You are on page 1of 14

Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Probleem 2: Hot, hot, hot

1. Wat is het verband tussen criminaliteit, tijd en plaats; hoe is criminaliteit


(ongelijk) verdeeld over gebieden en tijden?
Hart, Lersch (2016). Space, Time and Crime H1+6

Ruimtelijke spreiding
Place = Plaats = individueel punt in een ruimte
Space = Ruimte = grotere gebieden

Hotspots: concentratie of cluster van misdaden in een ruimte. Kleine geografische locaties.
- Verschil met high crime area = h.c.a. gebieden met criminaliteit > hotspots
Hot routes: criminaliteit vindt plaats langs een lineair netwerk
- Bijvoorbeeld: straat of busroute

Onderscheid tussen plaats en ruimte kan vervagen!  Persoonlijke ervaring ervan

Temporele spreiding
Tijd = Temporeel = uren, dagen, weken, maanden, etc.
Moment = Geeft de tijd aan dat een misdaad plaatsvond in de ruimte (Waar en wanneer)

Exact time crimes: Slachtoffer kan relatief accuraat het moment van misdaad identificeren.
- Bijvoorbeeld: Overval, verkrachting, gewelddadige misdaden.
Time span crimes: Geen exacte tijd bekend.
- Bijvoorbeeld: inbraak, diefstal

Twee ‘Best Guess’ Methodes om bij time span crime tijd vast te stellen
- Midpoint-analysis = middelpunt van bekende tijdspanne
- Weighted time span method = kans op risico voor criminaliteit voor elke
tijdseenheid over de bekende tijdspanne

Duur = Hoe lang een gebeurtenis of proces in een specifieke ruimte plaatsvond of hoe lang
een specifieke dader actief was.

Burning times = temporele cluster van criminaliteit op specifieke herhaalde momenten.

Belangrijke punten m.b.t. high crime areas, hotspots, hot routes en burning times:
1. Niet elk doelwit (individuen, huizen, bedrijven) in een high crime area zal te maken
krijgen met criminaliteit. Hoe groot of klein het gebied ook is, op sommige locaties
zal meer criminaliteit plaatsvinden dan op de andere.
2. Een hotspot is niet altijd ‘hot’. Het is dus niet een plek waar 24/7 de kans op
criminaliteit hoog is. Het is afhankelijk van de locatie en het tijdstip van de dag.
3. Er is nog niet veel bekend over hot routes en burning times (komt door de complexe
technieken om hot routes en burning times te analyseren).

Pagina 1 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Soorten hotspots:
- Hotspot matrix – Ratcliffe

Ruimte:
1. Dispersed (verspreid) hotspots = Criminaliteit is redelijk gelijkmatig verspreid.
2. Clustered (geclustered) hotspots = 1 of meer specifieke plaatsen zijn
verantwoordelijk voor het merendeel van de criminaliteit.
3. Hotpoint hotspots = alle criminaliteit bevindt zich op 1 duidelijke plaats.
o Kan het best omschreven worden als een crime attractor of crime generator
(Brantingham).

Tijd:
1. Diffused (verspreide) hotspots = Criminaliteit die op elk moment van de dag of nacht
plaatsvindt. Geen herkenbare piekclustering van criminaliteit binnen de hotspot. Dit
kan een ‘echte’ verspreiding zijn, of de tijdspanne is te groot, waardoor men niet met
zekerheid kan bepalen of er een piek bestaat binnen de hotspot (A)
2. Focused (gerichte) hotspots = Bepaalde tijdsblokken hebben meer criminaliteit dan
andere. Hoewel misdaadgebeurtenissen 24 uur per dag voorkomen, kan wel een
significante clustering van criminaliteit worden vastgesteld (B)
3. Acute hotspots = Binnen een specifieke tijd vindt veel criminaliteit plaats. Buiten de
acute tijd vindt er geen of weinig criminaliteit plaats. Criminaliteit wordt in een
relatief korte tijd geclusterd (C)
o Bijvoorbeeld: Je kunt een hotspot hebben met criminaliteit die ruimtelijk
dispersed (verspreid) is, maar focused (gerichte) temporele clustering heeft.

3 problemen met de verdeling (en mogelijke oorzaken van criminaliteit):


1. Ravenous wolf
Een hoog aantal gemotiveerde daders vallen verschillende personen op verschillende
locaties aan (zwakke beveiliging op deze locaties  slachtoffers kwetsbaar)
Voorbeeld: zakkenrollers
2. Sitting duck
Een klein aantal slachtoffers wordt herhaaldelijk slachtoffer door verschillende daders.
Voorbeeld: taxichauffeur die meerdere keren beroofd wordt, ouderen
3. Den of iniquity
Komt voor wanneer verschillende daders en slachtoffers samenkomen op één locatie.
VB: winkelcentrum waar iedereen samenkomt

Het beleid is afhankelijk van de situatie, of er sprake is van een wolf, een eend of een hol van
ongerechtigheid. Problemen met puur een wolf, eend of hol zijn zeldzaam. De meeste
problemen hebben te maken met een mengsel. De vraag is wat het meest dominant is in een
bepaald probleem: wolven, eenden of holen?

