You are on page 1of 8

Welke problemen ervaren de veehouders (producenten)?

- De varkensboeren krijgen enerzijds minder geld per verkocht varken en hebben


anderzijds meer kosten per varken.Daardoor lijden ze tientallen euro’s verlies per
verkocht varken waardoor sommigen veehouders dreigen failliet te gaan

Wat zijn de twee hoofdoorzaken van die problemen?


- Buitenland: de kosten zijn hoger doordat het varkensvoer duurder wordt. De
verkoopprijs is lager door een overaanbod doordat er minder export naar china is.

Welk gevolg zal dat hebben voor de verkoopprijs?


- Consument: De prijs zal dalen omwille van overaanbod.

Welke oplossing besprekt het filmpje?


- Overhied: Op korte termijn zal de overheid subsidies geven aan de veehouders. Op
lange termijn wil ze de consument ervan bewust maken dat hij lokaal moet kopen.

Indien de oplossing voor de veehouders niet volstaat, waar kunnen zij dan volgens jou nog
aan kapitaal geraken om het bedrijf verder te runnen?
- Financiële instelling: De veehouders kunnen proberen om nog een lening aan te gaan
bij een bank. Zo niet dan zullen ze failliet gaan.

Economische kringloop :

De economische kringloop geeft een schematische voorstelling van de relaties tussen de


economische actoren. Hij geeft de werking van de economie weer. Economische actoren of
economische partijen zijn mensen en instellingen die beslissingen nemen over economische
activiteiten zoals productie, consumptie, het kopen en verkopen van goederen en diensten,
sparen, het verstrekken van leningen en subsidies, enz. We kunnen daarom ook beslissingen
nemen met economische actoren, je kan ecomische actoren dus ook beslissingsnemers
noemen. In een economie zijn er vijf economische actoren:

- Gezinnen
- Bedrijven
- Buitenland
- overheid,
- financiële instellingen,
Die actoren staan in relatie met elkaar doordat ze uitwisselingen - economische transacties -
met elkaar doen.
Bijvoorbeeld :
A Bedrijven verkopen goederen en/of diensten aan gezinnen.
B Gezinnen betalen die producten aan bedrijven.
C Gezinnen en bedrijven betalen belastingen aan de overheid.
D De overheid geeft subsidies aan bedrijven
E Gezinnen ontvangen lonen van bedrijven en/of de overheld.
F Een deel van het inkomen wordt gespaard bij financiële instellingen.
G Bedrijven gaan leningen aan waardoor er geld van de financiële instelling naar de bedrijven
stroomt.
H Bepaalde producten worden geëxporteerd (1) en geimporteerd (2)..

Zo zijn er heel wat economische teransacties tussen de economische actoren die je als volgt
in een schematisch overzicht, de economische kringloop, kunt weergeven:

Kwartaal = 3 maanden
Recessie = is een aanhoudende en significante neergang van de economische activiteit van
een land. Er is officieel sprake van een recessie wanneer de economische graadmeter - het
bbp of bruto binnenlands product – twee opeenvolgende kwartalen daalt. Een recessie is
voelbaar in de industriële productie, groot-en kleinhandel, werkgelegenheid en lonen. Het
goede nieuws is: na een recessie komt er meestal weer een herstel. Het maakt gewoon deel
uit van de economische cyclus.

Oorzaken:
- I>E
- Handelstekort: wanneer europa meer moet invoeren
- Europa is afhankleijk van rusland voor gas
Gevolgen:
- De consumptie neemt af
- De werkloosheid kan toenemen
- Bedrijven komen onder druk te staan
Goederen en dienstenstroom
In de economische kringloop kun je twee soorten uitwisselingen of ‘stromen’ tussen
de actoren onderscheiden. Er is een goederen- en dienstenstroom en ter
compensatie van die stroom ontstaat er een geldstroom.

