You are on page 1of 25

Korte inhoud

Vraag jezelf vrij


BYRON KATIE & STEPHEN MITCHELL

Byron Katie is de grondlegger van The Work, een methode om negatieve


gedachten op te sporen en te onderzoeken. In Vraag jezelf vrij laat zij zien dat
emoties zoals verdriet, boosheid en ontevredenheid worden veroorzaakt door
het feit dat we onze negatieve gedachten geloven.

Door jezelf vier belangrijke vragen te stellen leer je dat onze gedachten niet
altijd ons leven hoeven te bepalen. Op die manier verliezen negatieve
gedachten hun macht. Wanneer we accepteren dat onze gedachten niet de
waarheid verkondigen, is het makkelijker om er afstand van te nemen. Pas
dan kunnen we met mildheid kijken naar anderen en naar onszelf.

Bevrijd je van destructieve en onware gedachten, stel je hoofd en hart open


en word gelukkig.
Voor jou
Inhoudsopgave

Voorwoord 9
Over het onderzoek 21
Over de Diamantsoetra 23
Over deze versie van de Diamantsoetra 27

1 De kosmische grap 29
2 Buigen voor een zandkorrel 40
3 Het glansmoment 52
4 Geven is ontvangen 58
The Work in actie: ‘Dave zei niets tegen me’ 64
5 Alledaagse boeddha’s 86
6 Denken is alles, denken is goed 94
7 Thuis in het gewone 103
8 De ultieme vrijgevigheid 109
9 Liefde is het ware verhaal 116
10 Onderzoekend leven 125
11 Het geschenk van kritiek 131
12 Een kat leren blaffen 136
The Work in actie: ‘Mijn moeder valt me aan’ 144
13 De wereld achter de namen 176
14 Niets is van ons 180
15 Thuiskomen 190
16 Alles gebeurt vóór jou, niet mét jou 194
17 Leven zonder afscheiding 202
18 Vrijheid is: niet geloven wat je denkt 209
The Work in actie: ‘Sophia luistert niet’ 213
19 Onvoorstelbare rijkdom 229
20 Het volmaakte voertuig 233
21 Niets te verliezen 239
22 Ruim de rommel op 242
23 Dankbaarheid kent geen waarom 245
24 De oorzaak van al het lijden 256
The Work in actie: ‘Daniel komt zijn beloften niet na’ 262
25 Gelijkwaardige wijsheid 273
26 Een boeddha in huis 281
27 De ruimte tussen de gedachten 286
28 Poets je tanden! 292
29 Transparant zijn 297
30 Een wereld die alleen maar vriendelijk is 303
The Work in actie: ‘Glenn is weer aan de drank’ 307
31 De ware aard van alles 316
32 Hou van de droom 322

Appendix 325
Contactinformatie 347
Dankwoord 349
Over de auteurs 350
Voorwoord

Vraag jezelf vrij is een boek over ruimhartigheid. Hoe kunnen we niet slechts
af en toe, maar altijd ruimhartig zijn, alle dagen van ons leven? Dat klinkt als
een onbereikbaar ideaal, maar stel dat het mogelijk is? Stel dat ruimhartigheid
net zo natuurlijk kan worden als ademhalen? In dit boek lees je hoe. Je hebt
er alleen een open hart voor nodig, dat bereid is alle verontrustende
gedachten die in je opkomen te onderzoeken. Als we beseffen wie we
werkelijk zijn, onder en achter ons verwarde denken, ontdekken we de
permanente, moeiteloze ruimhartigheid die ons geboorterecht is.
Byron Katie Mitchell (iedereen noemt haar Katie) spreekt vanuit de diepte
van realisatie. Haar methode van zelfonderzoek, die ze aanduidt als The
Work, is een soort mindfulness plus. Als we The Work doen, zijn we niet
alleen alert op stressvolle gedachten – de gedachten die alle woede, verdriet
en frustratie in de wereld brengen – maar we toetsen ze ook. Daardoor
verliezen ze hun macht over ons.
‘Grote, spirituele teksten beschrijven het wat,’ zegt Katie. ‘Ze beschrijven
wat het betekent om vrij te zijn. The Work is het hoe. Het vertelt je precies
hoe je elke gedachte die de weg naar vrijheid blokkeert, kunt vinden en
onderzoeken. Het geeft je rechtstreekse toegang tot het ontwaakte denken.’
Vraag jezelf vrij laat je de wereld zien door de ogen van iemand die is
ontwaakt in de werkelijkheid, de pracht van het moment, die gelukzalige
toestand waarin geen afscheiding bestaat en het hart overstroomt van liefde.