Pagina 2 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Brantingham (1995). Criminality of place: crime generators and crime attractors.

Oorzaken van hotspots  Hoe wordt een hotspot ‘hot’?

4 soorten hotspots – Brantingham:


1. Crime generators = Criminaliteitgeneratoren = Plaatsen die grote aantallen mensen
aantrekken (zowel daders en slachtoffers) en dus zorgen voor grote concentraties
mensen samen (bijv. winkelcentra, sportevenementen, optochten, etc.). Ze zijn daar
niet vanwege criminele motivaties  Daders zijn niet actief op zoek naar een
potentieel doelwit/slachtoffer, maar merken criminele kansen toevallig op en
benutten die kansen.
o Busknooppunten, haltes van het openbaar vervoer, enorme 'park-and-ride'-
parkeerplaatsen kunnen crime generators worden door het grote aantal
mensen dat aanwezig is.
o Zowel insiders als outsiders kunnen in de verleiding komen door
gelegenheid om criminaliteit te plegen.
o Grote aantallen potentieel onbeschermde doelen (slachtoffers) vermengen
zich met gemotiveerde daders  Zorgt voor mogelijkheden/gelegenheden
voor criminaliteit.
o Oplossing: verhogen van beveiliging (bijv. meer politie of
veiligheidsaanwezigheid) of door environmental design strategies (bijv.
doorzichtig bushokje om zichtbaarheid te vergroten en risico op
slachtofferschap te verminderen).

2. Crime attractors = Criminaliteit aantrekkers = Plaatsen waar daders naar toe gaan
met de intentie om criminaliteit te plegen. Opzettelijke criminelen worden
aangetrokken vanwege de bekende kansen voor bepaalde soorten criminaliteit (bijv.
onbeveiligde parkeerterrein, prostitutiestraten, bars/kroegen, drugsmarkten, etc.).
o Criminaliteit op dergelijke plaatsen wordt gepleegd door outsiders.
Gemotiveerde daders zullen langere afstanden afleggen om een
doelwit/slachtoffer te vinden.  Als insiders criminaliteit plegen op
dergelijke plaatsen, dan zijn ze wellicht eerder naar die plaats verhuisd
omdat ze de criminaliteit dat daar plaatsvindt aantrekkelijk vinden.
o Oplossing: Daders moeten ontmoedigd worden om naar de locatie te komen.

3. Crime neutral areas = Criminaliteitneutrale plaatsen = Plaatsen die geen potentiële


daders aantrekken, omdat ze niet aantrekkelijk zijn.
o Incidentiële criminaliteit door lokale insiders.

4. Crime enablers = Criminaliteitaanjagers = Plaatsen met weinig of geen


gedragsregulering. Gebrek aan controle vergroot de kans op criminaliteit.
o Plaatsen met slechte reputatie = potentiële slachtoffers vermijden deze plaats.
o Oplossing: Meer toezicht en controle.

Pagina 3 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

!!! Hotspots zijn geen pure attractors, generators of neutraal. De meeste plaatsen zijn
gemengd, in die zin dat ze misdaadaantrekkers kunnen zijn voor sommige vormen van
misdaad, misdaadgeneratoren voor andere vormen en neutraal t.o.v. nog andere vormen.

Bijvoorbeeld: een bar  trekt veel mensen aan (generator), is bekend bij daders (attractors),
is overdag niet aantrekkelijk voor daders (crime neutral area).

5. Fear generators = angst voor criminaliteit is complex.


o 5 categorieën angsten:
 Directe angst voor een andere persoon
 Angst om alleen te zijn
 Angst ’s nachts, in het donker
 Angst in onbekende plaatsen
 Angst voor ontmoetingen met ‘enge mensen’
o Angst wordt versterkt door:
 Persoonlijke fysieke kwetsbaarheid: Mensen zijn veel angstiger als ze
door leeftijd of gebrek aan kracht meer risico lopen op schade als ze
worden aangevallen.
 Gebrek aan controle over de situatie: Mensen zijn veel angstiger als ze in
een situatie zitten waarbij ze risico lopen, maar het gevoel hebben er
niets aan te kunnen doen.
 Bijv. Metro = eng, omdat een passagier niet weet wie er op het
volgende station kan instappen; en als een eng iemand instapt, is er
geen hulp en geen ontsnapping tot het volgende station.
 Angst is groter met een hogere waargenomen kwetsbaarheid, meer
isolement van bekende mensen, minder controle over wat er gebeurt of
zou kunnen gebeuren.

