You are on page 1of 24

Taaltalent deel 2

Leergang Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen

Antwoorden

Katja Verbruggen
Henny Taks

Tweede, herziene druk

u i t g e v e r ij
coutinho c
bussum 2020
Antwoorden Taaltalent deel 2

Deze antwoorden horen bij de tweede, herziene druk van Taaltalent deel 2 – Leergang Nederlands
voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen van Katja Verbruggen en Henny Taks.

© 2014/2020 Uitgeverij Coutinho bv


Alle rechten voorbehouden.
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze
uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opna-
men, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op
grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedin-
gen te voldoen aan Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor de readerregeling kan men zich
wenden tot Stichting UvO (Uitgeversorganisatie voor Onderwijslicenties, www.stichting-uvo.nl).
Voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal in knipselkranten dient men contact
op te nemen met Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, www.
stichting-pro.nl).

Eerste druk 2014


Tweede, herziene druk 2020

Uitgeverij Coutinho
Postbus 333
1400 AH Bussum
info@coutinho.nl
www.coutinho.nl

Noot van de uitgever


Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of in-
stanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen
met de uitgever.

ISBN 978 90 469 0756 6


NUR 624

2 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Inhoud

Hoofdstuk 1 De hobby   | 4

Hoofdstuk 2 De kleding   | 7

Hoofdstuk 3 Het eten   | 10

Hoofdstuk 4 Het werk   | 13

Hoofdstuk 5 De stad   | 15

Hoofdstuk 6 De school   | 18

Hoofdstuk 7 De jeugd   | 20

Hoofdstuk 8 De gezondheid   | 23

3 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 1
De hobby

Opdracht 2 Opdracht 9

1 c 3 d 1 avondje 5 golfje(s)
2 a 4 b 2 colaatje 6 broodje(s)
3 weekje(s) 7 liedje(s)
Opdracht 3 4 boekje

1 b 4 b Opdracht 10
2 b 5 a
3 a 6 c 1 het kopje 5 het boekje
2 het appeltje 6 het opaatje
Opdracht 4 3 het bedje 7 het stoeltje
4 het banaantje 8 het biertje
1 bereikbaar
2 de omliggende plaatsen De superlatief (1)
3 de beste apparatuur
4 Ook jij voelt je er vast en zeker thuis. 1 nieuw nieuwer
5 De prijs spreekt me aan. 2 groot groter
6 de aantrekkelijke prijs / goedkoop 3 dik dikker
4 goed beter
Opdracht 6 5 veel meer
6 weinig minder
A
7 graag liever
1 zeilen 5 pianospelen
2 wandelen 6 duiken
3 lezen 7 winkelen Opdracht 11
4 schilderen 8 knutselen
A
Opdracht 7 1 harder 4 minder
2 liever 5 het warmst
Rita Wim Constance Peter 3 het leukst
shoppen reizen naar de film koken
skiën schaatsen gaan gitaar spelen Opdracht 12
zwemmen
A
Opdracht 8 Cursist A Cursist B
1 mooiste 1 lekkerste
1 b 3 b 2 lekkerste 2 leukste
2 a 4 b 3 beste 3 mooiste
4 moeilijkste 4 knapste
5 snelste 5 fijnste

4 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 13 Opdracht 23

1 In de winter gaan we in de bergen skiën. 1 elftal 4 lid


2 Morgen ga jij in de sportschool sporten. 2 schaatsen 5 dooien
3 In het weekend gaat ze een lange fietstocht 3 bijzonder 6 veld
maken.
4 Volgende week gaat ze een nieuwe voetbal Opdracht 24
kopen.
5 Over twee jaar gaat hij van Nederland naar 1 lidmaatschap 4 unieke
Spanje wandelen. 2 bovendien 5 omdat
6 Overmorgen ga ik met het vliegtuig naar 3 bereikbaar
China reizen.
Opdracht 25
Opdracht 14
1 lidmaatschap 4 aanspreken
B 2 ledenpas 5 brandweerman
1, 4, 6, 8, 9, 11, 12, 14, 16 3 aantrekkelijk

