You are on page 1of 16

Hoofdstuk 1 – herhalingsopdrachten (oplossing)

Logica

Reeks
1 Noteer het nummer van het juiste antwoord.
a Welke zin is een implicatie? 3 en 4 want een equivalentie is een dubbele implicatie
1 Ik eet wortelen en aardappelen.
2 Ik eet wortelen of aardappelen.
3 Als ik wortelen eet, dan eet ik aardappelen.
4 Ik eet wortelen als en slechts als ik aardappelen eet.
5 geen van de bovenstaande
b Welke zin is een disjunctie? 2
1 Ik chat met Lilly en Yazid.
2 Ik chat met Lilly of Yazid.
3 Als ik chat met Lilly, dan chat ik met Yazid.
4 Ik chat met Lilly als en slechts als ik met Yazid chat.
5 geen van de bovenstaande
c Welke zin is een equivalentie? 4
1 Ammon en Isa gaan naar het feest van Lexi.
2 Ammon of Isa gaan naar het feest van Lexi.
3 Als Ammon naar het feest van Lexi gaat, dan gaat Isa ook.
4 Ammon gaat naar het feest van Lexi als en slechts als Isa naar dat feest gaat.
5 geen van de bovenstaande
d Welke zin is een conjunctie? 1
1 Ik heb een spaarrekening en ik beleg geld.
2 Ik heb een spaarrekening of ik beleg geld.
3 Als ik een spaarrekening heb, dan beleg ik geld.
4 Ik heb een spaarrekening als en slechts als ik geld beleg.
5 geen van de bovenstaande

2 Gegeven zijn twee proposities.


d: ik heb dorst
w: ik drink water

 Noteer het nummer van de uitdrukking in symbolen.


 Kies uit:
1 d∨w 4 d⇔w 7 d ∧ ¬w

2 d∧w 5 ¬d ∨ w 8 d ⇒ ¬w

3 d⇒w 6 ¬d ∧ ¬w 9 ¬d ⇔ ¬w

a Ik heb geen dorst en ik drink geen water. 6


b Ik heb dorst maar ik drink geen water. 7

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


c Als ik dorst heb, dan drink ik water. 3
d Als ik dorst heb, dan drink ik geen water. 8
e Ik heb geen dorst of ik drink water. 5
f Ik heb dorst en ik drink water. 2

3 Vul de waarheidstabel aan.


a (p ∨ ¬q) ⇔ p

p q ¬q p ∨ ¬q (p ∨ ¬q) ⇔ p

1 1 0 1 1
1 0 1 1 1
0 1 0 0 1
0 0 1 1 0
b (p ⇒ q) ∨ (p ∧ q)

p q p⇒q p∧q (p ⇒ q) ∨ (p ∧ q)

1 1 1 1 1
1 0 0 0 0
0 1 1 0 1
0 0 1 0 1
c (p ⇔ q) ⇒ (p ⇒ q)

p q p⇔q p⇒q (p ⇔ q) ⇒ (p ⇒ q)

1 1 1 1 1
1 0 0 0 1
0 1 0 1 1
0 0 1 1 1
d ¬(p ⇒ q) ⇒ ¬p

p q p⇒q ¬(p ⇒ q) ¬p ¬(p ⇒ q) ⇒ ¬p

1 1 1 0 0 1
1 0 0 1 0 0
0 1 1 0 1 1
0 0 1 0 1 1

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


4 Vul de waarheidswaarde in.
a
12 + 5 = 17 23 · 9 = 263 ¬(23 · 9 = 263) (12 + 5 = 17) ⇔ ¬(23 · 9 = 263)

1 0 1 1

b
103 = 1 000 10–2 = 0,01 (103 = 1 000) ∧ (10–2 = 0,01) ¬((103 = 1 000) ∧ (10–2 = 0,01))

1 1 1 0

c
5:3=2 7 · 5 = 35 (5 : 3 = 2) ∨ (7 · 5 = 35) 82 = 64 ((5 : 3 = 2) ∨ (7 · 5 = 35)) ⇒ (82 = 64)