Angst voor misdaad = een angst om aangevallen te worden, om lichamelijk letsel op te


lopen en om een inbreuk op je privacy en waardigheid te ondergaan.

Knooppunten, paden, randen en landgebruik


Nodes (Knooppunten) = Centrale plekken in iemands leven (thuis, werk, school, hun
favoriete recreatieplekken, hun gewone winkelcentra). Het zijn plaatsen waar mensen heen
en weer reizen en hebben het potentieel om hotspots van criminaliteit te worden.
- Mensen plegen delicten dichtbij nodes, maar worden hier ook vaker slachtoffer.
- Mensen delen veel levensknooppunten (nodes) (komen op dezelfde plekken)

Paths (Paden) = Paden bepalen waar mensen heen gaan en wat ze leren over de stad.
- Cruciaal bij het vormgeven van routinematige activiteiten, het dagelijks leven en
speciale evenementen.
- Ze bepalen waar mensen zoeken naar criminele doelen en waar mensen het
slachtoffer van worden.
- Criminaliteit vindt plaats waar de activiteitenruimten van de dader en het
slachtoffer elkaar kruisen.

Pagina 4 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Edges (Randen) = Overgangen tussen gebieden door fysieke of cognitieve randen.


- In de gebieden rond de randen is veel criminaliteit.
- Randen creëren gebieden waar vreemdelingen makkelijker worden geaccepteerd.
- Randen kunnen ook territoriale grenzen creëren die gebieden met een hoge en lage
criminaliteit scheiden.
- Randen kunnen ook psychologische barrières creëren die buurtinsiders in het
gebied opsluiten en buitenstaanders buiten het gebied houden.  Daders zijn dan
vaak insiders en zijn moeilijker te identificeren, doordat ze niet opvallen tegen de
lokale milieu-achtergrond.

Land uses (Landgebruik) = gaat over de inrichting van het gebied en de type mensen die er
wonen, welke aspecten er te vinden zijn, etc.
- Het gebruik van land kan voorspellen waar bepaalde vormen van criminaliteit het
meest waarschijnlijk zullen voorkomen.

2. Hoe kan deze ongelijke temporele en ruimtelijke spreiding of clustering


verklaard worden?
Hart, Lersch (2016). Space, Time and Crime H1+6

Rationele keuze theorie – Clarke & Cornish (micro)


- Rationele dader maakt voordat hij overgaat op criminaliteit een kosten-baten o.b.v.
de verwachte verliezen/straffen en de verwachte winst.
- Dader kijkt hierbij naar persoonlijke behoeften/wensen, risico aanhouding, ernst
verwachte straf en verwachte winst, toegankelijkheid doel, etc.

Beslissingsmodel:
- Initiële betrokkenheidsmodel (= beslissingen over betrokkenheid) = Individuen
kiezen ervoor om in eerste instantie betrokken te raken bij bepaalde vormen van
criminaliteit. Deze beslissingen over betrokkenheid worden beïnvloed door:
o Achtergrondfactoren
o Eerdere ervaring en leren
o Behoeften
o Kosten-baten afweging
o Opties afwegen
o Toeval gebeurtenis
o Gereedheid/klaar om een bepaald soort criminaliteit te plegen.
o Besluit om criminaliteit daadwerkelijk te plegen.
- Event/gebeurtenisbeslissingen = beslissingen over gebeurtenissen worden snel
genomen o.b.v. informatie en de kenmerken van de specifieke situatie (specifiek
doelwit kiezen, buurt kiezen met het laagste risico, binnen deze buurt moet de
inbreker kiezen welke woning wordt aangevallen)  keuzes zijn afhankelijk van
kansenbeoordeling, vereiste inspanning en risico).
- Persistentie & desistentie = De dader heroverweegt voortdurend de beslissing om
zijn betrokkenheid bij de misdaad wel/niet voort te zetten. Men zal besluiten door te

Pagina 5 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

gaan met criminaliteit als het plegen ervan succes blijft hebben totdat men een
niveau heeft bereikt dat hij/zij persoonlijk als het gunstigste niveau beoordeeld.
- Beslissing om te stoppen = gebeurtenissen die de dader laten stoppen met
criminaliteit (gepakt worden, trouwen, afname delinquente vrienden, verminderde
winst uit inbraak).

Deze punten staan los van elkaar, maar kunnen ook opeenvolgend plaatsvinden.