Opdracht 16 Opdracht 26

1 b 3 b 1 d 5 b
2 b 4 b 2 c 6 a
3 f 7 e
Opdracht 17 4 g

perfectum infinitief Opdracht 27


1 hebben gehad hebben
2 hebben gedaan doen 1 b 4 a
3 hebben gelegen liggen
2 a 5 c
3 c
4 hebben gezwommen zwemmen
5 hebben gezien zien
6 hebben gehuurd huren Opdracht 28
7 hebben gemaakt maken 1 uitrusten 4 meenemen
8 zijn gegaan gaan 2 bekijken 5 tientallen
9 hebben gehuurd huren 3 inderdaad
10 hebben geshopt shoppen
11 hebben gekocht kopen Opdracht 29
12 hebben meegenomen meenemen
13 hebben gezorgd zorgen 1 kopje 4 katje
2 biertje 5 fotootje
3 tafeltje

5 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 30

1 b 4 b
2 a 5 b
3 a

Opdracht 31

1 Ze gaat iedere dag schaatsen.


2 Ik ga ’s middags sporten.
3 Ze gaan in de vakantie uitrusten.
4 Hij gaat een sportfiets kopen.
5 Ga jij de boodschappen doen?

6 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 2
De kleding

Opdracht 2

Volendam Staphorst
Urk

Rouveen

Eemdijk Bunschoten/Spakenburg
Scheveningen

Opdracht 3 Opdracht 5

A A
Klederdracht 1 de sok 6 het overhemd
2 de broek 7 de bloes
B 3 de jas 8 het pak
1 c 4 de schoen 9 de trui
2 a 5 het T-shirt 10 de jurk
3 b

7 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

B Opdracht 17
1 de broeken 6 de overhemden
2 de T-shirts 7 de pakken 1 opgestaan 8 vertrokken
3 de jurken 8 de schoenen 2 ontbeten 9 beantwoord
4 de sokken 9 de truien 3 aangetrokken 10 klaargemaakt
5 de bloesjes 10 de jassen 4 opgebeld 11 afgewassen
5 uitgenodigd 12 uitgetrokken
Opdracht 7 6 opgeruimd 13 aangedaan
7 schoongemaakt
Cursist A Cursist B
1 Koop je dit T-shirt? 1 Bestel je die trui? Opdracht 18
2 Zoek je deze broek? 2 Vind je deze sokken
3 Wil je dat merk? mooi? A
4 Bestel je die bloes 3 Koop je dat jurkje? 1 opgehaald 4 uitgekozen
online? 4 Wil je dit hoofddoek-
2 opgedronken 5 uitgetrokken
5 Vind je dit pak mooi? je?
3 aangedaan
5 Zoek je deze over-
hemden?
B
Opdracht 8 1 verkocht 4 herkend
2 bestudeerd 5 vertrouwd
1 c 6 f 3 herhaald
2 e 7 j
3 a 8 b Opdracht 25
4 g 9 h
5 i 10 d 1 elkaar 4 verzorgd
2 hekel 5 modieus
Opdracht 10 3 merk

1 a 4 a Opdracht 26
2 b 5 b
3 b 6 b 1 religieus 4 streek
2 dame 5 beroep
Opdracht 15 3 platteland

a 6 d 1 Opdracht 27
b 3 e 4
c 5 f 2 1 straatbeeld 4 kledingvorm
2 achterblijven 5 politieman
Opdracht 16 3 platteland

1 a 4 c Opdracht 28
2 c 5 b
3 b 1 hoofddoek 4 deel
2 typisch 5 ontwikkelen
3 dagelijks

8 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 29 Opdracht 36

1 b 4 a 1 aangedaan 5 verhuisd
2 d 5 c 2 beantwoord 6 bedankt
3 e 3 meegegaan 7 schoongemaakt
4 afgewassen 8 ontbeten
Opdracht 30

