You are on page 1of 3

De wet van HARDY-WEINBERG (aantekening bij par. 7.

5)
INLEIDING
Stel er bestaat van een bepaald gen een allel A en een allel a.
In een grote bevolkingsgroep (populatie) zijn er dan individuen met genotype AA, genotype Aa en genotype aa.
Hardy en Weinberg kwamen tot de volgende stelling:

Als in populatie van 500 individuen bestaat uit


320 personen met genotype AA: dan 2 x 320 = 640 allelen A;
160 personen met genotype Aa: dan 1 x 160 = 160 allelen A en 1 x160 allelen a = 160 allelen a;
20 personen met genotype aa: dan 2 x 20 allelen = 40 allelen a.
___________ + +
Totaal in populatie: 800 allelen A en 200 allelen a

In de totale populatie van 500 personen komen totaal 800 allelen A en 200 allelen a = 1.000 allelen (de allelen-
pool) van het gen voor.
Allel A heeft dan in deze allelen-pool een allel-frequentie (p) van 800/1.000 = 0,80; allel a een allel-frequentie (q)
van 200/1.000 = 0,20.

Allel-frequentie houdt in de praktijk in: Je pakt uit een willekeurige populatie van een willekeurig persoon een
willekeurig allel van een bepaald gen: de kans dat je A pakt is dan p en dat je a pakt q.

VERVOLG
Als in een populatie een willekeurig individu een willekeurige partner treft dan is de kans dat je in een
eicel het allel A treft: p (b.v. 0,80)
eicel het allel a treft: q (b.v. 0,20)
zaadcel het allel A treft: p (b.v. 0,80)
zaadcel het allel a treft: q (b.v. 0,20)

Nu ben je schaakborden gewend voor frequentie p frequentie q


één keurig net echtpaar. Maar je kunt, = kans op allel A = kans op allel a
kansberekenend, de hele populatie met in willekeurige zaadcel in in willekeurige zaadcel in
elkaar laten kruisen. populatie populatie
Dan krijg je voor de hele populatie: frequentie p
 de kans op nakomelingen met = kans op allel A kans op nakomeling AA kans op nakomeling
genotype AA is dan p2; in willekeurige eicel in is dan p x p = p2 Aa is dan p x q =pq
 de kans op nakomelingen met populatie
genotype Aa is dan 2 x pq; frequentie q
 de kans op nakomelingen met = kans op allel a kans op nakomeling kans op nakomeling
genotype aa is dan q2. in willekeurige eicel in Aa is dan p x q = pq aa is dan q x q = q2
De hele populatie bestaat dan uit populatie
genotypen:
AA Aa aa
kans: p2 2pq q2

HARDY & WEINBERG stelden:


in hele populatie = p2 + 2pq + q2 = 1,00 ;
waarbij geldt dat p + q = 1,00 (het totaal aan frequentie van beide allelen). Zie BINAS 93 D4.

EVEN CONTROLEREN
Eens kijken of we bij invulling van de formules de voorbeeld-populatie van de inleiding kunnen terugkrijgen.
 p + q = 1,00
in voorbeeld was p = 0,80 en q = 0,20: p + q = 1,00. Klopt.
 p2 + 2pq + q2 = 1,00
(0,80)2 + 2x0,80x0,20 + (0,20)2 = 0,6400 + 0,3200 + 0,0400 = 1,00
In populatie van 500 personen van het voorbeeld is dan 0,6400: 64,00% van 500 = 320 individuen AA
0,3200: 32,00% van 500= 160 individuen Aa
0,0400: 4,00% van 500= 20 individuen aa
100,00% = 500 individuen Gelukt!
Gelukt!
NU EEN OEFENVRAAGSTUK
Gegeven: in populatie is 84 % "A" en 16 % "a". Vraag: welk deel van populatie heeft genotype AA, welk deel
Aa, welk aa?
SPA (= Systematische Probleem Analyse) om p en q te berekenen:
zet de genotypen op rijtje: AA Aa aa
plug Hardy-Weinberg eronder: p2 + 2pq + q2 = 1,00
zet % in decimalen eronder: samen 0,84 0,16
en je ziet: ook hier zijn recessieve
fenotypen weer de verraders: q2 = 0,16

q = 0,16 = 0,40 (de frequentie van


allel a)

nu p uitreken: p + q = 1,00  p = 1,00 - 0,40 = 0,60 (de frequentie van allel A)

Nu SPA om frequenties genotypen te berekenen:


zet genotypen weer op rijtje: AA Aa aa
plug Hardy-Weinberg weer: p2 + 2pq + q2 =
1,0
0
en vul de waarden van p en q in: (0,60)2 2x0,60x0,40 (0,40)2
en reken uit: 0,36 0,48 0,16 (maar die
wisten we al)
controleer antwoorden: 2 mogelijkheden:
gegeven: AA en Aa zijn samen 0,84. Even narekenen: 0,36 + 0,48 = ... Klopt!
alles bij elkaar moet 1,00 zijn. Reken na: 0,36 + 0,48 + 0,16 = ... Klopt ook!

