Professional Documents
Culture Documents
3 D-NOORDWIJKRA Al-model
bodemruwheid en windschuifspanning
1
waterloopkundig laboratorium WL
Qevoellgheidsondeizoek3D-NOOHOWiJKRAAi model VR707.94/Z691 maart 1994
Inhoud
1 Inleiding 1-1
en transportmode] TRISULA 3 —1
4 Gevoeligheidsonderzoek
NOORDWIJKRAAI-model 4 —I
4.3 Metingen 4 —9
waterloopkundig laboratorium | WL
Gevoellgheldsondorzosk 3D-NOortowiJKrri\Ai modal VR707 94/Z091 maart 1994
5.1 Samenvatting 5— 1
6 Referenties 6—1
in een transportmodel A —3
a. 1 Inleiding A —3
a,2 Impulsvergelijking A —3
a.3 Transportvergelijking A —5
waterloopkundig laboratorium | WL
Gevoe1ighoidat>ndercoek3D-N00RDWUKRAAi model VR7O7.94/Z691 maart 1994
waterloopkundig laboratorium | wi (Ü
QavoeliflhBldiondBRoek3D-NOOflowiJKHAAi modo! VR7O7,94/2691 maart 1994
Fig. 2.1 Zoetwaterbel voor de kust, Zout concentratie in plaats en tijd uit De Jong,
1993
waterloopkundig laboratorium | WL
Gevoellgheid8onderzoek3D-NOORDWUKRAAI model VR7O7.94/Z691 maart 1994
Fig. 4.4.10 Noord wij kraai model. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (3km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" en richting diepte 12m (laag 20).
GROF, 20 lagen niet equidistant,
Fig, 4.4,11 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (5km), "snel-
heid (grootte en richting) diepte" diepte 4m (laag 4). GROF, 20 lagen niet
equidistant.
Fig, 4.4.12 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (5km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" diepte 14m (laag 20). GROF, 20 lagen
niet equidistant.
Fig. 4.4.13 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. modei. Scheveningen (13km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" diepte 4m (laag 4). GROF, 20 lagen
niet equidistant.
Fig. 4,4,14 Noordwijkraaimodet. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (13km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" diepte 15m (laag 16). GROF, 20 lagen
niet equidistant,
Fig. 4.4,15 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (33km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" diepte 8m (laag 8). GROF, 20 lagen
niet equidistant,
Fig. 4.4.16 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Saliniteit voor Scheveningen
(3km). 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant,
Fig. 4.4.17 Noordwijkraaimodel. Algehraïschturh. model. Saliniteit voor Scheveningen
(3km), 16-18 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4,4.18 Noord wij kraai model. Algebraïsch turb, model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (2km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.19 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (3km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig, 4.4,20 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (5km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.21 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (8km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4,22 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (13km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet equidistant,
Fig, 4.4,23 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (33km), 10-19 oktober 1990. QROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.24 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit in Scheveningen
raai, 11-10-1990, 8,00 uur. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4,25 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit in Scheveningen
raai, 12-10-1990, 9,00 uur. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig, 4,4,26 Noord wij kraai mode). Algebraïsch turb, model, Saiiniteit in Scheveningen
raai, 13-10-1990, 10.00 uur, GROF, 20 lagen niet equidistant,
Fig. 4.4.27 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit in Scheveningen
raai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4,28 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit in Scheveningen
raai, 19-10-1990, 3.30 uur, GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4,29 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit vrije oppervlak,
11-10-1990, 8,00 uur. GROF, 20 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.30 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit vrije oppervlak,
12-10-1990, 9.00 uur. GROF, 20 lagen niet equidistant.
waterloopkundig laboratorium | WL VI
GevoeligheidsonderzoekSD-NOORDWUKRAAI model VR707.94/Z691 maart 1994
Fig. 4.4.76 Noordwij kraai model. Algebraïsch turb. model. Saliniteit vrije oppervlak,
17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen equidistant.
Fig. 4.4.77 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model, Snelheidsvertikalen in
Scheveningenraai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen equidistant.
Fig. 4.4.78 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model, Zoutverticalen in Schevenin-
genraai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen equidistant.
Fig. 4.4.79 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (3km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" diepte 4m (laag 4). GROF, 10 lagen
niet equidistant.
Fig. 4,4,80 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Scheveningen (3km),
"snelheid (grootte en richting) diepte" diepte I2m (laag 20). GROF, 10 lagen
niet equidistant.
Fig, 4.4.81 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (3km), 10-19 oktober 1990. GROF, 10 lagen niet equidistant.
Fig. 4,4.82 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model, Saliniteit in Scheveningen
raai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.83 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Saliniteit vrije oppervlak,
17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.84 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Snelheidsvertikalen in
Scheveningenraai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen niet equidistant,
Fig. 4.4.85 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model, Zoutverticalen in Schevenin-
genraai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 10 lagen niet equidistant.
Fig. 4.4.86 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Scheveningen (3km), "snel-
heid (grootte en richting) diepte" diepte 4m (laag 4). GROF, 20 lagen equidis-
tant.
Fig. 4.4.87 Noordwijkraaimodel. Algetaraïsch turb, model. Scheveningen (3km)5 "snel-
heid (grootte en richting) diepte" diepte 12m (laag 20). GROF, 20 lagen
equidistant.
Fig. 4.4.88 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model, Saliniteit voor Scheveningen
(3km), 16-18 oktober 1990. GROF, 20 lagen equidistant.
Fig. 4.4.89 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (3km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen equidistant.
Fig. 4.4.90 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Saliniteit in Scheveningen
raai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 20 lagen equidistant,
Fig. 4.4.91 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb, model. Saliniteit vrije oppervlak,
17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 20 lagen equidistant.
Fig. 4.4,92 Noordwijkraaimodel, Algebraïsch turb, model. Snelheidsvertikalen in
Scheveningenraai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 20 lagen equidistant.
Fig, 4.4.93 Noordwijkraaimodel. Algebraïsch turb. model. Zoutverticalen in Schevenin-
genraai, 17-10-1990, 1.30 uur. GROF, 20 lagen equidistant.
Fig. 4.4.94 Noordwijkraaimodel. K-epsilon turb, model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (2km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet-equidistant.
Fig. 4.4.95 Noordwijkraaimodel. K-epsilon turb. model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (3km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet-equidistant.
Fig. 4.4,96 Noordwijkraaimodel. K-epsilon turb. model, Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (5km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet-equidistant.
Fig. 4,4.97 Noordwijkraaimodel. K-epsilon turb, model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (8km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet-equidistant.
Fig. 4.4.98 Noordwijkraaimodel. K-epsilon turb. model. Tijdreeksen saliniteit voor
Scheveningen (13km), 10-19 oktober 1990. GROF, 20 lagen niet-equidistant.
waterloopkundig laboratorium | WL IX
Gevo8llflheld8onderzoek3D-NaoRDWiJKRAAi model VR7O7.94/Z691 maart 1994
X|
watartoopkundlo laboratorium l WL
GBVoeliaheidsonderzoekSD-NOonDwijKiMAi model VR7O7.94/Z691 maart 1994
waterloopkundig laboratorium | WL
GevoBliHhnldscHiderzo8lt3D-N00RDWlJKflAAi model VR707.94/Z691 maart 1994
1 Inleiding
In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een gevoeligheidsonderzoek met een
drie-dimensionaal numeriek model van de kuststrook, lopende van Schouwen Duiveland tot
20 kilometer ten noorden van Noordwijk. De westrand ligt 50 kilometer van de kust. Het
model zal worden aangeduid als het NOORDWUKRAAi-model. Dit onderzoek is uitgevoerd
als onderdeel van het projekt KUSTOEN*MORF in opdracht van het Rijksinstituut voor Kust
enZee(RiKZ)kontraktnr.DG-616, opdrachtbrief AOE/936494d.d, 29 juli 1993, kontraktnr.
DG-616A, opdrachtbrief OSE/945312 d.d. 22 februari 1994.
Het NOORDWUKRAAi-model is genest in het KusrsTROOK-model, opgezet door het RlKz. Het
KUSTSTRooK-model omvat de Noordzeekust van A mei and tot de Vlaamsche Banken, De
westrand van het KUSTSTROOK-model ligt 70 km uit de kust. Het KUSTSTRooK-model is in
eerste instantie 2DH afgeregeld op waterstanden, Kuijper (1993). In INVOWA kader zal het
KUSTSTROOK-model gebruikt worden voor het genereren van randvoorwaarden voor het
genesteRHMAMO-model, Dit gevoeligheidsonderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen hoe
de parameters gekozen moeten worden in een drie-dimensionaal numeriek model van de
kuststrook, waar de Rijn in uitstroomt. De simulaties zijn uitgevoerd met TRISULA.
