Professional Documents
Culture Documents
Blink Uit Antwoorden
Blink Uit Antwoorden
Blink uit
In eenvoudige stappen
van NT2-niveau A2 naar B1
Antwoorden
Inhoudsopgave
Thema 1 Relaties 3
Thema 2 Mijn buurt 6
Thema 3 Vrije tijd 10
Thema 4 Vervoer 14
Thema 5 Vakantie 17
Thema 6 kappen
met
kappen
Natuur 20
Thema 7 Gezondheid 24
Thema 8 Veiligheid 28
Thema 9 Onderwijs organisatie 33
WIJ G
OPEN
AAN W
EER NAA
R SCHOOL
DAG
5 A
1 niet waar 4 niet waar
2 waar 5 waar
3 waar 6 waar
B
1 B 3 D
2 A 4 C
C
1 C 3 D
2 B 4 A
6 A
1 A
2 A
3 B
B
1 E 4 F
2 D 5 B
3 A 6 C
7 A
1 Esther is 19.
2 Ze woont in Rotterdam.
3 Ze zit op de kappersvakschool.
4 Bij een goede kapsalon werken en haar eigen kapsalon
openen.
5 Ze gaat graag met vrienden naar een kroeg of een
bandje, maar ze kan ook thuis genieten van een mooie
film of een leuk boek.
B
1 D 4 F
2 A 5 E
3 B 6 C
15 1 getrouwd 6 blij
2 gezin 7 moe
3 vriendin 8 relatie
4 uitnodigen 9 tijdschrift
5 kennismaken 10 afspraak
17 A
1 Hij is de buurman van Rob.
Hij speelt trompet .
Hij is vrijgezel.
Hij heeft twee huisdieren, een hond en een kat .
Hij werkt als buschauffeur .
18 B
1 waar 5 waar
2 niet waar 6 niet waar
3 waar 7 niet waar
4 niet waar 8 waar
C
1 D 5 E
2 A 6 C
3 G 7 B
4 F
21 C
1 Heb jij geduld met kleine kinderen? (hebben)
2 Ik ga mijn vriendin ten huwelijk vagen . (vragen)
3 Hij geeft een feest voor zijn verjaardag. (geven)
4 Doe je de groeten aan je moeder? (doen)
5 We maken vaak een praatje met de buren. (maken)
6 Hij vindt het makkelijk om vriendschappen te sluiten . (sluiten)
22 B
3 Er = grapjes
4 Er = je keuze
5 Er = je eigen land
C
1 Sorry, ik kan daar niet om lachen . (lachen)
2 Volgens mij is hij verliefd op je. (zijn)
3 Lijken jullie veel op elkaar? (lijken)
4 Ik heb spijt van mijn fouten. (hebben)
5 Hij makdenkten nog vaak aan haar. (denken)
3 B
1 B Nee, ik heb ze niet gezien.
A Hè, waar kunnen ze nou zijn?
2 B Nee, ik heb hem niet gezien.
A Hè, waar kan hij nou zijn?
3 B Nee, ik heb hem niet gezien.
A Hè, waar kan hij nou zijn?
4 B Nee, ik heb hem niet gezien.
A Hè, waar kan hij nou zijn?
5 B Nee, ik heb het niet gezien.
A Hè, waar kan het nou zijn?
6 B
1 – Ik ruim de post op. – Ik heb de post opgeruimd.
2 – Ik werk in de tuin. – Ik heb in de tuin gewerkt.
3 – Ik ga naar de markt. – Ik ben naar de markt
gegaan.
4 – Ik zet de vuilniszakken – Ik heb de vuilniszakken
buiten. buiten gezet.
5 – Ik repareer een fiets. – Ik heb een fiets gerepareerd.
8 A
1 De ouders en de kinderen van de Agatha Snellenschool
en speeltuin, de bezoekers van het Zocherpark en de
bewoners van het Museumkwartier.
2 De gemeente wil een groot afvalstation en een bushalte
plaatsen.
3 Dit zorgt voor onveiligheid door rondzwervend glas en
vuil. Ook verdwijnt er veel groen in het Zocherpark. Er
zal zwaar vrachtverkeer in de gevaarlijke bocht naast
de school en de speeltuin zijn. En de bushalte op de hoek
Wijde Doelen / Ledig Erf zorgt voor files en onveilige
situaties.
4 Ze vragen de gemeente om geen afvalstation te plaatsen
bij het Zocherpark en om geen bushalte te plaatsen in de
nauwe Wijde Doelen.