Voor de lezers die niets over Byron Katie weten, volgt hier wat
achtergrondinformatie. Terwijl ze het leven leidde van een gemiddelde
Amerikaanse vrouw – tweede huwelijk, drie kinderen, succesvolle carrière –
raakte ze in een tien jaar durende neerwaartse spiraal van depressie, angst en
dwang, zelfhaat en suïcidale wanhoop. Ze dronk buitensporig, at de liters ijs
op die haar man voor haar meenam en nam codeïnetabletten in alsof het
snoepjes waren. Op een gegeven moment woog ze meer dan honderd kilo. Ze
sliep met een .357 Magnum onder haar bed. Ze bad elke dag of ze de
volgende ochtend niet meer wakker hoefde te worden, en de enige reden
waarom ze geen eind aan haar leven maakte, was de bezorgdheid om haar
kinderen. De laatste twee jaar van deze marteling lukte het haar nog maar
zelden om de deur uit te gaan. Ze bleef dagen achter elkaar op haar
slaapkamer en had zelfs niet meer de fut om te douchen of haar tanden te
poetsen. (Waarom zou ik, dacht ze. Het heeft allemaal totaal geen zin.) In
februari 1986, ze was toen drieënveertig jaar, meldde ze zich aan bij een
kliniek voor vrouwen met een eetstoornis. Dat was de enige behandeling die
haar verzekering wilde vergoeden. De bewoners waren zo bang voor haar dat
ze werd weggestopt op een zolderkamer die ’s nachts gebarricadeerd werd.
Ze dachten dat ze anders misschien naar beneden zou komen en hun iets
vreselijks zou aandoen.
Na ongeveer een week in de kliniek kreeg Katie een ervaring die haar leven
veranderde. Ze lag op de grond (ze vond dat zij het niet verdiende om in een
bed te slapen), toen een kakkerlak via haar enkel naar haar voet kroop. Ze
deed haar ogen open, en al haar depressiviteit, alle angst, alle gedachten die
haar hadden gekweld, waren verdwenen. ‘Toen ik op de grond lag, begreep ik
dat toen ik sliep, voor de kakkerlak en de voet, voor welke gedachte dan ook,
voor welke wereld dan ook, er niets was, niets is. In die seconde werden de
vier vragen van The Work geboren.’ Ze voelde een overweldigende vreugde.
Die vreugde duurde uren, dagen, maanden, jaren.
Haar kinderen, die altijd in angst voor haar uitbarstingen hadden geleefd,
herkenden Katie nauwelijks toen ze thuiskwam. Haar ogen stonden anders.
‘Het blauw was zo helder, zo mooi geworden,’ zei haar dochter Roxann. ‘Als
je in die ogen keek, zag je dat ze zo onschuldig was als een baby. Ze was de
hele dag blij, elke dag weer. Het leek wel alsof ze overstroomde van liefde.’
Het grootste deel van de tijd zei ze niets en zat in haar stoel bij het raam, of
ze was in de woestijn. Haar jongste zoon, Ross, zei: ‘Voor de verandering
kon ik haar niet in de ogen kijken; daarna kon ik niet meer stoppen met haar
in de ogen kijken.’
Katie had er jaren voor nodig om te leren hoe ze over haar nieuwe staat van
zijn moest praten. Een referentiekader voor haar bewustzijn was er niet. Ze
had nooit spirituele boeken gelezen of van spirituele oefeningen gehoord.
Haar eigen ervaring was haar enige leidraad. Ze had niets nodig behalve het
onderzoek dat actief was in haar innerlijk.
Katies wedergeboorte was radicaler dan het soort bekeringservaringen dat
William James beschrijft in zijn Vormen van religieuze ervaring. Zelfs zo
radicaal dat ze opnieuw moest leren (of, vanuit haar perspectief: voor het
eerst moest leren) om mens te zijn. Hoe moest ze functioneren in tijd en
plaats, hoe schikte ze de werkelijkheid in werkwoorden en voorzetsels zodat
ze met mensen kon communiceren, hoe kon ze doen alsof verleden en
toekomst ‘echt’ bestaan? Het effect was precies het tegenovergestelde van de
doorsneebekeringservaring, in de zin dat het niet uitmondde in de omarming
van een religieuze overtuiging. In haar helderheid kon en mocht geen enkele
overtuiging standhouden, en dat gold voor zowel godsdienstige concepten als
alle andere gedachten. Na haar ontwaken bleef ze de permanente
aanwezigheid voelen – zíjn – van de liefde waarin ze wakker was geworden.
‘Ik had het gevoel dat als ik mijn vreugde uitte, het dak van de kliniek zou
worden geblazen. Van de hele planeet. En zo voelt het nog steeds,’ zegt ze.
Te midden van haar enorme vreugde bleven er dat eerste jaar overtuigingen
en concepten in haar opkomen. Wat ze ermee deed, was ze onderzoeken. Ze
trok vaak in haar eentje de woestijn in, een paar blokken verderop van haar
huis in Barstow, Californië, om deze gedachten te onderzoeken.

Telkens als er een overtuiging in me opkwam – de beruchtste was: ‘Mijn


moeder houdt niet van me’ – was het alsof er een atoombom in mijn lijf
ontplofte. Ik begon te trillen, ik verstarde, en mijn vrede verdween. De
overtuiging kon ook samengaan met tranen en het verkrampen van mijn
lichaam. Voor een toeschouwer leek het misschien alsof ik van top tot
teen stijf stond van ontzetting en verdriet. Maar in werkelijkheid bleef ik
dezelfde helderheid, vrede en blijdschap voelen waarmee ik was
ontwaakt op de vloer van de kliniek, zonder ik, zonder de wereld, alleen
een schaterlach die uit mijn mond stroomde. De overtuiging die de kop
had opgestoken, verschrompelde altijd in het licht van de waarheid en
verdween in het niets. Het getril in mijn lichaam werd veroorzaakt door
het residu van die opvatting, dat zich manifesteerde als een onbehaaglijk
gevoel. Door dit onbehagen wist ik automatisch dat het verhaal niet waar
was. Niets was waar. Dit besef ervoer ik als glorieuze humor, glorieuze,
hartstochtelijke vreugde.

Het onderzoek ging ongeveer een jaar door, tot alle overtuigingen en
concepten in rook waren opgegaan. De methode was in het laboratorium van
haar ervaring getest met een striktere maatstaf van oordeelkundigheid dan de
meest minutieuze breinwetenschapper zou kunnen bedenken. Elke gedachte
of mentale manifestatie die Katie van haar stuk kon brengen of ertoe leidde
dat ze inleverde op haar vreugde en vrede, werd aan een rigoureus onderzoek
onderworpen, net zolang tot de gedachte met begrip benaderd was. ‘Ik ben
iemand die alleen wil wat is,’ zegt Katie. ‘Door elk concept dat in me
opkwam als een vriend te verwelkomen, bleek ik vrijheid te verwerven. Daar
begint en eindigt The Work: in mij. The Work maakt duidelijk dat je alles
kunt liefhebben, precies zoals het is. En het laat ook zien hoe.’ Toen ze in de
loop van het tweede jaar na haar ontwaken klaar was met dit proces, bleef
alleen de helderheid over.
Nadat Katie was thuisgekomen uit de kliniek verspreidde het nieuws over
een ‘verlichte dame’ zich als een lopend vuurtje door Barstow. Sommige
mensen voelden zich onweerstaanbaar aangetrokken tot haar en haar vrijheid.
Toen steeds meer mensen een afspraak met Katie wilden, besefte ze dat deze
mensen niet haar nabijheid nodig hadden, maar een manier om zelf te
ontdekken wat zij had gerealiseerd. The Work is een concretisering van het
woordeloze onderzoek dat in haar was geboren en dat ze had geleefd en
getest. Nu zette ze het, als in slow motion, over in taal, zodat andere mensen
het konden gebruiken. In de afgelopen eenendertig jaar heeft het miljoenen
mensen overal ter wereld geholpen zich te bevrijden van spanning, frustratie,
woede en verdriet.