Hoofdstuk 2 beschrijft het doel en de opzet van de huidige studie. Hoofdstuk 3 geeft een
beschrijving van TRISULA, waarbij vooral aandacht besteed wordt aan de formulering van
de vertikale randvoorwaarden en de berekening van de vertikale viscositeit en de vertikale
diffusie. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de uitgevoerde simulaties met het NOORDWUK-
RAAj-model en de gekozen variaties in de modelparameters, Jn hoofdstuk 5 staan de aanbeve-
lingen en de conclusies.
waterloopkundig laboratorium | w i 1 — 1
GevoelisheidsonderzoaK 3D-N0onoWüKRAAl model VR7O7.94/Z691 maart 1994
In de kustzone zijn enkele uitgebreide meetcampagnes verricht. Van augustus 1985 tot
september 1986 is er door Rijkswaterstaat gemeten in een raai loodrecht op de kust bij
Noordwijk, (Borst e.a. nota GWAO-88,012 1988), om zo inzicht te krijgen in de variatie
van de reststroom over de verticaal onder invloed van wind en dichtheidsverschillen. Van
10 tot en met 19 oktober 1990 is er door Rijkswaterstaat gemeten aan de Rijnuitstroming,
Bos e.a. report DGW-92.020 (1992). Uit de meetcampagne blijkt dat de verticaal goed
gemengd is (invloed van wind minder dominant clan wij vonden) bij springtij en gestratifi-
ceerd bij doodtij. Van juni 1992 tot en met september 1992 heeft er in MAST-kader,
onderzoeksproject PROFILE, een tweede meetcampagne plaatsgevonden, Bos e.a. report
GWAO-93.1 18x (1993). In 1993 is er in het kader van INVOWA gemeten om veldgegevens
te verkrijgen voor het afregelen van het 3D RUMAMO-moclel, de Jong (1993).
De verzamelde meetgegevens bieden een uitgebreide dataset voor de verificatie van een
numeriek 3D stromings- en transportmodel van het zeegebied voor de Hollandse kust. In
overleg met de opdrachtgever is besloten in dit project, data uit de meetcampagne van 1990
te gebruiken.
• horizontale roosterafstand
• vertikale roosteratstantl
• turbulentiemodel
• ruwheidscoëfficiënt
waterloopkundig laboratorium | WL 2 — 1
fl8Voeligheidsonderzoek3D-N00i!DWI.lKHAAi model VR707.94/Z691 maart 1994
Tijdens de studie is ook gekeken naar de inspeeltijd van het model en naar de invloed van
de wind op de saliniteitsverdeling.
waterloopkundig laboratorium | WL 2 — 2
Gevoelioheidsonderzoek3D-NOORDWUKnAAl model VR707.94/Z691 maart 1994
In TRISULA worden de balansvergel ijkingen opgelost voor de stroming van een incompressi-
bele vloeistof onder de zogenaamde ondiepwateraanname. In de horizontale richting wordt
gerekend op een orthogonaal kromlijnig rooster, De coördinaten (%fri) lopen langs roosterlij-
nen. In de vertikale richting wordt de zogenaamde a-coördinaat, geïntroduceerd door Phill ips
(1957), gebruikt. De vertikale coördinaat o wordt gedefinieerd als
Bij de bodem geldt o=~l en bij het vrije oppervlak <r=0. Het coördinatensysteem is zowel
"boundary fitted" in het horizontale als het vertikale vlak,
waterloopkundig laboratorium | wi 3 — 1
Gevoeilgholdaonderzoek 3D-NOOODWIJKOAAI model VR7O7.94/Z691 maart 1994
Continuïteitsvergelijking
& J
dt
1
w -
(3.1.1b)
dt dt
du . u du . v du w du
«v -A =
(3.1.1c)
v 5v <<> 8y
MV
J_P • , *_LJ.f,*
Hydrostatische drukaanname
(3.1. ld)
Na vertikale integratie luidt de hydrostatische druk:
p = p +
«m SH ƒ p«,tl,a',0rfo'
(3.1.1e)
In geval van een niet-uniforme dichtheidsverdeling wordt de regel van Leihnitz gebruikt om
de horizontale drukgradiënten te berekenen:
o
I ZE. + ^L %L I da'
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 3
Gevoollghaldsonderzoek 3D-N00nDWUKHA/ii model VR707.94/Z691 maart 1984
' fa * fa a"
(3.1,2a)
(3.1.2b)
U do di
ïn de afleiding van deze uitdrukkingen is de kromming van het rooster verwaarloosd, zie
Uittenbogaard e.a. (1992).
(3.1.4a)
(3.1.4b)
Om het stelsel vergelijkingen te kunnen oplossen moeten voor het vrije wateroppervlak en
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 4
Gevoelig held sonderzoek 3D-NOORDWIJKRAA< model VR7O7.94/Z691 maart 1994
(3.1.5)
* F«K
dr,
Toestandsvergelijking
De dichtheid van water p is een functie van de saliniteit (s) en de temperatuur (T), In
TRÏSULA wordt de empirische relatie van Eckart (1958) gebruikt:
p = 1000- (3.1.6)
X + <xo-Po
waarbij:
«o = 0.6980
De positie van de bodem en het vrije oppervlak zijn in het a-coördinatensysteem vast.
(3.2.2a)
HBo ,=-1 p
(3.2,2b)
H da
Bij het vrije wateroppervlak wordt er in het geval van wind een schuifspanning uitgeoefend;
(3.2.3a)
H da o-O P
= ^ .sin(ö) (3.2.3b)
H Ba »-0 P
K\ = P o C rf l/ 10 2 (3.2.4)
waarbij
«i (3,2.5)
a, Dlepiegemiddelde stromingsberekemngen
(3.2.6)
De 2D-wrijvingsco£ffiriënt C:D kan bepaald worden met één van de volgende twee
formuleringen:
al. Chézy
a2. Manning
b, 3D-stromingsberekeningen
=
^ P~U! (3.2.7)
waterloopkundig laboratorium | wi 3 — 7
Gnvoallaheidsanderzoek 3D-NoonDWU«:nAAi model VR7O7,94/2691 maart 1994
Ub = !LLJ J _ ^ j (3,2.8)
** = PM» (3.2.9)
(3.2.11)
Door integratie in cle verticaal kan de dieptegemiddelde snelheid voor een logaritmisch
snelheidsprofiel gevonden worden. Onder de aanname Zo/H< < 1 geldt
0 = Ol]n(JL) (3.2.l2)
K ez0
+^cJ (3.2.13)
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 8
GevoaliaheideonderzoekSD-NOORDWUKRAAl model VR7O7.94/Z691 maart 1394
*^)) (3.2.14)
Vanaf het tijdstip van laag water kentering T,wk, tot een periode TTH later, wordt er een
"sinusvormig profiel" gebruikt, zodat op t=T lwk +T TH de zoutconcentratie de achtergrond
concentratie, voor zout op zee de maximale waarde smux, bereikt. TTH is de Thatcher-Harle-
man tijdsperiode (return tijd). Voor tijdstippen t in het interval (T^, Tlwk+TTH) wordt de
concentratie op de rand verkregen door een gewogen interpolatie van s(T,^) en s ^ . De
concentratie zal smas blijven van t=T, wk +T VH tot hoog water kentering t=T hwk , In formule-
vorm ziet een Thatcher-Harleman randvoorwaarde er als volgt uit
voor
th*+Tm £ t £ thwk
«(0 = Sill2 f 1 1 ^ 1
f
waterloopkundig laboratorium | wi 3 — 9
Gevoeligheid Bonderzoek3D-N0GRDWIJKRAAl model VR707.94/Z691 maart 1994
De return periode hangt van de stromingssituatie buiten het model af. Als er op zee een
sterke circulatie is, zal de return periode kort zijn. Is er geringe verversing van het water
buiten het model dan zal de return periode lang zijn.