Routine activiteiten theorie – Cohen & Feslon (macro)


Misdaaddriehoek  Voor het plaatsvinden van criminaliteit moeten 3 elementen
samenkomen in tijd en ruimte:
1. Gemotiveerde dader
o Er wordt vanuit gegaan dat deze er sowieso is.
2. Geschikt doelwit
o Na WOII waren geschikte doelwitten toegenomen, doordat mensen steeds
meer gingen besteden, meer bezittingen hadden en daardoor dus ook meer
gestolen kon worden. Ook werden veel producten kleiner en lichter,
waardoor deze ook makkelijker te stelen waren.  Nu nog steeds kijk maar
naar, laptops, smartphones, ipads, etc.
3. Afwezigheid capabel toezicht
o Gaat niet per se over politie, want zij zijn vaak niet genoeg bekend met de
bewoners en routinematige activiteiten om te herkennen dat er iets mis is.
o Het meest effectieve toezicht is door de gewone burgers, die routinematige
activiteiten van hun eigen leven leiden en tegelijkertijd op de veiligheid en
eigendommen van anderen letten.
o Structurele veranderingen na WOII: toename vrouwen die werkt, afname
tweeoudergezinnen  veranderen onze routinematige activiteiten  minder
capabel toezicht  vergroot kans op criminaliteit.

Het ontbreken van één van de 3 elementen is voldoende om de succesvolle voltooiing van
criminaliteit te voorkomen.

Probleemanalysedriehoek = toevoeging van controllers


- Binnenste driehoek: originele componenten RAT (gemotiveerde dader, geschikt
doelwit, afwezigheid capabel toezicht)
- Buitenste driehoek: toevoeging van controllers. Controllers zijn personen die
formeel of informeel verantwoordelijk zijn voor het controleren op elk aspect van de
oorspronkelijke misdaaddriehoek.
o Handler = Iemand die dicht bij de dader staat en enige mate van controle
over zijn of haar acties kan uitoefenen.  Wanneer informele handlers (bijv.
ouders, leraren, peers) falen, kunnen formele handlers (bijv.
reclasseringsambtenaren) worden ingezet.
o Manager = controller voor een specifieke locatie. Iemand die enige
verantwoordelijkheid heeft voor het controleren van het gedrag op die plaats
(bijv. verhuurders, bedrijfseigenaren, leraren in de klas).  Ze hebben

Pagina 6 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

allemaal een zekere mate van verantwoordelijkheid om de veiligheid van een


specifiek gebied te waarborgen.
o Guardian = voogden die het doelwit of slachtoffer bewaken. Kan gaan om
formele voogden (politie, privébewaking), maar ook om informele voogden
(iemand die even op je spullen let als je even weg bent).

Toevoeging van de controllers is belangrijk, omdat het potentiële daders dwingt om


zorgvuldig na te denken en alle elementen van kansen te overwegen.
Als 1 van deze controllers er niet is, is het makkelijker om over te gaan op
criminaliteit, maar hoeft niet te
betekenen dat iemand daadwerkelijk
criminaliteit pleegt.

Vooruitgang in de theorie van routinematige activiteiten: toevoeging van sociale controle


Felson nam de sociale-controletheorie van Hirschi op in de routine activiteiten theorie.
Volgens Hirschi was de betrokkenheid van een individu bij criminaliteit en delinquentie
afhankelijk van zijn of haar band met de samenleving.
- Sterke band met samenleving = zou hij of zij eerder een conformistisch leven leiden.
- Zwakke band met samenleving = zou een individu misdaad als redelijk alternatief
kiezen.
De sociale band bestaat uit 4 componenten:
- Attachment (gehechtheid) = de banden van een persoon met anderen, met name of
de persoon al dan niet geeft om de meningen van andere mensen. Zonder
gehechtheid voelt men zich niet gebonden aan de normen van de samenleving.
- Commitment (aangaan van verplichtingen) = rationele element = Als je
geïnvesteerd hebt in je toekomst en hebt veel te verliezen als je je niet aan de regels
houdt. Afwegen van je toewijding aan de conventionele samenleving. De
investering van tijd en moeite in het nastreven van conventionele activiteiten zullen
ervoor zorgen dat men de regels van de samenleving volgt.