Vraag jezelf vrij is opgebouwd rond de Diamantsoetra, een van de grote


spirituele wereldteksten. De soetra is een uitgebreide meditatie over
onzelfzuchtigheid. In het dagelijks gebruik is onzelfzuchtig een synoniem
van ruimhartig; het betekent: ‘handelen omwille van een ander mens in plaats
van jezelf’. Maar de letterlijke betekenis van dit woord is ‘zelfloos’, en dat
betekent zowel ‘geen zelf hebben’ als ‘beseffen dat er geen zelf bestaat’. Je
denkt misschien dat deze tweede betekenis een spiritueel concept is, omdat
elke poging om van je zelf af te komen net zo onmogelijk lijkt als weglopen
van je eigen schaduw. Maar als je een poos met het onderzoek of met
meditatie bezig bent geweest, kun je zien dat ‘zelf’ hier feitelijk het concept
is, meer dan ‘geen zelf hebben’. Hoe je ook je best doet, het is onmogelijk in
de realiteit iets te vinden wat met dat naamwoord overeenkomt. Zoals de
soetra in al zijn variaties leert, komt er in het heldere denken geen zelf en
geen ander voor. Zodra je deze waarheid begrijpt, is dat het radicale einde
van zelfzucht. Hoe meer je zelfgevoel oplost in het licht van bewustheid, hoe
ruimhartiger je natuur wordt. Dit is de centrale waarheid waarvoor de soetra
ons de ogen probeert te openen.

Een van mijn taken als coauteur van dit boek was een balans te vinden tussen
hoe het klopt voor Katie en een groot publiek ermee uit de voeten kan. Dat
proces kon alleen maar op een pertinente mislukking uitlopen, hoewel
‘mislukking’ voor Katie een obscuur begrip is. ‘De Diamantsoetra,’ e-mailde
ze terwijl ze een meter van me af op de sofa zat, ‘schreeuwt om een
bewustheid die nergens mee te vergelijken is. De soetra weet wat de
simpelste manier is om de waarheid te presenteren: alles ontkrachten wat
gezegd kan worden. Dat is correct en ruimhartig. Ik zeg of schrijf mijn
commentaren, jij polijst en zuivert ze tot ze mijn ervaring zo dicht mogelijk
benaderen, maar toch liegen die woorden. Je hebt een moeilijke taak, liefste.
Om niet te zeggen een ondoenlijke.’
Ik genoot van mijn ondoenlijke taak. Waar ik tekortschoot, vangen Katies
woorden dat zelf op. Waar ik geslaagd ben, klinken de woorden als Katie:
helder, liefdevol, geestig, gul, actueel en behulpzaam waarschuwend.
Ik heb een paar Katie-verhalen opgenomen uit het eerste jaar na haar wake-
up in de realiteit. Het nadeel daarvan is dat ik hierin verwijs naar wat Katie
‘de vrouw’ noemt, de persoon Byron Katie, iets wat zij niet vaak nodig vindt
om te doen. Ik heb haar deze verhalen alleen door mijn intense fascinatie
kunnen ontfutselen. Het voordeel ervan is dat ze de waarheden van de
Diamantsoetra levendiger en persoonlijker maken. Deze verhalen kunnen
voor sommige lezers ongemakkelijk of zelfs beangstigend zijn. Ze kunnen
misschien de indruk wekken dat Katies ervaring een soort psychose was en
daarom niet serieus genomen hoeft te worden. Maar hoe wild sommige ook
mogen klinken, ze gaan in essentie over een vrouw die in een proces van
extatisch vallen en opstaan een diepe, stabiele geestelijke gezondheid
opbouwt.
Er is maar weinig geschreven vanuit een innerlijke ervaring van diepe
zelfrealisatie. We moeten het doen met beknopte pennenstreken en oneliners
van de oude meesters. ‘Toen hij de perzikbloesems zag,’ zoals de oude
overleveringen vermelden – of ‘Toen de deur tegen zijn been sloeg en het
brak’ – ‘ontwaakte hij op slag.’ Geen woord over de hele wereld die instortte
en veranderde voor de verbijsterde zoeker. En vrijwel niets over de nasleep
van deze ervaringen. Bovendien is ontwaken met een volledig blanco
voorgeschiedenis een grote zeldzaamheid. Ik ken uit de twintigste eeuw maar
één voorbeeld dat te vergelijken is met de diepte van Katies ervaring: die van
de Indische wijsgeer Ramana Maharshi. Ramana beschreef de uitwerking van
zijn ontwaken relatief gedetailleerd, maar omdat hij monnik was en in een
cultuur leefde waar ervaringen als deze erkend en hooggeschat werden,
ondervond hij geen integratieproblemen. Een paar mensen kwamen hem eten
en kleren brengen. Voor de rest lieten ze hem met rust in zijn toestand van
samadhi (diepe concentratie). Hij bleef gewoon op zijn berg zitten. Hij
hoefde niet terug te keren naar een gezin en een maatschappij waar hij moest
autorijden of boodschappen doen in een supermarkt. (‘Ik ook niet,’ zegt
Katie.)
De gebruikelijke ontwaking die plaatsvindt door intensieve meditatie is
veel scherper: een flits van inzicht die je een ongelooflijke duw in de rug
geeft en een bepaalde mate van helderheid in je leven teweegbrengt, gevolgd
door een massa geploeter terwijl dat inzicht indaalt en de transformatie zich
voltrekt. ‘Het is niet dat ik geen vreugde heb,’ zei de latere zenmeester Tung-
shan tegen zijn leraar toen zijn innerlijke ogen waren opengegaan. ‘Maar het
is alsof ik een parel heb gevonden in een berg shit.’ Later komen er misschien
nog een of meer inzichten en volgt er nog meer karmisch puinruimen. Dat
zijn bijzondere processen. Elk inzicht is een parel van grote waarde,
waarvoor je onmiddellijk alles zou verkopen wat je hebt. Heel uitzonderlijk
zijn ze echter niet. Maar wat gebeurt er bij een alomvattende doorbraak? Dat
krijgen we te zien in de Katie-verhalen.
Een van de zegeningen van Katies verslag is dat het de term ‘verlichting’
ontdoet van zijn mystiek. Waarom staat er in de Diamantsoetra dat
verlichting niet bestaat? Waarom zei zenmeester Huang-po: ‘Verlichting is
het besef dat verlichting niet bestaat’? Katies klare taal schept duidelijkheid.
‘Op zijn simpelst gezegd betekent verlichting:

een luchtiger manier om de zichtbare wereld te ervaren. Als je


bijvoorbeeld gelooft dat de wereld een onvriendelijke plek is en je
ontdekt door het onderzoek dat die wél een vriendelijke plek is, word je
zelf vriendelijker. Je wordt vrijer, minder down, minder angstig. Ik
gebruik het woord ‘verlichting’ bij voorkeur niet voor een of andere
verheven gemoedstoestand, maar voor de heel concrete, nuchtere
ervaring van het begrijpen van een stressvolle gedachte. Zo geloofde ik
de gedachte ‘Mijn moeder houdt niet van me.’ Toen ik die onderzocht,
besefte dat ze niet waar was, de effecten van die overtuiging opspoorde
(de effecten op mijn emoties en handelingen), zag wie ik kon zijn zonder
die gedachte, haar omkeerde en overtuigende voorbeelden zocht van de
waarheid van deze omkeringen, was ik ‘verlicht’ op deze gedachte, en
heeft die me nooit meer belaagd… Dit is zo belangrijk om te begrijpen.
Mensen denken dat verlichting een bepaalde mystieke, transcendente
ervaring is. Maar dat klopt niet. Verlichting is net zo dichtbij als je eigen
stressvolste gedachte. Als je een gedachte gelooft die in strijd is met de
werkelijkheid, ben je de weg kwijt. Als je die gedachte onderzoekt en ziet
dat ze niet waar is, ben je daarop ‘verlicht’, ervan bevrijd. Op hetzelfde
moment ben je zo vrij als de boeddha. Dan komt er weer een stressvolle
gedachte op, die je gelooft of die je gaat onderzoeken. Dat is je volgende
kans om verlicht te worden. Zo simpel is het leven.

De verhalen vertellen over iemand die niet was voorbereid op haar wake-
upervaring in de realiteit. Ze had er niet naar verlangd, er niet voor geoefend,
ze wist zelfs niet wat het was. Ze had geen kaders voor wat er was gebeurd,
en niemand in haar omgeving had die. Het enige wat ze wist, was dat haar
leven onnoemelijk veranderd was. Een paranoïde, dwangmatige, suïcidale
vrouw was op slag een vreugdevol en vredig mens geworden, en ze had een
methode ontvangen die haar stevig in die toestand verankerde, zonder ooit
naar de wereld van de chaos terug te keren. ‘Ik ontdekte dat ik leed wanneer
ik mijn gedachten geloofde,’ zegt Katie, ‘en dat ik niet leed wanneer ik ze
niet geloofde, en dat geldt voor ieder mens. Zo simpel is vrijheid. Ik heb
ontdekt dat lijden een keuze is. Ik heb in mezelf een vreugde gevonden die
me nooit, geen moment meer heeft verlaten. Die vreugde zit in iedereen.
Altijd.’
Ze herinnerde zich niets van haar vroegere leven en stapte de geschiedenis
van haar gezin binnen met een onverschrokkenheid waar je alleen maar
ontzag voor kunt hebben. Vanuit het niets stonden opeens haar man en
kinderen voor de deur van de kliniek. ‘Is die onbekende mijn echtgenoot? Die
drie kleintjes die ik nooit eerder heb gezien… zijn dat mijn kinderen? Oké.’
De harde schijf was gewist. Er was geen leraar of traditie om haar te helpen
of uit te leggen wat er was gebeurd. Ze moest alles zelf uitpuzzelen. Ze had
geen idee van onze sociaal-maatschappelijke gewoonten. Als ze op straat een
onbekende zag lopen, ging ze naar hem toe en keek hem vol liefde in de
ogen. Als ze iemands huis binnenging omdat ze wist dat alles haar
toebehoorde, had ze geen idee dat de mensen haar gestoord zouden vinden.
Na die eerste ervaring is er nooit vervlakking opgetreden. Wel vond er
geleidelijk een aanpassingsproces plaats. Ze leerde haar bevlogenheid te
kanaliseren. Ze leerde ‘ik’ en ‘jij’ en ‘tafel’ en ‘stoel’ te zeggen, hoewel ze
wist dat deze woorden leugens waren.
Deze verhalen zijn ook illustratief voor het radicale karakter van de
Diamantsoetra. Als de auteur van de soetra zegt dat er geen zelf en geen
ander is, dan bazelt hij niet. Hij bedoelt niet simpelweg dat alles met elkaar
verbonden is. Hij bedoelt dat er letterlijk niet zo’n entiteit als een ‘zelf’
bestaat; dat ‘zelf’ niet meer is dan een mentaal concept, evenals de
ogenschijnlijke werkelijkheid van alles wat zich buiten ons bevindt (of in
ons).
De Katie-verhalen laten ook zien hoe het kan zijn en voelen als iemand
deze waarheid tot in het diepst van zijn wezen realiseert. Hoe extreem de
vorm van deze bewustheid er aan de buitenkant misschien ook uitziet,
innerlijk stroomt die in volmaakte harmonie. Het scheepje blijft zichzelf
zacht stroomafwaarts bewegen, zacht, zacht, zacht, zacht – niet de roerman,
alleen het scheepje. (En zelfs dat niet.)

Stephen Mitchell
Over het onderzoek

Als Katie in de volgende hoofdstukken het woord ‘onderzoek’ gebruikt, heeft


ze het over The Work. The Work bestaat uit vier vragen en wat zij een
omkering noemt; dat is een manier om het tegenovergestelde te ervaren van
wat je gelooft. De vragen zijn:

1. Is het waar?

2. Kun je absoluut zeker weten dat het waar is?

3. Hoe reageer je, wat gebeurt er wanneer je die gedachte gelooft?

4. Wie zou je zijn zonder die gedachte?

Op het eerste gezicht lijken dit zuiver rationele vragen. De enige manier om
echt te begrijpen hoe ze werken, is er zelf mee aan de slag te gaan. Maar je
kunt er al een glimp van opvangen, en zelfs iets van hun kracht ervaren, door
te kijken naar anderen die ze gebruiken. Op de website www.thework.com
staan talloze filmpjes waarin Katie The Work met mensen doet. Als de
vragen eerlijk worden beantwoord, komen ze tot leven. Ze spiegelen
waarheden terug die we niet kunnen zien als we naar de buitenwereld kijken.
(In de appendix staan instructies voor het toepassen van The Work. Op haar
website en in haar boek Houden van wat is staan nog gedetailleerdere
instructies.)
The Work is wel aangeduid als zelfhulp, maar het is veel meer dan dat: het
is zelfrealisatie. Als we een stressvolle gedachte onderzoeken, ontdekken we
zelf dat die onwaar is. Dan gaan we naar de oorzaak en het effect ervan
kijken, zodat we de ontnuchterende details zien van de pijnpatronen en
ontreddering die volgen als we deze gedachte geloven. Dan krijgen we een
blik uit de lege spiegel, uit de wereld achter ons verhaal over de wereld, en
zien we hoe ons leven zonder die gedachte zou zijn. Op het laatst ervaren we
het tegenovergestelde van wat we zo rotsvast geloofd hebben en gaan we op
zoek naar specifieke voorbeelden van omkeringen die waar zijn. Als we een
gedachte eenmaal diepgaand onderzoeken, verliest die haar macht om ons te
kwellen en komt ze ten slotte helemaal niet meer op. ‘Ik laat mijn gedachten
niet los,’ zegt Katie. ‘Ik benader ze met begrip. Dan laten ze míj los.’