1 gestreept 4 binnen
2 mouwen 5 passen
3 ruilen 6 strak

Opdracht 31

1 beantwoorden 4 visschotel
2 vanochtend 5 vervolgens
3 aantrekken 6 bladzijde

Opdracht 32

1 Vanochtend 4 precies
2 klokslag 5 vies
3 heerlijk

Opdracht 33
1 banaan: geel de gele banaan een gele banaan
2 sinaasappel: oranje de oranje sinaasappel een oranje sinaasappel
3 vlees: rood het rode vlees rood vlees
4 yoghurt: wit de witte yoghurt witte yoghurt
5 chocolade: bruin de bruine chocolade bruine chocolade
6 broccoli: groen de groene broccoli groene broccoli
7 dropje: zwart het zwarte dropje een zwart dropje

Opdracht 34

1 b 4 a
2 a 5 a
3 b 6 a

Opdracht 35

1 dit 5 deze
2 Deze 6 dit
3 deze 7 deze
4 dit 8 dit

9 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 3
Het eten

Opdracht 2 Opdracht 12

1 d 3 a Cursist A
2 c 4 b 1 Je moet eerst de aardap- Doe eerst de aardappels in
pels in de pan doen. de pan.
2 Je moet dan de wortel en Voeg dan de wortel en ui toe.
Opdracht 3
ui toevoegen.
1 b 3 c 3 Je moet daarna de ingre­ Kook daarna de ingrediënten.
diënten koken.
2 a 4 b
4 Je moet vervolgens het Giet vervolgens het water af.
water afgieten.
Opdracht 7 5 Je moet tot slot alle ingre- Stamp tot slot alle
diënten stampen. ­ingre­diënten.
1 vanavond
Cursist B
2 Nee, ze vindt het eten te pittig.
1 Je moet eerst zout bij de Doe eerst zout bij de stamp-
3 in het restaurant
stamppot doen. pot.
4 bij de muur 2 Je moet vervolgens de Warm vervolgens de worst
5 rode wijn, spa rood en appelsap worst opwarmen. op.
3 Je moet dan de stamppot Doe de stamppot dan op een
op een bord doen. bord.
Opdracht 9
4 Je moet daarna de worst Leg daarna de worst op de
op de stamppot leggen. stamppot.
1 a
5 Je moet tot slot de stamp- Serveer tot slot de stamppot
2 b pot meteen serveren. meteen.
3 b
Opdracht 14
De imperatief (1)
1 b 4 a
1 koken 5 toevoegen 2 a 5 a
2 afgieten 6 serveren 3 b
3 stampen 7 geven
4 roeren Opdracht 15

1 ook 4 neem
2 nemen 5 houd
3 mogen

Opdracht 17

A
serveerster/ober gast
2, 4, 6, 7, 12, 14 1, 3, 5, 8, 9, 10, 11, 13

10 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 18
Opdracht 24
kip zout
paprika witte wijn 1 gaan … uit eten 4 sparen
aardappel oude kaas 2 wacht 5 afmaken
ui salade 3 verdient
peper stokbrood
Opdracht 25
Opdracht 19
1 b 4 e
Verwarm de oven op 190˚C voor. Snijd de 2 d 5 a
aardappels in stukken. Verhit de boter. Bak het 3 f 6 c
rundvlees 1 minuut. Voeg de uien toe. Doe de
champignons, aardappels en het paprikapoeder Opdracht 26
erbij. Breng de ingrediënten met peper en zout
op smaak. Snijd de paprika in repen. Voeg de 1 ingrediënten 4 serveert
paprika toe. Schenk de tomatensaus erover. Zet 2 boter 5 pan
ca. 30 minuten in de oven. Serveer met stok- 3 gaar 6 spek
brood en peterselie.
Opdracht 27
Opdracht 21
A
Bijvoorbeeld (er zijn ook andere mogelijkheden): 1 ophalen 5 alvast
2 pittig/pikant 6 reserveren
Feest restaurant De Molen 3 scherp 7 spa
Restaurant De Molen is jarig: we bestaan tien 4 bezet 8 trap
jaar. Kom onze verjaardag met ons vieren. Op
zondag 25 mei is het van 12.00 uur ’s middags B
tot 21.00 uur ’s avonds groot feest. Je kunt dan Het woord is: appelsap.
een tweegangendiner (voorgerecht-hoofdge-
recht of hoofdgerecht-nagerecht) of driegan- Opdracht 28
gendiner (voorgerecht-hoofdgerecht-dessert)
eten voor de helft van de prijs. Dat is de prijs 1 hartig 5 keuze
van tien jaar geleden! Neem je kinderen ook 2 dol 6 rekening
mee. Voor kinderen is het eten – het voorge- 3 kaart 7 trakteert
recht, het hoofdgerecht en het nagerecht – 4 smaakt 8 beslist
helemaal gratis. Wil je komen? Dan kun je het
beste even een e-mail sturen naar: demolen@ Opdracht 29
hotmail.com. Je kunt ons ook bellen, maar al-
leen na 15.00 uur ’s middags. 1 c 4 a
2 e 5 b
Opdracht 23 3 f 6 d