0 1 1 1 1

1 1 1 0 0

5 Waar of niet waar? Verklaar.


a Bij een AND-poort is één 1-signaal bij een ingang voldoende om de uitgang in toestand 1 te brengen.
Niet waar
Bij een AND-poort is de uitgang 1 als alle ingangen 1 zijn. Eén 1-signaal is dus onvoldoende om
de uitgang in toestand 1 te brengen.
b Bij een OR-poort is één 0-signaal bij een ingang voldoende om de uitgang in toestand 0 te brengen.
Niet waar
Bij een OR-poort is de uitgang 1 als minstens één ingang 1 is. Eén 0-signaal is dus onvoldoende
om de uitgang in toestand 0 te brengen.

6 Bij welke logische poorten kan deze regel in de waarheidstabel voorkomen?


 Kies uit: AND / OR / NOT
 Noteer alle mogelijke antwoorden.

a b
ingang 1 ingang 2 uitgang ingang 1 ingang 2 uitgang
1 1 1 0 1 0
OR / AND AND

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


7 Onderzoek of de logische uitspraken ¬(p ⇒ q) ⇔ ¬p en p ∧ q logisch gelijkwaardig zijn.
1 Vul de waarheidstabel bij ¬(p ⇒ q) ⇔ ¬p aan.

p q p⇒q ¬(p ⇒ q) ¬p ¬(p ⇒ q) ⇔ ¬p

1 1 1 0 0 1
1 0 0 1 0 0
0 1 1 0 1 0
0 0 1 0 1 0
2 Stel de waarheidstabel bij p ∧ q op.

p q p∧q

1 1 1
1 0 0
0 1 0
0 0 0
3 Formuleer een besluit.
De logische uitspraken zijn logisch gelijkwaardig.

8 Noteer het nummer van de contrapositie van de gegeven implicatie.


a Als twee gegeven rechten snijden, dan zijn ze niet evenwijdig. 1
1 Als twee gegeven rechten evenwijdig zijn, dan snijden ze niet.
2 Als twee gegeven rechten niet evenwijdig zijn, dan snijden ze.
3 Als twee gegeven rechten niet snijden, dan zijn de evenwijdig.
b Als een drankje lekker is, dan drink ik het op. 3
1 Als een drankje niet lekker is, dan drink ik het niet op.
2 Als ik een drankje opdrink, dan is het lekker.
3 Als ik een drankje niet opdrink, dan is het niet lekker.
c Als Inaïs niet naar het feest komt, dan ga ik ook niet. 1
1 Als ik naar het feest ga, dan komt Inaïs ook.
2 Als ik niet naar het feest ga, dan komt Inaïs ook niet.
3 Als Inaïs naar het feest komt, dan ga ik ook.

9 Noteer het nummer van het juiste antwoord.


a Welke logische uitspraak is een disjunctie? 1
1 p ∨ ¬q
2 ¬p ∧ ¬q
3 p⇔q
4 geen van de bovenstaande

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


b Welke logische uitspraak is een conjunctie? 2
1 ¬p ⇒ q
2 ¬p ∧ ¬q
3 p∨q
4 geen van de bovenstaande
c Welke logische uitspraak is een equivalentie? 1
1 p ⇔ ¬q
2 ¬p ⇒ q
3 p∧q
4 geen van de bovenstaande
d Welke logische uitspraak is een implicatie? 1 want een equivalentie is een dubbele implicatie
1 p⇔q
2 ¬p ∧ q
3 p ∨ ¬q
4 geen van de bovenstaande

Reeks
10 Gegeven zijn twee proposities.
s: Zeneb lust spruitjes.
w: Zeneb lust witloof.

a Noteer in symbolen.
1 Zeneb lust spruitjes of witloof.
s∨w
2 Zeneb lust geen spruitjes maar wel witloof.
¬s ∧ w
3 Als Zeneb geen witloof lust, dan lust ze geen spruitjes.
¬w ⇒ ¬s
4 Zeneb lust spruitjes als en slechts als ze geen witloof lust.
s ⇔ ¬w
b Noteer in woorden.
1 ¬s ∧ ¬w
Zeneb lust geen spruitjes en geen witloof.
2 s ⇒ ¬w
Als Zeneb spruitjes lust, dan lust ze geen witloof.
3 ¬w ⇔ ¬s
Zeneb lust geen witloof als en slechts als ze geen spruitjes lust.
4 ¬w ∨ s
Zeneb lust geen witloof of ze lust spruitjes.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