Bedrijven : De goederen- en dienstenstroom ontstaat enerzijds door gezinnen die


diensten leveren en anderzijds door de bedrijven, de overheid en het buitenland die
diensten en ook goederen leveren. De geldstroom ontstaat door de uitwisseling van
geld door de ene actor aan de andere actor, Voorbeelden van geldstromen zijn:
inkomen, betalen van de kostprijs, belastingen, subsidies, overheidsbestdeingen,
interest, rente..
Gezinnen: Zo ontvangen de gezinnen voor het leveren van arbeid (1) een inkomen (2).
Die economische transactie situeert zich op de arbeidsmarkt. Dat is de plaats waar
vragers (werkgevers) en aanbieders (werknemers) van arbeid elkaar ontmoeter
afspraken over het loon en de arbeidsvoorwaarden maken.
Buitenland: Op de markt voor consumptlegoederen en diensten moeten actoren om
goederen of diensten te verkrijgen een kostprijs (3) betalen aan de (buitenlandse)
bedrijven. Als bepaalde goederen door een tekort aan productiefactoren niet
geproduceerd kunnen worden, moet er een beroep gedaan worden op het
buitenland. Wanneer de import (4) groter is dan de export (5) is er sprake van een
negatieve handelsbalans. De handelsbalans is het verschil tussen de waarde van
goederen en diensten die een land exporteert en de waarde van de goederen en
diensten die het importeert.
Financiële Instellingen: In sommige gevallen ontstaat een geldstroom ten gevolge van
een andere geldstroom. Wanneer een financiële instelling een lening (6) uitgeeft aan
een gezin of bedrijf, zal ze in ruil interest (7) vragen. Wanneer een gezin, bedrijf of de
overheid echter geld ter beschikking stelt voor de financiële instelling zoals bij sparen
(8), moet die financièle instelling rente (9) betalen. Die transacties vinden plaats op
de kapitaalmarkt.de markt voor vermogen met een looptijd Langer dan één jaar.
Overheid: Vervolgens kan de overheid ook geld innen van gezinnen en bedrijven via
belastinges (10) als vergoeding voor collectieve goederen en diensten. De overheid
kan ook geld geven aan de bedrijven om bepaalde (milieuvriendelijke) handelingen te
stimuleren. Dat heet dan subsidies (11).Daarnaast kan de overheid ook
overheidsopdrachten zoals aanleg van wegen of een spoornetwerk, renovaties....
uitbesteden aan bepaalde bedrijven (12). In ruil vergoedt de overheid de bedrijven
voor hun geleverde prestaties, dat zijn overheidsbestedingen (13).

Economische actor Geleverde goederen Geleverde diensten


Gezinnen / Arbeid en kennis
Bedrijven Kleding, voeding Kappersbeurt, horeca
Overheid Elektriciteit, drinkwater Onderwijs, openbaar
vervoer, defensie
buitenland Idem binnenlandse Idem binnenlandse
bedrijven : ananas, bedrijven transport,
ijzererts. bouwwerken
Financiële instellingen / beleggingsadvies
Macro economische kringloop
Als je de economische kringloop macro-ecomisch volgens de geldstromen bekijkt, kom je tot
dit vereenvoudigde schema:

Gezinnen ontvangen een inkomen (Y) van de bedrijven. Een deel van dat inkomen
moet naar de overheid in de vorm van belastingen (B). De overheid op haar beurt
verwezenlijkt daarmee overheidsbestedingen (O) waarvoor ze een beroep doet op
bedrijven. Wat na de belastingen van het inkomen overblijft, is het besteedbaar
inkomen. Het besteedbaar inkomen kunnen de gezinnen vervolgens gaan sparen (S)
bij financiële instellingen of gaan consumeren (C) bij bedrijven. Met het spaargeld
gaat de financiële instelling leningen uitgeven waarmee bedrijven kunnen investeren
(I). De bedrijven kunnen dan weer overleven door de consumptie van de gezinnen en
eventuele consumptie van het buitenland (E), Bedrijven kunnen namelijk goederen
exporteren (E) en importeren (M). Indien E > M is er sprake van een positieve
handelsbalans. De handelsbalans (NX) kun je met andere woorden berekenen door
export te verminderen met import. De handelsbalans of netto-export bereken je dus
met de formule NX = E-M.,
Houd er rekening mee dat dit een vereenvoudigd schema is. Zo kunnen bedrijven ook
consumeren, sparen en belastingen betalen. Ook de overheid kan inkomsten geven
aan de gezinnen.
Uit deze nationale rekeningen kun je drie macro-eco,omische identiteiten onderscheiden :