S.M.
Over de Diamantsoetra

…de luisteraar die luistert in de sneeuw,


en, zelf niets, niets gewaarwordt
wat er niet is en het niets dat is.

In het Sanskriet heet deze soetra Vajracchedikā Prajñāpārmitā Sūtra, en dat


betekent ‘De soetra van het Diamantzwaard van de Transcendente
Wijsheidsgeschriften’ (‘diamantzwaard’ omdat het een geschrift met zo’n
compacte, glasharde wijsheid is dat het door twijfel kan snijden zoals een
diamant door glas). Wetenschappers veronderstellen dat hij rond 350 is
geschreven, hoewel hij volgens gangbaar gebruik in mahayanageschriften is
geschreven in de vorm van een dialoog met de historische boeddha die van
563 tot 483 voor Christus leefde. Nadat hij in 401 na Christus was vertaald in
het Chinees vond hij zijn weg door Oost-Azië en werd populair in veel
scholen van het boeddhisme, vooral het zenboeddhisme. Een in 868
gepubliceerde Chinese kopie van de soetra op hout, die nu tentoongesteld
wordt in een Brits museum, is een van de oudste gedrukte boeken in deze
wereld en dateert van 586 jaar voor de Gutenbergbijbel.
Hoewel de soetra een dialoog is, is die geen literaire tekst. Hij heeft
bijvoorbeeld niets van de charmes van Plato’s dialogen. Er komen veel
herhalingen in voor. Maar een punt dat het waard is om gemaakt te worden,
is het waard om herhaald te worden. De auteur heeft niet de bedoeling te
imponeren of te entertainen; hij probeert niet interessant of intellectueel te
doen. Hij wil dat wij ontwaken voor de realiteit, en voor het geval we iets niet
meteen begrepen hebben, zegt hij het een tweede keer, of een derde en een
vierde keer.
In zenkringen was het een beroemde soetra, vooral vanwege een
geschiedenis over Hui-neng, de zesde patriarch van zen, die als jongeman
houthakker was en niet kon lezen of schrijven. Toen hij op een dag naast een
winkel stond waar hij net een partij brandhout had afgeleverd, hoorde hij een
monnik de soetra reciteren. Bij de woorden ‘Ontwikkel een geest die nergens
vertoeft’ ging zijn geest open. Toen hij een zenmeester was geworden, prees
hij (of een fictieve versie van hem) de Diamantsoetra met verve. ‘De
boeddha schonk deze verhandeling speciaal voor zeer intelligente leerlingen.
Ze zal jullie in staat stellen het wezen van de geest te realiseren. Als je beseft
dat wijsheid inherent is aan je eigen geest, hoef je niet op een schriftelijke
autoriteit te vertrouwen. Want je kunt je eigen wijsheid gebruiken door
permanent te mediteren.’
Het is een radicale, revolutionaire tekst, die zijn eigen uitspraken steeds
weer onderuithaalt, zodat de lezer in geen enkel spiritueel concept thuis kan
raken, zelfs niet in het verfijnde ‘niet-zelf’. Net als het onderzoek blijft hij
terugverwijzen naar de geest die nergens vertoeft.
Er is nog een andere beroemde zengeschiedenis over de Diamantsoetra:

Te-shan, een geleerde onderzoeker van de Diamantsoetra, hoorde dat er


een oneerbiedige doctrine genaamd zen bestond. Deze onderwees dat er
‘een speciale overbrenging buiten de soetra’s’ bestond. Verontwaardigd
reisde hij af naar het zuiden om deze ketterij te onderzoeken. Toen hij op
de weg naar Li-chou kwam, stopte hij om eten te kopen bij een
theestalletje van een oude vrouw die noedels verkocht. De oude vrouw
vroeg: ‘Eerbiedwaardige, wat zijn dat allemaal voor boeken in uw
rijtuig?’ Te-shan antwoordde: ‘Dat zijn mijn aantekeningen en
commentaren over de Diamantsoetra.’ De oude vrouw zei: ‘Ik hoor dat
de Diamantsoetra zegt: “De geest van het verleden is ongrijpbaar, de
geest van de toekomst is ongrijpbaar, en de geest van het heden is
ongrijpbaar.” Welke geest wenst het eten?’ Te-shan was sprakeloos en
wist niets te zeggen. Even later vroeg hij: ‘Is er een zenmeester in de
buurt?’ De oude vrouw zei: ‘Meester Lung-t’an woont ongeveer een
halve kilometer hiervandaan.’
Te-shan ging naar Lung-t’ans tempel en bevraagde hem lange tijd. Toen
het heel laat geworden was, zei Lung-t’an: ‘Je kunt nu maar beter gaan
slapen.’ Te-shan nam afscheid van de meester en deed de deur open om
te vertrekken, maar het was aardedonker. ‘Het is donker buiten,’ zei hij.
Lung-t’an deed een kaars aan en stak hem zijn bezoeker toe. Op het
moment dat Te-shan de kaars wilde aannemen, blies Lung-t’an hem uit.
Toen ervoer Te-shan een plotseling ontwaken.
De volgende dag ging hij met al zijn aantekeningen en commentaren over
de Diamantsoetra naar de dharmahal en stak een toorts omhoog. Hij zei:
‘Zelfs als je de meest diepgaande leringen beheerst, is het alsof je één
enkele haar loslaat in de onmetelijkheid van het heelal. Zelfs als je alle
waarheden van de wereld hebt geleerd, is het alsof je een druppel water
uitgiet in een diep ravijn.’ Toen stak hij al zijn geschriften in brand,
maakte een buiging voor Lung-t’an en vertrok.

