Professional Documents
Culture Documents
Soms geven we alleen een aanzet en laten we de routinematige verdere uitwerking aan
jou over (DHZ) of geven we een tip voor een verdere goede oefening.
Beperk je (uiteraard!) niet tot de in dit document uitgewerkte opgaven en maak er nog
(veel) andere! Je vindt de antwoorden van de overige oefeningen in het handboek op
teams.
Opmerking vooraf
Met Re(𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏) en Im(𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏) bedoelt men respectievelijk het reële en imaginaire deel
van het complex getal 𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏.
Re(𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏) = 𝑎𝑎
Im(𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏) = 𝑏𝑏 (soms neemt men Im(𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏) = 𝑏𝑏𝑏𝑏 maar ik zal hier verder de
definitie van het handboek gebruiken)
Historische noot
Hierbij zijn ℜ en ℑ de hoofdletters R en I in het lettertype Fraktur, dat van het midden
van de 16de tot het begin van de 20ste eeuw het meest gebruikte lettertype was voor
gedrukte Duitse teksten.
ⓕ Twee keer na elkaar het toegevoegde nemen heft elkaar op.
Oefening 5 (27)
Bij complexe getallen reken je zoals je ook met reële getallen rekent met 𝑖𝑖 2 = −1.
2 2 2 2
1 + 𝑖𝑖√2 1 − 𝑖𝑖√2 −1 + 2√2𝑖𝑖 −1 − 2√2𝑖𝑖 �−1 + 2√2𝑖𝑖� + �−1 − 2√2𝑖𝑖�
� � +� � = + =
1 − 𝑖𝑖√2 1 + 𝑖𝑖√2 −1 − 2√2𝑖𝑖 −1 + 2√2𝑖𝑖 �−1 − 2√2𝑖𝑖��−1 + 2√2𝑖𝑖�
(𝑎𝑎 ± 𝑏𝑏𝑏𝑏)2 = 𝑎𝑎2 + (𝑏𝑏𝑏𝑏)2 ± 2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎 = 𝑎𝑎2 + 𝑏𝑏 2 𝑖𝑖⏟2 ± 2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎 = 𝑎𝑎2 − 𝑏𝑏 2 ± 2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎
−1
Alternatief
Oefening 7 (27)
Vergelijkingen met alleen 𝑧𝑧 erin los je op zoals vroeger. Merk op dat het in deze oefening
alleen om vergelijkingen van de eerste graad gaat. Later zullen we ook vergelijkingen
van de tweede graad en hoger oplossen.
Als in de vergelijking ook 𝑧𝑧̅ voorkomt, dan vervang je 𝑧𝑧 door 𝑧𝑧 = 𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦 met 𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℝ.
3 1
V = �4 − 4 𝑖𝑖�
ⓕ (1 − 8𝑖𝑖)𝑧𝑧 + 22𝑖𝑖 = 72 − (3 + 4𝑖𝑖)𝑧𝑧̅
Dan krijgen we
Twee complexe getallen zijn gelijk als de overeenkomstige reële en imaginaire delen
gelijk zijn. Dit geeft het volgende stelsel:
V = {3 + 5𝑖𝑖}
Oefening 9 (28)
Bij reële getallen staat het symbool '√8′ voor 'de positieve vierkantswortel van'.
Zo is bijvoorbeeld
Je kan m.a.w. van twee complexe getallen niet zeggen welke van de twee 'het kleinst' is.
Het is overigens niet allemaal kommer en kwel. Het bovenstaande houdt ook in dat er in
ℂ geen ongelijkheden zijn!
Het voorgaande heeft als gevolg dat je in ieder geval het symbool '√8′ in ℂ niet meer in
de betekenis van 'de positieve vierkantswortel' kan gebruiken.
√7 − 24𝑖𝑖 = 4 − 3𝑖𝑖
Dat betekent dan dat het bekomen resultaat een van de twee vierkantswortels is (niet de
positieve vierkantswortel want dat is dus zinloos in ℂ). Jij moet dan weten dat er nog
een andere vierkantswortel is, namelijk het tegenstelde −(4 − 3𝑖𝑖)= −4 + 3𝑖𝑖.
√7 − 24𝑖𝑖 = ± (4 − 3𝑖𝑖).
Maar zo zou het wortelsymbool dan een andere betekenis hebben naargelang je 4 als
een complex of als een reëel getal beschouwt.
Je kan het symbool wel nog blijven gebruiken voor reële getallen in dezelfde betekenis
als vroeger. We zullen dus blijven schrijven:
√4 = 2
Het zoeken naar de vierkantswortels van een complex getal 𝑧𝑧0 kan je dus 'vertalen' naar
het oplossen van een binomiaalvergelijking met 𝑛𝑛 = 2. De gevallen 𝑛𝑛 = 3, 4, 5, … zullen
we later behandelen.
We gaan nu zoeken naar de vierkantswortels van 5 + 12𝑖𝑖, met andere woorden we gaan
de volgende vergelijking oplossen:
𝑧𝑧 2 = 5 + 12𝑖𝑖
Twee complexe getallen zijn gelijk als de overeenkomstige reële en imaginaire delen
gelijk zijn. Dit geeft het volgende stelsel:
𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 2 = 5 (1)
�
2𝑥𝑥𝑥𝑥 = 12 (2)
6
(2) ⟺ 𝑦𝑦 =
𝑥𝑥
6 2 𝑥𝑥 4 −5𝑥𝑥 2 −36 𝑥𝑥 2 ≠0
invullen in (1): 𝑥𝑥 2 − �𝑥𝑥� = 5 ⟺ 𝑥𝑥 2
= 0 ⟺ 𝑥𝑥 4 − 5𝑥𝑥 2 − 36 = 0
𝑥𝑥 2 ≠ 0 ⟺ 𝑥𝑥 ≠ 0
Dat zie je ook aan: 𝑥𝑥 = 0 ⟹ (𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦)2 = −𝑦𝑦 2 = 5 + 12𝑖𝑖 ∈ ℝ en dat is niet het geval.
𝑥𝑥 4 − 5𝑥𝑥 2 − 36 = 0 ⟺ 𝑥𝑥 2 = −4 ∨ 𝑥𝑥 2 = 9
Aangezien 𝑥𝑥 ∈ ℝ weerhouden we alleen 𝑥𝑥 2 = 9 ⟺ 𝑥𝑥 = −3 ∨ 𝑥𝑥 = 3
⇓ ⇓
6 6
𝑦𝑦= =−2 𝑦𝑦= =2
−3 3
Verdere opmerkingen
Tekenfouten zijn hier snel gemaakt, dus controleer je resultaat (zeker als de gevonden
wortels vrij eenvoudig zijn, zoals in bovenstaande opgave):
!
(3 + 2𝑖𝑖)2 = 32 + (2𝑖𝑖)2 + 2 ∙ 3 ∙ 2𝑖𝑖 = 9 − 4 + 12𝑖𝑖 = 5 + 12𝑖𝑖
Soms kan je de vierkantswortels uit een complex getal 'op zicht' vinden, zoals in
bovenstaande opgave (waarbij het reële en imaginaire deel van de opgave gehele
getallen zijn). We laten even zien hoe je dat kan doen.
𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 2 = 5 𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 2 = 5
� ⟺ �
2𝑥𝑥𝑥𝑥 = 12 𝑥𝑥𝑥𝑥 = 6
Vertrek van het product en ga alle mogelijkheden na waarbij 𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℤ en pik er die uit
waarbij ook 𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 2 = 5:
𝑥𝑥 =1 𝑦𝑦 = 6
𝑥𝑥 =6 𝑦𝑦 = 1
𝑥𝑥 = −1 𝑦𝑦 = −6
𝑥𝑥 = −6 𝑦𝑦 = −1
𝑥𝑥 =2 𝑦𝑦 = 3
𝑥𝑥 =3 𝑦𝑦 = 2
𝑥𝑥 = −2 𝑦𝑦 = −3
𝑥𝑥 = −3 𝑦𝑦 = −2
Zo vind je hier de wortels 3 + 2𝑖𝑖 en 3 − 2𝑖𝑖. Met wat oefening lukt dit heel snel.
Omdat deze methode niet altijd werkt (er hoeft niet noodzakelijk te gelden dat
𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℤ) moet je de algemene werkwijze evenwel kennen.
√2 √2 √2 √2
𝑧𝑧 2 = 𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 = + 𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = − − 𝑖𝑖
2 2 2 2
2
√2 √2 1 1 √2 √2 !
Inderdaad is �2 + 𝑖𝑖� = 2 + 2 𝑖𝑖 2 + 2 ∙ ∙ 2 ∙ 𝑖𝑖 = 𝑖𝑖
2 2
Een goede DHZ is om deze vierkantswortels van 𝑖𝑖 eens te berekenen met de algemene
methode.
Van reële getallen en zuiver imaginaire getallen pas je best de algemene methode niet
toe (alhoewel dat als oefening wel eens interessant is). In die gevallen kan je de
vierkantswortels ook onmiddellijk geven zoals bijvoorbeeld:
𝑧𝑧 2 = 25 ⟺ 𝑧𝑧 = −5 ∨ 𝑧𝑧 = 5
𝑧𝑧 2 = −25 = (5𝑖𝑖)2 ⟺ 𝑧𝑧 = −5𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = 5𝑖𝑖
5√2 5√2 5√2 5√2
𝑧𝑧 2 = 25𝑖𝑖 = 52 𝑖𝑖 ⟺ + 𝑖𝑖 ∨ − − 𝑖𝑖
2 2 2 2
5√2 5√2 5√2 5√2
𝑧𝑧 2 = −25𝑖𝑖 = (5𝑖𝑖)2 𝑖𝑖 ⟺ − + 𝑖𝑖 ∨ − 𝑖𝑖
2 2 2 2
Voer bij de vier laatste opgaven van oefening 9 telkens eerst de bewerking uit alvorens
de vierkantswortels te zoeken.
Oefening 10 (28)
Vergelijkingen met complexe getallen los je op zoals vroeger, maar het is allemaal een
beetje meer werk. Vierkantsvergelijkingen moet je heel vlot en vrij snel kunnen oplossen
want ze komen in veel oefeningen voor.
ⓖ 𝑧𝑧 2 − (6 + 𝑖𝑖)𝑧𝑧 + (7 + 9𝑖𝑖) = 0
Als de vergelijking nog niet in deze vorm staat, dan moet je daar eerst voor zorgen, dus
de coëfficiënten van gelijke machten van 𝑧𝑧 samenvoegen. Hier is dat al gebeurd.
DHZ
7 − 24𝑖𝑖 = (4 − 3𝑖𝑖)2 = (−4 + 3𝑖𝑖)2
De oplossingen zijn dan:
V = {5 − 𝑖𝑖, 1 + 2𝑖𝑖}
Merk op dat we hier bij de berekening van de oplossingen niet meer gebruiken:
−𝑏𝑏+√𝐷𝐷 −𝑏𝑏−√𝐷𝐷
𝑧𝑧1 = 𝑧𝑧2 =
2𝑎𝑎 2𝑎𝑎
maar wel
Opmerking
DHZ
(5 − 𝑖𝑖)2 − (6 + 𝑖𝑖)(5 − 𝑖𝑖) + (7 + 9𝑖𝑖) = 0
DHZ
(1 + 2𝑖𝑖)2 − (6 + 𝑖𝑖)(1 + 2𝑖𝑖) + (7 + 9𝑖𝑖) = 0
𝑏𝑏 −(6+𝑖𝑖) !