Oorzaak meest gemaakte fouten: vellen vol losrennende getallen waaraan niet meer te zien is wat ze voorstellen.
Dit is te voorkomen met bovenstaande "kolom-verwerking", waarbij genotype, term van Hardy en berekeningen
bijeen worden gehouden.

PRAKTIJK-FUNCTIE HARDY-WEINBERG
Hardy-Weinberg is functioneel voor het volgende: 2 individuen met fenotype "A" willen voorspellende kans
weten op nakomeling met fenotype "a". Vaak kan dit uit familie-stamboomgegevens al worden afgeleid, soms
niet. Dan helpt Hardy.
Voorbeeld: 2 personen "A", hoe groot kans op kind "a"? Laten we de getallen van voorgaand voorbeeld nemen.

Om "a"-kind te krijgen moeten beide ouders Aa zijn: Aa Aa


Een "A"-ouder heeft 0,48/0,36 + 0,48 = 0,48/0,84
= 12/21 kans om Aa te zijn: kans = 12/21 kans = 12/21
1
Een Aa x Aa kruising heeft /4 kans op aa = "a"-kind

De kans dat 2 ouders met fenotype "A" een "a"-kind krijgen is dan 12/21 x 12/21 x 1/4 = = 0,0816 = 8,16%

Oorzaak meestgemaakte fout: probleem met die 0,48/0,36 + 0,48


Oplossing: appel-peren-fruit-truc (die lukt iedereen): 1 peer + 2 appels = 3 "fruit". Kans op appel-
pakken = 2/3
Vertaald: 0.36 AA + 0.48 Aa = 0.84 "A" Kans op Aa-pakken =
0,48
/0,84
Enkele sommetjes:
1. (Categorie huis-tuin-keuken)
In een populatie van 8.000 individuen zijn 7920 individuen "B". Bereken kans dat 2 "B"-ouders een "b"-kind
krijgen.
2. (Categorie eenvoudige wiskunde)
In een populatie komt genotype Dd 2x zo vaak voor als genotype DD. Bereken welk deel van de populatie
"d" heeft.
3. (Categorie creatief biologisch)
Gen is X-chromosomaal. Bij mannen is 93% "K". Bereken kans voor echtpaar met beiden "K" op zoon "k".

WANNEER KLOPT DE WET VAN HARDY-WEINBERG IN EEN


POPULATIE?
Hardy-Weinberg klopt alleen als:
 populatie groot genoeg is;
 populatie stabiel is: geen grote immigratie vanuit een andere populatie, geen selectieve emigratie naar
andere populatie;
 alle genotypen dezelfde overlevingskans hebben: als genotype aa vóór de geslachtsrijpe leeftijd een hogere
sterftekans heeft dan de andere genotypen gaat de regel niet op.
 alle genotypen onderling dezelfde parings-bereidheid hebben: als "A"-individuen "a"-individuen sexueel
mijden gaat het spelletje niet door.
 alle genotypen dezelfde mate van vruchtbaarheid hebben.

ANTWOORDEN SOMMETJES
1. 80 "b" q2 = 0,01 q = 0,10  p = 0,90; kans "A" heeft A is 18/99; kans op "a"-kind is 18/99 x 18/99 x ¼ =
324
/39204 = 0,00826 = 0,83 %.
2. Dd 2x zo groot als DD  2pq 2x zo groot als p2  2p2 = 2pq  p = q; p + q = 1,00  p = 0,50 en q =
0,50; kans op "d" = q2 = 0,2500 = 25,00%.
3. Man heeft 1 X-chr  man één allel: frequentie direct afleesbaar: p = 0,93  q = 0,07; bij vrouwen geldt p2
+ 2pq + q2 = 1,00: p2 = 0,8649; 2pq = 0,1302
Alleen vrouw Kk kan "k"-zoon krijgen: kans dat "K"-vrouw Kk heeft is 1302/8649 + 1302 = 0,1308. De kans dat zij
zoon k-allel geeft is ½  kans dat zoon "k" heeft is 0,1308 x ½ = 0,0654 = 6,54 %.
Voetnoot: Let bij deze uitwerkingen op decimaal-gebruik: 25% IS GÉÉN 25,00% !

You might also like