You are on page 1of 5

Proeftoets Algemene economie M4

Let wel: het tentamen bestaat uit 20 meerkeuzevragen (50 punten) en 10 open vragen (50
punten)!

1. We maken in de economie een onderscheid tussen de primaire, secundaire, tertiaire en


quartaire sector. De machinebouw behoort tot:
a. de primaire sector
b. de secundaire sector
c. de tertiaire sector
d. de quartaire sector

2. Een land dat een economische ontwikkeling doormaakt van ontwikkelingsland naar
industrieland zal:
a. zowel de spaarquote als de kapitaalcoëfficiënt zien dalen
b. zowel de spaarquote als de kapitaalcoëfficiënt zien stijgen
c. de spaarquote zien stijgen en de kapitaalcoëfficiënt zien dalen
d. de spaarquote zien dalen en de kapitaalcoëfficiënt zien stijgen.

3. In landen die investeringsgedreven groeien, dragen de volgende sectoren vooral bij aan
de economische groei:
a. minerale grondstoffen en landbouwproducten
b. industrieproducten en uitbestede diensten
c. landbouwproducten en uitbestede diensten
d. kennisintensieve producten.

4. In Nederland woedt een discussie over de ontslagbescherming. Een sterke


ontslagbescherming leidt ertoe dat:
a. werkgevers meer arbeid aannemen en de positie van werklozen verbetert
b. werkgevers meer arbeid aannemen en de positie van werklozen verslechtert
c. werkgevers minder arbeid aannemen en de positie van werklozen verbetert
d. werkgevers minder arbeid aannemen en de positie van werklozen verslechtert

5. Voor werknemersverzekeringen geldt:


a. het equivalentiebeginsel en ze worden betaald uit premies
b. het solidariteitsbeginsel en ze worden betaald uit de algemene middelen
c. het solidariteitsbeginsel en ze worden betaald uit premies
d. het equivalentiebeginsel en ze worden betaald uit algemene middelen

6. Als de overheid geld overhevelt van arm naar rijk (we spreken dan van
inkomensdenivellering), zal de consumptie op korte termijn:
a. Toenemen, omdat rijke mensen relatief minder sparen
b. Toenemen, omdat rijke mensen relatief veel sparen
c. Afnemen, omdat arme mensen relatief weinig sparen
d. Afnemen, omdat arme mensen relatief veel sparen
7. Welke van de onderstaande overheidsvoorzieningen is een quasi-collectief goed?
a. Straatverlichting
b. Politie
c. Onderwijs
d. Rechtspraak

8. Als iemand minder gaat roken, omdat de tabaksaccijns omhoog gaat, spreken we van:
a. bedoelde belastingafwenteling
b. onbedoelde belastingafwenteling
c. bedoelde belastingontwijking
d. onbedoelde belastingontwijking

9. Een verhoging van de directe belastingen leidt tot:


a. een daling(stijging) van het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans en een
lagere bestedingsinflatie
b. een lagere werkgelegenheid en een daling (stijging) van het saldo op de lopende
rekening van de betalingsbalans
c. een lagere economische groei en een stijging van het saldo op lopende rekening van de
betalingsbalans
d. een lagere economische groei en een hogere werkgelegenheid

10. Het Centraal Planbureau onderscheidt in haar modellen voor de Nederlandse economie
veronderstellingen (ook wel onafhankelijke variabelen) en uitkomsten (afhankelijke
variabelen). Welke van onderstaande variabelen is een uitkomst in een model van de
Nederlandse economie?
a. de werkgelegenheid bij de overheid
b. de invoerprijzen uitgedrukt in vreemde valuta
c. het minimumloon
d. de loonsom per werknemer in bedrijven.

11. In een land waarin de nationale bestedingen (consumptie, investeringen en


overheidsbestedingen) groter zijn dan de nationale productie is:
a. de productie groter dan de productiecapaciteit
b. de productie kleiner dan de productiecapaciteit
c. de export groter dan de import
d. de export kleiner dan de import

12. Tijdens en na de kredietcrisis trad in een aantal eurolanden deflatie op. Door deflatie
zullen consumenten bestedingen:
a. uitstellen, waardoor de prijzen stijgen
b. versnellen, waardoor de prijzen stijgen
c. versnellen, waardoor de prijzen dalen
d. uitstellen, waardoor de prijzen dalen.
13. De volgende gegevens met betrekking tot een economie zijn bekend :
 Economische groei +3%
 Werkgelegenheid +1%
 Lonen +2%
 Inflatie +1%
Wat is de verandering in de arbeidsproductiviteit in deze economie ?
a. 2%
b. 3%
c. 5%
d. 6%

14. De volgende gegevens met betrekking tot een economie zijn bekend :
 Economische groei +3%
 Werkgelegenheid +1%
 Lonen +2%
 Inflatie +1%
De loonruimte in deze economie bedraagt:
a. 1%
b. 3%
c. 5%
d. 6%

15. Welke van de onderstaande financiële markten is het meest liquide:


a. de markt voor bedrijfsobligaties van Philips
b. de markt voor staatsobligaties van Nederland
c. de markt voor hypothecaire leningen van particulieren
d. de markt voor staatsobligaties van Duitsland

16. Wanneer is de vraag naar staatsobligaties op de beurs laag?


a. De rente is hoog en men verwacht een rentedaling
b. De rente is hoog en men verwacht een rentestijging
c. De rente is laag en men verwacht een rentedaling
d. De rente is laag en men verwacht een rentestijging
Tabel Aankoop- en verkooporders in het centrale orderboek
Aankoop Verkoop
Aantal Limiet Totale Aantal Limiet Totale
orders orders
1.500 40,34 1500 1.000 40,31 1000
4.000 40,33 5500 3.000 40,32 4000
2.000 40,32 7500 2.000 40,33 6000
5.000 40,31 12500 1.000 40,34 7000

17. Gegeven bovenstaande gegevens uit het centrale orderboek bedraagt de officiële koers
op de beurs:
a. 40,31
b. 40,32
c. 40,33
d. 40,34

18. In welk onderdeel van de besluitvormingsdriehoek in de EU komt men op voor de


belangen van de individuele lidstaten, met andere woorden: wie vertegenwoordigt in de
Europese besluitvorming de belangen van de lidstaten?
a. De Raad van de Europese Unie
b. Het Europees parlement
c. De Europese Commissie
d. De Europese Centrale Bank

19. In welke van onderstaande vormen van regionale economische integratie bestaan
onderlinge invoertarieven?
a. Alleen in het vrijhandelsgebied
b. Alleen in het vrijhandelsgebied en de douane-unie
c. Alleen in het vrijhandelsgebied, de douane-unie en de gemeenschappelijke markt
d. In geen van de vormen van regionale economische integratie

20. Een Nederlandse textielhandelaar heeft de keus uit een Nederlandse spijkerbroek van €
40, een Franse spijkerbroek van € 30 en een Vietnamese spijkerbroek van € 20. Voor
buitenlandse spijkerbroeken hanteert Nederland een importtarief van 60%. Na het
ontstaan van een douane-unie waarvan Nederland en Frankrijk wel deel uitmaken maar
Vietnam niet, ontstaat:
a. handelsverschuiving
b. handelsschepping
c. handelsschepping noch handelsverschuiving
d. handelsvernietiging
Antwoorden
1. B
2. B
3. B
4. D
5. A
6. C
7. C
8. C
9. C
10. D
11. D
12. D
13. A
14. B
15. D
16. D
17. C
18. A
19. D
20. A

You might also like