In Vraag jezelf vrij fungeert Katie als de oude vrouw die de elementaire vraag
stelt en de zenmeester die de kaars uitblaast, het nietige vlammetje dat licht
probeert te brengen in de alles omhullende duisternis. Als je denkt dat je in
dit boek waarheden hebt gevonden, zul je later misschien tot je vreugde
ontdekken dat ze door de adem achter haar woorden zijn uitgeblazen alsof het
kaarsjes op een verjaardagstaart waren. ‘Geloof geen woord van wat ik zeg,’
zegt Katie vaak. ‘Test het zelf. Waar het om gaat, is dat je ontdekt wat waar
is voor jóú, niet voor mij.’

S.M.
Over deze versie van de Diamantsoetra

Ik kan geen Sanskriet lezen, en de Engelse versie in dit boek is geen


vertaling; het is een vertolkende bewerking. Bij mijn voorbereidingen ben ik
afgegaan op bestaande Engelse vertalingen, vooral die van Edward Conze,
Thich Nhat Hanh, Bill Porter (Red Pine), A.F. Price en Mu Soeng.
Veel moderne lezers vonden de Diamantsoetra ontoegankelijk. (Een vriend
van mij, een oprechte zoeker, heeft het vier keer geprobeerd, in vier
verschillende vertalingen, maar kwam nooit verder dan de eerste vijf
hoofdstukken.) Daarom dacht ik er goed aan te doen om de dialoog te
verpakken in eenvoudige, niet-technische taal, hem te ontdoen van
esoterische voetangels en er leven in te blazen, zodat iedereen van zijn
wijsheid kan profiteren. In de originele tekst komen nog meer herhalingen
voor, en daarom heb ik enkele zeer uitvoerige fragmenten ingekort. Waar
mogelijk heb ik ook het accent verschoven van het metafysische naar het hier
en nu. Het was bovenal mijn bedoeling een tekst te creëren waar het heldere
licht van de boeddhageest doorheen schijnt.

S.M.
1

De kosmische grap

Dit heb ik gehoord: Boeddha verbleef eens in een gemeenschap met


twaalfhonderdvijftig monniken in de tuin van Anathapindika in Shravasti,
in het Jeta-bos. Als het ’s morgens vroeg tijd om te eten was, deed hij zijn
gewaad aan, pakte zijn kom en liep naar het stadje Shravasti. Terwijl hij
van huis tot huis ging, bedelde hij zijn maaltijd bij elkaar. Als hij klaar
was, ging hij terug naar de tuin en at zijn maaltijd. Dan borg hij zijn
gewaad en kom weer op en ging zitten.