𝑧𝑧1 + 𝑧𝑧2 = (5 − 𝑖𝑖) + (1 + 2𝑖𝑖) = 6 + 𝑖𝑖 − 𝑎𝑎 = − = 6 + 𝑖𝑖
1
𝑐𝑐 7+9𝑖𝑖 !
𝑧𝑧1 ∙ 𝑧𝑧2 = (5 − 𝑖𝑖) ∙ (1 + 2𝑖𝑖) = 7 + 9𝑖𝑖 𝑎𝑎
= 1
= 7 + 9𝑖𝑖
ⓚ 𝑧𝑧 4 + (1 − 4𝑖𝑖)𝑧𝑧 2 = 12 + 16𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 4 + (1 − 4𝑖𝑖)𝑧𝑧 2 − (12 + 16𝑖𝑖) = 0
DHZ DHZ
𝐷𝐷 = (1 − 4𝑖𝑖)2 − 4 ∙ 1 ∙ �−(12 + 16𝑖𝑖)� = 33 + 56𝑖𝑖 = (7 + 4𝑖𝑖)2 = (−7 + 4𝑖𝑖)2
Denk eraan dat de oefening nog niet gedaan is. We zoeken niet 𝑡𝑡 maar 𝑥𝑥 en je moet nog
twee keer vierkantswortels gaan zoeken:
2
𝑡𝑡������� 𝑡𝑡 2���
= 3 + 4𝑖𝑖 ∨ �� = ��
−4
(1) (1)
DHZ
(1) ⟺ 𝑡𝑡 = 2 + 𝑖𝑖 ∨ 𝑡𝑡 = −2 − 𝑖𝑖
Oefening 11 (28)
1
We merken eerst nog op dat hier 𝑓𝑓 −1 (𝑧𝑧0 ) ≠ 𝑓𝑓(𝑧𝑧 ) maar wel
0
Oefening 12 (29)
Hier krijgen we in de vier laatste opgaven te maken met de samenstelling van functies.
𝑓𝑓(𝑔𝑔(1 + 2𝑖𝑖) = 𝑓𝑓(3 + 2𝑖𝑖) = (3 + 2𝑖𝑖)2 + 𝑖𝑖(3 + 2𝑖𝑖) = 9 − 4 + 12𝑖𝑖 + 3𝑖𝑖 − 2 = 3 + 15𝑖𝑖
Oefening 14 (29)
Let erop dat je goed inziet wat je precies hebt berekend: de mogelijke waarden van 𝜆𝜆
opdat de vergelijking twee identieke wortels heeft.
Oefening 15 (29)
𝑏𝑏 𝜆𝜆 − 4 + 𝑖𝑖
𝑧𝑧1 + 𝑧𝑧2 = − =0 ⟺ − = 0 ⟺ 𝜆𝜆 − 4 + 𝑖𝑖 = 0 ⟺ 𝜆𝜆 = 4 − 𝑖𝑖
𝑎𝑎 1 + 𝑖𝑖
Je vindt dan de wortels door deze waarde van 𝜆𝜆 in te vullen in de vergelijking en deze op
te lossen (DHZ).
Oefening 16 (29)
Er wordt gesproken over complex toegevoegde getallen, dus gaan we zoals we al eerder
hebben gedaan stellen:
𝑥𝑥 = −5𝑖𝑖 + 𝜆𝜆 𝜆𝜆 = 𝑥𝑥 + 5𝑖𝑖
� 2 2 ⟺ � 6𝑖𝑖−𝑥𝑥 2 −𝑦𝑦 2 −6−𝑖𝑖𝑥𝑥 2 −𝑖𝑖𝑦𝑦 2 𝑥𝑥 2 +𝑦𝑦 2
𝑥𝑥 + 𝑦𝑦 = 6𝑖𝑖 − 2𝑖𝑖𝑖𝑖 𝜆𝜆 = = = 3 + � � 𝑖𝑖
2𝑖𝑖 −2 2
Hieruit volgt dat
𝑥𝑥 2 + 𝑦𝑦 2
𝑥𝑥 + 5𝑖𝑖 = 3 + � � 𝑖𝑖
2
Aangezien 𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℝ en twee complexe getallen gelijk zijn als de reële en imaginaire delen
gelijk zijn volgt hieruit:
𝑥𝑥 = 3
𝑥𝑥 = 3
�𝑥𝑥 2 + 𝑦𝑦 2 ⟺ � 2
=5 𝑦𝑦 = 1 ⟺ 𝑦𝑦 = 1 ∨ 𝑦𝑦 = −1
2
𝑥𝑥 − 𝑦𝑦𝑦𝑦 = 3 − 𝑖𝑖 en 𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦 = 3 + 𝑖𝑖
Oefening 18 (30)
𝑎𝑎
𝑠𝑠 = (2 − 𝑖𝑖) + (𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦) = (2 + 𝑥𝑥) + (𝑦𝑦 − 1)𝑖𝑖 = − = −𝑎𝑎
1
� 𝑏𝑏
𝑝𝑝 = (2 − 𝑖𝑖) ∙ (𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦) = (2𝑥𝑥 + 𝑦𝑦) + (−𝑥𝑥 + 2𝑦𝑦)𝑖𝑖 = = 𝑏𝑏
1
𝑦𝑦 − 1 = 0 𝑦𝑦 = 1
� ⟺�
−𝑥𝑥 + 2𝑦𝑦 = 0 𝑥𝑥 = 2
Hieruit volgt het gevraagde:
Opmerking
We zullen later zien dat als alle coëfficiënten van de vergelijking reële getallen zijn de
oplossingen voorkomen in paren van toegevoegd complexe getallen. Dat is hier het geval
zodat je dan onmiddellijk kan weten dat ook 2 ������
− 𝑖𝑖 = 2 + 𝑖𝑖 een oplossing moet zijn.
Oefening 19 (30)
2
�2𝑥𝑥 − 𝑘𝑘𝑘𝑘 + 𝑥𝑥 + 4 = 0
−3𝑥𝑥 2 + 3 = 0
Je kan dan de tweede wortel van de vergelijking vinden door de gevonden waarden van
𝑘𝑘 in te vullen en de vergelijking op te lossen (DHZ) of korter, aangezien je al één
oplossing hebt, via som/product (DHZ).
Opmerking
Het gegeven dat 𝑘𝑘 ∈ ℝ is van belang want anders mag je de overgang naar het stelsel
niet maken.
Oefening 22 (30)
Stel in de opgaven
𝑧𝑧 = 𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦 (𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℝ), 𝑧𝑧1 = 𝑥𝑥1 + 𝑦𝑦1 𝑖𝑖 (𝑥𝑥1 , 𝑦𝑦1 ∈ ℝ), 𝑧𝑧2 = 𝑥𝑥2 + 𝑦𝑦2 𝑖𝑖 (𝑥𝑥2 , 𝑦𝑦2 ∈ ℝ)
�����
𝑧𝑧 ����������
𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑖𝑖 ��������������������
𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑖𝑖 𝑥𝑥 −𝑦𝑦 𝑖𝑖 �����������������������������
�𝑥𝑥 𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑦𝑦 �+�𝑥𝑥 𝑦𝑦 −𝑥𝑥 𝑦𝑦 �𝑖𝑖
ⓐ LL = � 1 � = � 1 1 � = � 1 1 ∙ 2 2 � = � 1 2 1 2 2 22 1 1 2 �
𝑧𝑧 𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑖𝑖
2 𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑖𝑖 𝑥𝑥 −𝑦𝑦 𝑖𝑖
2 2 +𝑦𝑦
2 2 2 2 𝑥𝑥2 2
�������������������������������
𝑥𝑥 𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑦𝑦 𝑥𝑥 𝑦𝑦 −𝑥𝑥 𝑦𝑦 𝑥𝑥 𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑦𝑦 𝑥𝑥 𝑦𝑦 −𝑥𝑥 𝑦𝑦
LL = � 1 𝑥𝑥22 +𝑦𝑦12 2 + 2 𝑥𝑥21+𝑦𝑦12 2 𝑖𝑖� = 1 𝑥𝑥22 +𝑦𝑦12 2 − 2 𝑥𝑥21+𝑦𝑦12 2 𝑖𝑖
2 2 2 2 2 2 2 2
���
𝑧𝑧1 ����������
𝑥𝑥1 +𝑦𝑦1 𝑖𝑖 𝑥𝑥1 −𝑦𝑦1 𝑖𝑖 𝑥𝑥1 −𝑦𝑦1 𝑖𝑖 𝑥𝑥 +𝑦𝑦 𝑖𝑖 �𝑥𝑥1 𝑥𝑥2 +𝑦𝑦1 𝑦𝑦2 �−�𝑥𝑥2 𝑦𝑦1 −𝑥𝑥1𝑦𝑦2 �𝑖𝑖
RL = = = = ∙ 𝑥𝑥2 +𝑦𝑦2 𝑖𝑖 =
���
𝑧𝑧2 ���������
𝑥𝑥2 +𝑦𝑦2 𝑖𝑖 𝑥𝑥2 −𝑦𝑦2 𝑖𝑖 𝑥𝑥2 −𝑦𝑦2 𝑖𝑖 2 2 𝑥𝑥22 +𝑦𝑦22
ⓒ LL = Im(𝑧𝑧) = 𝑦𝑦
𝑧𝑧−𝑧𝑧̅ (𝑥𝑥+𝑦𝑦𝑦𝑦)−(𝑥𝑥−𝑦𝑦𝑦𝑦) 2𝑦𝑦𝑦𝑦
RL = 2𝑖𝑖
= 2𝑖𝑖
= 2𝑖𝑖
= 𝑦𝑦 = LL
Oefening 23 (30)
Dan moet
𝑎𝑎(𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦)2 + 𝑏𝑏(𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦) + 𝑐𝑐 = 0 ⟺ (𝑎𝑎𝑥𝑥 2 − 𝑎𝑎𝑦𝑦 2 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 + 𝑐𝑐) + (2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏)𝑖𝑖 = 0
Omdat 𝑥𝑥, 𝑦𝑦, 𝑎𝑎, 𝑏𝑏, 𝑐𝑐 ∈ ℝ zal ook 𝑎𝑎𝑥𝑥 2 − 𝑎𝑎𝑦𝑦 2 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 + 𝑐𝑐 ∈ ℝ en 2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 ∈ ℝ en moet dus:
We moeten nu bewijzen dat ook 𝑧𝑧 = 𝑥𝑥 − 𝑦𝑦𝑦𝑦 met 𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℝ een oplossing is van de
vergelijking.