1 b 4a
2 a 5b
3 c

11 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 30

1 Zullen we naar een restaurant gaan?


2 Zullen we wijn bestellen?
3 Zullen we de rekening vragen?
4 Zullen we een tafeltje reserveren?
5 Zullen we eerst afwassen?

Opdracht 31

1 Zet 5 Kruid
2 Bestrooi 6 Voeg … toe
3 Giet … af 7 Verhit
4 Doe 8 Verwarm … voor

12 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 4
Het werk

Opdracht 2 Opdracht 7

A verpleegkundige leerkracht kok


kantoortuin eigen kantoorruimte patiënten wassen huiswerk ­controleren groente snijden
gezellig rustig medicijnen les voorbereiden vis schoonmaken
met elkaar praten privacy ­rondbrengen vergaderen menu samenstellen
elkaar helpen zich concentreren eten rondbrengen toets maken sauzen maken
samenwerken eigen bureau uitleggen
geen muren vaste werkplek
elkaar zien
elkaar horen Opdracht 8
vaste werkplek
1 b 4 b
B 2 c 5 a
kantoortuin eigen kantoorruimte 3 a 6 c
met elkaar praten rustig
elkaar helpen privacy Opdracht 12
samenwerken zich concentreren
geen muren A
elkaar zien
1 b
elkaar horen
2 c
3 a
Opdracht 3
B
1 het overleg 4 de omgeving 1 c
2 de oplossing 5 de combinatie 2 c
3 de concentratie 3 a
4 b
Opdracht 5
Opdracht 13
1 Zij staat te schilderen.
2 Ze loopt koffie te serveren. 1 Breng meneer De Vries maar even koffie.
3 Hij ligt de auto te repareren. 2 Zet alle meubels maar even in het midden
4 Ze zit te denken. van de kamer.
5 Hij staat te telefoneren. 3 Nodig alle medewerkers maar even voor de
6 Ze staat te kopiëren. vergadering uit.
7 Hij zit te vergaderen. 4 Laat de gasten maar even in de vergader­
8 Ze zit te werken. kamer.
5 Gebruik deze computer maar even.
6 Kopieer deze tekst maar even.

13 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 15 Opdracht 24

1 Laat 4 Leg 1 medicijn 6 vergaderen


2 Breng 5 Maak 2 verpleegkundige 7 samenstellen
3 Kopieer 6 Stuur 3 rondbrengen 8 rekenen
4 afwisselend 9 uitleggen
Opdracht 19 5 aardrijkskunde 10 voorbereiden

A Opdracht 25
1 de woning 6 de beweging
2 de verhuizing 7 de ontwikkeling 1 rekenen 4 uitleggen
3 de inrichting 8 de bezetting 2 gast 5 toets
4 de spelling 9 de bedoeling 3 tevreden
5 de kleding
Opdracht 26
B
1 de organisatie 1 a 4 a
2 de informatie 2 a 5 b
3 de felicitatie 3 b

Opdracht 21 Opdracht 27

1 vertaalbureau 4 bibliotheek 1 Hij staat spaghetti te koken.


