Professional Documents
Culture Documents
Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België?
Oefening 2
In een open economie met overheid en constant prijspeil is 𝐶 = 400 + 0,75𝑌d; 𝐼 = 200; 𝑋 = 350; 𝑍 =
0,25𝑌; 𝐺 = 950 en 𝑇 = 100. Bepaal de waarde van de netto-export in het evenwicht.
A. 𝑁𝑋 = −562,5
B. 𝑁𝑋 = 132,5
C. 𝑁𝑋 = 562,5
D. 𝑁𝑋 = −132,5
Oefening 3
In een gesloten economie zonder overheid en met autonome investeringen, stijgt de helling van de
aggregatieve vraag naar economische goederen en diensten (= YV-functie) wanneer:
Oefening 4
In een gesloten economie zonder overheid bedraagt het evenwichtsinkomen oorspronkelijk 500
miljard euro. De consumptie bedraagt 425 miljard euro bij dit evenwichtsinkomen. De helling van de
spaarfunctie is constant en gelijk aan 0,25. De investeringen zijn autonoom. Het evenwichtsinkomen
waarbij er volledige benutting is van alle productiefactoren bedraagt 700 miljard euro. Hoeveel
bijkomende investeringen zijn nodig om volledige tewerkstelling te bereiken?
A. 25 miljard euro
B. 50 miljard euro
C. 150 miljard euro
D. 200 miljard euro
Ga uit van de Keynesiaanse consumptie- en spaarfunctie in een gesloten economie zonder overheid.
De autonome consumptie is strikt positief. Welke uitspraak is juist?
Oefening 6
In een economie is er 2000 euro basisgeld in omloop. Verder is uit onderzoek gebleken dat de
chartale geldvoorkeurcoëfficiënt van het publiek 0,1 bedraagt en de kasreservecoëfficient is na de
crisis opgelopen tot 0,4 om voldoende liquiditeit te garanderen. Welke uitspraak is fout?
Oefening 7
Oefening 8
Vertrek van een globaal evenwicht op zowel de goederenmarkt als de geldmarkt en een constant
prijspeil. Welke uitspraak is juist?
A. Bij een expansief budgettair beleid gecombineerd met een contractief monetair
beleid is er zeker een stijging van het nationale inkomen, maar het effect op de
intrestvoet is onzeker.
B. Bij een expansief monetair beleid gecombineerd met een contractief budgettair
beleid is er zeker een daling van de intrestvoet, maar het effect op het nationale
inkomen is onzeker.
C. Bij een expansief monetair beleid gecombineerd met een expansief budgettair
beleid is zowel het effect op het nationale inkomen, als het effect op de intrestvoet
onzeker
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn fout.
Lees aandachtig volgende selectie uit een artikel (De Tijd, 20/11/2015):
De Europese Centrale Bank (ECB) staat klaar om de economie snel meer zuurstof te geven, terwijl de
Amerikaanse Federal Reserve (Fed) een eerste renteverhoging in negen jaar plant.
De ECB zal op 3 december bekijken of een bijsturing van het monetair beleid nodig is. De teneur van
de notulen en recente uitspraken van verscheidene ECB-bestuurders geven aan dat de kans groot is
dat Frankfurt extra stimuli aankondigt.
Welke van de onderstaande maatregelen kan de ECB gebruiken om het geldaanbod in de economie
te verhogen en zo de economie te stimuleren?
Oefening 10
Ga uit van een goederenmarkt met constant prijspeil. De overheid verhoogt haar
overheidsbestedingen. In welke situatie zal de multiplicatorwerking het grootst zijn?
Oefening 11
Ga uit van een open economie met overheid waarbij de consumptiefunctie evenals de invoerfunctie
lineair worden verondersteld. De netto-belastingen en overheidsbestedingen zijn autonoom, evenals
de investeringen en de export. Het prijspeil wordt constant verondersteld. Welke uitspraak is juist?
o AV: Y = 2 – P
o AAKT: P = Y + 1
De economie bevindt zich in een langetermijn evenwicht. De overheid voert een expansieve
budgettaire politiek waardoor de AV verschuift naar Y = 3 - P. Welke uitspraak is fout?
