Professional Documents
Culture Documents
Bron: Raad
Datum in werking:29-06-2001
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Inhoud Beleidsregels Wet Voorzieningen Gehandicapten pagina 1 van 2
Beleidsregels WVG
H 1. Algemene uitgangspunten.
1.1. De zorgplicht van de gemeente.
1.2. Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanspraken.
1.2.1. Individueel gericht.
1.2.2. Geschikt en langdurig noodzakelijk.
1.2.3. Goedkoopst adequate voorziening.
1.2.4. Niet algemeen gebruikelijk.
1.2.5. Aanspraken via andere regelingen.
2. Procedures.
2.1. De éénloketgedachte.
2.2. Intake- en indicatieprocedure.
2.3. Besluitvorming en verstrekking.
3. Woonvoorzieningen.
3.1. Inleiding.
Afbakening zorgplicht met betrekking tot woonvoorzieningen.
3.2. Het recht op een woonvoorziening: algemene uitgangspunten.
3.2.1. Algemeen.
3.2.2. Ergonomische beperkingen en beperkingen in het normale gebruik van de woning.
3.2.3. Goedkoopste adequate voorziening.
3.2.4. Afweging tussen verhuizen of aanpassen.
3.3. Verhuizen en beschikbaar houden van aangepaste woningen.
3.4. Vormen van woonvoorzieningen.
3.4.1. Verhuizing en inrichting.
a. tbv. de belanghebbende gehandicapte
b. tbv. de niet-gehandicapte.
3.4.2. Woonruimteaanpassingen.
Verstandelijk gehandicapten.
Instemming belanghebbenden.
Hoofdverblijf.
Aanpassingen aan eigen woningen - speculatiebeding.
Gemeenschappelijke ruimten.
Woonwagens, woonschepen en binnenschepen.
Traplift.
3.4.3. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
a. Woningsanering in verband met CARA.
b. Rolstoelvloerbedekking
c. Roerende woonvoorzieningen (verstrekking in natura).
Mobiele patiëntenliften of tilliften.
Losse sanitaire woonvoorzieningen.
Benoemde woonvoorzieningen.
3.4.4. Tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van elektro-mechanische voorzieningen.
3.4.5. Overige woonvoorzieningen.
a. tijdelijke huisvesting.
b. huurderving.
c. verwijdering woonruimteaanpassingen.
4. Vervoervoorzieningen.
4.1. Inleiding.
Afbakening zorgplicht met betrekking tot vervoervoorzieningen.
4.2. Het recht op een vervoervoorziening: algemene uitgangspunten
4.2.1. Verplaatsingen in het kader van het leven van alle dag.
1. algemeen - korte afstandsvervoer.
2. individueel - "wezenlijke sociale contacten".
3. "verbetering van de levensomstandigheden".
4.2.2. Primaat van het collectief aanvullend openbaar vervoer.
4.2.3. Inkomensgrens bij vervoervoorzieningen.
4.3. Vormen van individuele vervoervoorzieningen.
4.3.1. Vervoervoorzieningen in natura.
1. bruikleenauto (verstrekking in natura).
2. gesloten buitenwagen in bruikleen (verstrekking in natura).
3. open elektrische buitenwagen of een scootmobiel in bruikleen (verstrekking in natura).
4. andere verplaatsingsmiddelen (verstrekking in natura of financiële tegemoet-koming).
4.3.2. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van onder andere: de aanschaffing en aanpassing eigen auto of
buitenwagen/onderhoud, reparatie, verzekeringen/stallingskosten en overige voorzieningen.
1. Aanschaffing van een eigen auto.
2. Aanpassing eigen auto.
3. Autofaciliteiten.
4. Speciale autostoel.
5. Rijlessen/rij-instructies.
6. Onderhoud en reparatie en verzekering (beheerscontract).
7. Stallingkosten.
8. Parkeerfaciliteiten.
9. Vergoeding kosten noodzakelijke begeleider.
10. Kindervoorzieningen.
11. Oplaadkosten van elektrische vervoervoorzieningen.
4.3.3. Individuele vervoerskostenvergoeding.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/inhoudsopgave%20beleidwvg.html 19-8-2003
Inhoud Beleidsregels Wet Voorzieningen Gehandicapten pagina 2 van 2
5. Rolstoelen.
5.1. Inleiding.
5.2. Soorten rolstoelen.
6. Inkomen
6.1. Begripsbepalingen.
6.2. Bepaling hoogte inkomen (niet limitatief).
6.3. Vaststelling inkomen.
6.4. Vaststelling van het netto-inkomen.
Bijlage
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/inhoudsopgave%20beleidwvg.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 2 van 36
centra voor auditief en visueel gehandicapten. De verstrekking van rolstoelen voor gebruik in en om
de Awbz-instelling valt onder verantwoordelijkheid van de Awbz. De verstrekking van rolstoelen
aan bewoners van gezinsvervangende tehuizen, regionale instellingen voor beschermd wonen
(RIBW) en grote woonvormen is, evenals dat onder de Regeling afbakening Wvg/Awbz het geval
was, onder de gemeentelijke zorgplicht gebracht.
De Wvg is een raamwet waarbij gemeenten beleidsvrijheid hebben om de omvang en inhoud van
lokale voorzieningen voor gehandicapten en ouderen te bepalen. De wet bevat geen recht of
aanspraak van de gehandicapte op specifieke voorzieningen. Dit recht kan uitsluitend worden
ontleend aan de gemeentelijke verordening en het daarop gebaseerde beleid. Het publieke
voorzieningenstelsel dat de gemeente op basis van de Wvg heeft opgezet, biedt aan gehandicapten de
mogelijkheid een beroep te doen op de gemeentelijke overheid op de in de wet genoemde terreinen.
De verlening van een voorziening dient doeltreffend, doelmatig en cliënt-gericht te zijn. Bovendien
dient de verlening van voorzieningen erop gericht te zijn de mogelijkheden van gehandicapten tot
maatschappelijke integratie te vergroten. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan deze
algemene zorgplicht en deze vast te leggen in een gemeentelijke verordening. De gemeente kan het
pakket van voorzieningen dat aan gehandicapten wordt aangeboden afstemmen op de lokale
mogelijkheden. Hierbij valt te denken aan een aanvullend collectief vervoersysteem of het bouwen
van aangepaste woningen.
In twee situaties wordt een voorziening ingevolge art. 1.3 van de verordening niet toegekend:
a indien de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is, en
b voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst
aanspraak op een voorziening bestaat.
Voorts kan op grond van art. 1.8 van de verordening een gevraagde voorziening in ieder geval
worden geweigerd:
a voorzover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in de kosten die de gehandicapte
voor de aanvraagdatum heeft gemaakt, en
b indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze
verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is
verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is
gegaan als gevolg van feiten of omstandigheden die niet aan de gehandicapte zijn toe te rekenen.
Een voorziening kan worden toegekend voorzover deze in overwegende mate op het individu is
gericht. Er moet altijd een individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening
moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wvg. Aanvragen om een
gemeenschappelijke voorziening worden hiermee uitgesloten. Bij aanvragen van
gemeenschappelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld een verzorgingshuis dat
bij een blok aanleunwoningen de eerste verdieping wil ontsluiten via een lift. Deze aanvragen zijn
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 3 van 36
niet op het individu gericht en komen niet voor verstrekking in aanmerking. De voorziening draagt
een individueel karakter en is gericht op het opheffen van het vervoer- en of woonprobleem van één
gehandicapte. Een gehandicapte kan een voorziening alleen te eigen nutte aanvragen. Wel worden
voorzieningen verstrekt die naast een individueel een gezamenlijk karakter hebben. In het geval
beide echtgenoten gehandicapt zijn, kan een vervoervoorziening worden verstrekt met of zonder
financiële tegemoetkoming voor het eventuele resterende, niet samenvallende deel van de
vervoerbehoefte.
De Wvg is nadrukkelijk bedoeld voor een langdurige en permanente verstrekking. Een voorziening
dient geschikt en langdurig noodzakelijk te zijn om de beperkingen op het gebied van wonen of
verplaatsingen binnen of buiten de woning op te heffen of te verminderen. Geschikt wil zeggen, dat
het hulpmiddel of de aanpassing de belemmering wegneemt of aanzienlijk vermindert. De gevraagde
voorziening moet noodzakelijk zijn, dus niet gewenst of gemakkelijk. Langdurig noodzakelijk wil
zeggen dat de gehandicapte voor langere tijd moet zijn aangewezen op een aanpassing of
hulpmiddel. Hulpmiddelen die slechts kortdurend noodzakelijk zijn, vallen onder de
verantwoordelijkheid van de kruisorganisaties. Betrokkene die niet voor langere tijd op een
voorziening is aangewezen, kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van Amsterdam
Thuiszorg.
Verstrekkingen met een kortdurend karakter aan zelfstandig wonenden vinden voor een groot deel
plaats vanuit het kruiswerk op basis van het Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere
ziektekostenverzekering. In dit besluit is bepaald dat een Kruisorganisatie de noodzakelijke
verpleegartikelen en hulpmiddelen in bruikleen kan verstrekken gedurende een termijn van
maximaal drie maanden, welke termijn kan worden verlengd met maximaal drie maanden. Is wel
sprake van een langdurige noodzaak dan volgt op basis van de Wvg of de Regeling hulpmiddelen
1996 (Staatscourant 1995, nr. 229) een verstrekking. De grens tussen kortdurende en langdurige
noodzaak is niet altijd direct aan te geven. Daarom is in deze gevallen de prognose omtrent de
ziekte/handicap van groot belang. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de
benodigde hulpmiddelen of aanpassing zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende
noodzaak uitgaan. Bij beperkingen van tijdelijke aard komt men niet voor een voorziening in het
kader van de Wvg in aanmerking.
