You are on page 1of 23

ELEWIS10

Week 2.1

Instituut voor Engineering en Applied Science


Elektrotechniek
AGENDA

✓ Het functiebegrip
✓ Het limietbegrip
✓ Het berekenen van limieten
✓ Continuïteit
Het functiebegrip

Met behulp van een functie 𝑓 kan de relatie tussen twee of


meerdere variabelen in formulevorm (functievoorschrift)
worden vastgelegd:
𝑦: = 𝑓 𝑥
𝑓: 𝑥 → 𝑓 𝑥
𝑦=𝑓 𝑥
Voorbeeld 1:
𝑖 → 𝑢 ⇒ 𝑢 = 𝑅 ∙ 𝑖 (𝑅 = constante)
Het functiebegrip

Voorbeeld 2: 𝑦 = 𝑥 3 + 2𝑥 + 1

0
𝑥
Het functiebegrip

Voorbeeld 3: 𝑦 = 𝑥2 + 5

𝑥
Het limietbegrip
Beschouw de volgende functie:
𝑥2 − 4
𝑓 𝑥 =
4𝑥 − 8
Functie bestaat niet voor 𝑥 = 2. Het punt kan wel van links en van rechts
worden benaderd.

𝑓(𝑥) nadert 1 zowel van


onderkant als van bovenkant.
Wiskundig:
lim 𝑓 𝑥 = 1
𝑥→2

Maar in 𝑥 = 2 heeft de functie


een gaatje (perforatie)!
Let op: 𝑓 2 ≠ 1
Het limietbegrip
Beschouw nu de functie
3𝑥 − 4
𝑓 𝑥 =
2𝑥 − 6
Voor 𝑥 = 3 bestaat 𝑓 𝑥 niet. Het punt wordt wederom van links en rechts
benaderd.

𝑓(𝑥) gaat naar −∞ als 𝑥 = 3 van de


onderkant wordt benaderd en gaat
naar ∞ als 𝑥 = 3 van de bovenkant
wordt benaderd.
Wiskundig: 3

lim 𝑓 𝑥 = −∞
𝑥↑3

lim 𝑓 𝑥 = ∞
𝑥↓3
Definitie van limiet

De functie 𝑓(𝑥) heeft in het punt 𝑎 de limiet 𝐿, genoteerd als

lim 𝑓(𝑥) = 𝐿
𝑥→𝑎

als de functiewaarden willekeurig dicht bij 𝐿 komen voor


punten die dicht bij 𝑎 liggen.
Bepalen van limieten
Aanpak bij rationale functies:
• Probeer de limiet te berekenen door simpelweg de waarde van 𝑥 in te
vullen.
0 ∞
• Resulteert dit in een onbepaalde vorm , ,…
0 ∞
, zoek dan naar gelijke
factoren in teller en noemer en vereenvoudig.
• Probeer nogmaals de limiet te berekenen door de waarde van 𝑥 in te
vullen.

Bijvoorbeeld:
𝑥2 − 4 𝑥−2 𝑥+2
lim = lim
𝑥→2 4𝑥 − 8 𝑥→2 4 𝑥−2

𝑥+2 2+2
⇒ lim = =1
𝑥→2 4 4
Hier pas “lim”
weglaten!
Rekenregels en standaardlimieten

Als de limieten van 𝑓(𝑥) en 𝑔(𝑥) in het punt 𝑎 bestaan, dan geldt:

• lim 𝑐 = 𝑐 (limiet van een constante 𝑐)


𝑥→𝑎

• lim 𝑐 ⋅ 𝑓(𝑥) = 𝑐 ⋅ lim 𝑓(𝑥)


𝑥→𝑎 𝑥→𝑎

• lim 𝑓 𝑥 ± 𝑔(𝑥) = lim 𝑓(𝑥) ± lim 𝑔(𝑥)


𝑥→𝑎 𝑥→𝑎 𝑥→𝑎

• lim 𝑓 𝑥 ∙ 𝑔(𝑥) = lim 𝑓(𝑥) ∙ lim 𝑔(𝑥)