Eddy viscositeit
Vy^c/'L-ft (3.4.1)
waarbij
c/ een constante bepaald door calïbratie en gekoppeld aan c,, in het k-e model;
c„'*0.58
L is de mengweglengte,
k is de turbulente kinetische energie
Het eerste turbulentie model (AEM), zie Sectie 3.4.1, is een combinatie van twee eenvoudige
nulde orde turbulentiemodellen. De modellen zijn gebaseerd op algebraïsche formules voor
k en L, De turbulente kinetische energie wordt bepaald uit de sneiheidsgradiënten of uit de
schuifspanningssnelheden. Voor de mengweglengte wordt de volgende functie van de diepte
genomen (Bakhmetev, 1932).
L = K'fc+rf)'Jl - ^ (3.4.2)
I
Q8VoellghoWsonderzoBk3D-NOQRDWlJKRAAl model VR707.94/Z691 maart 1994
dp
1. Jfe (3.4.4)
P
(IJ
(fHf)
zie bijvoorbeeld Richardson (1920), Taylor (1931) en Miles (1987).
(exp(-2.3 Ri) ;
FL(Ri) = I (3.4.5)
Het tweede turbulentie model is een eerste orde ' model. In dit geval wordt de mengweg-
lengte analytisch voorgeschreven op dezelfde manier als voor het nulde orde model. Voor
de berekening van de turbulente kinetische energie k, moet er echter een transportvergei ijking
opgelost worden. Dit turbulentie model staat bekend als het k-L model en wordt verder
beschreven in Sectie 3.4,3.
Het derde mode! is het k-e model. Dit behoort tot de klasse van tweede orde1 modellen. In
het k-e model worden zowel de turbulente kinetische energie k als de dissipatie e berekend
met een transport vergelijking. Uit k en e worden de mengweglengte L en de eddy viscositeit
cv bepaald, zie Sectie 3.4,4, De mengweglengte is nu een eigenschap van de stroming. In
het geval van dichthekisverschillen worden er geen dempingsfuncties gebruikt.
Eddy diffusiviteit
De eddy diffusiviteit kan afgeleid worden van de eddy viscositeit. De eddy diffusiviteit is
een geschaalde vorm van de viscositeit volgens:
Dv = - ^ (3.4.6)
Parameter a^ is het Prandtl-Schmidt getal. De numerieke waarde hangt af van de stof x. Voor
nuldeorde modellen, wordt het Prandtl-Schmidt getal beïnvloed door de verticale stratificatie.
Het breidt de toepasbaarheid van het algebraïsche model uit tot zwak gestratificeerde
stromingen. In het algemeen luidt de uitdrukking voor het Prandtl-Schmidt getal:
1
De orde van een turbulentie model wordt gedefinieerd door het aantal transport
vergelijkingen om vv uit k, L en/of e te bepalen. Met de orde neemt daardoor ook
de benodigde rekeninspanning, in rekentijd en geheugenbeslag, toe.
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 11
QevoeligheidconderzoekSD-NQORDWUKnAAi model VR7O7.94/Z691 maart 1994
a =
x
De waarde van <rx0 hangt van de stof af. Het is een constante, FD(-) is een zogenaamde
dempingsfunctie, die afhangt van de vertikale stratificatie via het gradiënt Richardson getal
Ri, (3.4.4), Simonin e.a., (1989).
(1 + 3.33 Ri)1,5
(1 + 10i?0 os (3.4.8)
1. Ri<0
• In het k-L en k-e model wordt het Prandtl-Schmidt getal niet gedempt omdat de
invloed van stratificatie wordt meegenomen in de transportvergelijkingen voor k en
e. Dus: F0(Ri) = 1 voor aile Ri.
Het Algebraïsche Eddy Viscositeits Model (AEM) in TRISULA is een combinatie van twee
nulde orde modellen. De modellen zullen worden aangeduid als ALO en PML. Beide modellen
zullen in het kort beschreven worden. Vanwege een brede toepasbaarheid is bij de implemen-
tatie in TRISULA voor een combinatie van beide modellen gekozen.
Het algebraïsche model ALG maakt gebruik van een eenvoudig voorschrift voor de turbulente
kinetische energie, verkregen door lineaire interpolatie van de schuifspanningen bij het vrije
oppervlak en de bodem. De volgende algebraïsche vergelijking wordt gebruikt:
*--L (3.4.1.1)
In deze formule:
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 12
Gevoeligheid sonderzosk 3D-NOORDWIJKRAAI mode! VR707.94/Z691 maart 1994
0.4.1.2)
In getijstromingen, bij kentering zijn de snelheden aan de bodem nul. Hoger in de waterko-
lom kan de turbulente intensiteit nog groot zijn. Omdat de bovenstaande formulering leidt
tot een viscositeit van nul in de hele waterkolom is de formulering enigszins aangepast. Ook
snelheden hoger in de waterkolom worden gebruikt bij de bepaling van de bodemschuifspan-
ningssnelheid.
^ (3.4-1.3)
Een tweede algebraïsche uitdrukking voor de viscositeit wordt verkregen door in het k-L
model, zie Sectie 3.4.2, uit te gaan van lokaal evenwicht van produktie en dissipatie. Dit
model staat bekend als het Prandtl Mengweglengte (PML). In de berekening van de productie-
term wordt de bijdrage van de horizontale sneiheidsgradiënten verwaarloosd. Dit leidt tot
de volgende uitdrukking voor de turbulente energie:
1 2 du 2
.L . (3.4.1.5)
dz) \dz
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 13
Gevoeligheldsonctefzaek 3D-NO0F1DWIJICHAAI model VR7O7.94/Z691 maart 1994
De mengweglengte wordt weer voorgeschreven door Vgl.(3.4.3). Merk op dat voor een
stationair logaritmisch profiel, zonder wind, Vgl.(3.4.1.1) en Vgl.(3.4.1.5) dezelfde lineaire
verdeling van de turbulente energie k geven.
Voor het model ALQ is de turbulente kinetische energie in de gehele waterkolom in fase met
de bodemwrijving. Bij het PML model is er een faseverschil in de turbulente energie samen-
hangend met een faseverschil in de gradiënten van de horizontale snelheid (3u/9z en dv/dz),
De faseverschillen hangen samen met de totale waterdiepte en de vertikale eddy viscositeit:
T~— (3.4.1.6)
Een zogenaamd eerste orde turbulentiemodel geïmplementeerd in TRISULA is het k-L model.
In dit model wordt de mengweglengte L weer analytisch voorgeschreven (zie Vgl.3.4,3),
De turbulente kinetische energie k volgt uit een transportvergelijking, die een energie
dissipatieterm bevat, een opdrijvende term en een protluktie term. De transportvergelijking
voor k heeft de volgende vorm:
dKd+Qk]
dt da
rf-C
do
(3.4.2.1)
3£ da d l ) \
du
(3.4.2.2)
e = cD^ (3.4.2.4)
Li
Voor het oplossen van de transportvergelijking zijn vertikale randvoorwaarden nodig, Een
lokaal evenwicht tussen produktie en dissipatie van kinetische energie leidt bij de bodem tot
de volgende Dirichlet randvoorwaarde:
De wandwrijvingssnelheid u.b bij de bodem wordt bepaald uit de snelheid in het roosterpunt
bij de bodem onder de aanname van een logaritmisch snelheidsprofiel, Vgl.(3.4.1.2).
In het geval van aandrijving door wind, wordt een vergelijkbare Dirichlet randvoorwaarde
opgedrukt voor de turbulente kinetische energie k bij het vrije oppervlak:
«i "
* U = -7= wind (3.4.2.6a)
fa
De windschuifspanningssnelheid u*» wordt bepaald uit de windschuifspanning, Vgl.(3.2.5).
Zonder wind wordt er een Neumann randvoorwaarde (geen flux) gebruikt bij het vrije
oppervlak:
=
J\-™L.o ° geen wind (3.4.2,6b)
Bij instroming moet aan de open randen de turbulente kinetische energie k worden gespecifi-
ceerd. Een logaritmisch snelheidsprofiel wordt verondersteld. Dit leidt tot een lineaire
verdeling op basis van de schuifspanning aan de bodem en het vrije oppervlak:
(M.2.*)
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 15
Gevoellgheidsondorzoek 3D-NOOHDWIJKRAAI modsl VR7O7.94/Z691 maart 1994
In het k-e turbulentie model, moeten er twee transportvergelijkingen opgelost worden, één
voor de turbulente kinetische energie k en één voor de energie dissipatie e. De mengwegleng-
te L wordt dan bepaald uit k en e volgens:
1
L - c~— (3.4.3.1)
Door middel van de eddy difrusiviteit D v , en de dissipatie termen, zijn de transport vergelij-
kingen voor k en e niet-lineair gekoppeld, De transportvergelijkingen voor k en e hebben
de volgende vorm:
1
8t
„ JS. *
- e)
(3.4.3.2)
en
8(0) e)
3a
±-MD£I +
É
(3,4.3.3)
*< ~'ufl-C
(3,4.3,4)
Vy
k2 .,. / (3-4.3.5)
,— with c^ = cD c^
K Az
' * (3.4.3.6)
6 i
(3.4.3.7)
Az„ en AzB duiden respectievelijk de afstand tot de bodem en de afstand tot het vrije opper-
vlak aan; u*b en u^, zijn de wrijvingssnelheden bij de bodem en het vrije oppervlak.
