Professional Documents
Culture Documents
DEL45 H1 HERH Oplossing
DEL45 H1 HERH Oplossing
Logica
Reeks
1 Noteer het nummer van het juiste antwoord.
a Welke zin is een implicatie? 3 en 4 want een equivalentie is een dubbele implicatie
1 Ik eet wortelen en aardappelen.
2 Ik eet wortelen of aardappelen.
3 Als ik wortelen eet, dan eet ik aardappelen.
4 Ik eet wortelen als en slechts als ik aardappelen eet.
5 geen van de bovenstaande
b Welke zin is een disjunctie? 2
1 Ik chat met Lilly en Yazid.
2 Ik chat met Lilly of Yazid.
3 Als ik chat met Lilly, dan chat ik met Yazid.
4 Ik chat met Lilly als en slechts als ik met Yazid chat.
5 geen van de bovenstaande
c Welke zin is een equivalentie? 4
1 Ammon en Isa gaan naar het feest van Lexi.
2 Ammon of Isa gaan naar het feest van Lexi.
3 Als Ammon naar het feest van Lexi gaat, dan gaat Isa ook.
4 Ammon gaat naar het feest van Lexi als en slechts als Isa naar dat feest gaat.
5 geen van de bovenstaande
d Welke zin is een conjunctie? 1
1 Ik heb een spaarrekening en ik beleg geld.
2 Ik heb een spaarrekening of ik beleg geld.
3 Als ik een spaarrekening heb, dan beleg ik geld.
4 Ik heb een spaarrekening als en slechts als ik geld beleg.
5 geen van de bovenstaande
2 d∧w 5 ¬d ∨ w 8 d ⇒ ¬w
3 d⇒w 6 ¬d ∧ ¬w 9 ¬d ⇔ ¬w
p q ¬q p ∨ ¬q (p ∨ ¬q) ⇔ p
1 1 0 1 1
1 0 1 1 1
0 1 0 0 1
0 0 1 1 0
b (p ⇒ q) ∨ (p ∧ q)
p q p⇒q p∧q (p ⇒ q) ∨ (p ∧ q)
1 1 1 1 1
1 0 0 0 0
0 1 1 0 1
0 0 1 0 1
c (p ⇔ q) ⇒ (p ⇒ q)
p q p⇔q p⇒q (p ⇔ q) ⇒ (p ⇒ q)
1 1 1 1 1
1 0 0 0 1
0 1 0 1 1
0 0 1 1 1
d ¬(p ⇒ q) ⇒ ¬p
1 1 1 0 0 1
1 0 0 1 0 0
0 1 1 0 1 1
0 0 1 0 1 1
1 0 1 1
b
103 = 1 000 10–2 = 0,01 (103 = 1 000) ∧ (10–2 = 0,01) ¬((103 = 1 000) ∧ (10–2 = 0,01))
1 1 1 0
c
5:3=2 7 · 5 = 35 (5 : 3 = 2) ∨ (7 · 5 = 35) 82 = 64 ((5 : 3 = 2) ∨ (7 · 5 = 35)) ⇒ (82 = 64)
0 1 1 1 1
1 1 1 0 0
a b
ingang 1 ingang 2 uitgang ingang 1 ingang 2 uitgang
1 1 1 0 1 0
OR / AND AND
1 1 1 0 0 1
1 0 0 1 0 0
0 1 1 0 1 0
0 0 1 0 1 0
2 Stel de waarheidstabel bij p ∧ q op.
p q p∧q
1 1 1
1 0 0
0 1 0
0 0 0
3 Formuleer een besluit.
De logische uitspraken zijn logisch gelijkwaardig.
Reeks
10 Gegeven zijn twee proposities.
s: Zeneb lust spruitjes.
w: Zeneb lust witloof.
a Noteer in symbolen.
