You are on page 1of 6

Toets VWO 3 Economie Hoofdstuk 1 + 2

Tijd: 45 minuten
Hulpmiddelen: Rekenmachine
Docent: S. Erven
Deze toets heeft betrekking op hoofdstuk 1 en 2 van de lesbrief: Kopen en Werken.
 Deze toets bestaat uit 5 opgaven.
 Schrijf nauwkeurig en schrijf de berekening op.
 Maximaal te behalen score is 29 punten.
Opgave A Zakgeld (4 punten)

Paul de Rijk is de koning te rijk. Zie maar eens hoe hij aan geld komt!
- Paul ontvangt elke maand € 140 voor het bezorgen van de ochtendkrant.
- In het weekend werkt Paul acht uur in het eetcafé en krijgt hiervoor € 35 per
week.
- Aan tipgeld (eetcafé) krijgt Paul maandelijks € 10.
- Van zijn ouders krijgt Paul iedere week € 15.
- Op het einde van het jaar ontvangt Paul € 23 aan rente op zijn spaarrekening.
- Voor het wassen van de auto van zijn vader, een klus die Paul eenmaal per
maand doet, ontvangt hij per keer € 10.
- Op zijn verjaardag krijgt Paul van zijn ouders een IPad ter waarde van € 550.
- Van zijn oma krijgt Paul op zijn verjaardag € 50.

1. Bereken het zakgeld per maand. (2 punten)

2. Bereken het totale bedrag dat Paul per maand kan besteden. (2 punten)

Opgave B Appels en peren (8 punten)

Karel krijgt € 24 zakgeld per week. Hij besteedt zijn hele budget aan appels en
peren. De appels kosten € 0,80 per kilo en de peren € 1 per kilo.

1. Teken in de figuur van de bijlage de budgetlijn van Karel. (2 punten)

Karel wil de helft van zijn zakgeld aan peren besteden.


2. Hoeveel kilo appels kan hij dan kopen? (2 punten)

Door een slechte oogst stijgen de appels in prijs naar € 1,20 per kilo.
3. Teken de nieuwe budgetlijn in de figuur van de bijlage als gevolg van de
prijsstijging van de appels. (2 punten)

Karel wil nog evenveel appels blijven kopen als bij vraag b.
4. Bereken hoeveel kilo peren hij dan nog kan kopen. (2 punten)

1
Opgave C Het huishouden van Jan Steen (6 punten)

Het gezin Steen bestaat uit Jan, Gretchen en twee kinderen. Het is chaos in huize
Steen. Het deurtje van de wasdroger is kromgetrokken, zodat er door het hele huis
was hangt te drogen. Jan besluit een nieuwe wasdroger te gaan kopen.
1. Onder welke uitgavensoort valt deze aankoop? (1 punt)
A dagelijkse uitgaven
B huishoudelijke uitgaven
C reserveringsuitgaven
D vaste lasten

Jan weet niet hoe het gezin er financieel voorstaat. “Ik weet niet of er geld is voor
een wasdroger”, zegt hij. Jan houdt drie weken lang de huishoudelijke uitgaven bij. In
deze drie weken heeft het gezin € 605 aan huishoudelijke uitgaven besteed.
2. Bereken in twee decimalen deze huishoudelijke uitgaven omgerekend per
maand. (2 punten)

Jan heeft nog geen rekening gehouden met de reserveringen voor een andere auto.
Zijn Peugeot 308 CC (cabriolet) heeft hij twee jaar geleden nieuw gekocht voor de
aanschafprijs van € 37.500. Hij verwacht nu nog vijf jaar in de auto te rijden en hem
dan te verkopen voor € 10.000. Hij wil dan een andere auto kopen waarvan de
aanschafprijs € 20.000 is.
3. Hoeveel moet Jan per maand reserveren om over vijf jaar de andere auto te
kunnen kopen? (1 punt)
A € 119,05
B € 166,67
C € 333,34
D € 458,34
Jan heeft een beknopt overzicht gemaakt van de maandelijkse financiële situatie van
zijn gezin.
Inkomsten € 2.850
Huur, gas en licht € 780
Gemeentelijke belastingen € 160
Ziektekostenverzekering € 290
Contributies, € 250
abonnementen
Autokosten (o.a. benzine) € 500

4. Noem een uitgave uit het overzicht van Jan die niet tot de vaste lasten wordt
gerekend. Leg je keuze uit. (2 punten)

2
Opgave D Meer armoede in een rijker land (8 punten)

De welvaart in Nederland is in de jaren rond de eeuwwisseling flink gegroeid. Toch


verscheen er een rapport waarin stond dat in de jaren vlak na 2000 meer mensen in
Nederland te maken hebben met armoede dan in de jaren vlak voor 2000. De
ontwikkeling van de inkomensverdeling in deze periode kan schematisch met
lorenzcurven worden weergegeven, hetgeen in figuur 1 is gedaan.
figuur 1

Er kunnen verschillende soorten inkomen worden onderscheiden:


• inkomen uit arbeid
• inkomen uit vermogen (= bezit)
• inkomen uit een sociale uitkering
• inkomen uit subsidie

1. Welke van deze inkomens is / zijn in figuur 1 verwerkt? Leg je keuze uit.
(2 punten)

3
2. Is de inkomensverdeling in de geschetste periode in figuur 1 gelijkmatiger
geworden of ongelijkmatig geworden? Leg je keuze uit. (2 punten)
Grote inkomensverschillen hebben economisch gezien een mogelijk voordeel en een
mogelijk nadeel.
3. Omschrijf een mogelijk economisch voordeel van grote inkomensverschillen.
(1 punt)
4. Omschrijf een mogelijk economisch nadeel van grote inkomensverschillen.
(1 punt)

Stel dat de Lorenzcurve van de jaren vlak na 2000 betrekking heeft op 6 miljoen
personen die samen een inkomen hebben van 300 miljard euro.
5. Bereken het gemiddelde inkomen per persoon in de 3e inkomensgroep.
(2 punten)

Opgave E Meerkeuzevragen (3 punten)

Vraag 1
Welke bewering is juist of onjuist?
I. Contant betalen is het betalen met munten, bankbiljetten of een pinpas.
II. Giraal betalen betekent dat je betaalt met geld dat op een betaalrekening staat

A Beide beweringen zijn juist.


B Beide beweringen zijn onjuist.
C Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Vraag 2
Welke van de onderstaande voorbeelden is een huishouden in economische zin?

A Remco is 18 jaar. Hij zit in klas 6 vwo en woont bij zijn ouders thuis.
B Een oom van Remco woont nog steeds bij zijn moeder. Het geld dat hij
verdient gaat in de gezamenlijke huishoudpot.
C Een tante is gescheiden en woont zelfstandig. Haar inkomen bestaat uit de
alimentatie van haar ex-echtgenoot.

Vraag 3
Een overdrachtsinkomen wordt zo genoemd omdat ...

A het overdrachtsinkomen wordt betaald door geld van andere inkomens af te


halen.
4
B een dergelijk inkomen door de overheid wordt uitbetaald.
C het eigenlijk geen echt inkomen is.

Bijlage Opgave B Naam …………………………………………………..

You might also like