B
1 B 3 D
2 A 4 C
9 A
1 B 3 A
2 C 4 A, B, D en F
B
1 D 4 C
2 E 5 A
3 B 6 F
17 1 sleutel 6 gestreept
2 apparaat 7 excuses
3 uitdoen 8 repareren
4 huishouden 9 boodschappen
5 vuilniszak 10 boor
19 B
1 waar 5 waar
2 niet waar 6 niet waar
3 niet waar 7 waar
4 waar 8 waar
C
1 E 5 C
2 D 6 G
3 F 7 B
4 A
D
1 C 4 E
2 F 5 B
3 A 6 D
C
1 A, C, D en F 4 B
2 C 5 B
3 A
22 C
1 Kun je de wekker nog even zetten ?
2 Als jullie rommel maken , moeten jullie het ook opruimen.
3 Waar doe jij je boodschappen?
4 Ik kook meestal, en mijn vrouw doet de afwas.
5 Bied je excuses maar even aan.
6 Ik nem elke ochtend een douche.
23 B
1 Er = het Nederlandse weer
2 Er = de Nederlandse cultuur
C
1 Bemoei je met je eigen zaken!
2 We moeten wel rekening houden met de buren.
3 Ik verbaas me over het aantal fietsen in Nederland.
4 Hij is nu wel gewend aan de nieuwe buurt.
5 Ouders hebben niet altijd genoeg aandacht voor hun kinderen.
4 A
1 We gaan naar een restaurant om uit eten te gaan .
2 Zullen we naar een café gaan om koffie te drinken .
3 Ik ga naar het museum om een tentoonstelling te bezoeken .
4 Hij gaat naar de markt om boodschappen te doen .
5 Ze gaan naar het zwembad om te zwemmen .
5 A
1 We hebben koffie gedronken .
2 Ik heb een film gekeken .
3 Hij heeft boodschappen gedaan .
4 De kinderen hebben gezwommen .
5 We hebben gedanst .
6 Ik heb gewandeld .
7 De vrienden hebben gepicknickt .
8 We hebben gefietst .
9 Ik heb gezeild .
10 We hebben gevaren .
6 1 Tv kijken en internetten
2 15 procent
3 Ruim 800 euro per jaar
4 10 procent
5 Ruim 8 uur
7 A
1 Lezen
2 Ballet
3 Hardlopen
5 Bloggen
B
1 E 4 F
2 A 5 C
3 B 6 D
C
1 C 3 A
2 B 4 D
D
1 C 4 A
2 E 5 D
3 F 6 B
14 1 strand 6 reserveren
2 concert 7 buiten
3 gezellig 8 pretpark
4 hobby 9 tuinieren
5 bioscoop 10 wandeling
17 A
1 B 4 B
2 B 5 C
3 C
B
1 31 6 165.000
2 De helft 7 1909
3 14 8 37 miljoen
4 700 9 34
5 1970 10 37 meter
C
1 E 4 F
2 C 5 D
3 B 6 A
20 C
1 Hij maakt graag muziek.
2 Heb jij interesse voor techniek?
3 Ik heb een tafel voor twee personen gereserveerd .
4 In het weekend bestellen we vaak een pizza.
5 Jullie kijken te veel televisie. Ga nu maar lekker buiten spelen.
6 De kinderen spelen graag voetbal. (spelen)
21 B
1 Er = de vakantie,
2 Er = Nederlandse muziek
3 Er = spruitjes
4 Er = stroopwafels
5 Er = jouw hobby’s
C
1 Ik luister graag naar rockmuziek.
2 Mijn kinderen zijn gek op chocola.
3 Volgens mij heb je een hekel aan die man.
4 We zijn echt geïnteresseerd in tuinieren.
5 Verheugen jullie je op het Sinterklaasfeest?
schommelen
de hond uitlaten
voetballen
5 1 H 5 D
2 G 6 A
3 F 7 B
4 E 8 C
8 A
1 niet waar 4 niet waar
2 waar 5 niet waar
3 niet waar
9 A
1 A 3 C
2 C 4 B
B
1 C, b 3 D, d
2 A, c 4 B, a
10 A
1 Omdat hij onwel was geworden.
2 Nee
3 Hij is zelf in de cabine geklommen en heeft het stuur
overgenomen.