Pagina 7 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

- Involvement (betrokkenheid) = De hoeveelheid tijd die een persoon besteedt aan


conventionele activiteiten. Kansen voor criminaliteit zijn beperkt als men veel
betrokken is bij conventionele activiteiten.
- Belief (geloof) = Of iemand gelooft dat de regels van de samenleving 'goed' zijn,
nodig zijn en moeten worden gevolgd. Als een persoon niet gelooft dat regels van
de samenleving op hem van toepassing zijn, zal hij geen druk voelen om ze te
volgen.
Crime pattern theory – Brantingham
De crime pattern theory (misdaadpatroontheorie) is een combinatie van de rationele keuze
theorie, routine activiteiten theorie en omgevingsfactoren.
- Begint met de aanname van een rationele dader die door tijd en ruimte een geschikt
doelwit vindt. ( Rationele keuze theorie + RAT)
- Toevoeging aan de theorie: Het niveau en het type criminaliteit kunnen worden
voorspeld door een analyse van de geografische omgeving van de stad (zoals
landgebruikspatronen, stratennetwerken en transportsystemen).
- Voorstanders van de misdaadpatroontheorie zijn van mening dat misdaden niet
willekeurig in tijd of ruimte plaatsvinden, maar sterk worden beïnvloed door de
fysieke bewegingen van daders en slachtoffers.

Action space (actieruimte): Plaatsen waar mensen hun dagelijkse activiteiten uitvoeren en
waar je dagelijks komt.
- Nodes (knooppunten) = Plaatsen waar mensen van en naar reizen (winkel-, werk-,
school-, uitgaansgebieden).

Awareness space (bewustzijnsruimte) = de bewegingen tussen deze knooppunten (nodes).


- Paths (paden) = de paden die ze gebruiken om ergens te komen (bijv. snelwegen,
straten, trottoirs, OV).
- Groter dan action space.

Cognitive map (cognitieve kaart) = O.b.v. de bewegingen langs de paden tussen


persoonlijke activiteits-knooppunten wordt een cognitieve kaart of mentaal beeld van de
omgeving gevormd. Een cognitieve kaart kan ook verschillende speciale locaties in de
omgeving bevatten (bijv. toeristische attracties, noodzakelijke bedrijven, zoals het
gerechtsgebouw van de provincie).
- Cognitieve kaarten kunnen verschillen, afhankelijk van het tijdstip van de dag of de
dag van de week.
- Zolang mensen in de gebieden blijven die zijn gedefinieerd door hun cognitieve
kaart, voelen ze zich veilig. Wanneer ze buiten de gebaande paden gaan, kunnen ze
enige angst voelen.  Oriëntatiepunten worden niet langer herkend en vreemden
zijn overal om je heen.

Edges (randen) = Scherpe visuele breuk tussen verschillende soorten landgebruik, tussen
verschillende sociaaleconomische en demografische woon- en commerciële gebieden.
Randen zijn duidelijk zichtbaar langs grote parken, naast eengezinsgebieden en rond drukke
winkelcentra.

Pagina 8 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

- Bijv. een rand kan een hoofdstraat zijn die de ene buurt of het landgebruik (land
uses) gebied van de andere scheidt.
- Randen kunnen opvallend zijn  bijv. aan de ene kant van de straat een mooi, goed
verzorgde stedelijke campus en aan de andere kant van de straat een reeks vervallen
leegstaande huizen met kapotte ramen en bezaaide gazons.
- Randen kunnen ook niet goed zichtbaar zijn.  De ene buurt kan geleidelijk
overgaan in de andere zonder een scherpe breuk tussen de twee gemeenschappen.
- Randen kunnen gebieden zijn met veel criminaliteit. Binnen een knooppunt hebben
mensen een idee van wie erbij hoort en wie niet. Dit is niet het geval bij een rand
waar vreemden komen en gaan, en bewegen met relatieve anonimiteit. Onderscheid
tussen ‘discrete’ en ‘verbonden’ randen:
o Discrete randen  bijv. supermarkt, parkeerplaats of park dat twee
verschillende buurten van elkaar scheidt.  Dit randje trekt zowel
slachtoffers als gemotiveerde daders naar hetzelfde, eerder anonieme gebied.
 Het is gemakkelijker voor een dief om een voertuig te stelen dat zich
tussen 2 buurten bevindt, want niemand weet van wie de auto is.
o Verbonden randen door een gemotoriseerd transportsysteem  bijv. straten,
metro- of buslijnen  Het risico op slachtofferschap is nog groter  Door
deze verbonden randen kunnen overtreders gemakkelijk van de ene rand
naar de andere gaan. Deze toegenomen mobiliteit resulteert in de
verspreiding van criminaliteit in een veel groter gebied.

!!! Kern van de crime pattern theory: Misdaden zullen plaatsvinden in de gebieden waar
geschikte doelen de bewustzijnsruimte van een dader kruisen !!!

Criminelen en niet-criminelen treden zelden buiten hun awareness space. Daarom kiezen
daders doelen o.b.v. de awareness space en dus zal criminaliteit het vaakste plaatsvinden op
de nodes (in de buurt van huis, werkplek, winkelcentra of uitgaansgebieden die door dader
worden bezocht) of paths (langs de paden tussen de activiteitsknooppunten) van de dader.