Aan de open randen moet voor instroming de energie dissipatie e worden gespecificeerd.
Een dubbel logaritmisch snelheiclsprofiel wordt verondersteld. Dit leidt tot een hyperbolische
verdeling van de dissipatie. De verdeling is de superpositie van twee hyperbolen uitgaande
van de schuifspanningen bij het vrije oppervlak en de bodem.
(3.4.3.8)
In deze sectie worden een aantal numerieke aspekten van TRISULA besproken en worden de
oplostechnieken voor de gediscretiseerde balansvergelijkingen, in het kort beschreven.
Voor de discretisatie van de horizontale gradiënten wordt er gebruik gemaakt van een
versprongen rooster ("staggered grid"). De balansvergelijkingen zijn in het horizontale vlak
gediscretiseerd uitgaande van een kromlijnig orthogonaal rooster. De waterstandspunten
(drukpunten) liggen in het midden van een continuïteits cel, waarbij desnelheidscomponenten
in de normaalrichting gedefinieerd zijn op de zijvlakken van deze cel, zie Figuur 3.5.1 Op
deze manier zijn de roosters van waterstanden en snelheden versprongen. Versprongen
roosters hebben als voordeel:
( i) randvoorwaarden kunnen gemakkelijk geïmplementeerd worden,
(ii) het is mogelijk een geringer aantal snelheicls- en waterstandspunten te gebruiken dan
bij discretisatie op niet-versprongen roosters, om dezelfde nauwkeurigheid te halen,
(iii) versprongen roosters voorkomen ruimtelijke slingeringen in de waterstanden, zie
Stelling (1984).
Oplosalgoritme stromingsvergelijkingen
De horizontale snelheden van aangrenzende vertikale lagen zijn gekoppeld door vertikale
uitwisselingstermen. Het tr-coördinaten systeem kan aanleiding geven tot zeer dunne laagjes
in de ondiepe gebieden. Om instabiliteiten in de tijdsintegratie te voorkomen wordt er in de
verticaal volledig impliciet gerekend. Dit leidt tot tri-diagonale stelsels.
Voor het oplossen van het gekoppelclestelsel van continuïteits-en impuls vergel ijkingen wordt
een ADI (Alternating Direction Implicit) techniek, beschreven door Stelling (1984) toegepast.
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 18
GevoeligheldEonderzoekSD-NOORDWUKRAAi model VR707.94/ZG91 maart 1994
De convectieve termen
In het A.D.I, (Alternating Direction Implicit) tijdsintegratie schema worden voor de horizon-
tale convectieve termen, twee verschillende ruimtelijke discretisaties gebruikt. In de halve
tijdstap dat de waterstand impliciet berekend wordt is de discretisatie van de convectieterm
expliciet, met een tweede orde centraal differentiemolekuul. Voor de halve tijdstap dat de
waterstand expliciet berekend wordt, is de discretisatie van de convectieterm impliciet met
een tweede orde upwind differentiemolekuul. Over de hele tijdstap is de discretisatie tweede
orde nauwkeurig. Ruimtelijke slingeringen worden voorkomen doormiddel van vierde orde
dissipatie, zie Stelling (1984) en Stelling en Leendertse (1991),
De horizontale vlscositeitstermen
Nauwkeurige golf-vooitplanting
Voor trapjesranden, bij stromingen rond eilanden, en bij kanalen die schuin door het
rekenrooster lopen kan voor Courantgetallen groter dan 4fö door het zogenaamde A.D.I.-
effect, zie Benqué (198?) en Stelling (1984), het snelheidsveld onnauwkeurig berekend
worden.
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 19
Gevoelighaidooiiderzoek 3D-N00fiDWiJKRAA! modo! VR7Ü7.94,2691 maart 1994
Oplosmethode transportvergelijking
Voor de horizontale advectieve termen wordt een derde orde upwind discretisatie voor de
impliciete stap gecombineerd met een centrale discretisatie voor de expliciete stap, zie
Stelling en Leendertse (1991). Dit leidt tot een schema dat steile gradiënten behoudt zonder
de introductie van ruimtelijke slingeringen.
Droogvallen en onderlopen
Modellen van estuaria en kuststroken bevatten meestal gebieden, die onder invloed van het
getij droogvallen en onderlopen. In een numeriek model leidt droogvallen tot het uit de
berekening nemen van roosterpimten als de waterstand daalt en onderlopen leidt tot het weer
toevoegen van de roosterpimten als het water stijgt. Voor het bepalen of een punt droogvalt
of onderloopt, zijn er verschillende criteria beschikbaar.
d( = mmid^d^d^d^ (MAX)
waterloopkundig laboratorium | WL 3 — 20
GevouligheldGonderaoek3D-NOOnowiJKlMAi model VR707.94/Z691 maart 1994
Door het gestaggerde rooster is het mogelijk dat de waterstand in het waterstandspunt onder
de bodem gedaald is terwijl nog niet alle vier omliggende snelheidspunten droog staan.
Negatieve volumes kunnen bij transportberekeningen instabiliteiten veroorzaken. Om
negatieve volumes te voorkomen biedt TRISULA de mogelijkheid van een extra kontrole in
de waterstandspunten. De kontrole is afhankelijk van de manier waarop de diepte wordt
bepaald in het waterstandspunt; "MAX" of "MEAN". Als een negatieve waterdiepte optreedt
wordt de continuïteitscel droog gezet en om massabehoud te hebben, wordt de berekening
van de waterstanden en snelheden herhaald.
Deze kontrole bespaart rekentijd. Voor meer details over droogvallen en onderlopen, zie
Stelling (1991).
De turbulentiemodellen in TRISULA zijn gebaseerd op het eddy viscositeits concept, zie Sectie
3.4. De eddy viscositeit is altijd gebaseerd op informatie van de voorgaande halve tijdstap.
Het gebruik van een algebraïsch turbulentiemodel of het k-L model voor sterk gestratificeerd e
stromingen kan leiden tot "trapjes" in de profielen van dichtheid en snelheid. Dit fenomeen
wordt veroorzaakt door de dempingsfuncties en is al eerder beschreven in Van Kester e.a.
(1993). Voor een verdere analyse verwijzen we naar Appendix A.
Bij de huidige numerieke implementatie van het k-e turbulentiemodel levert de combinatie
met droogvallen en onderlopen een instabiliteit op. Bovendien blijkt het opstarten van het
k-e model voor grote gebieden een probleem, omdat zonder stroming de turbulente energie
sneller groeit dan de dissipatie. Dit kan leiden tot onrealistisch grote diffusiecoëfficiënten
en een in verticaal singulier stelsel vergelijkingen,
waterloopkundig laboratorium ] wi 3 — 21
Gevoellgheid«mder2O8k3D-N0ORDWlJKRAAi modal VR7O7.94/Z691 maart 1994
4 Gevoeligheidsonderzoek
IMOORDWIJKRAAI-model
1
Het NOORDWUKRAAi-model is genest in het KUSTSTROOK-moclel, opgezet door het RIKZ. De
westrand van het KUSTSTROOK-model ligt op 70 kilometer uit de kust, De zoetwaterbel van
de Rijn beweegt zich tussen de westrand en de kustlijn. De zuidelijke rand ligt bij Schouwen
en de noordelijke rand bij Ijmuiden. Voor een uitgebreide beschrijving van het KUSTSTROOK-
model, zie Kuijper (1993),
Het FIJNE rooster heeft een roosterafstand loodrecht op de kust, die varieert van 170 meter
bij de kust tot 2650 meter bij de Westrand, Langs de kust varieert de roosterafstand tussen
670 meter bij de Noordrand tot 240 meter bij de Nieuwe Waterweg, Langs de Westrand zijn
de roosterafstanden ongeveer 1.5 maal zo groot. Het GROVE rooster heeft een roosterafstand
loodrecht op de kust, die varieert van 350 meter bij de kust tot 5300 meter bij de Westrand.