Ik kom uit een klein woestijnstadje in Zuid-Californië. De mensen daar


denken dat Boeddha het blije, dikke mannetje is van het standbeeld dat je in
elk Chinees restaurant aantreft. Pas toen ik Stephen ontmoette, mijn man,
ontdekte ik dat dat dikke kereltje Pu-tai is, de Chinese god van de voorspoed.
Boeddha is de dunne, vertelde hij me, die met de serene glimlach op zijn
gezicht. Alle respect voor Stephens woorden, maar voor mij is de man met de
dikke buik ook de Boeddha. Hij snapt de grap. De grap dat alles een droom
is: het hele leven, alles. Niets is er ooit; niets kan ooit zijn, want op de
seconde dat iets lijkt te zijn, is het weg. Dat is pas komisch. Iedereen die het
snapt, heeft het recht om met zijn hele lijf die prachtige, schuddebuikende
lach te lachen.
Je kunt het ook zo zeggen. Het woord ‘boeddha’ betekent voor mij pure
ruimhartigheid: opperste, vreugdevolle ruimhartigheid, zonder links of rechts
of boven of beneden of mogelijk of onmogelijk. De ruimhartigheid die van
nature uit ieder mens stroomt die is ontwaakt in de realiteit. Ruimhartigheid
is wat er van je overblijft als je bent gaan zien dat er geen zelf bestaat. Er is
niets te weten en niemand om dat te weten. Hoe weet ik het dan? Wat een
mop!
De Diamantsoetra begint met een eenvoudige handeling: bedelen. Het
raakte me toen ik hoorde dat Boeddha zijn eten bij elkaar bedelde. Omdat hij
begreep hoe het universum werkt, wist hij dat er altijd voor hem werd
gezorgd. Hij zag zichzelf niet als een verheven, superieur wezen of zelfs een
spiritueel leraar. Hij weigerde te worden behandeld als een speciaal iemand
die door zijn leerlingen bediend zou moeten worden. Hij beschouwde
zichzelf als een eenvoudige monnik, met de taak er elke ochtend op uit te
gaan en om eten te bedelen. Een maaltijd per dag was alles wat hij nodig had.
Hij was wijs genoeg om bij elk huis aan te kloppen zonder zich in de
deuropening af te vragen of dit gezin hem iets zou geven. Hij begreep dat het
universum altijd vriendelijk is. Hij begreep het zo goed dat hij zwijgend zijn
kom kon ophouden naar iedere bewoner en rustig kon afwachten of hij ja of
nee kreeg. Een nee werd met dankbaarheid aanvaard, omdat Boeddha
begreep dat het voorrecht om hem te voeden aan iemand anders was
voorbehouden. Het ging niet om eten. Dat had hij niet nodig. Hij hoefde
zichzelf niet in leven te houden. Hij gaf mensen de gelegenheid om vrijgevig
te zijn.
Stephen vertelde me ook dat het woord ‘monnik’ duidt op iemand die
alleen is. Dat spreekt me aan, want in werkelijkheid zíjn we helemaal alleen.
Ieder van ons is de enige die er is. Er is niemand anders! ‘Monnik’ is voor
mij dus geen beschrijving van iemand die in een klooster is gegaan. Het is
een eerlijke beschrijving van iedereen; van mij, en ook van jou. In mijn
perspectief is een ware monnik iemand die begrijpt dat er geen ik is om te
beschermen of te verdedigen. Iemand die weet dat hij geen speciaal huis
nodig heeft en dus overal thuis is.
Toen in 1986 mijn ogen waren opengegaan voor de realiteit, drong het tot
me door dat al mijn lijden was voortgekomen uit verzet tegen wat is. Ik was
jarenlang erg depressief geweest en ik had de wereld de schuld gegeven van
al mijn problemen. Ik zie nu in dat de wereld niets te maken had met mijn
depressie; die werd veroorzaakt door wat ik gelóófde over de wereld. Ik
besefte dat ik leed als ik mijn gedachten geloofde, maar dat ik niet leed als ik
ze niet geloofde. Dit geldt voor ieder mens. Zo simpel is vrijheid.
Toen ik die ochtend mijn ogen opendeed, had ik geen thuis, geen familie en
geen zelf meer. Niets van dat alles was realiteit. Ik wist niets, hoewel ik
Katies geheugenarchief had en haar verhaal als referentiepunt kon gebruiken.
Mensen zeiden tegen me: ‘Dit is een tafel’, ‘Dit is een boom’, ‘Dit is je man’,
‘Dit zijn je kinderen’, ‘Dit is je huis’, ‘Dit is mijn huis’. Ze zeiden ook: ‘Niet
alle huizen zijn van jou’ (wat in mijn beleving absurd was). In het begin
moest er altijd iemand Katies naam, adres en telefoonnummer op een stukje
papier zetten, en dat hield ik in mijn zak. Ik zag herkenningspunten en prentte
die als de broodkorstjes van Hans en Grietje in mijn hoofd, zodat ik de weg
terug kon vinden naar wat mensen ‘mijn huis’ noemden. Alles was zo nieuw
dat ik dit een hele klus vond, al was ik niet verder dan vijf straten van het
huis in het dorp waar ik was opgegroeid. Soms liep Paul, de man van wie ze
zeiden dat hij mijn echtgenoot was, of een van de kinderen met me mee.
Ik was continu in extase. ‘Mijn’ of ‘van jou’ bestond niet. Er was niets
waar ik aan kon hechten, omdat ik nergens een naam voor had. Als ik
verdwaald was, liep ik vaak naar mensen toe en vroeg: ‘Weten jullie waar zij
woont?’ (In die begintijd kon ik onmogelijk ‘ik’ zeggen. Dat strookte niet
met mijn integriteit. Het was een leugen, en ik kon mezelf er niet toe zetten
die uit te spreken.) Iedereen was even aardig. Onschuld herkent men. Als
iemand een baby op de stoep achterlaat, nemen mensen hem op, geven hem
de zorg die hij nodig heeft en proberen uit te zoeken waar hij thuishoort. Ik
liep elk huis binnen, in de wetenschap dat het van mij was. Ik opende de deur
en viel pardoes binnen. Het was telkens weer schokkend dat de bewoners niet
beseften dat alles van ons allemaal is. Maar de mensen waren zacht met me.
Ze glimlachten en deden niet boos. Soms moesten ze lachen, alsof ik iets
grappigs had gezegd. Een van de bewoners zei ‘Nee, dit is óns huis’, pakte
me vriendelijk bij de hand en bracht me naar de deur.
Als ik ’s morgens wakker werd, ging ik uit bed, kleedde me aan en ging
onmiddellijk de straat op. Elke dag opnieuw. Ik werd onweerstaanbaar naar
mensen toe getrokken. Als je bedenkt dat ‘ik’ nog maar kort geleden een
paranoïde dwangpatiënt was geweest die andere mensen net zo haatte als
mezelf, was dat behoorlijk vreemd.
Soms liep ik naar een onbekende toe, in de wetenschap dat hij (of zij)
mezelf was, ook een mij, sloeg mijn armen om hem heen of pakte zijn hand.
Dat was voor mij de gewoonste zaak van de wereld. Als ik angst of ongemak
in hun ogen las, nam ik afstand. Anders praatte ik tegen hen. De eerste paar
keer vertelde ik de mensen precies wat ik zag: ‘Er is er maar één! Er is er
maar één!’ Maar ik voelde onmiddellijk dat er ruis ontstond. Het voelde alsof
ik me aan anderen opdrong. De woorden kwamen niet natuurlijk over en
konden niet binnenkomen. Sommige mensen leken wat ze in me zagen wel
grappig te vinden, ze lachten en voelden zich er veilig bij. Ze maakten zich er
blijkbaar niet druk over dat wat ik zei nergens op sloeg. Maar anderen keken
me aan alsof ik gek was. Ik voelde ook dat ik er geen vrede mee had om niet
de hele waarheid te zeggen. Daarom zei ik: ‘Er is niets! Er is niets!’, en ik
vormde een nul met mijn vingers. Maar als ik dat zei, kreeg ik hetzelfde
gevoel dat ik had als ik zei dat er maar één is. Daarom stopte ik daarmee. Dat
bleek voorzienigheid te zijn.
De waarheid is dat er ook niet niets is. Zelfs ‘Er is niets’ is iemands
verhaal. Realiteit gaat daaraan vooraf. Ik was er eerder, eerder dan het niets.
Het is onzegbaar. Zelfs erover praten is ervandaan drijven. Ik had heel gauw
door dat niets van alle dingen die ik begreep onder woorden te brengen was.
Maar het leek me zo helder en duidelijk. Het klonk zo: ‘Tijd en ruimte
bestaan niet echt. Niet-weten is alles. Er is alleen liefde.’ Maar deze
waarheden konden niet binnenkomen.
Maandenlang liep ik elke dag door de straten van Barstow, waar ik
woonde. Ik was in een staat van permanente vervoering, zo dronken van
vreugde dat ik wel een wandelende gloeilamp leek. Soms hoorde ik dat
mensen me ‘de verlichte dame’ noemden. Ik voelde dat dit afscheiding van
andere mensen veroorzaakte. Hoewel de glans onverminderd doorging (tot op
de dag van vandaag), verplaatste die zich naar binnen en begon ik er wat
gewoner uit te zien. Totdat het normaal en gebalanceerd was, konden de
mensen er weinig mee.
Stephen zegt dat kunstenaars Boeddha vaak met een stralenkrans om zijn
hoofd afbeelden. Maar al het licht dat van hem afstraalde, of van anderen
zoals hij, was een innerlijke gloed. Het was de glans die ontstaat als je je
volkomen op je gemak voelt in de wereld, omdat je weet dat die voortkomt
uit je eigen denken. Boeddha heeft door alle gedachten heen gekeken die het
gevoel van dankbaarheid konden verdringen. Als hij bedelen gaat, ervaart hij
zo’n intens geschenk, dat het een gift op zich is. Het is het voedsel achter het
voedsel. Hij komt terug in het Jeta-bos, gaat zitten met wat hem is
geschonken en eet zijn maaltijd. Dan spoelt hij de kom die alle kansen
aanvaardt, wast zijn voeten en gaat rustig zitten, bereid, zonder te weten of hij
zal spreken of niet, of mensen zullen luisteren of niet, sereen, dankbaar,
zonder spoor van bewijs van een wereld voor dit moment of erna. Hij zit als
degene die is verzadigd, gedragen, dieper gevoed dan welk eten ook zou
kunnen doen. En in dat zwijgende zitten staat de geest op het punt zichzelf te
bevragen via de ogenschijnlijke ander en benadert zichzelf met begrip,
zonder verleden of toekomst, rustend in het zelf dat onbenoembaar is, het zelf
dat niet kan bestaan, het stralende zelfloze.