𝑥→𝑎 𝑥→𝑎 𝑥→𝑎

𝑓(𝑥) lim 𝑓(𝑥)


• lim = 𝑥→𝑎
onder de voorwaarde dat lim 𝑔(𝑥) ≠ 0
𝑥→𝑎 𝑔(𝑥) lim 𝑔(𝑥)
𝑥→𝑎
𝑥→𝑎

• lim 𝑥 𝛼 = ∞ voor 𝛼 > 0


𝑥→∞

• lim 𝑥 −𝛼 = 0 voor 𝛼 > 0


𝑥→∞
Het begrip “∞”

Het symbool ∞ (lemniscaat) staat voor “oneindig”. Oneindig is groter dan alle
andere getallen en is onbepaald.
De volgende regels gelden:
• ∞+∞=∞
• ∞∙∞=∞
• 𝑐 ⋅ ∞ = ±∞ (gelijk aan +∞ als 𝑐 > 0 en −∞ als 𝑐 < 0)
• ∞𝑎 = ∞, als 𝑎 > 0
• ±∞ ± 𝑎 = ±∞, voor elk getal 𝑎
𝑎
• ±∞
= 0, voor elk getal 𝑎
1
• ±∞
=0
1
• 0+
= ∞ (0+ : positief en nadert tot nul)
1
• 0−
= −∞ (0− : negatief en nadert tot nul)
Onbepaalde vormen

• ∞ − ∞ =?

• ∞
=?
±∞
• ±∞

• 0 ⋅ ±∞
Oefen opgaven

𝑥 2 −1
• lim =?
𝑥→−1 𝑥 2 −2𝑥−3

1−𝑥
• lim =?
𝑥→1 1− 𝑥

𝑥 2 −5𝑥+6
• lim
𝑥−2
=?
𝑥→2

−2𝑥 2 −5𝑥+6
• lim
−3𝑥 2 +2𝑥
=?
𝑥→2
Staartdeling

Functies kunnen d.m.v. staartdeling anders geschreven worden.

𝑥 4 +2𝑥−1
Voorbeeld: 𝑓 𝑥 =
𝑥 2 −2

𝑥2 − 2 𝑥 4 + 2𝑥 − 1 𝑥 2 + 2
𝑥 4 − 2𝑥 2 2𝑥 + 3
2𝑥 2 +2𝑥 − 1 𝑓 𝑥 = 𝑥2 +2+ 2
𝑥 −2
2𝑥 2 − 4
2𝑥 + 3 restterm
Staartdeling

𝑥 2 −1 0
Voorbeeld: lim 3 =?
𝑥→−1 𝑥 −2𝑥−1 0

Uitwerking: 𝑥 2 − 1 = 𝑥 − 1 (𝑥 + 1)
Check voor 𝑥 = 1 of 𝑥 = −1 de noemer nul wordt?
voor 𝑥 = −1 ⇒ −1 3 − 2 −1 − 1 = 0
voor 𝑥 = 1 ⇒ 13 − 2 ⋅ 1 − 1 = −2

Probeer nu staartdeling met 𝑥 + 1


(𝑥 − 1)(𝑥 + 1)
𝑥+1 𝑥 3 − 2𝑥 − 1 𝑥 2 − 𝑥 − 1 lim
𝑥3 + 𝑥2
𝑥→−1 (𝑥 + 1)(𝑥 2 − 𝑥 − 1)
−𝑥 2 − 2𝑥 − 1 𝑥−1
−𝑥 2 − 𝑥 = lim
𝑥→−1 𝑥2 − 𝑥 − 1
−𝑥 − 1
−𝑥 − 1 −1 − 1
= = −2
0 (−1)2 +1 − 1
Linker- en rechterlimiet

Alternatieve notatie linker- en rechterlimiet in het punt 𝑥 = 𝑎:

Linkerlimiet: 𝑓 𝑎− = lim 𝑓 𝑥 = lim− 𝑓 𝑥


𝑥↑𝑎 𝑥→𝑎

Rechterlimiet: 𝑓(𝑎+ ) = lim 𝑓(𝑥)= lim+ 𝑓(𝑥)


𝑥↓𝑎 𝑥→𝑎
Asymptoten

Een functie 𝑓 𝑥 heeft:

• Een verticale asymptoot in 𝑥 = 𝑎 als lim 𝑓 𝑥 = ±∞


𝑥→𝑎

• Een horizontale asymptoot in 𝑦 = 𝑏 als lim 𝑓(𝑥) = 𝑏.