Langs de kust varieert de roosterafstand tussen 900 meter bij de Noordrand tot 500 meter
bij de Nieuwe Waterweg. Langs de Westrand zijn de roosterafstanden ongeveer 1.5 maal
zo groot.
Met behulp van kennis opgedaan bij de opzet van het RUMAMO-model, zijn het rooster en
de dieptes in en rond de Nieuwe Waterweg aangepast. De Nieuwe Waterweg is geschemati-
seerd als een kanaal met een rechthoekige natte doorsnede, en niet driehoekig zoals in de
oorspronkelijke schematisatie. In 3D treedt er nu dus geen "dwarsstroming" op en ook het
zout dringt over de hele hreedte van de Nieuwe Waterweg in. De scheidingsdam in de
Nieuwe Waterweg is in TRISULA door middel van schotjes weergegeven en niet door middel
van een verhoogde bodem zoals in het oorspronkelijke WAQUA-model waarbij de schotjes
door de droogvalprocedure worden geplaatst.
waterloopkundig laboratorium | wi 4 — 1
Gevoeligheid BOnderzoek 3D-N00FtDWIJKnAAI model VR707.94/Z691 maart 1894
Het model heeft drie open randen. Op de randen worden harmonische componenten opge-
drukt, die zijn verkregen door de resultaten van de simulatie van de maand september 1985
met het KUSTSTROoK-model harmonisch te analyseren. In de randvoorwaarden is dus geen
opzet ten gevolge van wind aanwezig.
Zowel van het FIJNE als het GROVE model zijn door het RIKZ, bij aanvang van het project
een roosterfïle (TELMCRGF-flle) en een WAQUA invoerfile (IDPINP-file) overgedragen.
De IDPINP-file is omgezet naar een invoer voor TRISULA. De invoer van TRISULA bestaat
uit een MD-file en een aantal attribuutfiles voor diepte, randvoorwaarden etc, zie TRISULA
User Guide, Release 2.0 (1993). Een IDP invoer van WAQUA kan niet direkt omgezet worden
naar een TRISULA MD-file. Enkele in voerparameters uit WAQUA komen in TRISULA niet
terug. Het betreft hier parameters als :
VIVOR bijdrage vorticiteit aan viscositeit
CDCON bijdrage ruwheid aan diffusie
CSET Chézy op platen
DEPDET default diepte (vervangt 0.0 in dieptefile)
TICVAL tijdsinterval voor opgeven tijdsafhankelijke data
TIFLOD tijdsinterval voor controle droogvallen,
Verder staan de parameters in WAQUA en TRISULA soms in verschillende eenheden. Er is
daarom tijdens de opzet van het TRISULA model overleg geweest met de opdrachtgever, het
RIKZ in de personen van mw. E.V.L. Knijper en R.P. van Dijk.
Simulatie tijd
De simulaties zijn uitgevoerd voor de periode van 0.00 uur op 10 oktober I990 tot en met
24.00 uur op 18 oktober 1990.
• AEM
• ALG
• het k-L model
• het k-é model
waterloopkundig laboratorium | WL 4 — 2
Gevoetigheideonderzoek 3D-NOORDWIJKRAAI model VR707.94/Z691 maart 1994
De simulaties met het k-e model werden aanvankelijk instabiel. Nadere analyse wees uit dat
de instabiliteit werd veroorzaakt op de banken voor de kust. Deze banken vallen bij laag
water droog, Dit probleem is eerder geconstateerd bij de 3D simulaties voor het Keeten
Volkerak, Van Kester (1993). Besloten is daarom voor de simulaties met het k-e model de
bodem in het model lokaal aan te passen, zodat droogvallen niet meer kan optreden.
Bodemwrijving
(3,3.13)
Het Noorderhavenhoofd bij Hoek van Holland is gemodelleerd met schotjes. Het uiteinde
van de Noorderdam ligt onder water. Lokaal is de Manning-coëfficiënt in de dwarsrichting
verhoogd tot 0,073, om de dwarsstroming af te remmen. Via het turbulentiemode! zal deze
extra ruwheid invloed hebben op de vertikale meniging en dus op de profielen.
Runcode Manning
g36 0.026
g38 0,022
waterloopkundig laboratorium | wi
GsVOBÜgheldgondfittgek 3D-N00fllWIJJ<nAA1 model VR707.94/Z691 maart 1994
Een wijziging van de ruwheidshoogte werkt niet alleen door via de bodemwrijving op de
snelheden in de onderlaag, maar ook via het titrbulentiemodel op de vertikale uitwisselings-
coëfficiënten, zie Sectie 3.4.
Windschuifspanning
KI =
waarbij
Runcode
g36 0.0026
g40 0,0052
Randvoorwaarden
Het NOORDWUKRAAi-model heeft drie open zeerancien. Op de open randen wordt de water-
stand voorgeschreven, De randen zijn verdeeld in segmenten. In de steunpunten worden de
fase en amplitude van de 26 harmonische componenten opgedrukt. De fasen en amplituden
zijn verkregen door harmonische analyse van resultaten van het KUSTSTRooK-model.
Op de open randen wordt er voor het zout een Thatcher Harleman randvoorwaarde toegepast.
Bij uitstroming wordt de concentratie vrij gelaten, terwijl hij instroming met enige tijdsvertra-
ging (de return periode) een zoutconcentratie wordt opgedrukt, die volgens een cosinus van
de concentratie bij kentering overgaat in de achtergrondconcentratie van 35.0 ppt, zie Sectie
3.4. De return periode is voor alle drie de zeeranden gezet op 180 minuten. De zoetwaterbel
loopt bij de kust door de Noordrand heen. Daarom is de achtergrondconcentratie voor de
Noordrand voor het segment bij de kust enigszins zoet (32,0 ppt).
In het numerieke model kan door de wijze van modelleren van de Nieuwe Waterweg, het
getij over geringe afstand binnendringen, ongeveer tot de kunstmatige knik in de Nieuwe
Waterweg. In de natuur kan de Rijnuitstroming geblokkeerd worden door een middenstands-
opzet in het vertikale getij bij Hoek van Holland ten gevolge van wind. Om de invloed van
de wijze van modelleren van de Rijn-uitstroming te onderzoeken, is er een 3D-simulatie
gedraaid met een zoet waterdebiet in de Nieuwe Waterweg, dat wordt aangeschakeld bij eb
en uitgeschakeld bij vloed (runcode gg2). Het geloosde geïntegreerd van 1 getij zoet water
was voor beide simulaties gelijk.
Runcode Rijndebiet
g36 continu
Initieel zoutveld.
De zoetwaterbel voor de kust heeft een breedte van ongeveer 3 kilometer en strekt zich uit
tot de Noordrand van het model.
De initiële verdeling van het zout is verkregen uit een 2D simulatie met het KUSTSTROOK-
model met een zuidwesten wind en een gemiddelde zoet waterafvoer. Het 2D zoutveld is
omgezet naar een 3D zoutveld onder de aanname van een uniform profiel. Door met een
initieel zoutveld te starten zal de inspeeltijd van een model over het algemeen korter zijn dan
bij starten van een homogene beginvoorwaarde. De inspeeltijd wordt bepaald door de
verhouding van het volume model zoet waterdehiet. Het volume van de zoetwaterbel is
ongeveer gelijk aan het volume zoet water dat in een getijperiode door de Rijn wordt
aangevoerd.
De invloed van het opstarten uitgaande van een 2D initieel zoutveld in plaats van een 3D
initieel zoutveld, op de inspeeltijd van het 3D NOORDWUKRAAi-model is in het kader van
deze gevoeligheidsstudieonderzoclu. Er is een 3D initieel zoutveld voor run r36 gegenereerd
door de periode van 1 tot 10 oktober te simxileren met getijrandvoorwaarden, maar met een
stationair debiet van 1500 m'/s en een stationair windveld uit het zuidwesten met 10 m/s (run
h36).
g36 2D
r36 3D
| WL 4-5
Gevoeligheid Bonderzoek 3D-NOonDWUKRAAi model VR707.94/Z691 maart t994
In het kader van de gevoeligheidsstudie zijn twee roosters onderzocht, die een factor twee
in roosterafstand verschillen. Het FIJNE rooster heeft een roosterafstand loodrecht op de kust,
die varieert van 170 meter bij de kust tot 2650 meter bij de Westrand. Langs de kust varieert
de roosterafstand tussen 670 meter hij de Noordrand tot 240 meter bij de Nieuwe Waterweg.