2 vergaderkamer 5 overheid 2 We liggen over de vakantie te dromen.
3 kantoortuin 3 Ze zit een boek te lezen.
4 Ik loop met mijn vriend te bellen.
Opdracht 22 5 Hij staat de auto te wassen.

1 f 6 b
2 j 7 e
3 a 8 c
4 i 9 g
5 h 10 d

Opdracht 23

1 geluidsoverlast 4 uiteraard
2 opnoemen 5 project
3 Steeds

14 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 5
De stad

Opdracht 2 Er en daar als plaats

Plattegrond C 1 Utrecht
2 het strand
Opdracht 4 3 het Stedelijk Museum

1 zestiende 4 eerste Opdracht 9


2 achtste 5 twintigste
3 negende 1 in de bioscoop
2 in Londen
Opdracht 5 3 in de badkamer
4 in de boetiek
A 5 in de bibliotheek
1 b 3 d
2 a 4 c Opdracht 12

B B
a, b, c, e, h, g, k (= naar Disneyland gaan)
1 b 4 c
2 a 5 b
3 a

Opdracht 7

Cursist A Cursist B
1 Weet je waar de docent woont? / Kun je me zeg- 1 Weet je waar de docent vandaan komt? / Kun je
gen waar de docent woont? me zeggen waar de docent vandaan komt?
2 Weet je hoe je naar school gaat? / Kun je me zeg- 2 Weet je wanneer we Nederlandse les hebben? /
gen hoe je naar school gaat? Kun je me zeggen wanneer we Nederlandse les
3 Weet je welke trein we vanavond moeten nemen? hebben?
/ Kun je me zeggen welke trein we vanavond moe- 3 Weet je hoe laat de dierentuin opengaat? / Kun je
ten nemen? me zeggen hoe laat de dierentuin opengaat?
4 Weet je wanneer je in Amsterdam bent geweest? / 4 Weet je waarom het Anne Frankhuis vandaag niet
Kun je me zeggen wanneer je in Amsterdam bent open is? / Kun je me zeggen waarom het Anne
geweest? Frankhuis vandaag niet open is?
5 Weet je wat je op het strand kunt doen? / Kun je 5 Weer je wat je in Amsterdam gaat doen? / Kun je
me zeggen wat je op het strand kunt doen? me zeggen wat je in Amsterdam gaat doen?

15 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 13 Opdracht 23

1 vorig weekend 1 draaideur 5 oversteken


2 met haar zus 2 rechtdoor 6 winkelgalerij
3 Monique 3 routebeschrijving 7 roltrap
4 nee, maar haar zus wel 4 linkerkant 8 aanbellen

Opdracht 16 Opdracht 24

1 Ik ga naar het strand als het mooi weer is. 1 doet 5 aanhouden
2 Omdat ik de weg niet weet, kijk ik op de 2 fris 6 roltrap
3 zodat 7 schuin
plattegrond. 4 plein 8 toren
3 Als je naar het museum wilt, moet je als-
maar rechtdoor. Opdracht 25
4 Hij gaat eerst koffie drinken omdat het 1 c 5 f
­museum nog dicht is. 2 e 6 h
5 Je moet het Louvre bezoeken als je in Parijs 3 g 7 d
4 a 8 b
bent.

Opdracht 26
Opdracht 20
1 brug 4 bekend
1 Als je uit het station komt, loop je recht- 2 spijt 5 aanwijzen
door. 3 ver 6 tocht
2 Ik kan niet komen omdat ik vandaag naar
het museum ga. Opdracht 27
3 Loop hier rechtdoor en neem de eerste
straat links. 1 vergeten 4 volwassenen
4 Als je over de brug loopt, zie je een kerk aan 2 uitgeven 5 volgen
de rechterkant. 3 durven 6 bang
5 Hebt u misschien een plattegrond van
­Amsterdam? Opdracht 28
6 Omdat hij hier niet bekend is, weet hij de
weg niet. 1 Ik wil weten waar jouw vriendin woont.
2 Kunt u me zeggen wanneer de VVV open
Opdracht 22 is?
3 Weet je misschien hoe laat de winkels op
1 grachten 5 vogels zaterdag dicht gaan?
2 bezoek 6 zee 4 Weten jullie bij welke halte de bus naar het
3 wandelen 7 verschillende station stopt?
4 hoewel 8 strand 5 Kun je me zeggen wat je op deze platte-
grond kunt zien?

