You are on page 1of 136

Studeo

COLLEGE

Naam Klas Jaar

S~r\ X"\ CL L~~n""\)'e-'\\~ <;. \J\. "(9\1

·De..von WJ6te.f(Y'(:u) c;~ 11\- I 12

~ . -r~ 6· ~1 I ~/JJ

R \ C{ lil~~ cA K.oo ._., 7-DI) ) 1 /?r

L~
Deze voorstelling van Grammatica is afkomstig uit een perkamenten hand-
schrift uit ca. 117S-u8s, getiteld Hortus Deliciarum. Grammatica is afgebeeld als
een van de zeven vrije kunsten, in de gedaante van een vrouw met een boek
en een roede (scopae). De roede moet de leerling aansporen zijn of haar best te
doen. Het Latijnse opschrift luidt: 'Per me quivis discit, vox, littera, syllaba
quid sit.' (Door mij leert iedereen wat woord, letters en lettergrepen beteke-
nen.)
een moderne Latijnse grammatica

STUD EO
met taalreflectie
taaloefeningen
en basiswoorden

Caroline Pisser

Primavera Pers, Leiden


© 2oos Caroline Fisser
Tweede, gecorrigeerde druk 2007

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van Primavera Pers, Van 't Hoffstraat 33, 2313 SN Leiden.

Illustratie omslag: afbeelding van Mercurius, wandschildering in Pompeji, ca. 1e eeuw v.Chr.
Productie: Primavera Pers (primaverapress.nl)
Inhoud

Onderwerpen voorzien van een asterisk(*) zijn niet opgenomen in de Minimumlijst Latijn (zoo3).

1 Woorden: veranderbaar en niet-veranderbaar 9

INLEIDING 9
1 Veranderbare en niet-veranderbare woorden 9 - 2 Naamvallen 9
I1 ZELFSTANDIG NAAMWOORD 10
1 Groep en geslacht 10 - 2 Verbuiging 11 - 3 Gebruik 12
Oefening 1: geen lidwoord 12
III BIJVOEGLIJK NAAMWOORD 13
1 Verbuiging groep 1-2 en groep 3 13 - 2 Gebruik 13
Vertaal tip: bijvoeglijk naamwoord 14
IV TRAPPEN VAN VERGELIJKING: COMPARATIVUS EN SUPERLATIVUS 15
1 Regelmatige vorming 15 - 2 Onregelmatige vorming 15
3 Verbuiging comparativus 15 - 4 Gebruik 16
V SIGNAALWOORDEN VAN VERGELIJKING* 16
VI BIJWOORD 17
1 Vorming 17 - 2 Gebruik 17
VII VOORNAAMWOORDEN 18
1 Persoonlijk voornaamwoord 18 - 2 Bezittelijk voornaamwoord 19
3 Aanwijzend voornaamwoord 20 - 4 Verwijzend voornaamwoord: is, ea, id 21
Vertaaltip: is, ea, id 21 - 5 Bepalend voornaamwoord: ipse en idem 22
6 Betrekkelijk voornaamwoord 23 - 7 Vragend voornaamwoord 24
Vertaal tip: vragend voornaamwoord 25 - Vertaaltip: quam 25 - Oefening 2:
vragend en betrekkelijk voornaamwoord 25 - 8 Onbepaald voornaamwoord 26
9 (n)ullus, solus, totus, alius en uter(que), uterque, neztter, alter 27
VIII TELWOORDEN 28
IX VOEGWOORDEN* 29
1 Nevenschikkende voegwoorden 29 - 2 Onderschikkende voegwoorden 29
Vertaaltip: nevenschikkend voegwoord 29 - Vertaaltip: quod 30
X VOORZETSELS* 30
Vertaaltip: a(b) 31 - Vertaal tip: cum 31

2 Werkwoorden 33

INLEIDING 33
1 Groepen werkwoorden 33 - 2 Persoon en getal, actief en passief 33 - 3 Tijd 34
4 Wijs 35 - 5 Infinitivus en participium 35
Il VERVOEGING REGELMATIGE WERKWOORDEN 35
1 a- en e-s tammen 36 - 2 mk-stammen 38 - 3 i-stammen 39
4 Gemengde stammen 40 - 5 Deponentia 41 - 6 Semi-deponentia 42
lil VERVOEGING ONREGELMATIGE WERKWOORDEN 42
1 esse en pos se 42 - 2 ire 43 - 3 ferre 44 - 4 veile, nolle, malle 45 - 5 fier i 45
IV ONVOLLEDIGE WERKWOORDEN 46
1 odi, memini, coepi 46 - 2 ait /aiunt, inquit 46
V TIJDEN 46
1 Gebruik in de zin 46 - 2 Verleden tijd 47 - Oefening 1: (im)perfectum, praesens 47
VI CONJUNCTIVUS 48
1 Gebruik en vertaling in de hoofdzin 48 - Vertaaltip: conjunctivus praesens 48
Vertaal tip: conjunctivus imperf. en plusquamperf. 49 - Oefening 2: conjunctivus in de
hoofdzin 49 - 2 Gebruik en vertaling in de bijzin 49 - Vertaal tip: conjunctivus in
de bijzin so
VII INFINITIVUS S1
1 Subjects-en objectsinfinitivus S1 - 2 Accusativus cum infinitivo-constructie St
Vertaaltip: aci. S2 - Oefening 3: aci. S2 - 3 Nominativus cum infinitivo-
constructie 53
VIII PARTICIPIUM S3
1 Predicatief en bijvoeglijk gebruik S4 - 2 Zelfstandig gebruik ss - 3 Dominant
gebruik* ss - 4 Accusativus cum participio-constructie ss - Vertaaltip: participium:
predicatief of bijvoeglijk ss - 5 Ablativus absolutus ss - Vertaal tip: ablativus
absolutus s6 - Oefening 4: participium en abi. abs. s6
IX GERUNDIUM S7
X GERUNDIVUM S7
1Naamwoordelijk deel van het gezegde: gerundivum van verplichting ss - 2 Dominant
gebruik ss - Vertaaltip: gerundium en gerundivum S9 - Oefening 5: gerundi(v)um S9

3 Zinnen 61

HET ZINSMODEL* 61
1 Kern van de zin 61 - 2 Bepalingen 62 - Vertaal tip: aanpak van een zin 62
II NAAMVALLEN
1 Nominativus 62 - 2 Accusativus 63 - Vertaal tip: accusativus 64 - 3 Dativus 64
Vertaaltip: dativus 6s - 4 Ablativus 6s - Vertaal tip: ablativus 66
5 Genitivus 66 - Vertaal tip: genitivus 67
III WOORDVOLGORDE* 6S
IV PARALLELLE ZINSBOUW DOOR STRUCTURERENDE WOORDEN* 6S
Oefening 1: parallelle zinsbouw 69
V HOOFDZIN EN BIJZIN 69
1 Hoofd- en bijzinnen 69 - 2 Vraagzinnen: directe en indirecte vraag 70
3 Herkennen van een bijzin* 70 - Oefening 2: nevenschikkend voegwoord 71
Vertaal tip: relatieve aansluiting 71 - Oefening 3: relatieve aansluiting 71 -
Vertaal tip: nevenschikkend voegwoord 71 - Vertaal tip: aanpak samengestelde zin 72
Oefening 4: samengestelde zin 72 - 4 Plaats van hoofdzin en bijzin* 73
5 Vooropgeplaatste bijzin* 73

4 Teksten 75

TEKSTCOHESIE /SAMENHANG TUSSEN ZINNEN* 7S


Vertaal tip: tekstcohesie 7S - Oefening 1: tekstcohesie 75
II DIRECTE REDE EN INDIRECTE REDE 76
1 Directe rede/indirecte rede 76 - 2 Vertalen directe rede* 77 - Vertaaltip: directe
rede 77 - Oefening 2: indirecte /directe rede 77
lil RETORISCHE ASPECTEN IN TEKSTEN 7S
1 Het belang van de retorica 7S - 2 Manieren om te overreden 7S
3 Overredingsmiddelen 79 - 4 De delen van een redevoering So
Oefening 3: retorica St
IV REDENEREN EN ARGUMENTEREN
1Syllogisme St - 2 Fictieve opponent S2 - 3 Soorten argumenten S3
Oefening 4: syllogisme, argument, overredingsmiddel Ss
V TEKSTEN VAN DICHTERS S6
1 Metriek S6 - Scandeer-tips SS - Oefening 5: scanderen SS - 2 Woordplaatsing:
hyperbaton SS - Vertaaltip: hyperbaton S9 - Oefening 6: hyperbaton S9
3 Dichterlijk woordgebruik* S9 - Oefening 7: dichterlijk woordgebruik 90
5 Vertellen 91

STILISTISCHE MIDDELEN 91
1 Alliteratie 91 - 2 Anafoor 91 - 3 Antithese 92 - 4 Apostrofe 92
5 Assonantie 92 - 6 Asyndeton 92 - 7 Chiasme 93 - 8 Climax 93
9 Dichterlijk meervoud 93 - 10 Ellips 93 - 11 Enallage* 94 - 12 Enjambement 94
13 Eufemisme 94 - 14 Exclamatio 94 - 15 Hyperbaton 9S - 16 Hyperbool 9S
17 Ironie 9S - 18 Litotes 9S - 19 Metafoor 96 - 20 Omschrijving 96
21 Paradox 96 - 22 Parallellie 97 - 23 Patronymicum* 97 - 24 Personificatio 97
2S Polysyndeton 97 - 26 Praeteritio 98 - 27 Repetitio* 98 - 28 Retorische
vraag 98 - 29 Sentenria 98 - 30 Synoniemen 98 - 31 Trilcolon 99
32 Vergelijking 99 - 33 Woordplaatsing 100 - Oefening 1: stilistische
middelen 1oo
II NARRATOLOGISCHE MIDDELEN 101
1 De alwetende verteller 101 - 2 Tijd 103 - Oefening z: narratologische middelen 104

6 Vertalen* 105

ORIËNTATIE OP DE TEKST lOS


1 De schrijver lOS - 2 Het type of soort tekst lOS - 3 De hulpmiddelen lOS
4 De tekst zelf 106 - Oefening 1: oriëntatie en context 106
II ONTSLUITING VAN DE TEKST OP WOORDNIVEAU 107
1 Gebruik van het woordenboek 107 - 2 Opzoeken van woorden 108
Oefening 2: stam+ uitgang 109 - Oefening 3: lastige gevallen 109
Oefening 4: een lettertje verschil 109 - Oefening 5: twee mogelijkheden 110
3 Kiezen van de juiste woordbetekenis 110 - Oefening 6: kiezen van een
woordbetekenis 110
III ONTSLUITING VAN DE TEKST OP ZINSNIVEAU 110
IV OVERZICHT VERTAALTIPS 111
1 Aanpak van een zin 111 - 2 Aanpak samengestelde zin 111 - 3 a(b) 111
4 Ablativus absolutus 112 - 5 aci. 112 - 6 Bijvoeglijk of zelfstandig gebruik 112
7 Conjunctivus 113 - 8 cum 113 - 9 Directe rede 113 - 10 Dominant gebruik 114
11 Gerundium en gerundivum 114 - 12 is, ea, id 114 - 13 ne 11S
14 Nevenschikkend voegwoord 115 - 15 Parallelle structuur 11S
16 Participium: predicatief of bijvoeglijk 11S - 17 Predicatief gebruik 116
18 quam 116 - 19 quod 116 - 20 Relatieve aansluiting 116

7 Basiswoorden 117

Index 134
Voorwoord

Met Stttdeo heeft de leerling in één boek alle taalkundige verschijnselen bij elkaar die
hij voor het Centraal Examen Latijn moet beheersen. Stttdeo bevat een complete uit-
werking van de Minimumlijst Latijn (2003): vormleer, syntaxis, stamtijden, stilistische
en narratologische middelen, onderdelen uit de retorica en de argumentatieleer, en
metriek.
Daarnaast komen in Studeo nog aspecten van zinnen en teksten, en vertaaldidaktiek
aan de orde. Veel (taal)oefeningen maken bovendien een actieve verwerking van de
leerstof mogelijk. Een basiswoordenlijst Latijn, gebaseerd op Kanters (1979), Klett
(1993), Wellink (1994) en de les praktijk, en een Index sluiten Stttdeo af.
Onderwerpen die niet voorkomen in de Minimumlijst Latijn zijn voorzien van *.

Bij het ordenen, beschrijven en uitleggen van de stof heeft voor mij steeds de bruik-
baarheid voor de leerling centraal gestaan.

Stltdeo is in de vierde klas na elke methode Latijn te gebruiken. Stttdeo geeft de leerlin-
gen een overzicht van de leerstof en de mogelijkheid deze te verwerken, biedt steun
bij het vertalen en begrijpen van originele Latijnse teksten, noodt tot tekstreflectie en
kan als naslagwerk worden gebruikt.

Zeer grote dank ben ik verschuldigd aan prof. dr A.J. Kleywegt, die uiterst betrokken
en zorgvuldig het Latijn en de Nederlandse tekst van opbouwend commentaar heeft
voorzien. Daarnaast bedank ik heel hartelijk Mannus Go ris, Joop Jagers, Simone
Mooij, Rudi van der Paardt, Peter Stehouwer, Henk Stok, Pim Verhoeven en Claus de
Vree, die mij ieder op eigen wijze van advies hebben gediend en voor fouten behoed.

In de tweede, gecorrigeerde druk is toegevoegd fieri (pag. 45), het begrip metonymie*
(pag. 96) en enkele afbeeldingen.

Caroline Fisser

8 VOORWOORD
1 Woorden: veranderbaar en niet-veranderbaar

In dit hoofdstuk bespreken we de veranderbare (voor)naamwoorden en de niet-veran-


derbare woorden en het gebruik daarvan in de zin. De (veranderbare) werkwoorden
komen aan de orde in hoofdstuk 2.

I INLEIDING

1 Veranderbare en niet-veranderbare woorden


In het Latijn (en Nederlands) kennen we zowel veranderbare als niet-veranderbare
woorden; tot deze laatste groep behoren bijvoorbeeld voorzetsels, voegwoorden en
bijwoorden. De meeste woorden in het Latijn zijn veranderbaar. De veranderbare
woorden vallen uiteen in twee groepen: de naamwoorden of nomina (de zelfstandige
en bijvoeglijke naamwoorden en de voornaamwoorden) en de werkwoorden of verba.
De naamwoorden hebben een deel dat niet verandert, de stam. In de stam ligt de
betekenis van het woord besloten. Daarnaast hebben ze een uitgang die wel kan ver-
anderen: rosa-m, rosa-s. De verschillende vormen die de naamwoorden krijgen door de
verschillende uitgangen, noemen we naamvallen. Het veranderen van de vormen van
de naamwoorden noemen we verbuigen.

2 Naamvallen
Naamvallen geven informatie over de functie van het woord in de zin. Het Latijn kent
zes naamvallen. We geven hier de belangrijkste functies van de naamvallen en een
(mogelijke) vertaling ervan:

naamval belangrijkste functie vertaling

nominativus onderwerp (subject) als onderwerp


naamw. deel van het gezegde als naamw. deel van het gezegde
vocativus aanspreekvorm als aanspreking
genitivus bijvoeglijke bepaling van ...
dativus meewerkend voorwerp aan/voor ...
accusativus lijdend voorwerp (object) als lijdend voorwerp
ablativus bijwoordelijke bepaling 1 van( af), vandaan 2 met, door
3in,op

Zie voor een uitvoerige behandeling van de naamvallen pagina 62-67.

WOORDEN 9
11 ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Zelfstandige naamwoorden duiden een (levend) wezen, ding of begrip aan.

1 Groep en geslacht
Het Latijn kent vijf groepen van zelfstandige naamwoorden die op dezelfde manier
worden verbogen. Deze indeling berust op de stam van het woord (zie het schema
hieronder).
Zelfstandige naamwoorden hebben in het Latijn geen lidwoord.
Alle zelfstandige naamwoorden hebben een getal (ev/mv) en een geslacht (genus). Er
zijn drie geslachten: mannelijk (m) , vrouwelijk (v) en onzijdig (o). Voor alle groepen
zelfstandige naamwoorden geldt: woorden die een mannelijk wezen aanduiden zijn
mannelijk, woorden die een vrouwelijk wezen aanduiden zijn vrouwelijk.
In het schema hieronder zijn uitzonderingen op de geslachtsregels van groep 3 niet opgenomen.

groep voorbeeld stam geslachtsregels per groep

groep 1 rosa,ae a-stam V


groep 2 dominus, i o-stam zichtbaar in abl. ev m: -us, -er
puer, pueri o:-um
bellum, i
groep 3 rex, regis medeklinker-I m:-or
mater, tris consonantstam v: -tas, -io, -x
nomen, minis o: -us,-men
groep 4 portus, us u-stam m maar domus, manus: v
groep 5 res, rei e-s tam V maar dies: m

Bij zelfstandige naamwoorden van groep 2 op -er kan de -e-inde stam behouden blij-
ven of wegvallen: puer, gen. ev pueri; magister, magistri.
Zelfstandige naamwoorden zijn in het woordenboek Latijn opgenomen in de vorm
van de nominativus ev, gevolgd door de uitgang van de genitivus ev. Bij woorden van
groep 3 heb je de genitivus nodig om de stam te bepalen: rex, reg-is. Ook kun je aan de
genitivus zien tot wellee groep een woord behoort, bijvoorbeeld:

dominus, i groep 2 domus, us groep4


poëta, ae groep 1 poëma, atis groep 3
paries, etis groep 3 dies, ei groep 5

10 WOORDEN
2 Verbuiging

groep 1 groep2 groep] groep4 groep s

ev nom. ros a dominus bellum rex nomen partus res


gen. rosae domini belli re gis nominis partus rei
dat. rosae domino bello regi nomini portui rei
acc. rosam do minurn bellum re gem nomen portum rem
abl. ros a domino bello re ge nomine portu re

mv nom rosae domini bella re ges nomina partus res


gen. rosarum dominorum bellorum regurn nominum portuum rerum
dat. ros is dominis bellis regibus na minibus portibus rebus
acc. ros as dominas bella re ges nomina partus res
abl. ros is dominis bellis regibus na minibus portibus rebus

roos heer oorlog lwning naam haven zaak, ding

Voor de aanspreekvorm (vocativus) gebruikt het Latijn de uitgangen van de nomina-


tivus met uitzondering van de woorden van groep 2 op-us: dominus, vocativus ev domi-
ne; bij woorden op -ius:filius, vocativus ev:jili.
Let op! De vocativus ev van meusfilius is mifili.

Onthoud
1 De vorm van de nominativus en accusativus van onzijdige woorden is altijd gelijk.
2 Nominativus en accusativus mv van onzijdige woorden gaan altijd uit op -a.

Let op!
• vir (man) gaat volgens dominus: vir, vir-i etc.
• Romae: te Rome (oude locativus: de naamval geeft de plaats aan waar iets gebeurt).
• naast dei (mv) komen ook de vormen dii en di voor; naast deis komt voor: diis en dis, vooral bij dichters .*

De woorden mare, maris van groep 3 en domus, us van groep 4 hebben een enigszins
afwijkende verbuiging:

ev nom mare ev nom. do mus


gen. ma ris gen. do mus
dat. mar i dat. do mui
acc. mare acc. domurn
abl. mari abl. domo

mv nom. rnaria mv nom. do mus


gen. marium gen. domuum
dat. maribus dat. do mi bus
acc. rnaria acc. do mos
abl. maribus abl. do mi bus

zee huis

WOORDEN 11
Let op!
• domi: thuis (oude locativus: de naamval geeft de plaats aan waar iets gebeurt.)
• Iuppiter, Iov-is gaat volgens rex, reg-is.
• vis (kracht, geweld) heeft in het enkelvoud alleen nog een acc. en abl.: vim, vi.
• Sommige woorden van groep 3, zoals civis, is (burger) en urbs, urbis (stad), hebben een
genitivus mv op-ium i.p.v. -urn.
Uit het Grieks overgenomen woorden kunnen - vooral bij dichters - een Griekse uitgang krijgen:*
aëra: acc. ev
Niobes: gen. ev
Aenean: acc. ev.

3 Gebruil{
De naamval waarin een (zelfstandig) naamwoord staat, geeft aan welke functie het in
de zin heeft (zie het schema op pag. 9).

Predicatief/ als bijstelling


Een zelfstandig naamwoord kan ook predicatief (als een dubbel-verbonden bepaling)
worden gebruikt (a) of als een bijstelling bij een ander zelfstandig naamwoord (b). In
beide gevallen staat het zelfstandig naamwoord in dezelfde naamval als het zelfstan-
dig naamwoord waarmee het is verbonden/ waarbij het een bijstelling vormt; een bij-
stelling staat altijd tussen komma's (b):

a Cicero consul Catilinam fuga vit. Cicero heeft als consul/ toen hij consul
was Catilina verjaagd.
b Ciceronem, consulem Romanum, admiror. Ik bewonder Cicero, de Romeinse
consul.

Consul (in a) is een dubbel-verbonden bepaling, omdat het zowel iets zegt over Cicero
als over jugavit, nl. in welke functie of wanneer Cicero Catilina heeft verjaagd.

Oefening 1: lidwoord
Zelfstandige naamwoorden hebben in het Latijn geen lidwoord. De context be-
paalt welk lidwoord of bezittelijk voornaamwoord je bij het vertalen moet gebrui-
ken.

1 Vertaal de tekst (mondeling of schriftelijk); let daarbij op je keuze van een lid-
woord (of bezittelijk voornaamwoord).

Dum in silva oambulo, domum parvam vidi. ambulare: wandelen


In domo 0 Striga vivebat. Quae me domui striga: heks
appropinquantem in °bestiam mutavit. bestia: beest, dier

12 WOORDEN
111 BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Een bijvoeglijk naamwoord geeft informatie over een zelfstandig naamwoord. Het
Latijn kent twee groepen bijvoeglijke naamwoorden:

groep uitgang op voorbeeld volgt de verbuiging van

groep 1-2 -us altus, a, urn rosa groep 1, dominus/ beUurn groep 2
-er pulcher, chra, chrum
mis er, era, erum
groep 3 -is fortis, e rex/ mare groep 3
medeklinker audax, audacis maar: abi. ev -i; gen. mv -ium
acer, acris, acre
cel er, eris, ere

1 Verbuiging groep 1-2 en groep 3

groep 1-2 groep3


m V 0 mjv 0 mjv 0

ev nom. altus alta alturn fortis forte audax audax


gen. alti altae alti fortis fortis audacis audacis
dat. alto altae alto forti forti audaci audaci
acc. alturn al tam alturn fortem forte audacem audax
abl. alto alta alto forti forti audaci audaci

mv nom. alti altae alta fortes fort ia audaces audacia


gen. altorum altarum altorum fortiurn fortiurn audacium audacium
dat. altis altis altis fortibus fortibus audacibus audacibus
acc. al tos al tas alta fortes forti a audaces audacia
abl. altis altis altis fortibus fortibus audacibus audacibus

hoog dapper roekeloos

Slechts een tiental bijvoeglijke naamwoorden op -er behoort tot groep 3· Ze hebben
alleen in de nominativus ev een aparte vorm voor m, ven a: aw; acris, acre; in de andere
naamvallen volgen zejortis,Jorte.
Zie voor de verbuiging van de voornaamwoorden (n)ullus, solus, totus, alius pag. 27.

2 Gebruik

Congruentie-regel
Bijvoeglijke naamwoorden congrueren (stemmen overeen) met het zelfstandig naam-
woord in geslacht, getal (ev/mv) en naamval.

WOORDEN 13
Bijvoeglijl{
De functie van een bijvoeglijk naamwoord in de zin is meestal een bijvoeglijke bepa-
ling. Het vormt dan een woordgroep met het zelfstandig naamwoord waarmee het con-
grueert en kan zowel achter als voor het zelfstandig naamwoord staan:

materbona een goede moeder puella fortis een dapper meisje


bonus pater een goede vader fortis puer een dapperejongen
ingenium bonum een goed karakter ingenium forte een dapper karakter

Zelfstandig
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook zelfstandig worden gebruikt. Het mannelijk
wordt dan voor personen gebruikt en het onzijdig voor zaken:

bijvoeglijk naamw. betekenis zelfstandig gebruik

aeger (mev) ziek de zieke


multi (mmv) veel velen
omnes (mmv) elk allen
bonum (o ev) goed het goede
bon a (omv) goed de goede dingen/ het goede; de goederen
omnia (omv) elk alle dingen/ alles

Predicatief
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook predicatief (als een dubbel-verbonden bepaling)
worden gebruikt:

Mater laeta abiit. Moeder ging blij weg.

Laeta congrueert met mater; het zegt zowel iets over moeder als over de stemming
waarin zij wegging.
Let op de vertaling van bijvoeglijke naamwoorden die een plaats of tijd aanduiden:
summusmons de top van de berg
media in via midden op de weg
imo incorde diep in zijn hart
primo vere in het begin van de lente

Vertaaltip: bijvoeglijl{ naamwoord

""
Congrueert het bijvoeglijk naamwoord?

ja
I
/ nee
I
1 bijvoeglijk zelfstandig
2 predicatief vertaal als zelfstandig naamw.
vertaal als dubbel-verbonden bepaling +lidwoord
3 naamw. deel van het gezegde

14 WOORDEN
IV TRAPPEN VAN VERGELIJKING:
COMPARATIVUS EN SUPERLATIVUS

Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook in de vergrotende trap (comparativus) of over-


treffende trap (superlativus) worden gebruikt. De trappen van vergelijking worden
gebruikt om mensen, dieren of zaken met elkaar te vergelijken.

1 Regelmatige vorming
De vergrotende trap (comparativus) wordt in het Latijn gevormd door de uitgang -ior;
de overtreffende trap (superlativus) door middel van -issimus, maar -rimus bij bijvoeg-
lijke naamwoorden op -er:

groep 1-2 comparativus superlativus groep] comparativus superlativus

altus altior altissimus fortis fortior fortissimus


pulcher pulchrior pulcherrimus audax audacior audacissimus
mis er miserior miserrimus acer acrior acerrimus
cel er celerior celerrimus

De comparativus (altior) is een bijv. naamw. van groep 3 met de uitgangen van rex en
nomen (abl. ev: -e).
De superlativus (altissimus) is een bijv. naamw. van groep 1-2 en gaat volgens altlts (pag. 13).

2 Onregelmatige vorming
Van enkele bijvoeglijke naamwoorden worden de trappen van vergelijking onregel-
matig gevormd:

comparativus superlativus vertaling

bonus melior optimus goed, beter, best


malus peior pessimus slecht, slechter, slechtst
magnus maior maximus groot, groter, grootst
parvus minor minimus klein, kleiner, kleinst
multus plus plurimus veel, meer, zeer veel
multi plures plurimi veel, meer, zeer veel
plerique (de) meeste(n)

3 Verbuiging comparativus

enkelvoud meervoud
m/v 0 m/v 0

nom. altior altius altiores altiara


gen. altioris altioris altiorum altiorum
dat. altiori altiori altioeibus altioribus
acc. altiorem altins altiores altiara
abl. altiare altiare altioribus altioeibus

hoger

WOORDEN 15
4 Gebruil{
De comparativus wordt gebruikt om personen, dingen of begrippen met elkaar te ver-
gelijken. Dat gebeurt met behulp van quam (zie a) of de ablativus comparationis (zie b).
Indien niet wordt vermeld waarmee iemand of iets wordt vergeleken, vertalen we de
comparativus met 'tamelijk', 'nogal' of 'te' (c). De context helpt je bij de keuze:

a Marcus maior quam mater est. Marcus is groter dan zijn moeder.
b Marcus maior matre est. Marcus is groter dan zijn moeder.
c Marcus maior est. Marcus is tamelijk groot (bv. voor zijn leeftijd).
Marcus is te groot (bv. om dat nog te doen).

De superlativus wordt vaak gebruikt in combinatie met een genitivus partitivus (d)
(zie pag. 66). Indien niet wordt vermeld waarmee iemand of iets wordt vergeleken,
vertalen we de superlativus met 'zeer' (e). Een superlativus in combinatie met quam
vertalen we met 'zo ... mogelijk' (f):

d Marcus maximus omnium est. Marcus is het grootst van allen.


e Marcus maximus est. Marcus is zeer/heel groot.
f Marcus quam celerrime venit. Marcus komt zo snel mogelijk.

Let op! plus pecuniae: meer geld; plus wordt als een zelfstandig naamwoord beschouwd;
pecuniaeis een bijvoeglijke bepaling bij plus en staat dus in de genitivus.

V SIGNAALWOORDEN VAN VERGELIJKING*

Enkele bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden worden vooral in een vergelijking


gebruikt:

a Qualis pater, talis filius. Zoals de vader is, zo is zijn zoon/ Zo vader, zo zoon.
b Quot capita, tot sententiae. Zoveel hoofden als er zijn, zoveel meningen zijn er/
Zoveel hoofden, zoveel zinnen.

Hieronder volgt een overzicht:

verbuigbaar
tantus zo groot quantus hoe groot tantus ... quantus zo groot ... als
talis zo( danig) qualis hoe( danig) talis ... qualis zo( danig) ... als

onverbuigbaar
totiens zo vaak quotiens hoe vaak totiens ... quotiens zo vaak ... als
tot zoveel quot hoeveel tot ... quot zoveel ... als
tantum zoveel quantum hoeveel tantum ... quantum zoveel ... als
tam zo quam hoe tam ... quam zo ... als
non tam ... quam niet zozeer ... als wel

16 WOORDEN
Let op!
• tot en quot worden bij woorden in het meervoud gebruikt;
tantum en quantum bij woorden in het enkelvoud;
• tantumjquantum +gen. ev: tantum pecuniae: zoveel geld.
• tantum: slechts (bijw.); bv. tantum dixit: ... :hij zei slechts: ...

Andere woorden die in een vergelijking worden gebruikt, zijn:


idem ... atquefac dezelfde/ hetzelfde ... als
nihil aliud ... quam niets anders ... dan
ita/sic ... ut zo ... als
ut ... i ta/sic zoals ... zo
quo ... eo +compar. naarmate ... des te

VI BIJWOORD

Bijwoorden geven informatie over een werkwoordsvorm, een bijvoeglijk naamwoord


of een ander bijwoord. Ze zijn onveranderbaar. Omdat veel bijwoorden van bijvoeg-
lijke naamwoorden worden gevormd, bespreken we ze hier.

1 Vorming
Van bijvoeglijke naamwoorden worden bijwoorden gevormd met behulp van de uit-
gang -e of -(i)ter. Als bijwoord van de comparativus gebruikt men het onzijdig:

bijv. nw. groep 1-2 bijwoord bijv. nw groep 3 bijwoord

altus alte fortis fortiter


pulcher pulchre audax, audacis audacter
mis er misere acer, cris, ere acriter
altissimus altissime altior altius onzijdig
fortissimus fortissime fortior fortius onzijdig

Naast bijwoorden gevormd van bijvoeglijke naamwoorden kent het Latijn ook woor-
den die alleen maar als bijwoord voorkomen (a), of waarvan de abl. ev als bijwoord
wordt gebruikt (b), of het onzijdig ev (c):

a magis: meer b multo: veel c multum: veel


dam: stiekem cito: snel tantum: slechts
palam: openlijk primo: eerst primum: eerst
diu: lang(e tijd) diutius: langer(e tijd)

2 Gebruik
De functie van een bijwoord is een bijwoordelijke bepaling bij een werkwoordsvorm,
een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord: ik zing mooi, een heel mooi meisje,
ik zing heel mooi.

WOORDEN 17
VII VOORNAAMWOORDEN

Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een naamwoord. Ze verwijzen naar


een levend wezen, een ding of een begrip. Voornaamwoorden hebben eenzelfde uit-
gang voor m, v en o in de:

genitivus ev -ius
dativus ev -i

... met uitzondering van de bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. Ze kun-


nen zowel bijvoeglijk als zelfstandig worden gebruikt, met uitzondering van het per-
soonlijk voornaamwoord dat steeds zelfstandig is.

1 Persoonlijb: voornaamwoord
Het Latijn kent de volgende persoonlijke voornaamwoorden: ego, tu, nos, vos. Het ver-
wijzend voornaamwoord is, ea, id wordt als persoonlijk voornaamwoord van de 3e
persoon gebruikt. Als wederkerend persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon
gebruikt men se.

Verbuiging
In de derde persoon maakt het Latijn onderscheid tussen wederkerend (terugslaand
op het onderwerp van de zin) en niet-wederkerend:

1e pers. 2epers. 3epersoon


niet wederkerend wederkerend

ev nom. ego tu is ea id -
gen. mei tui eius eius eius sui
dat. mihi ti bi ei ei ei si bi
acc. me te euro eam id se
abl. me te eo ea eo se

mv nom. nos vos ei eae ea -

gen. nostri/nastrum vestri/vestrum eorum earum eorum sui


dat. nobis vobis eis eis eis sibi
acc. nos vos eos eas ea se
abl. nobis vobis eis eis eis se

ik; wij jij;jullie hij, zij, het; ze zich

Let op!
• Het persoonlijk voornaamwoord vormt met het voorzetsel cum één woord:
mecum, tecum, nobiscum, vobiscum, secum; maar: cum eo, cum ea, cum eis.
• De dativus ev mihi kan worden verkort tot mi, vooral door dichters en briefschrijvers.

18 WOORDEN
Gebruik
De nominativus van het persoonlijk voornaamwoord wordt alleen gebruikt als het
onderwerp nadruk heeft (zie b):

a Feci, quod rogavisti. Ik heb gedaan wat je me hebt gevraagd.


b Non tu hoc fecisti, sed ego. Nietjij hebt dit gedaan, maar ik.

De genitivus wordt gebruikt als een genitivus objectivus (c) en als een genitivus parti-
tivus (d) (zie hiervoor pag. 67 en 66):

c Timor tui/ vestri magnus erat. De angst voor jou/ voor jullie was groot.
d Mul ti nastrum abierunt. Velen van ons zijn weggegaan.

Alleen voor de 3e persoon kent het Latijn een apart wederkerend persoonlijk voor-
naamwoord: se (zie e-f). De vertaling van se als subjectsaccusativus (zie pag. 51) past
zich aan bij het onderwerp van de zin (zie g-h):

e Me in specula video. Ik zie me(zelf) in de spiegel.


f Puella se in specula videt. Het meisje ziet zichzeifin de spiegel.
g Puella dicit se di u dormivisse. Het meisje zegt dat zij lang heeft geslapen.
h Miles dixit se di u pugnavisse. De soldaat zei dat hij lang had gestreden.

2 Bezittelijl{ voornaamwoord
Het Latijn kent de volgende bezittelijke voornaamwoorden:

meus, a, um mijn noster, nostra, um onze I suus, a, um zijn/haar/hun


tuus, a, um jouw vester, vestra, um jullie wederkerend

Gebruil\:
Het bezittelijk voornaamwoord gedraagt zich als een bijvoeglijk naamwoord van
groep 1-2 (en congrueert dus). Het bezittelijk voornaamwoord wordt niet gebruikt als
uit de context blijkt wie de bezitter is (a). Het kan zowel bijvoeglijk (meos in b) als
zelfstandig worden gebruikt (tuos in b; c):

a Mater filios laudat. Moeder prijst haar zonen.


b Magister filios meos laudat, non tuos. De meester prijst mijn zonen, niet die vanjóu.
c Nostri fortiter pugnaverunt. De onzen/onze soldaten hebben dapper
gevochten.

Bij de 3e persoon maakt het Latijn onderscheid tussen wederkerend en niet-wederke-


rend gebruik. Indien de bezitter geen onderwerp van de zin is, wordt de genitivus
gebruikt van is (zied). Indien de bezitter onderwerp van de zin is, wordt suus
gebruikt. De vertaling van stuts wordt bepaald door het onderwerp van de zin (e-h):

d Pueros eius laudo. Ik prijs zijn/haar kinderen;


lett.: de kinderen van hem/haar.
e Materlaudat filios suos. Moeder prijst haar(eigen) zonen.
f Pater laudat filios suos. Vader prijst zijn (eigen) zonen.
g Parentes laudant filios suos. De ouders prijzen hun (eigen) zonen.

WOORDEN 19
3 Aanwijzend voornaamwoord
Het Latijn kent de volgende aanwijzende voornaamwoorden: hic, ille en iste. Daarnaast
wordt ook is, ea, id als aanwijzend voornaamwoord gebruikt (zie pag. 21).

Verbuiging

m V 0 m V 0 m V 0

ev nom hic haec hoc ille illa illud is te ista istud


gen. huius huius huius illius illius illius istius istius istius
dat. huic huic huic illi illi illi is ti is ti is ti
acc. hunc hanc hoc illum illam illud is turn is tam istud
abl. hoc hac hoc illo illa illo isto ista isto

mvnom hi hae haec illi illae illa is ti istae ista


gen. horurn harurn horurn illorum illarum illorum is torurn istarum is torurn
dat. his his his illis illis illis istis istis istis
acc. hos has haec illos illas illa is tos is tas ista
abl. his his his illis illis illis istis istis istis

deze die die

Let op! Het meervoud komt bijna geheel overeen met de verbuiging van groep 1 en
groep 2 (rosa, dominusjbellum).

Gebruil{
Hic, ille en iste gedragen zich als een bijvoeglijk naamwoord. Ze worden elk in een
andere situatie gebruikt (a). Indien ille en iste binnen een tegenstelling worden
gebruikt, heeft ille vaak een prijzende, iste een afkeurende betekenis (b):

a hic vir deze man (hier bij mij/ spreker)


ille vir die man (daarginds)
iste vir die man (bij jou/ hoorder)
b ille Cicero/ is te Catilina die prima Cicero/ die schoft van een Catilina
c Haec mea culpa est. lett.: Deze is mijn schuld-+ Dit is mijn schuld.
d hic tirnor lett.: deze angst-+ angst hiervoor
e Ille vir hoc fecit. Die man (daarginds) heeft dit gedaan.

In c congrueert Twee met het naamwoordelijk deel van het gezegde (mea culpa); let op
de vertaling van het aanwijzend voornaamwoord in c end.
Hic, ille en iste worden zowel bijvoeglijk (a-b, d-e) als zelfstandig gebruikt (hoc in e).
Het aanwijzend voornaamwoord wordt ook als vooraankondiging gebruikt, met name door Seneca:
Illud nobis et illis commune est: Dát is voor ons en hen gemeenschappelijk:
sapientem se ipso (abl.) esse contentum. dat de wijze zichzelf genoeg is.