Langs de Westrand zijn de roosterafstanden ongeveer 1.5 maal zo groot. Het GROVE rooster
heeft een roosterafstand loodrecht op de kust, die varieert van 350 meter bij de kust tot 5300
meter bij de Westrand. Langs de kust varieert de roosterafstand tussen 900 meter bij de
Noordrand tot 500 meter bij de Nieuwe Waterweg. Langs de Westrand zijn de roosterafstan-
den ongeveer 1.5 maal zo groot.
In het gevoel igheidsonderzoek zijn vier verschillende vertikale laagverdelingen getest. Door
het gebruik van de a-transformatie in TRISULA worden de laagdiktes gespecificeerd in
percentages van de totale waterdiepte. Er is gerekend met 10 en 20 lagen, waarbij de
laagverdelingen zowel equidistant als niet-equidistant gekozen zijn. Laagverfijningen moeten
worden toegepast bij grote gradiënten in het vertikale snelheidsprofiel of grote gradiënten
in het vertikale saliniteitsprofiel.
Door het gebruik van de a-transformatie, hebben laagverfijningen geen vaste positie in de
verticaal, maar volgen ze de bodem. Het is niet goed mogelijk lokaal verfijningen aan te
brengen rond de vertikale saliniteitsgracHönt. De globale laagverdeling zal afgestemd moeten
zijn op de vertikale saliniteitsgradiënten.
Het snelheidsprofiel zal bij het vrije oppervlak door de wind en hij de bodem door de
bodemwrijving, logaritmisch zijn. Voor de niet-equidistante laagverdelingen is er zowel naar
het vrije oppervlak als de bodem verfijnt!. De laagverdelingen zijn als volgt gekozen:
Vertikale laagverdelingen
Opmerking:
Bij het Waterloopkundig Laboratorium f WL zijn in het kader van de opzet van een 3D
model van de Baai van Gclansk, project Z672 (1994), waar de stroming volledig windgedre-
ven is, testberekeningen uitgevoerd om een optimale vertikale laagverdeling te vinden,
Robakiewicz (1993). De daar voorgestelde laagdikte van 0,2% bij het vrije wateroppervlak
is een orde fijner dan hier toegepast.
waterloopkundig laboratorium | wi 4 - 6
Gevoellgheldsandereoek 3D-NOOHDWIJKRAAI model VR7O7.94/Z691 maart 1994
Jïjdstap
Rooster tijdstap
In verband niet de volledig impliciete afhandeling van de verticaal is de tijdstap niet aange-
past aan de vertikale laag verdel ing,
Droogvallen en onderlopen
Voor de simulaties is de droogvalprocedure "MEAN" , zie sectie 3.5 toegepast, met een
extra kontrole in de waterstandspunten. Als drempelwaarde (VAR-parameter) is 30 cm
gebruikt, Bij de simulaties met het k-e model traden er instabiliteiten op tijdens het onderlo-
pen, zie ook Van Kester (1992), Omdat het voor het NOORDwuKRAAi-model slechts om een
gering aantal punten gaat dat droogvalt en onderloopt, zijn voorde k-e simulaties deze punten
verdiept, zonder dat de komberging hierdoor noemenswaardig beïnvloed werd,
Stations
Tijdreeksen van de waterstanden zijn vergeleken voor 2D simulaties met het GROVE en het
FIJNE model voor TRIWAQ en TRISULA.
De positie van de raai wordt gegeven in de sectie over vertikale doorsnedes. Om een indruk
te krijgen van de vertikale gelaagdheid worden in één figuur de tijdreeksen gepresenteerd
voor de bodemlaag, een laag op 25%, een laag op 75% en het vrije wateroppervlak. Door
het gebruik van de o-transformatie bewegen de waarnemingspunten in de verticaal mee met
het vrije oppervlak.
Voor de posities in de verticaal waar metingen beschikbaar zijn, zijn tijdreeksen geplot van
meting versus berekening.
Met een varend schip zijn de zoutcortcentraties aan het vrije oppervlak gemeten. Omdat de
getijsnelheden groter zijn dan de snelheid van het schip, zijn de gemeten concentraties
teruggerekend naar hoog water, Hiervoor is gebruik gemaakt van een combinatie van een
analytisch snelheidsveld met gemeten snelheden. Het geeft een indruk van de grootte van
de zoetwaterbel voor de Hollandse kust.
Vertikale doorsnedes
Selectie uitvoer
• GROF rooster
• 20 lagen niet-equidistant
• algebraïsch model
hebben we gekozen als referentie voor de andere simulaties. Voor deze simulatie wordt alle
figuren gepresenteerd. Voor de andere simulaties is een selectie gemaakt. Deze selectie
bestaat uit;
Deze selectie geeft een goed beeld van de invloed van de parameters, op de resultaten.
4.3 Metingen
Stations
snelheidsmeters
zoutmeters
Bij het verkrijgen van ruimtelijke informatie over het saliniteitsveid is gebruikgemaakt van
een procedure om door varende schepen gemeten saliniteiten terug te rekenen naar een
referentietijd, onder een aanname over het snelheidsveld, zie het Data report HOLLAND
surveys, oktober 1990 (1992). Uit de beschikbare meetdata hebben we de volgende selectie
gemaakt;
watorioopkundig laboratorium [ wi 10
Gevoetigheidsonderzoek 3D-NoaRDWUKnAAl mode! VR7O7.94/Z691 maart 1994
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de uitgevoerde simulaties, met
daarbij de instelling van de belangrijkste parameters. In de laatste kolom staan de subnum-
mers van 4.4, waaronder de figuren behorende bij de simulatie zijn te vinden.
Dit rapport beschrijft de resultaten van een gevoeligheidsstudie voor een aantal fysische en
numerieke parameters in een 3D model van een zeegebied voor de Zuidhollandse kust waar
de Rijn uitstroomt in zee. Met het NOORDWUKRAAi-model is steeds de periode van iO tot
en met 18 oktober 1990 gesimuleerd. De model resultaten zijn vergeleken met metingen van
snelheid en saliniteit in de Scheveningenraai. In dit hoofdstuk geven we een korte samenvat-
ting van de uitgevoerde variaties en bespreken we de resultaten.
5.1 Samenvatting
Er zijn twee horizontale roosters beschouwd voor het kustgebied, waar de Rijn uitstroomt;
een FIJN rooster en een met een factor twee vergrofd rooster. Beide roosters zijn relatief fijn
bij de kust en rond de Nieuwe Waterweg. Richting open randen neemt de roosterafstand
geleidelijk toe.
• AEM
• ALG
• het k-L model
• het k-t model
De simulaties worden gestart van een initieel zoutveld dat homogeen is in de verticaal. De
invloed van deze aanpak op de resultaten is bekeken.
In het kader van de huidige studie is de gevoeligheid van de resultaten voor het 3D
NOORDWIJKRAAi-model onderzocht als een aantal numerieke en fysische parameters wordt
gevarieerd.
• Het stromingspatroon voor het GROVE en het FIJNE model tonen veel overeenkomst. Het
salinitettsveld aan het vrije wateroppervlak, verschilt voor het GROVE en FIJNE rooster
rond de monding van de Nieuwe Waterweg, omdat daar grote horizontale gradiënten
bij dezelfde verticale laagverdeling voorkomen. De vertikale gelaagdheid blijkt op het
GROVE rooster groter te zijn dan op het FIJNE rooster (vergelijk run g36 en run j36).
De afwijking voor de snelheidsmeter op een diepte van 12.0 meter lijkt groot, maar dat
hangt samen met de grote snelheidsgradiënten bij de bodem. Het model is daar 12.0
meter diep en de meter ligt dus in de bodemlaag. De positie varieert met de laagdikte.
waterloopkundig laboratorium | WL 5 — 2
Gevooligheidsonderzoek 3D-NOORDWIJKRAAI model VR707.94/Z691 maart 1994
Het lijkt erop dat het model daar ter plaatse te ondiep is, en dat de snelheidsmeter ten
onrechte wordt vergeleken met de snelheid van de bodemlaag.