Uit de indicatiestellling moet blijken, of sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van
een voorziening. De gemeente Amsterdam heeft met Amsterdam Thuiszorg ook afspraken gemaakt
over de verstrekking van mobiele patiëntenliften. Verstrekking van een mobiele patiëntenlift voor
langer dan een jaar, valt na het verstrijken van het eerste jaar onder de verantwoordelijkheid van de
Wvg. Als van tevoren duidelijk is dat een cliënt definitief aangewezen is op een voorziening, moet
de aanvraag, in het kader van de Wvg, bij de gemeente worden ingediend.
De ondergrens van de zorgplicht wordt bepaald door de goedkoopste adequate voorziening. Bij de
opheffing van beperkingen die gehandicapten ondervinden, wordt gekozen voor de goedkoopste
adequate voorziening. De vraag wat als adequaat moet worden beschouwd, zal steeds moeten
worden getoetst aan de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert en is bovendien afhankelijk
van de (financiële) mogelijkheden die de lokale situatie biedt. Welke voorziening in individuele
gevallen wordt toegekend, is van veel factoren afhankelijk. In elk geval dient de voorziening
toereikend te zijn, dat wil zeggen: de voorziening dient de beperkingen op te heffen of te
verminderen. Voorzieningen die in het kader van de verordening worden verstrekt dienen naar
objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met
nadruk wordt hier gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven
toereikend zijn.
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken,
zullen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een voorziening wordt als toereikend
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 4 van 36
aangemerkt, indien die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die
de gehandicapte ondervindt, wegnemen dan wel verminderen. In de praktijk zal zich een breed scala
van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als
"adequaat" kunnen worden aangemerkt. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er
meerdere oplossingen mogelijk zijn, die tevens adequaat zijn, kan de meest goedkope voorziening
worden gekozen. In de Amsterdamse praktijk wordt deze volgorde ook zo gehanteerd: 1. (medisch)
advies: de in het individuele geval meest adequate oplossing, en 2. bij één of meerdere adequate
oplossingen de keuze voor de goedkoopst adequate voorziening. In de verordening is niet per situatie
aangegeven, wat in welke gevallen de goedkoopste adequate voorziening is. De gemeente betrekt bij
haar overwegingen in ieder geval de goedkoopste nog toereikende oplossing en de omstandigheden
van de belanghebbende. Het begrip goedkoopst adequaat geeft de gemeente mogelijkheden tot sturen
binnen het beleid. Op deze wijze kan de gemeente besluiten om bij voorbeeld het primaat bij
verhuizingen in plaats van bij aanpassingen te leggen. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral
betekenis hebben als het gaat om een pakket voorzieningen waaruit een keuze kan worden gemaakt.
Een voorziening wordt in het kader van de verordening niet toegekend, indien er een andere
wettelijke regeling of een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat, op grond waarvan aanspraak kan
worden gemaakt op een voorziening. In situaties waarbij een gehandicapte aanspraak heeft op een
voorziening via een andere regeling, maar bijvoorbeeld ten gevolge van een langdurige
verhaalprocedure moet wachten, kan de gemeente de gevraagde voorziening verstrekken.
2. Procedures.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 5 van 36
2.1. De éénloketgedachte.
De gemeente Amsterdam heeft voor een systeem gekozen waarbij gehandicapten en ouderen op één
adres terecht kunnen voor een aanvraag en bijbehorende hulpvragen. Een aanvraag kan worden
gedaan bij een van de zes regiokantoren van het Regionaal Indicatie Orgaan, de Stichting Tot en
Met. De Stichting Tot en Met is belast met de intake en indicatie-advisering van aanvragen voor
voorzieningen in het kader van de Wvg. Bij de Stichting Tot en Met vindt ook de integrale
indicatiestelling plaats voor somatische verpleeghuiszorg, verzorgingshuiszorg en zorgpakketen.
Daarnaast kunnen Amsterdammers terecht voor het aanvragen van en informatie over voorzieningen
op het gebied van thuiszorg, wijkverpleging en, indien er samenhang is met de Wvg, ook voor
(medische) bijzondere bijstand. De hulpvragen van cliënten worden integraal bekeken. De
verschillende vormen van zorg en de verschillende voorzieningen die een cliënt nodig heeft, kunnen
op elkaar worden afgestemd. Overlap wordt voorkomen en substitutie van voorzieningen tussen de
verschillende regelingen wordt vergemakkelijkt. Dikwijls bestaat de oplossing voor het probleem
van de cliënt uit meer dan één onderdeel (bijvoorbeeld: thuiszorg èn een rolstoel èn een woonruimte-
aanpassing). Het is dan ook van belang de verschillende mogelijkheden in hun onderlinge
samenhang te bekijken. Bij de totale afhandeling van aanvragen in het kader van de Wvg zijn
meerdere organisaties betrokken. De gemeente heeft gekozen voor een front-to-backoffice-
constructie: een intakeloket als "front" waar adviseurs van de Stichting Tot en Met de vraag van de
cliënt onderzoeken en hierover een advies geven aan de "backoffice", de Stedelijke Woningdienst
Amsterdam en de Gemeentelijke Sociale Dienst. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam neemt op
basis van de adviezen van de Stichting Tot en Met beslissingen op het gebied van
woonvoorzieningen. De Gemeentelijke Sociale Dienst beslist over vervoervoorzieningen en
rolstoelen.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 6 van 36
Met is erop gericht cliënten te behoeden voor teveel en onnodige keuringen. De Stichting Tot en Met
maakt zoveel mogelijk gebruik van medische gegevens uit bij haar bekende dossiers, mits deze nog
relevant en actueel zijn. De rapportage geeft inzicht in medische, ergonomische, sociale, technische
en financiële beoordelingsaspecten en doet een uitspraak over de vraag, of in het kader van de Wvg
een voorziening noodzakelijk is.
3. Woonvoorzieningen.
Dit hoofdstuk geeft het beleid weer met betrekking tot woonvoorzieningen.
In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de afbakening van de zorgplicht van de gemeente bij
woonvoorzieningen.
In paragraaf 3.2 worden de uitgangspunten van het recht op woonvoorzieningen besproken. Daarbij
wordt ingegaan op het begrip ergonomische beperkingen, het primaat van verhuizen en op de
afwijkingen van dit beleid.
In de volgende paragraaf wordt het beleid besproken met betrekking tot het beschikbaar houden van
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 7 van 36
aangepaste woningen.
Paragraaf 3.4 geeft een overzicht van de verschillende woonvoorzieningen. Aan bod komt de
financiële tegemoetkoming bij verhuizen en inrichting. Daarna wordt ingegaan op de
woonruimteaanpassingen en de woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard.
Tenslotte worden de overige woonvoorzieningen zoals tegemoetkoming bij huurderving en
verwijderen van aanpassingen, besproken.
3.1. Inleiding.
De wet verstaat onder woonvoorziening: een voorziening die verband houdt met een maatregel die
gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale
gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten niet meer bedragen dan ƒ 100.000 (€
45.378), met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de
woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de
voorziening: 1. gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen, en 2. een
uitraasruimte betreft. Een uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege
een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust komen.
Het gemeentelijk beleid met betrekking tot bouwkundige of woontechnische voorzieningen voor
aangepaste woningen en de financiële tegemoetkoming bij verhuizing en inrichting is afgeleid van
de voormalige Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) van het Ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM).
Het beleid met betrekking tot woonvoorzieningen van niet- bouwkundige en woontechnische aard is
gebaseerd op de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en betreffen, in tegenstelling tot de
RGSHG-voorzieningen, voorzieningen die gericht zijn op aanpassing van de inrichting van de
woning zoals woonvoorzieningen die niet aard- en nagelvast in of aan de woning worden bevestigd
(zogenaamde roerende woonvoorzieningen), woningsanering en rolstoelvloerbedekking.
Het beroep dat op bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen wordt gedaan, wordt mede
bepaald door de vraag in hoeverre de gemeente een op verhuizen gericht beleid voert. In de
verordening staat dat het primaat ligt bij verhuizen, waarbij de gemeente een op verhuizen gericht
beleid voert, zodra de kosten van de aanpassing het bedrag van ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, te
boven gaan.
Ook het aanpasbaar bouwen en het toegankelijk maken van woningen is van invloed op het beroep
op woonvoorzieningen. In Amsterdam is het beleid erop gericht gehandicapten en ouderen zolang
mogelijk zelfstandig te laten wonen in de hen vertrouwde woonruimte en ze optimaal te laten
participeren in het maatschappelijk en sociaal verkeer. Echter, komen de kosten van het aanpassen
van de woning naar verwachting boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, dan wordt de prioriteit
bij verhuizen gelegd.
Ook na een verhuizing kunnen aanpassingen aan de woning vaak nodig zijn. In het programma van
eisen wordt rekening gehouden met de aard van de handicap. Welke mogelijkheid in de concrete
situatie de voorkeur verdient, is afhankelijk van verschillende factoren. De gemeente bepaalt de
uiteindelijke keuze, waarbij in ieder geval met de volgende zaken rekening wordt gehouden: wat is
in financiële zin de goedkoopste nog toereikende oplossing in relatie tot de ergonomische
beperkingen, welke sociale indicaties zijn van belang en welk gewicht moet daaraan worden
toegekend.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 8 van 36
helpen. Voor een kind behoort spelen zonder gevaar voor de eigen gezondheid tot de elementaire
woonfuncties. Hierbij dient aannemelijk te worden gemaakt dat het optreden van fysiek letsel niet
(ten volle) beheerst kan worden door in redelijkheid te vergen oppasmaatregelen van ouders of
verzorgers.
De daarvoor bestemde ruimte moet bruikbaar zijn voor de functies waartoe ze bestemd zijn. Als een
ruimte wordt bestemd voor andere doeleinden - bijvoorbeeld een slaapkamer wordt studeerkamer of
hobbykamer - dan kan slechts een voorziening worden verleend voor het toegankelijk en bruikbaar
maken van de ruimte voorzover het de oorspronkelijke functie betreft, in dit geval dus van
slaapkamer. Alles wat extra nodig is om van die ruimte een hobbykamer te maken, is voor eigen
rekening.