20 WOORDEN
4 Verwijzend voornaamwoord: is, ea, id

Verbuiging

enkelvoud meervoud
m V 0 m V 0

nom. is ea id ei eae ea
gen. eius eius eius eorum earum eorum
dat. ei ei ei eis eis eis
acc. eum eam id eos eas ea
abl. eo ea eo eis eis eis

die, dat

Gebruik

voorbeeld vertaling gebruikt als

a Videoeum. Ik zie hem. pers. voornw. van de 3e persoon


b Ea verba audivi. Ik hoorde die woorden. aanwijzend voornaamwoord
c Id, quod dixit, audivi. Ik hoorde dat, wat hij heeft gezegd. antecedent zie pag. 23

Is, ea, id wordt zowel zelfstandig (a, c) als bijvoeglijk (b) gebruikt.

Vertaal tip: is, ea, id

Congrueert een vorm van is, ea, id?

I
nee
\ ja
I
hem/haar
I
die/dat
persoonlijk voornaamwoord aanwijzend voornaamwoord

WOORDEN 21
5 Bepalend voornaamwoord: ipse en idem
Ipse en idem zijn bepalende voornaamwoorden: ze geven extra informatie over een
persoon, ding of begrip.

Verbuiging
Idem bestaat uit (een vorm van) is, ea, id +een onverbuigbaar achtervoegsel-dem.

m V 0 m V 0

ev nom. ipse ipsa ipsum idem eadem idem


gen. ipsius ipsius ipsius eiusdem eiusdem eiusdem
dat. ipsi ipsi ipsi eidem eidem eidem
acc. ipsum ipsam ipsum eundem eandem idem
abl. ipso ipsa ipso eodem eadem eodem

mvnom. ipsi ipsae ipsa eidem eaedem eadem


gen. ipsorum ipsarum ipsorum eorundem earundem eorundem
dat. ipsis ipsis ipsis eisdem eisdem eisdem
acc. ipsos ipsas ipsa eosdem easdem eadem
abl. ipsis ipsis ipsis eisdem eisdem eisdem

zelf dezelfde, hetzelfde

Let op! acc. ev: eum-dem-+ eun-dem; gen. mv: eorum-dem-+ eorundem etc.

a Mater ipsa fecit. Moeder heeft het zelf gedaan.


b Idem feci. Ik heb hetzelfde gedaan.
c Idem ac mater feci. Ik heb hetzelfde gedaan als mijn moeder.

Ipse en idem worden zowel bijvoeglijk (a) als zelfstandig (b-c) gebruikt.
Ipse wordt gebruikt om andere mogelijkheden uit te sluiten, of om te preciseren:
d Lapis in ipsum caput cecidit. De steen viel precies op zijn hoofd.

22 WOORDEN
6 Betreld{elijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord (relativum) leidt een (bijvoeglijke), betrekkelijke bij-
zin in. Het verwijst naar een antecedent: een (voor)naamwoord in een andere zin, dat er
(meestal) aan voorafgaat (antecedere: voorafgaan).

Verbuiging

enkelvoud meervoud
m V 0 m V 0

nom. qui quae quod qui quae quae


gen. cuius cuius cuius quorum quarum quorum
dat. cui cui cui quibus quibus quibus
acc. quem quam quod quos quas quae
abl. quo qua quo quibus quibus quibus

die, dat; van/aan wie

Gebruik
Het betrekkelijk voornaamwoord stemt overeen met het antecedent in geslacht en
getal. Het leidt een bijvoeglijke bijzin in en heeft in die bijzin een eigen functie (en
naamval). Het vormt met het voorzetsel cum één woord (f). In de zinnen a-f zie je hoe
je het betrekkelijk voornaamwoord kunt vertalen:

a Dea, quam colimus, Iuno est. De godin die wij vereren, is Juno.
b Do mus, quam vides, parva est. Het huis dat je ziet, is klein.
c Vir, cuius filius necatus est, tristis erat. De man wiens zoon is gedood, was bedroefd.
d Dea, cui sacra facta sunt, est Iuno. De godin aan wie geofferd werd, is Juno.
e Gladius, quo se necavit, acutus erat. Het zwaard waarmee hij zich doodde, was scherp.
f Puella, quacum ambulo, amica est. Het meisje metwie ik wandel, is mijn vriendin.

Een betrekkelijke bijzin kan in het Latijn ook vóór het antecedent staan (g). We spre-
ken dan van een vooropgeplaatste bijzin. Soms staat het antecedent in de bijzin (h):

g ... et qui hoc fecerant, eos laudavit. ... en hen die dit hadden gedaan, prees hij
h sed, quae multo acrior res est ... maar, welke zaak(= wat) nog veel erger is ... /
maar een zaak die nog veel erger is ...
Zie voor een vertaaltip met quam pag. 25 en 116.

Betrekkelijl{ voornaamwoord met ingesloten antecedent


Een betrekkelijk voornaamwoord heeft meestal een antecedent (i enk). Het kan ook
zónder antecedent worden gebruikt (j en 1). Een betrekkelijk voornaamwoord zonder
antecedent noemen we ook wel een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten
antecedent:

i Is, qui hoc facit, stultus est. Degene die dit doet, is dom.
j Qui hoc facit, stultus est. Wie dit doet, is dom.
k Id, quod dixisti, audivi. Datwat je zei, heb ik gehoord.
I Quod dixisti, audivi. Wat je zei, heb ik gehoord/Ik hoorde wat je zei.

WOORDEN 23
Relatieve aansluiting
Het betrekkelijk voornaamwoord (pronomen relativum) koppelt binnen één samengestelde
zin een bijzin aan een andere zin (m). De Romeinen gebruikten het betrekkelijk voor-
naamwoord echter ook om twee zinnen, gescheiden door een punt(komma), aan elkaar te
koppelen (n). We spreken in dat geval van een relatieve aansluiting. Bij een relatieve
aansluiting staat het antecedent in de voorafgaande zin.
Het Nederlands kent een dergelijke aansluiting niet. Wij vertalen de relatieve aanslui-
ting als een nieuwe zin; het betrekkelijk voornaamwoord qui, quae, quod vertalen we
als een aanwijzend of persoonlijk voornaamwoord (dus alsof er een vorm van is, ea, id
staat) (n):

m Servius, cuius mater serva erat, Servius, wiens moeder een slavin
rex Romae fuit. was, was koning van Rome.
n Servius rex Romae fuit. Cuius (Eius) Servins was koning van Rome.
mater serva erat. Zijn moeder was een slavin.
o Servins filius servae erat. Qui cum (Cum is) Servins was de zoon van een slavin.
rex fuit, Roma floruit. Toen hij koning was, bloeide Rome.
p Servins a pastoribus necatus est. Quae res Servius is door herders gedood. Dit
(Ea res) Romanos valde movit. (lett.: deze zaak) schokte de Romeinen
zeer.

Indien een relatieve aansluiting begint met een bijzin die wordt ingeleid door een
voegwoord (cum in o), staat het betrekkelijk voornaamwoord (qui) dat de koppeling
maakt, op de eerste plaats van de zin.
In zin p vormt quae res de relatieve aansluiting; het slaat terug op de hele vorige zin.
Zie voor een vertaaltip en een oefening met de relatieve aansluiting pag. 71.

7 Vragend voornaamwoord

Verbuiging

zelfstandig bijvoeglijk
m/v 0 m V 0

ev nom. quis quid qui quae quod


gen. cuius cuius cuius cuius cuius
dat. cui cui cui cui cui
acc. quem quid quem quam quod
abl. quo quo quo qua quo

mv nom. qui quae qui quae quae


gen. quorum quorum quorum quarum quorum
dat. quibus quibus quibus quibus quibus
acc. quos quae quos quas quae
abl. quibus quibus quibus quibus quibus

wie, wat welke

Let op! Wanneer de vraag betrekking heeft op twee personen of dingen gebruikt het
Latijn uter (zie pag. 27).

24 WOORDEN
Gebruik

a Rogavit: 'Quis hoc fecit?' Hij vroeg: 'Wie heeft dit gedaan?'
b Rogavit: 'Quae puella hoc fecit?' Hij vroeg: 'Welk meisje heeft dit gedaan?'
c Die mihi, quis hoc fecerit. Zeg mij, wie dit heeft gedaan.
d Die mihi, quae puella hoc fecerit. Zeg mij, welk meisje dit heeft gedaan.

Het vragend voornaamwoord kan zowel zelfstandig (a, c) als bijvoeglijk (b, d) worden
gebruikt. Het kan zowel een hoofdzin (a-b) als een bijzin (c-d) inleiden (zie verder
pag. 70).

Vertaaltip: vragend voornaamwoord

""
Congrueert het vragend voornaamwoord?

/
ja: welke bijvoeglijk nee: wie/wat zelfstandig
Quam feminam vides? Quem vides?
Wellee vrouw zie je? Wie zie je?

Vertaaltip: quam

signaal voorbeeld vertaling betekenis

congrueert Quarn puellarn arnas? Welk meisje bemin jij? welk


+antecedent Puella, quarn vides, soror est. Het meisje dat je ziet, die/dat
is mijn zuster.
+tarn Tarn pulchra quarn Venus es. Jij bent zo mooi als Venus. (zo) ... als
na cornpar. Pulchrior quarn Venus es. Jij bent mooier dan Venus. dan
+superlativus Quam pulcherrirne cantavi. Ik heb zo mooi mogelijk zo ... mogelijk
gezongen.
Quam amo illarn puellarn! Wat/ Hoe houd ik van dat wat/ hoe
meisje!

Oefening z: vragend en betrekkelijk voornaamwoord


1Vertaal de gecursiveerde woorden in onderstaande tekst schriftelijk en geef de
woordsoort ervan aan.
Let op! Er zit ook een aci. en een abl. abs. in de tekst!

Een van de slaven heeft een schaal in stukken laten vallen. Dat vindt de vrouw des
huizes (domina) niet leuk:

Domina irata dixit: 'Qui hoc fecit, puniam. Quis vestrum fecit?'
Omnes servi tacebant. 'Praemium dabo,' inquit domina, 'ei, qui mihi dixerit,
qui servus hoc fecerit.' Nullo servo respondente domina dixit:
'Qui fassus erit se hoc fecisse, non puniam.'
0
5 Turn servus, qui fecerat, prodiit et dixit: 'Ego feci.'

5 prodire: naar voren treden

WOORDEN 25
8 Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden gebruiken we wanneer we niet kunnen of willen ver-
wijzen naar een bepaalde persoon of een bepaald ding. Hier behandelen we de onbe-
paalde voornaamwoorden: aliquis en quisque; nemo en nihil.

Verbuiging

aliquis
zelfstandig bijvoeglijk
mjv 0 m V 0

ev nom. aliquis aliquid aliqui aliqua aliquod


gen. alicuius alicuius alicuius alicuius alicuius
dat. alicui alicui alicui alicui alicui
acc. aliquem aliquid aliquem aliquam aliquod
abl. al iquo aliquo aliquo aliqua aliquo

mv nom. aliqui aliquae aliqui aliquae aliqua


gen. aliquorum aliquorum aliquorum aliquarum aliquorum
dat. aliquibus aliquibus aliquibus aliquibus aliquibus
acc. aliquos aliquae aliquos aliquas aliqua
abl. aliquibus aliquibus aliquibus aliquibus aliquibus

iemand, iets; mv: sommigen een (of andere); mv: sommige

quisque

zelfstandig bijvoeglijk
m/v 0 m V 0

ev nom. quisque quidque quique quaeque quodque


gen. cuiusque cuiusque cuiusque cuiusque cuiusque
dat. cuique cuique cuique cuique cuique
acc. quemque quidque quemque quamque quodque
abl. quoque quoque quoque quaque quoque

ieder ieder(e), elk(e)

Ali-quis bestaat uit een onverbuigbaar voorvoegsel ali- +het verbuigbare quisjquid
of qui, quae, quod.
Quis-que bestaat uit het verbuigbare quisjquid of qui, quae, quod +het onverbuigbare
achtervoegsel-que.

nemo,nihil

ev nom. nemo nihil


gen. nullius nullius rei
dat. nemini nulli rei
acc. neminem nihil
abl. nullo nulla re

niemand niets

z6 WOORDEN
Voor de ontbrekende naamvallen van nemo en nihil worden vormen van nullus en nulla
res gebruikt.
Voor de onbepaalde voornaamwoorden uterque, 1zeuter en alter zie onder 9·

Gebruik
De onbepaalde voornaamwoorden kunnen zelfstandig (a, c, e) en bijvoeglijk (b, d, f)
worden gebruikt:

a Aliquis dieet ... Iemand zal zeggen ...


b Aliquem virum in via vidi. Ik zag een of andere man op straat.
c Quisque contentus sit. Moge iedereen tevreden zijn.
d Quaeque femina hoc cupit. Elke vrouw verlangt dit.
e Nemo me audit. Niemand luistert naar me/ hoort me.
f Nulla femina hoc audet. Geen vrouw durft dit.
g Si quis studet, succedet. Als iemand zich inzet, zal hij slagen.
h Opto ne quis veniat. Ik wens dat (niet iemand) niemand komt.

Na de woorden (ni)si, num enne wordt quis etc. gebruikt in plaats van ali-quis (g-h).

Onthoud-rijmpje
Na si en nisi, num enne gaat ali- niet met -quisje mee!

9 (n)ullus, solus, totus, alius en uter(que), neuter, alter


Deze woorden zijn voornaamwoorden. Ze hebben dus in het enkelvoud de voor de
voornaamwoorden kenmerkende uitgangen: gen.: -itts; dat.: -i voor alle geslachten.

ullus enig(e)
nullus geen
solus alleen
totus geheel
alius ander

Let op! alius ... alius: de een ... de ander; alii ... alii: sommigen ... anderen

Het Latijn gebruikt aparte voornaamwoorden als het gaat om (een keuze uit) twee
personen of dingen;
uter-que betaat uit uter +het onverbuigbare -que.

uter, utra, utrum wie (van beiden)


uter-que, utra-que, utrum-que elk (van beiden)
neuter, neutra, neutrum geen (van beiden)
alter, altera, alterurn een (van beiden)
alter ... al ter de een ... de ander (van beiden)

WOORDEN 27
Verbuiging

m V 0 m V 0

ev nom. nullus nulla nullum u ter u tra ut rum


gen. nullius nullius nullius utrius utrius utrius
dat. nulli nulli nulli u tri u tri u tri
acc. nullum nullam nullum ut rum u tram utrum
abl. nullo nulla nullo utro u tra utro

geen wie van beiden

Let op! Het onzijdig van alius is aliud; de genitivus ev van alius is alterius.

Gebruil{
Deze voornaamwoorden kunnen zelfstandig (a), bijvoeglijk (b) en predicatief (c) wor-
den gebruikt; uter(que), nettter en alter komen uitsluitend in het enkelvoud voor. Let
vooral op de vertaling:

a U ter hocfecit? Wie (van beiden) heeft dit gedaan?


b Utraque puella hoc fecit. Elk meisje heeft/ Beide meisjes hebben dit gedaan.
c Hoc sola feci. Ik heb dit alleen gedaan.

VIII TELWOORDEN

Het Latijn kent, net zoals het Nederlands, hoofdtelwoorden (een, twee etc.) en rang-
telwoorden (eerste, tweede etc.). Van de hoofdtelwoorden worden alleen unus, duo, tres
verbogen. De rangtelwoorden gedragen zich als bijvoeglijke naamwoorden van groep
1-2 (primus, secundus etc.).

Verbuiging

m V 0 m V 0 m/v 0

nom. unus u na unum duo duae duo tres tri a


gen. unius unius unius duorum dnarum duorum triurn triurn
dat. uni uni uni duobus duabus duobus tribus tribus
acc. unum u nam unum duos duas duo tres tria
abl. uno u na uno duobus dnabus duobus tribus tribus

een twee drie

a Mihi duae amicae sunt. Ik heb (lett.: aan mij zijn) twee vriendinnen.
b Tres faciunt collegium. Drie (man) vormen een studentendispuut.
c Dux primus urbem intravit. De veldheer ging als eerste de stad binnen.

Unus, duo, tres kunnen zowel bijvoeglijk (a) als zelfstandig worden gebruikt (b). De rangtel-
woorden kunnen, net zoals de bijvoeglijke naamwoorden, ook predicatief worden gebruikt (c).

28 WOORDEN
IX VOEGWOORDEN*

Er zijn in het Nederlands en in het Latijn twee soorten voegwoorden: nevenschik-


kende en onderschikkende. Voegwoorden zijn onveranderbaar (zie ook pag. 71).

1 Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden koppelen twee woorden, woordgroepen of zinnen op
gelijk grammaticaal niveau aan elkaar; dus een zelfstandig naamwoord aan een zelf-
standig naamwoord, een hoofdzin aan een hoofdzin en een bijzin aan een bijzin. In
zin a verbindt et twee naamwoorden met elkaar, in b twee hoofdzinnen:

a Cum Iulia et Marco ludo. Ik speel met Julia en Marcus.


b Marcus legit et Iulia scribit. Marcus leest en Julia schrijft.

Veel voorkomende nevenschikkende voegwoorden zijn:

en of maar immers, want dus

et vel sed enim itaque


atque aut verumjvero nam igitur
ac -ve at
-que au tem

Let op!
• et kan ook een bijwoord zijn: Ét mater se gaudet: Ook moeder verheugt zich.
• et ... et: zowel ... als

Vertaaltip: nevenschikkend voegwoord


Indien voor én na een nevenschikkend voegwoord een gezegde staat, worden twee
zinnen met elkaar verbonden:

Marcus legit et Iulia scribit. Marcus leest en Julia schrijft.

2 Onderschild{ende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden koppelen een bijwoordelijke bijzin aan een andere zin:

c Postquam haec dixit, abiit. Nadat hij dit had gezegd, ging hij weg.

Veelgebruikte onderschikkende voegwoorden zijn:

ut + indic. 1 zodra z zoals quia/quod/quoniam + indic. omdat


+conj. 1 opdat z zodat 3 dat dum +indic. terwijl
ne +conj. opdat niet postquam + indic. perf. nadat
dat na ww van vrezen anteq uamjpri usq uam + indic./conj. voordat
ut non +conj. zodatniet si + indic./conj. als
cum +indic. toen, wanneer sin + indic./conj. maarals
+conj. 1 toen z omdat 3 hoewel quamquam/( tam)etsi + indic. hoewel

WOORDEN 29
Let op!
• ne + conj. in de hoofdzin: niet
• ne ... quidem: zelfs ... niet; ne pater quidem: zelfs vader niet
• -ne is een vraagwoordje; niet vertalen
Zie voor een oefening met het nevenschikkend voegwoord pag. 71.

Vertaaltip: quod

signaal woordsoort voorbeeld vertaling

congrueert vragend voornw. quod beUurn welke oorlog


+ antecedent betrelde voornw. bellum, quod; id, quod de oorlog, die; dat, wat
geen antecedent 1 betrelde vnw.+ Quod dicis, verurn est. Wat je zegt, is waar.
[ én geen congruentie ingesloten antec.
2 voegwoord Horreo, quod timeo. Ik huiver, omdat ik
bang ben.
QJ.wd studes, probo. Dat je je best doet,
vind ik prima.

X VOORZETSELS*

Voorzetsels zijn onveranderbaar. Zij vormen met een naamwoord een woordgroep.
Deze woordgroep is een bijwoordelijke bepaling. De meeste voorzetsels zijn verbon-
den met de accusativus.
Enkele veelgebruikte voorzetsels zijn verbonden met de ablativus:

pro voor a(b) 1 vanaf, vandaan 2 door bij personen+ passief


cum samen met e(x) uit
sine zonder de 1 vanaf van boven naar beneden 2 over bv. vertellen over

Onthoud-rijmpje
pro, cum, sine, ab, ex, de, die gaan mét de áblativus mée.

De voorzetsels in en sub zijn verbonden met een accusativus óf een ablativus:

a In silvam curro. Ik ren het bos in/ naar het bos.


b In lecto dormio. Ik slaap in bed.
c Sub arborem curro. Ik ren tot onder de boom.
d Sub arbore dormio. Ik slaap onder de boom.

De accusativus geeft antwoord op de vraag 'waarheen' (a en c), de ablativus op de


vraag 'waar' (b en d).

De ablativus ev van causa en gratia wordt gebruikt als achterzetsel; het woord dat daar-
mee een woordgroep vormt gaat eraan vooraf en staat in de genitivus:

e pecuniae causa wegens het geld


f pacis gratia terwille van/ wegens de vrede

30 WOORDEN
Plaats van voorzetsels bij dichters*
Vooral bij dichters wordt het voorzetsel niet altijd vóór de woordgroep geplaatst, maar ertussenin of
zelfs erachter:
tuo de lito re =de tuo lito re stagno ... in isto = in isto stagno
Italiam contra = contra Italiam te propter = propter te

Veel voorvoegsels van samengestelde werkwoorden zijn oorspronkelijk voorzetsel:


de-ponere: neerleggen, ab-iJ·e: weggaan, con-venire: samenkomen, ex-clamare: uitroepen.

Vertaaltip: a(b)

a(b) + abl.
+(verwijzing naar) persoon?
+ passief gezegde?

/
ja: door ""' nee: van(af), van(daan)

Vertaaltip: cum

cum+ abl.?

ja: (samen) met


voorzetsel
/ ""' nee: voegwoord

I
+ conjunctivus?

/
nee: toen, wanneer
~
ja: toen, omdat, hoewel

WOORDEN 31
GRAMMATICA, reliëf gemaakt door Lucca di Simone della Robbia,
1437-1439. Oorspronkelijk gemaakt voor de Domtoren van de Dom
in Florence, nu het in Musea del Duomo, Florence.
Grammatica heeft hier de gedaante aangenomen van een
Florentijnse leraar die onderwijs geeft aan twee jongens.
2 Werkwoorden

In dit hoofdstuk bespreken we de vorming, vervoeging en het gebruik van het werk-
woord.

I INLEIDING
Werkwoorden zijn, net zoals de (voor)naamwoorden, veranderbaar. De meeste vor-
men van een werkwoord bestaan uit een onveranderbaar deel, de stam, en een veran-
derbaar deel, bv. de persoonsuitgang: voca-s, voca-t. Dit veranderen van de vormen
noemen we vervoegen. Tussen stam en persoonsuitgang kunnen letters worden inge-
voegd die kenmerkend zijn voor de tijd en wijs, bijvoorbeeld:

stam (tijd)kenmerk
I I
voca-ba-t
I
persoonsuitgang

1 Groepen werl{woorden
Het Latijn kent de volgende groepen werkwoorden die op dezelfde manier worden
vervoegd. Deze indeling berust op de stam van het werkwoord:

groep voorbeeld

a-stammen voco,vocare
e-s tammen deleo, del~re
medeklinker-stammen mitto, mirtere
i-stammen audio, audire
gemengde stammen capio, capere

Daarnaast kent het Latijn verba deponentia: werkwoorden met (overwegend) passieve
vormen en een actieve betekenis, bv.lwrtari: aansporen. Ook deze kennen een regel-
matige vervoeging volgens de stam van de werkwoorden. Enkele veelgebruikte werk-
woorden zijn onregelmatig, zoals esse: zijn.

2 Persoon en getal, actief en passief


Aan de persoonsuitgangen van het werkwoord kunnen we zien welke persoon sub-
ject in de zin is en of dit subject de handeling verricht (actief) of ondergaat (passief):

actief a Mater Marcum voca-t. Moeder roept Marcus.


passief b Marcus a matre voca-tur. Marcus wordt door moeder geroepen.

Passieve vormen kunnen ook in een reflexieve (of mediale) betekenis worden gebruikt:jlector,jlecti:
(zich) buigen.*

WERKWOORDEN 33
Het Latijn kent drie soorten of groepen persoonsuitgangen:

persoon actief passief pe1j. indic. actief

1e ev ik -o I -m -(o)r -i
ze jij -s -ris -is ti
3e hij/zij/het -t -tur -it
1emv wij -mus -mur -imus
ze jullie -tis -mini -istis
3e zij -nt -ntur -erunt -ere bij dichters*

3 Tijd
De tijden van het werkwoord worden gevormd met behulp van drie verschillende
stamtijden, bijvoorbeeld: voca-t; vocav-it; vocatus (est):

actief en passief actief passief


praesensstam: voca- perf.stam: vocav- particip. perf. passief: vocatus

heden praesens perfectum perfectum


verleden imperfectum plusquamperfectum plusquamperfectum
toekomst futurum futurum exactum futurum exactum

De perfectumstam van de a- en i-stammen wordt regelmatig gevormd door een -v-


achter de praesensstam te plaatsen: voca-v-, audi-v-.

Let op!
Bij e-s tammen wordt de perfectumstam vaak gevormd door de -e- te vervangen
door een -u-: habç_-re, ha bu-i.
Bij medeklinker-stammen zie je of hoor je vaak een-s- in de perfectums tam:
carp-ere, carp-s-i; die-ere, dix-i.
De perfectumstam kan ook worden gevormd door:
reduplicatie van de beginletter(s): currere, cu-curr-i;
verlenging van de klinker in de praesensstam: venire, vç_n-i; vidç_re, vid-i.
Het ppp. (partic. perfectum passief) kent naast de regelmatige uitgang -tus ook de
uitgang -sus: mis-sus.

De volgende letters tussen praesensstam en persoonsuitgang geven informatie over


de tijd en wijs:

-ba- imperfectum (indicativus)


-b- futurum van a- ene-stammen (indicativus)
-e- futurum van i-, mk- en gemengde stammen (1e pers. ev: -am) (indicativus)

Zie voor het gebruik van de verleden tijd pag. 46-47.

34 WERKWOORDEN
4 Wijs
Het Latijn kent (evenals het Nederlands) de volgende wijzen (modl):

indicativus (aantonende wijs) a Marcus cito venit. Marcus kom t snel.


conjunctivus (aanvoegende wijs) b Marcus cito veniat! Moge Marcus snel komen!
imperativus (gebiedende wijs) c Veni cito, Marcel Kom snel, Marcus!

De indicativus doet een objectieve mededeling over een feit of gebeurtenis (a).
De conjunctivus drukt vaak een gevoel uit: een wens, aansporing of twijfel (b).
De imperativus drukt een bevel of gebod uit (c).
Voor een bevel of gebod gebruikt het Latijnnaast de imperativus ook de conjunctivus (d):
conjunctivus d Abeas, Marcel Ga alsjeblieft weg, Marcus!

De volgende letters tussen praesensstam en persoonsuitgang geven informatie


over wijs en tijd:

-a- conj. praesens van e-, i-, mk- en gemengde stammen


-re- conj. imperfectum.

Zie voor het gebruik van de conjunctivus pag. 48-50.

s Infinitivus en participium
De meeste vormen van het werkwoord hebben uitgangen die ons informatie geven
over de persoon. Het Latijnse werkwoord kent ook vormen zonder een persoonsuit-
gang: de infinitivus (onbepaalde wijs) en het participium (deelwoord). De infinitivus
(bv. vocare) heeft kenmerken van een zelfstandig naamwoord.
Het participium is een van een werkwoord afgeleid bijvoeglijk naamwoord: vocans,
ntis: roepend; vocatus, a, um: geroepen (zijnde).
Zie voor gebruik van de infinitivus pag. 51-53; voor het gebruik van het participium pag. 53-57.

11 VERVOEGING REGELMATIGE WERKWOORDEN

De a- ene-stammen zijn binnen één schema opgenomen. Van de i-stammen, mk- en


gemengde stammen zijn alleen praesens, imperfectum en futurum actief en passief
opgenomen. De overige tijden en wijzen worden regelmatig gevormd met behulp
van de stamtijden.
Indien er een vorm van esse volgt, is van het ppp. vocatus, a, um alleen de mannelijke
vorm opgenomen.
Van dubbel-vormen zijn de uitgangen vetgedrukt.
Vormen tussen haakjes hoef je voor het Centraal Examenniet te kennen .

WERKWOORDEN 35
1 a- en e-stammen: voco, vocare, vocavi, vocatum: roepen
deleo, del~re, delevi, deletum: verwoesten
Actief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik roep a-stam e-stam roep(t) (te) roepen roepend


VOCO vocem -am vocare vocans, ntis
vocas voce -as voca
vocat vocet -at
vocamus vocemus -amus
vocatis vocetis -atis vocate
vocant vocent -ant

ik riep
vocabam vocarem
vocabas vocares
vocabat vocaret
vocabamus vocaremus
vocabatis vocaretis
vocabant vocarent

ik zal roepen (te) zullen roepen zullende roepen


vocabo vocaturus esse vocaturus, a, urn
vocabis
vocabit
vocabimus
vocabitis
vocabunt

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik heb geroepen (te) hebben geroepen


vocavi vocaverim vocavisse
vocavisti vocaveris
vocavit vocaverit
vocavimus vocaverimus
vocavistis vocaveritis
vocaverunt vocaverint

ik had geroepen
vocaveram vocavissem
vocaveras vocavisses
vocaverat vocavisset
vocaveramus vocavissemus
vocaveratis voca vissetis
vocaverant vocavissent

ik zallubben ... gerundium


vocavero (het) roepen
vocaveris nom -
vocaverit gen. vocandi
vocaverimus dat. vocando
vocaveritis acc. ad vocandum
vocaverint abl. vocando

gerundivum: vocandus, a, urn: lett.: geroepen moetende worden

WERKWOORDEN
Passief

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik word geroepen a-stam e-s tam (te) worden geroepen


vocor vocer -ar vocari
vocaris voceris -a ris
vocatur vocetur -atur
vocamur vocemur -amur
vocamini vocemini -amini
vocantur vocentur -antur

ik werdgeroepen
vocabar vocarer
vocabaris vocareris
vocabatur vocaretur
vocabamur vocaremur
vocabamini vocaremini
vocabantur vocarentur

ik zal worden ... (te zullen worden ... )


vocabor (vocatum iri)
vocaberis
vocabitur
vocabimur
vocabimini
vocabuntur

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik ben geroepen (te) zijn geroepen geroepen (zijnde)


vocatus sum vocatus sim vocatus esse vocatus, a, um
es sis
est sit
vocati sumus vocati si mus
estis sitis
sunt sint

ik was geroepen
vocatus eram vocatus essem
eras esses
erat es set
vocati eramus vocati essemus
eratis esseris
erant essent

ik zalzijn ...
vocatus ero
er is
erit
vocati erimus
eritis
erunt

WERKWOORDEN 37
2 medeldinl{er-stammen: mirto, mittere, misi, missum: zenden
Actief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik zend zend(t) (te) zenden zendend


mirto mittam mirtere mi ttens, ntis
mittis mittas mirte
mittit mirtat
mirtimus mittamus
mirtiris mirtatis mittite
mirtunt mittant

ik zond
mirtebam mirterem
mirtebas mitteres
mirtebat mitteret
mirtebamus mirteremus
mirtebaris mirtereris
mirtebant mirterent

ik zal zenden (te) zullen zenden zullende zenden


mittam missurus esse missurus, a, urn
mines
mittet
mirtemus
mittetis
mirtent

Passief

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik word gezonden (te) worden gezonden


mittor mittar mitti
mirteris mittaris
mittitur mittatur
mittimur mittamur
minimini minamini
mittuntur mittantur

ik werd gezonden
mirtebar mitterer
mirtebaris mirtereris
mittebatur mitteretur
mittebamur mitteremur
mirtebamini mirteremini
mittebantur mitterentur

ik zal worden ... (te zullen worden ... ) gerundium


mittar (missum iri) (het) zenden
mirteris nom.-
mittetur gen. mittendi
mittemur dat. mittendo
mirtemini acc. ad mittendum
mittentur abl. mirtendo

gerundivum: mittendus, a, urn: lett.: gezonden moetende worden

38 WERKWOORDEN
3 i-stammen: audio, audire, audivi, auditum: horen
Actief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik hoor hoor(t) (te) horen horend


audio audiam audire audiens, ntis
au dis au di as au di
audit audiat
audimus audiamus
auditis audiatis audite
audiunt audiant

ik hoorde
audiebam audirem
audiebas audires
audiebat audiret
audiebamus audiremus
audiebatis audiretis
audiebant audirent

ik zal horen (te) zullen horen zullende horen


audiam auditmus esse auditurus, a, urn
au dies
audiet
audiemus
audietis
audient

Passief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik word gehoord (te) wordengehoord


audior audiar audiri
audiris audiaris
auditur audiatur
audimur audiamur
audimini audiamini
audiuntur audiantur

ik werdgehoord
audiebar audirer
audiebaris audireris
audiebatur audiretur
audiebamur audiremur
audiebamini audiremini
audiebantur audirentur

ik zal worden ... (te zullen worden ... ) gerundium


audiar (auditum iri) (het) horen
audieris nom. -
audietur gen. audiendi
audiemur dat. audiendo
audiemini acc. audiendum
audientur abl. audiendo

gerundivum: audiendus, a, urn: lett.: gehoord moetende worden


WERKWOORDEN 39
4 Gemengde stammen: capio, capere, cepi, captum: nemen

Actief

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium


ik neem neem(t) (te) nemen nemend
capio capiam capere capiens, mis
cap is ca pias cape
ca pit capiat
capimus capiamus
capiris capiatis cap i te
capiunt capiant

ik nam
cap iebam caperem
cap iebas caperes
capiebat caperet
capiebamus caperemus
capiebatis caperetis
cap iebant caperent

ik zal nemen (te) zullen nemen zullende nemen


capiam capturus esse capturus, a, urn
capies
capiet
capiemus
capietis
capient
Passief

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik wordgenomen (te) worden genomen


capior capiar cap i
caperis capiaris
capitur capiatur
capimur capiamur
capimini capiamini
capiuntur capiantur

ik werd genomen
cap ie bar caperer
capiebaris capereris
capiebatur caperetur
capiebamur caperemur
capiebamini caperemini
capiebantur caperentur

ik zal worden ... (te zullen worden ...) gerundium


capiar (capturn iri) (het) nemen
capieris nom.-
capietur gen. capiendi
capiemur dat. capiendo
capiemini acc. ad capiendu
capientur abl. capiendo

gerundivum: capiendus, a, um: lett.: genomen moetende worden

40 WERKWOORDEN
5 Deponentia
Binnen de a-, e-, mk-, i- en gemengde stammen zijn er ook verba deponentia. Deze hebben- met
uitzondering van de vetgedrukte vormen- een passieve vorm en een actieve betekenis.

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik spooraan a-stam overige stammen spoor(t) aan aan (te) sporen aansporend
hortor horter -ar hortari hortans, ntis
hortaris harteris -ar is hortare
hortatur hortetur -atur
hortamur hortemur -amur
hortamini hartemini -amini hortamini
hortantur hortentur -antur

ik spoorde aan
hortabar hortarer
hortaharis hortareris
hortabatur hortaretur
hortabamur hortaremur
hortahamini hortaremini
hortabantur hortarentur

ik zal aansporen te zullen aansporen zullende aansporen


a-, e-stam overige stammen hortaturus esse hortaturus, a, urn
hortabor -ar
hortaberis -eris
hortabitur -etur
hortabimur -emur
hortabimini -emini
hortabuntur -entur

indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik heb aangespoord (te) lJCbben ... aangesp. hebbende/


hortatus sum hortatus sim hortatus esse aansporend
es sis hortatus, a, um
est sit
hortati SUillUS hortati si mus
estis sitis
SUilt sint

ik had aangespoord
hortatus eram hortatus essem
eras esses
erat esset
hortati eramus hortati essemus
eratis esseris
erant es sent

ik zallJCbben ... gerundium


hortatus era (het) aansporen
eris nom.-
erit gen. hortandi
hortati erimus dat. hortando
eritis acc. ad hortandum
erunt abl. hortando

gerundivum: hortandus, a, urn: lett.: aangespoord moetende worden

WERKWOORDEN 41
6 Semi-deponentia
Drie werkwoorden gedragen zich in het perfectum etc. als deponentia:

praesens perfectum
audeo,aud~re durven ausussum ik heb gedurfd f ik durfde
gaudeo, gaud~re zich verheugen gavisussum ik heb me verheugd I ik verheugde me
soleo, sol~re gewoon zijn solitus sum ik ben gewoon geweest I ik was gewoon

III VERVOEGING ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

1 esse, posse: sum, esse, fui,partic.fut.: futurus: zijn


possum, posse, po tui: kunnen

Actief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik ben ik kan wees(t) (te) zijn/ kunnen


sum possum sim possim esse/ posse
es potes sis possis es
est potest sit possit
SUillUS possumus simus possimus
estis po testis sitis possitis es te
sunt possunt sint possint

ik was ik kon
eram poteram essem possem
eras po te ras esses posses
erat poterat es set posset
eramus poteramus essemus possemus
eraris poteraris esseris possetis
erant poterant essent possent

ik zal zijn/ zal kunnen (te) zullen zijn zullendezijn


ero potero futurus esse futurus, a, um
er is poteris (fore)
erit poterit
erimus poterimus
eritis poteriris
erunt poterunt

42 WERKWOORDEN
2 ire: eo, ire, ii, itum: gaan
Actief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik ga ga(at) (te) gaan gaand


eo eam ire iens, euntis
is eas i
it eat
imus eamus
itis eatis i te
eunt eant
i/~ ging
ibam irem
ibas ires
ibat iret
ibamus iremus
ibatis iretis
ibant irent
ik zalgaan (te) zullen gaan zullende gaan
ibo iturus esse iturus, a, um
ibis
ibit.
ibimus
ibitis
ibunt
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik ben gegaan (te) zijngegaan


ii ierim i(i)sse
is ti ie ris
iit ierit
iimus ierimus
istis ieritis
ie runt ierint

ik was gegaan
ie ram issem
ie ras isses
ierat is set
ieramus issemus
ieratis issetis
ierant is sent

ik zal zijn gegaan gerundium


iero (het) gaan
ier is nom. -
ierit gen. eundi
ierimus dat. eundo
ieritis acc. ad eundum
ierint abl. eundo

gerundivum: eundum est (onpersoonlijk): er moet worden gegaan, men moet gaan
Let op de onpersoonlijk gebruikte passieve vormen van de 3e persoon:
• itur: er wordt gegaan, men gaat
• itum est: er is gegaan, men is gegaan etc.
WERKWOORDEN 43
3 ferre: fero, ferre, tuli, latum: (ver)dragen, brengen
Actief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik draag draag(t) (te) dragen dragend


fero feram ferre ferens, ntis
fers feras fer
fert ferat
ferimus feramus
fertis feratis ferte
ferunt ferant

ik droeg
ferebam ferrem
ferebas ferres
ferebat fen·et
ferebamus ferremus
ferebatis ferretis
ferebant ferrent

ik zal dragen (te) zullen dragen zullende dragen


feram laturus esse laturus, a, um
feres
feret
feremus
feretis
ferent

Passief
indicativus conjunctivus imperativus infinitivus participium

ik word gedragen (te) worden gedragen


feror ferar ferri
ferris feraris
fertur feratur
ferimur feramur
ferimini feramini
ferm1tur ferantur

ik werd gedragen
ferebar ferrer
ferebaris ferreris
ferebatur ferretur
ferebamur ferremur
ferebamini ferremini
ferebantur ferrentur

ik zal worden gedragen (te zullen worden ... ) gerundium


ferar (latum iri) (het) dragen
fereris nom. -
feretur gen. ferendi
feremur dat. ferendo
feremini acc. ad ferendum
ferentur abl. ferendo
gerundivum: ferendus, a, um: lett.: gedragen moetende worden

44 WERKWOORDEN
4 veile, nolle, malle: volo, velle, vol ui: willen
nolo, nolle, nol ui: niet willen
malo, malle, mal ui: liever willen
Actief
indicativus conjunctivus infinitivus

ik wil ... niet ... liever (te) willen


volo nolo malo velim nolim malim veile I nolle I malle
vis non vis rnavis velis nolis rnalis
vult non vult rnavult velis nolit malit
volumus nolumus malumus velimus nolimus malimus
vulris non vulris rnavulris veliris noliris maliris
volunt nolunt malunt velint nolint malint

ik wilde ... ... niet ... liever


volebam nolebam malebam vellem nollem mallem
volebas nolebas malebas velles nolles malles
volebat nolebat malebat vellet nollet mallet
volebamus nolebamus malebamus veilemus nollemus mallemus
volebaris nolebaris malebaris veileris nolleris malleris
valebant nolebant malebant veilent nollent malient

ik zal willen ... niet ... liever


volam nolam malam
voles nol es mal es
volet nolet mal et
volemus nolemus malemus
voletis noletis maleris
volent nolent malent

Let op!
• Alleen nolle kent een imperativus: noli, nolite: wil(t) niet.
• Alleenvelleen nolle hebben een participium praesens: volens, volentis: willend;
nolens, 1Jtis: niet willend.
5 fieri: fio, factus sum: worden, gemaakt worden;
fit, factum est: gebeuren

indicativus conjunctivus infinitivus

ik word (gemaakt) te worden


fio fiam fieri
fis fias
fit fiat
fimus fiamus
fitis fiatis
fiunt fiant

ik werd
fiebam etc. fierem etc.

ik zal worden
fiam
fies etc.