4 Hij is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
5 Nee
B
1 D 4 B
2 A 5 C
3 E
18 1 ongeluk 6 vertrekken
2 stoplicht 7 overstappen
3 rijbewijs 8 links
4 pech 9 slagen
5 gekeurd 10 zakken
B
1 C 4 A
2 B 5 D
3 E
23 C
1 Ik breng de kinderen ’s ochtends naar school.
2 Mijn vriend haalt ze ’s middags weer op.
3 We hebben de verkeerde afslag genomen .
4 Is je OV-chipkaart opgeladen ?
5 De vlucht heeft een vertraging van veertig minuten.
6 Hij neemt elke ochtend om acht uur de bus.
25 B
1 Er - het ongeluk
2 Er = het lawaai
3 Er = pizza
4 Er = dat onbeschofte gedrag
C
1 Sorry, maar we hebben erg veel last van de muziek.
2 Hij ergert zich altijd aan de hond van de buren.
3 Ik heb trek in een kroket.
4 Het heeft geen zin om boos te zijn op de conducteur.
5 Het kind schrikt van het lawaai.
1 B
1 De vrouw is aan het zonnen.
2 Het meisje is aan het lezen.
3 Het kind is een zandkasteel aan het maken.
4 De jongen is een ijsje aan het eten.
5 Ze zijn met de hond aan het wandelen.
6 Ze zijn schelpen aan het zoeken.
7 Het kind is naar boten aan het zwaaien.
8 De man is naar de zee aan het kijken.
B
1 D 4 E
2 A 5 C
3 B
C
1 D 3 A
2 B 4 C
15 1 strand 6 zonnebril
2 zwemmen 7 paspoort
3 ijsje 8 klacht
4 wintersport 9 pech
5 koffer 10 reizen
17 B
Voordelen van kamperen Nadelen van kamperen
Het buitenleven is gezond. Soms is het koud.
Het leven op de camping is rustig. Soms regent het.
Je kunt nieuwe mensen ontmoeten. Je hebt niet veel ruimte in de tent.
Kamperen is niet duur. Je hebt weinig privacy.
Soms is er geluidsoverlast.
Er is minder comfort dan thuis.
B
1 B 4 C
2 D 5 A
3 E
20 C
1 Deze tent kun je heel makkelijk opzetten .
2 Schiet nou op! Straks missen we de vlucht.
3 Zal ik twee nachten in dat hotel boeken .
4 Ik moet de koffers nog pakken .
5 Hij heeft dit jaar niet al zijn vakantiedagen opgenomen .
6 Maak je een paar leuke foto’s?
21 B
1 Daar = een ijsje 4 Er = de zon
2 Er = de Nederlandse werkcultuur 5 Er = de zon
3 Er = je auto
C
1 De kinderen hebben erg veel zin in het schoolreisje.
2 We zijn aan het sparen voor een nieuwe bank.
3 Ik verlang naar mijn familie.
4 Hij is erg gevoelig voor kritiek.
5 We moeten ons een beetje aanpassen .
2 B
1 De huizen in mijn land zijn goedkoper dan de huizen in
Nederland.
2 Het zand in de Sahara is geler dan het zand op het strand in
Nederland.
3 De provincie Gelderland is groter dan de provincie Groningen.
4 Het landschap in Friesland is kaler dan het landschap in
Limburg.
5 De temperaturen in Spanje zijn hoger dan in Nederland.
C
1 Dolfijnen zijn slimmer dan panda’s.
2 Panda’s zijn dommer dan dolfijnen.
3 Het landschap in Friesland is vlakker dan het landschap in Lim-
burg.
4 Het klimaat in Nederland is natter dan het klimaat in mijn land.
5 Deze verf is witter dan die verf.
9 A
1 niet waar 6 niet waar
2 niet waar 7 niet waar
3 waar 8 niet waar
4 waar 9 waar
5 waar 10 waar
B
1 C 4 D
2 A 5 B
3 E
1 B 4 A
2 E 5 C
3 D
17 1 natuur 6 temperatuur
2 dier 7 rivier
3 berg 8 strand
4 woestijn 9 sneeuw
5 landschap 10 milieu
19 1 B 5 B
2 A 6 C
3 A, C, E 7 B
4 A 8 A
20 B
1 B 4 C
2 D 5 A
3 E
C
1 Er liggen duizenden visnetten.
2 Vissersboten verliezen ze.
3 De dieren komen vast te zitten en gaan dood.
4 50.000 kilo
24 B
1 Er = de boten,
3 Er = het Nederlandse landschap
5 Er = het mooie weer
C
1 Hij kijkt graag met zijn verrekijker naar vogels.
2 Als we wandelen, genieten we van de kleuren van het bos.
3 We houden van de Waddeneilanden. Daar gaan we vaak naartoe.
4 Ik hoop dat we morgen kunnen zeilen. Dat hangt af van de
sterkte van de wind.
5 Het Nederlandse klimaat kun je niet vergelijken met het kli-
maat in mijn land.