Evenmin wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt voor aanpassingen uit oppas- of
verzorgingsoverwegingen (bijvoorbeeld de aanbouw van een kamer voor een verpleegkundige) dan
wel uit therapeutisch oogpunt.
Vocht en tocht komen in iedere woonruimte voor. Zij belemmeren het normale gebruik meestal niet.
De gemeente is niet gehouden voorzieningen te verstrekken als de ondervonden problemen van
vocht en tocht te wijten zijn aan achterstallig onderhoud dan wel het gevolg zijn van het feit dat de
woning niet voldoet aan de daaromtrent geldende wettelijke voorschriften. Een uitzondering hierop
vormt de situatie waarin een gehandicapte aantoonbare pogingen heeft ondernomen de gebreken
door de verhuurder te laten wegnemen maar er niet binnen redelijke termijn in is geslaagd dit te
bewerkstelligen, mede tegen de achtergrond van zijn of haar gezondheidstoestand.
Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een officiële
ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen voor aanpassing in aanmerking komen (zie ook
paragraaf 3.4.2).
De zorgplicht van de gemeente met betrekking tot woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot
personen die zelfstandig wonen. Personen die in een Awbz-instelling, bejaardenoord of andere
onzelfstandige woon(zorg)vorm verblijven, kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen.
Dit geldt eveneens voor degenen die zich hebben gevestigd in een woonruimte waarin het verblijf
een tijdelijk karakter draagt, bijvoorbeeld een opvangcentrum of hotel. In het beleid wordt een
uitzondering gemaakt voor gehandicapten die hun hoofdverblijf hebben in een Awbz-instelling, maar
regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken. Het gaat daarbij meestal om de ouderlijke woning of
de woning van de partner. Voor het 'logeerbaar' maken van deze woonruimte kan een financiële
tegemoetkoming worden verleend. Dit houdt in dat de subsidie zich niet beperkt tot het toegankelijk
maken van de woning, de woonkamer en het toilet, maar zich ook uitstrekt tot het bruikbaar en
toegankelijk maken van de slaapkamer en de douche.
Een goede samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraars is noodzakelijk. De zorgverzekeraars
hebben als taak in voldoende mate en op de individuele situatie afgestemde thuiszorg te waarborgen
die in de Awbz respectievelijk Ziekenfondswet is ondergebracht (gezinsverzorging, thuiszorg,
hulpmiddelen). De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om voor passende en aangepaste
huisvesting zorg te dragen bij terugkeer vanuit de intramurale zorg naar de thuissituatie.
Ook dienen er afspraken met huiseigenaren en verhuurders te worden gemaakt in verband met
woonruimteaanpassing.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 9 van 36
het treffen van voorzieningen kan deze doelstelling worden gerealiseerd, zoals het aanbrengen van
een traplift, het verbreden van deuren, het onderrijdbaar maken van het aanrecht in de keuken.
Beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte moeten
door de verstrekking van woonvoorzieningen worden opgelost.
Bij het opheffen van beperkingen moet worden gekozen voor de goedkoopste adequate voorziening.
Voorwaarde om voor subsidiëring van woonruimte-aanpassing in aanmerking te komen is dat er
geen goedkoper alternatief realiseerbaar is, door verhuizing of aangepaste inrichting. Uitgangspunt is
dat bij aanpassing van woonruimte verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft
wanneer de kosten van de woonruimteaanpassing naar verwachting het bedrag van ƒ 15.000 (€
6807), exclusief BTW, te boven gaan. Als een meer geschikte woonruimte is aangeboden, is het
mogelijk dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de
aanpassing aanzienlijk lager zijn dan wanneer de gehandicapte niet zou verhuizen. Of een woning
aangepast moet worden, is mede afhankelijk van de vraag, of beschikbare aangepaste of geschikte
woningen voorradig zijn, van de sociale omstandigheden maar ook van de beoordeling welke
voorziening de goedkoopste en meest adequate is. Bij de bepaling hiervan heeft de gemeente een
eigen verantwoordelijkheid.
Uitgangspunt is dat subsidiëring van een woonruimteaanpassing eerst aan de orde is wanneer er geen
goedkoper alternatief realiseerbaar is, door verhuizing of aangepaste inrichting. Komen de kosten
boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, dan is verhuizen zonder meer een goedkopere
oplossing. Of het ook de adequaatste oplossing is, hangt van meerdere factoren af. Een verhuizing is
adequaat als op redelijke termijn een woning beschikbaar komt. Ligt het in de verwachting dat de
gehandicapte binnen redelijke termijn in aanmerking komt voor een geschiktere woning, dan is het
ondoelmatig zijn woning aan te passen. Het kan echter enige tijd duren voordat een meer geschikte
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 10 van 36
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 11 van 36
indicatie toegekend. Bij aanpassingen die boven de ƒ 15.000 (€ 6807), exclusief BTW, komen, wordt
vanaf het begin van de aanvraag het alternatief van verhuizen meegenomen, met inschakeling van de
desbetreffende afdelingen(en) van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. De gehandicapte hoeft
zich niet meer te melden bij de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. De gemeente blijft, ook na
wijziging van de Huisvestingsverordening, bemiddelen voor woningzoekenden die op grond van
medische redenen dringend een andere geschikte woonruimte nodig hebben. Met de
woningcorporaties is in het convenant, behorende bij de Huisvestingsverordening, de afspraak
gemaakt dat woningen op de begane grond, woningen op de eerste etage, alsmede woningen met een
lift in ieder geval met voorrang worden toegewezen aan huishoudens waarvan tenminste een lid
ouder dan 60 jaar is en aan huishoudens die in het bezit zijn van een medische indicatie of waarvan
vaststaat dat die in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wvg.
Een woning die eenmaal is aangepast, wordt bij voorkeur ook in de toekomst weer aan een
gehandicapte toegewezen. In het convenant zijn hierover afspraken gemaakt met woningcorporaties.
Woningen, gebouwd of aangepast voor gehandicapten [onder andere mindervaliden- (miva-),
rolstoeltoegankelijke en FOKUS- woningen] en woningen die met subsidie geschikt zijn gemaakt
[voor een bedrag van meer dan ƒ 6000 (€ 2723)], zijn opgenomen in een apart bestand
(blokkadebestand) en worden voor deze groep gereserveerd. Komt een dergelijke woning vrij, maar
is niet direct een geschikte kandidaat voorhanden, dan kan de eigenaar een vergoeding voor
huurderving aanvragen. Met geschikte kandidaat wordt een gehandicapte bedoeld voor wie de
woning, gelet op de beperkingen van de handicap, geschikt is te achten. Aan de eigenaar kan een
financiële bijdrage worden verleend voor een periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf
de tweede maand van leegstand (zie paragraaf 3.4.5).
Een woonvoorziening op grond van de verordening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming
in de kosten van inrichting of verhuizing en woonruimteaanpassingen. Ten aanzien van
woonruimteaanpassingen, te weten voorzieningen die bestaan uit een bouwkundige of
woontechnische ingreep in of aan de woonruimte, wordt de financiële tegemoetkoming aan de
eigenaar van de woonruimte verleend. Verder worden woonvoorzieningen in de vorm van een
financiële tegemoetkoming of in de vorm van een verstrekking in natura verleend, zoals mobiele
patiëntenliften of hulpmiddelen voor bad, douche en toilet. Voor de instandhouding van een in het
kader van de Wvg verstrekte woonvoorziening kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt
voor onderhoud, keuring en reparatie op basis van een onderhoudscontract. Ook kan een financiële
tegemoetkoming worden verstrekt aan woningeigenaren in verband met derving van huurinkomsten
en verwijdering van woonruimte-aanpassingen.
De wet geeft de gemeenten de vrijheid de verstrekking van voorzieningen afhankelijk te maken van
het inkomen. De gemeente Amsterdam heeft de inkomensgrens bij woonvoorzieningen per 1 januari
1996 afgeschaft. Voor woonruimteaanpassingen en verstrekkingen in natura is geen eigen bijdrage
verschuldigd.
Een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten kan worden toegekend bij verhuizing naar een
geschikte woning, verhuizing naar een te verbouwen woning of bij het verlaten van een aangepaste
woning. Om voor deze voorziening in aanmerking te komen moeten in de nieuwe (nog te zoeken en
te vinden) woonruimte de beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik, zijn
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 12 van 36
weggenomen.
De financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag, dat wordt verstrekt los van de werkelijk
gemaakte kosten en onafhankelijk van het inkomen van de gehandicapte. Voor de hoogte van de
tegemoetkoming is de verhuisdatum bepalend. Men kan dus in aanmerking komen voor een ander
bedrag dan oorspronkelijk is toegezegd.
In een aantal gevallen wordt voor een verhuizing, ook al is sprake van beperkingen bij het normale
gebruik, geen financiële tegemoetkoming verstrekt. Een verhuizing naar een Awbz- inrichting,
bejaardenoord of andere onzelfstandige woonzorgvorm komt niet voor een tegemoetkoming in
aanmerking.
Voorwaarde is, dat men een - zelfstandige - woning gaat bewonen, en geen kamers of niet-
zelfstandige woonruimte. Van een niet- zelfstandige woonruimte is sprake, als de elementaire
voorzieningen zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden. Hierbij kan worden gedacht aan
bijvoorbeeld keukens, douches, toiletten en toegangen. Ouderen of gehandicapten die in een groep
wonen, komen voor een tegemoetkoming in aanmerking indien zij recht hebben op individuele
huursubsidie.
Voor de beoordeling of een woning moet worden aangemerkt als een zelfstandige woning, gelden
dezelfde bepalingen als bij de regeling individuele huursubsidie.