Oefening 13
Lees aandachtig onderstaande selectie uit een artikel (De Tijd, 10/09/2015):
Zowat een kwart van de Europeanen loopt het risico in armoede te belanden. Dat staat in een rapport
van Oxfam International. Het slaat alarm over de toenemende ongelijkheid in Europa.
Griekenland heeft een Gini-coëfficiënt van 61,6. Ter vergelijking: België̈ behoort tot de middenmoot
met een cijfer van 47,1.
Oefening 14
Wat biedt geen verklaring voor het negatief verband tussen de aggregatieve vraag en het algemeen
prijsniveau?
Oefening 16
A. Hoe meer open een economie is, hoe kleiner het effect van een
belastingvermindering op het nationaal inkomen in evenwicht.
B. De automatische stabilisatorwerking bij progressieve inkomstenbelastingen is groter
dan bij lineaire inkomstenbelastingen.
C. Schommelingen van het nationaal inkomen ten gevolge van wijzigingen in de
autonome investeringen zijn groter bij autonome inkomstenbelastingen dan bij
lineaire inkomstenbelastingen.
D. De investeringsmultiplicator is groter bij lineaire inkomstenbelastingen dan bij
autonome inkomstenbelastingen.
Oefening 17
Oefening 18
Ga uit van een gesloten economie met overheid, autonome netto-belastingen en een constant
prijspeil. Wanneer de overheidsbestedingen en de netto-belastingen toenemen met eenzelfde bedrag
zal:
We willen de evolutie van het bbp in een bepaald land bepalen. We weten dat in 2015 het nominale
bbp 560 miljard euro bedroeg terwijl het nominale bbp in 2005 250 miljard euro bedroeg. In prijzen van
2005 bedroeg het bbp 350 miljard euro in 2015. Hoeveel bedraagt afgerond de inflatiegraad tussen
2005 en 2015?
A. 20%
B. 25%
C. 33%
D. 60%
Oefening 20
Het heelal bestaat uit 2 planeten (Mars en Venus) die handeldrijven met elkaar. De consumptiefunctie
van Mars wordt weergegeven door C = 0,7Yd + 200. De Martiaanse bevolking wordt niet geleid door
een overheid met als resultaat dat er geen belastingen worden geheven en dat er ook geen
overheidsuitgaven zijn. De gewenste investeringen van de bedrijven bedragen er 300 en de invoer
vanuit Venus wordt weergegeven door Z = 100 + 0,2Y. Verder bedraagt de vraag van Venus naar
Martiaanse goederen 150. Welke van onderstaande stellingen is juiste?
Oefening 21
Een gesloten economie zonder overheid wordt gekenmerkt door volgende gedragsrelaties: C = 100+
0,75Y en Iea = 50. Het algemeen prijspeil is constant. Welke uitspraak is fout?
Oefening 22
De prijszettingscurve (PZC) heeft een dalend verloop, omdat wanneer de werkgelegenheidsgraad (L)
toeneemt:
Oefening 24
Een gesloten economie zonder overheid en met constant prijspeil is in evenwicht als:
Oefening 25
Vertrek van het macro-economische evenwicht op lange termijn. Omwille van de aanhoudende crisis
vindt er een drastische daling van het consumentenvertrouwen plaats. Wat zal het gevolg hiervan zijn
op het prijspeil en het outputniveau.
Oefening 26
A. Nominale lonen die zich vertraagd aanpassen aan wijzigingen in het algemeen
prijspeil.
B. Een stijging in het reële vermogen van de gezinnen bij een daling van het algemeen
prijspeil.
C. Verwarring van producenten tussen relatieve prijswijzigingen en wijzigingen in het
algemeen prijspeil.
D. Een stijging in het reële geldaanbod bij een stijging in het algemeen prijspeil.
We hebben volgende gegevens voor een erg kleine fictieve economie waarin slechts twee goederen
worden geproduceerd (basisjaar = 2013).
P X P X P X
Goed 1 60 20 40 10 20 40
Goed 2 10 40 20 20 40 30