Distance decay function (afstandsvervalfunctie) = hoe verder de dader is van zijn


awareness space (en dus van zijn comfortzone) verwijderd is, hoe kleiner de kans dat hij in
dat gebied criminaliteit zal plegen.  Verschilt per type misdaad:
- Expressieve/affectieve criminaliteit = spontane, emotionele en impulsieve
criminaliteit die in woede worden gepleegd (bijv. vormen verkrachting/aanranding).
o Worden dichter bij huis gepleegd dan instrumentele criminaliteit.
o Omdat deze soorten delicten per definitie emotioneler (dus minder rationeel)
van aard zijn, lijkt de bufferzone niet zo belangrijk te zijn bij de selectie van
een geschikt doelwit.
- Instrumentele criminaliteit = criminaliteit die wordt gepleegd om een doel te
bereiken: geld, status of ander persoonlijk gewin (bijv. diefstal of inbraak).
o Vaak verder weg van huis  bufferzone: dichtbij huis worden doelen als te
riskant beschouwd, vanwege de kans om herkend en uiteindelijk
gearresteerd te worden.
Voorbeeld: Anne Faber + Belgische oppas van Dean  Gepleegd in omgeving die dader
kende. Vervolgens lichaam verplaatst naar onbekende omgeving voor dader.

Pagina 9 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Samenhang met infrastructuur de fysieke inrichting (landgebruikspatronen,


transportsysteem en het stratennetwerk) van de stad kunnen van invloed zijn op het niveau
van criminele activiteiten:
- Buurten met zeer voorspelbare stratennetwerken hebben hogere misdaadcijfers
dan gebieden met een meer complexere straatindeling.
- Hoe kleiner en makkelijker de infrastructuur  hoe sneller mensen zich op hun
gemak voelen als ze zich in onbekende delen van de stad wagen  hoe groter de
cognitieve kaarten, omdat de stad zo voorspelbaar is  hoe meer kans op
criminaliteit.
- Oplossing: Om een veilige wijk te ontwerpen, moeten daarom een aantal
kronkelende wegen, doodlopende straten worden opgenomen die een beetje
onzekerheid geven aan degenen die niet bekend zijn met de buurt.

Situational action theory – Wikström


Situationele actietheorie (SAT):
- De beslissing van een individu om betrokken te raken bij criminele activiteiten
hangt af van de situationele context, die wordt bepaald door de interactie tussen:

1. De persoonlijke kenmerken en ervaringen van een persoon


o Bepalen de neiging tot criminaliteit van een individu.
o Neiging tot criminaliteit = de waarschijnlijkheid dat een persoon misdaad
zal zien als een alternatieve actie voor niet-criminele actie.
o Morele regels en morele emoties zijn belangrijkste persoonlijke kenmerken
die iemands neiging tot criminaliteit kan bepalen.
 Morele regels = wat een persoon denkt dat een "juiste" of "verkeerde"
manier van handelen is.
 Morele emoties = hoeveel iemand erom geeft het juiste te doen. (bijv.
schaamte en schuldgevoelens  kunnen worden beschouwd als
maatstaven voor hoe sterk iemands morele regels zijn).
 Vermogen om zelfbeheersing uit te oefenen  beïnvloedt ook iemands
neiging tot misdaad.
 Zelfbeheersing = het vermogen van een persoon om te handelen
binnen de grenzen van de eigen moraliteit, wanneer men wordt
geconfronteerd met verleidingen.

2. De kenmerken van de omgeving waarin hij/zij zich bevindt


o Hoe meer criminogeen de omgeving, hoe groter de kans dat deze iemands
neiging tot misdaad activeert
o Bijv. financiële nood voelen

3. Situationele kenmerken
o Brengen een persoon ertoe om in bepaalde situaties actie te ondernemen.
o Bestaan uit een samenspel tussen:
 Percepties van de omgeving; en

Pagina 10 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

 De keuzemogelijkheden die een persoon denkt te hebben, gebaseerd op


deze percepties.
 Moraliteit = dezelfde fysieke omgeving zal waarschijnlijk door
verschillende mensen anders worden waargenomen; en de acties die
individuen ondernemen zullen gebaseerd zijn op deze percepties en
geleid worden door zijn/haar moraal.
 Bijv. een oude vrouw die je verzorgt in haar woning heeft 50 euro cash
liggen op tafel.

4. Actie
o Het resultaat van de hierboven beschreven processen. Deze uitkomst kan een
schending van het strafrecht zijn (i.c. een misdaad), een schending van een
andere sociale norm of gewoon iets amoreels zijn.

Eck, Weisburd (2015). Crime Places in Crime Theory.