Een financiële tegemoetkoming is uitgesloten voor verhuizing naar een woonruimte die niet geschikt
is om het gehele jaar te bewonen (bijvoorbeeld verhuizing naar vakantiehuizen en dergelijke).
Hetzelfde geldt voor een verhuizing die noodzakelijk is, omdat belanghebbende elders een andere
werkkring aanvaardt. In het kader van de Aaw kan een werkvoorziening worden verstrekt.
Een gehandicapte die voor het eerst zelfstandig gaat wonen in Nederland, neemt geen andere positie
in dan een niet-gehandicapte in dezelfde positie, zodat een financiële tegemoetkoming niet wordt
verstrekt. De financiële tegemoetkoming wordt niet verleend als een huuropzegging heeft
plaatsgevonden voordat bij de gemeente een aanvraag is ingediend, tenzij zich een spoedeisend geval
voordoet. De huur wordt als opgezegd beschouwd als de laatste dag waarvoor huur was
verschuldigd, is verstreken.
Woont een gehandicapte niet meer in de woonruimte voordat een aanvraag is ingediend, dan wordt
de gemeente de mogelijkheid ontnomen om te beoordelen wat in de gegeven situatie de meest
adequate oplossing is. De omstandigheden van de oude woonruimte kunnen bij besluitvorming niet
meer worden betrokken of een andere voorziening kan niet meer worden verstrekt.
Verhuizing mag niet plaatsvinden voordat de gemeente in de gelegenheid is advies over de aard en
omvang van de door belanghebbende ondervonden beperkingen in te winnen en aan de hand van het
door de Stichting Tot en Met uitgebrachte advies uit te maken wat in de gegeven omstandigheden de
meest adequate oplossing is. De gemeente kan op basis van dit advies toestemming verlenen tot
verhuizing. Indien de tijd hiertoe ontbreekt, kan weliswaar zonder advies toestemming tot verhuizing
worden gegeven, maar een besluit tot toekenning kan eerst worden genomen als een positief advies
beschikbaar is. Als spoedeisend kan worden aangemerkt de situatie dat de belanghebbende reeds een
andere geschikte woonruimte heeft aangeboden gekregen en de verhuisdatum min of meer vaststaat
en/of ontslag van een belanghebbende uit een revalidatie-inrichting of verpleeghuis niet mogelijk is,
omdat de belanghebbende beperkingen in het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en
moet verhuizen naar een andere woonruimte.
Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan in twee gevallen worden
verstrekt, namelijk:
a ten behoeve van de belanghebbende gehandicapte, en
b ten behoeve van de niet-gehandicapte.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 13 van 36
Gehandicapten.
In het advies moet zijn vastgesteld dat door deze beperkingen verhuizing noodzakelijk is. De
tegemoetkoming wordt alleen uitbetaald indien de te betrekken woonruimte voldoet aan de gestelde
wooneisen en aan de overige voorwaarden die de wet en de verordening stelt. In de beschikking van
de gemeente wordt de toezegging gedaan dat een verhuiskostenvergoeding wordt toegekend, onder
voorwaarde dat in de (nog te zoeken en te vinden) woning de beperkingen zullen zijn weggenomen.
De eisen waaraan de woonruimte moet voldoen, worden in de beschikking opgenomen. De
beschikking is maximaal vijf jaar geldig. Bij verhuizing naar een tijdelijke (nog niet passende)
rolstoelwoning of "interimwoning" wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt die bij
een daarop volgende verhuizing naar een definitieve (wel passende) rolstoelgeschikte woning geen
contra-indicatie vormt voor het nogmaals verstrekken van een tegemoetkoming. Dit wordt bij een
eerste verhuizing naar een niet geheel passende rolstoelgeschikte woning vastgelegd in de
beschikking. De aanpassingen die aan de eerste woning zullen plaatsvinden, zijn vanzelfsprekend
minimaal.
3.4.2. Woonruimteaanpassingen.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 14 van 36
Verstandelijk gehandicapten.
Over het algemeen wordt alleen een woonruimteaanpassing vergoed als er sprake is van het
wegnemen of doen verminderen van ergonomische beperkingen op het gebied van wonen. Voor een
beperkte groep verstandelijk gehandicapten wordt echter een uitzondering gemaakt. Het gaat om
autistische kinderen waarbij aanpassingen in de sfeer van veiligheid en grotere bruikbaarheid van de
woning noodzakelijk zijn. De aanpassingen betreffen de slaapkamer van het kind, de tuin en
eventueel het afsluitbaar maken van aangrenzende kamers. Het is niet de bedoeling, de woning te
veranderen in een kleine privékliniek.
Het uitgangspunt hierbij is dat zonder deze aanpassingen het onmogelijk zal zijn deze kinderen
langer thuis te laten wonen. In het indicatierapport dient steeds een medisch of orthopedagogisch
advies te zijn opgenomen. In sommige gevallen kan een verhuizing naar een grotere woning
noodzakelijk zijn, zodat het verstandelijk gehandicapte kind over een eigen kamer kan beschikken.
In dergelijke gevallen komen de ouders in aanmerking voor een tegemoetkoming in de verhuis- en
inrichtingskosten.
Instemming belanghebbenden.
Voordat begonnen kan worden met het aanpassen van de woonruimte, is de medewerking van de
eigenaar en van medewoners nodig. Naar verwachting zal de medewerking van een eigenaar-
bewoner geen problemen opleveren, aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor hemzelf of een lid
van het huishouden. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn. Er dient onderscheid te worden
gemaakt tussen particuliere en sociale verhuurders.
Op grond van het Bouwbesluit Sociale Verhuurders (BBSH) hebben sociale verhuurders een taak in
de huisvesting van gehandicapten. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of treffen van
voorzieningen aan woongelegenheden te zorgen dat lichamelijk gehandicapten volgens redelijke
wensen kunnen worden gehuisvest. Als een sociale verhuurder, volgens de gemeente, weigert
voldoende invulling te geven aan zijn taak, bijvoorbeeld door te weigeren medewerking te verlenen
aan een woonruimteaanpassing, kan de gemeente het rijk inschakelen voor het opleggen van een
sanctie. Dit wordt echter als een uiterste middel beschouwd dat bij sociale verhuurders bij hoge
uitzondering moet worden toegepast. De gemeente voert overleg met sociale verhuurders over de
wijze hoe omgegaan moet worden met aanvragen voor een woonruimteaanpassing.
Voor particuliere verhuurders bestaat deze taakstelling niet. De gemeente kan de medewerking voor
het aanbrengen van woonruimteaanpassingen afdwingen via een aanschrijving op grond van art. 15a
van de Woningwet. De wetgever heeft de gronden tot het opleggen van een aanschrijving uitgebreid
ten aanzien van het aanvragen van voorzieningen ten behoeve van gehandicapten. De medewerking
van verhuurders kan worden gestimuleerd door het verlenen van een financiële tegemoetkoming bij
huurderving en het verwijderen van woon-ruimteaanpassingen.
Bij het treffen van sommige woonruimteaanpassingen is de instemming van medebewoners en
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 15 van 36
huiseigenaren noodzakelijk of gewenst. Het plaatsen van een traplift in een gemeenschappelijke
ruimte is onderhevig aan de eisen van brandveiligheid die de gemeente Amsterdam hiervoor
hanteert. Aanpassingen dienen bij voorkeur binnen de eigen woonruimte gerealiseerd te worden.
Hoofdverblijf.
De zorgplicht die de gemeente met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen heeft,
beperkt zich tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. Een subsidie is in beginsel alleen mogelijk
voor aanpassing van een woonruimte waar de belanghebbende daadwerkelijk zijn vaste woon- en
verblijfplaats heeft. Hierop is een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin een
belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz- inrichting en regelmatig een bepaalde woning
bezoekt. De gemeente kan bepalen, of eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor
het aanpassen van een woonruimte waar een gehandicapte vaak verblijft. Het gemeentelijk beleid
was dat een woonruimteaanpassing werd vergoed die nodig is voor het toegankelijk maken van
woonruimte, de woonkamer en het toilet. Aanpassing van de slaapkamer voor overnachting wordt
niet vergoed. De belanghebbende verblijft in die woonruimte slechts zeer beperkt. Het is dan ook
redelijk, dat geen volledige, maar een beperkte aanpassing plaatsvindt. De toestemming van de
woningeigenaar is nodig omdat deze voorziening buiten de werkingssfeer valt van de Wvg en de
verhuurder niet gedwongen kan worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.
Het komt echter, met name bij kinderen die in een Awbz- instelling verblijven, steeds vaker voor dat
de belanghebbenden in de weekends en gedurende de vakanties voor een langere periode naar " huis"
gaan. Daarom kan nu ook een vergoeding worden gegeven om de (tweede) woning "logeerbaar" te
maken. Het gaat hierbij ook om het toegankelijk en bruikbaar maken van de slaapkamer en de
douche. Naar analogie van het beleid ten aanzien van kinderen die in een Awbz-instelling verblijven,
kan ook, indien de ouders van een gehandicapt kind gescheiden leven, de "tweede" woning worden
aangepast en logeerbaar worden gemaakt.
Het verstrekken van subsidie beperkt zich vanzelfsprekend tot woningen die in Amsterdam gelegen
zijn.
Gemeenschappelijke ruimten.
Een tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg
van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) wordt alleen dan
verstrekt als de gehandicapte de toegang tot de woonruimte vanuit de gemeenschappelijke ruimten
kan bereiken na het realiseren van deze aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen
voornamelijk entrees, trapportalen en portieken van woongebouwen.
Het aanpassen van gemeenschappelijke hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor
een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend ten behoeve van de normale woonfuncties via deze
ruimte(n) de woonruimte kan worden bereikt.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 16 van 36
van de voorziening in redelijk verhouding staan tot de technische levensduur van de woonvorm.
Traplift.
