You are on page 1of 70

Immunologie

TLSC-IMM3V-13; 2018-2019 blok B

Docent: Nelleke Barendsen

Les 5
Diversiteit van B-cel receptor en antilichaam
Ontwikkeling van B-lymfocyten
Case study 19: Multiple Myeloma
Herhaling antilichaam structuur en functie
Immunologische afweer mechanismen: 3e afweer linie
Fig 3.6

1st afweer 2e afweer “3e afweer


linie linie linie”:
Natuurlijke Sommige celtypen en T- en B-lymfocyten
barrières oplosbare moleculen van het immuunsysteem
van het immuunsysteem

Cellulaire immuniteit
Helper T lymfocyten (Th)
Cytotoxische T-lymfocyten
(Tc)
Humorale immuniteit
Fig 3.6 in 3e Antistof productie
Pag. 8-12 in 4e door B-lymfocyten
B- lymfocyten (B-cellen)
• Binden intact pathogeen/antigeen met hun B-cel receptor
• Differentiëren in plasmacellen 
productie grote hoeveelheid antilichamen

Terminologie: Fig 4.1


Antibody (Ab) = Immunoglobulin (Ig) = antilichaam of antistof
B-cel receptor (BCR) = antilichaam (Ig) molecuul verankerd in de B-cel membraan
Structuur monovalent antilichaam en BCR

epitoop

BCR
Structuur B-cel receptor en antilichaam
Afgeleid van figs
4.1, 4.2, 4.25
Isotype switch
Isotype switch treedt op na contact met Ag en stimulatie door cytokinen
in de secundaire lymfoide organen (bv lymfeknoop)

Isotype switch van IgM/D naar IgG, A of E afhankelijk van de aanwezige


cytokinen.

Isotype switch IgA of IgG of


IgE

Bij een isotype switch verandert het Zware-keten C gebied.


Isotype switch

Na contact met Ag en onder


invloed van cytokinen, ondergaat
de B-cel isotype switch.

Door isotype switch op DNA


niveau, ontstaan Ig met
verschillende C gebieden, maar
met identieke variabele
gebieden.

Door het veranderen van de


constante domeinen, krijgt het
Ab een andere biologische
functie

De verschillende isotypen
hebben allemaal eigen functie.
Structuur van een antilichaam in zijn meest
voorkomende fysiologische vorm (b.v. in bloedplasma)
Monomeer Dimeer Pentameer
IgG, IgE, IgD, IgA secretoir IgA, sIgA IgM

2 antigeen bindings plaatsen

Zie fig 4.27, 4.31


10 antigeen bindings plaatsen

4 antigeen bindings plaatsen


J chain (= joining peptide):
houdt monomeren bij elkaar van IgM pentameer en IgA dimeer en
bindt aan de poly-IgRec voor transport van sIgA en IgM van basolaterale naar apicale kant
Distributie van de verschillende antilichaam isotypen
fig 9.21

IgG, monomeer IgA: IgM:


Bloed plasma, extracellular vloeistof, foetus (alleen IgG) Bloodplasma

IgE: Secretoir IgA (sIgA, dimeric IgA):


Blood plasma, subepithelial tissue Mucosa epitheel
(gebonden door mest cellen)
Functies van antilichamen
1. Neutralisatie bacteriële toxines
Veelal afhankelijk 4
2. Verhinderen hechten virus of bacterie aan van Fc-receptoren
gastheercel
3. Complement (klassiek) activatie: IgG, IgM
4. Door opsonisatie van pathogenen wordt
fagocytose door fagocyten versterkt
5. Versterken doding van targetcellen door NK
6. Mestcel activatie: via IgE, afweer tegen
parasieten, wormen etc.
7. Verwijderen antigenen uit de circulatie
door binding Ag-Ab complex aan erythrocyten.
8. Foetale immuniteit: via IgG (IgG kan de
placenta passeren)
9. IgA in mucosaal weefsel en uitgescheiden
vloeistof oa moedermelk → beschermt baby.
5
3
6 mestcel

1+2

7 8+9
Les 5

Ontwikkeling B cellen in beenmerg:


ontstaan diversiteit BCR/Ab
Ab moeten kunnen reageren tegen heel veel verschillende Ag

Heel veel verschillende antigenen dringen


ons lichaam binnen.