Dan moet
𝑎𝑎(𝑥𝑥 − 𝑦𝑦𝑦𝑦)2 + 𝑏𝑏(𝑥𝑥 − 𝑦𝑦𝑦𝑦) + 𝑐𝑐 = 0 ⟺ (𝑎𝑎𝑥𝑥 2 − 𝑎𝑎𝑦𝑦 2 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 + 𝑐𝑐) − (2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏)𝑖𝑖 = 0
Omdat 𝑥𝑥, 𝑦𝑦, 𝑎𝑎, 𝑏𝑏, 𝑐𝑐 ∈ ℝ zal ook 𝑎𝑎𝑥𝑥 2 − 𝑎𝑎𝑦𝑦 2 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 + 𝑐𝑐 ∈ ℝ en 2𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 ∈ ℝ en moet dus:
Dat zijn precies dezelfde voorwaarden als in (∗) zodat hier dus automatisch aan voldaan
is.
Oefening 24 (30)
𝑛𝑛
(1 − 𝑖𝑖)3𝑛𝑛 ((1 − 𝑖𝑖)3 )𝑛𝑛 (1 − 𝑖𝑖)3
= = � �
(1 + 𝑖𝑖)𝑛𝑛 (1 + 𝑖𝑖)𝑛𝑛 1 + 𝑖𝑖
Bereken nu eerst
(1 − 𝑖𝑖)3 DHZ
= −2
1 + 𝑖𝑖
(1 − 𝑖𝑖)3𝑛𝑛
= (−2)𝑛𝑛
(1 + 𝑖𝑖)𝑛𝑛
Vooraf
Omdat je een complex getal kan schrijven als 𝑧𝑧 = 𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 met 𝑎𝑎, 𝑏𝑏 ∈ ℝ kan je aan elk
complex getal een punt 𝑃𝑃 van het vlak met coördinaten (𝑎𝑎, 𝑏𝑏) associëren én omgekeerd.
Daarom hebben complexe getallen een belangrijke link met de meetkunde (zie figuur
volgende pagina).
Men spreekt in dit opzicht van het complexe vlak of vlak van Gauss, naar de beroemde
Duitse wiskundige Johann Carl Friedrich Gauss (1777-1855) die al tijdens zijn leven als
'eerste onder de wiskundigen' bekend was.
De afstand 𝑟𝑟 (ook aangeduid als |𝑧𝑧|) van dat punt 𝑃𝑃 tot de oorsprong noemt men de
modulus van het complex getal en de hoek 𝛼𝛼 tussen de positieve 𝑥𝑥-as en de halfrechte
[𝑂𝑂𝑂𝑂 het argument. De modulus is een afstand en is dus nooit negatief. In dit document
zullen we 𝛼𝛼 steeds in radialen uitdrukken.
Van 𝑟𝑟 en α naar 𝑎𝑎 en 𝑏𝑏
𝑎𝑎 = 𝑟𝑟cos𝛼𝛼
�
𝑏𝑏 = 𝑟𝑟sin𝛼𝛼
Van 𝑎𝑎 en 𝑏𝑏 naar 𝑟𝑟 en α
𝑟𝑟 = √𝑎𝑎2 + 𝑏𝑏 2
� 𝑏𝑏 �
tan𝛼𝛼 = (∗)
𝑎𝑎
Belangrijk is wel dat je de juiste hoek kiest en dat de modulus zoals hiervoor al gezegd
altijd positief moet zijn.
Zo is
5𝜋𝜋 5𝜋𝜋
1 + 𝑖𝑖 = −√2 �cos + 𝑖𝑖sin �
4 4
Die is wel
𝜋𝜋 𝜋𝜋
1 + 𝑖𝑖 = √2 �cos + 𝑖𝑖sin �
4 4
Je mag wel bij het argument een geheel veelvoud van 2𝜋𝜋 bijtellen of aftrekken. Dus
bijvoorbeeld
𝜋𝜋 𝜋𝜋
Schrijf 5 �cos 7 + 𝑖𝑖sin 7 � in 'gewone' vorm.
𝜋𝜋 𝜋𝜋 𝜋𝜋 𝜋𝜋
5 �cos 7 + 𝑖𝑖sin 7 � = 5cos 7 + 5sin 7 ∙ 𝑖𝑖 = 4,50 ⋯ + 2,16 ⋯ 𝑖𝑖
Omdat 𝑎𝑎 = −7 < 0 en 𝑏𝑏 = 12 > 0 hebben we de hoek uit het IIde kwadrant nodig, dus:
𝛼𝛼 = 2,09 ⋯
Je kan dit resultaat steeds controleren! Even het rechterlid uitwerken en zien of je het
linkerlid bekomt!
Zoals gezegd mag je bij het argument een geheel veelvoud van 2𝜋𝜋 bijtellen of
aftrekken. Dus ook goed is:
handboek op p. 37 en p. 39
In een aantal bijzondere gevallen kan je onmiddellijk weten wat de modulus en het
argument is en kan je de goniometrische vorm dus direct opschrijven. Dat geldt in het
bijzonder voor de reële en zuiver imaginaire getallen.
Zo hebben 5, −5, 5𝑖𝑖, −5𝑖𝑖 allemaal als modulus 5 en als argument respectievelijk
𝜋𝜋 3𝜋𝜋
0, 𝜋𝜋, 2 en 2
zodat de goniometrische vorm van deze getallen is:
We merken nog eens op dat bijvoorbeeld −5 = −5(cos0 + 𝑖𝑖sin0) wel juist is, maar niet
de goniometrische vorm!
𝜋𝜋 𝜋𝜋 3𝜋𝜋 3𝜋𝜋
1 + 𝑖𝑖 = √2 �cos 4 + 𝑖𝑖sin 4 � −1 + 𝑖𝑖 = √2 �cos 4
+ 𝑖𝑖sin 4
�
5𝜋𝜋 5𝜋𝜋 7𝜋𝜋 7𝜋𝜋
−1 − 𝑖𝑖 = √2 �cos 4
+ 𝑖𝑖sin 4
� 1 − 𝑖𝑖 = √2 �cos 4
+ 𝑖𝑖sin 4
�
Soms kan je 𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 snel in de vorm 𝑟𝑟(cos𝛼𝛼 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼) schrijven zoals bijvoorbeeld:
√3 1 𝜋𝜋 𝜋𝜋
√3 − 𝑖𝑖 = 2 � 2 − 2 𝑖𝑖� = 2 �cos �− 6 � + 𝑖𝑖sin �− 6 ��
√2 √2 5𝜋𝜋 5𝜋𝜋
−5 − 5𝑖𝑖 = 5√2 �− − 𝑖𝑖� = 5√2 �cos + 𝑖𝑖sin �
2 2 4 4
Dit laatste vergt wel wat 'ervaring' en natuurlijk een goede kennis van de
goniometrische getallen van bijzondere hoeken!
voorbeeld op p. 35
We moeten hier eerst met rekenwerk nagaan welke punten van het vlak de gegeven
vergelijking voorstelt.
Stel daarvoor telkens 𝑧𝑧 = 𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦 met 𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℝ en leid daaruit een verband af tussen
𝑥𝑥 en 𝑦𝑦.
ⓐ Re(𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦) = 5 ⟺ 𝑥𝑥 = 5
Dit is er weer eentje voor wie van een uitdaging houdt ...
We berekenen eerst:
teller
(1 − 𝑦𝑦) + 𝑖𝑖𝑖𝑖 (1 − 𝑦𝑦) + 𝑖𝑖𝑖𝑖 (1 + 𝑥𝑥) − 𝑖𝑖𝑖𝑖 uitwerken (1 + 𝑥𝑥 − 𝑦𝑦) + (𝑥𝑥 + 𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 + 𝑦𝑦 2 )𝑖𝑖
= ∙ =
(1 + 𝑥𝑥) + 𝑖𝑖𝑖𝑖 (1 + 𝑥𝑥) + 𝑖𝑖𝑖𝑖 (1 + 𝑥𝑥) − 𝑖𝑖𝑖𝑖 (1 + 𝑥𝑥)2 + 𝑦𝑦 2
Omdat 𝑥𝑥, 𝑦𝑦 ∈ ℝ en het argument van een complex getal niet verandert als je het met een
positief reëel getal vermenigvuldigt (zie je ook in waarom?) en (1 + 𝑥𝑥)2 + 𝑦𝑦 2 een
positief reëel getal is zal
𝜋𝜋 𝑥𝑥 + 𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 + 𝑦𝑦 2
⟹ tan =1= ⟺ 𝑥𝑥 + 𝑥𝑥 2 − 𝑦𝑦 + 𝑦𝑦 2 = 1 + 𝑥𝑥 − 𝑦𝑦 ⟺ 𝑥𝑥 2 + 𝑦𝑦 2 = 1
4 1 + 𝑥𝑥 − 𝑦𝑦
Maar... Omdat ⟹ slechts in één richting geldt moeten we mogelijk een aantal punten
5𝜋𝜋
van de cirkel uitsluiten want ook tan 4
= 1. Er moet dus ook nog gelden dat:
Dit stelt het halfvlak met als rand de rechte 𝑦𝑦 = 𝑥𝑥 + 1 (niet inbegrepen) voor waarin de
oorsprong ligt. Alleen de punten van de cirkel die in dit halfvlak liggen zijn goed!
1 √3 1 √3
Als controle kan je bijvoorbeeld eens 𝑧𝑧 = 2 + 𝑖𝑖 en 𝑧𝑧 = − 2 + 𝑖𝑖,
2 2
Je zal dan zien dat het eerste voldoet en het tweede niet.
Oefening 11 (54)
De bewijzen (waarvoor je oude hopelijk nog bekende formules uit de goniometrie nodig
hebt) zijn te kennen!
Stel 𝑧𝑧 = 𝑟𝑟(cos𝛼𝛼 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼), 𝑧𝑧1 = 𝑟𝑟1 (cos𝛼𝛼1 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼1 ), 𝑧𝑧2 = 𝑟𝑟2 (cos𝛼𝛼2 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼2 )
Dan is:
De laatste formule levert voor het geval 𝑟𝑟 = 1 de fameuze formule van De Moivre op,
genoemd naar de Franse wiskundige Abraham de Moivre (1667-1754):
Het is altijd interessant om nieuw gevonden formules eens toe te passen in gevallen die
we al op een andere manier hebben gevonden.
−2+𝑖𝑖
Bereken 1+4𝑖𝑖 op twee verschillende manieren.
DHZ
−2 + 𝑖𝑖 = √5(cos 2,6779⋯ + 𝑖𝑖sin 2,6779 ⋯ )
DHZ
1 + 4𝑖𝑖 = √17(cos 1,3258⋯ + 𝑖𝑖sin 1,3258 ⋯ )
−2+𝑖𝑖 √5
⟹ 1+4𝑖𝑖
= (cos ( ���������������
2,6779 ⋯ − 1,3258 ⋯ ) + 𝑖𝑖sin ( ���������������
2,6779 ⋯ − 1,3258 ⋯ ))
√17
1,3521⋯ 1,3521⋯
−2+𝑖𝑖 ! √5 √5
⟹ 1+4𝑖𝑖
= �����������
cos 1,3521 ⋯ + 𝑖𝑖 �����������
sin 1,3521 ⋯
√17 √17
0,117⋯ 0,529⋯
Dit voorbeeld laat overigens zien dat het niet altijd interessant is te werken met de
goniometrische vorm.