Bij het overbruggen van hoogteverschillen bij het betreden van de woning en bij het verplaatsen
binnenshuis kan het installeren van een traplift een goedkope adequate oplossing zijn. Uitgangspunt
voor toekenning van de voorziening is dezelfde als bij de afweging aanpassen/verhuizen. De kosten
van deze voorziening zijn hoog en bovendien komen deze liften moeilijk voor hergebruik in
aanmerking. De kosten per lift bedragen ƒ 10.000 . ƒ 12.000 (€ 4500 . € 5500).
Bij het overbruggen van de afstand tussen de begane grond en één hoog - èn bijvoorbeeld
binnenshuis - en van één hoog naar twee hoog komen de kosten meestal boven de ƒ 15.000 (€ 6807),
exclusief BTW. Het gemeentelijk beleid is dat plaatsing van meerdere trapliften, door de hoge
kosten, niet in aanmerking komen voor verstrekking van een financiële tegemoetkoming. In
bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Bij plaatsing van trapliften in gemeenschappelijke trapportalen is de instemming van de eigenaar
noodzakelijk en verder moet worden voldaan aan de eisen van de brandveiligheid zoals die door het
College van Burgemeester en Wethouders zijn vastgesteld (VIM 98/008).
De meeste aanpassingen in bestaande en nieuwe ADL-clusterwoningen (ADL = algemene dagelijkse
levensverrichtingen) worden vergoed in het kader van de "Regelingen College voor
zorgverzekeringen subsidiëring van aanpassingen bestaande en te verwezenlijken ADL-clusters
2000". Een zogenaamde ADL-clusterwoning is voorzien van een aantal standaard
inrichtingselementen, zoals een hoog/laag bad (waaronder inbegrepen hefmechanisme, thermostaat,
boiler, aansluitingen, afvoeren en hydraulische badhulp), sanitair (waaronder een wastafel in de natte
cel en toilet, flexibele slangen, stopkranen, afvoeren, toiletsteunen, en een hendelmengkraan) en
deuraandrijvingen. De kosten van het onderhoud van deze inrichtingselementen worden eveneens
vergoed, evenals de kosten van nastellingen. Bovendien vallen de kosten van extra aanpassingen,
zoals een plafondlift, deurmotoren, een toilet met spoel-/ fohninstallatie, ook binnen deze regeling.
Een aanvraag voor een aangepaste keuken die afwijkt van de standaard keuken die aanwezig is in
een ADL-clusterwoning, wordt beoordeeld binnen de kaders van de Wvg.
Bij woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard gaat het om een aantal
voorzieningen die oorspronkelijk op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (Aaw) werd
verstrekt. Deze voorzieningen varieerden van aangepast meubilair, stookkosten, rolstoelvast tapijt en
andere niet aard- en nagelvaste woonvoorzieningen. In Amsterdam is het beleid hiervan afgeleid.
Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard in het kader van de verordening
zijn woningsanering in verband met CARA (luchtwegaandoening) en rolstoelvloerbedekking. Ook
worden onder deze voorzieningen begrepen voorzieningen die niet aard- en nagelvast zijn
(zogenaamde roerende woonvoorzieningen). De verstrekking van deze voorzieningen behoeft niet te
leiden tot het opheffen van de beperkingen.
De voorziening wordt aan de gehandicapte verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming
of in natura. De volgende woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard
worden onderscheiden:
a woningsanering (financiële tegemoetkoming);
b rolstoelvloerbedekking (financiële tegemoetkoming), en
c roerende woonvoorzieningen (verstrekking in natura).
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 17 van 36
alleen de slaapkamer wordt gesaneerd. Op de regel dat alleen de slaapkamer wordt gesaneerd, kan
een uitzondering worden gemaakt als de aanvraag wordt gedaan voor een kind onder de vier jaar. In
een dergelijk geval kan ook de vloerbedekking in de woonkamer voor sanering in aanmerking
komen. Er wordt geen vergoeding gegeven voor nieuwe vloerbedekking op een nieuw te betrekken
woning. Aanschaffng van nieuwe stoffering is dan algemeen gebruikelijk. Ditzelfde geldt als het
gaat om vervanging van oude versleten vloerbedekking (bijvoorbeeld acht jaar oud).
De vergoeding wordt alleen uit- betaald indien blijkt dat de nieuwe stoffering nog niet is aangebracht
op het moment dat de aanvraag is ingediend. In het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten
is de hoogte van het maximumbedrag van de financiële tegemoetkoming voor vervanging van
stoffering opgenomen. Indien een woningsanering is geïndiceerd, wordt een tegemoetkoming
verstrekt aan de gehandicapte voor vervanging van stoffering.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in deze kosten wordt door het College van
Burgemeester en Wethouders vastgesteld in het Financiële Besluit Voorzieningen Gehandicapten.
Indien de kosten lager zijn dan het vigerende bedrag, wordt het bedrag van de werkelijk gemaakte
kosten verstrekt (art. 2.3 van het financieel besluit). Indien er sprake is van sanering van woon- en
slaapkamer bij kinderen onder de vier jaar, wordt een tegemoetkoming per te saneren vertrek
toegekend.
Ad b. Rolstoelvloerbedekking.
Voor de gebruiker van een rolstoel kan het noodzakelijk zijn dat de "gewone" vloerbedekking wordt
vervangen door rolstoelvast tapijt, indien de aanwezige vloerbedekking ongeschikt is om zich met
een rolstoel op adequate wijze te verplaatsen. Alleen in dit kader komt vervanging van
vloerbedekking in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze
financiële tegemoetkoming wordt door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld in
het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten. Indien de werkelijk gemaakte kosten lager
zijn, wordt dat bedrag vergoed. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op de aanname dat
het meestal zal gaan om meer dan één vertrek. Dit bedrag is bestemd voor vervanging van de
vloerbedekking in de woonkamer, de slaapkamer van de gehandicapte en misschien ook een
zogenaamde verkeersruimte, zoals een hal.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 18 van 36
Benoemde woonvoorzieningen.
Voor vier voorzieningen kan men zich rechtstreeks wenden tot de woningcorporaties, of, als het gaat
om een particuliere verhuurder tot het stadsdeel waar men woont. Dit betreft douchezitjes, beugels,
verhoogde toiletpotten en het verwijderen van drempels. Als het alleen gaat om deze voorzieningen,
hoeft er geen aanvraag bij de Stichting Tot en Met te worden ingediend. Indien deze voorzieningen
in combinatie met andere voorzieningen worden aangevraagd, loopt de totale aanvraag wel via de
Stichting Tot en Met. Een gehandicapte die tijdelijk is aangewezen op hulpmiddelen bij het baden,
douchen, wassen en voor toiletgebruik, kan deze aanvragen bij Amsterdam Thuiszorg.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 19 van 36
4. Vervoervoorzieningen.
Dit hoofdstuk geeft het beleid weer met betrekking tot vervoervoorzieningen. De afbakening van de
zorgplicht van de gemeente wordt besproken in paragraaf 4.1. In paragraaf 4.2 worden de algemene
uitgangspunten besproken die gehanteerd worden bij toekenning van vervoervoorzieningen. Daarbij
wordt ingegaan op het primaat van het aanvullend openbaar vervoer, op het begrip "het leven van
alle dag" en op de inkomensgrens bij vervoervoorzieningen. In de volgende paragraaf wordt per
vervoervoorziening aangegeven welke uitgangspunten ten grondslag liggen aan de verstrekking van
deze voorzieningen.
4.1. Inleiding.
Het beroep op vervoervoorzieningen wordt bepaald door het beleid dat de gemeente voert met
betrekking tot het bevorderen van de mobiliteit en deelname aan het maatschappelijk verkeer van
gehandicapten. De belangrijkste oorzaak van het mobiliteitsprobleem van gehandicapten is dat het
huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is. De Wvg
legt een zorgplicht bij de gemeente voor het vervoer van mensen met een handicap.
De gemeente heeft de mogelijkheid om met een collectief systeem van (al dan niet openbaar)
vervoer te komen. De gemeente Amsterdam heeft besloten om een systeem van aanvullend openbaar
vervoer, onder de naam Stadsmobiel, in te voeren. Het collectief vervoersysteem, maar evenzo de
individuele vervoervoorzieningen zullen uiteraard aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen. De
voorziening moet doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn.
Is het collectief systeem voor de betrokkene een adequate voorziening, dan kan er nog een
individuele vergoeding worden verstrekt voor het incidenteel vervoer waarin Stadsmobiel niet
voorziet (de zogenaamde AOV+-vergoeding (AOV = Aanvullende Openbaarvervoervoorziening).
Het aanvullend openbaar vervoer is een voorliggende voorziening. Dit betekent ook dat
gehandicapten die geen gebruik kunnen maken van dit vervoer, recht houden op individuele
vervoervoorzieningen. Dit kan zijn omdat medische en functionele beperkingen het gebruik van het
aanvullend openbaar vervoer in de weg staan. Een vervoerskostenvergoeding wordt toegekend voor
één jaar, waarna een herbeoordeling plaatsvindt. Onder vervoervoorziening verstaat de Wvg een
voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 20 van 36
vervoer buitenshuis ondervindt. Een vervoervoorziening wordt slechts toegekend indien er sprake is
van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of handicap.
Bij de verstrekking wordt rekening gehouden met de individuele vervoerbehoefte. Niet iedere
vervoerbehoefte komt echter voor een vervoervoorziening in aanmerking.
Een individuele vervoervoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van
vervoer. De hoogte van het bedrag wordt door het College van Burgemeester en Wethouders
vastgesteld in het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten. Daarnaast wordt ook een aantal
vervoervoorzieningen in natura verstrekt, zoals bruikleenauto‹s en gesloten buitenwagens. Verder
kunnen voorzieningen als (driewiel)fietsen en auto- en fietszitjes zowel in de vorm van een
financiële tegemoetkoming als in natura worden verstrekt. Een combinatie van deze voorzieningen is
ook mogelijk.