WERKWOORDEN 45
IV ONVOLLEDIGE WERKWOORDEN

Enkele werkwoorden zijn onvolledig; we komen slechts de volgende vormen tegen:

1 odi, memini, coepi

meminipf ik herinner me
odipf ik haat
coepipf ik ben begonnen

Van deze drie werkwoorden bestaan alleen vormen van de perfectumstam.


De perfecta memini en odi hebben een praesens-betekenis.

2 ait I aiunt, inquit

a Anna dixit: 'Juno, me audias.' Anna zei: 'Juno, verhoor me, alsjeblieft.'
(lett.: moge je me verhoren)
b 'Juno,' inquit Anna, 'me audias.' 'Juno,' zei Anna, 'verhoor me, alsjeblieft.'

Inquit (hij/zij zegt) wordt alleen binnen of na de directe rede gebruikt (b), dus nooit
ervoor, zoals dixit (a).

V TIJDEN

1 Gebruil{ in de zin
Over het algemeen worden de tijden van het werkwoord net zo gebruikt als in het
Nederlands. Het Latijn is echter zorgvuldiger en gebruikt precies de tijd die volgens
het schema hieronder is vereist:

plusquamperfectum (im)perfectum praesens futurum exactum futurum

eerder in het verleden verleden heden eerder in de toekomst toekomst

Wanneer er in een Nederlandse zin een bijwoord als 'morgen' staat, nemen we aan dat
daardoor duidelijk is dat de mededeling/handeling in de toekomst ligt. Wij gebrui-
ken dan vaak gewoon een tegenwoordige tijd (a):

a Anna dicit: 'Cras veniam, si munus perfecero.'


l1eden toekomst eerder in de toekomst

lett.: Anna zegt: 'Ik zal morgen komen, als ik mijn taak voltooid zal hebben.'
Anna zegt: 'Ik kom morgen, als ik mijn taak heb voltooid.'

b Anna dicit: 'Bene dormivi, quia heri tam di u laboraveram.'


heden verleden eerder in het verleden

Anna zegt: 'Ik heb goed geslapen, omdat ik gisteren zo lang heb (lett.: had) gewerkt.'

46 WERKWOORDEN
z Verleden tijd
De meest gebruikte verleden tijd is in het Latijn het (vertel-)perfectum, in het
Nederlands de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.). Een Latijnse schrijver heeft daarbij
nog twee andere tijden tot zijn beschikking: het imperfectum en het praesens historicum.

Vertel-perfectum
Het vertel-perfectum markeert in een tekst handelingen of gebeurtenissen die op de
voorgrond staan, de stappen waardoor het verhaal verder gaat, of de actiemomenten.

Imperfectum
Het imperfectum wordt gebruikt om achtergrond-informatie te geven bij de gebeur-
tenissen die op de voorgrond staan, of om een situatie te beschijven. Daarnaast kan
het imperfectum ook uitdrukken:

het voortduren van de handeling a fugiebat hij was aan het vluchten
een herhaling van de handeling b exclamabat hij riep steeds maar weer uit
een poging c fugiebat hij probeerde te vluchten

Een ander verschil tussen imperfectum en perfectum is dat een schrijver een imperfectum gebruikt om
aan te geven dat de handeling in het verleden nog bezig was, nog niet was voltooid, terwijl hij een per-
fectum gebruikt voor een handeling in het verleden die is voltooid:
fugiebat: hij was aan het vluchten;f.ugit pf: hij is gevlucht (en die vlucht is voltooid).

Praesens historieurn
Het Latijn kan het vertel-perfectum ter wille van de levendigheid afwisselen met een
praesens historicum. In het Nederlands komt een dergelijk gebruik van de onvoltooid
tegenwoordige tijd minder vaak voor.
We vertalen een praesens historieurn over het algemeen met een verleden tijd.

Oefening 1: (im)perfectum, praesens


1Bekijk de tekst en beantwoord de vragen.
De gezegden zijn met opzet steeds met een o.v.t. vertaald.
a Welke tijden zijn er in zin 1-6 gebruikt?
b Wat drukken de gebruikte imperfecta uit?

Nadat Daedalus vleugels van was en veren had gemaakt, vloog hij met zijn zoon
Icarus naar Athene.

Daedalus etIcarus Athenas volabant. Daedalus en Icarus vlogen naar Athene.


Icarus autem propius ad solem volavit: Icarus vloog echter te dicht naar de zon:
cera alarum tabuit et puer in mare cecidit. de was van zijn vleugels smolt en de jongen
Pater territus exclamat: 'Icare, u bi es?' viel in zee. Zijn vader riep verschrikt uit:
s 'Icare, Icare,' exclamabat. 'Icarus, waar ben je? Icarus, Icarus,' riep
Corpus filii in undis vidit et di u lacrimabat. hij uit. Hij zag het lijk van zijn zoon op
de golven en huilde lang.

WERKWOORDEN 47
VI CONJUNCTIVUS

Het gebruik van de indicativus en imperativus kennen we ook in het Nederlands. De


conjunctivus wordt in het Nederlands echter zelden gebruikt. In het Latijn komt de
conjunctivus vaak voor.
Hieronder bespreken we gebruik en vertaling van de conjunctivus in hoofd- en bij-
zinnen. Voor je aanpak bij het vertalen maakt het verschil of een conjunctivus in een
hoofdzin staat of in een bijzin.

1 Gebruil{ en vertaling in de hoofdzin


Een conjunctivus in de hoofdzin moet je altijd in de vertaling weergeven. De tijd van
de conjunctivus en de context geven je daarbij houvast.

Conjunctivus praesens
De conjunctivus praesens kan een (vervulbare) wens, aansporing of (in een vraagzin)
twijfel uitdrukken:

a Vivat feliciter. Moge hij gelukkig leven. wens


b Studeamus! Laten we ons best doen. aansporing
c Quid faciam? Wat moet ik doen? twijfel

De ontkenning bij een conjunctivus is meestal ne in plaats van non (d).


De conjunctivus praesens kan ook een mogelijkheid in het heden uitdrukken (e); daarvoor kan ook de
conj. perfectum worden gebruikt (f):
d Nevenias. Kom alsjeblieft niet. verbod
e aliquis dicat iemand zou kunnen zeggen mogelijkheid heden
f aliquis dixerit iemand zou kunnen zeggen mogelijkheid heden

Vertaaltip: conjunctivus praesens


Vertaal de conj. praesens over het algemeen met behulp van mogen, laten, moeten
(in een vraagzin).

Conjunctivus imperfectum en plusquamperfectum


De conjunctivus imperfectum en plusquamperfectum kunnen beide een irrealis (niet-
werkelijkheid) uitdruld(en, respectievelijk van het heden (g-h) en verleden (i). In
hoofd- én bijzin van de irrealis staat de conjunctivus (h-i):

g Sine amicis tristis essem. Zonder vrienden zou ik verdrietig zijn. irrealis heden
h Felix essem, si amicos haberem. Ik zou gelukkig zijn, als ik vrienden had. irrealis heden
i Felix fuissem, si amicos habuissem. Ik zou gelukkig zijn geweest, als ik irrealis verleden
vrienden had gehad.

Zij worden beide ook gebruikt om een irreële/onvervulbare wens (van heden of verleden) uit te
drukken. Deze wordt altijd ingeleid door utinam (j-k):

j Utinam mater viveret! Leefde mijn moeder nog maar! irreële wens heden
k Utinam mater vixisset! Had mijn moeder nogmaar geleefd. irreële wens verleden

48 WERKWOORDEN
De conjunctivus imperfectum kan ook uitdrukken: een mogelijkheid (I) of twijfel (m) van het verleden:
I Quis hoc modo viveret? Wie had op die manier kunnen leven? mogelijkheid verleden
m Quid facerem? Wat had ik moeten doen? twijfel verleden

Ezelsbruggetje: herkennen van conj. imperfectum/plusquamperfectum


Herken je vóór een persoonsuitgang een infinitivus?
vocare-t --+ conj. imperfectum
vocavisse-t --+ conj. plusquamperfectum

Vertaaltip: conjunctivus imperfectum en plusquamperfectum


Vertaal de conj. imperf. en plusquamperf. meestal met behulp van zouden;
+uti nam met nog maar.

Oefening z: conjunctivus in de hoofdzin


1In de tekst hieronder komt acht keer een conjunctivus voor. Vertaal de tekst
(mondeling of schriftelijk).
Bepaal, indien je een conjunctivus tegenkomt, eerst de tijd van de conjunctivus;
vertaal hem daarna in ieder geval schriftelijk.

Niobe, koningin van Thebe en moeder van veertien kinderen, vindt dat zij
verering verdient in plaats van de godin Latona, die slechts twee kinderen heeft.
Daarom heeft ze de Thebaanse vrouwen verboden te offeren aan Latona. De godin
Latona wendt zich vervolgens tot haar kinderen, Apollo en Diana, om hulp.

'Apollo et Diana, me audiatis: iratissima sum.


Niobe ista me val de laesit feminas Thebanas dimittendo ab ara mea.
Quid faciam? Me nunc adiuvate et eam punite!
Si eam non punietis, mater vestra mox a nulla coletur.'
s Quem verba deae non moverent? Apollo tela capiens dixit:
'Diana, matrem statim adiuvemus.
Nefas esset, si Niobe non statim a nobis puniretur!
Ideo cito 0 Thebas eamus et ibi omnes 0 Niobes filios et filias necemus.'
Deinde Apollo et Diana 0 Thebas 0 avolaverunt, u bi Apollo omnes filios
10 °Niobes telis necavit.

8/9 Thebas: naar Thebe 8/10 Niobes: gen. ev 9 avolare: wegvliegen

z Gebruik en vertaling in de bijzin


Let op! Bijzinnen worden ingeleid door een (onderschikkend) voegwoord, betrekkelijk voornaam-
woord of vraagwoord.

a Milites vidi, qui domum custodie bant. Ik zag soldaten, die het huis bewaakten.
b Misit milites, qui domum custodirent. Hij zond soldaten, die het huis moesten
bewaken/ om het huis te bewaken.

In de meeste betrekkelijke bijzinnen staat de indicativus (a). De conjunctivus in een


betrekkelijke bijzin kan worden gebruikt om een doel aan te geven (b), vaak na werk-
woorden als 'zenden' en 'opdragen'. De conjunctivus vertaal je in dat geval met moeten
of om te.

WERKWOORDEN 49
conjunctivus in de bijzin voorbeeld vertaling

na ut, cum, ne + conj. c Fac ut venias. Zorg dat je komt.


in de afh. vraagzin d Die mihi, quis sis. Zeg mij, wie je bent.
in de irrealis e Nisi aegrajuissem, venissem. Als ik niet ziek was geweest,
was ik gekomen.
in de indirecte rede f Mater dicit se non venturam, Moeder zegt dat ze niet komt,
in aci. na ww van 'zeggen' quod aegra sit. omdat ze ziek is.
in betrekk. bijzin van doel g Nuntium misit, qui diceret ... Hij zond een bode die moest
zeggen ... /om te zeggen ...

Een conjunctivus kan ook worden gebruikt in een betrekkelijke bijzin met definiërende functie (h):
h Sunt, qui dicant ... Er zijn mensen die zeggen ...

In al deze bijzinnen, met uitzondering van voorbeeldzin g, vertaal je de conjunctivus


in de bijzin alsof er een indicativus staat.

Vertaaltip: conjunctivus in de bijzin


Vertaal de conjunctivus in de bijzin als een indicativus behalve in de doelaangevende
betrelde bijzin.
Let op! ut+ conj.: 1 opdat 2 zodat 3 dat; cum+ conj.: 1 toen 2 omdat 3 hoewel

Vertaaltip: conjunctivus
Conjunctivus?

/ ~ in hoofdzin?
in bijzin?
Vertaal als indicativus Altijd in je vertaling weergeven!
• qui + conj.: moeren/om te met behulp van:
• ur: 1 opdat 2 zodat 3 dar
• cum: 1 toen 2 omdat 3 hoewel

praesens imperfectum pl usq uam perfectum perfectum

"
vraag?

nee
/ ja

moge wens moet twijfel zou irrealis zou hebben irrealis zoukunnen
laat aansporing nog maar: irreële wens + urinam had nog maar: irreële wens mogelijkheid
zou kunnen: mogelijkheid had kunnen: mogelijkheid
had moeten: twijfel

50 WERKWOORDEN
VII INFINITIVUS

1 Subjects- en objectsinfinitivus

a Scribere difficile est. Schrijven is moeilijk.


b Dormire non possum. Ik kan niet slapen.
c Gaudere discel Leer je te verheugen!

De infinitivus kan, net zoals in het Nederlands, in een zin functioneren als onder-
werp (a) of als lijdend voorwerp (b-c) en wordt dan beschouwd als een onzijdig zelf-
standig naamwoord (a). We spreken in dat geval van een subjectsinfinitivus (a) en
objectsinfinitivus (b).
De infinitivus kan ook functioneren als naamwoordelijk deel van het gezegde (d):

d Valereautem hoc demum est. Dit is echter pas gezond zijn.

2 Accusativus cum infinitivo-constructie (aci.)


Een bijzonder gebruik van de infinitivus is de aci.-constructie:

a Audio Annam. Ik hoor Anna.


b Audio Annam cantare. Ik hoor Anna zingen.
c Puto Annam bene cantare. Ik vind Anna goed zingen.

Het object bij audio in zin a is een naamwoord (Annam), dat dus in de accusativus
staat. In bencis het object een woordgroep bestaande uit een accusativus+ infiniti-
vus (Annam cantare), waarbij de accusativus Annam subject is van cantare; Anna is
namelijk degene die zingt.
Een dergelijke constructie noemen we accusativus cum injinitivo, afgekort aci. De accu-
sativus van de aci. noemen we de subjectsaccusativus.

d Puto Annam bene cantarel cantavisse. Ik vind dat Anna goed zingt/ heeft gezongen.
e Putavi Annam bene cantarel cantavisse. Ik vond dat Anna goed zong/ had gezongen.
f Marcus narravit carmen cantari/ Marcus vertelde dat er een lied werd/ was
cantatum esse. gezongen.

In de meeste gevallen moeten we de aci. vertalen met een (lijdend-voorwerps)zin,


ingeleid door 'dat'.
In de 'dat'-zin wordt de subjectsaccusativus onderwerp en de infinitivus het gezegde (d-f).
De tijd van het gezegde in de 'dat'-zin past zich aan het gezegde van de hoofdzin aan (d-f).
In het Latijn komt een aci.-constructie voor na werkwoorden:

als 'zeggen/meedelen' g dicere/iub~re/scribere zeggen/bevelen/schrijven


als 'weten/menen/hopen' h vid~rejaudire/ putare zien/horen/menen
die gemoedstoestand uitdrukken gaud~re/dol~re zich verheugen/verdrietig
zijn
en na onpersoonlijke uitdruk- apparet/constat/necesse est het blijkt/staat vast/is
kingen noodzakelijk

WERKWOORDEN 51
Bijzonderheden aci.

k Puto Annam pulchram esse. Ik vind dat Anna mooi is.


1 Annam cantaturam esse fama est. Het gerucht gaat dat Anna zal zingen.
m Se cantaturam Anna dicit. Anna zegt dat zij (zelf) zal zingen.
n Se cantaturum Marcus dicit. Marcus zegt dat hij (zelf) zal zingen.

Indien de infinitivus bestaat uit het (koppel)werkwoord esse, dan congrueert het
naamwoordelijk deel van het gezegde (pulchram in k) met de subjectsaccusativus
(Annam). Ook een participium (cantaturam in 1) congrueert met de subjectsaccusativus
(Annam in 1).
Indien de subjectsaccusativus dezelfde persoon is als het onderwerp, gebruikt het Latijn
bij de 3e persoon het wederkerende voornaamwoord se (m-n). In zinmis se dus vrouwelijk,
omdat het terugslaat op Anna, in zin n mannelijk omdat het terugslaat op Marcus.

Let op!
• De infinitivus esse wordt in de aci. vaak weggelaten (m-n).
• De aci. staat nogal eens vóór het gezegde waarvan hij afhangt (m-n).

Vertaaltip: aci.
Putavi .................. Annam bene cantarel cantavisse.
Ik vond dat .......... Anna goed zong/ had gezongen·.

1 Vertaal de aci. met een bijzin die wordt ingeleid door 'dat'.
2 Maak de subjectsaccusativus onderwerp van de 'dat'-zin, maak van de infinitivus
het gezegde.
3 Pas de tijd van het gezegde in de 'dat'-zin aan het gezegde van de hoofdzin aan.

Oefening 3: aci.
1 Lees de samenvattende inleiding van de Latijnse tekst hieronder zorgvuldig.
2 Neem daarna de Latijnse tekst globaal door. In de Latijnse tekst komt in bijna
elke zin een aci. voor (zes in totaal). Zoek ze (markeer ze eventueel) en vertaal ze.

De Praenestini en Romeinen verkeren in oorlog. Boden, die de Praenestini naar Rome


hebben gezonden om poolshoogte te nemen, zijn teruggekeerd met een geruststel-
lend bericht: in Rome is er noch een leger opgesteld, noch een veldheer gekozen,
omdat plebs en senatoren onderling ruzie maken. Daarop trekken de Praenestini
met hun legers tegen Rome op. Dit veroorzaakt paniek onder de Romeinen: ze
houden met het geruzie op en kiezen Cincinnatus tot dictator. Wanneer de
Praenestini dat horen, trekken ze hun legers terug.

Nuntii, postquam reversi sunt, Praenestinis dixerunt nullum exercitum


Romae instrui neque uilurn imperatorero creatum esse, cum 0 discordia esset
inter plebem et senatores.
Turn Praenestinorum duces, qui occasionem sibi datam esse senserunt,
5 copias Romam deduxerunt et castra ad portam Collinam posuerunt.
In urbe nunc magna 0 trepidatio fuit: multi cives, qui putaverunt Praenestinas
iam urbem 0 expugnaturos esse, in moenia atque ad portas cucurrerunt.
In tanto periculo omnes cives intellexerunt se debere 0 Verti ab 0 Seditione

52 WERKWOORDEN
ad bellum. Cincinnatum igitur dictatorem °Creaverunt.
w Deinde Praenestini, cum existimarent se tali imperatori resistere non posse,
a moenibus discesserunt.

2 discordia: tweedracht 6 trepidatio, on is: paniek 7 expugnare: veroveren 8 verti ab: zich

afwenden van; seditio, onis: opstand 9 creare: bedenlizelf de woordbetekenis.

3 Nominativus cum infinitivo-constructie (nci.)

a Anna dicitur bene cantare. lett.: Anna wordt gezegd goed te zingen.
Men zegt dat Anna goed zingt.
b Anna videtur bene cantavisse. Anna schijnt goed gezongen te hebben.

Het onderwerp van zin a (Anna) is ook het onderwerp van de infinitivus (cantare). We
spreken in zo'n geval van een neL-constructie. Deze komt voor bij het passief ge-
bruik van o.a. de volgende werkwoorden:

iub~re bevelen vetare verbieden sinere toestaan


dieere zeggen iudicare oordelen existimare menen

VIII PARTICIPIUM

Het participium of deelwoord is een van een werkwoord afgeleid bijvoeglijk naam-
woord. Het Latijn kent participia van het praesens actief (ppa.), het perfectum passief
(ppp.) en het futurum actief:

participium vertaling verbuiging als t.o.v. hoofdhandeling

vocans, ntis ppa. roepend rex gelijktijdig


hortans, ntis aansporend rex gelijktijdig
vocaturus, a, um zullende roepen bijv. nw. groep 1-2 toekomstig

vocatus, a, um ppp. geroepen (zijnde) bijv. nw. groep 1-2 voortijdig


hortatus, a, um aangespoord hebbende/ bijv. nw. groep 1-z voortijdig
aansporend gelijktijdig

Een participium is een werkwoordsvorm en kan dus aanvullingen bij zich hebben,
zoals een lijdend voorwerp (a), bepalingen (b), een aci. als lijdend-voorwerpszin (c), of
andere lijdend-voorwerpszinnen (d-e):

a Mater jiliam videns laeta erat. Moeder was blij, toen ze haar dochter zag.
b Urbs multos per annos ab hostibus Nadat de stad vele jaren door de vijanden was
oppugnata capta est. belegerd, is zij ingenomen.
c Audiens matrem ventw·am gaudebam. Ik was blij toen ik hoorde dat moeder zou komen.
d Nesciens quidjacerem, abii. Omdat ik niet wist wat ik moest doen, ging ik
weg.
e lussus arma abicere imperarum fecit. lett.: Bevolen zijnde de wapens weg te werpen,
deed hij het bevolene. Toen hem bevolen werd
de wapens weg te werpen, deed hij dat.

WERKWOORDEN 53
1 Predicatief en bijvoeglijl{ gebruil{
Een participium wordt meestal predicatief gebruikt. Het wordt dan vertaald als een
dubbel-verbonden bepaling (zie fl) of met een bijwoordelijke bijzin, ingeleid door een
voegwoord (fz). De keuze van het voegwoord hangt af van de context:

f Milites fugientes necantur. predicatief


1 De soldaten worden al vluchtend/
op hun vlucht gedood.
z De soldaten worden gedood,
omdat/als ze vluchten.

Een participium kan ook bijvoeglijk worden gebruikt. Je vertaalt het dan als een bij-
voeglijke bepaling (f3) of een bijzin, ingeleid door een betrelde voornaamwoord (zie f4):

f Milites fugientes necantur. bijvoeglijk


3 Vluchtende soldaten worden gedood.
4 Soldaten die vluchten, worden gedood.
g Milites fugientes necabantur. De soldaten werden gedood, toenfomdat
ze vluchtten.

In de vertaling met een bijzin past de tijd van het gezegde zich aan bij de tijd in de hoofd-
zin (f4, g). De context bepaalt hoe een participium is gebruikt en hoe je het het beste kunt
vertalen. Het particip. fut. geeft vaak een doel aan; we vertalen het dan met 'om te' (h):

h Pugnaturus veni. Ik kwam om te vechten.

2 Zelfstandig gebruil{
Morituri te salutant. Zij die zullen/gaan sterven groeten u.
Milites fugientibus non parcunt. De soldaten sparen de vluchtenden/
degenen die vluchten niet.

Net zoals het bijvoeglijk naamwoord kan ook het participium zelfstandig worden
gebruikt (i-j). Het is zelfstandig gebruikt indien het niet congrueert.

3 Dominant gebruil{*
In de gecursiveerde woordgroepen (k-1) kan het participium niet worden weggelaten.
Het is nodig om inhoudelijk een goede zin te krijgen. In zo'n geval spreken we van
een dominant gebruikt participium:

k Duxjugiens rnavet cives. lett.: De vluchtende veldheer schokt de burgers.


De vlucht van de veldheer schokt de burgers.
1 Postfilios necatos mater tristis erat. lett.: Na de gedode zonen was moeder verdrietig.
Na de dood van/ moord op haar zonen was
moeder verdrietig.

Je vertaalt het dominante participium (jugiens in k, necatos in 1) als een zelfstandig


naamwoord (de vlucht; de dood); het zelfstandig naamwoord (dux;jilios) waarmee het
participium congrueert, vertaal je met 'van' (de vlucht van de veldheer; de dood van
de zonen).

54 WERKWOORDEN
4 Accusativus cum participio-constructie (acp.)

m Eam lacrimantem vidi. Ik zag haar huilen I Ik zag dat ze huilde.

Bij werkwoorden als 'horen', 'zien' en 'voelen' (audire, vidfre, sentire) gebruikt het
Latijn liever een acp.-constructie dan een aci.

Vertaaltip: participium: predicatief of bijvoeglijk


Het dominant gebruikte participium komt niet zo vaak voor; zie vertaaltip 10, pag. 114-

Milites jugientes necabantur.

/ ~
meestal predicatief bijvoeglijk
I
bijw. bijzin+ voegwoord
toenjamdat ze vluchtten
deelwoord /
de vluchtende soldaten
"'bijv. bijzin+ betreld<. vnw.
de soldaten die vluchtten

5 Ablativus absolutus (abl. abs.)


Een bijzondere vorm van het dominante gebruik van het participium is een participi-
um dat congrueert met een naamwoord in de ablativus, de zogenaamde ablativus
absolutus-constructie. De abl. abs. is een bijwoordelijke bepaling.
De abl. abs. wordt meestal vertaald met een bijwoordelijke bijzin, ingeleid door een
voegwoord. De keuze van het voegwoord wordt bepaald door de context.
Het naamwoord in de ablativus wordt onderwerp in de bijzin, het participium wordt
het gezegde (a-c).
Het gezegde past zich in tijd aan bij het gezegde van de hoofdzin (b):

a Iulia cantante omnes tacent. lett.: Julia zingende, allen zwijgen.


Wanneer Julia zingt, zwijgen allen.
b Iulia cantante omnes tacuerunt. Toen Julia zong, zwegen allen.
c Carminefinito omnes tacebant. Nadat het lied was beëindigd/ Na het
beëindigen van het lied zwegen allen.

Ook het participium in de ablativus absolutus kan aanvullingen bij zich hebben,
zoals een lijdend voorwerp (d), een bijwoordelijke bepaling (e) of een bijzin (f):
In d-f is de abl. abs. gecursiveerd:

d Matre fabulam narrante omnes tacebant. Toen moeder een verhaal vertelde,
zwegen allen.
e Duce ab hoste necato milites fugiebant. Toen hun leider door de vijand was
gedood, vluchtten de soldaten.
f Duce milites adhortante ut fortiter Terwijl de veldheer de soldaten
pugnarent, hostis castra oppugnabat. aanspoorde om dapper te vechten,
bestormde de vijand het kamp.

WERKWOORDEN ss
Ablativus absolutus zonder participium
De ablativus absolutus kan ook voorkomen zonder een participium. Bij het naam-
woord staat dan een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord in de ablativus:

g Cicerone vivo toen Cicero leefde/ tijdens het leven van Cicero
h Cicerone consule toen Cicero consul was/ tijdens het consulaat van Cicero
i Caesare duce onder leiding van Caesar
j me invito lett.: ik onwillig zijnde; tegen mijn zin

Dit komt vooral voor bij bijvoeglijke of zelfstandige naamwoorden die een functie,
taak of een toestand van lichaam/ziel uitdrukken.

Vertaaltip: ablativus absolutus


1 Vertaal de abl. abs. eerst letterlijk:

a Anna lacrimante mater tristis erat. Anna huilende ... moeder was verdrietig.
b Urbe capta Caesar abiit. De stad ingenomen zijnde ... Caesar ging weg.

2 Maak een bijwoordelijke bijzin, ingeleid door een voegwoord, waarin het naam-
woord in de ablativus onderwerp wordt en het participium gezegde:

a ppa. -+terwijl J Anna huilt, was moeder verdrietig.


toen, omdat, hoewel

b ppp. -+nadat J de stad is ingenomen, ging Caesar weg.


toen, omdat, hoewel

3 Kies het voegwoord op grond van de context en pas de tijd van het gezegde in de
bijzin aan de tijd van het gezegde in de hoofdzin aan:

a Toen/omdat Anna huilde, was moeder verdrietig.


b Nadat/omdat/toen de stad was ingenomen, ging Caesar weg.

Let op!
• 'Terwijl' geeft gelijktijdigheid aan en kan alleen worden gebruikt bij een ppa.
• 'Nadat' geeft voortijdigheid aan en kan alleen worden gebruikt bij een ppp.

Oefening 4: participium en abl. abs.


1 Lees onderstaande tekst globaal door en onderstreep alle participia;
omcirkel de abl. abs.
2 Vertaal daarna de tekst (mondeling of schriftelijk; de abl. absoluti in ieder geval
schriftelijk).
Let op! In deze tekst komt ook tweemaal een relatieve aansluiting voor (pag. 24).

Omdat Niobe zijn moeder Latona had beledigd, heeft Apollo de zeven zonen van
Niobe gedood. Niobe heeft echter nog zeven dochters over en denkt nog steeds dat
ze meer waard is dan Latona, die slechts twee kinderen heeft: Apollo en Diana.

S6 WERKWOORDEN
Morte septem filiorum nuntiata pater ferro per pectus 0 adacto vitam fini vit.
Niobe primo tristissima erat. Sed mox Latonam i terurn laedens exclamat:
'Crudelis Latona, morte meorum gaude! Non au tem me vicisti!
Post septem filios necatos mihi miserae plures supersunt quam ti bi felici!'
0 0
5 Ecce septem puellis ante toros fratrum stantibus subito telurn per aëra missurn est.
Quod unam e filiis de morte tot fratrum lacrimantem necavit.
Ciamans ' 0 Ei mihi' cecidit. Diana deinde quinque tela misit.
Sex puellis morti datis ultima 0 restabat. Quam Niobe toto corpore tegebat, dum exclamat:
'Diana, huic uni parcas! De multis posco tantum minimam!'
0 0
w Heu, matre orante ut ultimae filiae parceretur, Diana Septimum telum iam miserat.

1adactus: ppp. v. adigo, adigere: steken s torus: lijkbaar; aëra Griekse acc. ev: lucbt 7 ei: wee 8 restare:
overblijven 10 beu: ach; septimus: zevende

IX GERUNDIUM

Een infinitivus kan de rol van subject of object vervullen in een zin (zie pag. 51). In
andere functies gebruikt het Latijn in plaats van de infinitivus het gerundium:

a Ars scribendi difficilis est. gen. De kunst van het schrijven is moeilijk.
b Scribendo studeo. dat. Ik leg me toe op het schrijven.
c Ad scribendum venio. acc. Ik kom om te schrijven.
d Scribendo fatigatus sum. abl. Ik ben uitgeput door het schrijven.
e Ars librum scribendi difficilis est. gen. De kunst van het een boek schrijven is
moeilijk I De kunst van het schrijven van
een boek is moeilijk.

Het gerundium gedraagt zich als een zelfstandig naamwoord van groep 2 (bellum).
Het kan in alle naamvallen voorkomen (a-d), behalve in de nominativus: in dat geval
wordt immers de subjectsinfinitivus gebruikt. In de accusativus komt het gerundium
alleen voor na een voorzetsel (d). Als object gebruikt het Latijn de objectsinfinitivus.
Het gerundium kan als werkwoordsvorm aanvullingen bij zich hebben (e).

X GERUNDIVUM

Het gerundivum is een passief deelwoord: voca-ndus, a, um (lett: moetende geroepen


worden). Het gedraagt zich als een bijvoeglijk naamwoord van groep 1-2. Het gerun-
divum lijkt oppervlakkig gezien op het gerundium, maar er is een groot verschil: het
gerundium gedraagt zich als een zelfstandig naamwoord van groep 2 (bellum), het
gerundivum als een bijvoeglijk naamwoord van groep 1-2.

Ezelsbruggetje: verschil gerundium en gerundivum


Het gerundiVum is een bijVoeglijk naamwoord; het gerundium een zelfstandig
naamwoord.

WERKWOORDEN 57
1 Naamwoordelijl{ deel van het gezegde: gerundivum van verplichting
Als het gerundivum naamwoordelijk deel van het gezegde is bij een vorm van esse en
dus congrueert met het onderwerp, drukt het een verplichting uit; we spreken dan
van een gerundivum van verplichting. Er moet dan iets gedaan worden; de persoon
die de handeling moet verrichten staat in de dativus auctoris (auctor: dader):

a Pater tibi vocandus est. Vader moet door jou worden geroepen.
Jij moet vader roepen.
b Epistula mihi scribenda erat. De brief moest door mij worden
geschreven I Ik moest een brief schrijven.
c Dea non laedenda est. Een godin mag niet beledigd worden.
d Cato eenset Carthaginem delendam esse. Cato vindt dat Carthago moet worden verwoest.
e Cato eensuit Carthaginem delendam. Cato vond dat Carthago moest worden verwoest.

Naast een vertaling met behulp van 'moeten worden' (a-b) kan het gerundivum ook,
indien er een ontkenning in de zin staat, vertaald worden met 'mogen worden' (c).
De dativus auctoris geeft aan door wie de handeling moet worden verricht (tibi in a,
mihi in b).
Het gerundivum van verplichting komt ook voor in de aci. (d-e) (zie voor aci. pag. 51);
de infinitivus esse kan dan worden weggelaten (e).

Onpersoonlijk gebruik

f Nunc est bibendum. Nu moet er gedronken worden. Nu moet men drinken.


g Vita (abl.) fruendum est. Er moet genoten worden van het leven.

Het onzijdige gerundivum van verplichting kan in de 3e persoon ev ook onpersoon-


lijk worden gebruikt (f-g). Bij werkwoorden met een noodzakelijke aanvulling in een
andere naamval dan de accusativus wordt het gerundivum altijd onpersoonlijk
gebruikt (g:fruor,frui + abl.: genieten).

Vertaaltip: gerundivum van verplichting


Vertaal het gerundivum van verplichting met behulp van moeten worden.

2 Dominant gebruil{
Indien het gerundivum geen naamwoordelijk deel van het gezegde is, is het (over het
algemeen) dominant gebruikt:

a Ars epistulae scribendae difficilis est. De kunst van het schrijven van een
brief is moeilijk.
b Paratus sum ad epistulam scribendam. Ik ben klaar voor het schrijven van een
brief/ om een brief te schrijven.
c Legibus cognoscendis studeo. Ik studeer rechten.
d Hostibus fugandis urbem servavit. Door de vijanden te verjagen heeft hij
de stad gered.

Je vertaalt het dominante gerundivum als een zelfstandig naamwoord (scribendae: het
schrijven) en het zelfstandig naamwoord waarmee het congrueert (epistulae) met een
bijvoeglijke bepaling ('van de brief').

58 WERKWOORDEN
Vertaaltip: gerundium en gerundivum

-nd- tussen ww-stam en uitgang?


I
gerundium of gerundivum
I
Congrueert de -nd-vorm?

/
nee: zelfstandig: gerundium
~
ja: bijvoeglijk: gerundivum
ars scribendi:
de kunst van het schrijven I
Naamwoordelijk deel van het gezegde?
(persoonsvorm is een vorm van esse)

ja: gerundivum van verplichting


/ nee: dominant gebruikt
I I
ars epistulae scribendae
epistola mihi scribenda est
de brief moet door mij geschreven worden de kunst van het schrijven van een brief

Let op! Een gerundivum kan, evenals een bijv. naamw., zelfstandig worden gebruikt.*
Legenda scribo. Ik schrijf lezenswaardige dingen.

Oefening s: gerundi(v)um
1Bepaal bij elke-nd-vorm (het zijn er twaalf!) of het een gerundium of gerundivum
is en vertaal onderstaande tekst.

Na de inname van Troje verblijft de Trojaanse held Aeneas bij koningin Dido in
Carthago. Jupiter stuurt zijn bode Mercurius om Aeneas aan zijn taak te herinne-
ren: het stichten van een nieuw Troje in Italië.
Mercurius blijkt wel erg dol op het gerundi(v)um.

Mercurius, ut in Africam 0 Vülando pervenit, vidit Aenean


tecta nova Carthaginis aedificantem. Statim dixit:
'Aenea, me audi. Ad te manendurn veni. Quid facis?
Non Carthaginis tecta tibi aedificanda sunt, sed Troiae novae.
s In Italia, non in Africa urbs nova tibi condenda est.
Cur non cupidus es urbem in Italia condendi?
Nova urbe condenda et tibi et filio magnam gloriam paries.
Iuppiter ipse me de caelo alto misit te monendi causa.
Ideo tibi nunc non iam dubitandum est.
10 Deis parendo et regina Didone relinquenda postea ab omnibus

propter pi etatem tuam laudaberis. 0 Heia, statim Troianos socios


convoca ad naves parandas. Nunc est 0 !1avigandum!'

1 volare: vliegen 11 heia: vooruit! 12 navigare: betekent?

WERKWOORDEN 59
Grammatica op een gravure van Maerten de Vos (1532-1603).
Grammatica heeft hier de gedaante van een moederfiguur die haar
kind met een aanwijsstok de beginselen van de grammatica bij-
brengt. Links op de achtergrond zien we een kip die haar eieren
uitbroedt; zij symboliseert de zorg die nodig is voor de beginselen
van het leven en die beloond wordt in de vorm van de kleine lmi-
kentjes. Op de achtergrond dreigen 'onwetenden' met een mandje
in de aanslag de eieren te rapen. Het prentonderschrift luidt:
'Grammatice reliquis elementa viamque ministrat artibus & solido
ennetas fundamine fulcit.' (De grammatica verschaft de beginselen
en de methode voor de overige kunsten [en wetenschappen] en
voorziet alle van een stevig fundament.)
3 Zinnen

Dit hoofdstuk beginnen we met het model van een Latijnse zin, gevolgd door een uit-
gebreid overzicht van de naamvallen. Vervolgens bespreken we aspecten van woord-
gebruik in zinnen, zoals woordvolgorde en parallelle zinsbouw. Tot slot gaan we in
op de verhouding tussen hoofd- en bijzin.