Maar dat is wel het geval bij een opgave bij bijvoorbeeld:
(−2 + 𝑖𝑖)17
Dit is uiteraard een goede DHZ! Controleer daarna je resultaat met je grm.
Voorbeeld
Stel 𝑛𝑛 = 2 :
Stel 𝑛𝑛 = 3 :
Maak zelf zeker nog verschillende andere opgaven uit deze oefening!
DHZ 𝜋𝜋 𝜋𝜋
ⓔ 1 + 𝑖𝑖√3 = 2 �cos + 𝑖𝑖sin �
3 3
DHZ 𝜋𝜋 𝜋𝜋
√3 − 𝑖𝑖 = 2 �cos �− 6 � + 𝑖𝑖sin �− 6 ��
13 13𝜋𝜋 13𝜋𝜋
�1+𝑖𝑖√3� 213 �cos
+𝑖𝑖sin � 13𝜋𝜋 8𝜋𝜋 13𝜋𝜋 8𝜋𝜋
⟹ 8 = 8𝜋𝜋
3 3
8𝜋𝜋 = 25 �cos � − �− �� + 𝑖𝑖sin � − �− ���
�√3−𝑖𝑖� 28 �cos�− �+𝑖𝑖sin�− �� 3 6 3 6
6 6
Oefening 15 (54)
20 20
𝜋𝜋 𝜋𝜋 5𝜋𝜋 5𝜋𝜋
(1 + 𝑖𝑖)20 − (1 − 𝑖𝑖)20 = �√2 �cos + 𝑖𝑖sin �� − �√2 �cos + 𝑖𝑖sin ��
4 4 4 4
20 20𝜋𝜋 20𝜋𝜋 20 100𝜋𝜋 100𝜋𝜋
= �√2� �cos 4
+ 𝑖𝑖sin 4
� − �√2� �cos 4
+ 𝑖𝑖sin 4
�
20 20
= �√2� (cos𝜋𝜋 + 𝑖𝑖sin𝜋𝜋) − �√2� (cos𝜋𝜋 + 𝑖𝑖sin𝜋𝜋) = 0
(1 + 𝑖𝑖)20 − (1 − 𝑖𝑖)20 = ((1 + 𝑖𝑖)2 )10 − ((1 − 𝑖𝑖)2 )10 = (2𝑖𝑖)10 − (−2𝑖𝑖)10 = (2𝑖𝑖)10 − (2𝑖𝑖)10 = 0
Opmerking
Uit het bovenstaande volgt dat zowel (1 + 𝑖𝑖)20 als (1 − 𝑖𝑖)20 gelijk zijn aan (2𝑖𝑖)10 = 1024.
Zowel 1 + 𝑖𝑖 als 1 − 𝑖𝑖 zijn dus een 20ste machtwortel van 1024. Nochtans zijn deze twee getallen
noch gelijk, noch tegengesteld. En het wordt nog vreemder: 1024 heeft ook √2 en −√2 als 20ste
wortel:
20 20
�√2� = 210 = 1024 en �−√2� = 210 = 1024
1024 heeft in ℂ dus minstens vier 20ste wortels. Kan je er nog twee andere geven? We
zullen verderop zien dat het totaal aantal 20ste wortels van 1024 (en van alle andere
complexe getallen verschillend van 0) in totaal 20 bedraagt!
Oefening 17 (55)
4𝑘𝑘 𝑘𝑘 𝑘𝑘
𝜋𝜋 𝜋𝜋 4𝑘𝑘𝑘𝑘 4𝑘𝑘𝑘𝑘
(1 + 𝑖𝑖)4𝑘𝑘 = �√2 �cos + 𝑖𝑖sin �� = �√2� �cos + 𝑖𝑖sin � = �√2�
��� (𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐(𝑘𝑘𝑘𝑘)
����� + 𝑖𝑖 �����
𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠(𝑘𝑘𝑘𝑘)) ∈ ℝ
4 4 4 4
∈ℝ ±1 0
Oefening 21 (55)
In deze en volgende oefeningen moet je 𝑛𝑛-de machtswortels uit een complex getal
zoeken. Dit is zeer goed te kennen, want heel typisch voor complexe getallen.
We vertelden al eerder dat je dit kan uitdrukken door te zeggen dat je de volgende
zogenaamde bionomiaalvergelijking moet oplossen:
𝑧𝑧 𝑛𝑛 = 𝑧𝑧0
waarbij 𝑧𝑧0 het complexe getal is waarvan je de 𝑛𝑛-de wortels wil zoeken.
Voorbeeld
Vierkantswortels (dat is het geval 𝑛𝑛 = 2) kan je al vinden zonder gebruik te maken van
de goniometrische vorm. Los zelf nog eens met de eerder geziene methode de volgende
binomiaalvergelijking op (stel 𝑧𝑧 = 𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦 enz.):
𝑧𝑧 2 = −9 − 40𝑖𝑖
V = {4 − 5𝑖𝑖, −4 + 5𝑖𝑖}
We kunnen deze vierkantswortels nu ook vinden met de algemenere methode voor het
zoeken van 𝑛𝑛-de machtswortels waarvan je de uitleg met voorbeelden vind in het
stap 1
DHZ
De goniometrische vorm van −9 − 40𝑖𝑖 = 41(cos 4,491 ⋯ + 𝑖𝑖sin 4,491 … )
Let erop om steeds zo nauwkeurig mogelijk te rekenen. Stop tussenresultaten zoals het
gevonden argument in het geheugen van je grm en ga daarmee verder wanneer nodig.
stap 2
4,491⋯+𝑘𝑘2𝜋𝜋 4,491⋯+𝑘𝑘2𝜋𝜋
√41 �cos 2
+ 𝑖𝑖sin 2
� met 𝑘𝑘 ∈ {0,1}
𝑧𝑧 3 = 1
Eén oplossing van deze vergelijking kennen we al, namelijk 1 zelf, want 13 = 1.
Maar, hoe vreemd het ook lijkt, we zullen in ℂ nog twee andere (niet-reële) 3de wortels
van 1 vinden!
stap 1
DHZ
De goniometrische vorm van 1 = 1(cos 0 + 𝑖𝑖sin 0)
stap 2
3 0 + 𝑘𝑘2𝜋𝜋 0 + 𝑘𝑘2𝜋𝜋
√1 �cos 3
+ 𝑖𝑖sin 3
� met 𝑘𝑘 ∈ {0,1,2}
𝑘𝑘2𝜋𝜋 𝑘𝑘2𝜋𝜋
= cos + 𝑖𝑖sin
3 3
!
𝑘𝑘 = 0: cos 0 + 𝑖𝑖sin 0 =1
2𝜋𝜋 2𝜋𝜋 1 √3
𝑘𝑘 = 1: cos 3
+ 𝑖𝑖sin 3
= −2 + 𝑖𝑖
2
4𝜋𝜋 4𝜋𝜋 1 √3
𝑘𝑘 = 2: cos 3
+ 𝑖𝑖sin 3
= −2 − 𝑖𝑖
2
1 √3 1 √3
In ℂ heeft 1 dus niet één, maar drie 3de wortels: 1, − 2 + 𝑖𝑖 en − 2 − 𝑖𝑖
2 2
3 3 2 3
1 √3 1 1 1 !
�− 2 + 2
𝑖𝑖� ���3 + 3√3𝑖𝑖 ��
= �2 �−1 + √3𝑖𝑖�� = 8 �(−1) −3�√3𝑖𝑖�
����� + �√3𝑖𝑖�
������ = 8 ∙ 8 = 1
−1 +9 −3√3𝑖𝑖
3
1 √3
Reken zelf eens na dat ook �− 2 − 𝑖𝑖� =1
2
De beeldpunten van de drie 3de wortels vormen in het vlak een regelmatige driehoek,
m.a.w. een gelijkzijdige driehoek.
Oefening 24 (55)
𝑧𝑧 6 = 117 − 44𝑖𝑖
stap 1
DHZ
117 − 44𝑖𝑖 = 125(cos ( − 0,359⋯) + 𝑖𝑖sin cos ( − 0,359⋯))
stap 2
6 𝜋𝜋 𝜋𝜋
= √125 �cos �−0,059 … + 𝑘𝑘 � + 𝑖𝑖sin �−0,059 … + 𝑘𝑘 ��
3 3
6
𝑘𝑘 = 0: √125�cos(−0,059 … ) + 𝑖𝑖sin (−0,059 … )� = 2,232 ⋯ + 0,133 … 𝑖𝑖
6
𝑘𝑘 = 1: √125�cos(0,987 … ) + 𝑖𝑖sin (0,987 … )� = 1,232 ⋯ + 1,866 … 𝑖𝑖
6
𝑘𝑘 = 2: √125�cos(2,034 … ) + 𝑖𝑖sin (2,034 … )� = −1 + 2𝑖𝑖
6
𝑘𝑘 = 3: √125�cos(3,081 … ) + 𝑖𝑖sin (3,081 … )� = −2,232 ⋯ + 0,133 … 𝑖𝑖
6
𝑘𝑘 = 4: √125�cos(4,128 … ) + 𝑖𝑖sin (4,128 … )� = −1,232 ⋯ − 1,866 … 𝑖𝑖
6
𝑘𝑘 = 5: √125�cos(5,176 … ) + 𝑖𝑖sin (5,176 … )� = 1 − 2𝑖𝑖
De beeldpunten van de zes 6de wortels vormen in het vlak een regelmatige zeshoek.
Het is tot slot interessant om wat het aantal 𝑛𝑛-de wortels (𝑛𝑛 = 2, 3, 4, ⋯) betreft
de situatie in ℝ en ℂ nog even te vergelijken en samen te vatten.
𝑛𝑛 oneven
𝑛𝑛
Elk reëel getal 𝑟𝑟 heeft juist één 𝑛𝑛-de wortel: √𝑟𝑟 = dé 𝑛𝑛-de wortel van 𝑟𝑟
𝑛𝑛 even
𝑛𝑛
0 heeft juist één 𝑛𝑛-de wortel: √0 = 0
Als je er dan nog niet genoeg van kan krijgen dan kan je bijvoorbeeld
hier klikken en online de 𝑛𝑛-de wortels (Engels: roots) van complexe getallen
laten berekenen (met een figuur van de bijbehorende veelhoek in het vlak van Gauss).
Oefening 30 (56)
DHZ
Je brengt het rechterlid naar links en ontbindt daarna het linkerlid in factoren van de
eerste/tweede graad.