Rolstoelen worden in natura verstrekt. Voor de aanschaffing en het onderhoud van sportrolstoelen
wordt voor de periode van drie jaar een financiële tegemoetkoming verstrekt.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 21 van 36
hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening behoeft te worden getroffen. In bepaalde gevallen
kan dit onredelijk zijn, bijvoorbeeld een kind jonger dan 12 jaar dat vanwege de speciale
wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer mee kan. In dat geval kan een belanghebbende
in aanmerking komen voor een voorziening. Men moet uitgaan van de individuele beperkingen van
de gehandicapte. Het gaat om een voorziening-op-maat. Als in een individueel geval sprake is van
een vervoerbehoefte die niet of niet volledig door het collectief vervoersysteem wordt gedekt, kan
een belanghebbende in aanmerking komen voor een individuele vervoervoorziening.
4.2.1. Verplaatsingen in het kader van het leven van alle dag.
Het gemeentelijk beleid is wat betreft vervoervoorzieningen afgeleid van het Aaw-beleid. Bij het
vaststellen van de individuele vervoerbehoefte wordt uitgegaan van het leven van alle dag.
Uitgangspunt van dit beleid is dat de gehandicapte kan deelnemen aan "het leven van alle dag". Dit
betekent dat iemand in staat moet worden gesteld om met vervoer buitenshuis deel te nemen aan het
leven van alle dag, bijvoorbeeld voor het doen van dagelijkse boodschappen, bezoeken van winkels
en instellingen, enz. Onder het deelnemen aan het leven van alle dag valt ook het onderhouden van
wezenlijke sociale contacten buiten de korte afstandssfeer waarvoor verplaatsing noodzakelijk is. In
het kader van leven van alle dag kunnen de volgende typen verplaatsingen worden onderscheiden:
1. leven van alle dag: algemeen - korte afstandsvervoer;
2. leven van alle dag: individueel - "wezenlijke sociale contacten";
3. leven van alle dag: " verbetering van de levensomstandigheden".
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 22 van 36
sociale contacten die voor betrokkene van wezenlijke aard zijn ter voorkoming van vereenzaming of
verschraling van het leven, kan een substantiële bijdrage worden verleend; het probleem wordt
echter niet opgelost. Voor de kosten die worden gemaakt in verband met incidentele verplaatsingen
die niet in overwegende mate het leven van alle dag verstoren, wordt geen financiële
tegemoetkoming verstrekt.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 23 van 36
De gemeente kan voor het gebruik van het aanvullend openbaar vervoersysteem en voor de verlening
van individuele vervoervoorzieningen een inkomensgrens hanteren. Voor gebruik van het aanvullend
openbaar vervoersysteem wordt geen inkomensgrens gehanteerd. Bij de toekenning van bepaalde
individuele vervoervoorzieningen gelden wel inkomensgrenzen. Een financiële tegemoetkoming
voor vervoerskosten wordt niet verstrekt indien het gezinsinkomen van de aanvrager boven
tweemaal het Wvg-norminkomen ligt. Beneden dit norminkomen kan een inkomensafhankelijke
financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Overige voorzieningen worden niet toegekend indien
deze voor de aanvrager algemeen gebruikelijk zijn. Algemeen gebruikelijk. Bij een bepaald inkomen
kan een verplaatsingsvoorziening als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Algemeen
gebruikelijk is het zich verplaatsen per openbaar vervoer, per fiets of bromfiets en bij een bepaald
inkomen per taxi of auto. Belanghebbenden met een gezinsinkomen tot en met 1,5 maal het Wvg-
norminkomen kunnen in principe in aanmerking komen voor een bruikleen-verstrekking van een
auto. Het gemeentelijk beleid is dat algemeen gebruikelijke kosten niet van de financiële
tegemoetkoming in mindering worden gebracht.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 24 van 36
betrokkene moet op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een
auto zijn aangewezen, zodat taxivervoer - praktisch gezien - niet als een adequate voorziening kan
worden beschouwd. Indien zowel voor de korte als lange afstand een voorziening moet worden
getroffen, zal de afweging moeten worden gemaakt, of de bruikleenauto goedkoper is dan een
combinatie van twee of meer adequate voorzieningen (bijvoorbeeld taxikostenvergoeding plus een
vervoermiddel voor de korte afstand). Voor het verstrekken van een auto geldt als voorwaarde dat de
belanghebbende een rijbewijs heeft of er een kan halen. Wanneer belanghebbende niet kan
autorijden, maar een echtgenoot of huisgenoot wel (meerij-situatie), is een belanghebbende
afhankelijk van anderen. Voorzieningen die men alleen met hulp van anderen kan gebruiken,
verdienen in het algemeen niet de voorkeur. Wanneer belanghebbende daar zelf mee instemt, is er
geen probleem, heeft hij bezwaren dan moet men zorgvuldig afwegen, of deze oplossing de meest
gunstigste is. Binnen het gemeentelijk beleid is de bruikleenauto het sluitstuk van de vervoer-
voorzieningen. In vrijwel alle gevallen is het verstrekken van een bruikleenauto de duurste oplossing
en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere oplossingen zijn. Voor mensen met een
gezinsinkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen wordt een auto niet algemeen gebruikelijk
geacht en kan een bruikleenauto eventueel worden verstrekt. Boven deze grens is het algemeen
gebruikelijk dat men een auto heeft, dan wel kan worden aangeschaft en wordt deze niet in bruikleen
toegekend. Wie er geen heeft, kan er een kopen. Wanneer het gezinsinkomen tussen 1,5 en tweemaal
het norminkomen ligt, kan een aan-vullende financiële tegemoetkoming in een deel van de
aanschafkosten van een auto worden verstrekt (zie paragraaf 3.3.2).
Het kan voorkomen dat een klant een bruikleenauto heeft en op enig moment het inkomen boven de
1,5 maal de Wvg-norminkomen uitkomt. In principe dient de bruikleenauto dan te worden
ingenomen. Aangezien hier sprake is van een behoorlijke financiële teruggang, moet de
gehandicapte in staat worden gesteld zich hierop in te stellen. De vaste jurisprudentie van de
Centrale Raad van Beroep geeft een overgangstermijn van zes maanden aan, tenzij aantoonbaar is
dat de klant in gebreke is gebleven.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 25 van 36
korte en iets langere afstand kunnen worden ingevuld omdat geen gebruik kan worden gemaakt van
het openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. Bij de
belanghebbende is sprake van ernstige stoornissen in de sta- en loopfunctie. Voor de verstrekking
van deze voorziening geldt geen inkomensgrens. Soms is er in of rond een woning geen
mogelijkheid om een scootmobiel over-dekt te stallen. Een scootersafe wordt ook niet altijd door een
stadsdeel getolereerd. Een alternatieve vorm van stalling bestaat uit het vastmaken van de
scootmobiel met een ketting aan een oog in de muur van de woning. Daarbij moet over de
scootmobiel een beschermhoes worden getrokken. Aan de muur wordt ook een oplaadmogelijkheid
bevestigd. De gehandicapte moet uiteraard wel in staat zijn deze handelingen te kunnen uitvoeren.
Het ontbreken van een stallingsmogelijkheid is niet meer een contra-indicatie voor het verstrekken
van een scootmobiel.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 26 van 36
Een financiële tegemoetkoming kan op grond van art. 3.1, tweede lid, van de verordening worden
verstrekt in de kosten van:
1. aanschaffing van een eigen auto;
2. aanpassing van een eigen auto;
3. aanschaffing van auto-faciliteiten;
4. aanschaffing van een speciale autostoel;
5. rijlessen en rijinstructies;
6. onderhoud, reparatie en verzekering van bepaalde voorzieningen;
7. stalling van open elektrische buitenwagen/scootmobiel;
8. parkeerfaciliteiten;
9. begeleiding;
10. kindervoorzieningen;
11. oplaadkosten voor elektrische vervoervoorzieningen.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 27 van 36
verkeert en in beginsel niet ouder dan drie jaar is of nog vijf jaar mee kan. De aanpassing moet niet
excessief zijn. De aanpassing van een auto voor besturing vanuit een rolstoel wordt niet verstrekt,
omdat de zeer hoge kosten van deze voorziening niet opwegen tegen het nut ervan voor de
belanghebbende. De financiële tegemoetkoming voor autoaanpassingen wordt voor de periode van
vijf jaar toegekend. Wanneer belanghebbende binnen deze termijn een nieuwe aanvraag indient voor
een zelfde aanpassing, wordt vergoeding verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd. Dit
geldt niet bij eventuele calamiteiten.
Ad 3. Autofaciliteiten.
Autofaciliteiten zijn zaken die ertoe dienen het gebruik voor niet-gehandicapten te vergemakkelijken
en het comfort te vergroten. Voor gehandicapten kunnen bepaalde faciliteiten onmisbaar zijn om een
auto te kunnen gebruiken (bijvoorbeeld stuurbekrachtiging). Aanvragen van een belanghebbende
met een eigen auto om vergoeding van extra kosten voor noodzakelijke faciliteiten, worden
beoordeeld aan de hand van een referentieauto. De kosten van deze aanpassingen worden niet
vergoed als zij voorkomen in een auto van de prijsklasse tot en met het normbedrag van de
referentieauto. Uitgangspunt van deze voorziening is dat niet gebruik kan worden gemaakt van het
openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer.
Ad 4. Speciale autostoel.
Indien een belanghebbende geen gebruik kan maken van de bij de auto behorende standaardstoel,
kan een tegemoetkoming worden verstrekt van de aanpassingskosten. Uitgangspunt van deze
voorziening is dat geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer en geen of in
beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. Een vergoeding wordt niet verstrekt indien:
- een autostoel voornamelijk als doel heeft de zithouding te verbeteren. Deze stoelen zijn, ook voor
niet-gehandicapten, normaal in de handel verkrijgbaar;
- de belanghebbende pas klachten krijgt na het rijden van lange afstanden (75-100 km) of lange
rijtijden (1 uur). Er mag van worden uitgegaan dat hij of zij tijdig pauzeert; - de aanschaffing van de
stoel uit preventief oogpunt geschiedt;
- de in de auto aanwezige standaardstoel aan redelijke normen voldoet. Belanghebbende moet bij
zijn autokeuze voldoende aandacht hebben besteed aan het zitcomfort.