11 Stel de waarheidstabel op.
a (p ⇔ q) ∨ (p ⇒ q)

p q p⇔q p⇒q (p ⇔ q) ∨ (p ⇒ q)
1 1 1 1 1
1 0 0 0 0
0 1 0 1 1
0 0 1 1 1
b (p ∨ q) ⇒ (p ∧ q)

p q p∨q p∧q (p ∨ q) ⇒ (p ∧ q)
1 1 1 1 1
1 0 1 0 0
0 1 1 0 0
0 0 0 0 1
c ¬(p ∧ q) ∧ ¬(p ∨ q)

p q p∧q ¬(p ∧ q) p∨q ¬(p ∨ q) ¬(p ∧ q) ∧ ¬(p ∨ q)


1 1 1 0 1 0 0
1 0 0 1 1 0 0
0 1 0 1 1 0 0
0 0 0 1 0 1 1
d (p ∨ ¬q) ⇔ (p ⇒ q)

p q ¬q p ∨ ¬q p⇒q (p ∨ ¬q) ⇔ (p ⇒ q)
1 1 0 1 1 1
1 0 1 1 0 0
0 1 0 0 1 0
0 0 1 1 1 1

12 Zijn de implicaties waar of vals? Verklaar.


a Als 7 een deler is van 21, dan heeft een vierhoek vijf even lange zijden.
Vals, want de eerste propositie is waar en de tweede is vals.
b Als 7 een deler is van 22, dan heeft een vierhoek vijf even lange zijden.
Waar, want de eerste propositie is vals.
c Als een ruit een vierhoek is, dan is een balk een ruimtefiguur.
Waar, want beide proposities zijn waar.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


13 Gegeven zijn drie proposities.
a: Antwerpen ligt aan de Schelde
g: Gent is de hoofdstad van Oost-Vlaanderen
k: Knokke ligt aan de kust

a Noteer in symbolen.
1 Als Knokke aan de kust ligt en Gent de hoofdstad is van Oost-Vlaanderen, dan ligt Antwerpen aan de
Schelde.
(k ∧ g) ⇒ a
2 Als Knokke niet aan de kust ligt, dan is Gent niet de hoofdstad van Oost-Vlaanderen of ligt Antwerpen
niet aan de Schelde.
¬k ⇒ (¬g ∨ ¬a)
3 Antwerpen ligt niet aan de Schelde of Gent is de hoofdstad van Oost-Vlaanderen als en slechts als
Knokke niet aan de kust ligt.
(¬a ∨ g) ⇔ ¬k
4 Als Antwerpen niet aan de Schelde ligt en Knokke niet aan de kust, dan is Gent de hoofdstad van
Oost-Vlaanderen.
(¬a ∧ ¬k) ⇒ g
b Onderzoek welke uitspraak uit a vals is.

1 (k ∧ g) ⇒ a
a g k k∧g (k ∧ g) ⇒ a
1 1 1 1 1
De eerste uitspraak is waar.
2 ¬k ⇒ (¬g ∨ ¬a)
a g k ¬a ¬g ¬k ¬g ∨ ¬a ¬k ⇒ (¬g ∨ ¬a)
1 1 1 0 0 0 0 1
De tweede uitspraak is waar.
3 (¬a ∨ g) ⇔ ¬k
a g k ¬a ¬k ¬a ∨ g (¬a ∨ g) ⇔ ¬k
1 1 1 0 0 1 0
De derde uitspraak is vals.
4 (¬a ∧ ¬k) ⇒ g
a g k ¬a ¬k ¬a ∧ ¬k (¬a ∧ ¬k) ⇒ g
1 1 1 0 0 0 1
De vierde uitspraak is waar.
Besluit: de derde uitspraak is vals.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


14 Onderzoek of de logische uitspraken ¬(p ⇒ q) en p ∧ ¬q logisch gelijkwaardig zijn.
p q p⇒q ¬(p ⇒ q)
1 1 1 0
1 0 0 1
0 1 1 0
0 0 1 0

p q ¬q p ∧ ¬q
1 1 0 0
1 0 1 1
0 1 0 0
0 0 1 0
De uitspraken zijn logisch gelijkwaardig, want ze hebben dezelfde waarheidstabel.