𝑧𝑧 6 = 64 ⟺ 𝑧𝑧 6 − 64 = 0 ⟺ (𝑧𝑧 3 − 8)(𝑧𝑧 3 + 8) = 0
⟺ 𝑧𝑧 − 2 = 0 ∨ 𝑧𝑧 2 + 2𝑧𝑧 + 4 = 0 ∨ 𝑧𝑧 + 2 = 0 ∨ 𝑧𝑧 2 − 2𝑧𝑧 + 4 = 0
𝑧𝑧 2 + 2𝑧𝑧 + 4 = 0
2
𝐷𝐷 = −12 = �2√3𝑖𝑖�
−2−2√3𝑖𝑖
𝑧𝑧1 = 2
= −1 − √3𝑖𝑖
−2+2√3𝑖𝑖
𝑧𝑧2 = 2
= −1 + √3𝑖𝑖
Merk op dat alle oplossingen voorkomen in paren van toegevoegd complexe getallen.
We zullen verderop nog zien dat dit altijd het geval zal zijn als alle coëfficiënten van de
vergelijking reële getallen zijn.
Oefening 31 (56)
Hier geven we een scenario. De uitwerking is een zeer warm aanbevolen DHZ!
Oefening 33(57)
Vooraf
In het 4de jaar leerde je al de euclidische deling van twee veeltermen uit te voeren en
veeltermen te ontbinden door gebruik te maken van de restregel en de regel van Horner.
Toen ging het over veeltermen met reële getallen als coëfficiënten. We breiden dit nu uit
tot veeltermen met complexe coëfficiënten. De manier van werken is hetzelfde als met
veeltermen met reële coëfficiënten, het zal alleen - we zijn het al gewoon - wat meer
werk zijn.
Een goede herhaling, maar aangepast aan de complexe getallen, vind je in het
De notatie is hier t.o.v. het vierde jaar aangepast aan de complexe getallen. De
veranderlijke 𝑥𝑥 wordt hier 𝑧𝑧 genoemd (omdat we bij complexe getallen 𝑥𝑥 'reserveren'
voor het reële deel van 𝑧𝑧 = 𝑥𝑥 + 𝑦𝑦𝑦𝑦) en men spreekt in het handboek niet over delers van
de vorm 𝑥𝑥 − 𝑎𝑎 met 𝑎𝑎 ∈ ℝ zoals in het 4de jaar maar over delers van de vorm 𝑧𝑧 − 𝑐𝑐
met 𝑐𝑐 ∈ ℂ.
Maar verder is alles precies hetzelfde zoals je in het vierde jaar hebt geleerd.
Zeer goed te kennen (handboek pp. 65-66) is de
reststelling
en het
Opmerking
In de eigenschap op p. 66 in het tweede groene kader is de pijl van links naar rechts
vanzelfsprekend. Een gelijkaardige eigenschap geldt ook voor deelbaarheid bij
natuurlijke getallen. Zo is bijvoorbeeld:
Maar de pijl van rechts naar links is dat niet. Die geldt wel voor veeltermen, maar niet bij
natuurlijke getallen. Zo is bijvoorbeeld:
𝑎𝑎
3|24 en 6|24 en toch geldt niet dat 3� ∙ 6 |24 𝑎𝑎 Bij|24 en toch geldt niet dat
18
We zullen nog meer uitleg geven bij de oefeningen. Daar zal ook aan bod komen wat er
in het handboek op p. 67 en volgende staat.
Oefening 2 (75)
Theoretische achtergrond
Wanneer je bij veeltermen een euclidische deling moet uitvoeren krijg je twee
veeltermen gegeven: een deeltal 𝐴𝐴(𝑥𝑥) en een deler 𝐷𝐷(𝑥𝑥).
Wanneer je 𝐴𝐴(𝑥𝑥) euclidisch deelt door 𝐷𝐷(𝑥𝑥) dan geeft dit twee veeltermen als resultaat:
een quotiënt 𝑄𝑄(𝑥𝑥) en een rest 𝑅𝑅(𝑥𝑥).
Opmerkingen
zorgt ervoor dat het resultaat van een euclidische deling uniek is, dat er dus
slechts één quotiënt en één rest is
wordt ook nog anders geformuleerd:
𝐴𝐴(𝑥𝑥) 𝑅𝑅(𝑥𝑥)
𝐴𝐴(𝑥𝑥) = 𝐷𝐷(𝑥𝑥) ∙ 𝑄𝑄(𝑥𝑥) + 𝑅𝑅(𝑥𝑥) ⟺ = 𝑄𝑄(𝑥𝑥) + 𝐷𝐷(𝑥𝑥) (vergeet hier 𝐷𝐷(𝑥𝑥) niet!)
𝐷𝐷(𝑥𝑥)
Belangrijk!
het deeltal herleiden (dat is termen met eenzelfde graad optellen, dat is meestal in de
opgave al gebeurd), rangschikken (volgens dalende machten van de termen, ook dat is
meestal in de opgave al gebeurd) en volledig maken (dat is ontbrekende termen
aanvullen, als er dus bijvoorbeeld geen 𝑥𝑥 3 staat moet je het deeltal aanvullen met 0𝑥𝑥 3 )
de deler herleiden en rangschikken (volledig maken hoeft niet, maar het kan geen
kwaad als je het wel doet)
Je kan een euclidische deling van twee veeltermen uitvoeren met een staartdeling op
precies dezelfde manier, maar wat ingewikkelder, als je in het 4de jaar hebt gedaan.
We geven hieronder een voorbeeld en dan is deze oefening voor jou een fantastische
DHZ om de zaken nog eens in te oefenen. Stel:
Als we de deling hebben uitgevoerd schrijven we er ook bij wat het resultaat betekent.
Het heeft immers niet veel zin een berekening uit te voeren als je niet weet wat je
eigenlijk hebt gedaan. Dat kan zoals hierboven uitgelegd op twee manieren.
Vergeet de veelterm dus niet volledig te maken (hieronder zie je waarom dat nodig is)
en het spreekt voor zichzelf dat je de deling heel nauwgezet moet uitvoeren!
Een fout is heel snel gemaakt.
2𝑖𝑖𝑧𝑧 4 + 8𝑖𝑖𝑧𝑧 3 + 0𝑧𝑧 2 + (−3 − 2𝑖𝑖)𝑧𝑧 + (7 + 2𝑖𝑖) 𝑧𝑧 2 + 2𝑧𝑧 + (2𝑖𝑖 + 1)
Je eindigt wanneer de graad van de rest (strikt) kleiner is dan de graad van de deler.
Betekenis :
2𝑖𝑖𝑧𝑧 4 + 8𝑖𝑖𝑧𝑧 3 − (3 + 2𝑖𝑖)𝑧𝑧 + (7 + 2𝑖𝑖) = �𝑧𝑧 2 + 2𝑧𝑧 + (2𝑖𝑖 + 1)� ∙ �2𝑖𝑖𝑖𝑖 2 + 4𝑖𝑖𝑖𝑖 + (4 − 10𝑖𝑖)� + �(−3 + 14𝑖𝑖)𝑧𝑧 + (−17 + 4𝑖𝑖)�
⇕
2𝑖𝑖𝑧𝑧 4 +8𝑖𝑖𝑧𝑧 3 −(3+2𝑖𝑖)𝑧𝑧+(7+2𝑖𝑖) (−3+14𝑖𝑖)𝑧𝑧+(−17+4𝑖𝑖)
= 2𝑖𝑖𝑖𝑖 2 + 4𝑖𝑖𝑖𝑖 + (4 − 10𝑖𝑖) +
𝑧𝑧 2 +2𝑧𝑧+(2𝑖𝑖+1) 𝑧𝑧 2 +2𝑧𝑧+(2𝑖𝑖+1)
Oefening 3 (75)
Deze delingen zou je ook met een staartdeling kunnen uitvoeren (goede DHZ).
Maar hier zijn de delers van de vorm 𝑧𝑧 − 𝑐𝑐 met 𝑐𝑐 ∈ ℂ en dan kan het sneller met de
regel van Horner. Ook dit verloopt helemaal analoog als in het 4de jaar met veeltermen
in ℝ[𝑥𝑥].
5 2 −1 − 𝑖𝑖 −1 1 + 𝑖𝑖 6 − 𝑖𝑖
Betekenis :
2𝑧𝑧 4 − (1 + 𝑖𝑖)𝑧𝑧 3 − 𝑧𝑧 2 + (1 + 𝑖𝑖)𝑧𝑧 + (6 − 𝑖𝑖) = (𝑧𝑧 − 1 + 𝑖𝑖) ∙ (2𝑧𝑧 3 + (1 − 3𝑖𝑖)𝑧𝑧 2 + (−3 − 4𝑖𝑖)𝑧𝑧 − 6) + 5𝑖𝑖
⇕
2𝑧𝑧 4 −(1+𝑖𝑖)𝑧𝑧 3 −𝑧𝑧 2 +(1+𝑖𝑖)𝑧𝑧+(6−𝑖𝑖) 5𝑖𝑖
= 2𝑧𝑧 3 + (1 − 3𝑖𝑖)𝑧𝑧 2 + (−3 − 4𝑖𝑖)𝑧𝑧 − 6 +
𝑧𝑧−1+𝑖𝑖 𝑧𝑧−1+𝑖𝑖
Omdat hier de deler van de eerste graad is zal het quotiënt één graad lager zijn dan het
deeltal.
De rest is dan een (complex) getal want de graad van de rest is kleiner dan de graad van
de deler. In dit geval komt 𝑧𝑧 dus niet voor in de rest en kan je de rest gewoonweg
𝑅𝑅 i.p.v. 𝑅𝑅(𝑧𝑧) noemen.
Opmerking
grm
𝑅𝑅 = 𝐴𝐴(1 − 𝑖𝑖) = (1 + 𝑖𝑖)4 − 2𝑖𝑖(1 + 𝑖𝑖)3 − (1 + 𝑖𝑖)2 + (𝑖𝑖 + 1)(1 − 𝑖𝑖) + 6 − 𝑖𝑖 = 5𝑖𝑖
En nog eentje
Als de deler van de vorm 𝑧𝑧 − 𝑐𝑐 met 𝑐𝑐 ∈ ℂ is kan je de rest dus op drie verschillende
manieren vinden:
met de staartdeling
met de regel van Horner
met de restregel
In de eerste twee gevallen levert dit je ook nog het quotiënt 𝑄𝑄(𝑧𝑧) op.
Oefening 4-5-6 (75)
Zoek met de regel van Horner het quotiënt. Dat is dan een veelterm van de tweede graad
en in het vierde jaar heb je geleerd hoe je die moet ontbinden in factoren.
Dit blijft hetzelfde bij veeltermen met complexe coëfficiënten, behalve dat een
veelterm van de tweede graad nu altijd ontbindbaar is omdat een discriminant
𝐷𝐷 ≠ 0 altijd twee vierkantswortels heeft en de bijbehorende vergelijking dus
altijd twee oplossingen 𝑧𝑧1 en 𝑧𝑧2 (die samenvallen in het geval 𝐷𝐷 = 0).
𝑎𝑎𝑧𝑧 2 + 𝑏𝑏𝑏𝑏 + 𝑐𝑐 = 𝑎𝑎(𝑥𝑥 − 𝑧𝑧1 )(𝑥𝑥 − 𝑧𝑧2 ) (waarbij 𝑥𝑥1 = 𝑥𝑥2 als 𝐷𝐷 = 0)
We geven als voorbeeld oefening 5 (maak zelf zeker oefening 4 en oefening 6).