2 C
1 Als ik jou was, zou ik minder televisie kijken.
2 Als ik jou was, zou ik minder alcohol drinken.
3 Als ik jou was, zou ik minder suiker eten.
4 Als ik jou was, zou ik gaan fietsen.
5 Als ik jou was, zou ik meer vrienden maken.
3 A
1 B
2 A
3 C
4 A
1 Edwin de Vaal, huisarts in Nijmegen.
2 Dan worden we te zwaar, waardoor we eerder ziek kunnen
worden.
3 Dertig minuten per dag
4 Door ons leven in het verleden zijn we lui geworden.
5 Omdat je pas na een tijdje iets van de effecten merkt.
6 Creëer nieuwe routines. Plof na het eten niet standaard op de
bank voor de televisie, maar maak een ommetje. Neem de fiets in
plaats van de auto. Of parkeer wat verder van je bestemming af
en loop het laatste stuk. Neem de trap in plaats van de lift.
7 Als je samen beweegt, is het moeilijker om de sportafspraak af te
zeggen.
B
1 C 4 A
2 B 5 E
3 D
C
1 D 4 C
2 F 5 E
3 A 6 B
12 1 gezond 6 energie
2 hardlopen 7 verzekering
3 advies 8 voeding
4 afvallen 9 ontspanning
5 bewegen 10 kiespijn
14 welvaart
een mooie auto
veiligheid
een groot huis
vrijheid mogelijkheid om te kiezen
mooie kleding geven en nemen
sporten
leuke dingen doen
kinderen lekker eten balans tussen werk en privé
een mooie baan moeder
een goede relatie hebben
geld familie
nieuwe dinge
n leren
B
1 D 5 A
2 B 6 C
3 G 7 F
4 E
1 G 5 B
2 D 6 F
3 A 7 E
4 C
C
We krijgen veel informatie over gezonde voeding.
Biologische groente helpt om niet ziek te worden.
De consument vindt luizen in de andijvie niet fijn.
Rupsen zijn altijd het slachtoffer.
18 C
1 In Nederland moet je een ziektekostenverzekering afsluiten .
2 Hij heeft vaak hoofdpijn.
3 Ik heb een afspraak met een fysiotherapeut gemaakt .
4 Ik doe niet genoeg aan sport.
5 Neem je je medicijnen wel op tijd?
6 U poetst uw tanden niet goed genoeg.
19 B
1 Er = mijn planten
2 Er = de uitslag
3 Er = alcohol
4 Er = haar ziekte
5 Er = roken
1 A
1 Kleine kinderen ______ mogen niet bij het water ______ spelen.
2 Laat ______ baby’s niet in je eigen bed ______ slapen. Leg ze in hun
wiegje.
3 Laat ______ kinderen niet in de keuken ______ spelen, als er hete pan-
nen op het vuur staan.
4 Kleine kinderen ______ mogen niet aan het stopcontact ______ zitten.
5 Kinderen ______ mogen niet zonder gordel ______ in de auto ______
zitten.
B
1 Laat ______ kleine kinderen niet alleen _______ de trap _______ op gaan.
2 Kleine kinderen ______ mogen niet te hoog ______ in een klimrek
______ gaan.
2 A
1 Een kind van zeventien mag alcohol kopen.
Een kind van zeventien mag geen alcohol kopen.
2 Je mag softdrugs gebruiken.
Je mag geen softdrugs gebruiken.
3 Je mag harddrugs gebruiken.
Je mag geen harddrugs gebruiken.
4 Vrouwen mogen stemmen.
Vrouwen mogen niet stemmen
5 Mannen mogen met mannen trouwen, en vrouwen met
vrouwen.
Mannen mogen niet met mannen trouwen, en vrouwen niet
met vrouwen.
3 A
1 E 4 A
2 C 5 B
3 D
B
1 B 4 D
2 E 5 C
3 A
4 1 A 3 B
2 C 4 C
5 A
1 waar 5 niet waar
2 niet waar 6 waar
3 niet waar 7 niet waar
4 waar
B
1 C 4 E
2 A 5 D
3 B
C
1 E 4 A
2 B 5 D
3 F 6 C
12 1 inbraak 6 maatregel
2 gordel 7 controleren
3 helm 8 rookmelder
4 voorrang 9 camera
5 nooddeur 10 diefstal
14 A
1 C 3 B
2 B 4 A
B
1 B 3 D
2 C 4 A
C
1 D 5 E
2 A 6 C
3 B 7 F
4 G
Juist door het verplichten van een fietshelm lijkt het alsof
X fietsen heel gevaarlijk is.
C
1 Een goede helm moet licht zijn, goed op je hoofd passen en je
slapen bedekken.
2 Pro Velo is tegen het verplichten van een fietshelm.
3 Meer op elkaar letten in het verkeer, meer fietsverkeer en een
betere fietsinfrastructuur.