B cellen moeten met hun BCR /Ab


de epitopen op het Ag kunnen
herkennen.

Iedere BCR/Ab kan maar aan 1


epitoop van een Ag binden.

Dus er moeten miljoenen verschillende


B lymfocyten met verschillende BCR
gevormd worden.
B-cel receptor en antilichaam diversiteit

De enorme diversiteit van de BCR ontstaat door

Genrecombinatie
(“gene rearrangement”)
(“gen-herrangschikking”)

Waar en wanneer?

In het beenmerg,
tijdens de vorming en rijping van B-lymfocyten

Let op:
ook de diversiteit van de T-cel receptor (TCR) moleculen komen
tot stand via het principe van genrecombinatie
Pro-B cellen ontwikkelen uit een pluripotente
hemopoietische stamcel

=α-keten voor Il-7Rec


B-lymfocyten
Ontwikkeling B-lymfocyten en BCR expressie
Fig 6.24
B-lymfocyten
Ontwikkeling B-lymfocyten en BCR diversiteit
B-lymfocyt ontwikkeling en rijping is afhankelijk van
beenmerg stromale cellen via:

•Contact via verschillende hechtingsmoleculen


•Het groeistimulerend cytokine: interleukine 7 (IL-7)

Immature B-lymfocyt heeft een


functionele en unieke B-cel receptor voor
Fig 6.5 herkenning antigeen (altijd isotype IgM)
B-lymfocyten
Ontwikkeling B-lymfocyten en BCR diversiteit
Fig 6.5

Voorloper B-cel Voorloper B-cel


In apoptose In rijping

Beenmerg stromale cellen in contact met


Beenmerg stromale cel
voorloper B-cellen
Fasen in de ontwikkeling B-lymfocyten
Beenmerg
Fig 6.1, 6.2
lymfoid weefsel
Secundair
Fase 1: B-cel receptor en antilichaam diversiteit

De enorme diversiteit
Beenmerg

van de BCR ontstaat door

Genrecombinatie
(“gene rearrangement”)
(“gen-herschikking”)
Hoe?
Het genetisch principe van de BCR diversiteit
Allelic exclusion
Somatische recombinatie
Nucleotide additie
Variabele recombinatie
Genetische basis diversiteit BCR of antilichaam molecuul

Lichte keten eiwit

CL:  of 
Gen lichte keten  Chromosoom 2
Gen lichte keten : Chromosoom 22

Zware keten eiwit

CH: bepaalt het isotype


IgA1, IgA2
IgG1 ,2a, 2b, 3, 4
IgE,
IgD of
IgM
Gen zware keten: Chromosoom 14
Zie pag. 91 en 96
Somatische recombinatie creëert junctional diversity
Somatische recombinatie:
Op een chromosoom kunnen meerdere V-, D-, en J- gensegmenten op
talloze manieren worden gecombineerd tot een functioneel V(D)J-gen

Chrs 2 of 22 (lichte keten) Chrs 14 (zware keten)

Fig. 4.16
Zware keten:
V en D en J gensegmenten van zware keten-gen op chrs 14 combineren tot
VDJ functioneel variabel domein (VH) van de zware keten
Lichte keten:
V en J gensegmenten van lichte keten-gen op chrs 2 of 22 combineren tot VJ
 functioneel variabel domein (VL) van de lichte keten
Vb somatische genrecombinatie lichte keten variabele domein

recombinatie lichte keten gensegmenten (alleen V J recombinatie):


Voorbeeld: 2 V- en 2 J-genen kunnen gecombineerd tot 4 verschillende VJ-
genen en dus 4 verschillende antigeen receptoren)

Chrs 2 of 22 (lichte keten)


Zware keten genetische organisatie van BCR/Ab

Zware keten eiwit


(VH)

Zie fig 4.5

Mens: Gen voor zware keten op Chromosoom 14

CH domein: bepaalt het isotype


V+D+J codeert voor
het zware-keten- IgM, IgD, IgG, IgE of IgA
variabele domein (VH)
Fig 4.21
V en J en D segmenten van zware keten-gen combineren tot VDJ
 uniek VH eiwitdomein van de zware keten

Zie:
1, 2,3, 4 Fig 4.15
VH Fig.4.36
VH(in dit voorbeeld = V2+D2+J3) 
Functioneel uniek variabel domein (VH) van een zware keten eiwit

VH + CH  Functioneel en uniek zware keten eiwit (CH is in dit voorbeeld CH1+2+3+4)


Somatische recombinatie: junctional diversity,
variatie in BCR d.m.v. recombinatie enzymen
Enzymen RAG en TdT
Rol bij recombinatie V en J (en D)
segmenten van zware en lichte keten

Palindroom
P- nucleotiden
Fig 4.19 en 4.20

TdT voegt
N-nucleotiden toe

Junctional diversity door toevoegen nucleotiden.

