitie gegeven van het begrip rolstoel. Onder deze verstrekking vallen de
handbewogen, de elektrische en de sportrolstoel. Ook vallen hieronder noodzakelijke aanpassingen.
Het opstellen van het programma van eisen waaraan de rolstoel moet voldoen, wordt gedaan door de
Stichting Tot en Met. Een gehandicapte komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer er sprake is
van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Bij de rapportage door de Stichting Tot
en Met moet naar voren komen dat sprake is van een medische noodzaak tot het zich in belangrijke
mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning. Verder moeten de loophulpmiddelen,
bijvoorbeeld een trippelstoel, op grond van de Ziekenfondswet een onvoldoende oplossing bieden.
Ook hier is gekozen voor het in natura verstrekken van deze voorzieningen in tegenstelling tot een
financiële tegemoetkoming. De selectie van de goedkoopst-adequate type rolstoel wordt verricht
door Argonaut en de levering van de rolstoel wordt verricht door Welzorg. Op dit moment kan een
gehandicapte niet zelf zijn rolstoel bestellen waar hij wil. Om verzekerd te zijn van kwalitatief goede
hulpmiddelen worden alleen rolstoelen verstrekt die beschikken over het GQ-keurmerk van de
Stichting KBOH, Bureau Keuringen.

5.2. Soorten rolstoelen.


In de Wvg wordt geen definitie gegeven van het begrip rolstoel. Onder deze voorziening vallen de
volgende verstrekkingen:
a handbewogen rolstoelen;
b handbike;
c elektrische rolstoel;
d sportrolstoel;
e aanpassingen aan rolstoelen.

Ad a. Handbewogen rolstoelen.
Onder handbewogen rolstoelen vallen zogenaamde zelfbewegers en duwwandelwagens.
Uitgangspunt is dat sprake is van een medische noodzaak tot het zich in belangrijke mate zittend
moeten verplaatsen in en om de woning. De loophulpmiddelen op grond van de Ziekenfondswet
moeten een onvoldoende oplossing bieden. Deze voorziening kan worden gecombineerd met andere
vervoervoorzieningen.

Ad b.Handbike.
Aan een handbewogen rolstoel kan een handbike worden gekoppeld, waardoor met armkracht
zelfstandig kan worden gefietst. Bij het verstrekken van deze voorziening geldt als criterium dat

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 32 van 36

hiermee in de vervoerbehoefte op korte afstand (circa 1 . 1,5 km) wordt voorzien. De voorziening
kan niet worden gecombineerd met een scootmobiel of een andere vervoervoorziening voor de korte
afstand.

Ad c. Elektrische rolstoelen en oplaadkosten.


Uitgangspunt is dat bij de belanghebbende sprake is van een medische noodzaak tot het zich in
belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning. Een elektrische rolstoel is
noodzakelijk indien een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is (bijvoorbeeld een
beperkte arm- of handfunctie en het zich minder dan een aantal meters kunnen verplaatsen met een
handbewogen rolstoel, bijvoorbeeld vanwege energetische problemen). De loophulpmiddelen op
grond van de Ziekenfondswet moeten een onvoldoende oplossing bieden. Deze voorziening kan
worden gecombineerd met andere vervoervoorzieningen. Oplaadkosten voor accu's in elektrische
scootmobielen en rolstoelen kunnen afhankelijk van de afstanden die gereden worden en van het
aantal accu's behoorlijk oplopen. Deze kosten zijn extra kosten die voortvloeien uit de handicap.
Voor oplaadkosten wordt ongeacht het verbruik een vaste vergoeding op jaarbasis verstrekt. De
hoogte van de financiële tegemoetkoming in de oplaadkosten van elektrische vervoervoorzieningen
en rolstoelen wordt door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld in het Financieel
Besluit Voorzieningen Gehandicapten.