17 C
1 De gemeente geeft bewoners advies over inbraakpreventie.
2 Ik wil een klacht indienen over een gevaarlijk kruispunt in mijn
buurt.
3 We gaan nieuwe rookmelders installeren .
4 Onze buren maken vaak ruzie.
5 In het casino loop je het risico al je geld te verliezen.
6 Wil jij de schuurdeur nog even op slot doen ?
C
1 Mijn man is echt bang voor spinnen. Ik moet ze altijd vangen.
2 We zijn in 2019 uit ons land naar Nederland gevlucht .
3 De leerlingen houden zich op school niet goed aan de regels.
4 Er is gewaarschuwd voor harde windstoten. Aan de kust wordt
het windkracht 7.
5 Ik denk er nog even over na.
OPEN
AAN W
EER NAA
R SCHOOL
DAG
1 B
1 Hoe veel leerlingen zitten er in het eerste jaar?
2 Waar kun je stage lopen?
3 Wanneer begint de opleiding?
4 Wat vinden de leerlingen het interessantste / moeilijkste /
leukste vak?
5 Waarom kiezen veel mensen voor deze opleiding?
6 Wie kan me helpen, als ik vragen heb over studiefinanciering?
7 Voor welke datum moet ik me aanmelden?
C
1 Ik wil graag weten, wat leerlingen het leukste vak vinden .
2 Kunt u me vertellen, waarom veel mensen voor deze
opleiding kiezen ?
3 Weet u misschien, wie me kan helpen, als ik vragen heb over
studiefinanciering ?
4 Ik wil graag weten, voor welke datum ik me moet
aanmelden .
5 Weet u misschien, wat deze opleiding aan boeken en
lesgeld kost ?
6 Kunt u me vertellen, hoe de begeleiding op school is ?
7 Kunt u me vertellen wat de toelatingseisen voor deze
opleiding zijn ?
2 C
1 Ik wil graag weten, of ik makkelijk werk kan vinden na
deze opleiding .
2 Kunt u me vertellen, of leerlingen veel samen werken ?
3 Kunt u me vertellen, of er een gezellige sfeer op school is ?
4 Weet u, of er veel praktijklessen zijn ?
5 Ik wil graag weten, of ik veel toetsen krijg .
6 Kunt u me vertellen, of ik stage moet lopen ?
7 Ik wil graag weten, of ik tijd heb voor een bijbaantje .
4 A
1 waar 5 waar
2 niet waar 6 waar
3 niet waar 7 niet waar
4 waar
B
1 F 5 E
2 D 6 C
3 G 7 A
4 B
12 1 onderwijs 6 praktijkles
2 stage 7 cursus
3 opleiding 8 inschrijven
4 toets 9 klaslokaal
5 bijbaantje 10 informatie
14 A
1 Biologie, Science en Programmeren
2 In maart
3 Omdat er zo veel scholen in de buurt zijn.
4 Vanwege haar twee broers die op verschillende scholen zitten.
5 Een gezellig gebouw en speciale lessen.
6 A
7 Met extra leuke dingen, versieringen en snoep.
C
1 B 3 C
2 A
15 B
4 7 9 6 10 11
1 2 3 5 8
C
1 B, C, D
2 C
3 Een rondleiding aanvragen in zowel een grote als een kleine
school, in gesprek gaan met ouders van beide scholen en je
inlezen op de website.
18 C
1 Hij geeft antwoord op de vragen van de leerlingen.
2 Jullie mogen altijd vragen stellen .
3 We bezoeken samen de open dag op 11 april.
4 Kunt u wat meer informatie geven over de opleiding?
5 Nadia volgt een workshop over sieraden maken.
6 Geef je ook kookworkshops?
C
1 Heb jij je al bij die opleiding ingeschreven ?
2 Er nemen 1600 mensen deel aan de marathon.
3 Hij heeft zich goed op zijn rijexamen voorbereid .
4 De school moet dit jaar extra bezuinigen .
5 Ik maak me niet zo’n zorgen over mijn schoolresultaten. Het
komt wel goed.
6 1 C 4 C
2 B 5 C
3 C
7 A
1 Tien kinderen.
2 Op vrijdagmiddag.
3 Ja.
4 Ze wil op vakantie naar China met haar familie en dan kan ze hun
rondleiden.”
5 De docent is 33?
6 Op 29 basis- en middelbare scholen.
7 Voor de liefde.
8 Ze was lerares Engels.
9 170.