Ad 5. Rijlessen/rij-instructies.
Rijlessen zijn in beginsel "algemeen gebruikelijk". Een financiële tegemoetkoming kan worden
verstrekt voor rijlessen en/of rij-instructies voor het kunnen bedienen van en deelname aan verkeer
met een auto(bus) of een gesloten of open buitenwagen. Wanneer belanghebbende voor zijn
vervoerbehoefte is aangewezen op een bruikleenauto, een gesloten buitenwagen of een open
elektrische buiten-wagen/scootmobiel en hij hiervan nog geen gebruik kan maken als geen rijlessen
gevolgd zijn, of extra rij-instructies gegeven zijn, kan deze voorziening worden verstrekt. In een
meerijsituatie kan een vergoeding van rijlessen voor de echtgenoot of huisgenoot worden toegekend.
Bij een bruikleenvoorziening worden de volledige kosten vergoed. Bij gebruik van een aangepaste
eigen auto kunnen, bij lessen in een aangepaste lesauto, de extra kosten van deze lessen worden
vergoed, indien deze het lesgeld in een niet-aangepaste auto te boven gaan. Voor alle duidelijkheid
wordt vermeld dat bij rijlessen voor auto's, gesloten en open buitenwagens men moet voldoen aan de
criteria zoals die zijn opgesteld voor deze voorzieningen. Slechts dan kunnen de volledige kosten
worden vergoed. Bij auto's geldt dan nog dat in eerste instantie ervan uit wordt gegaan dat het
hebben van een rijbewijs algemeen gebruikelijk is. Proef- en gewenningslessen scootmobiel.
Proeflessen kunnen nodig zijn om te onderzoeken, of een cliënt rijgeschikt is. Rijgeschikt wil zeggen
dat de cliënt in staat is op een scootmobiel te rijden en deel te nemen aan het verkeer, al of niet na
gewenningslessen. Proeflessen zijn een onderzoeksactiviteit ten behoeve van de advisering van de
adviseur van de Stichting Tot en Met. Ook kunnen proeflessen nodig zijn bij de selectie van merk en
type van de scootmobiel. Afgezien van de normale instructies bij aflevering van een scootmobiel kan
er ook nog een noodzaak bestaan voor gewenningslessen om aan het verkeer te kunnen deelnemen.
Deze noodzaak kan reeds door de adviseur van de Stichting Tot en Met, bijvoorbeeld na proeflessen,
geadviseerd zijn of kan bij de selectie/passing van de scootmobiel worden gesignaleerd. Er worden
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 28 van 36
ten hoogste vijf lessen per aanvraag vergoed die naar inzicht van de adviseurs verdeeld kunnen
worden over proef- en gewenningslessen. In uitzonderlijke gevallen kunnen nogmaals ten hoogste
vijf lessen worden vergoed.
Ad 7. Stallingkosten.
Indien de belanghebbende stallingkosten moet maken voor een open elektrische
buitenwagen/scootmobiel of driewielfiets, omdat er in of rond de woning geen stallingmogelijkheid
beschikbaar is of is aan te leggen, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.
Ad 8. Parkeerfaciliteiten.
Voor gehandicapten zijn mogelijkheden geschapen om het parkeren van hun vervoermiddel te
vergemakkelijken. Deze faciliteiten zijn bijvoorbeeld een gemarkeerde invalideparkeerplaats of een
parkeerontheffing. De financiële tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten van de gemeente
voor de aanleg van gereserveerde parkeerplaatsen. Een aanvraag voor vergoeding kan niet bij de
Stichting Tot en Met worden ingediend. Hiervoor is een apart aanvraagformulier verkrijgbaar bij het
stadsdeel waar de aanvraag voor een parkeervoorziening wordt ingediend. In de volgende situaties
komt men in aanmerking voor een vergoeding: - indien men een Wvg-bruikleenauto heeft of men
een financiële tegemoetkoming in de aanschaffing van een eigen auto heeft gehad; - indien men een
Wvg-vervoerskostenvergoeding heeft voor het gebruik van een eigen auto; - indien men een Aaw-
bruikleenauto heeft met een Wvg- vervoerskosten-vergoeding.
Ad 10. Kindervoorzieningen.
Voor kindervoorzieningen kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Deze
voorzieningen kunnen ook in bruikleen worden verstrekt. De volgende kindervoorzieningen kunnen
worden onderscheiden:
- zitondersteuningselementen;
- fiets- en autozitjes;
- speelvoertuigen.
Zitondersteuningselementen.
Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten, zijn er zogenaamde
zitondersteuningselementen. Aan gehandicapte kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig
hebben om te kunnen zitten, kunnen kuipvormige voorzieningen, met diverse aanpassingen, worden
verstrekt. Voor gehandicapte kinderen die een betere spierfunctie hebben en daardoor relatief minder
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 29 van 36
ondersteuning nodig hebben bij het zitten, zijn er houten zitondersteuningselementen. Deze
elementen bieden echter meer steun dan gewone kinderstoelen. Voor de zitondersteuning zijn
onderstellen met en zonder wielen verkrijgbaar. De kinderondersteuningselementen zijn geschikt
voor kinderen vanaf 14 maanden.
Houten zitondersteuningselementen met een onderstel zonder wielen die op school gebruikt moeten
worden, zijn een onderwijsvoorziening en vallen onder de werking van de Aaw.
Fiets- en autozitjes.
Voor gehandicapte kinderen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Deze voorzieningen
maken het vervoer van kinderen op verantwoorde wijze mogelijk. Kunnen de ouders geen gebruik
maken van fiets of auto omdat er geen aangepast fietszitje of autostoeltje is, dan kan een zitje of een
stoeltje worden verstrekt. Ouders die deze voorziening aanvragen, komen hiervoor in aanmerking
indien zij genoodzaakt zijn hun gehandicapt kind mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader
van het "leven van alle dag". Voor gebruik op een fiets of in de auto moet deze voorziening
noodzakelijk zijn. Een autozitje is noodzakelijk als voor het vervoer van het gehandicapte kind geen
gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer, de fiets en niet of in beperkte mate van het
aanvullend openbaar vervoer.
Speelvoertuig.
Voor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen
(therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Voor de ontwikkeling van
gehandicapte kinderen zijn speelvoertuigen belangrijke voorzieningen. Speelvoertuigen zijn
bijvoorbeeld speelmobielen, vliegende Hollanders, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Deze
voorzieningen kunnen worden verstrekt als er geen alternatief adequaat speelvoertuig mogelijk is om
met andere kinderen buiten te spelen.
In het kader van het gemeentelijk beleid kan een forfaitaire tegemoetkoming worden verstrekt in
verband met het gebruik van een bruikleenauto of gesloten buitenwagen. Ook kan een
vervoerskostenvergoeding worden verstrekt die naar keuze kan worden aangewend voor het gebruik
van de eigen auto, taxi of vervoer door derde. Rolstoelgebruikers die de rolstoel niet kunnen verlaten
en zittend in de rolstoel moeten worden vervoerd, kunnen een tegemoetkoming krijgen voor het
gebruik van een rolstoeltaxi/busje. Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar
vervoer, kunnen in situaties waarin het aanvullend openbaar vervoer niet adequaat is in aanmerking
komen voor een individuele vervoersvergoeding.
De hoogten van de financiële tegemoetkomingen zijn inkomensafhankelijk. Aan belanghebbenden
met een gezinsinkomen hoger dan tweemaal het norminkomen wordt geen
vervoerskostenvergoeding verstrekt.
In het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten zijn de maximumbedragen vermeld van de
financiële tegemoetkomingen. Een bedrag lager dan ƒ 500 (€ 227) per jaar wordt in een keer
uitbetaald. De betaling van een toegekende vervoerskostenvergoeding gaat in op de eerste dag van
de maand waarin de klant het verzoek hiertoe heeft ingediend. De financiële tegemoetkoming wordt
achteraf per drie maanden uitbetaald.
In art. 3.1, derde lid, van de verordening worden de volgende vervoerskostenvergoedingen
onderscheiden:
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 30 van 36
Ad 3. Rolstoeltaxi.
Het gaat hier om een vervoerskostenvergoeding die kan worden aangewend voor het gebruik van een
rolstoeltaxi/busje. Uitgangspunt is dat de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar
vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer. De rolstoel kan niet
worden verlaten, zodat het vervoer zittend in de rolstoel dient te geschieden. Er is geen adequate
goedkopere oplossing mogelijk. Deze voorziening wordt telkens voor een jaar verstrekt.
Ad 4. AOV+-vergoeding.
Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen, in situaties waarin het
aanvullend openbaar vervoer niet adequaat is, in aanmerking komen voor een individuele
vervoersvergoeding, zogenaamde AOV+-vergoeding. Deze voorziening wordt telkens voor één jaar
verstrekt. Bij de AOV+- vergoeding gaat het om een vervoerskostenvergoeding die gebruikt kan
worden naar eigen keuze in incidentele situaties waarin het aanvullend openbaar vervoer geen
adequate oplossing biedt. In deze vervoersvergoeding is een bedrag opgenomen voor vervoer buiten
de directe woon- en leefomgeving in verband met dreigende vereenzaming en wezenlijke sociale
contacten.
Het aanvullend openbaar vervoer is in incidentele situaties niet altijd een adequate oplossing. Vaak
gaat het hierbij om bijvoorbeeld de noodzaak precies op een bepaalde tijd te arriveren, het doen van
een losse boodschap, vervoer buiten Amsterdam, vervoer na 24.00 uur.