Je zegt dat het leven een droom is. Wat motiveert je om hartelijk te zijn tegen
andere mensen als ze alleen maar personages in je droom zijn?

Ik hou van alles wat ik denk, dus het spreekt vanzelf dat ik hou van iedereen
die ik zie. Ik hou van de personages in mijn droom. Ze zijn daar alleen als
mijn eigen zelf. Als degene die droomt is het mijn taak om te merken wat wel
en niet zeer doet in de droom, en een gebrek aan hartelijkheid doet altijd zeer.
Daarin hoor ik de stem van Boeddha, het tegengif en de zegen en doorgang
en onfeilbare bewustheid daar.

Toen je ontwaakte, moesten de mensen tegen je zeggen: ‘Dit is je man’, ‘Dit


zijn je kinderen’; je zegt dat je ze niet kon herinneren. Kwamen de
herinneringen later terug?

Ik ontdekte out of the blue dat ik met Paul getrouwd was. De vrouw die in
1979 met hem was getrouwd, was gestorven, en daar was iets anders voor in
de plaats gekomen. Ik wist letterlijk niet wie hij was. De mensen van de
kliniek brachten hem naar binnen, een potige vent, en zeiden: ‘Dit is je man.’
Hij was een volslagen vreemde voor me. Ik keek naar hem en mompelde bij
mezelf: ‘Ook dit, God? Is dit mijn man? Okido.’ Ik had me volledig
overgegeven aan wat is, was ermee getrouwd, ik wás het. Je zou kunnen
zeggen dat wie of wat die ochtend ook als Katie in haar lichaam kwam, nooit
met wie dan ook getrouwd was geweest. Toen ze zeiden dat mijn kinderen
zouden komen, verwachtte ik een paar kleintjes. Ik had geen idee dat ‘mijn’
kinderen in hun tienerjaren en begin twintig waren. Ik dacht dat ze met
peuters van een jaar of twee, drie zouden komen aanzetten. Toen de kinderen
binnenkwamen, keek ik toe en liet de droom uitrollen. Ze deden geen belletje
bij me rinkelen, ze hadden iedereen kunnen zijn. Maar ik wist niet waarom ik
niet zou aanvaarden dat ze ‘van mij’ waren. Ik bewoog gewoon mee met het
verhaal. Liefde geeft gehoor. Liefde ontmoet zichzelf in allerlei vormen,
onvoorwaardelijk.
Ik liet mensen altijd uitleggen wat hun relatie met mij was: wie ze dachten
dat ze waren, wie ze dachten dat ik was. Er zijn nooit herinneringen aan Paul
en de kinderen teruggekomen. Het was niet nodig. Ze vertelden me hun
verhalen, en ik kreeg vier verschillende vrouwen voorgeschoteld die allemaal
in ‘mij’ hadden gezeten. Toen ze over me vertelden, hoorde ik een soort van
echo, een schaduw van een herinnering. Als ze überhaupt iets hadden wat me
bekend voorkwam, was het als een soort extract, als muziek ergens ver weg
op de achtergrond, waar je niet bij kon komen. Ze kleurden het verhaal in. Ze
waren gek op hun verhalen over mij. Ze zeiden ‘Weet je nog toen…?’, ‘Weet
je nog dat we… en je zei dit en toen deed ik dat?’, en het werd allemaal
ingevuld, hoewel het nooit echt was gebeurd. Ik werd tenslotte ingevoegd in
hun verhaal en ik vond het best.
Mensen bleven me ongeveer zeven maanden van alles over me vertellen.
Het overblijfsel van degene die Katie genoemd wordt, was me totaal
onbekend, maar tegelijkertijd had ik haar schaduw, haar herinneringen,
althans een aantal. Alsof ik haar blauwdruk had en wist dat het niet de mijne
was. Het was helemaal haar verhaal. Ik was alleen het zelf dat bewust was
van zichzelf, of nauwkeuriger, het zelf dat zich bewust was van zijn
zelfloosheid.

Je zegt dat je na je ervaring geen idee van ‘mijn’ of ‘jouw’ had. Wat is het
verschil met hoe een baby de wereld beleeft? Is volwassen worden niet een
kwestie van het ontwikkelen van gezonde grenzen en onderscheid maken
tussen ‘mijn’ en ‘jouw’?

Ik werd wakker in een bed zonder de sensatie van een identiteit die op me
rustte en vond dat oké, want zo was het. Er lag een ander zogenaamd mens
naast me, en dat was oké. Ik leek benen te hebben, en daarop liep ik de deur
uit, en dat was oké. Ik leerde de gewoonten van deze tijd en plaats van mijn
zestienjarige dochter Roxann. Ik deed een rode en een blauwe sok aan, en zij
lachte me uit. Ik liep in mijn pyjama naar buiten, en zij holde achter me aan
en trok me weer naar binnen. O, oké, dacht ik, niet in pyjama in het openbaar.
Dat doen we hier dus niet. Ze nam me bij de hand (de schat) en loodste me
door het hele circus heen. Ze legde alles uit, keer op keer op keer. Hoe kon ze
weten dat ik door mijn tranen heen een zalige liefdesverhouding met het
leven had? Wat kon het mij schelen hoe alles heette? Maar ze bleef geduldig
stilstaan in de supermarkt om uit te leggen: ‘Dit is een blik soep. Dat is een
fles tomatenketchup.’ Ze leerde me alles, zoals een moeder een klein kind
dingen leert.
In zekere zin was ik inderdaad een baby. Maar op een andere manier was ik
heel praktisch, heel efficiënt. Ik zag waar mensen verstrikt zaten in hun
hectische gedachten. Ik kon hun laten zien hoe ze deze gedachten konden
onderzoeken en hun ellende ongedaan konden maken als ze dat wilden, als ze
openstonden voor het onderzoek. In het begin communiceerde ik wat
onsamenhangend. ...

You might also like