Ivm frame shift levert slechts 1 op de 3 recombinaties


een functionele BCR
Somatische recombinatie: junctional diversity, variatie in BCR d.m.v.
recombinatie enzymen RAG en TdT

RAG knipt bij heptameer


er wordt een hairpin gevormd

RAG opent hairpin door een knip in 1 streng te


geven op een willekeurige positie, dit is een
bron voor het onstaan van de diversiteit
van een antilichaam.

Fig 4.20
Somatische recombinatie: junctional diversity, vaiatie in BCR d.m.v.
recombinatie enzymen RAG en TdT

TdT voegt aan palindroom sequentie


willekeurig nucleotiden toe.
Dit is nog een bron voor het onstaan van de
diversiteit van antilichamen
(TdT: terminaal desoxyribonucleotide transferase)

Gaten worden gevuld door DNA synthese


(DNA polymerase en ligase)

Fig 4.20
Ontwikkeling van de BCR

RAG = recombination activation genes


TdT = terminaal desoxynuleotidyl transferase

Fig 6.12
Allelic exclusion
In het beenmerg wordt willekeurig gekozen voor:
• één chromosoom voor het vormen van de zware keten
• en één chromosoom voor het vormen van de lichte keten.

Maternaal Paternaal
chromosoom chromosoom

. Allelic exclusion:
uitsluiting van 1 v/d 2 allelen

Chrs 14: Zware keten

Zie pag. 91 en 96
Pro-B-cel rearragement van de heavy-chain locus inefficiënt proces

Fig 6.6
B-lymfocyten
Ig-heavy-chain goed, dan surrogaat lichte-keten vervangen door echte lichte-keten

Fig 6.5

Fig 6.7

Geen Ag bindingsplaats
met surrogaat lichte
keten

Surrogaat lichte keten


wordt vervangen door
echte lichte keten

Een pre-B-lymfocyt heeft een Een immature B-lymfocyt heeft een


niet functionele B-cel receptor functionele en unieke B-cel receptor
met een surrogaat lichte keten (altijd isotype IgM)
Rearrangement lichte keten locus, na rearrangement zware keten locus

Organisatie van de humane V, D, J segmenten (loci)


op de lichte en zware keten chromosomen

Fig. 4.15
Zware keten
Ca. 40 verschillende V en 6 verschillende J en 23 verschillende D segmenten
combineren tot 1 uniek VDJ gen  1 uniek VH eiwitdomein van de zware keten

Lichte keten:
Ca. 30-35 V en 3-5 J segmenten combineren tot 1 uniek VJ gen  1 uniek VL
eiwitdomein van de lichte keten
Rearrangement lichte keten locus: V en J segmenten van lichte keten-gen
combineren tot VJ  uniek VL eiwitdomein van de lichte keten

Zie:
fig 4.15
fig.4.36
fig. 6.9

CL
V2
VL
J

VCk  Functioneel en uniek lichte keten -eiwit

VV2J4Functioneel uniek VLvariabel domein (VL) van een lichte keten - eiwit
Rearrangement van lichte-keten locus relatief efficient
Fig 6.10
Allelic exclusion
In het beenmerg wordt willekeurig gekozen voor:
• één chromosoom voor het vormen van de zware keten
• en één chromosoom voor het vormen van de lichte keten.

Maternaal Paternaal
chromosoom chromosoom
Chrs 2:  Lichte keten

.
Chrs 22:  Lichte keten

Chrs 14: Zware keten

Allelic exclusion:
uitsluiting van 1 v/d 2 allelen
Zie pag. 91 en 96
In de pre-B-cel receptor treedt allelic exclusion op

Door allelic exclusion ontstaan


homozygote B-cel receptoren, dat
betekent dat ze twee identieke
paratopen op de BCR hebben, waarmee
ze aan eenzelfde epitoop op het antigen
kunnen hechten.