De M2-fluctuaties zijn te groot om verklaard te kunnen worden uit het bewegen van
de positie van het concentratiepunt door de ff-transformatie. In de naverwerking is
: er geen korrektie voor de vertikale beweging van het rooster toegepast.
De korte M2-fluctuaties blijken ook niet samen te hangen met de modellering van
de Nieuwe Waterweg (run gg2) als een bron, die onafhankelijk van de getijfase zoet
water loost,
• De resultaten met 20 lagen, bleken nog bijzonder gevoelig voor de keuze van de
laagverdeling. Een aantal van 20 lagen is dus nog te gering. Een dunnere laag bij het
vrije wateroppervlak wordt aangedreven door de wind en de vertikale stratificatie neemt
toe (vergelijk g34 en g36).
Bij het gebruik van 10 lagen geeft de equidistante verdeling meer gelaagdheid, dan de
niet-equidistante verdeling (vergelijk g32 en g35). De laagdikte van 20% halverwege
de waterkolom is te groot om de dichtheidsgradiënt te kunnen beschrijven,
• Het algebraïsch mode! geeft meer vertikale stratificatie clan het k-L model (vergelijk g36
en g37, J36 en j37). De vertikale eddy viscositeit en de vertikale diffusiviteit blijken bij
het vrije oppervlak berekend met het k-L model groter te zijn dan met het algebraïsch
model. De advectiesnelheden van de bovenlaag zijn hierdoor kleiner.
De simulatie met het k-e model TRisuLA-versie 2.03, geeft geen vertikale stratificatie
(g39).
• De vertikale stratificatie lijkt sterk beïnvloed te worden door het windveld. Vergroting
van de windschuifspanningscoëff'iciënt Cd leidt tot meer vertikale stratificatie en de
: zoetwaterbel is in het horizontale vlak meer uitgestrekt (run g40), 'zogenaamde wind-
driven shear dispersion,'
waterloopkundig laboratorium | wi 5 — 3
Gevoellgheldsonderzoek3D-NoanDWUKNAAi model VR7O7.94/Z691 maart 1994
• In TRisuLA wordt in het algebraïsch model (AEM) de eddy viscositeit berekend als het
maximum van de eddy viscositeit volgens het algebraïsche model (ALG) gebaseerd op
schuifspanningssnelheden aan hodem en oppervlak en het zogenaamde Prandtl Mengweg-
lengte model (PML). Voor de gekozen wind- en getijcondities, voor het grootste gedeelte
van de periode en de meeste roasterpunten hl ijkt de eddy viscositeit gelijk te zijn aan
de eddy viscositeit berekend volgens ALG. Het algebraïsche model van TRIWAQ berekent
de eddy viscositeit volgens ALG. Resultaten van TRIWAQ en TRISULA met het algebraïsch
model kunnen dus vergeleken worden.
watnrlDopkundig laboratorium | WL 5 — 4
Gevoelioholctsonderzoek 3D-N00HUWUKHAAI model VR7O7.94/Z691 maart 1994
6 Referenties
Bakhmetev B.A.: Hydraulics of open ehannels. Eng. Soc. Monograph. McGraw-Hilf, 1932.
Baumcrt H. and Radaeh G.: Hysleresis of Turbulent Kinelic Energy in Nonrolational Tidal Ftows: A Model
Study, J. of Geophysieal Research, Vol. 97, pp 3669-3677, march 1992.
Blumberg, A.F., and Mellor, G.L.: Modelling Verüea! and Horizontal Diffusivities with the Sigma Coordinate
System, Monthly Weatlier Review, Vol. 113, augusl 1985.
Boogaard, H.F.P. van den, Gerritsen, H., Kcstcr, J.A.Th.M. van: On the comparison of TRISULA-3D forfour
turbulence models. An applieation lo the Irish Sca. Report DRLPT HYDRAULICS, Z482, december 1992,
Borst, J.C., Giessen A. van dor: Datarapporl stroommeelrainpagne (en aanvullende appendices), Noordwtjk
1985-1986. nota 0WAo588.Ul2,juni 1988.
Bos, W.G., Visser, A.W.; Rhinc Plunie Experiment, Data report Holland surveys, Oktober 1990. DGW-92,020,
1992.
Bos, W.G. e.a. : Rhine PLume Experiment 1992, Data report, MAST-0050-C, GWAO-93.118x, maart 1993.
Casulli V. and ChcngR.T.: A semi-implieit fmile difference model forthree-dimensional tidal cireulation. Proc.
2nd ASCR Conference on Estuarine and Coastal Mndeling, Tam pa, 1991.
DELFT HYDRAUUCS: TRISULA, A Simulalinn Proyrain for Hydrodynamic Flows and Transports in 2 and 3
Dimensions. User Guide, Release 2.0. Delll. May 1993.
Eckart, C. (1958): Properties of water. Par! 11. The eijnationof state of waler and sea waler al low temperalures
and pressures. American Journal of Science, 256, pp 225-240, 1958.
Forester, C.K. (1979): Higher Order Monotonie Conveolive Diflerence Sehemes. Journal of Compulattonal
Pliysics, Vol. 23, 1979, pp 1-22.
Jong de, P.: Analyse veldmetingen 1993 t.b.v. afregelen KIJMAMO (3D), conceptrapport Z59O-15, fase 2a,
Waterloopkundig Laboratorium|WL, decemher 1993.
Kernkamp, H.W.J., Kaaij, Th. van der; Op/.et enafregeling TKI.sut.A model HIJMAMO, rapport 2590, Waterloop-
kundig Laboratorium | WL, mei 1993.
Kester van, J.A.Th.M. and Stelling G.S.: Versnellen van TRI.SIJI.A-3D, rapport Z81, Waterloopkundig Laborato-
rium|WL, juni 1992,
Kester van, J.A.Th.M,, Uittenbogaard, R.E.,and Stelling G.S.: Some verifications of TRlSiil-A-311 with tlirec
turbulencc models. DRlJ'T HYDRAUl.irstfraf Report Z81, june 1993.
Kolmogorov A.N.; Equalions of turbulent motion in incompressible Huid. l/.v. Akad. Nauk. SSR, Seria
ftzichcskaVi., N0 1-2, pp. 56-58, 1942. Englishtranslalion: Imperial College, Mceh. Eng. Dept. Rept.
ON/6, 1969.
Kranenburg C,: Stability conditions fnr pradient-transporl models of turbulent density-stralified shcar flow,
Geophys. Astrnphys. Fluid Dynamics, Vol. 19, 1982, 93-104.
waterloopkundig laboratorium j WL 6 — 1
GevoalioheldaonderzoeK 3D'NQORDWIJKRAAI mode! VR7O7.94/Z691 maart 1994
Kuüper, E.V.L.: Bouw en afregcling van hel 2D(H)K(lsïSTROOK-modcl, Rijkswaterstaat, Dienst Gctudcwatercn,
rapport QWAO 93.123, juni 1993.
Leendertse, J.J, Liu S.K., A Three-dimensional model for Estuaries and Coastal Seas; Volume 2, Aspects of
Computation, Report of Rand Corporalion, R-1764-OWRT, june 1975.
Miles J,: Richarson's number revisited. In: Proc. 3rd Int. Symp. Stratified flows, February 3-5, Pasadcna,
California, 1987.
NikuradsoJ,: Strömungsgesetze in rauhen Rohren, VDI-Forsclningshetl261, Bei lage zu "Forschung auf dem
Geblete des Ingenieurwesens", Au.sgabe B, Band 4, Bcrlin, Juli/August, 1933.
Phillips, N.A.: A coordinate systcm having some special ndvantages for numericaJ forecasting. Journal of
Mcteorology, Voi. 14, 1957.
Prandtl L.: Über cin neues Formelsystem fürdieaitsgebiidcleTurbulenz, Nachr. Akad. Wiss., Göttingcn, Math.
Phys. Klasse, p.6, 1945,
Richardson L.F.: The supply of energy from and to almosphorie cddies. Proc. R. Soo, London, A97, pp. 345-
373, 1920.
Robackiewicy. M.: Numerieal cxperimenls with Ï'HISUI.A is oase of wind driven currents, NUFFIC-report, junc
1993.
Simonin O., Uittenbogaard R.E., Baron F., and Vinllot P.L.: Possihilitica and timitations to simulatu turbulent
fluxes of inass and mo ment urn, easured in a slcady slralifiud mixing layer. In: Proc XXIII IAHR
Congrcss,Ottawa, August 21-25, puhlishcd hy nalional Research Councii Canada, pp. A55-A62,1989.