16 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 29

1 Omdat ik deze stad niet ken, kijk ik op de


plattegrond.
2 Als we in Amsterdam zijn, maken we een
grachtentocht.
3 Omdat het mooi weer is, gaan ze een dagje
naar het strand.
4 Als jullie in Parijs zijn, moeten jullie het
­Louvre bezoeken.
5 Als ik naar Italië ga, wil ik een cursus Itali-
aans volgen.

Opdracht 30

1 Ja, ik heb er gewoond.


2 Nee, ik ben er nog nooit geweest.
3 Ja, ik doe er altijd mijn boodschappen.
4 Ja, mijn zus woont er.
5 Ja, ik leer er Nederlands.

17 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 6
De school

Opdracht 2 Opdracht 9

1 a 4 c Opleidingscentrum Hogerop
2 c 5 b
3 c Cursus autotechniek

Opdracht 3 Doel van de cursus: je eigen auto kunnen


­repareren.
1 gaan 5 inschrijven
2 volgen 6 zijn Examen: de cursus wordt afgerond met een
3 komen 7 geven ­examen. Het examen bestaat uit twee delen:
4 voeren 8 maken ■ een theoretisch deel;
■ een praktijkdeel.
Opdracht 6
Certificaat: u krijgt een certificaat als u beide
1 goed 4 goed delen haalt.
2 niet goed 5 niet goed Betaling: het volledige bedrag in één keer
3 niet goed 6 niet goed ­betalen (uiterlijk één week voor het begin van
de cursus).
Opdracht 8
Groepsgrootte: maximaal acht personen.
1 a 3 c
2 b 4 b Aanmelden: online.

Opdracht 10

1 overige informatie / wat meer informatie


2 als ik de cursus afgerond heb
3 aan je eigen auto sleutelen
4 beide delen halen
5 De betaling moet bij ons binnen zijn.
6 Dan weet ik genoeg.

Opdracht 12

Zin 2

Opdracht 13

1 b 4 b
2 b 5 c
3 a

18 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 15 8 uiterlijk
9 aandacht
1 voorstel 5 belofte 10 toetsen
2 belofte 6 belofte
3 belofte 7 voorstel Misschien heb je nog andere woorden gevon-
4 voorstel 8 voorstel den. Bespreek de woorden met je docent.

Opdracht 21 Opdracht 28

Schema 2 1 uitspraak 4 voorlezen


2 waarover 5 scheikunde
Opdracht 23 3 vakkenpakket 6 schoolkeuze

1 klas 5 buurman Opdracht 29


2 geschiedenis 6 toevallig
3 toekomst 7 pensioen 1 a 4 a
4 leiden … op 2 b 5 b
3 b 6 a
Opdracht 24
Opdracht 30
1 d 5 c
2 e 6 g 1 Ik gebruik mijn computer om een mail aan
3 a 7 b mijn docent te schrijven.
4 f 2 Hij gaat naar het opleidingscentrum om
zich voor een cursus in te schrijven.
Opdracht 25 3 We gaan naar een groot lokaal om een exa-
men te maken.
1 leren 4 start 4 Ze koopt een cd met Nederlandse liedjes
2 intensieve 5 niveau om Nederlands te leren.
3 versta 6 bezig 5 Ze gaan naar de bibliotheek om hun huis-
werk te maken.
Opdracht 26
Opdracht 31
1 verbinden 4 volledig
2 overige 5 beide 1 Ik zal het raam dichtdoen.
3 afronden 2 Ik zal het uitleggen.
3 Ik zal het nog een keer herhalen.
Opdracht 27 4 Ik zal het voor je spellen.
5 Ik zal het je mailen.
1 opleidingscentrum
2 dagopleiding Andere antwoorden zijn ook mogelijk. Bespreek
3 (talen)cursus(sen) jouw antwoorden met je docent.
4 certificaat
5 verstaan
6 sleutelen
7 groepsgrootte