10 Om iets nieuws te proberen.
13 1 leerling 6 oefening
2 toets 7 spreekbeurt
3 huiswerk 8 belangstelling
4 voorbereiden 9 uitdaging
5 docent 10 pauze
15 1 Zes
2 Ze hebben goed geleerd.
3 De voorgerechten maken.
4 Later dit jaar
5 Voor gasten van het restaurant van de school.
6 Drie gangen
7 Ze vinden het beroep leuk en eten is lekker.
8 Ja
9 Doorleren of gelijk geld verdienen.
16 1 C 6 C
2 B 7 B
3 A 8 B
4 C 9 C
5 C
20 B
1 Er = rekenen
2 Er = het theorie examen
3 Er = je huiswerk
4 Er = vraag 3
5 Er = het huiswerk
C
1 Hij stelt altijd slimme vragen.
2 De cursist geeft het goede antwoord.
3 Ik hoop dat ik voor het examen slaag .
4 Ik ben echt slecht in Engels. Dat vind ik een moeilijk vak.
5 De kinderen concentreren zich op de toets.
5 B
1 Zou jij deze planken doormidden kunnen zagen?
2 Zou jij twee gaatjes in de muur kunnen boren?
3 Zou jij de tuin kunnen schoffelen?
4 Zou jij dit document vijf keer kunnen kopiëren?
5 Zou jij de ramen kunnen lappen?
B
1 D 5 B
2 G 6 F
3 A 7 C
4 E
C
1 B 3 C
2 A
8 1 B 4 C
2 B 5 C
3 A 6 C
13 1 stage 6 organiseren
2 timmerman 7 schaar
3 schoonmaker 8 hamer
4 boren 9 opdracht
5 knippen 10 rapporteren
15 1 A 3 C
2 C 4 B
18 B
1 Er = je stage
2 Er = stagemogelijkheden
5 Er = jouw boor
C
1 Met welke taak zal ik beginnen ?
2 Ik ben bezig met het opruimen van het magazijn.
3 Ik zal me even voorstellen . Ik ben Mark.
4 Informeer jij even of die bestelling vandaag nog binnenkomt?
5 We maken hier gebruik van oude bouwmaterialen.
8 A
1 Feel Flex
2 Voor Monteur Elektrotechniek
3 Voor een vaste baan
4 € 2600 - € 3200 per maand
5 Voor 40 uur per week
6 Dat kan allebei
7 Je monteert en installeert installaties op basis van tekeningen, je
geeft wijzigingen door en je coacht nieuwe monteurs.
8 Ja, je hebt doorgroeimogelijkheden.
9 Een MBO-diploma elektrotechniek
10 Dat zou fijn zijn.
11 Ja
12 Ja
13 Je moet probleemoplossend en veilig kunnen werken en je moet
goed kunnen samenwerken.
1 D 4 A
2 B 5 D
3 E
9 1 C 4 A
2 A 5 D
3 C
16 1 vacature 6 rijbewijs
2 contract 7 baan
3 salaris 8 werkervaring
4 collega 9 project
5 solliciteren 10 leidinggevende
18 A
Tim Rob Kasia Marjolein Thomas
19 A
1 Omdat haar zoontje nog steeds een paar keer per nacht wakker
is.
2 4 maanden
3 16 weken
4 58 weken
5 Ze krijgen 90 procent van hun salaris.
6 Die zitten al op de middelbare school. Als ze thuiskomen, gaan ze
zelf huiswerk maken, of ze spreken met vrienden af. Ze zien elkaar
eigenlijk vooral bij het avondeten.
7 Ze vindt haar werk belangrijk voor de gezelligheid, en ook dat je
je eigen salaris hebt.
8 Nee
9 Ja
B
1 C 4 D
2 A 5 B
3 E
1 E 4 A
2 C 5 D
3 B
C
1 B 3 D
2 A 4 C
22 B
4 Daar = de cirkelzaag
C
1 Hij heeft veel ervaring met tuinieren.
2 Heb jij al een keer gesolliciteerd in Nederland?
3 Ik heb vandaag met veel collega’s kennisgemaakt .
4 Zij heeft het werk om 17.00 uur aan haar collega overgedragen .
5 A Kan ik je al feliciteren met je nieuwe baan?
B Ja, ik ben aangenomen!