𝑥→±∞

𝑥−2 𝑥−2
Voorbeeld: 𝑓 𝑥 = =
𝑥 2 +𝑥 𝑥(𝑥+1)

• lim 𝑓(𝑥) = 0, dus 𝑦 = 0 is een horizontale asymptoot


𝑥→±∞

• lim 𝑓 𝑥 = +∞ en lim 𝑓 𝑥 = −∞, dus 𝑥 = 0 is een verticale asymptoot


𝑥↑0 𝑥↓0

• lim 𝑓 𝑥 = −∞ en lim 𝑓 𝑥 = +∞, dus 𝑥 = −1 is een verticale asymptoot


𝑥↑−1 𝑥↓−1
Asymptoten

𝑥−2 𝑥−2
𝑓 𝑥 = 2 =
𝑥 + 𝑥 𝑥(𝑥 + 1)
Continuïteit

De functie 𝑓(𝑥) is continu in 𝑥 = 𝑎 als aan drie voorwaarden is voldaan


• 𝑓(𝑎) bestaat (𝑎 ∈ 𝐷𝑓 )
• lim 𝑓 𝑥 bestaat
𝑥→𝑎
• lim 𝑓 𝑥 = 𝑓(𝑎)
𝑥→𝑎

𝑥 3 +4𝑥 2 𝑥 ∙ 𝑥+4
Voorbeeld: 𝑓 𝑥 = =
𝑥 𝑥

𝑥 3 +4𝑥 2 −𝑥∙ 𝑥+4


lim = lim = −2
𝑥↑0 𝑥 𝑥↑ 0 𝑥

𝑥 3 +4𝑥 2 𝑥∙ 𝑥+4
lim = lim =2
𝑥↓0 𝑥 𝑥↓ 0 𝑥

𝑓 𝑥 is discontinu in 𝑥 = 0!
insluitstelling
Als
• 𝑓 𝑥 ≤ 𝑘 𝑥 ≤ 𝑔(𝑥) voor alle waarden van 𝑥 in de buurt van 𝑎
• lim 𝑓 𝑥 = lim 𝑔 𝑥 = 𝐿
𝑥→𝑎 𝑥→𝑎
⇒ lim 𝑘 𝑥 = 𝐿
𝑥→𝑎
sin(𝑥)
Voorbeeld: lim =0
𝑥→∞ 𝑥
Bewijs met insluitstelling: −1 ≤ sin 𝑥 ≤ 1

𝑑𝑒𝑙𝑒𝑛 𝑑𝑜𝑜𝑟 𝑥 −1 sin 𝑥 1


≤ ≤
𝑥 𝑥 𝑥
We weten:
−1 1
lim =0 en lim = 0
𝑥→∞ 𝑥 𝑥→∞ 𝑥
Dan geldt ook:
sin 𝑥
lim =0
𝑥→∞ 𝑥
Standaard limieten

sin(𝑥)
sin(𝑥)
• lim =1 𝑥
𝑥→0 𝑥

𝑥
• lim =1
𝑥→0 sin(𝑥)

• lim tan(𝑥)
𝑥
=1
𝑥→0

𝑥
• lim tan(𝑥) =1
𝑥→0
Oefen opgaven

sin 6𝑥
• lim
3𝑥
𝑥→0

sin 7𝑥
• lim
𝑥→0 tan 4𝑥
Onderwerpen behandeld

✓ Het functiebegrip
✓ Het limietbegrip
✓ Het berekenen van limieten
✓ Continuïteit

Volgende week:
✓ Inleiding tot de differentiaalrekening
✓ De afgeleide van een aantal standaardfuncties;
rekenregels, productregel en quotiëntregel

You might also like