19 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 7
De jeugd

Opdracht 1 Opdracht 6
1 fietsten 11 hielp Cursist A
2 aten 12 wist
1 Mijn buurmeisje was mijn beste vriendin toen ik
3 was/waren 13 moest
klein was. / Toen ik klein was, was mijn buur-
4 mocht 14 kreeg
meisje mijn beste vriendin.
5 vond 15 liet
2 We gingen verhuizen toen ik 8 was. / Toen ik 8
6 deed 16 had
was, gingen we verhuizen.
7 ging 17 zag
3 Ik sprak nog geen Nederlands toen ik naar Ne-
8 werkte 18 zei
derland kwam. / Toen ik naar Nederland kwam,
9 dronken 19 keek
sprak ik nog geen Nederlands.
10 praatten 20 legde weg
4 We aten vaak pizza toen we in Italië waren. /
Toen we in Italië waren, aten we vaak pizza.
5 Ze gingen naar het museum toen ze in Rome
Opdracht 3 waren. / Toen ze in Rome ­waren, gingen ze naar
het ­museum.
1 b 4 d
2 a 5 c Cursist B
3 b 6 c 1 Ik ging op de fiets naar school toen ik 12 was. /
Toen ik 12 was, ging ik op de fiets naar school.
2 Ze bezochten de dierentuin toen ze in Amster-
Opdracht 4 dam waren. / Toen ze in Amsterdam waren,
bezochten ze de dierentuin.
1 drinkbaar 4 voelbaar
3 Ik vond het eten niet lekker toen ik pas in Ne-
2 maakbaar 5 afwasbaar derland was. / Toen ik pas in Nederland was,
3 leesbaar 6 bewoonbaar vond ik het eten niet lekker.
4 Ze namen de trein toen ze naar Groningen
­gingen. / Toen ze naar Groningen gingen, namen
Het imperfectum ze de trein.
5 Hij vond rekenen leuk toen hij op school zat. /
1 wandelen wandelde wandelden
Toen hij op school zat, vond hij rekenen leuk.
2 verhuizen verhuisde verhuisden
3 raden raadde raadden
4 leven leefde leefden
5 koken kookte kookten Opdracht 8
6 fietsen fietste fietsten
7 praten praatte praatten 1 het sneeuwt 4 het onweert
2 de zon schijnt 5 het stormt
3 het is mistig

Opdracht 10

b, d

20 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 11 Opdracht 26

1 c 3 a 1 schoon 5 veilige
2 c 4 b 2 schept/schepte 6 varkens
3 smaak 7 opgegeten
Opdracht 12 4 rijke 8 maag

1 een bijzondere gebeurtenis Opdracht 27


2 Ik herinner me het nog goed.
3 Het stormde flink / We hoorden de wind 1 c 5 f
om het huis gieren. 2 g 6 h
4 Geen paniek. 3 d 7 a
5 een voor een 4 b 8 e
6 Ik kon mijn ogen niet geloven.
Opdracht 28
Opdracht 14
1 b 4 a
Toen ik klein was, woonden we in een klein 2 a 5 b
dorp. Ik voelde me daar erg thuis. Maar mijn 3 c 6 a
moeder vroeg zich af of de stad niet beter voor
ons was. Zij en mijn vader maakten zich zorgen Opdracht 29
over onze school. Het was een kleine school
met weinig kinderen. Mijn ouders zeiden vaak 1 zwemmen 4 trots
tegen mijn zus en mij: ‘We zijn bang dat jullie je 2 lucht 5 enorm
op die school niet genoeg kunnen ontwikkelen.’ 3 schrikken
Daarom hebben we ons aangemeld voor een
cursus in de stad. Ik zei tegen mijn zus: ‘Als jij je Opdracht 30
inschrijft voor de cursus gitaar spelen, doe ik dat
ook.’ Vanaf toen gingen we één keer per week 1 rolstoel 5 gezondheidszorg
met de bus naar de stad en speelden we iedere 2 doorbrengen 6 gezinsleven
avond samen gitaar. 3 speelgoed 7 kleurstoffen
4 hulpmiddelen
Opdracht 17
Opdracht 31
1 b 4 a
2 b 5 b 1 doorbrengen 5 Vandaag de dag
3 a 6 b 2 duwen 6 bespoten
3 gegroeid 7 speelgoed
Opdracht 25 4 voeding