Ad d. Sportrolstoelen.
Aan rolstoelgebruikers en belanghebbenden die normaliter niet op het gebruik van een rolstoel zijn
aangewezen, doch voor de sportbeoefening wel, kan een financiële tegemoetkoming voor de
aanschaffing en het onderhoud van een sportrolstoel worden verstrekt voor een periode van drie jaar.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de aanschaffing en het onderhoud van een
sportrolstoel wordt door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld in het Financieel
Besluit Voorzieningen Gehandicapten. Wanneer de belanghebbende binnen deze periode een nieuwe
aanvraag voor een zelfde voorziening indient, wordt een egemoetkoming verleend naar rato van de
inmiddels verstreken tijd. Dit principe kan ook worden toegepast voor een aanvraag voor een tweede
sportvoorziening. Gehandicapten kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen. De
belanghebbende moet in staat zijn tot en aantoonbaar in de praktijk deelnemen aan een tak van sport,
bijvoorbeeld door een lidmaatschap van een sportvereniging. Naast een sportrolstoel bestaat een
zogenaamde actief-rolstoel die zowel voor sport als voor vervoer geschikt is. Indien deze voor beide
doeleinden noodzakelijk is, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt. Voor de verstrekking van deze
voorziening geldt geen inkomensgrens. Sporters die in een elektrische rolstoel zitten en om
functionele redenen geen gebruik kunnen maken van een handbewogen sportrolstoel, kunnen in
aanmer-king komen voor een elektrische sportrolstoel, voornamelijk bij rolstoelhockey en
rolstoeldansen. Een elektrische sportrolstoel is een door de leverancier aan te passen tweedehands
elektrische rolstoel door alle overbodige onderdelen er vanaf te 'strippen'. Voor aanschaffing en
onderhoud van de elektrische rolstoel wordt een dubbele financiële tegemoetkoming met een
dubbele looptijd (zes jaar) verstrekt. Dit is budgettair neutraal. Meerkosten van stalling of vervoer
vanwege het hebben van een elektrische sportrolstoel worden niet via de Wvg vergoed.

Ad e. Aanpassingen aan rolstoelen.


Het kan voorkomen dat voor een rolstoel zit- of sta- ondersteuning nodig is. Wanneer
zitondersteuningen (zitschaal of zit-orthese) en anti-decubituskussen van een rolstoel of
duwwandelwagen een vast onderdeel vormen, in die zin dat zij niet zonder elkaar te gebruiken zijn,
worden zij als onderdeel van de rolstoel beschouwd en vallen onder de werking van de Wvg. Losse
zitondersteuningen en anti-decubituskussen worden verstrekt op grond van de Ziekenfondswet.
Accessoires die gezien de stoornissen en beperkingen van de gehandicapte noodzakelijk zijn voor
het gebruik van een rolstoel als verplaatsingsvoorziening, worden vergoed. In de regel betreft dit een
vergoeding in de kosten van spaakbeschermers, been- en voetzakken, schootskleden, stokkenbak,
bood-schappenmand, handschoenen (tweemaal per jaar). Mits geïndiceerd en mogelijk wordt dit in
de bruikleen opgenomen. In de overige situaties wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt.
Accessoires die betrekking hebben op handelingen in het kader van ADL-functies, vallen buiten deze

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 33 van 36

definities.

6. Inkomen.
Individuele vervoerskostenvergoedingen en financiële tegemoetkomingen in de aanschaffing van
vervoervoorzieningen zijn inkomensafhankelijk. In dit hoofd-stuk wordt nader aangegeven om
welke inkomens en van welke doelgroepen het gaat. Hoe wordt de hoogte van het inkomen
vastgesteld en welke inkomensbestanddelen worden in welke situaties daarbij meegerekend. De
vaststelling van het inkomen is nodig om de hoogte van de vergoeding te bepalen. Via een systeem
van glijdende schalen neemt de vergoeding af naar-mate het inkomen stijgt. Jaarlijks wordt de
rechtmatigheid via een inkomenstoets beoordeeld.

6.1. Begripsbepalingen.
Bij de vaststelling van het netto-inkomen van de gehandicapte worden, behoudens in het geval van
onderlinge tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het netto-inkomen van:
- de echtgenoot, tenzij deze duurzaam van hem gescheiden leeft;
- de persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de gehandicapte een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij tussen deze en de gehandicapte een bloedverwantschap in de eerste of
tweede graad bestaat.
N.b. Inwonende familieleden, (groot)ouders, (klein)kinderen broers en zusters worden niet geacht
een substantiële bijdrage in het inkomen van de gehandicapte van 18 jaar en ouder te leveren.
Bij de vaststelling van het netto-inkomen van de gehandicapte die de leeftijd van 18 jaar nog niet
heeft bereikt, wordt behoudens in het geval van onderlinge tegenstrijdige belangen, in aanmerking
genomen het gezamenlijk netto-inkomen van de ouder(s), dan wel de pleegouder(s). Overeenkomstig
het vorenstaande kunnen bij de vaststelling van het netto-inkomen in aanmerking worden genomen
alle periodiek en niet-periodiek genoten inkomsten, voorzover deze ingevolge art. 2 van de Regeling
financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg niet buiten beschouwing worden gelaten
(bijvoorbeeld kinderbijslag, huursubsidie enz.). Tenzij door de gehandicapte geen vakantietoeslag
(VT) wordt ontvangen, wordt de VT niet in de inkomstenberekening betrokken.