1 Zeneb lust spruitjes of witloof.
s∨w
2 Zeneb lust geen spruitjes maar wel witloof.
¬s ∧ w
3 Als Zeneb geen witloof lust, dan lust ze geen spruitjes.
¬w ⇒ ¬s
4 Zeneb lust spruitjes als en slechts als ze geen witloof lust.
s ⇔ ¬w
b Noteer in woorden.
1 ¬s ∧ ¬w
Zeneb lust geen spruitjes en geen witloof.
2 s ⇒ ¬w
Als Zeneb spruitjes lust, dan lust ze geen witloof.
3 ¬w ⇔ ¬s
Zeneb lust geen witloof als en slechts als ze geen spruitjes lust.
4 ¬w ∨ s
Zeneb lust geen witloof of ze lust spruitjes.
p q p⇔q p⇒q (p ⇔ q) ∨ (p ⇒ q)
1 1 1 1 1
1 0 0 0 0
0 1 0 1 1
0 0 1 1 1
b (p ∨ q) ⇒ (p ∧ q)
p q p∨q p∧q (p ∨ q) ⇒ (p ∧ q)
1 1 1 1 1
1 0 1 0 0
0 1 1 0 0
0 0 0 0 1
c ¬(p ∧ q) ∧ ¬(p ∨ q)
p q ¬q p ∨ ¬q p⇒q (p ∨ ¬q) ⇔ (p ⇒ q)
1 1 0 1 1 1
1 0 1 1 0 0
0 1 0 0 1 0
0 0 1 1 1 1
a Noteer in symbolen.
1 Als Knokke aan de kust ligt en Gent de hoofdstad is van Oost-Vlaanderen, dan ligt Antwerpen aan de
Schelde.
(k ∧ g) ⇒ a
2 Als Knokke niet aan de kust ligt, dan is Gent niet de hoofdstad van Oost-Vlaanderen of ligt Antwerpen
niet aan de Schelde.
¬k ⇒ (¬g ∨ ¬a)
3 Antwerpen ligt niet aan de Schelde of Gent is de hoofdstad van Oost-Vlaanderen als en slechts als
Knokke niet aan de kust ligt.
(¬a ∨ g) ⇔ ¬k
4 Als Antwerpen niet aan de Schelde ligt en Knokke niet aan de kust, dan is Gent de hoofdstad van
Oost-Vlaanderen.
(¬a ∧ ¬k) ⇒ g
b Onderzoek welke uitspraak uit a vals is.
1 (k ∧ g) ⇒ a
a g k k∧g (k ∧ g) ⇒ a
1 1 1 1 1
De eerste uitspraak is waar.
2 ¬k ⇒ (¬g ∨ ¬a)
a g k ¬a ¬g ¬k ¬g ∨ ¬a ¬k ⇒ (¬g ∨ ¬a)
1 1 1 0 0 0 0 1
De tweede uitspraak is waar.
3 (¬a ∨ g) ⇔ ¬k
a g k ¬a ¬k ¬a ∨ g (¬a ∨ g) ⇔ ¬k
1 1 1 0 0 1 0
De derde uitspraak is vals.
4 (¬a ∧ ¬k) ⇒ g
a g k ¬a ¬k ¬a ∧ ¬k (¬a ∧ ¬k) ⇒ g
1 1 1 0 0 0 1
De vierde uitspraak is waar.
Besluit: de derde uitspraak is vals.
p q ¬q p ∧ ¬q
1 1 0 0
1 0 1 1
0 1 0 0
0 0 1 0
De uitspraken zijn logisch gelijkwaardig, want ze hebben dezelfde waarheidstabel.
¬A ∨ ¬(A ∧ B)
b Stel bij de logische uitdrukking een waarheidstabel
op.
a Als de grafiek van een gegeven functie een horizontale rechte is, dan is de functie een constante
functie.
Waar, want elke invoerwaarde heeft dezelfde functiewaarde, dus de functie is constant.