1 −𝑖𝑖 4 6𝑖𝑖
1 2𝑖𝑖 −2 0
Merk op dat de rest 0 moet zijn (gegeven) en hieruit volgt dus dat 𝑧𝑧 − 3𝑖𝑖 de gegeven
veelterm deelt.
We kunnen dus schrijven:
DHZ
𝑧𝑧 2 + 2𝑖𝑖𝑖𝑖 − 2 = 0 ⟺ 𝑧𝑧 = 1 − 𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = −1 − 𝑖𝑖
De onbinding is dus:
Oefening 7 (75)
De resterende factor is dus van de eerste graad en die kunnen we dus aan 𝑎𝑎𝑎𝑎 + 𝑏𝑏
gelijkstellen.
moet
(𝑖𝑖 − 2)(𝑖𝑖 + 2)(𝑎𝑎 ∙ 𝑖𝑖 + 𝑏𝑏) = − 5 DHZ 𝑎𝑎 = 1
� ⟺ �
moet
(0 − 2)(0 + 2)(𝑎𝑎 ∙ 0 + 𝑏𝑏) = − 4 + 4𝑖𝑖 𝑏𝑏 = 1 − 𝑖𝑖
uit-
werken
Dus is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) = (𝑧𝑧 − 2)(𝑧𝑧 + 2)(𝑧𝑧 + 1 − 𝑖𝑖) = 𝑧𝑧 3 + (1 − 𝑖𝑖)𝑧𝑧 2 − 4𝑧𝑧 − 4 + 4𝑖𝑖
Oefening 8 (75)
Deze waarde van 𝑎𝑎 invullen in bovenstaande uitdrukking van 𝐴𝐴(𝑧𝑧) en uitwerken (DHZ)
levert het gevraagde op.
Oefening 9 (75)
Alle veeltermen 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℂ[𝑧𝑧] met graad 𝑛𝑛 ≥ 1 zijn te ontbinden in 𝑛𝑛 factoren van
de eerste graad.
Elke veelterm 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℂ[𝑧𝑧] met graad 𝑛𝑛 ≥ 1 heeft ten minste één nulwaarde
(stelling van d'Alembert)
Laat ons deze nulwaarde (die er volgens d'Alembert dus altijd is) bijvoorbeeld 𝑐𝑐1
noemen. Er geldt dus dat 𝐴𝐴(𝑐𝑐1) = 0 . Dat levert dan een factor 𝑧𝑧 − 𝑐𝑐1 van 𝐴𝐴(𝑧𝑧) op (want
𝐴𝐴(𝑐𝑐1 ) is volgens de reststelling de rest die je bekomt als je 𝐴𝐴(𝑧𝑧) euclidisch deelt door
𝑧𝑧 − 𝑐𝑐1 .
Uit de twee vorige puntjes volgt dat elke veelterm 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℂ[𝑧𝑧] met graad 𝑛𝑛 ≥ 1
precies 𝑛𝑛 nulwaarden 𝑐𝑐1 , 𝑐𝑐2 , 𝑐𝑐3 , ⋯ , 𝑐𝑐𝑛𝑛 heeft (en dus in 𝑛𝑛 factoren van de eerste graad kan
ontbonden worden).
Want als je 𝐴𝐴(𝑧𝑧) euclidisch deelt door 𝑧𝑧 − 𝑐𝑐1 dan levert dat een quotiënt op waarvan de
graad één lager is dan deze van 𝐴𝐴(𝑧𝑧). Op dat quotiënt kan je dan weer de stelling van
d'Alembert toepassen en dat levert dan een nulwaarde 𝑐𝑐2 en een factor van dat quotiënt
𝑧𝑧 − 𝑐𝑐2 op. Dat gaat zo door tot je een laatste veelterm van de eerste graad bekomt. Je
bekomt aldus dus precies 𝑛𝑛 nulwaarden 𝑐𝑐1 , 𝑐𝑐2 , 𝑐𝑐3 , ⋯ , 𝑐𝑐𝑛𝑛 en dus 𝑛𝑛 factoren
𝑧𝑧 − 𝑧𝑧1 , 𝑧𝑧 − 𝑧𝑧2 , ⋯ , 𝑧𝑧 − 𝑧𝑧𝑛𝑛 van 𝐴𝐴(𝑧𝑧) op.
3
(𝑧𝑧 − 𝑧𝑧1 )(𝑧𝑧 − 𝑧𝑧1 )(𝑧𝑧 − 𝑧𝑧1 ) = �(𝑧𝑧 − 𝑧𝑧1 )�
Alle veeltermen 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℂ[𝑧𝑧] met graad 𝑛𝑛 ≥ 1 zijn te ontbinden in 𝑛𝑛 factoren van
de eerste graad, rekening houdend met de multipliciteit van de nulwaarden.
Opmerking
Voorbeeld 1
𝐴𝐴(𝑧𝑧) = 2𝑧𝑧 3 − 16 is een veelterm van de 3de graad en dus in ℂ[𝑧𝑧] te ontbinden in
drie factoren van de eerste graad. Daarvoor los je eerst de volgende vergelijking op:
verschil
van 3de
machten
2𝑧𝑧 3 − 16 = 0 ⟺ 𝑧𝑧 3 − 8 = 0 ⟺ (𝑧𝑧 − 2)(𝑧𝑧 2 + 2𝑧𝑧 + 4) = 0
DHZ
⟺ 𝑧𝑧 − 2 = 0 ∨ 𝑧𝑧 2 + 2𝑧𝑧 + 4 = 0 ⟺ 𝑧𝑧 = 2 ∨ 𝑧𝑧 = −1 − √3𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = −1 + √3𝑖𝑖
We vinden dus inderdaad drie nulwaarden (elk met multipliciteit 1). De ontbinding in
factoren van 𝐴𝐴(𝑧𝑧) is dan:
Opmerking
Opmerking
De discriminant van de tweede factor is immers negatief en daarmee kan je in ℝ[𝑥𝑥] niet
meer verder. 𝐴𝐴(𝑥𝑥) heeft in ℝ[𝑥𝑥] ook slechts één nulwaarde, namelijk 𝑥𝑥 = 2.
Voorbeeld 2
𝐴𝐴(𝑧𝑧) = 3𝑧𝑧 5 − 3𝑖𝑖𝑧𝑧 4 + 6𝑧𝑧 3 − 6𝑖𝑖𝑧𝑧 2 + 3𝑧𝑧 − 3𝑖𝑖 is een veelterm van de 5de graad en dus is
ℂ[𝑧𝑧] te ontbinden in vijf factoren van de eerste graad.
De ontbinding in factoren van deze veelterm is (check dit eens door het rechterlid uit te
rekenen):
(𝑧𝑧 − 𝑖𝑖)3 = (𝑧𝑧 − 𝑖𝑖)(𝑧𝑧 − 𝑖𝑖)(𝑧𝑧 − 𝑖𝑖) dit zijn drie factoren
� in totaal vijf factoren
(𝑧𝑧 + 𝑖𝑖)2 = (𝑧𝑧 + 𝑖𝑖)(𝑧𝑧 + 𝑖𝑖) dit zijn twee factoren
𝐴𝐴(𝑧𝑧) heeft twee nulwaarden, nameijk 𝑖𝑖 en − 𝑖𝑖. Doordat de factor 𝑧𝑧 − 𝑖𝑖 drie keer
voorkomt laten we ook de nulwaarde 𝑖𝑖 (die dus multipliciteit drie heeft) ook drie keer
meetellen. Op analoge wijze telt −𝑖𝑖 twee keer mee. Dus rekening houdend met de
multipliciteit heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in totaal inderdaad vijf nulwaarden.
Alle veeltermen 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] met graad 𝑛𝑛 ≥ 1 zijn te ontbinden in factoren van
de eerste graad en/of de tweede graad(met dus reële coëfficiënten).
Hier hebben we het dus specifiek over veeltermen met alleen reële coëfficiënten. Het
mooie is dat we hierover iets kunnen zeggen door ze te bekijken in ℂ[𝑧𝑧].
Bij een veelterm met alleen maar reële coëfficiënten komen de nulwaarden altijd in
paren van toegevoegd complexe getallen voor.
Dit zie je bijvoorbeeld in het bovenstaande voorbeeld 1. Omdat het toegevoegde van een
reëel getal het getal zelf is houdt dit in dat veeltermen met reële coëfficiënten van een
oneven graad altijd minstens één reële nulwaarde moeten hebben. Zo hebben dus de
grafieken van functies van de derde (en vijfde, zevende, ...) graad altijd minstens één
snijpunt met de 𝑥𝑥-as (dat kun je trouwens ook weten uit het feit dat deze functies
continu zijn in ℝ en dat hun limiet voor 𝑥𝑥 ⟶ ±∞ gelijk is aan ±∞ of ∓∞ waardoor hun
grafiek de 𝑥𝑥-as minstens één keer moet snijden).
Als je een veelterm van de 𝑛𝑛-de graad met alleen maar reële coëfficiënten in ℂ[𝑧𝑧]
ontbindt dan krijg je dus 𝑛𝑛 factoren van de eerste graad.
We kunnen deze factor dan schrijven als 𝑧𝑧 − (𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏) met 𝑎𝑎, 𝑏𝑏 ∈ ℝ
Uit het vorige weten we dat er dan automatisch ook een factor 𝑧𝑧 − (𝑎𝑎 − 𝑏𝑏𝑏𝑏) is.
Deze twee factoren samen geven één factor van de tweede graad met reële
coëfficiënten :
(𝑧𝑧 − (𝑎𝑎 + 𝑏𝑏𝑏𝑏))�𝑧𝑧 − (𝑎𝑎 − 𝑏𝑏𝑏𝑏)� = ((𝑧𝑧 − 𝑎𝑎) + 𝑏𝑏𝑏𝑏)((𝑧𝑧 − 𝑎𝑎) − 𝑏𝑏𝑏𝑏)
= (𝑧𝑧 − 𝑎𝑎)2 − (𝑏𝑏𝑏𝑏)2 = 𝑧𝑧 2 −2𝑎𝑎 2
(𝑎𝑎���
� 𝑧𝑧 + �� 𝑏𝑏 2 )
+ ��
∈ℝ ∈ℝ
Dit zal dan een factor zijn die je in ℝ[𝑧𝑧] niet verder kan ontbinden want:
𝑏𝑏≠0
𝐷𝐷 = (−2𝑎𝑎)2 − 4 ∙ 1 ∙ (𝑎𝑎2 + 𝑏𝑏 2 ) = −4𝑏𝑏 2 < 0
We geven hieronder aks voorbeeld de mogelijkheden die er zijn voor een veelterm
met reële coëfficiënten met 𝑛𝑛 = 4 en 𝑛𝑛 = 5.