6.2. Bepaling hoogte inkomen (niet limitatief).


De hoogte van het netto-inkomen wordt bepaald door inkomsten uit:
- arbeid (loondienst, eigen bedrijf, free lance, bijverdiensten en dergelijke);
- loon in natura;
- de Algemene nabestaandenwet (Anw), de Algemene Ouderdomswet (AOW) en pensioen/VUT;
- loonvervangende uitkeringen [de Werkloosheidswt (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheid
(WAO), enz.] en aanvullingen daarop;
- de WSF;
- heffingskortingen via de Belastingdienst;
- ontvangen alimentatie;
- tegemoetkomingen vrijwillige/particuliere ziektekostenverzekering;
- verhuur (bedrijfspanden, woonhuizen, garages, vakantiewoningen, caravans en dergelijke);
- auteurs-, licentie-, octrooirechten en dergelijke;
- onderhuur/pension of een combinatie van beide zijn vanaf drie of meer personen bedrijfsmatig; het
gehele bedrag wordt dan in aanmerking genomen. Bij minder dan totaal drie
onderhuurders/kostgangers, of in combinatie, bijvoorbeeld één onderhuurder plus één kostganger, is
totaal twee, wordt het inkomen buiten beschouwing gelaten;
- vermogen boven het vrij te laten vermogen (conform art. 54 van de Abw).

6.3. Vaststelling inkomen.

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 34 van 36

Het netto-inkomen wordt in principe op basis van het lopende kalenderjaar vastgesteld. Er wordt
géén rekening gehouden met buitengewone uitgaven c.q. fiscale aftrekposten in verband met te
betalen hypotheekrente, giften, onderhoudsalimentatieverplichtingen, studiekosten e.d. Ingeval een
loonbelastingbeschikking is afgegeven in verband met te betalen hypotheekrente, zal derhalve het
voordeel, voortvloeiende uit de loonbelastingbeschikking, niet betrokken dienen te worden bij de
vaststelling van het netto-inkomen.

6.4. Vaststelling van het netto-inkomen.


Opgave van vaste periodieke inkomsten door middel van loon-, uitkeringsspecificatie(s) over de
laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaande aan de datum van aanvraag.
Toelichting. Loon- en uitkeringsspecificaties genieten de voorkeur boven bank- en giroafschriften,
omdat zij over het algemeen exact de periode aangeven waarover de betaling betrekking heeft (per
week, per vier weken, per maand of per kwartaal). Daarnaast wordt gestructureerd aangeven hoe het
betaalbaar gestelde bedrag is opgebouwd. Voorbeeld. Heeft er een inhouding plaatsgevonden ten
gevolge van een spaarloonregeling/premiespaarregeling, huurinhouding, aflossing van schulden of
heeft er een vergoeding plaatsgevonden ten behoeve van gemaakte reis-, verblijf- of studiekosten.
Bij andere inkomenssoorten waarvan geen loon- en uitkeringsspecificaties zijn, zoals alimentatie en
verhuur, moeten naast bank- en/of giroafschriften ook vonnissen, contracten en verwervingskosten
en dergelijke kunnen worden overlegd.
Opgave wisselende periodieke inkomsten door middel van:
- loon- en uitkeringsspecificaties over een aantal (niet limitatief) gebruikelijke betalingsperiodes,
teneinde een objectief oordeel te kunnen vormen over het jaarinkomen.
Opgave van heffingskortingen via de Belastingdienst:
- algemene heffingskorting minst verdienende partner;
- alleenstaande ouderenkorting;
- aanvullende alleenstaande ouderenkorting.
Opgave inkomsten zelfstandigen door middel van de meest recente jaarrekening van de onderneming
en belastingaangifte en aanslag. Indien geen recente cijfers beschikbaar zijn, of indien de huidige
bedrijfsinkomsten sterk afwijken, zal mede met behulp van verklaringen van een
boekhouder/accountant het inkomen worden vastgesteld.
Opgave inkomsten uit vermogen door middel van de belastingaangifte en aanslag en
afschriften/specificaties over twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag voor een voorziening.
Toelichting. Inkomsten uit een vermogen kunnen bijvoorbeeld zijn: rente en opbrengst uit
beleggingen. Conform art 43, tweede lid, onder g, van de Abw is bepaald, dat inkomsten uit een
bescheiden vermogen, bedoeld in art 52, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Abw buiten
beschouwing blijven. De toegelaten omvang van het bescheiden vermogen is als volgt vastgelegd in
art. 54 van de Abw. Indien het vermogen niet hoger is dan de in het art. 54 van de Abw van
toepassing zijnde bedrag, is het inkomen daaruit derhalve niet relevant. Indient het vermogen van
een alleenstaande en van een echtpaar/ alleenstaande ouder wel hoger is dan het van toepassing
zijnde bedrag, wordt op het totale inkomen uit vermogen maximaal 10% in mindering gebracht/
vrijgelaten, conform de van toepassing zijnde bedragen in art. 54 van de Abw. Dit gebeurt jaarlijks,
voor zowel inkomen uit rente en/ of inkomen uit dividend. Het dan berekende bedrag is een
brutobedrag, waarover belasting moet worden betaald. Het nettobedrag wordt berekend door op het
bruto-inkomen uit vermogen een door de Rijksbelastingdienst vastgesteld percentage in mindering te
brengen. Deze belastingpercentages zijn gebaseerd op de eerste schijf en worden (half)jaarlijks
aangepast. Wijzigingen van deze percentages door de Rijksbelastingdienst zullen uniform worden
overgenomen, echter niet met terug-werkende kracht in reeds vastgestelde
berekeningen/beschikkingen.