(1) vanuit het standpunt van de nationale rekening van gezinnen :


Y=B+C+S

Die eerste ecomische identiteit geeft het inkomen van een gzin weer dat naar belastingen (B)
en consumptie (C) gaat. Wat na die bestedingen overblijft zal het gezin sparen (S).

(2) vanuit het standpunt van de nationale rekening van bedrijven:


Y+M=C+I+O+E
Y=C+I+O+(E-M)
Y=C+I+O+NX

Die tweede economische identiteit geeft weer dat het totale inkomen van een land (Y) gelijk
is aan het totaal van alle bestedingen (consumptiegoederen, kapitaalgoederen en
overheidsbestedingen) en de netto-export (NX). Later zul je zien dat dit ook een formule is
om het bruto binnenlands product en bruto nationaal inkomen te berekenen.

(3) Vanuit het standpunt van de nationale rekening van de financiële instellingen:

S= I + ( B – O ) + ( E – M )

Die identiteit kun je verklaren door te redeneren wie er allemaal spaargeld nodig heeft:

- Bedrijven doen een beroep op spaargeld indien ze investeringen willen doen (I).
- De overheid doet een beroep op spaargeld indien ze meer wil uitgeven (O) dan wat er
binnenkomt aan belastingen (B). Daardoor is (B-O) negatief: er is een
begrotingstekort. Indien er een begrotings- overschot is, wordt (B-O) positief en
wordt er dus aan sparen gedaan.
- Wanneer je meer exporteert dan importeert dan moet het buitenland je meer
betalen dan het ontvangt. Het buitenland heeft een tekort op de lopende rekening.
Daardoor moet het bij jou (via de financiële instellingen) geld lenen. (E-M) is dus
positief. Indien je meer importeert dan exporteert, wordt (E-M) negatief.
Het buitenland heeft nu een overschot dat het bij een financiële instelling zal sparen.

Daaruit volgt:

S = I + (B – 0) + (E –M)
S = I + (B – 0) + NX (B – O) < 0  het bedrag dat wordt uitgeleend aan de overheid
. met het spaargeld is dus (O – B)
(S – I) – (O – B) = (E – M) herleiden naar (E – M)
(S – I) + (B – O) = (E – M) -(O – B) = (B – O)

Die laatste identiteit kun je ook lezen als 'spaarsaldo + begrotingssaldo = betalingsbalans van
een land. De betalingsbalans van een land geeft informatie over de financiële toestand van
een land. Als een land een positieve betalingsbalans heeft, kan het zijn beleid financieren. Als
het een negatieve betalingsbalans heeft, heeft het land onvoldoende inkomsten om zijn
beleid te financieren.

Bekijk in tabel 1 de nationale rekening van de gezinnen.


Ga uit van een vereenvoudigde economie waarbij gezinnen enkel kunnen consumeren en
werken bij bedrijven.

- Op welke 2 manieren kan een gezin zijn inkomen uitgeven?


Door te consumeren en belastingen te betalen
- Wat doet het gezin met wat van het inkomen overblijft?
Sparen
- Stel een formule op voor het inkomen van een gezin.
Het inkomen van een gezin = belastingen + consumptie + spaargeld of Y = B + C + S

You might also like