Door een homozygote BCR ontstaat


een hogere aviditeit voor antigenen,
dan wanneer de BCR heterozygoot zou
zijn. Heterozygote BCR zouden maar
met 1 vangarm van aan een epitoop op
het antigen kunnen binden. Als die ene
vangarm los zou laten, dan zou de hele
BCR loslaten.

Fig 6.8
Antilichaam – antigeen interactie

• Affiniteit:
bindingsterkte tussen de paratoop van een
antilichaam en de epitoop van het antigeen

• Aviditeit:
Totale bindingssterkte tussen een heel
antilichaam molecuul en een totaal antigeen
(“de som van de affiniteiten”)

Zie pag 87 en 103


Na de VDJ genrecombinatie wordt het VH-domein gekoppeld aan
de gensegmenten die coderen voor de constante gebieden (CH)
Chrs 14 : Zware keten Zie
fig 4.21
Uniek fig.4.29
VH-gen CH- genen coderen voor isotype

IgM IgD IgG3 IgG1 IgA1 IgG4 IgE IgA2


IgG2a/ 2b
Feiten:
Een B-lymfocyt gevormd in het beenmerg:
• Expressie BCR altijd isotype IgM en IgD (liggen op het gen direct achter VDJ)
• Produceren na activatie door antigeen altijd eerst IgM antistoffen

N.B. Pas na hulp van Th-lymfocyten en contact met een Ag, wordt B-lymfocyt aangestuurd tot
productie van antistoffen van de andere isotypen (IgG, IgA of IgE).
Dit proces heet de isotype switch en vindt plaats in de lymfeknoop (zie volgende lessen)
Mechanismen diversiteit in variabele gebieden van BCR/Ab

Somatische recombinatie in beenmerg (geen antigen stimulatie)


1.Grote verscheidenheid aan Variabele-regio segmenten in zware keten (VDJ) en
lichte keten (VJ) genen in germ line
2.Recombinatie genen V(ariable) regio : Heavy (VDJ) / Light (VJ) m.b.v. RAG-1 en
RAG-2 enzyme (RAG=recombination activating gene herkent een specifieke
heptameer sequentie)
3.RAG knipt hairpin op willekeurig nucleotide in 1 streng, waardoor extra
diversiteit ontstaat. Er ontstaat een palindroom sequentie (P- nucleotide)
4.Nucleotiden (N) toevoegen tussen gen-segmenten (VDJ zware keten / VJ lichte
keten) tijdens recombinatie proces m.b.v. enzym TdT  N-region diversiteit (TdT:
terminal desoxynucleotide transferase)
5.Allelic exclusion, per B cel wordt er slechts 1 allel voor de zware keten gebruikt en
1 allel voor de lichte keten (ĸ of λ)

In secundaire lymfoide organen (na antigen stimulatie ontstaat extra


diversiteit in variabele gebied BCR/Ab)
1.Somatische hypermutatie mbv AID (activation-induced Cytidine deaminase). Alleen in
Ag gestimuleerde B cellen is het AID enzym actief.
Het isotype en idiotype van een antilichaam
Zie tekst pag 83

Isotype Idiotype

“HV loops”
Hypervariabele delen

Isotype (= klasse) van een Ab Idiotype van een Ab


wordt bepaald door de constante eiwit wordt bepaald door de
domeinen van de zware keten (In dit (hyper)variable eiwit domeinen
voorbeeld: CH 1,2,3,4) en bepaald de van de zware én lichte keten
immunoglobuline klasse (IgM/D/A/G/E) (in dit voorbeeld VH+VL)

Het isotype van een Ab zegt iets over de


Het idiotype van een Ab zegt iets
functionele en fysische eigenschappen van
over de specificiteit van een Ab
een Ab (b.v. halfwaardetijd, flexibiliteit)
Overzicht gen recombinatie processen en expressie BCR
In beenmerg:

Volgorde van gebeurtenissen rijping B-cellen in beenmerg:


•VDJ-recombinatie zware keten genen
•Intracellulaire expressie µ zware keten
•VJ-recombinatie lichte keten genen
•Intracellulaire expressie van pre-B-cel receptor
Fig
•Expressie van IgM B-cel receptor op celmembraan 6.4 + 6.24
Fasen in de ontwikkeling B-lymfocyten
Beenmerg
Fig 6.1, 6.2
lymfoid weefsel
Secundair
B-lymfocyten
Fase 2: Negatieve selectie in beenmerg
Negatieve selectie:
Beenmerg

B-lymfocyten met een BCR die wel


affiniteit hebben voor lichaamseigen
antigenen gaan in apoptose.