Contrapositie: Als een gegeven functie geen constante functie is, dan is de grafiek van de
functie geen horizontale rechte.
b Als een gegeven rechte een bissectrice is van een hoek, dan gaat die rechte door het hoekpunt van die
hoek.
Waar, want een bissectrice van een hoek is een rechte die door het hoekpunt van de hoek
gaat en de hoek verdeelt in twee even grote hoeken.
Contrapositie: Als een gegeven rechte niet door het hoekpunt van een hoek gaat, dan is
de rechte geen bissectrice van die hoek.
c Als een gegeven getal oneven is, dan is het getal een priemgetal.
nodige en voldoende
Als de drie hoeken van de driehoek geen 60° zijn, dan is de driehoek zeker niet gelijkzijdig.
Als de drie hoeken van de driehoek 60° zijn, dan is de driehoek zeker gelijkzijdig.
b ‘Een vierhoek is een rechthoek’ is een … voorwaarde voor ‘de vierhoek is puntsymmetrisch’.
voldoende
Als de vierhoek een rechthoek is, dan is de vierhoek zeker puntsymmetrisch.
nodige en voldoende
Als de figuren niet gelijkvormig zijn, dan is de ene figuur zeker geen schaalmodel van de andere.
Als de figuren gelijkvormig zijn, dan is de ene figuur zeker een schaalmodel van de andere.
Een vierhoek is een parallellogram als en slechts als de diagonalen van de vierhoek elkaar in het
midden snijden.
b Een rationaal getal is een getal dat je als een breuk kunt schrijven.
Een getal is rationaal als en slechts als het getal als een breuk kan geschreven worden.
c Een functie is een verband tussen twee variabelen waarbij voor elke waarde van de onafhankelijke
Een verband tussen twee variabelen is een functie als en slecht als voor elke waarde van de
onafhankelijke variabele bij het verband hoogstens één waarde voor de afhankelijk variabele
bestaat.
21 De uitspraak ‘als Louis zijn fiets kapot is, dan neemt hij de step’ is waar.
Louis neemt vandaag de step.
Betekent dit dat zijn fiets kapot is? Verklaar.
De uitspraak ‘als Louis zijn fiets kapot is, dan neemt hij de step’ is een ware implicatie. Een ware
tweede uitspraak zegt niets over de waarheidswaarde van de eerste uitspraak. Dit betekent dat zijn
fiets ofwel kapot is, ofwel niet.
Reeks
22 Noteer de negatie van de proposities.
a Er zijn mensen die met de trein naar het werk gaan.
Er zijn geen mensen die met de trein naar het werk gaan.
of
Niemand gaat met de trein naar het werk.
1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 0 1 0 0 0 1
1 0 1 0 1 1 1 1
1 0 0 0 1 1 1 1
0 1 1 0 1 1 1 1
0 1 0 0 1 0 1 1
0 0 1 0 1 1 1 1
0 0 0 0 1 1 1 1
De logische uitspraak is een tautologie, want de uitspraak is altijd waar, onafhankelijk van de
waarheidswaarde van de deelproposities.
24 Logische uitspraak T is een tautologie, logische uitspraak C een contradictie en p is een propositie die waar of
vals kan zijn.
Vul aan met T, C, p of ¬p zodat de equivalentie een tautologie is. Verklaar.
a (T ⇒ …) ⇔ C d (T ⇔ …) ⇔ C
(T ⇒ C) ⇔ C (T ⇔ C) ⇔ C
De contrapositie is altijd vals, dus de De contrapositie is altijd vals, dus de
implicatie is vals. Omdat de eerste eerste equivalentie moet altijd vals zijn.
logische uitspraak van de implicatie waar Deze equivalentie is vals als beide
is, moet de tweede logische uitspraak logische uitspraken steeds een
vals zijn. verschillende waarheidswaarde hebben.
b (p ∧ ¬p) ⇔ … e (… ⇒ ¬p) ⇔ ¬p
(p ∧ ¬p) ⇔ C (T ⇒ ¬p) ⇔ ¬p
De logische uitspraken p en ¬p zijn nooit De implicatie en ¬p moeten dezelfde
gelijktijdig waar, dus de conjunctie van waarheidswaarde hebben. Als ¬p waar is,
deze twee is altijd vals. dan moet de eerste logische uitspraak
van de implicatie waar zijn. De eerste
logische uitspraak kan dus zeker niet p of
een contradictie zijn.