15 Gegeven is een combinatie van logische poorten.


a Noteer de logische uitdrukking bij deze combinatie.

¬A ∨ ¬(A ∧ B)
b Stel bij de logische uitdrukking een waarheidstabel

op.

A B ¬A A∧B ¬(A ∧ B) ¬A ∨ ¬(A ∧ B)


1 1 0 1 0 0
1 0 0 0 1 1
0 1 1 0 1 1
0 0 1 0 1 1

16 Noteer de uitspraken in symbolen. Gebruik de symbolen ¬, ∧, ∨, ⇒ of ⇔.


a –12 is groter dan –14 en –14 is groter dan –20.
(–12 > –14) ∧ (–14 > –20)
b Het getal π ligt tussen 3,14 en 3,15.
(3,14 < π) ∧ (π < 3,15)
c Als twee gegeven getallen x en y groter zijn dan nul, dan is het product van die getallen groter dan nul.
(x > 0) ∧ (y > 0) ⇒ (x · y > 0)
d Een gegeven getal g verminderd met 40 is gelijk aan 60 als en slechts als het getal is gelijk aan 100.
(g – 40 = 60) ⇔ (g = 100)

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


17 Noteer de wiskundige eigenschappen met ‘als … dan …’
a Een som van twee viervouden is opnieuw een viervoud.
Als twee getallen viervouden zijn, dan is de som van deze getallen een viervoud.
b Twee rechten die evenwijdig zijn met eenzelfde derde rechte, zijn onderling evenwijdig.
Als twee rechten evenwijdig zijn met eenzelfde derde rechte, dan zijn die rechten onderling
evenwijdig.
c Een rechthoek heeft minstens twee symmetrieassen.
Als een vierhoek een rechthoek is, dan heeft de vierhoek minstens twee symmetrieassen.

18 De wiskundige uitspraken zijn implicaties.


 Is de implicatie een ware of valse implicatie? Verklaar.
 Noteer van de ware implicaties de contrapositie.

a Als de grafiek van een gegeven functie een horizontale rechte is, dan is de functie een constante
functie.
 Waar, want elke invoerwaarde heeft dezelfde functiewaarde, dus de functie is constant.
 Contrapositie: Als een gegeven functie geen constante functie is, dan is de grafiek van de
functie geen horizontale rechte.
b Als een gegeven rechte een bissectrice is van een hoek, dan gaat die rechte door het hoekpunt van die

hoek.

 Waar, want een bissectrice van een hoek is een rechte die door het hoekpunt van de hoek
gaat en de hoek verdeelt in twee even grote hoeken.
 Contrapositie: Als een gegeven rechte niet door het hoekpunt van een hoek gaat, dan is
de rechte geen bissectrice van die hoek.
c Als een gegeven getal oneven is, dan is het getal een priemgetal.

Vals, 9 is een oneven getal maar is geen priemgetal.

19 Vul in met ‘nodige’, ‘voldoende’ of ‘nodige en voldoende’.


a ‘De drie hoeken van een driehoek zijn 60°’ is een … voorwaarde voor ‘de driehoek is gelijkzijdig’.

nodige en voldoende
Als de drie hoeken van de driehoek geen 60° zijn, dan is de driehoek zeker niet gelijkzijdig.
Als de drie hoeken van de driehoek 60° zijn, dan is de driehoek zeker gelijkzijdig.
b ‘Een vierhoek is een rechthoek’ is een … voorwaarde voor ‘de vierhoek is puntsymmetrisch’.

voldoende
Als de vierhoek een rechthoek is, dan is de vierhoek zeker puntsymmetrisch.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