Crime pattern theory vs. Routine activiteiten theorie


Hoewel de crime pattern theory en routineactiviteitentheorie elkaar in veel opzichten
ondersteunen, kunnen ze aanleiding geven tot verschillende verklaringen voor misdaad op
specifieke locaties.
- Gegeven een reeks locaties met veel criminaliteit:
o Zou een theoreticus van misdaadpatronen (crime pattern) zich concentreren
op hoe overtreders de plaats ontdekken en er toegang toe krijgen.  Oftewel:
Voor de misdaadpatroontheoreticus zijn plaatsen problematisch vanwege
hun locatie en relatie met de omgeving.

o Een theoreticus van routinematige activiteiten zou zich in plaats daarvan


concentreren op het gedrag van de doelen en de mogelijke afwezigheid van
controllers wiens aanwezigheid had kunnen voorkomen dat de
overtredingen plaatsvonden.  Oftewel: Voor de routine-
activiteitentheoreticus zijn plaatsen problematisch vanwege het soort
mensen dat aanwezig en afwezig is op de locatie.

Pagina 11 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

5 verschillende soorten onderzoek over de rol van plaats in criminaliteit:


1. Faciliteiten & criminaliteit = Faciliteiten kunnen criminaliteit in hun directe
omgeving verhogen of verlagen (bijv. scholen, appartementsgebouwen, kerken,
buurtwinkels).
o Kan criminaliteit verhogen, omdat het mensen (dus ook daders) naar het
gebied aantrekt en er daardoor weinig toezicht is.
2. Clustering = Criminaliteit is niet uniform verdeeld. Op elk aggregatieniveau hebben
sommige geografische gebieden minder criminaliteit dan andere.
3. Functies/kenmerken plaats = kenmerken van een bepaalde plek die de locatie
aantrekkelijk maakt voor daders (gebrek aan toezicht, makkelijke toegang,
aanwezigheid waardevolle doelen).
o Als deze kenmerken worden weggehaald, vermindert de criminaliteit.
4. Mobiliteit van daders = Daders verplaatsen zich en plegen criminaliteit op
verschillende plekken  maakt plaats en beweging belangrijk. 2 aspecten van
mobiliteit:
o Afstand = De afstanden die daders afleggen van hun huis naar de plaats van
de misdaad zijn meestal kort  Criminaliteit neemt snel af naarmate men
verder weg van huis is. Daders vermijden doelen direct naast hun huis om te
voorkomen dat ze worden herkend. Ook verschillen in leeftijd (ouderen
reizen verder dan jongeren), ras(blanken reizen verder dan Afro-
Amerikanen), geslacht (vrouwen reizen verder dan mannen) en de soort
criminaliteit (expressieve misdrijven (bijv. verkrachting en aanranding)
worden meestal dichter bij huis gepleegd dan instrumentele misdrijven (bijv.
inbraak en diefstal)).
o Richting = daders verhuizen van gebieden met minder doelwitten, naar
gebieden met meer doelwitten. Als een dader in een doelwitrijk gebied
woont, dan zijn de reisafstanden korter.
5. Doelwitselectie van daders
o Daders geïnterviewd over hun besluitvorming  daders kunnen dit niet
altijd nauwkeurig navertellen

Kurland, Johnson (2019). The Influence of Stadia and the Built Environment on
the Spatial Distribution of Crime.

Aan de hand van dit artikel worden zowel de routine-activiteitentheorie als de crime
pattern theory bevestigd.

Het doel van deze studie was om de invloed van "micro" (bijv. pubs en fastfoodrestaurants)
en "superfaciliteiten" (voetbalstadions) op het aantal criminaliteitscijfers op gebiedsniveau te
onderzoeken.
Van bijzonder belang was of de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen en hun
invloed op de doorstroming van mensen door buurten op wedstrijddagen van invloed is op
de criminaliteit. Ook is nagedacht over de mogelijke invloed van de sociale samenstelling
van een buurt op criminaliteit.

Resultaten onderzoek:

Pagina 12 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Doel onderzoek: onderzoeken van de invloed die ‘micro-‘ en ‘superfaciliteiten’ hebben op


criminaliteit in de omgevingen die hen omringen op (niet-)wedstrijddagen.

