Professional Documents
Culture Documents
Indien de oplossing voor de veehouders niet volstaat, waar kunnen zij dan volgens jou nog
aan kapitaal geraken om het bedrijf verder te runnen?
- Financiële instelling: De veehouders kunnen proberen om nog een lening aan te gaan
bij een bank. Zo niet dan zullen ze failliet gaan.
Economische kringloop :
- Gezinnen
- Bedrijven
- Buitenland
- overheid,
- financiële instellingen,
Die actoren staan in relatie met elkaar doordat ze uitwisselingen - economische transacties -
met elkaar doen.
Bijvoorbeeld :
A Bedrijven verkopen goederen en/of diensten aan gezinnen.
B Gezinnen betalen die producten aan bedrijven.
C Gezinnen en bedrijven betalen belastingen aan de overheid.
D De overheid geeft subsidies aan bedrijven
E Gezinnen ontvangen lonen van bedrijven en/of de overheld.
F Een deel van het inkomen wordt gespaard bij financiële instellingen.
G Bedrijven gaan leningen aan waardoor er geld van de financiële instelling naar de bedrijven
stroomt.
H Bepaalde producten worden geëxporteerd (1) en geimporteerd (2)..
Zo zijn er heel wat economische teransacties tussen de economische actoren die je als volgt
in een schematisch overzicht, de economische kringloop, kunt weergeven:
Kwartaal = 3 maanden
Recessie = is een aanhoudende en significante neergang van de economische activiteit van
een land. Er is officieel sprake van een recessie wanneer de economische graadmeter - het
bbp of bruto binnenlands product – twee opeenvolgende kwartalen daalt. Een recessie is
voelbaar in de industriële productie, groot-en kleinhandel, werkgelegenheid en lonen. Het
goede nieuws is: na een recessie komt er meestal weer een herstel. Het maakt gewoon deel
uit van de economische cyclus.
Oorzaken:
- I>E
- Handelstekort: wanneer europa meer moet invoeren
- Europa is afhankleijk van rusland voor gas
Gevolgen:
- De consumptie neemt af
- De werkloosheid kan toenemen
- Bedrijven komen onder druk te staan
Goederen en dienstenstroom
In de economische kringloop kun je twee soorten uitwisselingen of ‘stromen’ tussen
de actoren onderscheiden. Er is een goederen- en dienstenstroom en ter
compensatie van die stroom ontstaat er een geldstroom.
Gezinnen ontvangen een inkomen (Y) van de bedrijven. Een deel van dat inkomen
moet naar de overheid in de vorm van belastingen (B). De overheid op haar beurt
verwezenlijkt daarmee overheidsbestedingen (O) waarvoor ze een beroep doet op
bedrijven. Wat na de belastingen van het inkomen overblijft, is het besteedbaar
inkomen. Het besteedbaar inkomen kunnen de gezinnen vervolgens gaan sparen (S)
bij financiële instellingen of gaan consumeren (C) bij bedrijven. Met het spaargeld
gaat de financiële instelling leningen uitgeven waarmee bedrijven kunnen investeren
(I). De bedrijven kunnen dan weer overleven door de consumptie van de gezinnen en
eventuele consumptie van het buitenland (E), Bedrijven kunnen namelijk goederen
exporteren (E) en importeren (M). Indien E > M is er sprake van een positieve
handelsbalans. De handelsbalans (NX) kun je met andere woorden berekenen door
export te verminderen met import. De handelsbalans of netto-export bereken je dus
met de formule NX = E-M.,
Houd er rekening mee dat dit een vereenvoudigd schema is. Zo kunnen bedrijven ook
consumeren, sparen en belastingen betalen. Ook de overheid kan inkomsten geven
aan de gezinnen.
Uit deze nationale rekeningen kun je drie macro-eco,omische identiteiten onderscheiden :
Die eerste ecomische identiteit geeft het inkomen van een gzin weer dat naar belastingen (B)
en consumptie (C) gaat. Wat na die bestedingen overblijft zal het gezin sparen (S).
Die tweede economische identiteit geeft weer dat het totale inkomen van een land (Y) gelijk
is aan het totaal van alle bestedingen (consumptiegoederen, kapitaalgoederen en
overheidsbestedingen) en de netto-export (NX). Later zul je zien dat dit ook een formule is
om het bruto binnenlands product en bruto nationaal inkomen te berekenen.
(3) Vanuit het standpunt van de nationale rekening van de financiële instellingen:
S= I + ( B – O ) + ( E – M )
Die identiteit kun je verklaren door te redeneren wie er allemaal spaargeld nodig heeft:
- Bedrijven doen een beroep op spaargeld indien ze investeringen willen doen (I).
- De overheid doet een beroep op spaargeld indien ze meer wil uitgeven (O) dan wat er
binnenkomt aan belastingen (B). Daardoor is (B-O) negatief: er is een
begrotingstekort. Indien er een begrotings- overschot is, wordt (B-O) positief en
wordt er dus aan sparen gedaan.
- Wanneer je meer exporteert dan importeert dan moet het buitenland je meer
betalen dan het ontvangt. Het buitenland heeft een tekort op de lopende rekening.
Daardoor moet het bij jou (via de financiële instellingen) geld lenen. (E-M) is dus
positief. Indien je meer importeert dan exporteert, wordt (E-M) negatief.
Het buitenland heeft nu een overschot dat het bij een financiële instelling zal sparen.
Daaruit volgt:
S = I + (B – 0) + (E –M)
S = I + (B – 0) + NX (B – O) < 0 het bedrag dat wordt uitgeleend aan de overheid
. met het spaargeld is dus (O – B)
(S – I) – (O – B) = (E – M) herleiden naar (E – M)
(S – I) + (B – O) = (E – M) -(O – B) = (B – O)
Die laatste identiteit kun je ook lezen als 'spaarsaldo + begrotingssaldo = betalingsbalans van
een land. De betalingsbalans van een land geeft informatie over de financiële toestand van
een land. Als een land een positieve betalingsbalans heeft, kan het zijn beleid financieren. Als
het een negatieve betalingsbalans heeft, heeft het land onvoldoende inkomsten om zijn
beleid te financieren.