Als de vierhoek geen rechthoek is, dan kan de vierhoek toch nog puntsymmetrisch zijn: een
parallellogram is niet altijd een rechthoek maar is wel puntsymmetrisch.
c ‘Twee figuren zijn gelijkvormig’ is een … voor ‘de ene figuur is een schaalmodel van de andere’.

nodige en voldoende
Als de figuren niet gelijkvormig zijn, dan is de ene figuur zeker geen schaalmodel van de andere.
Als de figuren gelijkvormig zijn, dan is de ene figuur zeker een schaalmodel van de andere.

20 Noteer elke wiskundige uitspraak met ‘als en slechts als’.


a Een parallellogram is een vierhoek waarvan de diagonalen elkaar in het midden snijden.

Een vierhoek is een parallellogram als en slechts als de diagonalen van de vierhoek elkaar in het
midden snijden.
b Een rationaal getal is een getal dat je als een breuk kunt schrijven.

Een getal is rationaal als en slechts als het getal als een breuk kan geschreven worden.
c Een functie is een verband tussen twee variabelen waarbij voor elke waarde van de onafhankelijke

variabele hoogstens één waarde voor de afhankelijke variabele bestaat.

Een verband tussen twee variabelen is een functie als en slecht als voor elke waarde van de
onafhankelijke variabele bij het verband hoogstens één waarde voor de afhankelijk variabele
bestaat.

21 De uitspraak ‘als Louis zijn fiets kapot is, dan neemt hij de step’ is waar.
Louis neemt vandaag de step.
Betekent dit dat zijn fiets kapot is? Verklaar.
De uitspraak ‘als Louis zijn fiets kapot is, dan neemt hij de step’ is een ware implicatie. Een ware
tweede uitspraak zegt niets over de waarheidswaarde van de eerste uitspraak. Dit betekent dat zijn
fiets ofwel kapot is, ofwel niet.

Reeks
22 Noteer de negatie van de proposities.
a Er zijn mensen die met de trein naar het werk gaan.

Er zijn geen mensen die met de trein naar het werk gaan.
of
Niemand gaat met de trein naar het werk.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


b Alle getallen zijn gehele getallen.

Niet alle getallen zijn gehele getallen.


of
Er zijn getallen die geen gehele getallen zijn.
c Geen enkele stoel heeft drie poten.

Er zijn stoelen die drie poten hebben.

23 Bewijs dat de logische uitspraak ((p ∧ q) ⇒ r) ⇔ (p ⇒ (q ⇒ r)) een tautologie is.


p ⇒ (q ⇒ ((p ∧ q) ⇒ r) ⇔ (p ⇒ (q ⇒
p q r p∧q (p ∧ q) ⇒ r q⇒r
r) r))

1 1 1 1 1 1 1 1

1 1 0 1 0 0 0 1

1 0 1 0 1 1 1 1

1 0 0 0 1 1 1 1

0 1 1 0 1 1 1 1

0 1 0 0 1 0 1 1

0 0 1 0 1 1 1 1

0 0 0 0 1 1 1 1

De logische uitspraak is een tautologie, want de uitspraak is altijd waar, onafhankelijk van de
waarheidswaarde van de deelproposities.

24 Logische uitspraak T is een tautologie, logische uitspraak C een contradictie en p is een propositie die waar of
vals kan zijn.
Vul aan met T, C, p of ¬p zodat de equivalentie een tautologie is. Verklaar.

a (T ⇒ …) ⇔ C d (T ⇔ …) ⇔ C
(T ⇒ C) ⇔ C (T ⇔ C) ⇔ C
De contrapositie is altijd vals, dus de De contrapositie is altijd vals, dus de
implicatie is vals. Omdat de eerste eerste equivalentie moet altijd vals zijn.
logische uitspraak van de implicatie waar Deze equivalentie is vals als beide
is, moet de tweede logische uitspraak logische uitspraken steeds een
vals zijn. verschillende waarheidswaarde hebben.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


Omdat de eerste logische uitspraak een
tautologie is en altijd waar is, moet de
tweede logische uitspraak altijd vals zijn.