B
1 B 4 C
2 E 5 D
3 A
1 E 4 D
2 C 5 B
3 A
8 1 C 4 B
2 A 5 B
3 A 6 C
16 1 schilder 6 samenwerking
2 repareren 7 werkrooster
3 opdracht 8 winst
4 inwerken 9 verantwoordelijk
5 overdragen 10 plezier
18 A
1 1 Politieagent
2 Brandweerman
3 Vuilophaler
4 Militair
5 Verpleger
19 1 B 5. C
2 C 6 B
3 B 7 B
4 B 8 A
22 C
1 Je voert je taken altijd heel goed uit.
2 We nemen om tien uur koffiepauze.
3 Hij geeft goed leiding.
4 Volgend jaar willen we vijf procent meer winst maken .
5 Nederlandse bedrijven doen veel zaken met Duitsland.
6 Mag ik vragen hoeveel jij verdient ?
23 B
1 Er = mijn mail
2 Er = computers
3 Er = de inkoop
4 Er = je werk
C
1 Ik ben verantwoordelijk voor de afdeling groente en fruit.
2 Hij werkt vaak samen met Bram.
3 Heb jij verstand van kopieerapparaten?
4 Hij reageert altijd te laat op zijn mails.
5 Hebben jullie plezier in jullie werk?
3 B
1 Ik vind dat online winkelen beter dan in een winkel is .
2 Ik vind dat je altijd mobiel bereikbaar voor je werk moet
zijn .
3 Ik vind dat social media een slechte invloed op jongeren
hebben .
4 Ik vind dat gewelddadige games verboden moeten worden .
5 Ik vind dat kinderen goed met computers kunnen leren .
6 Ik vind dat _lang achter de computer zitten slecht voor je
gezondheid is .
7 Ik vind dat het nieuws in de kranten beter dan het gratis
nieuws op internet is .
8 A
1 Tot je kind een jaar of zes, zeven is.
2 Zo passen ze altijd bij de leeftijd van je kind. Bovendien blijf je op
die manier in gesprek.
3 Het blauwe licht van schermen verstoort de aanmaak van het
slaaphormoon melatonine. Hierdoor valt je kind moeilijker in
slaap en slaapt hij onrustiger.
Ook is het bekend dat de drukte in tv-programma’s of games de
slaap en concentratie van kinderen kunnen verslechteren
4 Zo kun je met je kind praten over wat hij ziet en kun je dingen
uitleggen als dat nodig is. Het is bovendien leuk om te zien hoe
handig je kind waarschijnlijk al is met een tablet, smartphone of
computer.
5 Anders loop je het risico dat hij zich voor jou gaat afsluiten of
dingen stiekem gaat doen.
6 Omdat kinderen het gedrag van hun ouders overnemen. Geef dus
het goede voorbeeld.
7 A
B
1 E 4 B
2 A 5 D
3 C
1 A 4 C
2 E 5 D
3 B
18 A
21 C
1 In de bioscoop moet je je telefoon uitzetten .
2 Supermarkten maken vaak reclame voor ongezonde producten.
3 Hij volgt het nieuws op internet.
4 Momentje, ik neem even de telefoon op.
5 Stuur je me even een appje?
6 We hebben nog geen contact gemaakt met de nieuwe buren.
22 B
1 Er = hun voorstel
2 Er = de nieuwe plannen
3 Er = jullie land
4 Er = ons werk
5 Er = de Donald Duck
C
1 We praten vaak over het werk.
2 Hij heeft altijd kritiek op mij.
3 Zijn jullie op de hoogte van de veranderingen binnen het team?
4 Ik ben het met haar eens.
5 We willen ons abonneren op die krant.
2 A
De trouwe viervoeter werd iedere dag opgehaald door een
dochter van de man, om haar te voeren en onderdak te bieden.
Dat weerhield de hond er niet van om elke volgende ochtend
weer voor de deuren van het ziekenhuis te verschijnen.
5 B
1 vroeg 8 huppelde
2 liep, zag, plukte, zag 9 klopte, ging
3 vroeg, antwoordde 10 vroeg, antwoordde, vroeg,
4 rende antwoordde, vroeg, antwoordde
5 klopte, zei 11 at
6 deed, at 12 zag, maakte
7 trok, lag 13 sprongen, leefden
6 A
1 Hij heeft het water met zijn teen gestopt.
2 Hij is opgestaan.
3 Hij heeft zijn bed opgemaakt.
4 Hij is tegen de muur gelopen.
5 Hij heeft zijn sloffen aangedaan.
6 Hij heeft de gordijnen open gedaan.
7 Hij heeft oefeningen gedaan.
8 Hij heeft zich geschoren.
9 Hij heeft de wekker aan de waslijn gehangen.
10 Hij heeft de afspraak met de tandarts gezien.
C
1 Hij maakte zijn bed op, nadat hij was opgestaan .
2 Hij liep tegen de muur, nadat hij zijn bed had opgemaakt .
3 Hij deed zijn sloffen aan, nadat hij tegen de muur was gelopen .
4 Hij deed de gordijnen open, nadat hij zijn sloffen had aange-
daan .