Voor een veelterm 𝐴𝐴(𝑧𝑧) met reële coëfficiënten van de 𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣 graad
ofwel heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) vier reële nulwaarden en dan is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] te ontbinden in vier
factoren van de eerste graad
ofwel heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) twee reële nulwaarden en twee toegevoegd complexe nulwaarden
en dan is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] te ontbinden in twee factoren van de eerste graad en één
factor van de tweede graad
ofwel heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) twee paren van telkens twee toegevoegd complexe nulwaarden
en dan is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] te ontbinden in twee factoren van de tweede graad
Voor een veelterm 𝐴𝐴(𝑧𝑧) met reële coëfficiënten van de 𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣 graad
ofwel heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) vijf reële nulwaarden en dan is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] te ontbinden in vijf
factoren van de eerste graad
ofwel heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) drie reële nulwaarden en twee toegevoegd complexe nulwaarden
en is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] te ontbinden in drie factoren van de eerste graad en één factor
van de tweede graad
ofwel heeft 𝐴𝐴(𝑧𝑧) één reële nulwaarde en twee paren van telkens twee
toegevoegd complexe nulwaarden en is 𝐴𝐴(𝑧𝑧) in ℝ[𝑧𝑧] te ontbinden in één factor van
de eerste graad en twee factoren van de tweede graad
Merk op dat een veelterm van de vijfde graad (en naar analogie alle veeltermen van
een oneven graad) altijd minstens één reële nulwaarde heeft en dus altijd een factor
van de eerste graad bevat als je deze ontbindt in ℝ[𝑧𝑧].
Bij veeltermen van een even graad is dat niet altijd het geval. Daar kan het zijn dat er
geen enkele reële nulwaarde is.
Die ontbinding zal je vaak met Horner kunnen doen, maar dat is een methode die
geen succes garandeert, zodat je soms op een andere manier moet te werk gaan.
ⓐ Dit is al meteen een lastig geval. Met Horner kom je er hier al niet (DHZ).
Dus moeten we het anders aanpakken door termen samen te nemen:
In ℝ[𝑧𝑧] houdt het op omdat beide factoren een negatieve discriminant hebben en niet
verder ontbindbaar zijn. In ℂ[𝑧𝑧] kan je de beide factoren wel nog verder ontbinden
(DHZ) en dat zal dan twee paren van toegevoegd complexe nulwaarden opleveren.
𝑧𝑧 4 + 𝑧𝑧 2 + 1 = 0
heeft immers geen enkele reële oplossing (dat zie je met substitutie 𝑡𝑡 = 𝑥𝑥 2 ).
Dat wil echter niet zeggen dat 𝑧𝑧 4 + 𝑧𝑧 2 + 1 onontbindbaar is. Alle veeltermen van ℝ[𝑧𝑧]
zijn te ontbinden in factoren van de eerste en of tweede graad.
Alleen zal er geen factor van de eerste graad zijn. Omdat deze veelterm te ontbinden
moeten we de trukendoos bovenhalen:
verschil
kwadraten
𝑧𝑧 4 + 𝑧𝑧 2 + 1 = 𝑧𝑧��
4
� 2𝑧𝑧 2�+
+��� ��1 − 𝑧𝑧 2 = �(𝑧𝑧 2 + 1) − 𝑧𝑧��(𝑧𝑧 2 + 1) + 𝑧𝑧� = (𝑧𝑧 2 − 𝑧𝑧 + 1)(𝑧𝑧 2 + 𝑧𝑧 + 1)
(𝑧𝑧 2 +1)2
verschil som/verschil
6 (𝑧𝑧 3 )2 2 kwadraten (𝑧𝑧 − 1)(𝑧𝑧 + 1)
3de machten
(𝑧𝑧 − 1)(𝑧𝑧2 + 𝑧𝑧 + 1)(𝑧𝑧 + 1)(𝑧𝑧2 − 𝑧𝑧 + 1)
ⓓ 𝑧𝑧 − 1 = −1 = 3 3
=
Je zou de opgave hier ook kunnen zien als een verschil van derde machten:
𝑧𝑧 6 − 1 = (𝑧𝑧 2 )3 − 13 en dat gaat in principe ook maar is lastiger (wel een goede DHZ)
ⓔ Deze opgave kan je alleen maar zien als een som van derde machten:
som
6 (𝑧𝑧 2 )3 3 3de machten (𝑧𝑧2 + 1)(𝑧𝑧4 − 𝑧𝑧2 + 1)
𝑧𝑧 + 1 = +1 =
Omdat alle coëfficiënten reële getallen zijn is ook 1 + 𝑖𝑖 nulwaarde en dus 𝑧𝑧 − (1 + 𝑖𝑖) =
𝑧𝑧 − 1 − 𝑖𝑖 een factor.
Je vindt dan nog 𝑎𝑎 uit het gegeven dat 𝐴𝐴(3) = 12. Deze waarde invullen en uitwerken
geeft dan het antwoord (DHZ).
Oefening 12 (76)
In ℤ[𝑧𝑧] (veeltermen met gehele getallen als coëfficiënten) zocht je dan in het 4de jaar
eerst naar delers van de constante term om daarna Horner toe te passen (deze methode
was overigens niet succes gegarandeerd).
In opgave ⓑ en ⓒ zal dat lukken, maar in deze opgave, waar de coëfficiënten niet eens
gehele getallen zijn, niet.
Maar als je hier goed kijkt is de som van de coëfficiënten gelijk aan 1 en dan geldt:
𝐴𝐴(1) = 0
Je kan dan Horner toepassen (DHZ) en dan krijg je een quotiënt van de tweede graad
waarvan je de nulwaarden kan vinden.
Oefening 13 (76)
𝐴𝐴(−1) = 0
�
𝐴𝐴(2𝑖𝑖) = 0
Alternatieve werkwijze 1
De twee gegeven delers leveren samen al een factor van de tweede graad op. De gegeven
veelterm is van de derde graad en we kunnen dan de methode van de onbepaalde
coëfficiënten toepassen (zie ook pp. 72-73 in het handboek).
Dan is
Deze methode heeft als voordeel dat je meteen ook al de ontbinding in factoren hebt.
Alternatieve werkwijze 2
Pas de regel van Horner toe voor de deler 𝑧𝑧 + 1 en stel de rest gelijk aan 0. Pas op het
bekomen quotiënt nog eens Horner toe met de deler 𝑧𝑧 − 2𝑖𝑖 en stel de rest nog eens gelijk
aan 0. Dat zal ook 𝑎𝑎 en 𝑏𝑏 opleveren en ook meteen het quotiënt.
Oefening 15 (76)
Dit kan je ook mooi doen met de methode van de onbepaalde coëfficiënten.
De deler
is van de tweede graad, dus is de rest hoogstens van de eerste graad en kunnen we
stellen:
𝑅𝑅(𝑧𝑧) = 𝑎𝑎𝑎𝑎 + 𝑏𝑏
𝑄𝑄(𝑥𝑥) kennen we verder niet maar dat is ook niet nodig want er is gegeven:
𝐴𝐴(0) = 𝑄𝑄(𝑧𝑧) ∙ 0 + 𝑎𝑎 ∙ 0 + 𝑏𝑏 = 𝑏𝑏 = 2 + 𝑖𝑖 𝑏𝑏 = 2 + 𝑖𝑖
� ⟺ �
𝐴𝐴(𝑖𝑖) = 𝑄𝑄(𝑧𝑧) ∙ 0 + 𝑎𝑎 ∙ 𝑖𝑖 + 𝑏𝑏 = 4 𝑎𝑎 = −1 − 2𝑖𝑖
Oefening 16 (76)
Oefening 17 (76)
Stel 𝐴𝐴(𝑧𝑧) = 𝑎𝑎𝑧𝑧 3 + 𝑏𝑏𝑧𝑧 2 + 𝑐𝑐𝑐𝑐 (er is geen constante term) en werk het gegeven uit. De
overeenkomstige coëfficiënten in het linker- en rechterlid aan elkaar gelijkstellen geeft
dan een stelsel waaruit je 𝑎𝑎, 𝑏𝑏 en 𝑐𝑐 kan vinden.
Voor het tweede deel van de vraag vervang je in het gegeven achtereenvolgens
𝑧𝑧 = 1, 𝑧𝑧 = 2, ⋯ , 𝑧𝑧 = 𝑛𝑛. De verschillende linker- en rechterleden optellen levert dan het
antwoord op.
Oefening 18 (76)
𝑎𝑎 + 𝑏𝑏 = 3 𝑎𝑎 = 2
−(3+𝑖𝑖) (𝑎𝑎��
� +�𝑏𝑏)
�+ ⏟
𝑐𝑐 𝑖𝑖 = 3 + 𝑖𝑖 ⎧ ⎧
𝑠𝑠 = 𝑎𝑎 + (𝑏𝑏 + 𝑐𝑐𝑐𝑐) = − = 3 + 𝑖𝑖 ⎧ ⎪𝑐𝑐 = 1 ⎪𝑏𝑏 = 1
1 ∈ℝ ∈ℝ
� ⟺ ⟺ ⟺
𝑚𝑚+2𝑖𝑖 ⎨ 𝑎𝑎𝑎𝑎
� + 𝑎𝑎𝑎𝑎
� 𝑖𝑖 = 𝑚𝑚
⏟ + 2𝑖𝑖 ⎨𝑎𝑎𝑎𝑎 = 𝑚𝑚 ⎨𝑐𝑐 = 1
𝑝𝑝 = 𝑎𝑎 ∙ (𝑏𝑏 + 𝑐𝑐𝑐𝑐) = = 𝑚𝑚 + 2𝑖𝑖 ⎩ ∈ℝ ∈ℝ ⎪ ⎪
1 ∈ℝ
⎩𝑎𝑎𝑎𝑎 = 2 ⎩𝑚𝑚 = 2
Merk op dat het gegeven dat 𝑚𝑚 ∈ ℝ hier van belang is want anders mag de overgang ⟺
niet gemaakt worden.
Oefening 19 (76)
𝑐𝑐≠0 1
Uit (2) kunnen we 𝑐𝑐 vinden: −6√3𝑐𝑐 2 − 3√3𝑐𝑐 = 0 ⟺ 2𝑐𝑐 2 + 𝑐𝑐 = 0 ⟺ 2𝑐𝑐 + 1 = 0 ⟺ 𝑐𝑐 = − 2
Merk op dat het niet zo eenvoudig zou geweest zijn om deze oplossing te vinden als niet
vooraf gegeven was dat er een reële oplossing is.
De rest van de vraag zou weinig problemen mogen opleveren: eerst Horner toepassen
en dan hou je een vergelijking van de tweede graad over.
Oefening 20 (76)
Aantonen dat 2 − 3𝑖𝑖 een wortel is doe je door 𝑓𝑓(2 − 3𝑖𝑖) te berekenen (DHZ) en
(hopelijk) vast te stellen dat dit gelijk is aan 0. Merk op dat hier altijd 𝑓𝑓(2 − 3𝑖𝑖) = 0, los
van de waarde van 𝜆𝜆.
Stel nu de zuiver imaginaire nulwaarde van 𝑓𝑓(𝑧𝑧) gelijk aan 𝑎𝑎𝑎𝑎 met 𝑎𝑎 ∈ ℝ0 .