I HET ZINSMODEL*

1 Kern van de zin


Latijnse zinnen zijn gestructureerd volgens een vast model, waarbinnen het gezegde
een belangrijke rol vervult. De betekenis van het gezegde bepaalt namelijk welke aan-
vullingen in de zin kunnen staan:

a Iulia dormit. Julia slaapt. subject, gezegde


b 'Ubi est Iulia?' 'Dormit.' 'Waar is Jul ia?' 'Ze slaapt.' subject, gezegde
c Marcus Iuliam videt. Marcus ziet Julia. subject, gezegde+ object
d Marcus Iuliae osculum dat. Marcus geeftJulia een kus. subject, gezegde+ object
+ meew. voorw.

De kortst mogelijke grammaticaal goede zin in het Latijn bestaat uit een subject
(onderwerp) en een gezegde of persoonsvorm (a-b). Het subject kan ook besloten zijn
in de persoonsvorm (dormit in b). Afhankelijk van de betekenis kan het gezegde een
object (lijdend voorwerp) nodig hebben (c) of een object+ een meewerkend voorwerp
(d). Deze aanvullingen zijn in c end noodzakelijk, omdat anders een incomplete zin
ontstaat. Subject en gezegde, eventueel aangevuld met een lijdend voorwerp en mee-
werkend voorwerp, vormen de kern van de zin. Het begrip 'kern van de zin' speelt
een belangrijke rol bij het vertalen.

Werkwoorden die geen noodzakelijke aanvulling nodig hebben noemen we intransi-


tieve of onovergankelijke werkwoorden (dormire in a). Werkwoorden die wél een nood-
zakelijke aanvulling nodig hebben, noemen we transitieve of overgankelijke
werkwoorden (vidgre in c, dare in d).
Meestal staat een noodzakelijke aanvulling in de accusativus, zoals in de voorbeelden
c end. Er zijn ook werkwoorden waarbij de noodzakelijke aanvulling in de dativus (e)
of ablativus (f) staat, of waarbij twee aanvullingen noodzakelijk zijn (g):

e Mihi parcel Spaar mij!


f Vita fruor. Ik geniet van het leven.
g Cicero cives metu liberavit. Cicero heeft de burgers van angst bevrijd.

ZINNEN 61
2 Bepalingen

a Marcus puellam pulchram videt. Marcus ziet een mooi meisje.


b Her i cum amicis diu in horto sub arbore lus i. Gisteren speelde ik lange tijd met mijn
vriendinnen in de tuin onder de boom.

De kern van een zin kan worden uitgebreid met bepalingen. Dat kan een bijvoeglijke
bepaling zijn bij een zelfstandig naamwoord (pulchram in a) of een bijwoordelijke
bepaling bij een werkwoordsvorm (b).
De kern van zinbis lusi. De overige woorden en woordgroepen zijn bijwoordelijke
bepalingen bij het gezegde: ze geven extra-informatie over wanneer, met wie, hoelang en
waar de 'ik' speelde.
Bepalingen behoren niet tot de kern van de zin. Zij zijn als aanvulling niet noodza-
kelijk: wanneer zij worden weggelaten, blijft er nog steeds een volledige zin over.

Vertaaltip: aanpak van een zin


De kern van de zin bestaat uit: onderwerp+ gezegde, eventueel aangevuld met een lijdend voorwerp
en een meewerkend voorwerp.
1 Lees de zin van links naar rechts op zoek naar de kern van de zin: subject+ gezegde.
Baken tijdens het lezen de woordgroepen af en let op participia.
2 Vraag je op grond van de betekenis van het gezegde af, of je een lijdend voorwerp of een
lijdend voorwerp+ meewerkend voorwerp binnen de kern van de zin kunt verwachten.
3 Vertaal de kern van de zin mondeling en vraag je af welke (bijwoordelijke) bepalingen
je kunt verwachten.
4 Vertaal nu de hele zin.

11 NAAMVALLEN

Naamvallen geven informatie over de functie van het woord in de zin. Hieronder
bespreken we achtereenvolgens de nominativus, accusativus, dativus, ablativus en
genitivus. Zie voor de vocativus pag. 9·

1 Nominativus

Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde


De functie van een woord in de nominativus is onderwerp (subject) of naamwoor-
delijk deel van het gezegde. Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde
behoren tot de kern van de zin:

a Marcus ludit. Marcus speelt.


b In horto ludit. Hij speelt in de tuin.
c Aulus medicus est. Aulus is dokter.
d Vulnus inspicit. Hij bekijkt de wond.

Wanneer een woord in de nominativus staat is het onderwerp (Marcus in a, Aulus in c)


of naamwoordelijk deel van het gezegde (medicus in c). Het onderwerp kan ook beslo-
ten liggen in de persoonsvorm (b, d).

62 ZINNEN
De nominativus kan deel uitmaken van een neL-constructie (zie pag. 53):
e Anna dicitur bene cantare. lett.: Anna wordt gezegd goed te zingen.
-+ Men zegt dat Anna goed zingt.

2 Accusativus
De voornaamste functie van de accusativus is die van lijdend voorwerp (object). Het
lijdend voorwerp is een noodzakelijke aanvulling bij een werkwoordsvorm en
behoort tot de kern van de zin:

Lijdend voorwerp/ object

a Matrem vidi. Ik zag mijn moeder.


b Teamo. Ik bemin je/Ik houd van je.
c Te videns gaudebam. lett.: Ik was blij, jou ziende-+ toen ik je zag.
d Libros legere mihi placet. Boeken lezen bevalt me/Ik houd van boeken lezen.
e ars epistulam scribendi de kunst van het schrijven van een brief

Een accusativus kan obieet zijn bij een gezegde (a-b), een participium (c), een infiniti-
vus (d) of gerundium (e).
Enkele werkwoorden hebben twee aanvullingen in de accusativus (f-g). Sommige werkwoorden heb-
ben een object en daarbij een predicatieve bepaling in de accusativus; met name werkwoorden als 'noe-
men', 'beschouwen als' en 'kiezen/maken tot' (h-i):
f Te linguam Latilum doceo. Ik leer jou de Latijnse taal.
g Te sententiam rogo. Ik vraag je naar je mening.
h Te amicum puto. Ik beschouw je als vriend.
i Poptdus te consulem creavit. Het volk koos jou tot consul.

Bijwoordelijke bepaling

j Romam venio. Ik kom (aan) in Rome.


k Multas horas dormivi. Ik heb veel uren/urenlang geslapen.
1 Duo milia ab urbe absum. Ik ben twee mijl van de stad verwijderd.

De accusativus wordt ook gebruikt als een bijwoordelijke bepaling en geeft dan aan:
een richting bij namen van steden (j), een tijdsduur (k) of afstand (1).

m In Italiam venio. Ik kom (aan) in Italië.


n Multas per horas dormivi. Ik heb urenlang geslapen.

Een accusativus kan samen met een voorzetsel een woordgroep vormen (m-n). Een
woordgroep 'voorzetsel+ (voor)naamwoord' is een bijwoordelijke bepaling.

Subjectsaccusativus
Een accusativus kan deel uitmaken van een aci.- en acp.-constructie (pag. Sl en ss):

o Marcus narrat Annam bene cantavisse. Marcus vertelt dat Anna goed heeft gezongen.

ZINNEN
Accusativus respectus*
Dichters maken in navolging van het Grieks gebruik van de accusativus respectus (van betrekking), ook
accusativus Graecus genoemd:
p Doleo caput. lett.: Ik heb pijn wat betreftmijn hoofd-+ Ik heb hoofdpijn.

Vertaaltip: accusativus
Vraag je op grond van de betekenis van het gezegde altijd af of je wel of niet een object
kunt verwachten.

3 Dativus
De voornaamste functie van de dativus is die van meewerkend voorwerp. Het mee-
werkend voorwerp is een noodzakelijke aanvulling bij een werkwoordsvorm en
behoort tot de kern van de zin.

Meewerkend voorwerp

a Puer puellae osculum dat. De jongen geeft (aan) het meisje een kus.

De dativus puellae (a) is meewerkend voorwerp en (naast het object osculum) een nood-
zakelijke aanvulling bij dat.

Aanvulling bij werkwoord


Bij sommige werkwoorden staat de noodzakelijke aanvulling in de dativus:

appropinquare naderen b Hostes urbi appropinquant. De vijanden naderen de stad.


invid~re jaloers zijn c Tibi invideo. Ik ben jaloers op jou.
noc~re schaden d Noli mihi nocere! Schaad mij niet! lett.: Wil niet ...
servire dienen e Servus domino servit. Een slaaf dient zijn meester.
stud~re zich wijden aan f Li tteris studeo. Ik wijd me aan de wetenschap.
pareere sparen g Mihi parcel Spaar mij!
h Mihi parcitur. n( word gespaard.
prodesse helpen i Mihi saepe prodest. Hij helpt mij dikwijls.

Werkwoorden met een noodzakelijke aanvulling in de dativus worden in het passief


onpersoonlijk gebruikt. De dativus blijft in het Latijn behouden en wordt in de verta-
ling onderwerp (h).
Bij veel samengestelde werkwoorden staat de noodzakelijke aanvulling in de dativus (i).

Bijwoordelijl{e bepaling
De dativus wordt ook gebruikt als een bijwoordelijke bepaling:

j Hoc mihi, non tibi facio. Ik doe dit voor mij, niet voor jou.

Dativus possessivus
De dativus geeft aan wie de bezitter is, wanneer het gezegde een vorm van esse is:

k Pecunia mihi non est. lett.: Geld is er niet voor mij....... Ik heb geen geld.

64 ZINNEN
Dativus auctoris
De handelende persoon bij het gerundivum van verplichting staat in de dativus aucto-
ris (zie pag. 58):

I Pater tibi vocandus est. Vader moet door jou worden geroepen.

Dativus van doel


In bepaalde uitdrukkingen kan de dativus een doel aangeven. Dit komt voor bij esse
en bij werkwoorden met betekenissen als 'komen', 'geven' en 'zenden':

odio esse tot haat/ gehaat zijn honori esse tot eer strekken
cordi esse ter harte gaan curae esse tot zorg zijn/ een zorg zijn
usui esse tot nut zijn auxilio venire te hulp komen
bono esse tot voordeel zijn dono dare ten geschenke/ als geschenk geven

Aanvulling bij bijvoeglijk naamwoord


De dativus kan een aanvulling zijn bij bijvoeglijke naamwoorden die we in het
Nederlands verbinden met aan of voor:

m Mihi par deo es. Je bent voor mij gelijk (aan) een god.

Vertaaltip: dativus
Vraag je af of je op grond van de betekenis van het gezegde een meewerkend voorwerp
kunt verwachten.

4 Ablativus
De voornaamste functie van een woord in de ablativus is een bijwoordelijke bepaling.
Een bepaling is (over het algemeen) geen noodzakelijke aanvulling en behoort niet
tot de kern van de zin.

Bijwoordelijke bepaling
De ablativus als bijwoordelijke bepaling kan het volgende uitdrukken:

abl. drukt uit geeft antwoord op de vraag mogelijke vertaling

scheiding of uitgangspunt waarvan, vanwaar van, vandaan, vanuit


middel/manier waarmee, waardoor/hoe met, door
plaats/tijd waar/wanneer op, in

a Roma profeerus sum. Ik ben van/uit Rome vertrokken.


b Gladio pugnavi. Ik heb met een zwaard gevochten.
c Tota urbe ciamor auditur. In de hele stad wordt geschreeuw gehoord.
d Postera die Romam reliquit. De volgende dag verliet hij Rome.
e Magna voce dixit: .... Met luide stem zei hij: ...
f Iulia maior Marco est. Juliais groter dan Marcus.
bekeken vanuit Marcus: ablativus comparatienis

Een ablativus kan samen met een voorzetsel een woordgroep vormen (zie voor voor-
zetsels+ abl. pag. 30):

g Cum matre in horto ambulo. Ik wandel (samen) met mijn moeder in de tuin.

ZINNEN 6s
Een ablativus kan onderdeel zijn van een ablativus absolutus (zie ook pag. ss-s6):

h Anna lacrimante mater tristis erat. Toen Anna huilde, was moeder verdrietig.

Aanvulling bij werl<woord


Bij enkele werkwoorden staat de noodzakelijke aanvulling in de ablativus:

u ti usus sum gebruiken Armis utor. Ik gebruik mijn wapens.


frui fructus sum genieten Vitafruor. ik geniet van het leven.
fungi functus sum verrichten k Officiis fungor. Ik vervul mijn taken.
potiri potitus sum bemachtigen 1 Praeda potior. Ik bemachtig de buit.
car~re ca rui vrij zijn van m Dolore careo. Ik ben vrij van pijn.

Aanvulling bij bijvoeglijk naamwoord


Een ablativus kan een aanvulling zijn bij een bijvoeglijk naamwoord:

n Praemio dignus es. Jij bent een beloning waard.

Aanvulling bij zelfstandig naamwoord*


Soms is de ablativus een bijvoeglijke bepaling. De ablativus geeft dan een eigenschap of kwaliteit aan:
o Vir longa barba intravit. Een man met een lange baard kwam binnen.
p Vir magna. virtute est. Hij is een man van grote moed.

Vertaaltip: ablativus
1 Vertaal het gezegde: welke vragen kun je nu stellen?
bv. venio-> waarheen, waarvandaan, wanneer, met wie, hoe?
z Wat betekent het woord in de ablativus?
bv. anno decimo: tiende jaar-> in het tiende jaar; gladio: zwaard_. met een zwaard

5 Genitivus
De voornaamste functie van een woord in de genitivus is een bijvoeglijke bepaling bij
een zelfstandig naamwoord. Een bijvoeglijke bepaling is geen noodzakelijke aanvul-
ling en behoort niet tot de kern van de zin.

Bijvoeglijl<e bepaling

a Do mus Marci parva est. Het huis van Marcus is klein.


b Femina magnae prudentiae est. Zij is een vrouw met een groot verstand.
c Cogitare sapientis est. Nadenken is (een eigenschap) van de wijze.
d poculum vini een beker wijn
e satis lacrimarum genoeg tranen
f multi nastrum velen van ons

De genitivus als bijvoeglijke bepaling kan uitdrukken: de bezitter (a), een eigenschap
(b-c), of het geheel waarvan iets een deel (pars) is, de genitivus partitivus (d-f).

66 ZINNEN
g amor patris 1 de liefde van vader (voor iemand anders)
2 de liefde (van iemand anders) voorvader
h spes salutis hoop op redding
i cupido gloriae verlangen naar roem

Indien de genitivus (patris in g) het subject is bij de handeling (amare) die in het zelfst.
naamwoord (amor) is besloten, spreken we van een genitivus subjectivus* (g1).
Als de genitivus (patris in g) het object is bij de handeling die in het zelfstandig naam-
woord (amor) is besloten, spreken we van een genitivus objectivus (gz).
De context helpt je bij het bepalen of er sprake is van een genitivus subjectivus of
objectivus.
De vertaling van de genitivus objectivus is afhankelijk van het woord waarvan hij
afhangt (h-i).

Aanvulling bij bijvoeglijk naamwoord


Een genitivus wordt ook gebruikt als aanvulling bij een bijvoeglijk naamwoord:

j cupidus gloriae verlangend naar roem m peritus dicendi ervaren in het spreken
k plenus vini vol wijn n sacer dei gewijd aan een god
l similis mortui lijkend op een dode I o mernor mortis denkend aan de dood

Aanvulling bij werl{woord


Bij enkele werkwoorden staat de noodzakelijke aanvulling niet in de accusativus,
maar in de genitivus:

meminipf. zich herinneren


oblivisci, oblitus sum vergeten

p Saepe matris memini. Dikwijls denk ik aan mijn moeder.


q patriae oblitus het vaderland vergetend

Causa en gratia +voorafgaande genitivus


Causa en gratia worden verbonden met een (voorafgaande) genitivus. De woordgroep
'genitivus+ causafgratia' is een bijwoordelijke bepaling:

r pecuniae causa wegens het geld


s pacis gratia terwille van/ wegens de vrede

Vertaaltip: genitivus
De belangrijkste functie van de genitivus is een bijvoeglijke bepaling bij een zelfstan-
dig naamwoord.
Let op! De genitivus kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan.

ZINNEN
III WOORDVOLGORDE*

In het Nederlands is zeer vaak de woordvolgorde bepalend voor de betekenis van de


zin. In de zin 'Ruud kust Estelle' neemt iedereen aan datEstelle door Ruud wordt
gekust en niet omgekeerd. Het Latijn kan een vrijere woordvolgorde aanhouden,
omdat de uitgang van een woord duidelijk maakt wat de functie van dat woord in de
zin is. Wanneer het object voorop is geplaatst, krijgt het nadruk (b):

a Anna Marcum amat. Anna houdt van Marcus.


b Marcum Anna amat. Anna houdt van Márcus (niet van ierrund anders).

In het Latijn kan een bijvoeglijke bepaling ook vóór het woord waarbij ze hoort, wor-
den geplaatst (c-d):

c officium consulis de taak van de consul


d consulis officium de taak van de cónsul

Woorden die één woordgroep vormen, kunnen- vooral bij dichters- door andere
woorden worden gescheiden:

e inque tuo sedisti, Sisyphe, saxo Ovidius en jij ging op je rotsblok zitten, Sisyphus

Zelfs woorden die een zin inleiden, staan in het Latijn niet altijd op de eerste
plaats in de zin, zoals in het Nederlands wel het geval is:

f Lethaeumque, domos placidas qui praenatat, en de rivier de Lethe (ziet hij), die
amnem Vergilins langs vredige woonplaatsen stroomt
g Ibi illa multa cum iocosa fiebant ... Ca tullus Toen daar die vele wilde spelletjes
plaatsvonden ...
h Huius fundamenturn quod sit, quaeris? seneca Wat het fundament daarvoor is,
vraag je?
i In ho mine optimum quid est? Seneca Wat is het beste in de mens?

Betrekkelijk voornaamwoord (f), voegwoord (g) of een vragend voornaamwoord (h-i)


kunnen op de tweede of zelfs vierde plaats van de zin staan. Zet ze bij het vertalen op
de eerste plaats van de zin.

IV PARALLELLE ZINSBOUW DOOR STRUCTURERENDE WOORDEN*

Er zijn woorden die door hun herhaling structuur aan de zin geven, zoals nee en nihil:

a Nee caelo nee humo nee aquis dea vestra recepta est. Ovidius
Noch door de hemel, noch door de aarde, noch door de wateren is die godin van
jullie ontvangen.

b Nihil dico quid res publica consecuta sit, nihil quid vos, nihil quid omnes boni. Cicero
Ik zeg niet wat de staat heeft bereikt, niet wat u, niet wat alle optimaten (hebben
bereikt).

68 ZINNEN
Hierdoor ontstaat een parallelle zinsbouw. Bij een parallelle zinsbouw worden vaak
woorden weggelaten (ellips). Deze moetje uit de context zelf aanvullen of erbij den-
ken. Zo is in a en b steeds het gezegde weggelaten. De belangrijkste structurerende
woorden zijn:

et ... et zowel ... als alius ... alius de een ... de ander
aut ... aut of ... of alii ... alii sommige(n) ... andere(n)
sive ... sive hetzij ... hetzij modo ... modo nu eens ... dan weer
nee ... nee noch ... noch non modo ... sed etiam niet alleen ... maar ook
neque ... neque noch ... noch non solurn ... sed etiam niet alleen ... maar ook
non ... non niet ... niet nunc ... nunc nu eens ... dan weer
nihil ... nihil niet(s) ... niet(s)

Let op: hoc modo: op deze manier; modo (bijw.): slechts


Een parallelle structuur komt vaak voor in spreektaal, redevoeringen en brieven.

Oefening t: parallelle zinsbouw


1 Bekijk de Latijnse tekst en de vertaling.
2 Well<e woorden geven structuur aan de Latijnse tekst? Markeer ze of schrij f ze op.
3 Leg uit welk woord in de Latijnse tekst steeds is weggelaten (ellips).

De godin Latona heeft zojuist een stelletje onbeschofte boeren in kikkers veranderd.

Iu vat [eos] esse sub undis


et modo tota cava submergere membra palude,
nunc proferre caput, summo modo gurgite nare,
saepe super ripam stagni consistere, saepe
in gel idos resilire lacus; ovidius

Het bevalt (hun: de boeren) om onder water te zijn en nu eens


hun ledematen helemaal in de diepe poel onder te dompelen,
dan weer hun hoofd op te tillen, dan weer te zwemmen boven
in de kolk, dikwijls op de rand van de poel te gaan staan,
dikwijls terug te springen in het ijskoude water.

V HOOFDZIN EN BIJZIN

1 Hoofd- en bijzinnen
Het Latijn kent net zoals het Nederlands hoofd- en bijzinnen:

a Anna kwam te laat. hoofdzin


b Anna had zich verslapen en kwam te laat. hoofdzin + hoofdzin
c Omdat ze zich had verslapen. on-zin; wel antwoord op een vraag
d Anna kwam te laat, omdat ze zich had verslapen. hoofdzin+ (ondergeschikte) bijzin
e Anna kwam te laat, omdat ze zich had verslapen hoofdzin+ (ondergeschikte) bijzin
en (omdat) haar fiets was gestolen. +nevenschikkende bijzin
f Anna kwam te laat, omdat haar fiets, hoofdzin+ (ondergeschikte) bijzin
die ze niet op slot had gedaan, was gestolen. onderbroken door (ondergeschikte)
bijzin

ZINNEN
Hoofdzinnen kunnen zelfstandig als zin functioneren (a-b), bijzinnen niet (c).
Nevenschikkende voegwoorden, zoals en, maar, echter, kunnen hoofdzinnen aan
hoofdzinnen koppelen (b) en bijzinnen aan bijzinnen (e).

2 Vraagzinnen: directe en indirecte vraag


Vraagzinnen worden ingeleid door een vragend voornaamwoord (zie pag. 24) of een
vraagwoord; dat kan zijn een vragend bijwoord (a), vraagpartikel (b), of een signaal-
woord van vergelijking (c):

a cur waarom b num toch niet c quantus hoe groot


u bi waar nonne toch wel qualis hoe( danig)
quomodo hoe -ne (niet vertalen) quot/quantum hoeveel
quando wanneer -ne ... an (of) ... of quotiens hoe vaak
utrum ... an (of) ... of

Vragende voornaamwoorden en vraagwoorden kunnen zowel een hoofdzin met een


directe vraag inleiden (d) als een bijzin met een indirecte of afhankelijke vraag (e-f). In
de afhankelijke vraagzin staat de conjunctivus.
Een directe vraag geeft iemands woorden letterlijk/direct weer en wordt afgesloten
met een vraagteken; de letterlijk weergegeven woorden staan tussen aanhalings-
tekens:

d Rogavit: 'Quis hoc fecit?' Hij vroeg: 'Wie heeft dit gedaan?'
e Die mihi quis hoc fecerit. Zeg mij wie dit heeft gedaan.
f Die mihi cur hoc feceris. Zeg mij waarom je dit hebt gedaan.

3 Herkennen van een bijzin*


Bijzinnen worden ingeleid door woorden die de bijzin aan een andere zin koppelen.
Deze staan meestal op de eerste plaats van de bijzin. Aan die woorden kun je dus (het
begin van) een bijzin herkennen:

woordsoort voorbeeld vertaling

voegwoord g Ut me vidit, dixit .. Zodra hij me zag, zei hij ...


betrekkelijk voornaamw. h Do mus, quam vides, mea est. Het huis datje ziet is van mij.
vragend voornaamw. Die mihi quis hoc fecerit. Zeg me wie dit heeft gedaan.
vragend bijw./ vraagwoord j Die mihi, ubi sis. Zeg me waar je bent.

Vóór de woorden die de bijzin inleiden, staat vaak een komma, maar niet altijd.

Voegwoord
Er zijn in het Latijn twee soorten voegwoorden: onderschikkende en nevenschikken-
de voegwoorden. Onderschikkende voegwoorden (bv. cum) koppelen een bijwoorde-
lijl{e bijzin aan een andere zin.
Nevenschikkende voegwoorden (bv. et) koppelen twee woorden, woordgroepen of
zinnen op gelijk grammaticaal niveau aan elkaar; dus een hoofdzin aan een hoofdzin
en een bijzin aan een bijzin.

70 ZINNEN
Vertaaltip: nevenschildeend voegwoord
Indien voor én na een nevenschild{end voegwoord een gezegde staat, worden twee
zinnen met elkaar verbonden:
Marcus legit et Iulia scribit Marcus leest en Julia schrijft.

Oefening z: nevenschildeend voegwoord


1 Lees de Latijnse tekst van Caesar door.
2 Welke woorden of constructies worden door nevenschikkende voegwoorden
(gecursiveerd in de tekst) met elkaar verbonden?
Let op: in de tekst komt tweemaal een abl. abs. voor!

Ambiorix, leider van de Eburonen, heeft in de buurt van Tongeren een Romeins
legioen verpletterend verslagen: twee Romeinse legeraanvoerders zijn gedood en
6ooo soldaten omgekomen. Opgetogen door het succes gaat Ambiorix meteen met
de ruiterij naar de Atua.tuci en de Nervii, om ook hen op te hitsen.
0
Neque noctem neque diem intermittit peditatumque se sequi iubet.
0

Re demonstrata Atuatucisqu.e °Concitatis postera die in Nervi os perverrit


0 0 0
hortaturque, ne occasionem se liberandi atque Romanos ulciscendi dimittant.
Interfeetos esse legatos duos magnamque partem exercitus interisse demonstrat.

1 intermittere: voorbij laten gaan; peditatus, us: voetvolk 2 concitare: ophitsen 3 (occasio se) liberandi:
gerundium; ulcisci +acc.: zich wreken op; dimittere: voorbij laten gaan

Betreldcelijlc voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord (pronomen relativum) leidt een betrekkelijke bijzin
in. Het koppelt binnen één samengestelde zin een bijvoeglijlee bijzin aan een andere zin.
Het relativum kan ook twee zinnen aan elkaar koppelen die gescheiden zijn door een
punt(komma): we spreken dan van een relatieve aansluiting.
Zie voor betrekkelijk voornaamwoord en relatieve aansluiting pag. 23-24.

Vertaal tip: relatieve aansluiting


Staat het antecedent in de vorige zin, afgesloten door een punt(komma)?
-+ relatieve aansluiting.
Vertaal het betrekkelijk voornaamwoord qui, quae, quod als een aanwijzend of per-
soonlijk voornaamwoord (alsof er een vorm van is, ea, id staat):

... hostes. Quos ut(= ut eos) vidi ... vijanden. Zodra ik hen zag

Oefening 3: relatieve aansluiting


1 Lees de Latijnse tekst globaal door en markeer:
a de woorden die een bijzin inleiden
b een relatieve aansluiting.
2 Vertaal de tekst mondeling (of schriftelijk). Vertaal de zin die wordt ingeleid door
een relatieve aansluiting in ieder geval schriftelijk.

De zoon van de Romeinse koning, Sextus Tarquinius, is hevig verliefd op Lucretia,


de vrouw van een van zijn vrienden. Op een avond gaat hij stiekem naar haar huis
in Ardea, waar zij op dat moment alleen is, en vergrijpt zich aan haar. Dan maakt
hij dat hij wegkomt.

ZINNEN 71
0
Postero die Lucretia nuntium misit, qui patri coniugique diceret
0
rem atrocissimam accidisse. Cito et pater et coniunx cum Bruto amico
Ardeam 0 festinaverunt. Anxii °Cubiculum intraverunt. Ibi Lucretia
maesta in lecto sedens eos exspectabat. QJJ.os ut Lucretia vidit,
5 lacrimans dixit: 'Vivere non iam volo. Qui mihi omnia gaudia abstulit,
graviter puniendus est! Sextus Tarquinius est, qui me superiore nocte
vi superavit.' Postquam haec verba dixit, °Cultrum, quem sub veste
0
abdiderat, cepit et se ipsa necavit.

1qui ... diceret: con}. in doelaangevende betrekkelijke bijzin; zie pag. 49 2 atrox, ocis: gruwelijk 3 festinare:
zich haasten; cubiculum: slaapkamer slacrimare: huilen 7 culter: mes 8 abdidi pfvan abdere: verbergen

Vragend voornaamwoord, vragend bijwoord, vraagwoord


Deze woorden kunnen een afhankelijke vraagzin inleiden (zie hierboven, pag. 70).

Vertaal tip: aanpak samengestelde zin


Indien je een lange, samengestelde zin niet meteen overziet, ga dan op zoek naar de structuur
van de zin.
Lees de zin globaal door en markeer woorden die een bijzin kunnen inleiden:
• voegwoord
• betrekkelijk voornaamwoord
• vragend voornaamwoord/ vraagwoord.
Let daarbij ook op nevenschikkende voegwoorden, zoals et en sed.
2 Markeer de gezegdes in de bijzin(nen).
3 Onderstreep de hoofdzin.
4 Vertaal nu zin voor zin in de volgorde van het Latijn (met behulp van de 'aanpak
van de zin', pag. 62).

Oefening 4: samengestelde zin


1Lees onderstaande passage uit Caesars De bello Gallico globaal door en markeer
tijdens het lezen:
a alle persoonsvormen (het zijn er acht!)
b woorden die een bijzin inleiden en de nevenschikkende voegwoorden zoals
et, -que, atque.
Bekijk ook 'vertaal tip nevenschikkend voegwoord' (pag. 29).

Waarom de Belgen de dapperste bewoners van Gallië zijn.


0
Horurn omnium fortissimi sunt Belgae, propterea quod a °Cultu atque
0 0
humanitate provinciae longissime absunt minimeque ad eos mercatores
saepe 0 commeant atque ea, quae ad 0 effeminandos animos pertinent,
important proximique sunt Germanis, qui trans Rhenum incolunt,
5 quibuscum °COntinenter bellum gerunt.

1propterea: en wel daarom; cultus, us: beschaving 2 mini me ... saepe: het minst vaak; mercator, oris:
koopman 3 commeare: reizen; effeminare: slap, week maken s continenter: aan een stuk door

2 a Hoeveel onderschikkende voegwoorden heb je gevonden?


b Hoeveel nevenschikkende voegwoorden heb je gevonden?

72 ZINNEN
3 Wat verbindt atque in regel 2, twee naamwoorden of twee persoonsvormen?
4 a Door welk soort woord wordt een bijvoeglijke bijzin ingeleid?
b Hoeveel bijvoeglijke bijzinnen zijn er?
s Hoeveel hoofdzinnen zijn er?

4 Plaats van hoofdzin en bijzin*


Romeinse schrijvers schreven vaak lange zinnen, waarbij ze varieerden in de volgorde
van hoofd- en bijzinnen:

a Caesar ubique copias hostium vidit, hoofdzin


Caesar zag overal troepen van de vijanden,
ut navibus ad litus pervenit. bijzin
zodra hij met zijn schepen de kust bereikte.

Caesar ubique co pias hostium vidit. hoofdzin


b Ut navibus ad litus pervenit, zag Caesar overal troepen van de vijanden. bijzin
Zodra hij met zijn schepen de kust bereikte,

c Caesar, ubique co pias hostium vidit. hoofdzin


Caesar zag, ut navibus ad litus pervenit, overal troepen van de vijanden. bijzin
zodra hij met zijn schepen de kust bereikte,

d Ut ad castra hostium pervenit, bijzin


Zodra hij het kamp van de vijanden had bereikt,
Caesar milites hortatus est, hoofdzin
spoorde Caesar zijn soldaten aan,
ut fortiter pugnarent. bijzin
dat ze dapper zouden vechten.

5 De vooropgeplaatste bijzin*

a Ut me vidit, dixit: ... Zodra hij me zag, zei hij: ...


b Quod studes, probo. Dat je je best doet, vind ik fijn-+
Ik vind het fijn dat je je best doet.
c Quis hoc fecerit, non dicam. Wie dit heeft gedaan, zal ik niet
zeggen-+ Ik zal niet zeggen wie dit
heeft gedaan.
d Ut venias, opto. lett.: Datje komt, wens ik-+ Ik wens
datje komt.
e Qui fortiter pugnaverant, Caesar prees degenen die dapper
eos Caesar laudavit. hadden gevochten.

Over het algemeen vertalen we bijzin en hoofdzin in dezelfde volgorde als in het
Latijn (a).
In b-d is de bijzin vóór de hoofdzin geplaatst; in eis de betrekkelijke bijzin vóór het
antecedent eos geplaatst. Bij dergelijke vooropgeplaatste bijzinnen gebruikt het
Nederlands liever de volgorde 'hoofdzin+ bijzin'.
Houd daarmee rekening tijdens het vertalen (zie de vertalingen bij b-e).

ZINNEN 73
Laurent de la Hire (1606-1656), Allegorievan de Grammatica, 1650.
(Londen, National Gallery)
De plantenverzorgster op dit schilderij is een personificatie van de
grammatica. Op het lint om haar linkerarm staat 'Vox litterata et
articulata debito modo pronunciata'. In Iconologia, een in1593 gepubli-
ceerd boek over de manier waarop je abstracte ideeën kunt personifië-
ren, schrijft Cesare Ripa: 'Zoals jonge planten moeten jonge hersenen
begoten worden, en het is de taak van de grammatica om dat te doen.'
De schilder toont Grammatica hier terwijl ze primula's en anemonen
in aardewerk potten water geeft. Achter haar staan twee Romeinse
zuilen en een urn.
4 Teksten

Elkaar opvolgende, inhoudelijk samenhangende zinnen vormen samen een tekst.


Zoals woorden de bouwstenen van een zin zijn, zo zou je zinnen dus kunnen
beschouwen als de bouwstenen van een tekst. In dit hoofdstuk komen algemene
aspecten van teksten aan de orde, zoals tekstcohesie en (in)directe rede, en daarnaast
aspecten die gebonden zijn aan bepaalde soorten teksten, zoals bv. redevoeringen en
teksten van dichters.

1 TEKSTCOHESIE/ SAMENHANG TUSSEN ZINNEN*

Een tekst bestaat niet uit een aantallosse zinnen achter elkaar, maar uit zinnen die
een verband met de vorige en volgende zin hebben. Dat zinsverband ontstaat bv. door:

• herhalen van een woord uit de vorige zin


• gebruiken van verwijswoorden, zoals is, ea, id, die terug of vooruit verwijzen
naar woorden
• woordvelden (woorden die qua betekenis bij eenzelfde onderwerp passen)
• het gebruiken van signaalwoorden zoals: primumjprimo: eerst; deinde/ tum:
vervolgens/ toen; postremojdenique: tenslotte.

Vertaaltip: tel{stcohesie
Let bij het vertalen van een zin steeds goed op woorden die het zinsverband marke-
ren; let ook op de inhoud van de vorige zin. Sluit je vertaling daarbij aan?

Oefening 1: tel{stcohesie
1 De zinnen a-j van de tekst over Diogenes zijn door elkaar gehaald. Lees ze globaal
door en markeer steeds op een eigen manier de woorden die twee of meer keer
voorkomen.

2 Vertaal de zinnen mondeling en zet de letters van de zinnen in de juiste volgorde.


De tekst begint met a.

De Griekse filosoof Diogenes vond dat de mensen maar weinig dingen nodig
hadden om gelukkig te zijn. Hij minachtte het luxe-leventje dat zijn medebur-
gers leidden, en maakte hen graag belachelijk.

a Olim Aulus, vir dives, multos Ilomines ad cenam invitavit. cena: dineetje;
ilwitare betekent?

3 Welk woordveld of welke woorden kun je na zin a verwachten?

Zie voor het vervolg van de oefening op de volgende pagina.

TEKSTEN 75
b Servi Auli au tem eum 0 abegerunt dicentes: abegi p.f. wegjagen
c Diogenes domum rediit et celeriter togam 0 lllutavit. mutare: verwisselen
d Diogenes quoque invitabatur.
e 'Bibe et cibum consume, o optima toga! Nam non ego
invitatus sum, sed tul'
f Nunc ei cibus et vinum 0 0fferebatur. offerre bctekwt?
g Itaque Diogens toga 0 Sordida 0 indutus do mum Auli adiit. sordidus: vuil; indutus: gekleed
h 'Tu, abi! Pauper es. Viros toga 0 Splendida indutos tantum splendidus: Engels!
admittimus.'
0
Deinde iterum do mum Auli adiit. Nunc statim admissus est. iterum: voor de tweede keer
Diogenes autem ciburn et vinum intogam 0 effudit dicens: effudipf. uitstorten

4 Leg uit waarom zin b niet op zin a kan volgen.


s Waarop heb je gelet bij het kiezen van de volgorde?

11 DIRECTE REDE EN INDIRECTE REDE

1 Directe rede/indirecte rede


In veel teksten komt directe rede voor: legeraanvoerders spreken bv. hun troepen toe
en minnaars richten zich tot hun geliefden. Dat maakt een tekst levendig:

a Dux dixit: 'Milites fortiter pugnaverunt.' De veldheer zei: 'De soldaten hebben
dapper gevochten.'
b Dux dixit milites fortiter pugnavisse. De veldheer zei dat de soldaten dapper
hadden gevochten.

In de directe rede geven we iemands woorden letterlijk (direct) tussen aanhalingste-


kens weer (a). Het niet-letterlijk weergeven van iemands woorden noemen we de indi-
recte rede. Hiervoor gebruikt het Latijn de aci. (b), als het gaat om een mededeling die
in de directe rede in de indicativus stond (a).
Voor een wens of aansporing (of gebod*) gebruikt het Latijn in de indirecte rede de
conjunctivus (zie schema). In een bijzin binnen de indirecte rede (een aci.-constructie
die afhankelijk is van een werkwoord met de betekenis van 'zeggen') staat de
conjunctivus:

lwojdzin directe rede indirecte rede

indicativus+ retorische vraag a ei.


conjunctivus
vraag
imperativus J conjunctivus

76 TEKSTEN
2 Vertalen directe rede*

a Dux exercitum in campurn duxit, ubi De veldheer leidde het leger naar de vlakte,
castra posuit. Dum milites nocte dormiunt, waar hij een kamp opsloeg. Terwijl de soldaten
hostes appropinquabant. 's nachts sliepen, naderden de vijanden.
b Dux dixit: 'Si fortiter pugnabitis, De veldheer zei: 'Als jullie dapper (zullen)
milites, vincemus!' vechten, soldaten, zullen we overwinnen!'

In verhalende teksten (a) treden allerlei personages op. We komen dan meestal de 3e
persoon ev of mv tegen en de indicativus van een verleden tijd. Zodra een personage
echter sprekend wordt opgevoerd en zijn woorden letterlijk worden weergegeven
(directe rede), moeten we heel alert zijn: dan kan het personage een vocativus gebrui-
ken en het hebben over een 'ik' en 'wij' tegenover een 'jij' en 'jullie'; hij kan gebruik
maken van praesens en futurum, en hij kan gebieden, wensen of aansporen.