5 Hij deed oefeningen, nadat hij de gordijnen had opengedaan .
6 Hij scheerde zich, nadat hij oefeningen had gedaan .
7 Hij hing de wekker aan de waslijn, nadat hij zich had geschoren .
8 Hij zag de afspraak met de tandarts, nadat hij de wekker aan de
waslijn had gehangen .
1 2 3
B A C
B
1 C 4 A
2 E 5 B
3 D
C.
1 A 3 D
2 B 4 C
9 A
1 Hij komt uit Iran.
2 Met zijn ouders en zijn zusjes
3 Hij vond het een spannend avontuur.
4 Omdat hij op veel plaatsen heeft gewoond.
5 Al 26 jaar
6 In een politiecel
7 De taal was moeilijk voor hen en ze moesten nog integreren.
8 Hij vond het een fijne tijd.
9 Hij heeft altijd goed contact met Nederlanders.
10 Hij heeft de kunstacademie gedaan.
B
1 E 4 F
2 B 5 D
3 A 6 C
D
1 beleven 6 doen
2 verkennen 7 leren
3 wonen 8 afstuderen
4 doorbrengen 9 ondergaan
5 zien 10 zetten
17 1 gisteren 6 vluchten
2 vroeger 7 toen
3 geschiedenis 8 eeuw
4 handel 9 oorlog
5 invloed 10 vrede
20 1 3
2 Een halve ronde vorm, een riem.
3 Een lijst met plekken ter wereld die zo uniek zijn dat ze van
iedereen zijn en altijd bewaard moeten blijven.
4 Hout, graan, olie, kaas en wijn.
5 Peper was heel kostbaar (duur).
6 Een huis waar de goederen bewaard konden worden.
7 Omdat de kooplieden toen heel veel geld verdienden.
8 Hoe de grachtengordel ontstaan is.
9 30.000 mensen
10 Omdat de stad overvol raakte.
11 Ze wil een groot huis in een rijke buurt. Ze wil een boot voor de
deur. Ze wil wandelen, flaneren langs het water en shoppen in
dure boetiekjes naast hippe koffietentjes.
B
1 D 4 B
2 E 5 C
3 A
1 E 4 B
2 A 5 D
3 C
1 A 4 C
2 E 5 D
3 B
24 B
3 Er = stress
4 Er = je spreekfouten
5 Er = jouw humeur
C
1 Hij schaamt zich voor zijn broer.
2 Mijn ouders hebben veel invloed op mij gehad.
3 Ik kan niet goed omgaan met vervelende klanten.
4 We verliezen vaak van haar met monopolie.
5 Jij wint altijd!
2 B
4 B
1 Ik vind dat iedereen biologische producten moet kopen .
2 Ik vind dat we softdrugs in Nederland moeten verbieden .
3 Ik vind dat de zorgpremie moet duurder moet worden .
4 Ik vind dat scholen in de pauze geen frisdranken aan
leerlingen moeten verkopen .
5 Ik vind dat vrouwen langer zwangerschapsverlof moeten
krijgen .
6 Ik vind dat kinderen later voor hun ouders moeten zorgen .
B
1 B 4 C
2 A 5 D
3 E
1 E 4 C
2 A 5 B
3 D
C
1 C 3 B
2 A
10 A
1 C 4 E
2 A 5 B
3 D
1 C 4 D
2 E 5 B
3 A
B
1 zich verheugen op
2 zich ergeren aan
3 genieten van
4 verslaafd zijn aan
5 wachten op
16 1 politiek 6 mening
2 cultuur 7 jongeren
3 overheid 8 ouderen
4 veiligheid 9 gemeente
5 beslissing 10 kritiek
18 A
de kringverjaardag – Richard
ontbijten met snoep – Ali
fietsen – Li
zuinig met geld – Julien
de agenda – Ali
de kalender in de wc – Richard
klagen over het weer – Li
de gordijnen – Julien
21 C
1 De boeren voeren actie tegen de lage supermarktprijzen.
2 Hij heeft eindelijk een beslissing genomen .
3 Anja geeft altijd ongevraagd haar mening.
4 We vieren Sinterklaas dit jaar bij vrienden.
5 De lezers hebben veel kritiek op het krantenartikel.
6 Ik zet koffie. Wil je ook?
22 B
1 Er = het resultaat
3 Er = je Nederlands
4 Daar - politiek
C
1 Ik ben trots op mijn kinderen.
2 Heb jij al gestemd ?
3 In de les discussiëren we over allerlei thema’s.
4 Ben je tevreden met je werk?
5 De leerlingen hebben weinig respect voor de leraar.