b (p ∧ ¬p) ⇔ … e (… ⇒ ¬p) ⇔ ¬p
(p ∧ ¬p) ⇔ C (T ⇒ ¬p) ⇔ ¬p
De logische uitspraken p en ¬p zijn nooit De implicatie en ¬p moeten dezelfde
gelijktijdig waar, dus de conjunctie van waarheidswaarde hebben. Als ¬p waar is,
deze twee is altijd vals. dan moet de eerste logische uitspraak
van de implicatie waar zijn. De eerste
logische uitspraak kan dus zeker niet p of
een contradictie zijn.
Als de eerste logische uitspraak van de
implicatie een tautologie is, dan komt de
waarheidswaarde van de implicatie
overeen met de tweede logische
uitspraak.

c (C ⇒ p) ⇔ … f (p ⇒ ¬p) ⇔ …
(C ⇒ p) ⇔ T (p ⇒ ¬p) ⇔ ¬p
De contradictie is altijd vals, dus de p⇒
p ¬p
implicatie C ⇒ p is altijd waar. ¬p
1 0 0
0 1 1
De logische uitspraken p ⇒ ¬p en ¬p
hebben dezelfde waarheidswaarde.

25 Ansgar, Benny en Chaïma zijn verdachten van een cyberaanval. Ze leggen onder ede verklaringen af.
Ansgar: ‘Benny is schuldig en Chaïma is onschuldig.’
Benny: ‘Als Ansgar schuldig is, dan is Chaïma ook schuldig.’
Chaïma: ‘Ik ben onschuldig, maar minstens één van de anderen is schuldig.’

a Stel dat de drie verdachten onschuldig zijn. Wie pleegde er dan meineed?
Stel:
a: Ansgar is schuldig
b: Benny is schuldig

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


c: Chaïma is schuldig
Ansgar: ‘Benny is schuldig en Chaïma is onschuldig.’ b ∧ ¬c
Benny: ‘Als Ansgar schuldig is, dan is Chaïma ook schuldig.’ a⇒c
Chaïma: ‘Ik ben onschuldig, maar minstens één van de anderen is schuldig.’ ¬c ∧ (a ∨ b)
Als de drie verdachten onschuldig zijn, dan zijn de logische uitspraken a, b en c vals.
Ansgar Benny Chaïma

a b c ¬c a∨b b ∧ ¬c a⇒c ¬c ∧ (a ∨ b)
0 0 0 1 0 0 1 0
De uitspraken van Ansgar en Chaïma zijn vals. Zij plegen dus meineed.
b Stel dat ze alle drie de waarheid spraken, wie is er dan schuldig?

Stel:
a: Ansgar is schuldig
b: Benny is schuldig
c: Chaïma is schuldig
Ansgar: ‘Benny is schuldig en Chaïma is onschuldig.’ b ∧ ¬c
Benny: ‘Als Ansgar schuldig is, dan is Chaïma ook schuldig.’ a⇒c
Chaïma: ‘Ik ben onschuldig, maar minstens één van de anderen is schuldig.’ ¬c ∧ (a ∨ b)
Met een waarheidstabel kun je onderzoeken in welke gevallen de uitspraken van Ansgar, Benny
en Chaïma waar zijn.
Ansgar Benny Chaïma

a b c ¬c a∨b b ∧ ¬c a⇒c ¬c ∧ (a ∨ b)
1 1 1 0 1 0 1 0
1 1 0 1 1 1 0 1
1 0 1 0 1 0 1 0
1 0 0 1 1 0 0 1
0 1 1 0 1 0 1 0
0 1 0 1 1 1 1 1
0 0 1 0 0 0 1 0
0 0 0 1 0 0 1 0
Als ze alle drie de waarheid spreken, dan is Benny schuldig.
c Stel dat de schuldigen liegen en de onschuldigen de waarheid spreken. Wie is er dan schuldig?