Vertaaltip: directe rede


Directe rede? Let op! Je kunt nu ook de 1e en ze persoon (ik, jij, wij, jullie) als onder-
werp verwachten en alle tijden en wijzen van het werkwoord.

Oefening 2 : indirecte/directe rede


1 Hieronder zie je links een passage uit Caesars De bello Gallico; de indirecte rede is
rechts omgezet in de directe rede. Woorden die in de omzetting veranderen
zijn gecursiveerd. Woorden die tussen vierkante haken staan, zijn toegevoegd.
Bekijk de Latijnse tekst in de indirecte rede en de vertaling daarvan.
2 Vertaal de directe rede.

De Romeinse veldheer Cicero is in zijn winterkwartier door Galliërs in h et nauw


gebracht. Deze bieden hem een onbelemmerd vertrek aan. Cicero antwoordde:

indirecte rede directe rede

... non esse consuetudinem populi Romani 'Non est consuetudo populi Romani
ullam accipere ab hoste armato condicionem; ullam accipere ab hoste armato condicionem;
si ab armis diseedere velint, si ab armis diseedere vultis,
se adiutore utantur me adiutore u ti mini
s legatosque ad Caesarem mittant; legatosque ad Caesarem mittite;
sperare se [eos]pro eius iustitia, spe ra [vos] pro eius iusti ti a,
[ea] quae petierint, im pet ra turos [esse]. [ea], quae petieritis, impetraturos [esse].'

vertaling indirecte rede


... dat het niet de gewoonte was van het Romeinse volk enige voorwaarde te accep-
teren van een gewapende vijand; als ze de wapens wilden neerleggen, moesten ze
hem maar als bemiddelaar gebruiken en gezanten naar Caesar zenden; dat hij
hoopte dat zij overeenkomstig diens rechtvaardigheid, [dat) wat ze gevraagd had-
den, zouden krijgen.

TEKSTEN 77
III RETORISCHE ASPECTEN IN TEKSTEN

In deze paragraaf gaan we in op die aspecten van de retorica die zich bezighouden
met het overreden van een ander en de opbouw van een redevoering.

1 Het belang van de retorica


De retorica is de leer van de welsprekendheid. In de Oudheid hechtte men veel waarde
aan het goed kunnen spreken en schrijven. Jongemannen uit de bovenlaag van de
maatschappij volgden lessen in de retorica bij een redenaar (retor) op de retorenscho-
len. Daar leerden zij juridische en politieke redevoeringen houden in een rechtszaak
of in de senaat. Iedereen die zijn zoon een goede opleiding wilde geven (en het kon
betalen), zond zijn zoon naar de retorenschooL Kennis van de retorica was dus binnen
de intellectuele Romeinse elite wijd verspreid. Daarom is het niet verwonderlijk dat
we zoveel aspecten van de retorica in de werken van schrijvers aantreffen. In de eerste
plaats zien we aspecten van de retorica natuurlijk terug in redevoeringen of pleidooi-
en van advocaten. Daarnaast treffen we ze ook aan in de gehele Romeinse literatuur,
vooral in de directe rede of in passages met een persuasiefkarakter. Daarin probeert de
spreker of schrijver de toehoorder aflezer over te halen bv. in:

• toespraken in het epos


• filosofische geschriften, waar een filosofisch standpunt met argumenten wordt
onderbouwd
• brieven van Seneca, die zijn vriend wil overhalen te leven volgens stoïsche
principes
• geschiedwerken, bv. wanneer de aanvoerder zijn soldaten aanspoort
• gedichten, bv. wanneer de dichter probeert de geliefde in zijn bed te krijgen.

Niet alleen in de literatuur van de oudheid, maar ook in het moderne leven worden
we voortdurend met aspecten van de retorica geconfronteerd, bijvoorbeeld in recla-
mes in de krant en debatten op de tv.

2 Manieren om te overreden

Latijnse en Griekse woorden die in paragraaf2-4 voorkomen

conciliare iemand gunstig stemmen


doc~re iemand iets leren, informeren
ethos Grieks karakter, instelling
exordiri beginnen
logos Grieks verstand
mov~re ontroeren, indruk maken op
narrare vertellen
orare bidden, smeken
pathos Grieks emotie, gevoel
perorare rede of betoog afsluiten
persuad~re overhalen, overreden
proponere voorstellen
rhetorica leer van de welsprekendheid

78 TEKSTEN
Een belangrijke taak van een advocaat of redenaar in de Oudheid was de jury, de ver-
gadering of zijn publiek te overreden of over te halen tot zijn standpunt. In het dage-
lijks leven proberen we ook vaak iemand over te halen of een keuze te laten maken.
Er zijn mensen die, wanneer ze een belangrijke keuze moeten maken, een lijstje ma-
ken met 'voors' en 'tegens'. Wanneer echter puntje bij paaltje komt, gooien ze die
lijstjes overboord en gaan ze op hun gevoel af. De meeste mensen laten zich namelijk
meer door hun gevoel dan door hun verstand leiden. In de Oudheid wist men dat
natuurlijk ook al, en de redenaars waren daarop voorbereid. Zij hadden drie manie-
ren tot hun beschikking om een jury of het publiek te overreden. Zij wisten het publiek

• voor zich te winnen (conciliare)


• iets uit te leggen of duidelijk te maken (docg_re)
• te bespelen en emotioneren (movg_re).

Ook in onze tijd kom je hiervan voorbeelden tegen. Hoe vaak hoor je bijvoorbeeld
niet stand-up comedians het publiek voor zich innemen met een zogenaamde captatio
benevolentiae* (vangen van de welwillende aandacht): 'Wat ben ik blij dat ik vandaag
hier mag optreden! Wat een mooie stad is dit en wat bent u een prettig publiek!'

3 Overredingsmiddelen
Een redenaar kon drie soorten overredingsmiddelen gebruiken om zijn publiek over
te halen:

Ethische overredingsmiddelen*
Deze werden vooral gebruikt om het publiek voor zich te winnen (conciliare). Met
behulp hiervan schetste de redenaar een positief en sympathiek beeld van zichzelf:
hij ging in op bepaalde karaktereigenschappen van zichzelf: zijn kennis ('ik weet
waarover ik spreek'), integriteit ('ik heb me nooit daarmee ingelaten') en betrok-
kenheid ('ik heb me altijd voor de staat ingezet'). Hierdoor geloofden en volgden
de mensen hem eerder. Of hij gebruikte een captatio benevolentiae ('ik ben door het
zien van die soldaten behoorlijk zenuwachtig, maar uw sympathie geeft me zelf-
vertrouwen') om hen voor zich in te nemen.

Logische overredingsmiddelen
Met deze overredingsmiddelen deed de spreker vooral een beroep op het verstand
van zijn publiek. Hij gebruikte zakelijke, steekhoudende argumenten en een
juiste manier van redeneren. Hiermee wilde hij het publiek onderrichten (docg_re)
en zijn uitgangspunt of stelling van argumenten voorzien, bijvoorbeeld: 'Mijn
cliënt bezocht op het tijdstip van de moord zijn zieke moeder. Dus is hij onschuldig.'
Op pag. 81-84 zie je een veel gebruikte manier van redeneren en verschillende
soorten argumenten.

Pathetische overredingsmiddelen*
Deze werden gebruikt om emoties bij het publiek op te wekken (movg_re). Iemand
die emotioneel is, is immers minder kritisch. Een pathetisch overredingsmiddel is
bijvoorbeeld uitroepen dat de jury met de ter dood veroordeling van de aange-
klaagde deze oude vader hier van zijn laatste zoon zal beroven, die immers al twee
zonen heeft verloren in de strijd voor het vaderland!

Deze soorten overredingsmiddelen kwamen niet alleen in redevoeringen voor. Je


kunt ze tegenkomen in elke persuasieve tekst.

TEKSTEN 79
4 De delen van een redevoering
De drie manieren van overreding en de daarbij passende overredingsmiddelen kon de
redenaar inzetten tijdens het houden van zijn redevoering. Zo'n redevoering of plei-
dooi was in de Oudheid volgens een vast patroon opgebouwd. Dat gaf zowel houvast
aan de spreker als aan de toehoorder. Het bevatte meestal de volgende vijf onderde-
len:

1 exordium: begin/inleiding
In het exordium maakt de redenaar het publiek welwillend en oplettend en bereid
om informatie op te nemen. De redenaar wil het publiek voor zich winnen
(conciliare) en haalt meteen alles uit de kast om dat te bereiken. Dit is het moment
om ethische overredingsmiddelen in te zetten.
Pas wanneer hij voelt dat hij de welwillende aandacht van het publiek heeft, zal hij
aan het volgende onderdeel, de narratio, beginnen.

2 narratio: vertelling of uiteenzetting van de toedracht


In de narratio vertelt de redenaar wat er is gebeurd. Daarbij kan hij de waarheid
geen geweld aandoen, maar deze wel een beetje kleuren. Hij kan, bijvoorbeeld,
bepaalde feiten of onderdelen uit het verhaal weglaten of afzwaldzen en veel aan-
dacht en tijd aan die onderdelen besteden, die hij zal benadrukken tijdens de
bewijsvoering (argumentatio). Daarop vooruitlopend probeert hij alvast de jury
leden voor zich te winnen.

3 propositio: de voornaamste stelling


De propositio bestaat uit de voornaamste stelling die de spreker zal aanvallen of ver-
dedigen, bv. of hij zal pleiten voor 'schuldig' of 'onschuldig'.

4 argumentatio: argumentatie of bewijsvoering


Door middel van argumenten onderbouwt de spreker zijn stelling uit de propositio.
Hij wil het publiek doc~re en zal dat in dit onderdeel voornamelijk doen aan de
hand van logische overredingsmiddelen (zie hiervoor pag. 81-82).

5 peroratio: afsluiting
In de peroratio gebruikt de redenaar in een gloedvolle afsluiting al zijn mogelijk-
heden: hij kan de argumentatio nogmaals kort samenvatten, waarbij hij de wat
zwakkere punten uiteraard weglaat. De spreker wil in dit laatste onderdeel in ieder
geval de gevoelens van zijn publiek tot het kookpunt brengen. Om dat te bereiken
kan hij pathetische overredingsmiddelen gebruiken. Met ethische overredingsmiddelen kan
hij daarvoor de juiste stemming kweken.

Bepaalde overredingsmiddelen passen natuurlijk goed in bepaalde delen van de rede-


voering, zoals hierboven is aangegeven, maar ze kunnen ook- zij het minder fre-
quent- in andere delen voorkomen.
Een dergelijke opbouw zie je niet alleen in redevoeringen terug. Ook wanneer een
personage in een ander soort tekst een rede houdt, kom je onderdelen ervan tegen.

80 TEKSTEN
Oefening 3: retorica
1Lees de tekst en beantwoord de vragen.

Na de val van Troje wil een woedende Menelaüs de overspelige Helena doden.
Helena probeert haar man gunstig te stemmen met de volgende woorden:

'Menelaüs, machtige koning, aanschouw je diep ongelukkige vrouw. Huilend werp


ik me voor je voeten en strek ik mijn handen naar je uit. Tien langejaren heb ik in
Troje een ellendig leven geleid: waar ik ook maar ging, steeds begeleidden de
fluisterende stemmen van de Trojaanse vrouwen mij: 'Kijk, daar loopt zij, die de
5 schuld van de oorlog is en de dood van onze mannen en zonen op haar geweten
heeft.' Al die jaren hield de gedachte aan jou mij op de been. Wanneer ik Grieken in
de strijd voor Troje zag sneuvelen, bad ik tot de goden dat ze jou mochten sparen.
Dood mij niet, maar neem me mee terug naar ons paleis. Tegen mijn zin ben ik uit
Sparta weggegaan, tegen mijn zin heb ik jou verlaten. De bevelen van de godin van
w de liefde dwongen mij. Nooit was het Paris gelukt mij met zich mee te voeren, als
Venus hem niet had geholpen en mij niet had misleid. Tegenover de macht van de
goden staan wij mensen echter machteloos. Daarom smeek ik je, Menelaüs, bij
deze tranen, bij ons huwelijk, als er nog enige liefde voor Helena in jouw hart is:
heb medelijden met mij, je ongelukkige vrouw, en vergeef me. Laten we samen in
15 Sparta een gelukkig leven leiden!'

2 Welke delen van de redevoering herken je in Helena's woorden? Verwijs naar (de
regels van) de tekst.
3 Wat voor soort argumenten gebruikt Helena voornamelijk? Leg uit.

IV REDENEREN EN ARGUMENTEREN

Redeneren en argumenten aanvoeren vond niet alleen plaats in de argumentatio van


een redevoering, maar ook in persuasieve en filosofische teksten zoals de brieven van
Seneca. In deze paragraaf bespreken we een bepaalde manier van redeneren (syllo-
gisme) en verschillende soorten argumenten. Syllogisme en de meeste soorten argu-
menten behoren tot de logische overredingsmiddelen.

1 Syllogisme
In persuasieve teksten of passages gebruiken schrijvers vaak een manier van redene-
ren die men in de logica een 'syllogisme' noemt, bijvoorbeeld:

Alle mensen zijn sterfelijk


Socrates is een mens.
Socrates is sterfelijk

Een syllogisme bestaat uit twee vooronderstellingen (premissen) en een conclusie. De


eerste vooronderstelling of de maior (maiorpremisse) geeft een algemene wet; in het
voorbeeld is de maior dat alle leden van een bepaalde klasse een bepaalde eigenschap
hebben; in de tweede vooronderstelling of de minor (minorpremisse) wordt gezegd
dat een bepaalde persoon behoort tot de in de maior beschreven klasse. De conclusie is
vervolgens dat die persoon ook de eigenschap van die klasse (genoemd in de maior)
heeft.

TEKSTEN 81
Een syllogisme kun je in het volgende schema vatten:

Als A, danB. Als je in de regen loopt, dan word je nat. maior


A is het geval, Ik loop in de regen. minor
dusB. ll(word nat. conclusio

Het begrip syllogisme hoort in de logica thuis. In de antieke retorica treffen we vaak
een syllogisme aan waarvan de maior is weggelaten, omdat die bekend wordt ver-
ondersteld, bv.:

'Antonius heeft Julius gedood. Antonius moet dus worden gestraft.'

In de vorm van een syllogisme wordt deze bewering:

[Als je iemand doodt, moetje worden gestraft. verzwegen maior]


Antonius heeft Julius gedood. minor
Antonius moet dus worden gestraft. conclusio

Ook in het dagelijks leven komen we heel vaak syllogismen tegen waarvan de maior is
weggelaten:

Co ra heeft het concours gewonnen, omdat ze het mooist heeft gezongen.

De redenering is:

[Als je het mooist zingt, win je het concours. verzwegen maior]


Co ra heeft het mooist gezongen. minor
Co ra heeft het concours gewonnen. conclusio

Sprekers en schrijvers kunnen natuurlijk proberen door middel van een onjuiste
redenering de jury of hun publiek of lezer te manipuleren. Als je wilt controleren of
een syllogisme juist is, moet je nagaan of maior, minor en conclusio ieder apart juist zijn
én of ze bij elkaar passen:

Wat ik niet verloren heb, heb ik. maior


Horens heb ik niet verloren. minor
Ik heb dus horens. Diogenes Laërtius conclusio

In bovenstaand voorbeeld is de maior niet juist en daarmee ook de conclusio. De juiste


maior was geweest: wat ik heb, heb ik niet verloren, maar dan gaat de redenering niet
meer op.

2 Fictieve opponent
Een manier van redeneren die bv. Seneca in zijn brieven graag toepaste, is het spre-
kend invoeren van een gesprekspartner. Dat kan zijn vriend Lucilius zijn, aan wie de
brieven zijn gericht, of een filosoof van een andere school of zelfs een fictieve
(denkbeeldige) gesprekspartner. Deze maakt een tegenwerping of voert een argument
aan tegen een uitspraak van Seneca. Vervolgens ontzenuwt Seneca zelf het argument
van de fictieve opponent:

82 TEKSTEN
Seneca heeft Lucilius geprezen dat hij goed met zijn slaven omgaat. Vervolgens
voert hij een fictieve opponent in die tot driemaal zegt dat het maar slaven zijn.
Driemaal corrigeert Seneca hem:

'Servi sunt.' Immo contubernales. 'Het zijn slaven.' Integendeel, medebewoners.


'Servi sunt.' Immo humiles amici. 'Het zijn slaven.' Integendeel, eenvoudige vrienden.
'Servi sunt.' Immo conservi ... 'Het zijn slaven.' Integendeel, medeslaven ...

Een manier die hierop lijkt, is het eerst stellen van een vraag en die vervolgens zelf
beantwoorden:

In homine optimum quid est? Wat is het beste in de mens? De rede.


Ratio. Seneca

3 Soorten argumenten
Tijdens het redeneren gebruikt een spreker of schrijver verschillende soorten argu-
menten. Ze zijn- afhankelijk van de invulling- soms wel, soms niet juist.

Autoriteitsargument

Ik heb een voldoende voor mijn Latijn gehaald. Dat zei mijn lerares Latijn.

Bij deze argumentatie wordt de lerares als autoriteit aangevoerd voor de bewering. In
de vorm van een syllogisme ziet de mededeling er zo uit:

[Leraren stellen de cijfers voor een proefwerk vast. verzwegen maior]


De lerares zei dat ik een voldoende voor Latijn heb gehaald. minor
Dus heb ik een voldoende voor Latijn gehaald. conclusio

De waarde van de conclusie hangt natuurlijk af van het gezag dat je toekent aan de
autoriteit. Als je zusje dat had verteld, had je haar waarschijnlijk niet zo snel als auto-
riteit geaccepteerd.
Schrijvers uit de Romeinse Oudheid voeren als autoriteit nogal eens beroemde Romei-
nen aan met veel gezag of de maiores (voorouders), die alles zoveel beter wisten. Een
dergelijk autoriteitsargument had voor de Romeinen veel meer waarde dan voor ons.

Wij moeten goed met onze slaven omgaan. Dat deden onze voorouders al.

De bewijsvoering voor een betere behandeling van slaven berust op een autoriteits-
argument:

[Wij moeten doen wat onze voorouders doen. verzwegen maior]


Onze voorouders gingen goed met hun slaven om. minor
Wij moeten goed met onze slaven omgaan. conclusio

TEKSTEN
afortiori-argument/ des-te-sterl{er-argumen t

Zelfs de knapste van de klas had een onvoldoende voor het proefwerk!

De verzwegen conclusie 'kun je nagaan wat voor cijfers de anderen hebben gehaald' is
gebaseerd op het feit dat zelfs de knapste van de klas een onvoldoende had. De leer-
lingen die niet de knapste van de klas zijn, zullen dus een nog lager cijfer hebben
gehaald.

ad hominem-argument*
Hieronder verstaan we het spelen op de man en niet op de bal. Wanneer iemand je bv.
van spieken beschuldigt, ga je niet op de beschuldiging in, maar roep je veront-
waardigd: 'Dat moetjij vooral zeggen, jij die je hele werkstuk van internet hebt
geplukt.'
Het kan een heel verstandige taktiek zijn een argumenturn ad hominem te gebruiken:
indien advocaten moeite hebben getuigenissen inhoudelijk te ontzenuwen, kunnen
ze de getuigen zelf aanvallen en als onbetrouwbaar afschilderen. Daardoor worden
hun getuigenissen ook minder betrouwbaar.

Analogie of voorbeeld als argument

Anna heeft hetzelfde bedorven vlees gegeten als Maarten.


Zij zal dus ook wel ziek worden.

Het argument voor de conclusie berust op een analoge (soortgelijke) situatie: Anna
heeft net zoals Maarten bedorven vlees gegeten. Maarten is er ziek van geworden,
Anna zal waarschijnlijk dus ook ziek worden. Analogie als argument hoeft niet altijd
te kloppen: misschien heeft Anna een sterkere maag dan Maarten en wordt ze niet
ziek.

Vergelijking als ondersteuning van argument*


Deze argumentatie komt veel bij Seneca voor. Ze lijkt op analogie of voorbeeld als
argument.

In het voorafgaande heeft Seneca beweerd dat we dagelijks sterven. Als bewijs voor
deze uitspraak gebruikt hij een vergelijking met een waterklok (te vergelijken met
een zandloper):

Zoals niet de laatste druppel een waterldok leegmaakt, maar alles wat eerder eruit
is gestroomd, zo veroorzaakt het laatste uur, waarin wij ophouden te bestaan, niet
als enige de dood, maar voltooit het die in zijn eentje; wij komen dan bij de dood
aan, maar we zijn allang naar hem onderweg.

84 TEKSTEN
Sententia als verduidelijl{ing of ondersteuning van argument*
Een sententia is een kort, puntig gezegde, bijvoorbeeld:

Initium est salutis notitia peccati. Seneca Het begin van de redding is kennis van de fout.

Sententiae zijn te vergelijken met spreekwoorden die een levenswijsheid uitdragen,


zoals 'Oost West, thuis best.'
Met name Seneca gebruikt aan het einde van zijn brieven vaak een sententia als bondi-
ge samenvatting van zijn argument.

Oefening 4: syllogisme, argument, overredingsmiddel


1Er ontbreekt één onderdeel aan de syllogismen onder a en b. Maak ze compleet:

a Wie de staat van een monster bevrijdt, wordt beloond.


Cicero wordt beloond.

b Je krijgt een compliment van het volk.


Je hebt dus geen reden je te verheugen.

z Beoordeel de volgende syllogismen op hun juistheid. Leg uit welk onderdeel niet klopt.

a Wie een motief heeft, heeft de moord gepleegd.


Marcus had geen motief, Aulus wel.
Aulus heeft de moord gepleegd.

b Goede boeken verkopen goed


Mijn boek verkoopt goed.
Mijn boek is goed.

3 De docent heeft een proefwerk te laat opgegeven. Nu moeten de leerlingen twee


proefwerken op één dag maken, wat niet mag. Hoe proberen de leerlingen hem
over te halen het te verplaatsen?
Noem het soort argument en/ of het soort overredingsmiddel (ethisch/logisch/
pathetisch).

a Het mag niet volgens de schoolregels. e Ik snijd de banden van uw auto lek.
b Ik ga naar de rector. f U wilt toch niet dat ik blijf zitten?
c Ik zal dit in de MR aan de orde stellen. g Ik ben de volgende dag jarig!
d Toen we vorige keer twee proefwerken op h Ik haal al een onvoldoende wanneer ik
een dag hadden, haalden we allemaal één proefwerk moet leren.
onvoldoendes.

TEKSTEN ss
V TEKSTEN VAN DICHTERS

Hét kenmerk van Latijnse poëzie is het metrum. De metriek heeft grote invloed op
het taalgebruik van dichters. Andere opvallende aspecten in teksten van dichters zijn
woordplaatsing en woordgebruik. Deze drie onderdelen komen in deze paragraaf aan
de orde. Bij dichters treffen we ook vaak stilistische middelen aan (zie hiervoor pag.
91-100) en retorische aspecten.

1 Metriel{
In het Nederlands spreken we woorden uit, terwijl we bepaalde lettergrepen een
klemtoon geven en andere niet. Wanneer iemand een klemtoon verkeerd legt, kun-
nen we hem soms niet begrijpen: een áchteruitgang is heel wat anders dan achteruit-
gang en vérspringen is niet hetzelfde als verspringen. We kennen in het Nederlands
dus beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Wanneer lettergrepen met
klemtoon afgewisseld worden door lettergrepen zonder klemtoon, ontstaat er een
bepaald ritme. Als die afwisseling volgens een vast schema verloopt, spreken we van
metrum of versmaat, bv.: Liésje léérde Lótje lópen lángs de Lánge Lindeláán.
Een kenmerk van Latijnse poëzie is niet- zoals in het Nederlands- een metrum van
beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, maar een metrum met een vaste
afwisseling tussen lange en korte lettergrepen.

Dactylische hexameter
Een veelvoorkomend metrum in het Latijn is de dactylische hexameter. De dactyli-
sche hexameter wordt bv. gebruikt in het epos van Vergilins en Ovidius. De hexame-
ter heeft zes voeten (metra), die bestaan uit dactyli (lett.: vingers). De dactylus bestaat
uit een lange lettergreep, gevolgd door twee korte, net zoals de kootjes van een vinger
(_:____V V ). Schematisch ziet de hexameter er als volgt uit:

-vv
' I -v
' v I -v
' v I -vv
' I '
-vv
I -'X

Het streepje 1l in het schema bakent de voeten af. In plaats van een dactylus kan een
spondee ( _:_ _)worden gebruikt, maar dit gebeurt zelden in de vijfde voet. De laat-
ste voet bestaat altijd uit twee lettergrepen, waarvan de laatste lang of kort kan zijn
(genoteerd als x).
Bij het lezen ligt de klemtoon op de eerste lettergreep van elke voet ( _:_ V V ).
Door afwisseling van dactylus en spondee werd voorkomen dat het metrum van de
hexameter saai werd.

Elegisch distichon*
Een ander veel voorkomend metrum is de pentameter, een versregel bestaande uit vijf
voeten, namelijk tweemaal (twee voeten+ een halve voet). Een dactylische hexameter
+een pentameter vormen samen een elegisch distichon (een tweeregelig vers, oorspron-
kelijk gebruikt in een klaagzang of elegie). Korte gedichten van bv. Catullus en Marrialis
zijn geschreven in elegische disticha. Het schema van het elegisch distichon is:

'
-vv
I -'v v I - v
' v I- , vv
I '
-vv
I- ' X dactylische hexameter

_:____V V I ___:___ V V I ___:___ 11 ___:___V V I ___:___ V V I x pentameter

De dubbele streep 11 geeft de cesuur of pauze in het vers aan.

86 TEKSTEN
De lengte van Latijnse lettergrepen
Om een Latijnse hexameter te kunnen scanderen of voorlezen, moet je weten welke
lettergrepen lang en welke kort zijn. Een lettergreep is lang, indien:

• hij een klinker bevat die lang is


• hij een tweeklank bevat (ae, au, ei, eu, oe)
• de klinker gevolgd wordt door twee of meer medeklinkers (lang door positie).

Andere lettergrepen zijn kort. Een klinker vóór een andere klinker is in de regel kort:
intere-a: -' v vI-
'
Om de lengte van een lettergreep te kunnen bepalen, moet je verder nog weten:

• qu- (uitgeproken als kw) geldt als één medeklinker


• i (uitgesproken als j) geldt als een medeklinker: iam
• x geldt als twee medeklinkers: ks
• h geldt niet als een medeklinker: (h)aurire.

Indien twee medeklinkers bestaan uit een muta +liquida, dan kan de (voorafgaande) lettergreep lang of
kort zijn.
De mutae (litterae) zijn:
• de gutturalen (keelletters): c, g
• labialen (lipletters): p, b
• dentalen (tandletters): t, d.
De liquidae (litterae) zijn: I en r.

De lengte van klinkers kun je ook in het woordenboek opzoeken. Daar staat met een
streep boven de klinker aangegeven welke klinker lang is. Indien er niets staat, is de
klinker kort.

Elisie
Als een woord eindigt op een klinker of -men het volgende woord begint met een
klinker of h-, dan wordt de laatste klinker uitgestoten (geëlideerd): de slotklinker telt
dan voor het metrum niet mee:

turbavere lacus imoqu(e) e gurgite mollem ovidius


~- ~ ~~~ ~ ~-1 ~_ I ~~~ I ~ x
Metrisch effect
Soms is er een samenhang tussen de inhoud van een vers en de frequentie van dactyli
of spondeeën.

Daedalus ziet dat zijn zoon Icarus tijdens het vliegen in het water is gestort.

'I care' di c e bat: pennas aspexi t in undis Ovidius


~~J~- ~ ~- ~ ~-~ ~ ~~ l~ x
'Icarus,' zei hij: hij zag de veren in de golven ...

De vele spondeeën benadrukken het verdriet van Daedalus.

TEKSTEN
Oefening 7: dichterlijk woordgebruik
1Bedenk een gewoner woord voor:

a waar de zon ondergaat


b tranen naar beneden laten gaan
c met de oren opvangen
d hetzwerk
e veelpotig gedierte
f van de bovenlucht genieten
g het ruime sop
h de wereld onder de aarde

z Bedenk zelf enkele dichterlijk omschrijvingen of woorden voor alledaagse


woorden.

90 TEKSTEN
5 Vertellen

Alle schrijvers uit de Oudheid besteedden zeer grote zorg aan hun taalgebruik en
stijl. Ze wilden graag de hoorder of lezer met hun taal boeien, in spanning brengen,
emotioneren of hem een esthetisch genoegen verschaffen. Daartoe hadden ze stilisti-
sche en narratologische (vertel technische) middelen tot hun beschikking. Deze kon-
den ze ook gebruiken om bepaalde accenten te leggen of de aandacht van de lezer of
toehoorder te trekken. Aan de stilistische en narratologische middelen is dit hoofd-
stuk gewijd.

I STILISTISCHE MIDDELEN

Om het opzoeken te vergemakkelijken zijn de stilistische middelen hier in alfabe-


tische volgorde geplaatst. Achter de naam van een stilistisch middel is soms tussen
haakjes de naam van een auteur opgenomen. Dat betekent dat je dat stilistisch
middel (naast de andere middelen zonder asterisk *) moet kennen, wanneer deze
auteur kernauteur is van het Centraal Examen.

Afgebeelde: zie vergelijking.

1 Alliteratie: herhaling van medeklinker


Herhaling van dezelfde medeklinker aan het begin van (of binnen) twee of meer
naburige woorden:

Ik ben geboren uit zonnegloren


En een zucht van de ziedende zee. Jacques Perk

Ik ben geboren in Apeldoorn


En mijn zuster in Zierikzee. klankparodie op Perk

magno cum murmure montis Vergilius met groot gerommel van de berg
tevens een klanknabootsing(onomatopee)

2 Anafoor: herhaling
Herhaling van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van twee of
meer opeenvolgende zinnen, zinsdelen of versregels:

We liepen.
We liepen door.
We liepen door de Lijnbaan.

We waren.
We waren stoned.
We waren zo stoned als een aap. Jules Deelder

VERTELLEN 91
Otium, Catulle, ti bi molestum est: Niets doen, Catullus, is lastig voor je:
otio exsultas nimiumque gestis: Door niets te doen dartel je en ben je te uitgelaten.
otium et re ges prius et beatas Niets doen heeft al eerder koningen en wel varende
perdidit urbes. ca rullus steden te gronde gericht.

3 Antithese: tegenstelling
Tegengestelde woorden of tekstelementen worden naast elkaar geplaatst, bv. om de
aandacht te trekken:

Het is mijn prachtige, mijn hondse baan. Ida Gerhardt (over haar baan als leraar)

rumoresque senum severiorum en laten we de praatjes van te strenge oude


omnes unius aestimemus assis! carullus heertjes allemaal één cent waard achten!

4 Apostrofe
De schrijver/dichter spreekt zijn personages toe, bv. om pathos (betrokkenheid met
het personage) op te wekken:

inque tuo sedisti, Sisyphe, saxo ovidius en jij ging op je rotsblok zitten, Sisyphus

5 Assonantie: klinkerrijm
Dezelfde klinkers worden vaak gebruikt:

Haaien braken haast hun haaietanden


op de drenkeling zijn taaie handen. Kees Torn

Nam mellitus er at suamque norat Want het (musje) was honingzoet en kende zijn
ipsam tam bene quam puella matrem. c arullus meesteresje zo goed als een meisje haar moeder.

6 Asyndeton: niet verbonden


Woorden, woordgroepen of zinnen (met dezelfde functie) worden zonder verbin-
dingswoord achter elkaar geplaatst. Hierdoor wordt de mededeling sneller, levendi-
ger en beweeglijker:

Boeren, burgers, buitenlui ...


Uren, dagen, maanden, jaren,
Vliegen als een schaduw heên. Rhijnvis Feith

Veni, vidi, vici. Caesar Ik kwam, zag, overwon.


Ecce rubet quidam, pallet, stupet, oscitat, odit. Kijk, iemand wordt rood, bleek, staat
Marrialis paf, spert zijn mond open, haat (mij).

Dikwijls wordt een asyndeton gebruikt om een tegenstelling te benadrukken:

Nubere Paula cupit nobis, ego ducere Paulam Paula wil graag met mij trouwen, (maar)
nolo Marrialis ik wil niet met Paula trouwen.

Beeld: zie vergelijking.

92 VERTELLEN
Brevitas: zie ellips (Cicero rhetor).

7 Chiasme: kruisstelling (afgeleid van de Griekse letter X= chi)


Overeenkomstige elementen van twee zinnen of zinsdelen zijn in tegengestelde volg-
orde geplaatst:

De bruigom was de lentezon De bruidegom was de lentezon


en Holland was de bruid. Jan Prins en de bruid was Holland. parallellie

Caeli, Lesbia nostra, Lesbia illa, Caelius, onze Lesbia, die Lesbia
illa Lesbia, ... Ca tullus die Lesbia, ...

8 Climax: trap
Drie of meer opeenvolgende woorden, zinsdelen of zinnen vertonen naar vorm (het
aantal lettergrepen) of inhoud, of naar beide, een stijgende lijn:

Uren, dagen, maanden, jaren,/ Vliegen als een schaduw heen.


Zij die eens gelukkig waren,/ Wonen nu in Amstelveen. Ivo de Wijs: parodie op Rhijnvis Feith

qui patriam conservaverint, adiuverint, die het vaderland hebben bewaard,


auxerint Cicero geholpen, vergroot inhoudelijke climax

9 Dichterlijk meervoud
Dichters (en ook prozaschrijvers) gebruiken vaak naamwoorden in het meervoud in
plaats van het enkelvoud. Dikwijls is er geen verschil in betekenis. Soms heeft het
gebruik van het meervoud het effect van versterking of suggereert het intensiteit,
herhaling of dreiging:

gaudia (gevoelens van) vreugde


irae drift(buien)
eheu, nostrae crudele venenurn vitae Ca tullus wee, wreed vergif van mijn leven

10 Ellips: weglating
Het weglaten van een of meer woorden, waardoor een onvolledige zin ontstaat. Vaak
gaat het om een vorm van esse, maar ook kunnen het woorden uit de context zijn:

Geen geld.
Geen vuur.
Geen speed.
Geen krant.
Geen wonder.
Geen weed. Jules Deelder

Valet; et leones. Hij (de mens) is sterk; ook leeuwen (zijn sterk).
Habet vocem; sed quanto ciariorem Hij heeft een stem; maar een hoeveel helderder
canes? Seneca (stem hebben) honden?

Door het frequent toepassen van ellips kan brevitas (kortheid/beknoptheid van uit-
drukken) worden bereikt.

VERTELLEN 93
11 Enallage (of hypallage)*: verwisseling
Een bijvoeglijk naamwoord of participium wordt verbonden met een bepaald naam-
woord, terwijl je het in eerste instantie bij een ander zou verwachten:

een luie stoel/ droevige muziek De stoel maakt lui/ de muziek maakt droevig.

Ibant obscuri sola sub nocte per Ze liepen donker onder de eenzame
urnbram Vergilius nacht door de duisternis.
De nacht is donker en de ' ze' zijn eenzaam.

12 Enjambement (Ovidius)
Het einde van de zin valt niet samen met het einde van het vers of de strofe (couplet);
de zin loopt als het ware over het vers of de strofe heen:

Hij heeft me niet geschaakt, ik


was nieuwsgierig, ben vrijwillig
afgedaald en liet me nemen, kuis. Zo
haalde ik de dood onsterfelijk
in huis. Hester Knibbe (Persepl10ne)

Ille mi par esse deo videtur, Hij schijnt mij gelijk te zijn aan een god,
ille, si fas est, superare di vos, Hij (schijnt), als dat mag, de goden te overtreffen,
qui sedens ad versus idemidem te die zittend tegenover jou steeds maar weer
spectat et audit naar jou kijkt en luistert,
dulce ridentem, ... Catullus terwijl jij zoet lacht, ...

13 Eufemisme
Met een mooier of ander woord iets lelijks of slechts aanduiden, bv. de naam van de
ziekte kanker vermijden en om die te bezweren spreken over 'de ziekte' of 'K':

si quid mihi acciderit als er mij iets mocht overkomen i.p.v. als ik dood ga
Eumenides de Eumeniden Welgezinden i.p.v. Wraakgodimmen

14 Exclamatio: uitroep (Cicero rhetor)


Een uitroep wordt gebruikt om bv. emotie of verbazing uit te drukken of om nadruk
te leggen op de ernst of het belang van een zaak:

0 factum male! 0 miselle passer! 0 slechte daad! 0 zielig musje!


Ca tullus
0 tempora, o mores! Cicero 0 tijden, o gewoonten!

Herhaling: zie repetitio.

Homerische vergelijking*: zie vergelijking.

94 VERTELLEN
15 Hyperbaton: overstap
Woorden die bij elkaar horen (een woordgroep vormen) worden uit elkaar geplaatst.
Dit uit elkaar plaatsen kan over de versregel of de strofe (het couplet) heen gaan.
Hierdoor krijgen de uit elkaar geplaatste woorden vaak nadruk:

'Injandum, regina, iu bes renovare dolorem' 'Onzegbaar leed, koningin, verlangt u


Vergilius (van mij) opnieuw te beleven'

... qui sedens ad versus identidem te ... die zittend tegenover jou steeds
spectat et audit maar weer naar jou kijkt en luistert,
dulce ridentem, ... carullus terwijl jij zoet lacht, ...

16 Hyperbool: overdrijving
Een hyperbool is een overdrijving ('een eeuw moeten wachten') of een overdreven
benaming voor iets of iemand ('die heks'):

Da mi basia mille, deinde centurn ca rullus Geef mij duizend kussen, vervolgens
honderd

fluctusque ad sidera tollit Vergilius en hij brengt de golven tot de sterren


i.p.v. veroorzaakt heel hoge golven

17 Ironie
Men zegt het tegenovergestelde van wat men bedoelt, waarbij men overdrijft of
een understatement gebruikt. Men noemt bv. iemand die een rotstreek heeft
uitgehaald, een 'lieverdje'.

Marrialis weet zeker dat Saleianus blij is met de dood van zijn rijke vrouw
en condoleert hem spottend:

Nollem accidisset hoc tibi, Saleiane. Ik zou niet willen dat dit jou over-
Marrialis komen was, Saleianus.

Wanneer de ironie bijtend wordt, spreekt men van sarcasme*: wanneer bv. iemand
iets heel doms heeft gedaan, zeggen: 'Dat heb je werkelijk voortreffelijk gedaan!'