1 boterham 4 vrij
2 jeugd 5 toen
3 cijfer

21 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 32 Opdracht 33

1 Hij woonde twee jaar in Parijs. 1 aten 4 was


2 Haar moeder werkte bij een bank. 2 ging 5 vond
3 Ze studeerde psychologie aan de Rijks­ 3 spraken 6 namen
universiteit Groningen.
4 We fietsten iedere dag naar school. Opdracht 34
5 Hij antwoordde op alle vragen.
1 me 4 ons
2 zich 5 u/zich
3 je

22 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Hoofdstuk 8
De gezondheid

Opdracht 2 Opdracht 10

1 d 3 a 1 b 4 a
2 b 4 c 2 c 5 b
3 a
Opdracht 3
Opdracht 11
1 c 4 a
2 b 5 b b, a, h, d, e, f, c, g
3 b
Opdracht 19
Opdracht 5
1 c 3 d
A 2 a 4 b
1 het hoofd 10 het oog
2 de neus 11 het oor Opdracht 21
3 de schouder 12 de nek
4 de rug 13 de borst 1 de buitenwereld
5 de buik 14 de arm 2 de huisarts
6 de vinger 15 de hand 3 het spreekuur
7 de knie 16 het been 4 samenwerken
8 de enkel 17 de voet 5 de voetbalblessure
9 de teen 6 het verwijsbriefje

Opdracht 6 Opdracht 22

1 3 3 4 1 gezond 4 overweg
2 1 4 2 2 recept 5 ernstig
3 last
Opdracht 7
Opdracht 23
1 a, c, e, f, h 3 a
2 b 4 c 1 koorts 4 onmiddellijk
2 oplossen 5 verdwijnen
Opdracht 8 3 raadplegen 6 bijsluiter

f, j, o, b, d, i, h, k, m, a, n, g, c, l, e Opdracht 24

1 merkt 4 hoest
2 oplossen 5 Neem … in
3 Pak 6 raadplegen

23 van 24
Antwoorden Taaltalent deel 2

Opdracht 25 Opdracht 28

1 onderzoek 4 spreekuur 1 Nee, jullie hoeven niet naar de huisarts te


2 hoesten 5 spierpijn gaan.
3 verhoging 2 Nee, ze hoeven niet lang in bed te blijven.
3 Nee, hij hoeft de tablet niet in water op te
Opdracht 26 lossen.
4 Nee, je hoeft niet met de assistente te
1 b 4 b ­praten.
2 c 5 a 5 Nee, je hoeft nu niet in te ademen.
3 a 6 Nee, ik hoef geen ‘a’ te zeggen.
7 Nee, we hoeven onze bovenkleding niet uit
Opdracht 27 te trekken.
8 Nee, zij hoeft geen visites te rijden.
1 Trek je bovenkleding maar (even) uit. 9 Nee, je hoeft maar één pil in te nemen.
2 Blijf maar in bed. 10 Nee, ik hoef nooit paracetamol te nemen.
3 Los de pillen maar (even) in water op.
4 Haal de medicijnen maar (even) bij de Andere antwoorden zijn ook mogelijk. Bespreek
­apotheek op. jouw antwoorden met je docent.
5 Maak maar (even) een afspraak bij de
­dokter.
6 Drink maar veel water.

24 van 24

You might also like