Professional Documents
Culture Documents
Let wel: het tentamen bestaat uit 20 meerkeuzevragen (50 punten) en 10 open vragen (50
punten)!
2. Een land dat een economische ontwikkeling doormaakt van ontwikkelingsland naar
industrieland zal:
a. zowel de spaarquote als de kapitaalcoëfficiënt zien dalen
b. zowel de spaarquote als de kapitaalcoëfficiënt zien stijgen
c. de spaarquote zien stijgen en de kapitaalcoëfficiënt zien dalen
d. de spaarquote zien dalen en de kapitaalcoëfficiënt zien stijgen.
3. In landen die investeringsgedreven groeien, dragen de volgende sectoren vooral bij aan
de economische groei:
a. minerale grondstoffen en landbouwproducten
b. industrieproducten en uitbestede diensten
c. landbouwproducten en uitbestede diensten
d. kennisintensieve producten.
6. Als de overheid geld overhevelt van arm naar rijk (we spreken dan van
inkomensdenivellering), zal de consumptie op korte termijn:
a. Toenemen, omdat rijke mensen relatief minder sparen
b. Toenemen, omdat rijke mensen relatief veel sparen
c. Afnemen, omdat arme mensen relatief weinig sparen
d. Afnemen, omdat arme mensen relatief veel sparen
7. Welke van de onderstaande overheidsvoorzieningen is een quasi-collectief goed?
a. Straatverlichting
b. Politie
c. Onderwijs
d. Rechtspraak
8. Als iemand minder gaat roken, omdat de tabaksaccijns omhoog gaat, spreken we van:
a. bedoelde belastingafwenteling
b. onbedoelde belastingafwenteling
c. bedoelde belastingontwijking
d. onbedoelde belastingontwijking
10. Het Centraal Planbureau onderscheidt in haar modellen voor de Nederlandse economie
veronderstellingen (ook wel onafhankelijke variabelen) en uitkomsten (afhankelijke
variabelen). Welke van onderstaande variabelen is een uitkomst in een model van de
Nederlandse economie?
a. de werkgelegenheid bij de overheid
b. de invoerprijzen uitgedrukt in vreemde valuta
c. het minimumloon
d. de loonsom per werknemer in bedrijven.
12. Tijdens en na de kredietcrisis trad in een aantal eurolanden deflatie op. Door deflatie
zullen consumenten bestedingen:
a. uitstellen, waardoor de prijzen stijgen
b. versnellen, waardoor de prijzen stijgen
c. versnellen, waardoor de prijzen dalen
d. uitstellen, waardoor de prijzen dalen.
13. De volgende gegevens met betrekking tot een economie zijn bekend :
Economische groei +3%
Werkgelegenheid +1%
Lonen +2%
Inflatie +1%
Wat is de verandering in de arbeidsproductiviteit in deze economie ?
a. 2%
b. 3%
c. 5%
d. 6%
14. De volgende gegevens met betrekking tot een economie zijn bekend :
Economische groei +3%
Werkgelegenheid +1%
Lonen +2%
Inflatie +1%
De loonruimte in deze economie bedraagt:
a. 1%
b. 3%
c. 5%
d. 6%
17. Gegeven bovenstaande gegevens uit het centrale orderboek bedraagt de officiële koers
op de beurs:
a. 40,31
b. 40,32
c. 40,33
d. 40,34
19. In welke van onderstaande vormen van regionale economische integratie bestaan
onderlinge invoertarieven?
a. Alleen in het vrijhandelsgebied
b. Alleen in het vrijhandelsgebied en de douane-unie
c. Alleen in het vrijhandelsgebied, de douane-unie en de gemeenschappelijke markt
d. In geen van de vormen van regionale economische integratie
20. Een Nederlandse textielhandelaar heeft de keus uit een Nederlandse spijkerbroek van €
40, een Franse spijkerbroek van € 30 en een Vietnamese spijkerbroek van € 20. Voor
buitenlandse spijkerbroeken hanteert Nederland een importtarief van 60%. Na het
ontstaan van een douane-unie waarvan Nederland en Frankrijk wel deel uitmaken maar
Vietnam niet, ontstaat:
a. handelsverschuiving
b. handelsschepping
c. handelsschepping noch handelsverschuiving
d. handelsvernietiging
Antwoorden
1. B
2. B
3. B
4. D
5. A
6. C
7. C
8. C
9. C
10. D
11. D
12. D
13. A
14. B
15. D
16. D
17. C
18. A
19. D
20. A