Dan moet
Dus is:
De twee gevonden waarden van 𝑎𝑎 invullen in (1) geeft telkens de bijbehorende 𝜆𝜆.
Een goede DHZ is dan telkens zelf nog eens de derde nulwaarde te zoeken.
Ook hier is het gegeven dat 𝜆𝜆 ∈ ℝ van belang want anders mag de overgang naar het
stelsel niet gemaakt worden.
Oefening 22 (76)
DHZ
(𝑧𝑧 − 2)(𝑧𝑧 2 − 2𝑧𝑧 + 2) = 0 ⟺ 𝑧𝑧 = 2 ∨ 𝑧𝑧 = 1 + 𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = 1 − 𝑖𝑖
Met deze nulwaarden komen in het vlak van Gauss (complexe vlak) de punten
𝐴𝐴(2,0), 𝐵𝐵(1,1) en 𝐶𝐶(1, −1) overeen.
1−0 −1−0
De richtingscoëfficiënt van 𝐴𝐴𝐴𝐴 is 1−2 = −1 en deze van 𝐴𝐴𝐴𝐴 is 1−2
= 1 zodat 𝐴𝐴𝐴𝐴 ⊥ 𝐴𝐴𝐴𝐴
en |𝐴𝐴𝐴𝐴| = |𝐴𝐴𝐴𝐴| = √2 zodat ∆𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 gelijkbenig en rechthoekig is (in 𝐴𝐴).
Merk op dat alle coëfficiënten van de veelterm reële getallen zijn en de nulwaarden dus
voorkomen en paren van toegevoegd complexe getallen.
Oefening 23 (76)
som derde −1
machten
3 3 3
𝑧𝑧 = 𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 = −𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 + 𝑖𝑖 = 0 3 3
⟺ 2
(𝑧𝑧 + 𝑖𝑖)(𝑧𝑧 − 𝑖𝑖𝑖𝑖 + 𝑖𝑖⏞2 ) =0
Daarbij geldt dat (met gebruikmaking van de formules voor de som en het product van
de wortels van een vierkantsvergelijking):
−1 −𝑖𝑖
𝑝𝑝 ∙ 𝑞𝑞 = 1
= −1 en 𝑝𝑝 + 𝑞𝑞 = − 1
= 𝑖𝑖
−1
ⓐ 𝑝𝑝 ∙ 𝑞𝑞 = 1
= −1
2
ⓑ 𝑝𝑝2 + 𝑞𝑞 2 = �
(𝑝𝑝��
+�𝑞𝑞)
� − 2 𝑝𝑝𝑝𝑝
�=1
𝑖𝑖 −1
ⓒ niet te kennen
Opmerking
Niet gevraagd maar wel een goede oefening is 𝑝𝑝 en 𝑞𝑞 wél eens expliciet te zoeken:
DHZ √3 1 √3 1
𝑧𝑧 3 = 𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 = −𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = + 2 𝑖𝑖 ∨ 𝑧𝑧 = − + 𝑖𝑖
2 2 2
Dit kan je vinden via de algemene methode met de goniometrische vorm van
𝜋𝜋 𝜋𝜋
𝑖𝑖 = 1 ∙ �cos 2 + 𝑖𝑖sin 2 �
som derde −1
machten
3 3 3
𝑧𝑧 = 𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 = −𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 + 𝑖𝑖 = 0 3 3
⟺ 2
(𝑧𝑧 + 𝑖𝑖)(𝑧𝑧 − 𝑖𝑖𝑖𝑖 + 𝑖𝑖⏞2 ) =0
DHZ
𝑧𝑧 3 = 𝑖𝑖 ⟺ 𝑧𝑧 + 𝑖𝑖 = 0 ∨ 𝑧𝑧 2 − 𝑖𝑖𝑖𝑖 − 1 = 0 ⟺ ⋯
Oefening 24 (77)
Een complex getal dat in het vlak van Gauss op een cirkel met middelpunt de oorsprong
en straal 1 ligt kan geschreven worden als:
1 cos𝛼𝛼−sin𝛼𝛼 cos𝛼𝛼−𝑖𝑖sin𝛼𝛼
cos𝛼𝛼+𝑖𝑖sin𝛼𝛼
= cos2 𝛼𝛼−𝑖𝑖 2 sin2 𝛼𝛼 = cos2 𝛼𝛼+sin2𝛼𝛼 = cos𝛼𝛼 − 𝑖𝑖sin𝛼𝛼
Alle coëfficiënten zijn reële getallen, dus als cos𝛼𝛼 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼 een oplossing is, is
cos𝛼𝛼 − 𝑖𝑖sin𝛼𝛼 ook een oplossing.
De som van de omgekeerden van deze twee oplossingen is dus hetzelfde als de som van
deze oplossingen:
1 1
cos𝛼𝛼+𝑖𝑖sin𝛼𝛼
+ cos𝛼𝛼−𝑖𝑖sin𝛼𝛼 = (cos𝛼𝛼 − 𝑖𝑖sin𝛼𝛼) + (cos𝛼𝛼 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼) = 2cos𝛼𝛼
Deze twee oplossingen zorgen voor een factor van de tweede graad die eruit ziet als:
�𝑧𝑧 − (cos𝛼𝛼 − 𝑖𝑖sin𝛼𝛼)��𝑧𝑧 − (cos𝛼𝛼 + 𝑖𝑖sin𝛼𝛼)� = �(𝑧𝑧 − cosα) − 𝑖𝑖sinα��(𝑧𝑧 − cosα) + 𝑖𝑖sinα�
2
= �(𝑧𝑧 − cosα)� − 𝑖𝑖 2 sin2 𝛼𝛼 = 𝑧𝑧 2 − 2cosα∙z+1
Dat geldt ook voor de andere twee oplossingen cos𝛽𝛽 + 𝑖𝑖sin𝛽𝛽 en cos𝛽𝛽 − 𝑖𝑖sin𝛽𝛽 zodat de
som van de omgekeerden van de vier wortels van de vergelijking kan geschreven
worden als
2cos𝛼𝛼 + 2cos𝛽𝛽
Als je het rechterlid zou uitwerken vind je −2cos𝛼𝛼 − 2cos𝛽𝛽 als coëfficiënt van 𝑧𝑧 3 zodat
dus
Oefening 25 (77)
We hebben hiervoor gezien dat alle veeltermen in ℝ[𝑥𝑥] ontbindbaar zijn in factoren van
de eerste en/of de tweede graad. Alleen 𝑥𝑥 2 + 1 is niet verder ontbindbaar in factoren
van de eerste graad.
Opmerking
Oefening 26 (77)
We hebben hiervoor gezien dat elke veelterm (vergelijking) van oneven graad met reële
coëfficiënten altijd (minstens) één reële nulwaarde (wortel) heeft. Antwoord B valt dus
al af.
Antwoord D is verdacht gedetaillerd, dus dat zou wel eens het juiste kunnen zijn. Maar
hoe kunnen we daar zeker van zijn?
Maar met wat vindingrijkheid kunnen we toch snel het antwoord vinden. We
herschrijven eerst de opgave:
𝑥𝑥 5 + 𝑥𝑥 + 1 = 0 ⟺ 𝑥𝑥 5 = −𝑥𝑥 − 1
Hier zien we heel duidelijk aan het unieke snijpunt dat de vergelijking juist één reële
oplossing heeft en dat deze inderdaad in [−1,0] ligt.
Merk op dat deze werkwijze wel niet de exacte waarde van de reële oplossing geeft,
maar die was ook niet gevraagd.
Oefening 27 (77)
Nog eens ter herinnering: een veelterm van de vierde graad met reële coëfficiënten heeft
(rekening houdend met de multipliciteit):
ofwel vier reële nulwaarden (waarvan er twee, drie of vier kunnen samenvallen)
ofwel twee reële (eventueel samenvallend) en twee toegevoegd complexe nulwaarden
ofwel twee paren van toegevoegd complexe nulwaarden
We kunnen de gegeven veelterm zien als het quotiënt van de euclidische deling van
𝑥𝑥 5 − 1 door 𝑥𝑥 − 1. Ga zelf eens na dat het quotiënt inderdaad de gegeven veelterm is:
𝑥𝑥 5 − 1 = (𝑥𝑥 − 1)(𝑥𝑥 4 + 𝑥𝑥 3 + 𝑥𝑥 2 + 𝑥𝑥 + 1)
𝑥𝑥 5 − 1 = (𝑥𝑥 − 1)(𝑥𝑥 4 + 𝑥𝑥 3 + 𝑥𝑥 2 + 𝑥𝑥 + 1) ⟺ 𝑥𝑥 − 1 = 0 ∨ 𝑥𝑥 4 + 𝑥𝑥 3 + 𝑥𝑥 2 + 𝑥𝑥 + 1 = 0
De beeldpunten daarvan liggen op een regelmatige vijfhoek. Het enige hoekpunt dat
overeenkomt met een reële oplossing (dus op de 𝑥𝑥-as ligt) is (1,0) en dat komt overeen
met de oplossing van 𝑥𝑥 − 1 = 0 ⟺ 𝑥𝑥 = 1.
De vier andere hoekpunten, die allemaal niet-reële oplossingen voorstellen, zijn dus de
beeldpunten van de oplossingen van 𝑥𝑥 4 + 𝑥𝑥 3 + 𝑥𝑥 2 + 𝑥𝑥 + 1 = 0.
Oefening 31 (77)
De vergelijking heeft alleen maar reële coëfficiënten en zal dus minstens één reële
oplossing hebben.
Dit lijkt ook heel goed op een volkomen derde macht maar niet niet goed genoeg:
3 3
𝐴𝐴(𝑥𝑥) = 𝑥𝑥 3 − 3𝑥𝑥 2 + 3𝑥𝑥 + 1 = �������������
(𝑥𝑥 3 − 3𝑥𝑥 2 + 3𝑥𝑥 − 1) + ⏟
2 = (𝑥𝑥 − 1)3 + � √2�
(𝑥𝑥−1)3 3 3
� √2�
en dit kunnen we wel ontbinden als een som van derde machten:
3 3 3 3 3 2
(𝑥𝑥 − 1)3 + � √2� = �(𝑥𝑥 − 1) + √2� �(𝑥𝑥 − 1)2 − √2(𝑥𝑥 − 1) + � √2� �
3
De eerste factor gelijkstellen aan 0 levert op: 𝑥𝑥 = 1 − √2
De tweede factor is van de tweede graad en zal geen reële oplossingen hebben (DHZ).
De vergelijking heeft dus één reële wortel zodat het juiste antwoord die wortel en dus E
is.
Opmerking
DHZ
𝑥𝑥 3 − 3𝑥𝑥 2 + 3𝑥𝑥 + 1 = 0 ⟺ (𝑡𝑡 + 1)3 − 3(𝑡𝑡 + 1)2 + 3(𝑡𝑡 + 1) + 1 = 0 ⟺ 𝑡𝑡 3 = −2
3 3 3 3
⟺ 𝑡𝑡 = √−2 = − √2 ⟺ 𝑥𝑥 = − √2 + 1 = 1 − √2