Stelling G.S.: On the construction of computational meihods for shallow water flow problcms. Rijkswaterstaat
Communications no, 35, Tho Haguc, The Netherlands, 1984,
Stelling G.S. and Leendertse J,J,: Approximation of Convcction proecsses by eyelic AOI methods., Proc. 2nd
ASCE Conference on Esluarinc anti Cnasliil Mndcling, Tamps, 1991.
Stelling, G.S,, Uniformering van WAQUA-rckenmuIines inclusicfdroogvollen en weer onderlopen, rapport Z266,
Waterloopkundig Laboratorium |WL, mei 1991.
TaylorG.I,; Effect of variationindensity on the stahilily ofsuperiioscdstruamsof (luid. Proc. Camb. Phil. Soc,
23, pp. 730-731; Seie-nlific Papers 2, pp. 219-239, 1931.
Thatcher, M.L., Harleman, R.F.: A inathomatieal model lor the prediction of unstcady salinily intrusion in
estuaries. Massachusetts Institutc of Technology, Report no 144, February 1972.
Uittenbogaard, R,E,, Koster, J.A.Th.M. van. Stelling G.S.; Implementation of threc turbulence models in
TR1SUI.A for rectangular horizontal grids. Including 2DV-testcascs, n r x n ' HYRRAUUCS Report Z162,
May 1992.
Uiltenbogaard, R.E.: A preparatory study on Largc Eddy Simulation and long term coinputalions of free surfacc
fiowswitli3D-models; wilhemphasisonphysicalmoilelling research. |)liLFTHYDRAULrcsReportZl62-
22, June, 1992
Uittenbqgaard, R.E., Kester, J.A.Th.M. van, Stelling G.S.: Sigma-tranjiformation in TRISHUA compared wilh
horizontal layers in TRPWAQ. Phase l: 2DV-testcases. Rijkswaterstaat DOWWELPTHYDRAUUCS Report
Z413, April 1993.
Uittenbogaard, R.E.: Testing some damping l'unction.s for mixing-length turbulenee models OP.i.t
Report-Z721, oktober 1993. Z672: HydrodynamiesofGdansk Bay by 3D model. Dm.PTHYDRAtJUCS,
Report Z672, Januari 1994,
waterloopkundig laboratorium | wi 6 — 2
Gevoellgheidsonderzoek 3D-r-JO0HI)WIJKHA/U model VR707.94/Z691 maart 1994
Zoals al opgemerkt in Van Kester e.a. (1993) en Uittenbogaard (1993) kan het gebruik van
dempingsfuncties leiden tot getrapte vertikale snelheids- en saliniteitsprofielen. Ook de
berekende snelheidsprofielen en saliniteitsprofielen voor de Zuidhollandse kust ter plaatsen
van de zoet waterbel vertonen bij "redelijke gelaagdheid" een getrapte vorm. In Van Kester
e.a. (1993) en Uittenbogaard (1993) wordt een analyse van de oorzaak van dit fenomeen
gegeven.
Kernpunt is eigenlijk het volgende. Dempingsfuncties worden verkregen door analyse van
metingen ("curvefitting"). Het leidt tot functies, die vervolgens in een numeriek/mathema-
tisch stromings- en/of transportmodel gebruikt worden, De keuze van de vorm van de functie
kan invloed hebben op de eigenschappen van het mathematische model. Ook Kranenburg
(1982) heeft deze problematiek al besproken.
a.2 Impulsvergelijking
ie
Ri - -i-JÈ-2
P (du\
(II
Voor stabiele stratificatie is het Richardson getal positief en de mengweglengte moet
verminderd worden (Mamayev), zieUittenbogaard (1992), Voor een niet stabiele stratificatie
is het Richardson getal negatief, versterkt de zwaartekracht de vertikale uitwisseling en de
waterloopkundig laboratorium j WL A — 1
Gevoeligheldaanderzoek 3D-NQ0HDWUKflAAi model VR7O7.94/Z691 maart 1994
exp(-2.3 Ri) ;
m ;/ö<0
(a.3)
Ba
du df dz (a.4)
•Am-*?
dt dz
Wil de dempingsfunctie f(Ri) voor een stabiele gelaagdheid (Ri > 0), een stabiele diffusiever-
gelijking opleveren dan moet de coëfficiënt voor de tweede afgeleide positief zijn. Dit levert
de volgende eis op voor f:
(a.5)
De dempingsfunctie uit (a.3) voldoet aan deze eis. Om het gedrag van de dempingsfunctie
ineen numeriek model te testen, is het volgende stelsel differentievergelijkingen onderzocht;
k e {2, 3 K_-l}
500
(a.7)
+1
«; =0.0
(a.8)
waterloopkundig laboratorium | WL A - 2
Gevgeliflheld6ondef7oek3D-NO0RDWUKflAAl modül VR7O7.94/Z691 maart 1994
In ons numerieke testmodel wordt voor de berekening van het gradiënt Richardson getal een
constante lineaire dichtheidsverdeling aangenomen, met een sprong vanO.5 kg/m3 halverwege
de waterkolom. Het dichtheidsverschil tussen oppervlak en bodem is 2.5 kg/m3. Voor de
numerieke parameters worden de volgende waarden gekozen: 40 lagen, Az = 0,5 meter,
tijdstap At=20 seconde.
De oplossing van dit stelsel levert een "getrapt snelheidsprofiel" op, dat per laag bovendien
met 2At-golf slingert in de tijd.
Het gebruik van een exponentiële functie blijkt tot "stijf" gedrag te leiden. De viscositeit
slingert tussen 0 en zeer groot. Conclusie niet een analytische maar een differatie - instabili-
teit.... toch?
a.3 Transportvergelijking
(8.10)
Parameter crv is het Prancltl-Schmidt getal. De numerieke waarde hangt af van de stof x. Voor
het algebraïsch modet, wordt het Prandtl-Schmidtgetal beïnvloed door de vertikale stratifica-
tie. Het breidt de toepasbaarheid van het algebraïsche model uit tot zwak gestratificeerde
stromingen. In het algemeen luidt de uitdrukking voor het Prandtl-Schmidt getal:
De waarde van o^ hangt van de stof af. Het is een constante, Fo(-) is een zogenaamde
dempingsfunctie, die afhangt van de vertikale stratificatie via het gradiënt Richardson getal
Ri, (a.2), Simonin e.a., (1989).
InTRisuLA wordt voor zout en temperatuur a x „=0.7 gesteld. In het algebraïsche model wordt
voor de dempingsfunctie Fo(Ri) de volgende Munk-Anderson relatie gebruikt:
waterloopkundig laboratorium | wi A — 3
Gevoeliaheictsonderzoek3D-NOORDWUKRAAt model VR707.94/Z691 maart 1994
; Ri.Q
(1 + 10«0 0 l S (a.12)
1. ; Ri<0
Si { dz
Wil dedempingsfiinctieg(Ri) vooreen stabiele gelaagdheid (Ri > 0), een stabiele diffusiever-
geüjking opleveren dan moet de coëfficiënt voor de tweede afgeleide positief zijn. Dit levert
de volgende eis voor g op:
De dempingsfunctie uit (a.12) voldoet voor Ri >0.28 niet aan deze eis. Om het gedrag van
de dempingsfunctie in een numeriek model te testen, is het volgende stelsel differentieverge-
lijkingen onderzocht:
Af
k € {2,3 KmaK-l}
Bij het vrije oppervlak en de bodem wordt een zogenaamde "geen flux" randvoorwaarde
toegepast:
(a.17)
watertoopkundlfl laboratorium | wi A — 4
Govoe|[gholdsonderzoek3D-NOOHDWIJKRAAI model VR7O7.94/Z691 maart 1994
Voor de berekening van het gradiënt Richardson getal wordt een lineair snelheidspvofiel
aangenomen. Het snelheidsverschil tussen oppervlak en bodem is 0,4 m/s. Als beginvoor-
waarde voor de dichtheid wordt een constante lineaire dichtheidsverdeling aangenomen, met
een sprong van 0.5 kg/m3 halverwege de waterkolom. Het dichtheidsverschil tussen opper-
vlak en bodem is 2,5 kg/m3, Voor de numerieke parameters worden de volgende waarden
gekozen: 40 lagen, Az = 0.5 meter, tijdstap At=20 seconde.