Resultaten:
- Duidelijke invloed van de ‘superfaciliteiten’  Criminaliteit was hoger in de
gebieden die het dichtst bij de stadions liggen en dit was met name op
wedstrijddagen.
- Duidelijk bewijs van de invloed van ‘micro-facilities’ op criminaliteit  Op niet-
wedstrijddagen was de criminaliteit constant hoger in buurten met pubs, maar het
effect werd versterkt op wedstrijddagen.  Echter, er was op zowel wedstrijd als
niet-wedstrijddagen geen sprake van een “overloopeffect” van criminaliteit naar
aangrenzende buurten.
- Ook bij fastfoodrestaurants was er meer criminaliteit bij gebieden die deze
faciliteiten hadden, en ook hier was sprake van een versterkt effect tijdens
wedstrijddagen.  Echter, hier is wel sprake van een overloopeffect van
criminaliteit naar aangrenzende gebieden, maar niet in het bijzonder bij
wedstrijddagen.
- Daarentegen is niet bepaald welke pubs/mixen v. microfaciliteiten invloed hadden.
- In het geval van het mogelijke verband tussen criminaliteit en het gebruik van
stadions op wedstrijddagen en niet-wedstrijddagen is er geen verband gevonden.
- Kortom leidt een gebruik van super-facilities tot een grotere criminaliteit in de
buurt van de super-facility als ook bij de faciliteiten die daarmee een relatie
hebben (nodes) zoals pubs.

Van Sleeuwen, Ruiter, Steenbeek (2021). Right place, right time?

Uitbreiding crime pattern theory


In dit onderzoek breidden ze de crime pattern theory uit en stellen ze dat de ruimtelijke
kennis van een dader die tijdens dagelijkse routineactiviteiten is verworven, niet op alle
momenten van de dag in gelijke mate toepasbaar is.

Conclusie: Onze uitbreiding van de misdaadpatroontheorie wordt slechts voorlopig


ondersteund. We pleiten voor replicatieonderzoek met grotere steekproeven voordat harde
conclusies gerechtvaardigd zijn.

Volgens de crime pattern theory ontwikkelt iedereen (dus ook daders) een individuele
bewustzijnsruimte (= awareness space) die bestaat uit hun belangrijkste routine-activiteiten
knooppunten zoals thuis, school, werk en vrijetijdsactiviteitenlocaties (d.w.z. hun
activiteitenruimte), de reispaden die hen verbinden en alles binnen visuele bereik v/d dader.

Pagina 13 van Probleem 2


Uitwerkingen werkgroepen: Aard, Omvang en Schade ’22-‘23

Bij het bezoeken van deze activiteitsknooppunten verwerven daders kennis van hun
ruimtelijke omgeving. De theorie stelt dat daders het meest waarschijnlijk een misdaad
plegen (rode sterren) op die locaties waar hun individuele bewustzijnsruimte (= awareness
space; wit) de ruimtelijke verdeling van geschikte doelen kruist (de donkere ellipsen).

Daders plegen criminaliteit in de buurt van hun huidige en voormalige woonhuis, evenals
die van naaste familieleden en vrienden. Overtreders zullen waarschijnlijk ook terugkeren
naar gebieden waar voorheen het doelwit was en ze plegen overtredingen in de buurt van
andere knooppunten van routinematige activiteiten, zoals hun scholen, werkplekken en
locaties voor vrijetijdsbesteding.
Hoewel de kern van de theorie van misdaadpatronen ruimtelijke patronen in
misdaad verklaart, worden ook temporele misdaadpatronen aangepakt door te erkennen
dat de aantrekkelijkheid van doelwitten in de tijd kan variëren. Een plaats kan overdag
aantrekkelijk zijn voor misdaad, maar 's nachts onaantrekkelijk.

Bijvoorbeeld: woningen zijn ’s avonds en ’s nachts vaak bewoond, maar staan leeg tijdens
kantooruren, terwijl dit patroon bij de meeste bedrijven en voorzieningen omgekeerd is.
Figuur 2 geeft dit weer door de locaties van doelen uit figuur 1 te ontleden in de tijd
variërende aantrekkelijkheid van het doelwit, waaruit blijkt dat dezelfde plek overdag
aantrekkelijk kan zijn voor een dader, maar niet zozeer tijdens de nacht. Daarom wordt van
daders alleen verwacht dat ze misdaad plegen op die plaatsen waar doelwitten aantrekkelijk
zijn.

Volgens deze studie en de onderzoekers zou figuur 2 niet volledig zijn, en het halve verhaal
vertellen.

Conclusie/Resultaten:
Uit de resultaten blijkt dat bijna 40% van de delicten wordt gepleegd in de buurten van de
activiteit van de daders knooppunten (nodes), oplopend tot 85% wanneer eerste-, tweede-
en derdeordebuurten worden meegerekend. Echter, hoewel de resultaten niet statistisch
significant zijn, suggereren de resultaten verder dat daders meer kans hebben om misdaad

te plegen in buurten die ze regelmatig op hetzelfde tijdstip van de dag hebben bezocht dan
in buurten die ze regelmatig hebben bezocht op verschillende tijdstippen van de dag.

Pagina 14 van Probleem 2

You might also like