Als de eerste logische uitspraak van de
implicatie een tautologie is, dan komt de
waarheidswaarde van de implicatie
overeen met de tweede logische
uitspraak.
c (C ⇒ p) ⇔ … f (p ⇒ ¬p) ⇔ …
(C ⇒ p) ⇔ T (p ⇒ ¬p) ⇔ ¬p
De contradictie is altijd vals, dus de p⇒
p ¬p
implicatie C ⇒ p is altijd waar. ¬p
1 0 0
0 1 1
De logische uitspraken p ⇒ ¬p en ¬p
hebben dezelfde waarheidswaarde.
25 Ansgar, Benny en Chaïma zijn verdachten van een cyberaanval. Ze leggen onder ede verklaringen af.
Ansgar: ‘Benny is schuldig en Chaïma is onschuldig.’
Benny: ‘Als Ansgar schuldig is, dan is Chaïma ook schuldig.’
Chaïma: ‘Ik ben onschuldig, maar minstens één van de anderen is schuldig.’
a Stel dat de drie verdachten onschuldig zijn. Wie pleegde er dan meineed?
Stel:
a: Ansgar is schuldig
b: Benny is schuldig
a b c ¬c a∨b b ∧ ¬c a⇒c ¬c ∧ (a ∨ b)
0 0 0 1 0 0 1 0
De uitspraken van Ansgar en Chaïma zijn vals. Zij plegen dus meineed.
b Stel dat ze alle drie de waarheid spraken, wie is er dan schuldig?
Stel:
a: Ansgar is schuldig
b: Benny is schuldig
c: Chaïma is schuldig
Ansgar: ‘Benny is schuldig en Chaïma is onschuldig.’ b ∧ ¬c
Benny: ‘Als Ansgar schuldig is, dan is Chaïma ook schuldig.’ a⇒c
Chaïma: ‘Ik ben onschuldig, maar minstens één van de anderen is schuldig.’ ¬c ∧ (a ∨ b)
Met een waarheidstabel kun je onderzoeken in welke gevallen de uitspraken van Ansgar, Benny
en Chaïma waar zijn.
Ansgar Benny Chaïma
a b c ¬c a∨b b ∧ ¬c a⇒c ¬c ∧ (a ∨ b)
1 1 1 0 1 0 1 0
1 1 0 1 1 1 0 1
1 0 1 0 1 0 1 0
1 0 0 1 1 0 0 1
0 1 1 0 1 0 1 0
0 1 0 1 1 1 1 1
0 0 1 0 0 0 1 0
0 0 0 1 0 0 1 0
Als ze alle drie de waarheid spreken, dan is Benny schuldig.
c Stel dat de schuldigen liegen en de onschuldigen de waarheid spreken. Wie is er dan schuldig?
Stel:
a: Ansgar is schuldig
a b c ¬c a∨b b ∧ ¬c a⇒c ¬c ∧ (a ∨ b)
1 1 1 0 1 0 1 0
1 1 0 1 1 1 0 1
1 0 1 0 1 0 1 0
1 0 0 1 1 0 0 1
0 1 1 0 1 0 1 0
0 1 0 1 1 1 1 1
0 0 1 0 0 0 1 0
0 0 0 1 0 0 1 0
In dit geval zijn Ansgar en Chaïma schuldig.
27 Verklaar waarom de gegeven combinatie van poorten logisch gelijkwaardig is met de equivalentie A ⇔ B.