De Beleidsregels Wet voorzieningen gehandicapten zijn vastgesteld bij B&W-besluit van 22


mei 2001 (Gemeenteblad 2001, afd. 3, volgn. 66).

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 35 van 36

Bijlage, behorende bij de Beleidsregels Wet


voorzieningen gehandicapten.
Verklaring van de gebruikte afkortingen.
Aaw Algemene arbeidsongeschiktheidswet
Abp Algemeen burgerlijk pensioenfonds (n)
Abw (nieuwe) Algemene bijstandswet
ADL Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen
AMP Algemene Militaire Pensioenwet
AOV Aanvullende Openbaarvervoervoorziening
AOW Algemene Ouderdomswet
Arbo Arbeidsomstandighedenwet
Awb Algemene wet bestuursrecht
Awbz Algemene wet bijzondere ziektekosten
BBSH Bouwbesluit Sociale Huurders
CARA Chronische Aspecifieke Respiratorische Aandoeningen
CRB Centrale Raad van Beroep
GAK Gemeenschappelijk Administratiekantoor
GG&GD Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst
GMD Gemeenschappelijke Medische Dienst
GSD Gemeentelijke Sociale Dienst
IHS Individuele Huursubsidie
ISOVSO Interimwet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
KB Koninklijk Besluit
KBOH Kwaliteits- en Bruikbaarheidsonderzoek Hulpmiddelen
KLOZ Kontaktorgaan Landelijke Organisaties Ziektekostenverzekeraars
MvT Memorie van Toelichting
O&W Onderwijs en Wetenschappen
PGB Persoonsgebonden Budget
REA (Re)Integratie Arbeidsgehandicapten
RGSHG Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Bejaarden
RIBW Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen
Rvv Reglement verkeersregels en verkeerstekens
SAK Stichting Amsterdams Kruiswerk
SDA Sociale Dienst Amsterdam
SEV Stichting Experimentele Volkshuisvesting
STA Stichting Thuiszorg Amsterdam
Stb Staatsblad
SV Sociale Verzekeringen
SWD Stedelijke Woningdienst Amsterdam
SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TNO Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
USZO Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs.
VIM Voorlichting Informatie Mededelingen
VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten
VNZ Vereniging van Nederlandse Zorgverzekeraars
VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
WAO Wet op de Arbeidsongeschiktheid
Wbo Wet op het basisonderwijs
WFV Wet Financiering Volksverzekeringen
Wsw Wet sociale werkvoorziening
WUBO Wet Uitkering Burger-Oorlogsslachtoffers 1940-1945
Wvg Wet voorzieningen gehandicapten

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 36 van 36

WW Werkloosheidswet
ZFR Ziekenfondsraad
ZVN Zorgvoorzieningen

Nederland ..BUNDELNUMMER: G10aa

http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003

You might also like