Uitgangspunt is dat de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar wel
van het aanvullend openbaar vervoer. Er is geen adequate goedkopere oplossing mogelijk. De
vergoeding kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen auto, taxi of
vervoer door derde of een financiële tegemoetkoming in de kosten van een rolstoeltaxi. De hoogte
van de tegemoetkoming is afhankelijk van het gezinsinkomen.
Het onderscheid tussen een volledige vergoeding en een AOV+- vergoeding ligt in het al of niet
gebruik kunnen maken van het aanvullend openbaar vervoer. De medische situatie van de
betrokkene zal hierin doorslaggevend zijn. Het gemeentelijk beleid gaat ervan uit dat kinderen jonger
dan 12 jaar geen zelfstandige vervoerbehoefte hebben omdat de ouders hen kunnen meenemen
zonder dat een voorziening behoeft te worden getroffen. In bepaalde gevallen kan dit onredelijk zijn,
bijvoorbeeld een kind jonger dan 12 jaar dat vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het
openbaar vervoer mee kan. In dat geval kan een gedeeltelijke financiële tegemoetkoming worden
verstrekt die afhankelijk is van de leeftijd van het kind en het inkomen van de verzorger. Voor een
kind tot 4 jaar bedraagt de vervoerskostenvergoeding 25% van de AOV+-vergoeding, voor een kind
van 4 jaar tot 12 jaar 50% en voor een kind van 12 tot 18 jaar 75%.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 31 van 36
5. Rolstoelen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de algemene uitgangspunten bij de toekenning van rolstoelen,
welke soorten rolstoelen er zijn en welke afwegingen worden gemaakt bij de toekenning van deze
voorziening.
5.1. Inleiding.
Voor het vervoer binnen- en buitenshuis kunnen rolstoelen (handbewogen of elektrische of
sportrolstoel) in het kader van de Wvg worden verstrekt. Voor de verstrekking van deze voorziening
geldt geen inkomensgrens.
Voor het binnenvervoer tijdens het verblijf in een krachtens de Awbz-erkende inrichting (met
uitzondering van regionale instellingen voor beschermd wonen en gezinsvervangende tehuizen)
wordt voorzien door de Awbz of de Ziekenfondswet.
Voor bewoners van RIBW’s en gezinsvervangende tehuizen heeft de gemeente op grond van de
Wvg een zorgplicht voor vervoervoorzieningen en rolstoelen. Uitsluitend in het kader van de Aaw
kunnen rolstoelen worden verstrekt die bestemd zijn als werkvoorziening.
In de Wvg wordt geen definitie gegeven van het begrip rolstoel. Onder deze verstrekking vallen de
handbewogen, de elektrische en de sportrolstoel. Ook vallen hieronder noodzakelijke aanpassingen.
Het opstellen van het programma van eisen waaraan de rolstoel moet voldoen, wordt gedaan door de
Stichting Tot en Met. Een gehandicapte komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer er sprake is
van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Bij de rapportage door de Stichting Tot
en Met moet naar voren komen dat sprake is van een medische noodzaak tot het zich in belangrijke
mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning. Verder moeten de loophulpmiddelen,
bijvoorbeeld een trippelstoel, op grond van de Ziekenfondswet een onvoldoende oplossing bieden.
Ook hier is gekozen voor het in natura verstrekken van deze voorzieningen in tegenstelling tot een
financiële tegemoetkoming. De selectie van de goedkoopst-adequate type rolstoel wordt verricht
door Argonaut en de levering van de rolstoel wordt verricht door Welzorg. Op dit moment kan een
gehandicapte niet zelf zijn rolstoel bestellen waar hij wil. Om verzekerd te zijn van kwalitatief goede
hulpmiddelen worden alleen rolstoelen verstrekt die beschikken over het GQ-keurmerk van de
Stichting KBOH, Bureau Keuringen.
Ad a. Handbewogen rolstoelen.
Onder handbewogen rolstoelen vallen zogenaamde zelfbewegers en duwwandelwagens.
Uitgangspunt is dat sprake is van een medische noodzaak tot het zich in belangrijke mate zittend
moeten verplaatsen in en om de woning. De loophulpmiddelen op grond van de Ziekenfondswet
moeten een onvoldoende oplossing bieden. Deze voorziening kan worden gecombineerd met andere
vervoervoorzieningen.
Ad b.Handbike.
Aan een handbewogen rolstoel kan een handbike worden gekoppeld, waardoor met armkracht
zelfstandig kan worden gefietst. Bij het verstrekken van deze voorziening geldt als criterium dat
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 32 van 36
hiermee in de vervoerbehoefte op korte afstand (circa 1 . 1,5 km) wordt voorzien. De voorziening
kan niet worden gecombineerd met een scootmobiel of een andere vervoervoorziening voor de korte
afstand.
Ad d. Sportrolstoelen.
Aan rolstoelgebruikers en belanghebbenden die normaliter niet op het gebruik van een rolstoel zijn
aangewezen, doch voor de sportbeoefening wel, kan een financiële tegemoetkoming voor de
aanschaffing en het onderhoud van een sportrolstoel worden verstrekt voor een periode van drie jaar.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de aanschaffing en het onderhoud van een
sportrolstoel wordt door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld in het Financieel
Besluit Voorzieningen Gehandicapten. Wanneer de belanghebbende binnen deze periode een nieuwe
aanvraag voor een zelfde voorziening indient, wordt een egemoetkoming verleend naar rato van de
inmiddels verstreken tijd. Dit principe kan ook worden toegepast voor een aanvraag voor een tweede
sportvoorziening. Gehandicapten kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen. De
belanghebbende moet in staat zijn tot en aantoonbaar in de praktijk deelnemen aan een tak van sport,
bijvoorbeeld door een lidmaatschap van een sportvereniging. Naast een sportrolstoel bestaat een
zogenaamde actief-rolstoel die zowel voor sport als voor vervoer geschikt is. Indien deze voor beide
doeleinden noodzakelijk is, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt. Voor de verstrekking van deze
voorziening geldt geen inkomensgrens. Sporters die in een elektrische rolstoel zitten en om
functionele redenen geen gebruik kunnen maken van een handbewogen sportrolstoel, kunnen in
aanmer-king komen voor een elektrische sportrolstoel, voornamelijk bij rolstoelhockey en
rolstoeldansen. Een elektrische sportrolstoel is een door de leverancier aan te passen tweedehands
elektrische rolstoel door alle overbodige onderdelen er vanaf te 'strippen'. Voor aanschaffing en
onderhoud van de elektrische rolstoel wordt een dubbele financiële tegemoetkoming met een
dubbele looptijd (zes jaar) verstrekt. Dit is budgettair neutraal. Meerkosten van stalling of vervoer
vanwege het hebben van een elektrische sportrolstoel worden niet via de Wvg vergoed.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 33 van 36
definities.
6. Inkomen.
Individuele vervoerskostenvergoedingen en financiële tegemoetkomingen in de aanschaffing van
vervoervoorzieningen zijn inkomensafhankelijk. In dit hoofd-stuk wordt nader aangegeven om
welke inkomens en van welke doelgroepen het gaat. Hoe wordt de hoogte van het inkomen
vastgesteld en welke inkomensbestanddelen worden in welke situaties daarbij meegerekend. De
vaststelling van het inkomen is nodig om de hoogte van de vergoeding te bepalen. Via een systeem
van glijdende schalen neemt de vergoeding af naar-mate het inkomen stijgt. Jaarlijks wordt de
rechtmatigheid via een inkomenstoets beoordeeld.
6.1. Begripsbepalingen.
Bij de vaststelling van het netto-inkomen van de gehandicapte worden, behoudens in het geval van
onderlinge tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het netto-inkomen van:
- de echtgenoot, tenzij deze duurzaam van hem gescheiden leeft;
- de persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de gehandicapte een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij tussen deze en de gehandicapte een bloedverwantschap in de eerste of
tweede graad bestaat.
N.b. Inwonende familieleden, (groot)ouders, (klein)kinderen broers en zusters worden niet geacht
een substantiële bijdrage in het inkomen van de gehandicapte van 18 jaar en ouder te leveren.
Bij de vaststelling van het netto-inkomen van de gehandicapte die de leeftijd van 18 jaar nog niet
heeft bereikt, wordt behoudens in het geval van onderlinge tegenstrijdige belangen, in aanmerking
genomen het gezamenlijk netto-inkomen van de ouder(s), dan wel de pleegouder(s). Overeenkomstig
het vorenstaande kunnen bij de vaststelling van het netto-inkomen in aanmerking worden genomen
alle periodiek en niet-periodiek genoten inkomsten, voorzover deze ingevolge art. 2 van de Regeling
financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg niet buiten beschouwing worden gelaten
(bijvoorbeeld kinderbijslag, huursubsidie enz.). Tenzij door de gehandicapte geen vakantietoeslag
(VT) wordt ontvangen, wordt de VT niet in de inkomstenberekening betrokken.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 34 van 36
Het netto-inkomen wordt in principe op basis van het lopende kalenderjaar vastgesteld. Er wordt
géén rekening gehouden met buitengewone uitgaven c.q. fiscale aftrekposten in verband met te
betalen hypotheekrente, giften, onderhoudsalimentatieverplichtingen, studiekosten e.d. Ingeval een
loonbelastingbeschikking is afgegeven in verband met te betalen hypotheekrente, zal derhalve het
voordeel, voortvloeiende uit de loonbelastingbeschikking, niet betrokken dienen te worden bij de
vaststelling van het netto-inkomen.
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 35 van 36
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003
Beleidsregels WVG pagina 36 van 36
WW Werkloosheidswet
ZFR Ziekenfondsraad
ZVN Zorgvoorzieningen
http://intranet/sites/dwintra/contents/i002937/beleidwvg%20inhoud.html 19-8-2003