Stel:
a: Ansgar is schuldig

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


b: Benny is schuldig
c: Chaïma is schuldig
Ansgar: ‘Benny is schuldig en Chaïma is onschuldig.’ b ∧ ¬c
Benny: ‘Als Ansgar schuldig is, dan is Chaïma ook schuldig.’ a⇒c
Chaïma: ‘Ik ben onschuldig, maar minstens één van de anderen is schuldig.’ ¬c ∧ (a ∨ b)
Met een waarheidstabel kun je onderzoeken in welke gevallen de logische uitspraken a, b en c
een andere waarheidswaarde hebben dan respectievelijk de uitspraken van Ansgar, Benny en
Chaïma.
Ansgar Benny Chaïma

a b c ¬c a∨b b ∧ ¬c a⇒c ¬c ∧ (a ∨ b)
1 1 1 0 1 0 1 0
1 1 0 1 1 1 0 1
1 0 1 0 1 0 1 0
1 0 0 1 1 0 0 1
0 1 1 0 1 0 1 0
0 1 0 1 1 1 1 1
0 0 1 0 0 0 1 0
0 0 0 1 0 0 1 0
In dit geval zijn Ansgar en Chaïma schuldig.

26 Gegeven zijn de reële getallen x, y en a waarbij x > y.


Bewijs de uitspraak ‘ax ≤ ay ⇒ a ≤ 0’ door aan te tonen dat de contrapositie waar is.
Contrapositie: a > 0 ⇒ ax > ay
Gegeven is dat x > y. Als a > 0, dan volgt uit de eigenschappen van ongelijkheden dat ax > ay.

27 Verklaar waarom de gegeven combinatie van poorten logisch gelijkwaardig is met de equivalentie A ⇔ B.

Logische uitdrukking bij de combinatie: (A ∧ B) ∨ (¬A ∧ ¬B)


Waarheidstabel

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


A B ¬A ¬B A∧B ¬A ∧ ¬B (A ∧ B) ∨ (¬A ∧ ¬B)
1 1 0 0 1 0 1
1 0 0 1 0 0 0
0 1 1 0 0 0 0
0 0 1 1 0 1 1
De combinatie komt overeen met de equivalentie omdat de logische toestand van de uitgang enkel
1 is als die van beide ingangen gelijk zijn aan elkaar.

28 Gegeven zijn twee uitspraken.


 Als de diagonalen van een gegeven vierhoek even lang zijn en elkaar niet in het midden snijden, dan is de
vierhoek geen rechthoek.
 Als de diagonalen van een gegeven vierhoek even lang zijn en de vierhoek is een rechthoek, dan snijden
de diagonalen elkaar in het midden.
Toon aan dat deze uitspraken logisch gelijkwaardig zijn.
Stel:
l: de diagonalen van een gegeven vierhoek zijn even lang
m: de diagonalen van een gegeven vierhoek snijden elkaar in het midden
r: een gegeven vierhoek is een rechthoek
 Als de diagonalen van een gegeven vierhoek even lang zijn en elkaar niet in het midden snijden,
dan is de vierhoek geen rechthoek.
(l ∧ ¬m) ⇒ ¬r
l m r ¬m l ∧ ¬m ¬r (l ∧ ¬m) ⇒ ¬r
1 1 1 0 0 0 1
1 1 0 0 0 1 1
1 0 1 1 1 0 0
1 0 0 1 1 1 1
0 1 1 0 0 0 1
0 1 0 0 0 1 1
0 0 1 1 0 0 1
0 0 0 1 0 1 1
 Als de diagonalen van een gegeven vierhoek even lang zijn en de vierhoek is een rechthoek, dan
snijden de diagonalen elkaar in het midden.
(l ∧ r) ⇒ m
l m r l∧r (l ∧ r) ⇒ m
1 1 1 1 1

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn


1 1 0 0 1
1 0 1 1 0
1 0 0 0 1
0 1 1 0 1
0 1 0 0 1
0 0 1 0 1
0 0 0 0 1
De uitspraken zijn logisch gelijkwaardig omdat ze dezelfde waarheidstabel hebben.

H1 Herhalingsopdrachten (oplossing) Delta 4 doorstroomfinaliteit 5u © Plantyn

You might also like