18 Litotes
Litotes is een ontkenning van het tegendeel om versterking teweeg te brengen:

Dat is niet onaardig. --+ Dat is heel erg goed.

quae tu volebas nee puella nolebat wat jij wilde en het meisje niet niet
Ca tullus wilde --+ heel erg graag wilde

Metonymie*: zie metafoor

VERTELLEN 95
19 Metafoor: overdracht(van betekenis)/ beeldspraak
In plaats van het 'eigenlijke', het 'gewone' woord gebruikt men op grond van een
betekenisovereenkomst een ander woord. Hierdoor ontstaatfiguurlijk taalgebruik of
beeldspraak. Het effect daarvan kan heel verrassend zijn. Sommige metaforen zijn al zo
vaak gebruikt dat je ze niet meer herkent: 'versteend van schrik'. Men spreekt dan van
een afgesleten metafoor.

met haar ragebol


veegt de huisvrouw
in de oksel van het plafond Karel Soudijn oksel i.p.v. hoek

ignis vuur -+ het vuur dat verliefden voelen-+ liefde

In andere gevallen is er sprake van een logische overeenkomst, ook wel metonymie genoemd:

Abstractum pro (i.p.v.) concreto*


occasus ondergang -+ de (in het westen) ondergaande (zon)
-+het westen
desiderium meum mijn verlangen -+degene naar wie mijn verlangen uitgaat
-+mijn geliefde
Conereturn pro abstracta*
torus bed -+huwelijksbed-+ huwelijk
taeda huwelijksfakkel -+huwelijk

Godheid i.p.v. de gave*


Bacchus Bacchus -+god van de wijn-+ wijn
Ceres Ceres -+godin van de landbouw-+ brood

Materiaal i.p.v. het voorwerp*


ferrum ijzer -+zwaard
aurum goud -+ gouden beker

Pars pro toto (deel i.p.v. geheel)


carina kiel van een schip -+schip
recta daken -+huizen

20 Omschrijving*

illuc, unde negant redire quemquam Catullus daarheen, waarvandaan ze zeggen dat
niemand terugkeert i.p.v. naar de onderwereld
aqua caelestis Horatius het hemelse water i.p.v. regen

21 Paradox*: schijnbare tegenstelling


Een paradox bestaat uit een tegenstelling die bij nader inzien niet blijkt te bestaan,
wat een verrassend effect heeft:

Nubere Paula cupit nobis, ego ducere Paulam


nolo: anus est. Vellem, si rnagis esset anus. Marcialis

Paula wil graag met mij trouwen, ik wil niet met Paula trouwen:
zij is een oude vrouw. Ik zou wel willen als ze een nog oudere vrouw was.

96 VERTELLEN
De 'ik' wil niet met Paula trouwen, omdat ze een oude vrouw is; als ze ouder was
geweest zou hij het wel willen. Dat lijkt in tegenspraak met zijn eerdere stand-
punt, maar dat is het niet, wanneer je je realiseert dat hij dan sneller een erfenis
kan verwachten wanneer ze doodgaat.

22 Parallellie
Tekstelementen die op één lijn staan (bijvoeglijk naamwoord/ zelfstandig naam-
woord), staan in dezelfde woordvolgorde:

Eheu nostrae crudele venenurn Wee, wreed vergif van ons leven,
vitae, eheu nostrae pestis amicitiae. Ca tullus wee, pest van onze vriendschap.

Pars pro toto: zie metafoor.

23 Patronymicum*
Personen worden aangeduid met de naam van hun (groot)vader. Dit doen dichters
vaak om hun werk wat meer geleerdheid en status te verlenen:

Titania de Titanische
--+ Latona, dochter van een Titaan

24 Personificatio: verpersoonlijking (Cicero rhetor)


Dieren, levenloze dingen of verschijnselen worden als een persoon beschreven:

Koperen kelen weenden. Vasalis uit de bekers van koperen blaasinstrumen-


ten kwam droevige muziek
cum tacet nox vergilins wanneer de nacht zwijgt

25 Polysyndeton: met veel verbindingen


Drie of meer woorden of woordgroepen met dezelfde functie worden steeds door een
nevenschikkend voegwoord (aut, et, ac, atque, -que) met elkaar verbonden:

En, langs het atrium der Ves talinnen


en op de Via Appia gaan
en onder Titus- en Augustusbogen
en voor de David van Bernini staan
Anton van Wilderode

Et voltu poteram tuo carere En ik kon je gezicht missen


et collo manibusque cruribusque en je nek en je handen en je benen
et mammis natibusque clunibusque Marrialis en je borsten en je kont en je billen

Door het gebruik van een polysyndeton krijgt de mededeling ietsnadrukkelijksof


plechtigs. Als dat niet overeenstemt met de inhoud, ontstaat daardoor een zekere
spanning of soms een komisch effect.

VERTELLEN 97
26 Praeteritio: het overslaan (Cicero rhetor)
Iemand kondigt aan dat hij iets niet zal bespreken, en zegt het daardoor toch:

Om maar te zwijgen van je gewoonte


om tijdens het eten in je neus te peuteren!

Nihil dico, quid res publica consecuta sit, Ik zeg nu niet wat de staat heeft bereikt, niet
nihil, quid vos, nihil quid omnes boni. Cicero wat u, niet wat alle optimaten (hebben bereikt).

Punt van overeenkomst: zie vergelijking.

27 Repetitio*: herhaling
Herhaling van een woord of woordgroep, vaak gebruikt om emotie of betrokkenheid
uit te drukken. Bijzondere vormen van repetitio zijn anafoor (z) en synoniemen (30):

Mijn hart, mijn hart is droevig


in de lichte lentezon.
Heinrich Reine, vert. Paul Claes

'Icare', dixit, 'Icare', dixit Ovidius 'Icarus,' zei hij, 'Icarus,' zei hij

28 Retorische vraag
De retorische vraag is geen echte vraag, maar een nadrukkelijk bewering in de vorm
van een vraag om verontwaardiging, boosheid, ongeloof of verbazing uit te drukken:

Wie is daar nu bang voor? toch zeker niemand

Quem non blanda deae potnissent verba movere? Wie zouden de vleiende woorden van de
Ovidius godin niet hebben kunnen ontroeren?
wie niet __. iedereen wel

29 Sententia: spreuk
Een beknopt geformuleerde spreuk, flitsende uitspraak of verrassende wending:

Cotidie morimur. seneca Dagelijks sterven wij.

Seneca bedoelt hiermee dat we elke dag die we leven, een beetje dichter bij de dood
komen, omdat deze dag van de tijd die we te leven hebben afgaat; elke dag sterven
we dus als het ware een beetje.

30 Synoniemen: gelijke betekenis (Cicero rhetor)


Verschillende woorden worden voor eenzelfde begrip gebruikt:

Rufe, mihijrustra ac nequiquam credite amice, Rufus, door mij tevergeefs en tevergeefs
Ca tullus (ten onrechte) als vriend beschouwd,

98 VERTELLEN
31 Trikolon: drie onderdelen
Opsomming van drie tekstelementen; vaak gaat dit gepaard met een climax in bete-
kenis of in (aantal) lettergrepen:

Vergilius te lezen, Liefste! is zoet ...


Te luistren naar die schim uit ver verleden,
Die heeft, als wij, gehoopt, gedroomd, geleden, Willem Kloos

qui patriam conservaverint, adiuverint, die het vaderland hebben bewaard,


auxerint Cicero geholpen, (en) vergroot

32 Vergelijking
In een vergelijking worden het te vergelijken object (het afgebeelde) en het beeld
waarmee het wordt vergeleken, beide genoemd en verbonden door het voegwoord
'(zo)als' of 'niet anders dan'. Naast object en beeld is er nog een derde element, datge-
ne waarin object en beeld overeenkomen (het punt van vergelijking of tertium compa-
rationis):

afgebeelde datgene wat vergeleken wordt


beeld datgene waarmee het afgebeelde wordt vergeleken
punt van vergelijking overeenkomst tussen beeld en afgebeelde

Mijn oud-tante
Zoals zich in het voorjaar soms
nog één bruin appeltje
verbeten vasthoudt aan de tak
die bijna weer in bloei staat
zo hangt zij aan het leven. R.A. Basart

afgebeelde zij (oud-tante van de dichter)


beeld (bruin) appeltje (aan tak= het leven)
punt van vergelijking het verlangen te leven

suamque norat ipsam tam en het (musje) kende zijn meesteresje


bene quam puella matrem Catullus zelf zo goed als een meisje haar moeder

afgebeelde hetmusje
beeld zijn meesteresje
punt van vergelijking het kennen van de moederfiguur

Een vergelijking kan ook op een andere manier plaatsvinden:

Veel mooier dan het mooiste schilderij


ben jij, mijn lieveling, ben jij. Han Dunk

Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen;


zij moet de kamer doen; stof beeft;
dan dweilen, voor het eten zorgen,
zien wat van gisteren overbleef. Gerrit Achterberg

VERTELLEN 99
Homerische vergelijlüng*
Een Homerische of epische vergelijking is een breed uitgewerkte vergelijking, waar-
bij binnen het zoals-gedeelte een zelfstandige hoofdzin is opgenomen (in het voor-
beeld gecursiveerd). De dichter kan met deze vergelijking motieven uit zijn werk naar
voren halen, verbanden leggen of vooruitwijzen naar de toekomst (prospectie):

Steeds opnieuw verzoekt Anna, Di do's zuster, Aeneas Dido niet te verlaten.

Zoals wanneer de Alpenwinden om een eeuwenoude


oersterke eik aan 't vechten zijn en hem van links naar rechts
met vlagen trachten te ontwrichten -luid gekraak breekt uit en
een dikke bladerlaag valt neer rond de gebeukte stam;
zelfsteekt hij in de rotsgrond, met zijn wortels even diep naar
de Tartarus gericht als met zijn kruin hoog naar de lucht-
zo wordt de held Aeneas ook aan één stuk door met woorden
bestookt, van elke kant, en diep van binnen voelt hij pijn,
maar dat gevoel blijft star en stug. Vergilius, Aeneis, 4· 441-49, vert. M. d' Hane-Scheltema

33 Woordplaatsing
Door woorden op de eerste of laatste plaats van een regel of zin te plaatsen, geeft een
schrijver deze nadruk (zie ook anafoor, chiasme, hyperbaton en parallellie):

Van brommers blinkt de lak. Hans Vlek i.p.v. De lak van brommers blinkt

Injandum, regina, i ubes renovare dol01·em Onzegbaar leed, koningin, verlangt u


Vergilius (van mij) opnieuw te beleven ...

Oefening t: stilistische middelen


1 a Hieronder zie je (fragmenten van) gedichten (a-f), waarin veel stilistische middelen
voorkomen. Lees ze eens rustig door. Zet de gedichten in een volgorde van jouw
voorkeur; bv. e: 1 etc.
b Beltijk daarna welke verschillende stilistische middelen je erin kunt herkennen.

a De nacht wordt donker rond me, dIk leef, ik sterf, ik brand en ik verdrink.
Koud waaien winden aan, Verkleumd van kou voel ik de heetste vuren.
Maar een betovering bond me, Mijnleven mengt het zoete met het zure,
En ik kan niet, kan niet gaan. Als ik vol vreugde in verdriet verzink.
Emily Brontë, vert. Paul Claes Louise Labé, vert. Paul Claes

b Neem nooit een dichter, m'n dochter. e ll< kwam altijd thuis met een tand door mijnlip
Zo een met een dichterskop, Ik viel van de schommel, ik viel van de wip
zo eentje met lange haren, ll< viel van de glijbaan en ik brak elke keer
zo een op een zolderkamer, Een arm of een been of een heup of een rib.
zo een wordt er ook met de jaren KeesTorn
niet monogamer op... Annie M.G. Schmidt

c ]e weigerde me je groene druiven,


je joeg me weg van je rijpe trossen,
krijg ik nog een hap van je rozijnen?
Grieks epigram, vert. Paul Claes

100 VERTELLEN
f Laudat, amat, cantat nostros mea Roma libellos Marrialis
Mijn Rome prijst, bemint, bezingt onze boekjes

z Stijlfiguren zijn slechts hulpmiddelen voor een dichter. Lees dit gedicht en beant-
woord de vragen.

The sound of her silk skirt has stopped.


On the marbie pavement dust grows.
Her empty room is cold and still.
Fallen leaves are piled against the door.
Longing for that lovely lady
How can I bring my aching heart to rest?
uit het Chinees vertaald door Arthur Waley

a Beschrijf de beelden die je zag bij het lezen van dit gedicht.
b Welke sfeer wordt opgeroepen? Leg je antwoord uit.
c Wat is, denk je, de aanleiding voor het schrijven van dit gedicht?
Bespreek je antwoorden op de vragen met een medeleerling.

11 NARRATOLOGISCHE MIDDELEN

Naast het gebruiken van stilistische middelen heeft de schrijver van narratieve (ver-
halende) teksten nog andere technieken tot zijn beschikking: hij kan bv. zijn verhaal
vanuit een bepaald gezichtspunt vertellen, het tempo versnellen en gebruikmaken
van dramatische ironie. Deze technieken noemen we narratologische of verteltechni-
sche middelen. Hieronder volgt een overzicht daarvan.

1 De alwetende verteller
De verteller vertelt het verhaal vanuit een bepaald perspectief, het vertellers perspec-
tief. In de meeste teksten uit de Oudheid is er sprake van een alwetende verteller.
Deze heeft een totaaloverzicht over de gebeurtenissen in het verhaal. Hij heeft kennis
van heden, verleden en toekomst. Hij kent niet alleen de gebeurtenissen, maar ook
het innerlijk van zijn personages. Vanuit die alwetendheid bericht de verteller over de
gebeurtenissen. De epen van Ovidius en Vergilius bv. zijn geschreven vanuit het per-
spectief van de alwetende verteller:

Vergilius weet als verteller in zijn epos de Aeneis dat koningin Dido, hoewel ze er
met geen woord over rept, zelfmoord wil plegen, nadat haar gast en minnaar
Aeneas haar heeft verlaten.

Wisseling van vertelperspectief


De alwetende verteller kan wisselen van perspectief en een gebeurtenis laten vertel-
len door een subverteller die niet over alwetendheid beschikt:

Vergilius laat in de Aeneis zijn hoofdpersonage Aeneas als subverteller aan


koningin Dido twee boeken lang zijn avonturen vertellen.

Indien personages elkaar om de beurt verhalen vertellen en als verteller optreden

VERTELLEN 101
(zoals in de Metamorphosen van Ovidius), spreken we van een raamvertelling.
Ook kan de alwetende verteller in de huid van een personage kruipen en een gebeur-
tenis vanuit het vertelperspectief van een personage beschrijven. In zo'n geval spre-
ken we van een personele verteller*:

Wanneer Aeneas na een vreselijke storm op de kust van Afrika is beland, bekijkt de
verteller de situatie vanuit het perspectief van zijn personage en zien we het land-
schap door de ogen van Aeneas.

Vertellerscommentaar
Dat de verteller alwetend is, betekent niet dat hij altijd een objectief standpunt
inneemt. Hij kan zijn verhaal kleuren en betrokkenheid tonen door zijn personages
aan te sporen of medelijden met hen te hebben. Hij kan ook partij kiezen en zijn com-
mentaar op de gebeurtenisssen geven (zie apostrofe, pag. 92):

In zijn Metamorphosen levert Ovidius als verteller commentaar op het gedrag van de
Lycische boeren die de dorstige godin Latona ondanks haar vriendelijke woorden
toch wegjagen van het water. Hij gebruikt daarvoor een retorische vraag: 'Wie zou-
den de vleiende woorden van de godin niet hebben kunnen beroeren?'

Retrospectie en prospectie
Vanuit zijn alwetende gezichtspunt kan de verteller terugblikken op de gebeurtenis-
sen (retrospectie) of erop vooruitlopen (prospectie):

In Ovidius' Metamorphosen kust Daedalus zijn zoon Icarus, voordat ze door de lucht
naar Athene zullen vliegen. De verteller loopt vooruit op de gebeurtenissen wan-
neer hij spreekt van 'kussen, die niet herhaald zullen worden'. Hiermee geeft hij
aan dat het niet goed zal aflopen.

Dramatische ironie
Vanuit zijn alwetendheid kan de verteller de lezer meer informatie geven dan de per-
sonages hebben. Dat kan tot gevolg hebben dat een personage iets zegt of doet waar-
van hijzelf de draagwijdte niet overziet, maar de lezer wel. Hierdoor ontstaat een
bepaalde spanning. We spreken in zo'n geval van dramatische ironie:

Wanneer Actaeon in de Metamorphosen in een hert is veranderd en door zijn eigen


honden wordt verscheurd, genieten zijn makkers van dat schouwspel. Ze vragen
zich af waar Actaeon is en wensen dat hij erbij was. Zij weten niet, wat de lezer
weet: Actaeon is erbij (in meer dan een opzicht).

Dramatische ironie is ook een geliefd procédé in moderne soaps.

Pathos: emotie
De verteller kan emotie of betrokkenheid bij de lezer opwekken door het herhalen
van woorden (repetitio), een retorische vraag of vergelijkingen. Een belangrijk middel
is ook apostrofe, het toespreken van personages binnen het verhaal:

Ovidius spreekt de geliefden Pyramus en Thisbe toe, die een scheur in de muur van
het huis hebben ontdekt, waardoorheen ze kunnen praten: 'Dit gebrek hebben jul-
lie als eersten gezien, geliefden, .. .'

102 VERTELLEN
Visualisering: zichtbaar maken (Livius)
De verteller kan de gebeurtenissen visualiseren door het opnemen van sprekende
details:

Turn Sabinae mulieres ... crinibus passis Toen waagden de Sabijnse vrouwen
scissaque veste ausae se inter tela volantia ... met loshangende haren en openge-
inferre Livius scheurde kleding zich temidden van
de vliegende projectielen

2 Tijd

Vertelde tijd, verteltijd


Een verhaal speelt zich af in de tijd. De vertelde tijd is de tijd die de gebeurtenissen in
werkelijkheid in beslag namen. De verteltijd is de tijd die de verteller nodig heeft om
het verhaal te vertellen:

De Griekse schrijver Homerus beschrijft in de Ilias een periode van eenenvijftig


dagen uit de tien jaar durende strijd om Troje. De vertelde tijd is dus eenenvijftig
dagen. De verteltijd duurt veel korter dan die eenenvijftig dagen.

Versnelling en vertraging
Een verteller begint zijn verhaal in een gekozen verteltempo en kan daarvan afwijken
door te versnellen of te vertragen bv. om spanning op te wekken of juist rust en aan-
dacht. Vertraging ten opzichte van het gekozen verteltempo kan bv. optreden door
het inlassen van een uitvoerige beschrijving of vergelijking. In dialogen of de directe
rede kunnen vertelde tijd en verteltijd samenvallen:

Vergilius begint als alwetende verteller in boek 1 zijn verhaal over de held Aeneas
die na een vreselijk storm aankomt in Afrika bij koningin Dido. In boek 2 en 3
vertelt (het personage) Aeneas aan Di do zijn avonturen. Er vindt ten opzichte van
het verteltempo van boek 1 een enorme vertraging plaats en verteltijd en vertelde
tijd vallen soms gedeeltelijk samen. In boek 4 hervat de alwetende verteller,
Vergilius zelf, weer het verhaal en vindt er versnelling plaats ten opzichte van het
verteltempo in boek 2 en 3·

VERTELLEN 103
Oefening 2: narratologische middelen
1Lees onderstaande tekst en wijs aan
a waar vertraging optreedt
b waar versnelling optreedt
c waar verteltijd en vertelde tijd samenvallen.

De Thraciër Tereus heeft zijn schoonzuster, de Atheense prinses Philomela, met


zijn schip uit Athene opgehaald en vaart nu met haar terug. Hij is intussen dolver-
liefd op haar geworden.

Als Philomela goed en wel aan boord is, en de riemen


het mooibeschilderd schip voortjagen en de kust verdwijnt,
klinkt luid de juichstem van de Thraciër: 'll{ heb gewonnen!
Mijn lief vaart met mij mee!'; hij springt vanvreugden kan zijn lust
515 nauw'lijks beteugelen, zijn blik verlaat haar geen seconde;
zoals wanneer die kromgeklauwde dief, de adelaar
van Jupiter, hoog in zijn nest een haas heeft neergelegd:
de prooi kan nergens heen, de rover houdt zijn buit in 'toog.
Snel werd de reis volbracht, snel had men de vermoeide schepen
520 verlaten, terug op eigen kust, toen Tereus zijn prinses
meesleurde naar een hooggelegen hut, ...
Ovidius, M et. 6.su-sz1, vert. M. d'Hane-Scheltema

104 VERTELLEN
6 Vertalen*

De Latijnse taal verschilt in veel opzichten van de Nederlandse taal en de teksten die
we op schoollezen zijn van een hoog literair gehalte. De teksten zijn bovendien (meer
dan) tweeduizendjaar geleden geschreven. Zij weerspiegelen een cultuur en maat-
schappij die- ook al zijn er veel verbanden te leggen- ver van ons afstaat. Om de
Latijnse teksten te kunnen begrijpen heb je dus niet alleen kennis nodig van de
Latijnse taal, maar ook van de Romeinse maatschappij en cultuur. Het begrijpen en
vertalen van Latijnse teksten is daarom voor ons niet altijd eenvoudig. Dit hoofdstuk
is gewijd aan het vertalen. Bij het vertalen van een Latijnse tekst onderscheiden we
drie fasen:

• oriëntatie op de tekst
• ontsluiting van de tekst op woordniveau
• ontsluiting van de tekst op zinsniveau.

In dit hoofdstuk gaan we in op de drie vertaalfasen. Met een alfabetisch overzicht van
de belangrijkste vertaaltips sluiten we het hoofdstuk af.

I ORIËNTATIE OP DE TEKST

Wanneer je een nieuwe tekst voor je krijgt, is het verstandig om niet meteen aan de
vertaling te beginnen, maar je eerst te oriënteren op de tekst. Dat doe je in principe
ook bij een tekst in een van de moderne vreemde talen. Je neemt de inleidingen en de
tekst globaal door en staat stil bij wat je op grond van een eerste indruk kunt ver-
wachten aan taalgebruik, woordbetekenissen en inhoud. Daarbij kun je op het vol-
gende letten.

1 De schrijver
De naam van de schrijver en de titel van het werk geven je informatie over taalge-
bruik en inhoud. De Metamorphosen van Ovidius bv. zijn sprookjesachtige verhalen
met gedaanteveranderingen, waarin goden een belangrijke rol spelen. Ovidius is
bovendien een speelse dichter, die niet alles even serieus neemt wat hij vertelt.

2 Het type of soort tekst


]e kunt snel zien of een tekst een brief is, een gedicht, een redevoering of een filoso-
fisch betoog. Zo is een gedicht in een bepaald metrum geschreven, heeft veel stilisti-
sche middelen en kent vaak een bijzondere woordplaatsing.

3 De hulpmiddelen
Een Latijnse tekst wordt tegenwoordig aangeboden voorzien van hulpmiddelen zoals
een inleiding, kopjes, afbeeldingen, woordenlijsten en vertaalhulp. Deze kunnen je
ook informatie verschaffen over de inhoud van de tekst. Lees een inleiding op de

VERTALEN 105
tekst zorgvuldig en laat de inhoud ervan tot je doordringen: welke personen worden
er bv. in genoemd en hoe is hun onderlinge relatie?
Uit de inleiding en de kopjes kun je ook te weten komen waar de tekst over gaat.
Daaruit kun je eventueel opmaken welke woordvelden je kunt verwachten. Gaat de
tekst over een strijd, dan zullen er allerlei woorden in voorkomen die met 'vechten' te
maken hebben. Kennis van woordvelden helpt je bij het zoeken en kiezen van een
juiste woordbetekenis.

4 De tel<:st zelf
Lees de tekst globaal door, voordat je aan de vertaling gaat beginnen, en let daarbij op:

• structuur, indeling in alinea's


• zinsbouw: veel korte of veellange zinnen
• herhaling van woorden
• woordvelden
• verwijswoorden, zoals is, ea, id
• signaal woorden, zoals primo, deinde, postrema
• verbindingswoorden
• leestekens, zoals aanhalingstekens (directe rede), vraagteken.

Maak oefening 1: tekstcohesie, pag. 75· Daarbij zul je merken dat herhaling van woor-
den een duidelijke structuur aan de tekst geeft.

Oefening t: oriëntatie en context


Veel naamvallen hebben dezelfde uitgangen. Wanneer je wilt weten welke naamval
-ae in een zin is, heb je echter niet genoeg aan je kennis van de vormleer, maar heb
je ook de context nodig. Deze oefening wil je ervan bewust maken dat letten op de
context even belangrijk kan zijn als letten op uitgangen.
In onderstaande tekst zijn veel naam vals- en persoonsuitgangen weggelaten. Toch
moet je proberen met behulp van oriëntatie (hulpmiddelen en de tekst zelf) en context
de inhoud ervan te achterhalen door de tekst samen met een medeleerling (monde-
ling of schriftelijk) te vertalen.

Coriolanus en de vrouwen van Rome


De Romein Coriolanus is wegens bruut optreden uit Rome verbannen. Uit woede
daarover heeft hij met een leger het beleg voor zijn eigen vaderstad Rome gesla-
gen. In Rome lukt het de consuls niet een leger te formeren om de stad te verde-
digen. Coriolanus voelt zich al zeker van de overwinning. Maar dan komen de
Romeinse vrouwen in actie en doen een beroep op Coriolanus' vrouw Volumnia en
zijn moeder Veturia.

Orantes 0 matronae Romanae impetrare, ut ét Veturia vrouwen


ét Volumnia cum duo parvi filii secum in castra hostes ire.
0
Ut ad castra venire, Coriolanus nuntiatum est ingens er is bericht
multitudo mulieres adesse.
0
5 Primo ille obstinatus ad versus lacrimae mulieres esse. koppig
Deinde amicus quidam Coriolanus, qui Veturia inter
multitudo stans videre, dicere: 'Nisi oculi me fallere,

106 VERTALEN
et mater tibi et coniunx et filii adesse.'
Turn Coriolanus ab sedes 0 prosilire, ut mater ocomplecti. opspringen; omhelzen
10 Veturia au tem irata: 'Priusquam 0 complexus accipio, scire volo, omhelzing
utrum ad hostis an ad filius venirem; utrum °Captiva, krijgsgevangene
an mater in castra tua sim. Num 0 in hoc te 0 educavi, hiervoor; grootbrengen
ut urbs, quae te genuit et al uit, oppugnares?'
Coriolanus haec verba mater tam motus esse, ut ipse ab urbs
15 castra movere.
Ita mulieres preces lacrimaeque urbs defendere, quae viri
arma defendere non potuerant. naar Livius

11 ONTSLUITING VAN DE TEKST OP WOORDNIVEAU

Na de oriëntatie op de tekst ga je vertalen. Voor het vertalen van een zin is het kennen
van (de juiste) woordbetekenissen een voorwaarde.

1 Gebruik van het woordenboek


Op het Centraal Examen en tijdens een schoolexamen mag je het Woordenboek
Latijn/Nederlands (Amsterdam, University Press, 2003) gebruiken. Omdat het gebruik
daarvan niet zo eenvoudig is, oefenen we er hier mee.

Aflwrtingen
Achter een Latijns woord kom je verschillende afkortingen tegen, waarvan het han-
dig is ze te kennen. Hieronder vind je wat die afkortingen betekenen en inhouden.
Leer ze van buiten:

afkorting uitleg betekenis

alci alicui: dat. van aliquis, -quid een aanvulling staat in de dativus
al cis alicuius: gen. van aliquis, -quid een aanvulling staat in de genitivus
alqd aliquid: acc. van aliquid een aanvulling staat in de accusativus
alqm aliquem: acc. van aliquis een aanvulling staat in de accusativus
alqo aliquo: abl. van aliquis, -quid een aanvulling staat in de ablativus

Woorden in het woordenboel{


In het woordenboek zijn de woorden als volgt opgenomen:

Werkwoord: te persoon ev, praes. indic. + infin. +onregelmatige stamtijden


Onregelmatige stamtijden zijn ook apart opgenomen:

voco, vocare terreo, terr~re, terrui, territurn


sum, esse, fui eo, ire, ii, i turn
con-venio, venire, veni, venturn nolo, nolle, nol ui
u tor, u ti, usus sum tuli pf. v. jero

VERTALEN 107
Zelfstandig naamwoord: nominativus+ gen. ev +geslacht

groep 1 rosa, aef groep 3 rex, regis m


groep 2 dominus, i m groep 4 partus, us m
puer, eri m groep s res, reif
bellum, in

Het woordenboek gebruikt de afkorting van de Latijnse namen voor het geslacht
van de woorden: (genus)j{emininum): vrouwelijk; m(asculinum): mannelijk; n(eutrum):
onzijdig.

Bijvoeglijk naamwoord en voornaamwoorden: nominativus mannelijk ev

altus, a, urn fortis, e e: onzijdig


pulcher, chra, cbrurn celeber, bris, bre bris: v; bre: o
miser, era, erum audax,acis acis: genitivus
quis, quid bic, haec, hoc

2 Opzoeken van woorden


Het opzoeken van onveranderbare woorden zoals voegwoorden, voorzetsels en bij-
woorden, is niet moeilijk. Het Latijn kent echter veel woorden die een veranderbare
uitgang hebben, zoals werkwoorden en de (voor)naamwoorden. Voor het opzoeken
van die woorden heb je kennis nodig van stam en uitgang én van de grammatica.

Langst mogelijke deel


Lees het woord dat je wilt opzoeken van links naar rechts en probeer in het woorden-
boek het langst mogelijke deel te vinden, bv. amorem. Opzoeken levert als langst
mogelijke deel op amor, amoris: liefde. Er zijn geen andere mogelijkheden en -em is een
uitgang van een zelfstandig naamwoord.
Meestal ben je echter niet zo snel klaar. Het woord dicas, bijvoorbeeld, staat niet zo in
het woordenboek. Zoekend met dica- als langst mogelijke deel komen we tegen: dica:
proces; dicas kan de acc. mv zijn van dica. Dat woord past echter absoluut niet in de
context. Kan dicas ook van een ander woord komen? Opnieuw zoeken, nu met die- als
langst mogelijke deel, levert op:

dicio, ionisf gezag


dicis causa voordevorm
dico, dieere zeggen
dico, dieare wijden
dicolos, on; dier-, dier- etc.

Woordsoort, stam en uitgang


Wanneer we deze woorden bekijken komt dicis causa niet in aanmerking omdat het
een vaste uitdrukking is; die- kan niet de stam van dicio, dieion-is zijn en evenmin van
dicolos, dier- of dict-. De twee werkwoorden blijven dus als mogelijkheid over. Laten we
de stam daarvan eens nader bekijken:

dico, dieere stam: die-


dico, dieare stam: dica-

108 VERTALEN
Wat blijkt nu? Dicas kan van beide werkwoorden komen:

die-a-s conj. praes. van die-ere: moge jij zeggen


diea-s indic. praes. van dica-re: jij wijdt

De context moetje nu helpen bij de keuze tussen deze twee mogelijkheden.


Er zijn ook woordvormen waarbij je kennis van de vormleer of het Latijnse taal-
systeem moet hebben om de woordbetekenis te kunnen opzoeken in het woorden-
boek Let op het volgende:
• Bij de comparativus of superlativus van bijv. naamwoorden staan tussen stam en
uitgang letters toegevoegd: alt-iar-em ..... altus;Jeroc-issim-us ..... Jerox.
• Vormen van voornaamwoorden zijn moeilijk terug te voeren op de nominativus: ei
..... is; cui ..... qui of quis.
• Er zijn ook woorden die achter de veranderbare uitgang een niet-veranderbaar
achtervoegsel hebben: eas-dem ..... idem; hun-c ..... hic.
• Vormen van zelfst. en bijv. naamwoorden van groep 3 kunnen moeilijk te vinden
zijn, omdat de stam niet in de nominativus zichtbaar is, bv. pac-em ..... pax, pacis;
prudentem ..... prudens, 11tis.
• In de nominativus van zelfst. en bijv. naamwoorden kan een-e-staan die in andere
vormen is verdwenen: pulchris ..... pulcl7er.
Je kunt in die gevallen profiteren van het feit dat bij verwante woorden het 'grond-
woord' er tussen haakjes achter staat. Wanneer je pacemopzoekt zie je achter veel
woorden die met pac- beginnen (pax) staan.

Oefening 2: stam+ uitgang


Noteer van welk woord onderstaande vormen komen:

a litora b pedibus c onere d imbre


e ducerem f quietem g talia h vocas

Oefening 3: lastige gevallen


Onder welke vorm staan deze woorden in het woordenboek?

a hanc b tecum c cuiusque d noctis


e eos f audaciorem g agens h est

Oefening 4: een lettertje verschil


Bij het opzoeken van woorden moetje heel zorgvuldig zijn: een ongeluk zit soms
in een klein lettertje. Van welk woord in het woordenboek komen de volgende
woorden? Noteer ook de betekenis.

a erat er rat d regurn regnum


b quia qua e virum virium
c aurum aureum f aurem auram

VERTALEN 109
Oefening s: twee mogelijkheden
Sommige vormen kunnen van rwee verschillende woorden komen. Noteer de twee
woorden+ de woordsoort waarvan de vormen kunnen komen.

a profecto b forte c sine d vis


e regi f regna g rei h victurus
verurn j vocem k mane I duces

3 Kiezen van de juiste woordbetel{enis


Veel woorden hebben meer dan één betekenis. In de tekst is over het algemeen maar
één van die betekenissen de juiste. De context is daarvoor van groot belang. Let op het
volgende:

• Oriënteer je op de tekst: waar gaat de tekst over?


• Waar ging de vorige zin over?
• Wat is de kern van de zin?

Stem de woordbetekenissen op je bevindingen af.

Oefening 6: }{iezen van een woordbetekenis


Wat betekenen de woorden (1-5) in combinatie met de verschillende aanvullingen (a-d)?

1 ferre + a arma b beUurn c iniuriam


2 gerere+ a bellum b bas res c se
3 petere + a pacem b gloriam c castra Romana d castra hostium
4 colere+ a deos bagros c pacem d insulas
5 committere + a scelus b proeliurn c tibi hanc puellam

111 ONTSLUITING VAN DE TEKST OP ZINSNIVEAU

Al eerder is in hoofdstukken aandacht besteed aan het vertalen van een tekst op zins-
niveau: structurerende woorden, tekstcohesie en woordvelden. Bestudeer voor de ont-
sluiting op zinsniveau daarom:

• paragraaf r, rn, rv van hoofdstuk 3 'Zinnen' inclusief de vertaaltips (pag. 62, 72);
maak oefening 4 (pag. 72)
• paragraaf Hl van hoofdstuk 4 'Teksten' inclusief de vertaaltips (pag. 75, 77);
maak oefening 1 en 2 (pag. 75, 77)
• paragraaf vrn van hoofdstuk 2 'Werkwoord' inclusief de vertaaltip
(pag. 56).

De vertaaltips 1 en 2 hieronder over de aanpak van een (samengestelde) zin kunnen


een houvast zijn bij het vertalen op zinsniveau.

110 VERTALEN
IV OVERZICHT VERTAALTIPS

Een vertaaltip is een praktisch hulpmiddel dat je kunt gebruiken, als je bij het verta-
len dreigt vast te lopen. Veel vertaaltips zijn al eerder voorgekomen. Hieronder zijn
de belangrijkste in alfabetische volgorde opgenomen. Raadpleeg dit overzicht als je
in een bepaalde situatie hulp nodig hebt.

Vertaaltip t: aanpal{ van een zin


De kern van de zin bestaat uit: onderwerp+ gezegde, eventueel aangevuld met een lijdend voorwerp
en een meewerkend voorwerp.
1 Lees de zin van links naar rechts op zoek naar de kern van de zin: subject+
gezegde.
Baken tijdens het lezen de woordgroepen af en let op participia.
2 Vraag je af op grond van de betekenis van het gezegde of je een lijdend voorwerp of
een lijdend voorwerp+ meewerkend voorwerp binnen de kern van de zin kunt
verwachten.
3 Vertaal de kern van de zin mondeling en vraag je af welke (bijwoordelijke) bepa-
lingen je kunt verwachten.
4 Vertaal nu de hele zin.

Vertaaltip z: aanpak samengestelde zin


1 Lees de zin globaal door en omcirkel die woorden die een bijzin kunnen inleiden:
voegwoord
• betrekkelijk voornaamwoord
• vragend voornaamwoord/ vraagwoord.
• Let daarbij ook op nevenschikkende voegwoorden, zoals et en sed.
2 Markeer de gezegdes in de bijzin(nen).
3 Onderstreep de hoofdzin.
4 Vertaal nu zin voor zin in de volgorde van het Latijn (met behulp van vertaaltip 1).

Vertaaltip 3: a(b)

a(b) + abl.
+(verwijzing naar) persoon?
+ passief gezegde?

/
ja: door
~ nee: van(af), van(daan)

VERTALEN 111
Vertaaltip 4: ablativus absolutus
1 Vertaal de abl. abs. eerst letterlijk:

a Anna lacrimante mater tristis erat. Anna huilende ... moeder was verdrietig.
b Urbe capta Caesar abiit. De stad ingenomen zijnde ... Caesar ging weg.

2 Maak een bijwoordelijke bijzin, ingeleid door een voegwoord, waarin het
naamwoord in de ablativus onderwerp wordt en het participium gezegde:

a ppa. ..... terwijl


toen, omdat, hoewel
J Anna huilt, was moeder verdrietig.

b ppp. ..... nadat


toen, omdat, hoewel
J de stad is ingenomen, ging Caesar weg.

3 Kies het voegwoord op grond van de context en pas de tijd van het gezegde in de
bijzin aan het gezegde in de hoofdzin aan:

a Toen/omdat Anna huilde, was moeder verdrietig.


b Nadat/omdat/toen de stad was ingenomen, ging Caesar weg.

Vertaaltip s: ad.

Putavi ........... Annam bene cantarel cantavisse.


Ik vond dat ... Anna goed zong/ had gezongen.

Vertaal de aci. met een bijzin ingeleid door 'dat'.


2 Maak de subjectsaccusativus onderwerp van de 'dat'-zin, maak van de infinitivus
het gezegde.
3 Pas de tijd van het gezegde in de 'dat'-zin aan het gezegde van de hoofdzin aan.

Vertaaltip 6: bijvoeglijk of zelfstandig gebruik


Het participium wordt- als het congrueert- meestal predicatief gebruikt. Zie vertaaltip 16.

Congrueert het (voor)naamwoord of participium?

/
ja: bijvoeglijk (b)
~
nee: zelfstandig (z)

Sapiens (z) mortem non timet. De wijze vreest de dood niet.


Quem (b) virum vides? Q.l.tem (z) vides? Welke man zie je? Wie zie je?
Hic (b) vir idem (z) facit atque ego. Deze man doet hetzelfde als ik.
Eum (b) virum vidi. Eum (z) vidi. Ik zag die man. Ik zag hem.
Aliquem (z) vidi. Aliquem vinun (b) vidi. Ik zag iemand. Ik heb een of andere man gezien.
Gallinostros (z) fugaverunt. De Galliërs hebben de onzen verjaagd.
Pugnantes (z) occisi sunt. De vechtenden/ degenen die vochten werden gedood.
Occisi (z) sepulti sunt. De gedoden/ de doden zijn begraven.

112 VERTALEN
Vertaaltip 7: conjunctivus

Conjunctivus?

in bijzin? / ~in hoofdzin?


Vertaal als indicativus Altijd in je vertaling weergeven!
• qui + conj.: moeten/om te met behulp van:
• ut: 1 opdat 2 zodat 3 dat
• cum: 1 toen 2 omdat 3 hoewel

praesens imperfectum p1usq uamperfectum perfectum

"'
vraag?

nee / ja
I I
moge wens moet twijfel zou irrealis zou hebben irrealis zoukunnen
laat aansporing nog maar: irreële wens+ utinam had nog maar: irreële wens mogelijkheid
zou kunnen mogelijkheid had kunnen: mogelijkheid
had moeren: twijfel

praesens imperfectum/ plusquamperfectum peifectum


vivam: viveret/ vixisser: hij zou leven/ zou hebben geleefd vixerim: ik zou
laat ik leven utinam viveret/ vixisset: leefde hij/ had hij nog maar geleefd kunnen leven
• moge ilcleven viverem: ik had kunnen leven
• ik zou kunnen leven Quid facerem?: Wat had ik moeten doen?
Qnid faciam?: War moet ik doen?

Vertaaltip 8: cum

cum+ abl.?

/
ja: (samen) met
~
nee: voegwoord
voorzetsel
I
/ + oonjun<tivu'?~

nee: toen, wanneer ja: toen, omdat, hoewel

Vertaaltip 9: directe rede


Directe rede? Let op! Je kunt nu ook de 1e en 2e persoon (ik, jij, wij, jullie) als onderwerp
verwachten en alle tijden en wijzen van het werkwoord.

VERTALEN 113
Vertaaltip to: dominant gebruik
Gerundivum en participium kunnen dominant worden gebruikt.
1 Vertaal het participium of gerundivum met een zelfstandig naamwoord.
2 Vertaal het woord waannee het congrueert als een bijv. bepaling met van.

post filios necatos na de gedode zonen-+ na de dood van de zonen


in epistula scribenda tijdens een te schrijven brief-+ tijdens fut schrijven van een brief

Zie voor het herkennen van een dominant gerundivum vertaaltip 11.
Een participium is dominant gebruikt, indien het voor een goed begrip van de zin
niet kan worden weggelaten.

Vertaaltip 11: gerundium en gerundivum

Ezelsbruggetje: verschil gerundium en gerundivum


Het gerundiVum is een bijVoeglijk naamwoord; het gerundium een zelfstandig
naamwoord.

-nd- tussen ww-stam en uitgang?


I
gerundium of gerundivum
I
Congrueert de -nd-vorm?

. gerun
nee: zelfstand 1g: /d .
mm -~b..
)a: !)voeg1"IJ"1c gerun d"1vum
ars scribendi: de kunst van het schrijven I
Naamwoordelijk deel van het gezegde?
/ o nsvorm is een vorm ~e)

ja: gerundivum van verplichting nee: dominant gebruikt


epistula mihi scribenda est ars epistulae scribendae
de brief moet door mij geschreven worden de kunst van het schrijven
van een brief

Vertaaltip 12: is, ea, id

/""'"""een vo'm nn ü, <a, id?""'


nee ja
I I
hem/haar persoonlijk voornaamwoord die/dat aanwijzend voornaamwoord

114 VERTALEN
Vertaaltip 13: ne

signaal voorbeeld vertaling

-ne+? Visne venire? Wil je komen?


+ conj. hoofdzin Ne venias. Kom toch niet!
+ conj. bijzin Opto ne venias. Ik wens dat je niet komt.
na ww v. vrezen Timeo ne venias. Ik vrees dat je komt.
+quidem Ne pater quidem mihi credit. Zelfs vader gelooft mij niet.

Vertaaltip 14: nevenschikl{end voegwoord


Indien voor én na een nevenschikkend voegwoord een gezegde staat, worden twee
zinnen met elkaar verbonden:

Marcus legit et Iulia scribit. Marcus leest en Julia schrijft.

Vertaaltip 15: parallelle structuur


Bij een parallelle structuur worden vaak woorden weggelaten (ellips). Deze moetje
uit de context aanvullen of erbij denken. Het gaat hierbij om de volgende woorden:

et ... et zowel ... als alius ... alius de een ... de ander
a ut ... aut of ... of alii ... alii sommigen ... anderen
sive ... sive hetzij ... hetzij modo ... modo nu eens ... dan weer
nee ... nee noch ... noch non modo ... sed etiam niet alleen ... maar ook
neque ... neque noch ... noch non solurn ... sed etiam niet alleen ... maar ook
non ... non niet ... niet nunc ... nunc nu eens ... dan weer
nihil ... nihil niet(s) ... niet(s)

Let op: hoc modo : op deze manier; modo (bijw.): slechts

Vertaaltip 16: participium: predicatief of bijvoeglijk


Het dominant gebruikte participium komt niet zo vaak voor (zie pag. 54). Zie voor
het zelfstandig gebruikte participium vertaaltip 6 (pag. 112).

Militesjugientes necabantur.

/ ~
"'
meestal predicatief bijvoeglijk
I
bijw. bijzin+ voegwoord
toenfomdat ze vluchtten
deelwoord / bijv. bijzin+ betrelde vnw.
de vluchtende soldaten de soldaten die vluchtten

VERTALEN 115
Vertaaltip 17: predicatief gebruik

woordsoort vertaling voorbeeld vertaling

zelfst. naamw. met behulp van 'als' Cicero consul Cicero heeft als consul
urbem servavit. de stad gered.
bijv. naamw. als dubbel-verbonden bepaling Iulia laeta abiit. Blij ging Julia weg.
participium als dubbel-verbonden bepaling Iulia lacrimans abiit. Huilend ging}ulia weg.

Vertaaltip 18: quam

signaal voorbeeld vertaling betekenis

congrueert Quam puellam amas? Welk meisje bemin jij? welk


+antecedent Puella, quam vides, soror est. Het meisje dat je ziet, is mijn zuster. die/dat
+tam Tam pulchra quam Venus es. Jij bent zo mooi als Venus. (zo) ... als
na comparativus Pulchrior quam Venus es. Jij bent mooier dan Venus. dan
+superlativus Quam pulcherrime cantavi. Ik heb zo mooi mogelijk gezongen. zo ... mogelijk
!/ bijw. Quam amo illam puellam! Wat/Hoe houd ik van dat meisje! wat/hoe

Vertaaltip 19: quod

signaal woordsoort voorbeeld vertaling

congrueert vragend voornw. quod bellum (?) welke oorlog(?)


+antecedent betrelde voornw. bellum, quod; id, quod de oorlog, die; dat, wat
[zonder antecedent 1 betrelde vnw. + Quod dicis, verum est. Wat je zegt, is waar.
en zonder ingesloten antecedent
congruentie 2 voegwoord Horreo, quod timeo. Ik huiver, omdat ik bang ben.
Quod studes, probo. Dat je je best doet, vind ik
prima.

Vertaaltip zo: relatieve aansluiting


Staat het antecedent in de vorige zin, afgesloten door een punt(komma)?
-+relatieve aansluiting.
Vertaal het betrekkelijk voornaamwoord qui, quae, quod als een aanwijzend of per-
soonlijk voornaamwoord (alsof er een vorm van is, ea, id staat):

... hostes. Quos ut(= ut eos ) vt"d"1


r-----1 ... vijanden. Zodra ik hen zag

116 VERTALEN
7 Basiswoordenlijst Latijn

Op de website Primaverapers.nl-+ EDUCATIEVE UITGEVERIJ-+ Studeo zijn de basiswoorden per


kolom in niet-alfabetische volgorde opgenomen, zodat je ze makkelijker kunt leren.

• Woorden (en stamtijden) voorzien van* zijn opgenomen in de Minimumlijst Latijn.


• Stamtijden tussen haakjes() zijn voor de volledigheid opgenomen;
• Stamtijden zijn niet apart als een lemma opgenomen.
• Regelmatig gevormde stamtijden zijn niet opgenomen.
• Als stamtijden van een samengesteld werkwoord (compositum) gelijk zijn aan die van het niet-
samengestelde werkwoord (simplex), zijn ze niet opnieuw opgenomen.
De volgende stamtijden van samengestelde werkwoorden zijn niet opgenomen:

stamtijden (simplex) stamtijden samengesteld werkwoord (compositum)

capio, capere, cepi, capturn -cipere, -cepi, -ceptum


iacio, iacere, ieci, iactum -icere, -ieci,-iectum
fado, facere, feci, factum -ficere, -feci,-feerum
rapio, rapere, rap ui, rapturn -ripere, -ripui, repturn

Veel woorden zijn in het Latijn samengesteld met een voorvoegsel (prefix). Het is
handig om de betekenissen van de voorvoegsels te kennen. Hieronder een overzicht:

voorvoegsel/prefix betekenis

ab-, abs-, a- weg, vandaan


ac-, ad-, af-, ag-, al-, ap-, as-, at- erbij
co(m)-, col-, con-, cor- (samen) met, tegelijk, volledig
de- 1 af, weg, neer z on(t)-
e-, ef, ex- uit, weg
di-, dis-, dif- uiteen, weg
in-, il-, im- 1 in, op, naar (bij ww.) z on(t)- (bij adj. en adv.)
inter-, intel- 1 tussen(in), onderling z te gronde, neer
ob-, oe-, of- tegemoet, naar ... toe
per- 1 doorheen z zeer 3 voortdurend
prae- 1 voor( uit), voortijdig z vooral, boven anderen
pro-, prod- voor(uit)
re-, red- 1 terug z opnieuw, weer
sub-, suc-, sus- 1 onder z te hulp 3 meteen

In de Basiswoordenlijst worden de volgende afkortingen gebruikt:

adj. adjectief bijvoeglijk naamw. n neutrum onzijdig


adv. adverbium bijwoord sg. singularis enkelvoud
cj. conjunctie voegwoord plur. pluralis meervoud
conj. conjunctivus (aanvoegende wijs) prep. prepositie voorzetsel
f femininum vrouwelijk pron. pronomen voornaamwoord
indeel. indeclinabel onverbuigbaar pron. interr. interrogativum vragend voornw.
m masculinum mannelijk pron. relat. relativum betrekkelijk voornw.
ptc. participium deelwoord

BASISWOORDEN 117
A *ago, agere, egi, actum 1 voeren 2 leiden
a, ab, abs + abl. 1 van( af) 2 door 3 handelen, doen
ab-duco, ducere wegvoeren *ag-gredior, gredi, aanvallen
ab-eo, ire weggaan gressus sum
abs-tineo, tin~re, (zich) onthouden van agito, agitare bewegen, opjagen
tinui, tenturn agmen, inis n stoet, kolonne
ab-sum, abesse, afui afwezig, weg zijn ait, aiunt hij zegt, ze zeggen
ac 1 en 2 dan na alius alienus vreemd, andermans
ac-cedo, eedere gaan naar alii ... alii sommige(n) ... andere(n)
*ac-cendo, eendere, in brand steken, aliquando eens, ooit
cendi, eensurn aansteken aliqui, aliqua(e), aliquod een of ander(e)
*ac-cido, cidere, ei di gebeuren aliquis, aliquid iemand, iets
*ac-cipio, cipere 1 aannemen, ontvangen aliter anders, op een andere
2 vernemen manier
ac-cuso, cusare beschuldigen alius (een) ander(e)
acer, acris, acre scherp, fel ali US •• • al i US de een ... de ander
aeerbus bitter *alo, alere, al ui, (altum) voeden
acies, aciei 1 scherpte 2 slag( orde) alter, era, erum de een, de ander van twee
ad+acc. 1 naar, tot aan 2 bij altitudo, inisf 1 hoogte 2 diepte
ad-do, dere, didi, ditum toevoegen altus 1hoog2 diep
ad-duco, ducere brengen naar, drijven tot ambitio, onisf dingen naar een ambt,
adeo adv. zo( zeer) ambitie
ad-eo, ire gaan naar, zich wenden tot amicitia vriendschap
ad-hibeo, hib~re, gebruiken, tonen amicus 1 vriend 2 vriendelijk
hibui, hibitum a-mitto, amittere verliezen
adhuc tot nu toe, nog amnis,ism rivier, stroom
ad-icio, icere toevoegen amo,amare beminnen, liefhebben
ad-ipiscor, adipisci, verkrijgen amor, oris m liefde
adeptus sum *am-plector, amplecti, omhelzen
ad-iungo, iungere toevoegen amplexus sum
ad-iuvo, iuvare helpen amplius adv. meer
ad-miror, mirari 1 bewonderen amplus 1 ruim 2 vooraanstaand
2 zich verwonderen an of vraagwoord
ad-mitto, mirtere 1 toelaten 2 toestaan angustus nauw
ad-moneo, mon~re herinneren aan, anima adem, ziel
waarschuwen anim-adverto, advertere, 1 bemerken 2 straffen,
ad-sum, esse aanwezig zijn adverti, adversurn optreden tegen (in+ acc.)
adulescens, ntis m/f jonge man, jonge vrouw anima!, alis n levend wezen, dier
adventus, us aankomst animus 1 geest 2 ziel 3 stemming
ad versus 1 gewend naar annus jaar
2 vijandig, tegen- ante+ acc. voor
+acc. tegen( over) anteaadv. eerder
aedes, isf 1 tempelsg. 2 huis plur. antequam voordat
aeger, gra, grum ziek antiquus oud, van vroeger
aequo, aequare gelijk maken, evenaren anxius angstig
aequus 1 effen 2 gelijk 3 rustig *aperio, aperire, 1 openen 2 openbaren,
aër, aëris Griekse acc. aëra m lucht aperui, aperturn bekend maken
aes, aeris n 1 koper 2 geld aperrus open, duidelijk
aestas, atisf zomer ap-pareo, par~re, parui 1 versehij nen
aestimo, aestimare schatten, menen 2 duidelijk zijn
aestus, us 1 hitte 2 branding ap-pello, peilare noemen+ dubb. acc.
aetas, atisf leeftijd, tijd ap-peto, petere 1 reiken, gaan naar
aeternus eeuwig 2 streven naar, begeren
af-fero, afferre, brengen naar, berichten ap-propinquo, naderen
attuli, allaturn propinquare +dat.
af-ficio, ficere treffen, vervullen aptus geschikt, passend
ager, agri akker apud+acc. bij

118 BASISWOORDEN
aqua water c
ara altaar *cado, cadere, vallen, dood neervallen
arbitror, arbitrari menen cécidi, (casum)
arbor, orisf boom caedes, is! moord, bloedbad
arceo, arcs;re, arcui afweren (van+ abl.) *caedo, caedere, neerslaan, doden
arcesso, arcessere, ontbieden cecidi, caesum
arcessivi, arcessitum caelestis 1 hemels 2 hemelgod
*ardeo, ards;re, ars i branden, gloeien caelum hemel
arduus steil calamitas, atisf ramp
argentum zilver campus veld
arma,orumn wapens candidus (stralend) wit
anno, armare bewapenen cano, canere, cecini (be)zingen
ars, artisf 1 vaardigheid 2 kunst *capio, capere, (in)nemen
arx, arcisf burcht cepi, capturn
a-scendo, ascendere, beklimmen, captivus krijgsgevangen( el
ascendi, ascensum omhoog klimmen caput, capiris n hoofd
as per, era, erum ruw, harig careo, cars;re + abl., vrij zijn van, missen
*a-spicio, aspicere, aanschouwen, zien ca rui
aspexi, aspecturn carmen, inis n lied, gedicht
as-sequor, sequi inhalen, bereiken * carpo, carpere, pluld(en
at maar carpsi, (carptum)
atque 1 en 2 dan na alius, idem ca rus dierbaar, lief, duur
at-tingo, tingere, aanraken castra, orum n (leger)kamp
tigi, tacturn castra movs;re het kamp verplaatsen,
auctor, oris m bedenker, initiatiefnemer opbreken
auctoritas, atisf gezag, invloed casus, us toeval, val
audacia dapperheid, dappere daad, causa 1 oorzaak, reden
overmoed 2 (rechts)zaak
audax, acis dapper, roekeloos +voorafgaande gen. wegens
*audeo, auds;re, ausus sum durven caveo, cavs;re, cavi, cautum oppassen, op zijn hoede
audio, audire horen zijn(voor)
*au-fero, auferre, wegnemen *cedo, cedere, gaan, wijken
abstuli, ablatum cessi, (cessum)
*augeo, augs;re, vergroten, vermeerderen celebrare bezoeken, vieren
auxi, auctum celer, eris, ere snel
aureus gouden celeritas, atisf snelheid
auris, is! oor cena maaltijd
aurum goud *censeo, censs;re, 1 schatten
aut of censui, eensurn 2menen
au tem echter, maar eenrum indeel. honderd
auxilium 1 hulp sg. 2 hulptroepenplur. centurio, onis m centurio commandantvan
avaritia hebzucht een afdeling soldaten
a-verto, avertere, afwenden *cerno, cernere, zien, onderscheiden
averti, aversum crevi, (cretum)
avus grootvader certamen, inis n strijd, wedstrijd
B certe/certo adv. zeker
barbarns 1 barbaars 2 barbaar certo, eertare strijden
beatus gelulddg, welvarend eerrus zeker, vast
bellum oorlog ceterum adv. overigens, maar
bene adv. goed ceterus overig
beneficium weldaad eibus voedsel
bibo, bibere, bibi drinken *cingo, cingere, omgorden
bonus goed cinxi, (cinctum)
brevi adv. in korte tijd circa 1 rondom prep. +acc.
brevis kort 2 rond( om) adv.
circiter ongeveer

BASISWOORDEN 119
circum 1rondom prep. +acc. con-curro, currere, te hoop lopen,
2 rond( om) adv. curri, cursum slaags raken
circum-do, dare omgeven concursus, us oploop, ontmoeting
circum-venio, venire omsingelen condicio, onisf 1 voorwaarde 2 toestand
cito adv. snel con-do, dere, 1 stichten 2 opbergen
civilis burger-, openbaar didi,ditum
civis, is m burger con-fero, ferre, 1 samenbrengen
civitas, atisf burgerij, staat contuli, collaturn 2 vergelijken
clamo, damare roepen con-ficio, ficere 1 vervaardigen 2 afmaken
clamor, oris m geschreeuw con-fido, fidere, vertrouwen (op)
clarus helder, beroemd fisus sum + dat.
classis, is f vloot con-firmo, firmare bevestigen
*claudo, claudere, sluiten con-icio, icere 1 bijeen werpen 2 gissen
clausi, clausurn con-iungo, iungere samenvoegen
diens, entis m cliënt, beschermeling coniunx, iugis mjf 1 echtgenoot 2 echtgenote
coepi, coepisse pf begonnen zijn coniuratio, onisj samenzwering
co-erceo, erc~re, samenhouden, beteugelen co nor, conari proberen
ercui, ercitum conscius medeplichtig (aan),
cogito, co gitare (na)denken zich bewust van +gen.
co-gnosco, gnoscere, leren kennen, vernemen con-scribo, scribere 1 opschrijven 2 recruteren
gnovi, gnitum con-sequor, sequi achtervolgen, inhalen
*cogo, cogere, 1 samenbrengen 2 dwingen con-servo, servare redden, bewaren
coëgi, coactum con-sido, sidere, gaan zitten
col-ligo, ligere, verzamelen sedi, sessum
legi, leeturn consilium 1 plan 2 raad 3 besluit
collis, is m heuvel con-sisto, sis tere, stiti blijven staan
col-loco, locare (bij elkaar) plaatsen conspectus, us aanblik, zicht
*colo, colere, 1 verzorgen 2 vereren, con-spicio, spicere, zien
co lui, culturn respecteren 3 bebouwen spexi, speeturn
co lor, oris m kleur constans, ntis standvastig, vastberaden
co mes, itis 111 metgezel, vriend con-stituo, stituere, besluiten
co mi tor, comitari vergezellen stitui, stitutum
com-memoro, memorare in herinnering brengen consto, stare vaststaan
com-mendo, mendare toevertrouwen con-suesco, suescere, wennenaan
com-mitto, mittere 1 samenbrengen suevi, suetum
2 toevertrouwen consuetudo, inisf 1 gewoonte 2 omgang
(proeliumjpugnam) (de strijd) aangaan consul, lis 111 consul
(scelus) (een misdaad) begaan consulatus, us consulaat
co mmodus passend *consulo, consulere, 1 overleggen 2 raadplegen
com-moveo, mov~re hevig bewegen, ontroeren consul ui, consulturn 3 zorgen voor+ dat.
communis gemeenschappelijk, con-sumo, sumere gebruiken, opeten
algemeen con-temno, temnere, minachten
com-paro, pa.rare 1 klaar maken 2 vergelijken tempsi, tempturn
com-perio, perire, vernemen, vinden con-tendo, tendere, 1 spannen 2 zich uitstrekken
peri, perturn tendi, tenturn 3 zich haasten
com-pleo, pl~re, vullen contentus tevreden
plevi, pleturn con-tineo, tin~re, samenhouden, bevatten
com-pono, ponere bij elkaar plaatsen, tinui, tenturn
vervaardigen con-tingo, tingere, (aan)raken, treffen
*com-prehendo, 1 pakken 2 samen- tigi, tacturn
prehendere, prehendi, vatten, (be)grijpen continuo adv. ononderbroken
prehensurn continuus aan een stuk door
con-cedo, eedere 1 wijken 2 toegeven contra 1 daarentegen adv.
3 toestaan 2 tegen( over) prep. +acc.
concilio, conciliare (voor zich) winnen contradus tegenovergesteld
concilium bijeenkomst, vergadering controversia geschil, twistpunt
concordia eendracht con-venio, venire samenkomen

120 BASISWOORDEN
convenit het past de-cipio, cipere bedriegen
con-verto, vertere, lomdraaien decreturn besluit
verti, versurn 2 wenden, richten decus, decaris n 1 sieraad 2 roem, eer
con-voco, vocare samenroepen de-do, dedere, overgeven, overhandigen
copia 1 overvloed 2 gelegenheid dedidi, deditum
copiae, arum troepen de-duco, ducere wegvoeren
cor, cordis n hart *de-fendo, fendere, verdedigen
corpus, oris n lichaam fendi, fensurn
cor-rumpo, rumpere 1 bederven 2 omkopen de-fero, ferre (over)brengen
cotidianus dagelijks de-ficio, ficere 1 afvallen (van: a+ abl.)
cotidie adv. dagelijks 2 tekort schieten, ontbreken
cras adv. morgen dein( de) vervolgens
creber, bra, brum talrijk, dicht opeen delecto, deleetare blij maken
*credo, credere +dat., geloven, deleo, del~re vernietigen
credidi, (creditum) vertrouwen de-liga, ligere, uitkiezen
*cresco, crescere, groeien legi, leeturn
crevi, (cretum) de-monstra, monstrare aanwijzen, uiteenzetten
crimen, inis n aanklacht, misdaad denique tenslotte
crudelis wreed dens, ntis m tand
culpa schuld de-pono, ponere neerzetten, afleggen
cum tabl. (samen) met de-prehendo, prehendere, grijpen, betrappen
cum+indic. wanneer, toen prehendi, prehensurn
+conj. 1 toen 2 omdat 3 hoewel de-scendo, scendere, afdalen
cum ... turn zowel ... als scendi, scensum
cum primum + indic. zodra •de-sera, serere, in de steek laten,
cuncti, orum alle(n) semi, (sertum) verlaten
cunctor, cunctari aarzelen desidero, desiderare 1missen
cupido, inisf begeerte, verlangen 2 verlangen (naar+ acc.)
cupidus begerig, verlangend de-sino, sinere ophouden
naar+ gen. de-sum, esse ontbreken (aan)
*cupio, cupere, verlangen, willen deus god
cupi(v)i, (cupitum) dexter, t(e)ra, t(e)mm rechter-, rechts
cur waarom *dico, dicere, dixi, dictum zeggen
cura zorg dies, ei m/f dag
curia senaat(sgebouw) dif-fero, differre, 1 uitstellen
euro, curare zorgen (voor+ acc.), distuli, dilatum 2 verschillen
verzorgen difficilis moeilijk
*curro, currere, rennen difficultas, atisf moeilijkheid
cucurri, cursum dignitas, atisf waardigheid
currus, us wagen dignus + abl. waard(ig)
cursus, us het rennen, koers, baan diligentia zorgvuldigheid
custodia bewaking, wacht di-liga, ligere, lexi, leeturn beminnen, houden van
custos, odis m bewaker, wachter di-mitto, mittere weg-, uit(een)zenden,
D laten gaan
damno, damnare veroordelen di-ripio, ripere wegroven, plunderen
damnum schade, verlies dis-cedo, eedere uiteen-, weggaan
de+abl. 1 van ... af naar beneden disciplina 1leer 2 discipline
2 over büv.nadenkeu over *disco, discere, didici (aan)leren
dea godin *dis-sera, serere, bespreken,
de beo, deb~re, moeten, semi, (sertum) uiteen zetten
debui, debitum verschuldigd zijn dis-similis ongelijk
de-cedo, eedere weggaan dis-tribuo, tribuere, uitdelen, indelen
decem indeel. tien tribui, tributum
*de-cerno, cernere, besluiten di u adv. lang, lange tijd
crevi, cretum di versus tegenovergesteld,
decet +acc. (het) past bij verschillend
decimus tiende dives, divitis adj. rijk

BASISWOORDEN 121
*di-vido, videre, 1 verdelen error, oris m zwerftocht
visi, visum 2 scheiden et 1en 2 ook
divinus goddelijk et ... et zowel ... als
divitiae, arum rijkdom etenim immers
divus 1 goddelijk 2 god etiam zelfs, ook
*do, dare, dedi, datum geven ets i hoewel
*doceo, doc~re, onderwijzen, e-vado, evadere, ontsnappen
docui, (doctum) onderrichten evasi, evasum
doctus geleerd e-venio, evenire 1 uitkomen 2 gebeuren
doleo, dol~re, do lui treuren, verdrietig zijn eventus, us 1 afloop 2 gebeurtenis
dolor, oris m 1 verdriet 2 pijn ex+abl. 1 uit 2 sinds
dolus list ex-cedo, eedere naar buiten, weggaan
dominus heer, meester ex-cipio, eipere tontvangen
domus, usf huis 2 uitzonderen
donec + indic. totdat, zolang als ex-ei to, ei tare opwekken, ophitsen
+con}. opdat intussen exemplum voorbeeld
dono, donare begiftigen met+ abl. ex-eo, ire naar buiten gaan, weggaan
donurn geschenk ex-erceo, erc~re, (uit)oefenen
dormio, dormire slapen ercui, ercitum
dubito, dubitare 1 aarzelen 2 twijfelen exereitus, us leger
dubius twijfelend ex-igo, igere, egi, actum verdrijven
*duco, ducere, 1 leiden, voeren exilium ballingschap
duxi, ductum 2 menen + aci. ex-istimo, istimare menen
dulcis zoet, aangenaam, lieflijk exitus, us 1 uitgang 2 einde, afloop
dum+indic. 1 terwijl 2 zolang als ex-pello, pel! ere, verdrijven
+eonj. 1 totdat 2 mits puli, pulsurn
duo twee *ex-perior, periri, proberen, ervaren
durus hard pertussum
dux, ducis m leider, aanvoerder ex-pono, ponere 1 ten toon stellen
E 2 uiteenzetten
ejex + abl. 1 uit 2 sinds exsilium ballingschap
ecce kijk ex-sisto, sis tere, stiti tevoorschijn komen,
e-do, edere, voortbrengen, ontstaan
edidi, editum uitgeven ex-specto, speetare 1 afwachten 2 verwachten
e-duco, ducere naar bui ten voeren, leiden *exstinguo, stinguere (uit)doven, vernietigen
ef-fero, ferre, naar buiten dragen stinxi, stinctum
extuli, elatum extra 1buiten adv.
ef-ficio, ficere veroorzaken, bereiken, 2 buitenprep. +acc.
voltooien extremus uiterst(e), buitenst(e)
ef-fugio, fugere wegvluchten, ontvluchten F
egeo, eg~re, egui + dbl. nodighebben fabula verhaal
ego ik facies, ei gezicht, uiterlijk
e-gredior, egredi, naar buiten gaan facile adv. makkelijk
egressus sum facilis mald<elijk
egregius uitstekend facinus, oris n (mis)daad
*emo, emere, emi, emptum kopen *fado, facere, feci, factum 1 maken, doen
enim want, immers 2 maken tot+ dubb. acc.
eo adv. 1 daar(heen) 2 des te + comp. factum 1 daad 2 feit
*eo, ire, ii, itum gaan facultas, atisf mogelijkheid, gelegenheid
epistttla brief *fallo, fallere, bedriegen, misleiden
eques, itis m ruiter fefelli, (falsum)
equidem zeker, stellig falsus vals
equitatus, us ruiterij, ridder fa ma 1 gerucht 2 goede naam
equus paard 3 slechte naam
ergo dus fa milia 1 gezin inclusief slaven
e-ripio, ripere ontruld<en 2 personeel
erro, errare 1 dwalen 2 zich vergissen

122 BASISWOORDEN
familiaris 1 tot het huis behorend *fruor, frui + abl., genieten (van)
2 huisgenoot fructus sum
fas indeel. n goddelijk recht, gebod frust ra tevergeefs
fas est het is geoorloofd fuga vlucht
*fateor, fat~ri, fassus sum bekennen, toegeven *fugio, fugere, fugi 1 vluchten
fatum lot, noodlot 2 ontvluch ten
felix, felicis gelukkig, welvarend *fundo, fundere, 1 (ver)gieten
femina vrouw fudi, (fusum) 2 verslaan, verdrijven
fere/ferme bijna *fungor, fungi+ abl., verrichten
ferox, ocis strijdlustig, onstuimig functus sum
*fero, ferre, 1 brengen, dragen funus, eris n begrafenis
tuli, latum 2 verdragen furor, oris m razernij
ferrum 1 ijzer 2 zwaard futurus toekomstig
fides, ei 1 trouw 2 erewoord G
fidus trouw, betrouwbaar *gaudeo, gaud~re, 1 blij zijn
*figo, figere, fixi, fixum hechten ga visus sum 2 zich verheugen (over+ abl.)
filia dochter gaudium vreugde
filius zoon gens, gentisf 1 geslacht, familie
*fingo, fingere, vormen, verzinnen 2 (volks)s tam
finxi, fictum genus, eris n 1 geslach t, afkomst 2 soort
finio, finire beëindigen *gero, gerere, gessi, gestum voeren, dragen
finis,ism 1 grens, einde sg. rem gerere oorlog voeren
2 gebied plur. *gigno, gignere, voortbrengen, baren
finitimus aangrenzend, naburig gen ui, genitum
*fio, fieri, factus sum 1 gebeuren 2 worden, gladins zwaard
ontstaan 3 gemaakt worden gloria roem, glorie
firmo, firmare verstevigen gradus, us stap, trap
firmus stevig, sterk gratia 1 charme 2 gunst 3 dank
flagitium schanddaad +voorafgaande gen. wegens
flamma vlam, vuur gratus aangenaam, prettig
*flecto, flectere, buigen gravis zwaar, ernstig
flexi, flexum gravitas, atisf zwaarte, ernst
floreo, flor~re, florui bloeien graviter ferre kwalijk nemen
fluctus, us golf, vloed H
flumen, inis n rivier habeo, hab~re, 1 hebben, houden
*fluo, fluere, stromen habui, habitum 2 beschouwen als+ dubb. acc.
fluxi, (fluxum) hab~re in animo van plan zijn
foedus, eris n verdrag habito, habitare (be)wonen
for, fari, fatus sum spreken *haereo, haer~re, vastzitten
forma gestalte, schoonheid haesi, (haesum)
fors, fortis! toeval haud (volstrekt) niet
fortasse misschien *haurio, haurire, scheppen, leeg drinken,
forte adv. toevallig hausi, haustum vergieten
fortis dapper, sterk herba gras
fortuna 1lot 2 geluk 3 ongeluk her i gisteren
4 vermogen, bezit plur. hicadv. hier
forum marktplaats, forum hic, haec, hoc deze, dit
*frango, frangere, breken hiems, hiemisf winter
fregi, fractum hinc hiervandaan
frater, fratris m broer ho die vandaag
fraus, fraudisf · bedrog homo, inism mens, man
frequens, ntis frequent, talrijk honestus eervol
frigidus koud honos/honor, oris m 1 eer 2 ambt
frigus, oris n koude ho ra uur, tijdstip
frons, ntisf 1 voorhoofd 2 voorzijde horreo, horr~re, horrui huiveren, ruig zijn
fructus, us vrucht, opbrengst hortor, hortari aansporen
frumentum koren hospes, itis m gast( vriend)

BASISWOORDEN 123
hostis, is m vijand in-colo, colere (be)wonen
huc hierheen incolumis ongedeerd
humani tas, atisf menselijkheid, beschaving incommodum 1 ongemak 2 schade
humanus menselijk, humaan incredibilis ongeloofwaardig,
humilis laag, van lage afkomst ongelooflijk
humus! grond inde 1 daarvandaan 2 vervolgens
I indicium aanwijzing
*iaceo, iac~re, iacui liggen indignus + abl. onwaardig
*iacio, iacere, ieci, i actum gooien, werpen in-duco, ducere 1 brengen naar
iacto, iactare 1 heen en weer bewegen 2 bewegen tot
2 opscheppen, pralen in-eo, ire binnengaan
iam 1 reeds 2 nu 3 eindelijk inferi, orum goden van de onderwereld
+ontkenning (niet) meer inferior, oris lager (gelegen/ geplaatst)
ibi daar in-fero, ferre binnen dragen, dragen naar
idem, eadem, idem dezelfde, hetzelfde infestus vijandig
idem ac/atque dezelfde, hetzelfde als infirmus zwak
ideo daarom infra 1 (er)onder adv.
idoneus geschikt 2 onder prep. + acc.
igitur dus ingenium 1 karakter 2 verstand
ignarus onwetend 3 talent
ignis, is m vuur ingens, mis heel groot, geweldig
ignoro, ignorare niet weten in-gredior, gredi, binnengaan
ignosco, ignoscere +dat. vergeven gressus sum
ignotus onbekend in-icio, icere gooien in
ille, illa, illud die, dat inimicus 1 vijand 2 vijandig
illic adv. daar in-iquus 1 ongelijk 2 oneerlijk
mustris beroemd initium begin
imago, i nis f 1 beeld, afbeelding 2 schim iniuria onrecht
imitor, imitari navolgen, imiteren inopia gebrek, armoede
im-mineo, min~re +dat. uitsteken boven, (be)dreigen inquam ik zeg/ zei
immo 1 ja zelfs 2 in tegendeel inquit/ inquiunt hij/zij zegt/ zei/
immortalis onsterfelijk zij zeggen/ zeiden
im pedimentum hindernis in-sequor, sequi volgen
im-pedio, pedire belemmeren, (ver) hinderen insidiae, arum hinderlaag
im-pello, pellere, aandrijven, insignis opvallend
puli, pulsum aanzetten (tot) in-stituo, stituere, 1 instellen
imperator, oris m 1 opperbevelhebber stitui, stitutum 2 beginnen
2 keizer institutum instelling, gebruik
imperium 1 bevel2 (hoogste) macht, in-sto, stare, stiti, + dat. achterna zitten
gezag 3 heerschappij 4 rijk *in-struo, struere, 1 opstellen
im-pero, perare opdragen, bevelen instruxi, instructurn 2 onderrichten
im-petro, petrare gedaan krijgen insula eiland
impetus, us 1 snelle vaart 2 aanval integer, gra, grum ongerept, onaangetast
impins misdadig, goddeloos *intel-lego, legere, begrijpen
im-pono, ponere 1leggen op 2 opleggen lexi, lectum
improbus slecht in-tendo, tendere, inspannen, richten
in+abl. 1 in, op 2 tijdens tendi, tentum
+acc. 1 naar(binnen), in inter + acc. 1tussen, temidden van,
2 tot, jegens onder 2 tijdens
in-anis leeg, ijdel, nutteloos interdum soms
incendium brand interea intussen
incertus onzeker inter-eo, ire omkomen
in-cido, cidere, cidi vallen in, terechtkomen in inter-est het is van belang,
in-cipio, incipere beginnen het verschilt
in-cito, citare aanzetten, aanvuren *inter-ficio, ficere doden
in-cludo, cludere, insluiten interim intussen
clusi, clusum

124 BASISWOORDEN
inter-sum, esse 1 zijn tussen 2 verschillen lavo, la vare, lavi, lauturn wassen
3 aanwezig zijn (bij+ dat.) leerus bed
inter-valium tussenruim te legatio, onisf gezantschap
intra 1 binnen adv. legatus 1 gezant
2 binnenprep. +acc. 2 onderbevelhebber
intro, intrare binnengaan, -komen legio, onisf legioen
in-vado, vadere, binnendringen, *lego, legere, 1 verzamelen 2 lezen
vasi, vasum aanvallen legi, leeturn 3 kiezen
in-venio, venire vinden lenis zacht
in-video, vid~re +dat. jaloers zijn op lev is licht
invidia jaloezie levo, levare optillen, verlichten
in-virus tegen mijn/jouw etc. zin lex, legisf wet
ipse, ipsa, ipsum zelf libenter graag, met plezier
ira woede liber, bri boek
irarus woedend liber, era, erum vrij
is, ea, id 1 hij, zij, het 2 die, dat liberi, orum kinderen
iste, ista, istud die, dat libero, liberare bevrijden (van+ abl.)
ita zo libertas, atis f vrijheid
itaque dus liberrus vrijgelaten(e)
item eveneens libet mihi, libuit ik heb er zin in
i ter, itineris n 1 weg 2 reis, tocht libido, inisf lust, passie, hartstocht
i terurn opnieuw licet, licui t het is geoorloofd/ mogelijk
*iubeo, iub~re, bevelen lingua 1 tong 2 taal
iussi, iussum littera letter
iucundus aangenaam li tterae, arum 1 brief 2 letterkunde
iudex, dicis m (de) rechter 2 wetenschap
iudicium 1 oordeel, mening 2 vonnis litus, oris n kust
i udico, iu dieare oordelen, menen loco, locare plaatsen
iugum juk, bergrug locus 1 plaats 2 rang; plur. loca:
*iungo, iungere, verbinden gebied
iimxi, iunctum longe+ superl. verreweg
iure terecht longus 1lang 2 ver
i uro, iurare zweren (bij: per+ acc.) *loquor, loqui, spreken
ius, iuris n (het) recht locutus sum
iussu +gen. op bevel van ludo, ludere, lusi, lusurn spelen
iustitia rechtvaardigheid ludus 1 spel 2 school
iustus 1 re eh tvaardig z juist lumen, inis n 1licht, lamp 2 oog
iuvenis, is m jonge man luna maan
iuventus, utisf jeugd lux, lucisf (dag)licht, dag
*iuvo, iu vare, iuvi, iu turn helpen luxuria (verlangen naar) luxe
i u vat (me) het doet (me) plezier M
L maestus bedroefd
*labor, lab i, lapsus sum glijden magis adv. meer
labor, oris m werk, inspanning, moeite rnagistra rus, us magistraat, ambtenaar
laboro, laborare 1 (hard) werken z lijden aan magnitude, inisf grootte
la cri ma traan magnus groot, luid
lacus, us (een) meer maior, oris groter
laedo, laedere, kwetsen, beledigen maiores, urn m voorouders
laesi, laesum *malo, malle, mal ui liever willen
laetitia blijdschap malus slecht
laetus blij mando, mandare opdragen
lapis, idis m steen *maneo, man~re, 1 blijven
late adv. wijd en zijd mans i, mansurn z te wachten staan
latus breed manus, us f 1 hand z groep
latus, lateris n zijde, kant mare, is n zee
laudo, laudare prijzen maritus echtgenoot
laus, laudis f roem, lof mater, tris f moeder

BASISWOORDEN 125
materia (grond)stof mos,moris m 1gewoonte,
maturus rijp, vroeg( tijdig) 2 plur.: gedrag, karakter
maxime (het) meest, vooral motus, us beweging
maximus grootst(e) *moveo, mov~re, 1 (doen) bewegen
medius middelst(e) movi,motum zontroeren
melior, oris beter mox weldra, spoedig
mem bra, orum n ledematen mulier, erisf vrouw
memini, meminisse +gen. zich herinneren multitudo, inisf menigte
memor, oris +gen. denkendaan multumadv. zeer, erg
memoria herinnering, geheugen multus veel
mens, mentisf geest, verstand mundus wereld
mereo, mer~re, verdienen munio, munire ommuren, verstevigen
merui, meritum munus, muneris n 1 taak z geschenk
*mereor, mers;ri, zich verdienstelijk maken murus muur
meritus sum (tegenover: de+ abl.) muto, mutare veranderen (in: in+ acc.)
merito adv. terecht N
*metuo, metuere, metui bang zijn, vrezen nam want
metus, us angst *nanciscor, nancisci, verkrijgen
meus mijn na(n)ctus sum
miles, itis m soldaat narro, narrare vertellen
milia,ium duizend( tallen) *nascor, nasci, natus sum geboren worden
militaris militair(e) natio, onisf volk(sstam)
mille indeel. duizend natura natuur, aard
minime allerminst, het minst natus zoon (van+ abl.)
minimus kleinst(e) navis,isf schip
minor, oris kleiner, minder -ne leidt vraagzi11 in; niet vertalen
minuo, minuere, verminderen -ne ... an ... of leidt vraagzin in
minui, minurum ne +eonj. in bijzin 1 opdat niet
miror, mirari 1 zich verbazen 2 dat na ww van vrezen
2 bewonderen + conj. in hoofdzin niet
mi rus wonderlijk, ne ... quidem zelfs ... niet
bewonderenswaardig nee en/ ook niet
*misceo, miscs;re, mengen nee ... nee noch ... noch
miscui, mixtum necessarius noodzakelijk
miser, era, erum ongelukkig neeesse est het is noodzakelijk
misericordia medelij den, barmhartigheid necessitas, atisf nood(zaak), behoefte
*mitto, mittere, zenden neco, neeare doden
misi, missum nefas indeel. n misdaad, vergrijp, schande
modo slechts neg-lego, legere, verwaarlozen
modo ... modo nu eens ... dan weer lexi, lectum
modus manier nego, negare 1 weigeren z ontkennen,
moenia, ium n (stads)muren zeggen dat niet
molestus lastig negotium taak
mollis zacht nemo, neminis m niemand
moneo, mons;re waarschuwen neque en/ook niet
monui, monitum neque ... neque noch ... noch
mons, montis m berg ne-scio, scire nietweten
monumentum gedenkteken, monument ne-scius onwetend (van+ gen.)
mor a oponthoud, uitstel neve/neu 1 en niet 2 en opdat niet
morbus ziekte ni als niet
*morior, mori, mortuus sterven niger, gra, grum zwart
sum, (moriturus) nihil=nil 1 niets z niet, geenszins
moror, morari 1 verblijven nimis/nimium adv. (al) te
z dralen, aarzelen nis i 1 als niet z tenzij
mors, mortisf (de) dood *nitor, niti, nisus sum streven naar,
mortalis sterfelijk, vergankelijk steunen (op+ abl.)

126 BASISWOORDEN
nobilis 1 adellijk,aanzienlijk oc-curro, currere, tegemoet rennen,
2 de adel(lijken) plur. curri, cursum komen
nobilitas, atis f adel octo indeel. acht
noceo, noc~re + dat., schaden oculus oog
nocui, nocitum odi, odisse haten
nocturnus nachtelijk odium haat
*nolo, nolle, nol ui nietwillen of-fendo, fendere, 1 stoten (tegen)
nomen, inis n naam fendi, fensurn 2 beledigen
nomina, nominare noemen of-fero, ferre, aanbieden
non niet obtuli, oblaturn
non modo/solurn ... niet alleen ... maar ook officium plicht, taak
sed etiam olim vroeger, eens, ooit
nondum nog niet o-mitto, mittere nalaten, laten varen
nonne toch zeker, toch wel? omnes,ium alle(n)
nonnulli, orum sommige(n) omnis elk, ieder, geheel
nos wij onus, oneris n last, vracht
*nosco, noscere, leren kennen opera inspanning, schuld
novi, (notum) pfkennen, weten opes,opumf 1 rijkdom 2 macht
noster, tra, trum ons, onze opinio, onisf mening
notus bekend oportet, opartuit hetbehoort
novem indeel. negen oppidum (vesting)stad(j e)
novus nieuw opportunus gunstig, geschikt
nox, noctisf nacht op-primo, primere, onderdrukken,
nu dus naakt pressi, pressum onder de voet lopen
nullus geen op-pugno, pugnare bestormen
num 1 toch niet? ops, opisf kracht, hulp
2 of (leidtaj11. vraag in) optimus best(e)
numen, inis n 1 (goddelijke) wil, macht opto, optare wensen
2godheid opus, operis n werk
numerus aantal, getal opus est (mihi) + abl. (ik) heb nodig
numquam nooit ora kust
nunc nu oratio, onisf redevoering
nunc ... nunc nu eens ... dan weer orator, oris m redenaar
nuntio, nuntiare berichten orb is, is m kring, cirkel
nuntius 1 bode 2 bericht ordo, ordinis m 1 rij, volgorde 2 rang, stand
nu per onlangs origo, inisf afstamming, afkomst
nusquam nergens *orior, oriri, ortus sum 1 ontstaan 2 opgaan
0 oro, orare smeken (bij: per+ acc.)
ob+acc. wegens os, oris n mond, opening, gelaat
ob-eo, ire 1 tegemoet gaan, gaan naar os-tendo, tendere, tonen
2 sterven tendi, tenturn
ob-icio, icere 1 werpen voor 2 verwijten otium vrije tijd, rust
*obliviscor, oblivisci +gen., vergeten p
oblitus sum paene bijna
obscurus donker palamadv. openlijk
obses, sidis m gijzelaar palus, udisf moeras
ob-sideo, sid~re, belegeren par, paris +dat. gelijk (aan), opgewassen
sedi, sessum tegen
ob-tineo, tin~re, bezitten, bezetten, pararus gereed, bereid
tinui, tenturn (ver)krijgen *parco, pareere + dat., sparen
occasio, onisf (goede) gelegenheid peperci, (parsurus)
oc-cido, cidere, cidi, casurn vallen, sneuvelen, ónder- parentes, urn m ouders
gaan pareo, par~re, parui +dat. gehoorzamen
oc-cido, ddere, ddi, cisurn neerslaan, vellen *paria, parere, 1 baren 2 behalen
occulto, occultare verbergen peperi, (partum)
occultus verborgen paro, parare klaarmaken, voorbereiden
oc-cupo, cupare bezetten pars, partisf 1 deel 2 kant 3 plur. ook: partij

BASISWOORDEN 127
partim deels pessimus slechtst(e)
parurn adv. te weinig *peto, petere, 1 trachten te bereiken,
parvus klein peti(v)i, periturn verlangen, aanvallen
passim adv. verspreid 2 vragen (aan: a + abl.)
passus, us pas, stap pietas, atis f plichtsgevoel, respect,
pateo, pat~re 1 openstaan 2 duidelijk zijn genegenheid
pater, tris m 1 vader 2 plur. ook: senato- pius plichtsgetrouw, respectvol,
ren, patriciërs liefdevol
pa tienria geduld placeo, plac~re, placui bevallen
*patior, pa ti, passus sum 1lijden, uithouden placet (mihi) het bevalt (me)
2 toelaten, toestaan placidus vredig
patria vaderland plebs, plebisf (lager) volk, de massa
patrins van het vaderland, plenus vol (met+ gen.)
vaderlands- pleri-que, plerae-que, (de) meeste(n)
pauci, orum enkele(n), weinige(n) plera-que
paulatim geleidelijk, langzaamaan plerumque meestal
paulofpaulum adv. een beetje plures, plurium meer
pauper, pauper is arm(oedig) plurimus zeer veel
pax, pacisf vrede plus, pluris meer
pecco, peecare verkeerd handelen, een poculum beker
misdaad begaan poe na straf
pectus, oris n borst, hart poëta m dichter
pecunia geld *polliceor, pollic~ri, beloven
pecus, oris n vee pollidrus sum
pedes, iris m soldaat te voet, infanterist pondus, eris n gewicht
peior, oris slechter *pono, ponere, plaatsen
*pello, pellere, verdrijven posui, positum
pepuli, pulsurn pons, ponris m brug
penates, um m Penaten huisgoden populus volk
pendeo, pend~re, pependi hangen, zweven porta poort
per+ acc. 1 door( ... heen) 2 gedurende porto, portare dragen
3 door (middel van) portus, us haven
per-do, dere, 1 te gronde richten *posco, poscere, poposci eisen
didi, di tum 2 verliezen pos-sideo, sid~re, bezitten
per-duco, ducere brengen sedi, sessum
per-eo, ire omkomen *possum, posse, potui kunnen
per-fero, ferre 1 verdragen post 1 na, achter prep. +acc.
2 brengen, berichten 2later adv.
per-ficio, ficere voltooien, afmaken postea adv. later
pergo, pergere, voortgaan, pasterus volgend, later;
perrexi, perrectum doorgaan plur.: nakomelingen
periculum gevaar postquam nadat
per-mitto, mirtere toestaan postremo/postremum tenslotte
per-moveo, mov~re hevig beroeren postulo, postulare eisen
pernicies, ei ondergang, verderf potens, ntis 1 machtig 2 in bezit van,
perpetuus onafgebroken, voortdurend in staat (tot + gen.)
per-sequor, sequi vervolgen potenria macht
per-spicio, spicere, doorzien potestas, atisf 1macht 2 gelegenheid
spexi, spectum potior, potiri + abl., zich meester maken van
per-suadeo, suad~re, overhalen, potitus sum
suasi, suasum + dat. overtuigen potins adv. liever
per-tineo, tin~re, tinui 1 zich uitstreld(en (tot) prae t abl. 1 wegens 2 vergeleken met
2 betrelddng hebben praebeo, praeb~re, verschaffen
(op: ad + acc.) praebui, praebitum
per-turbo, turbare hevig (doen) verwarren prae-ceps, cipitis hals over kop, steil
per-venio, venire bereiken, aankomen in praeceptum voorschrift
pes, pedis m voet prae-cipio, cipere voorschrijven, bevelen

128 BASISWOORDEN
praeda buit pro-pono, ponere voorstellen, voor ogen
prae-fero, ferre verkiezen (boven+ dat.) houden, beseffen
prae-mitto, minere vooruit sturen proprins eigen
praemium beloning propter +acc. wegens
prae-pono, ponere 1 aan het hoofd stellen (van+ pro-sum, prodesse +dat. helpen
dat.) pro-tego, tegere beschermen
2 verkiezen (boven+ dat.) pro-video, vid~re vooruit zien, voorzien
praesertim vooral provincia provincie, ambtsgebied
praesidium 1 bescherming 2 wachtpost, proximus dichtst bij (gelegen)
garnizoen prudentia wijsheid
prae-sto, stare, verrichten, tonen publicus van de staat, staats-
stiti, (staturus) pudor, oris m fatsoen, schaamte, eergevoel
prae-stat het is beter puella meisje
prae-sum, esse aan het hoofd staan puer, eri jongen
(van +dat.) pugna strijd
praeter +acc. behalve, naast pugno, pugnare vechten
praeterea bovendien pulcher, chra, chrum mooi
praeter-eo, ire gaan langs, voorbij gaan punio, punire straffen
praetor, oris m pretor magistraat, voornamelijk purus zuiver, rein
belast met de rechtspraak puto, putare denken, menen
preces, precumf smeekbede Q
precor, precari smeken *quaero, quaerere, 1 zoeken
*premo, premere, 1 drukken quaesivi, quaesitum 2 vragen (aan: a+ abl.)
pressi, pressum 2 in het nauw brengen qualis 1 hoe( danig) 2 zo(danig)als
pretium prijs quam 1 dan na compar.
primo/primum adv. eerst 2 hoe inuitroep of vraag
primus eerst(e) 3 zo ... mogelijk +super/.
princeps, ei pis m 1 eerste, voornaamste quamprimum zo spoedig mogelijk
2 vorst, leider quamquam hoewel
principium begin quando 1 wanneer 2 eens, ooit
prior, oris eerder quantus 1 hoe groot 2 zo groot als
prius adv. eerder, eerst quare waarom
priusquam voordat quartus vierde
privatus 1 persoonlijk, privé- quasi 1 alsof 2 als het ware
2 burger quattuor indeel. vier
pro +abl. 1 voor, ter verdediging van -que en
2 in plaats van quemadmodum 1 zoals 2 hoe
probo, probare (goed)keuren *queror, queri, (be)klagen
pro-cedo, eedere naar voren gaan questus sum
procul 1 ver adv. 2 ver (van: a+ abl.) qui, quae, quodpron.interr. welk(e)
pro-do, dere, 1 openbaar maken pron. relat. die, dat
didi,ditum 2 verraden quia omdat
pro-duco, ducere naar voren leiden qui-cumque, quae-cumque, wie ook maar,
proelium strijd quod-cumque welke/ wat ook maar
profecto adv. zeker, echt, heus quid 1 wat 2 waarom
*pro-ficiscor, ficisci, vertrekken quidem weliswaar, echter
fectussum ne ... quidem zelfs niet
pro-gredior, gredi, voortgaan, quies, quietisf rust
gressussum vorderen quietus rustig
pro-hibeo, hib~re, verhinderen q uinq ue indeel. vijf
hibui, hibitum afhouden van quis,quid wie, wat
pro-mitto, mittere beloven quis-quam, quid-quam iemand, iets
prope 1 dichtbij prep. +acc. quis-que, quae-, quod- elk(e), ieder(e)
2 bijna adv. quis-que, quid-que ieder
propero, properare zich haasten quo 1 waar(heen)
propinquus 1 naburig 2 verwant 2 naarmate+ compar.
propior, oris dichterbij 3 opdat daardoor+ conj.

BASISWOORDEN 129
quod çj. 1 omdat 2 (het feit) dat res publica staat lett.: openbare zaak
quodsi maar als res secundae voorspoed
quomodo hoe, op welke manier re-sisto, sis tere, stiti weerstand bieden
quondam eens, ooit re-spicio, spicere, terug-, omkijken
quoniam aangezien spexi, spectum
quoque ook *re-spondeo, sponds;re, antwoorden
quot indeel. 1 hoeveel 2 zoveel als spondi, sponsum
quotiens adv. 1 hoe vaak 2 zo vaak als responsum antwoord
R re-stituo, stituere, terugbrengen,
*rapio, rapere, roven, stitui, stitutum herstellen
rap ui, raprum meesleuren re-tineo, tins;re, terug-, tegenhouden
ratio, onisf 1 rekening, rekenschap tinui, tenrum
2 manier 3 rede, verstand reus 1aangeklaagd(e)
ratis, isj schip, vlot 2 schuldig(e)
recens, n tis 1 vers, nieuw 2 recent *re-vertor, verti, terugkeren
re-cipio, cipere 1 ontvangen 2 terugtreld{en versus sum
re-cito, citare voorlezen, voordragen re-voco, vocare terug roepen
reerus recht, juist rex, regis m koning
red-do, dere, 1 (terug) geven *rideo, rids;re, ris i, (risum) lachen
didi, ditum 2 maken tot+ dubb. acc. ripa oever
red-eo, ire terugkeren rogo, rogare vragen
re-duco, ducere terugvoeren Romanus 1 Romeins 2 Romein
re-fero, ferre, 1 (terug)brengen rui na instorting, puinhoop
rettuli, relatum 2 melden, vertellen rumor, oris m gerucht, praatje
re-fert het is van belang *rum po, rumpere, breken
re-ficio, ficere herstellen rupi, ruptum
regio, onisf streek *ruo, ruere 1 stormen
regins koninklijk rui, (rutum) 2 (in)storten
regno, regnare koning zijn, regeren rursus adv. opnieuw, weer
regnum 1 (konink)rijk 2 macht, s
heerschappij sacer, era, crum heilig, gewijd (aan+ gen.)
*rego, regere, rexi, (rectum) regeren, besturen sacerdos, otis m priester
religio, on is f 1 gewetensbezwaar 2 geloof, sacrum offer
godsdienst 3 verering saeculum eeuw
*re-linquo, linquere, verlaten, achterlaten saepe vaak; compar. saepius;
liqui, lictum overlaten superl. saepissime
reliquus overig, over saevus woest
re-mitto, mirtere terugzenden, laten gaan salus, utisj heil, redding
re-moveo, movs;re verwijderen saluto, salutare 1 groeten
*reor, rs;ri, ratus swn menen 2 begroeten als+ dubb. acc.
re-pello, repellere, terugdrijven sanctus heilig, onschendbaar
reppuli, repulsum sanguis, inis m bloed
repente adv. plotseling sanus gezond
re-perio, reperire, vinden sapiens, ntis 1 wijs 2 de wijze
rep(p )er i, repertum sapientia wijsheid
re-peto, petere 1 terugvragen 2 herhalen satis indeel. genoeg(+ gen.)
3 teruggaan saxum rots
re-quiro, quirere, zoeken, missen scelestus misdadig, crimineel
quisi(v)i, quisitum scelus, eris n misdaad
res, rei zaak, ding scientia kennis, wetenschap
re vera inderdaad scio, scire, sci(v)i, scitum weten
rem gerere oorlog voeren *scribo, scribere, schrijven
res ad versae tegenspoed scripsi, scriprum
res gestae krijgsdaden se acc.jabl. zich
res miliraris krijgswezen secundum +acc. volgens, langs
res novae revolutie, omwenteling secundus 1 tweede 2 gunstig
sed maar

130 BASISWOORDEN
*sedeo, sed~re, zitten *salvo, solvere, 1 losmaken
sedi, (sessum) solvi, solutum 2 betalen
sedes, isf 1 zetel2 woonplaats somnus slaap
semper altijd soror, orisf zuster
senator, oris m senator sors, sortisf toeval, (nood)lot
senatus, us senaat *spargo, spargere, 1 strooien, (be)sprenkelen
senectus, utisf ouderdom sparsi, sparsum 2 verspreiden
senex, senis m 1 oud; compar. senior spatium 1 afstand 2 ruimte
2 oude man species, ei 1 aanblik 2 (uiterlijke) schijn
sensus, us gevoel 3 soort
sententia 1 mening 2 uitspraak specto, speetare kijken (naar)
*sentio, sen ti re, 1 voelen *sperno, spernere, versmaden,
sensi, sensum 2 (be)merken sprevi, spretum afwijzen
sepelio, sepelire begraven spero, sperare hopen
sepeli(v)i, sepultum spes, spei hoop (op+ gen.)
septem indeel. zeven spiritus, us adem, geest
sepulcrum graf sponte uit eigen beweging,
*sequor, sequi, volgen spontaan
secutus sum statim meteen
sermo, onis m gesprek, taal *statuo, statuere, besluiten
servio, servit·e + dat. 1 dienen 2 slaaf zijn sta tui, statuturn
servitus, utisf slavernij sterna, sternere, 1neerwerpen
servo,servare 1 redden 2 bewaren stravi, stratum 2 bedekken
servus slaaf *sta, stare, steti, (statum) staan
sese =se *struo, struere, bouwen
se u hetzij struxi, structum
sex indeel. zes studeo, stud~re +dat. zich toeleggen op
si als studium 1 ijver2 enthousiasme,
sic zo sympathie 3 beoefening
si cut zoals stultus dom
sidus, sideris n ster *suadeo, suad~re, 1 aanraden
signum 1 teken 2 veldteken, vaandel suasi, suasum 2 overreden
silentium stilte sub+ acc.jabl. onder
silva bos sub-eo, ire 1 gaan onder
similis gelijk (aan+ gen./ dàt.) 2 op zich nemen 3 naderen
si mul tegelijkertijd 4 volgen op
simulacrum beeld sub-icio, icere onderwerpen
simulo, sirnulare doen alsof subito adv. plotseling
sin maar als subitus plotseling
sine+abl. zonder subsidium steun, hulp
singuli, ae, a telkens één, stuk voor stuk suc-cedo, eedere +dat. 1 binnengaan, naderen
sinister, tra, trum linker, links 2opvolgen
*sino, sinere, sivi, situm toestaan, laten *sum, esse, fui zijn
*sisto, sistere, blijven staan summa hoogste punt, hoofdzaak
stiti, (statum) summus hoogst(e)
situs gelegen *sumo, sumere, nemen
sive hetzij sumpsi, sumptum
societas, atis f (bond)genootschap super 1 boven (op) 2 behalveprep. +
socius bondgenoot, vriend acc. 3 (er)boven adv.
sol, solis m zon superbia (de) trots, arrogantie
*soleo, sol~re, solirus sum gewoonzijn superbus trots, arrogant
solidus stevig superior, oris 1 hoger, superieur
solitudo, inisf eenzaamheid, stilte 2 vroeger, vorig
sollicito, sollidrare ongerust maken, ophitsen supero, superare overwinnen
solumadv. slechts, alleen super-sum, esse over zijn
non solum ... sed etiam niet alleen ... maar ook supplicium 1 smeekbede 2 (dood)straf
solus alleen 3 terechtstelling

BASISWOORDEN 131
supra 1(er)boven adv. tot indeel. zoveel
2 boven prep. +acc. tot ... quot zoveel ... als
supremus hoogst(e), laatst(e) totiens adv. zo vaak
*surgo, surgere, opstaan, totiens ... quotiens zo vaak ... als
surrexi, surrectum oprijzen torus geheel, helemaal
sus-cipio, cipere op zich nemen tracto, tractare behandelen, bezig zijn met
sus-tineo, tin~re, hooghouden, trado, tradere, 1 overhandigen
tin ui, tentum uithouden tradidi, traditum 2 overleveren
SUUS zijn, haar, hun *traho, trahere, trekken
T traxi, tractum
taceo, tac~re, tacui, tacitum zwijgen trans+ acc. over(heen)
tacitus zwijgend trans-eo, ire oversteken
talis zo( danig) *tremo, tremere, tremui trillen
tam zo tres, tri urn drie
tam ... quam zo ... als tribunus militum krijgstribuun, officier
non tam ... quam niet zozeer ... als wel tribunus plebis volkstribuun
tam en toch *tribuo, tribuere, toedelen
tamquam als het ware tribui, tributum
tandem eindelijk tristis droevig
*tango, tangere, aanraken triumphus triomf( tocht)
tetigi, tactum tu jij
tantum 1 slechtsadv. 2 zoveel+ gen. tueor, tu~ri beschermen
tantus zo groot tumadv. dan, toen
tantus ... quamus zo groot ... als cum ... turn zowel ... als
tardus traag tumultus, us tumult, onrust
teeturn dak, huis tune adv. toen
*tego, tegere, texi, tectw11 bedekken turba 1 menigte 2 verwarring
tel! us, u ris f aarde turpis schandelijk
telum projectiel, pijl, werpspies turris, isf toren
tempera, temperare 1 regelen 2 matigen+ dat. tutus veilig
3 zich oi1thouden (van+ abl.) tuus jouw
tempestas, atisf storm u
templum tempel u bi pron. relat./interr. waar(?)
tempto, temptare 1 proberen ubi primum zodra
2 op de proef stellen ullus enig(e)
tempus, oris n tijd ulterior, oris verder gelegen
tendo, tendere, spannen ultimus laatst(e), uiterst(e)
tetendi, tentum zich uitstrekken umbra 1 schim 2 schaduw
*teneo, ten~re, (vast)hebben, -houden umquam ooit
ten ui, (tentum) una (cum+ abl.) tesamen (met)
tener, nera, nerum teer unda golf, water
tenuis dun unde waarvandaan
tergum rug undique van alle kanten
terra aardç universus gezamenlijk, algemeen
terreo, ten·~re, bangmaken unus één, alleen, enige
terrui, territum urbs, urbisf stad
terror, oris m schrik urgeo, urg~re, ursi in het nauw brengen
tertius derde usque (ad+ acc.) aan een stuk door,
testis, is miJ getuige helemaal (tot aan)
timeo, tim~re, timui vrezen, bang zijn USUS, US 1 gebruik 2 nut
timidus bang ut + indic. 1 zodra 2 zoals
timor, oris m angst +con}. 1 opdat 2 zodat 3 dat
tolero, telerare verdragen, uithouden utprimum zodra
*tollo, tollere, optillen, opheffen u ter, u tra, utrum wie, welk van beiden
sustuli, sublatum uter-que, utra-que, elk van beiden
*torqueo, torqu~re, draaien, folteren, kwellen utrum-que
torsi, (tortum) ut ilis nuttig

132 BASISWOORDEN
utinam leidt wens in *video, vid~re, vidi, visum 1 zien 2 erop toezien
*u tor, u ti, usus sum + abl. gebruiken videor, vid~ri, visus sum schijnen
utrimque van beide kanten videtur mihi het schijnt me goed toe,
utrum ... an (of) ... of leidtvraagzin in ik besluit(+ infin.)
uxor, uxorisf vrouw, echtgenote vigilia 1 het waken 2 wachtpost
V *vincio, vincire, boeien
vaco, vacare vrij zijn (van+ abl.) vinxi, vinctum
vactms vrij, leeg (van+ abl.) vindurn band, boei
vadurn ondiepte *vinco, vincere, overwinnen
valde adv. zeer, heel vici, vierurn
vale, valere vaarwel vinculum band, boei
valeo, val~re 1 gezond zijn vindico, vindieare 1 opeisen 2 beschermen
z van invloed zijn 3 straffen
valetudo, i nis f gezondheid viola, violare schenden, verkrachten
validus krachtig vir, viri man
vallis, isf vallei vires, viriumf krachten
valium (aarden) wal virgo, virginisf meisje, maagd
varius gevarieerd, bont virtus, utisf moed, goede eigenschap
vastus uitgestrekt vis, acc. vim, abl. vif kracht, geweld
vates, is m 1 waarzegger 2 dichter viso, visere, visi bezoeken
-ve of vita (het) leven
vehemens, ntis heftig vitium fout
*veho, vehere, vervoeren vi to, vitare (ver)mijden, ontlopen
vexi, (vectum) *vivo, vivere, vixi, vierurn leven
*vehor, vehi, vectus sum reizen vivus levend
vel 1 of 2 zelfs vix nauwelijks, met moeite
velum zeil voco, vocare 1 roepen 2 noemen
velut(i) zoals, alsof + dubb. acc.
vel ut si alsof, zoals wanneer *volo, veile, volui willen
venenurn vergif voluntas, atisf wil, verlangen, sympathie
*venia, venire, komen voluptas, atisf genot, plezier
veni, venturn *volvo, volvere, 1 wentelen
venrus wind yolvi, volutum 2 overwegen
ver, veris n lente vos jullie
verbum woord votum gelofte, wens
*vereor, ver~ri, veritus sum vrezen vox, vocisf 1 stem 2 ui tspraak
vero Ij. maar, echter vulgus n (gewone) volk
versor, versari zich bevinden vulnero, vulnerare (ver)wonden
versus, us 1 wending 2 regel, vers vulnus, neris n wond
*verto, vertere, verti draaien, wenden vultus, us gezicht
*vertor, verti zich wenden
versus sum
verumcj. maar
ven1s echt, waar
vester, tra, trum jullie, vanjullie
vestigium (voet)spoor
vestis, isf kleding( stuk)
veto, vetare, vetui, vetitum verbieden
vetus, veteris oud; comp. vetustior;
superl. veterrimus
vexo, vexare kwellen
via weg, straat
vicinus 1 naburig 2 buur(man)
vicis, isf beurt
victor, oris m overwinnaar
victoria overwinning

BASISWOORDEN 133
Index vertaaltip 112 E
bijvoeglijke bepaling 14, 29, 6z, 66 e-s tam werkwoord 33, 36
A bijvoeglijke bijzin 71 e-s tam zelfst. nmw. 10
a(b) vertaaltip 111 bijwoord 17 elegisch distichon S6
afortiori-argument S4 bijw. bepaling 9, 6z, 6s elisie S7
a-stam werkw. 33, 36 bijw. bijzin 70 ellips 93
zelfst. naamw. 10 bijzin 69 enallage 94
aansporing 4S bijv. bijzin 71 enjambement 94
aanspreekvorm 9 bijw. bijzin 70 enkelvoud 10
aantonende wijs 3S herkennen bijzin 70 esse 42
aanvoegende wijs 3S vooropgeplaatste bijzin 73 ethische overredings-
aanvulling 61 middelen 79
aanwijzend vo01·nw. zo c eufemisme 94
abi. abs. ss-6 causa 30 exclamatio 94
ablativus 9, 6s cesuur S6 exordium So
absaJurus ss-6 chiasme 93
absaJurus vertaaltip 112 climax 93 F
comparatienis 16, 6s cohesie 7S femininum 10S
abstractum pro concreto 96 comparativus 1S feiTe 44
aci. s1-s2 conciliare 79 fieri 4S
vertaaltip 112 conclusio S1-3 figuurlijk taalgebruik 96
accusativus 9, 63 concretum pro abstracta 96
van betrekking 64 congruentie 13 G
Griekse acc. 64 congrueren 13 gebiedende wijs 3S
acp.-constructie ss conjunctivus 4S gelijktijdig(heid) S3, s6
actief 33 in bijzin 49 gemengde stam ww. 33, 40
ad lwminem-argument S4 in hoofdzin 4S genitivus 66
afgebeelde 91 vertaaltip 113 locativus 11
afhankelijke vraag so consonant 10 objectivus 67
ait/ aiunt 46 context 67, 106 partitivus 66
alius 27 cum vertaaltip 113 subjectivus 67
alliteratie 91 genus 10
alter 27 D gerundium S7
alwetende verteller 101 dactylische hexameter S6 vertaaltip 114
anafoor 91 dactylus S6 gerundivum S7
analogie als argument S4 dativus 9, 64 dominant ss
antecedent 23 auctoris 6s onpersoonlijk gebruikt
antithese 92 van doel 6s van verplichting sS
apostrofe 92, 102 possessi vus 64 vertaaltip 114
argumentatio So deelwoord 3S geslacht 10
assonantie 92 delen vd redevoering So getal 10
asyndeton 92 dentalen S7 gezegde 61
autoriteitsargument S3 deponentia 33, 41 gratia 30
dichterlijk meerv. 93 Griekse accusari vus 64
B directe rede 76-7 groepen bijv. nmw. 13
beeld 92 directe vraag 70 werkw. 33
beeldspraak 96 doc!!_re 79 zelfst. naamw. 10
bepalend voornw. 22 doelaangevende betrekk. gutturalen S7
bepalingen 62 bijzin 49-so
betrekkelijk voornw. 23 dominant gerundivum ss H
met ingesloten antecedent 23 participium S4 heden 34
betrekkelijke bijzin 71 dramatische ironie 102 herhaling 94
bezittelijk voornw. 19 dubbel-verbonden hexameter S6
brevitas 93 bepaling 12, 14, S4 Homerische vergelijking 100
bijstelling 12 hoofdtelwoord 2S
bijvoeglijk gebruik 14 hoofdzin 69
bijvoeglijk naamwoord 13 plaats hoofd- en bijzin 73

134 INDEX
hypallage 94 N onvolledige ww. 46
hyperbaton 88, 95 naamvallen 9, 62-7 onzijdig 10
hyperbool 95 naamwoorden 9 overredingsmiddelen 79
naamwoordelijk deel overtreffende trap 15
van het gezegde 62
i-stam werkw. 33, 39 narratio 8o p
idem 22 narratologische middelen 101 paradox 96
imperativus 35 neL-constructie 53 parallelle zinsbouw 68
imperfectum 47 nevertaaltip 115 structuur vertaaltip 115
indicativus 35 neuter 27 parallellie 93, 97
indirecte rede 50, 76 neutrum 108 pars pro toto 97
vraag 70 nevenschikkend voegwoord 29 participium 35, 53
infinitivus 35, 51 vertaaltip 29 vertaaltip 115
ingesloten antecedent 23 niet-noodzakelijke aanvulling 61 passief 33
inquit 46 niet-veranderbaar 9, 33 pathetische overredings-
intransitief 61 niet-werkelijkheid 48 middelen 79
ipse 22 nolle 45 pathos 102
ire 43 nominativus 9, 62 patronymicum 97
ironie 95 noodzakelijke aanvulling 61 pentameter 86
irrealis 48 nullus 27 perfectumstam 34
irreële wens 48 pet-oratio 8o
is, ea, id 21 0 personele verteller 102
vertaaltip 114 o-stam zelfst. naamw. 10 personificatio 97
object 9, 61, 63 persoon 33
K objectsinfinitivus 51 pers. voornaamw. 18
kern van de zin 61 oefeningen persoonsuitgang 33-4
klanknabootsing 91 aci. 52 persoonsvorm 61
conjunctivus in hoofdzin 49 persuasief 78
L dichterlijk woordgebruik 90 persuasieve teksten 81
labialen 87 gerundi(v)um 59 plaats
lidwoord 10 hyperbaton 89 betrelde vnw. 68
liquidae 87 (im)perfectum, praesens 47 hoofd- en bijzin 73
litotes 95 indirecte/directe rede 77 voegwoord 68
locativus 11 lidwoord 12 vraagwoord 68
logische overredingsmiddelen 79, narratologische middelen 104 vragend vnw. 68
81,82 nevenschikkend voegwoord 71 polysyndeton 97
lijdend voorwerp 9, 63 oriëntatie en context 106 posse 42
parallelle zinsbouw 69 ppa. 53
M participium en abl. abs. s6 ppp. 53
maior 81-3 relatieve aansluiting 71 praesens historieurn 47
malle 45 retorica 81 praesensstam 34
mannelijk 10 samengestelde zin 72 praeteritio 98
masculinum 108 scanderen 88 predicatief gebruik
medeklinkerstam werkw. 33, 38 stilistische middelen 100 bijv. naamw. 14
zelfst. naam w. 10 syllogisme, argument, overre- participium 54
mediaal gebruik 33 dingsmiddel Ss vertaaltip 116
meervoud 9 tekstcohesie 75 zelfst. naamw. 12
meewerk. vw. 6, 61, 64 vragend en betrelde voornw. 25 propositio 8o
metafoor 96 woordenboekgebruik 109-110 prospectie 102
metonymie 96 omschrijving 89, 96 punt van overeenkomst 98
minor 81-3 onbepaald voornw. 25
mk-stam werkw. 33, 38 onbepaalde wijs 35 Q
modus 35 onderschikkend voegwoord 29 quam vertaaltip 116
mogelijkheid 48, 49 onderwerp 9, 62 quod vertaaltip 116
mOVfTe 79 onomatopee 91
mutae 87 onregelmatige ww. 42 R
onvervulbare wens 48 raamvertelling 102

INDEX 135
rangtelwoord 28 vertaaltips 111-116
redevoering So vertelde tijd 103
reflexief gebruik 33 vertellerscommentaar 102
regelmatige werkw. 3S vertel-perfectum 47
relatieve aansluiting 24 vertelperspectief 101
vertaaltip 71 verteltechnische middelen 101
relativum 24 verteltijd 103
repetitio 98 vertraging 103
retorica 78 vervoegen 33
retorische vraag 98 vervulbare wens 48
retrospectie 102 visualisering 103
vocativus 9
s woorden op -ius 11
samengestelde ww. 31, 117 voegwoorden 29
scanderen 88 voorbeeld als argument 84
semi-deponentia 42 voornaamwoord 18
sententia ss, 98 vooropgeplaatste bijzin 73
signaalwoorden van aci. s2
vergelijking 16 voortijdig(heid) S3, s6
solus 27 voorzetsels 30
spondee 86 vraag en antwoord 82
stam naamwoorden 9, 33 vraagwoorden 70
werkw. 34 vraagzin 70
stilistische middelen 91 vragend bijwoord 70
structurerende woorden 68 voornaamwoord 24
subject 9, 61 vrouwelijk 10
subjectsaccusativus 51, ss, 63
subjectsinfinitivus S1 w
superlativus 1S wens 48
syllogisme 81 werkwoorden 33
synoniemen 98 woordenboek gebruik 107-110
oefeningen 109-110
\
T woordgroep 14, 30
telwoorden 28 woordplaatsing 88, 100
tertium comparationis 99 woordveld 7S, 106
toekomst 34 woordvolgorde 68
transitief 61 wijs3s
trappen van vergelijking 1S
trikolon 99 z
twijfel 48, 49 zelfstandig gebruik
tijden 34,46 bijvoeglijk naamw. 14
gerundivum Sl
u is, ea, id 21
uitgang 9, 33 participium S4
ullus 27 vertaaltip 112
uter 27 voornaamwoord 112
uterque 27 vragend voornaamw. 2S, 112
zelfstandig naamwoord 10
V zin(smodel) 61
velle 4S zinsverband 7S
veranderbaar 9, 33
verbuigen 9
vergelijking 99
als ondersteuning v. argument 84
vergrotende trap 1S
verleden 34
versnelling 103

136 INDEX

You might also like