Een immature B-lymfocyt rijpt niet verder uit,


blijft achter in het beenmerg
en zal in apoptose gaan.
Fig 6.17 en 6.18 Apoptose = geprogrammeerde celdood
Samenvatting:B-cel ontwikkeling en negatieveselectie

Beenmerg stromale cel B-cel met BCR voor B-cel met BCR voor
• Rijping van B-cel eigen antigenen (eiwitten) niet-eigen antigenen
• B-cel krijgt zijn unieke BCR (eiwitten)
Apoptose (celdood) Overleeft  bloedbaan

~75% ~25%
BCR diversiteit: een rekenvoorbeeld
Fig 4.17

Diversiteit van de antigeen


bindingssite
(VH+VL-region) :

(H: 46x23x6) x (38x5) of x


(33x5) = ~1,6 x 107

Extra mechanismen b.v.


N-nucleotide toevoeging,
Variabele recombinaties
Spontane mutaties,
etc

Totale diversiteit van antigen-


binding site van antistof of BCR
geschat op 2 x 109
Les 5

B cellen in secundair lymfoide weefsel


Fase 3: ontwikkeling tot volwassen B cel
Beenmerg Fig 6.1, 6.2
lymfoid weefsel
Secundair
Fase 3: Ontwikkeling tot volwassen B-lymfocyten

B-lymfocyten met een


BCR die geen affiniteit
hebben voor
lichaamseigen antigenen
overleven

Positieve selectie:
Een immature B-lymfocyt  van beenmerg naar
bloedbaan en rijpt verder uit tot een mature
(rijpe) B-lymfocyt die BCR tot expressie brengt
van isotype IgM én IgD

Fig 6.17
B-lymfocyten
Ontwikkeling B-lymfocyten
Fig 6.24
Fase 4: recirculatie van mature B-cel
Beenmerg
lymfoid weefsel
Secundair
Recirculatie B-lymfocyten
Geen antigeen aanwezig?
B-lymfocyten blijven langdurig in lymfeknoop en kunnen migreren naar ander lymfoïd weefsel
Fig 6.20

Aanvoer B-
lymfocyten via
arterie

(cortex)
Niet geactiveerde B
(medulla)
- lymfocyten
kunnen lymfeknoop
(paracortex)
verlaten via lymfe

B- lymfocyten komen binnen via de arterie die over gaat in een


hoog endotheliale venule (HEV)
c3b
Antigeen presenterende cel Ag

HEV

B
cortex bloe
d ba
an
B cel T

paracortex
T cel

efferent lymfevat

B en T cellen migreren vanuit het HEV de lymfeknoop binnen


en migreren ieder naar hun eigen gebied.
Lymfeknoop en functie hoog endotheel venule (HEV)
Zie ook Fig. 8.6
B cel migratie = T cel migratie

afferent lymfevat HEV


Homing receptor (GlyCAM1),
alleen op HEV

Chemokine: L-Selectine
B en T cellen B
naar paracortex T B bloeds
T troom
CCR7
Arterie
T B
paracortex LFA-1
B Chem
okine
B cell trekt T
na ar en ICAM-1
f ol l i Vene
in cor kel B
t ex

B en T cellen migreren vanuit het HEV de lymfeknoop binnen. efferent lymfevat


HEV is een uniek stukje bloedvat waar B en T cellen uittreden..
Proces is vergelijkbaar met uittreden leucocyten bij een ontstekingsreactie.
B-lymfocyten migreren in lymfeknoop o.i.v. chemokinen
Chemokinen bepalen de migratie van de B-lymfocyt naar en in
de lymfeknoop
Fig 6.21

(paracortex)
(primair follikel)
Maturatie en overleving van B cellen vereist toegang tot
lymfoide follikels

30 x 109 B-cellen verlaten per dag het beenmerg, deze immature B cellen
moeten allemaal de follikels in komen om te kunnen overleven.
De B cellen die geen plek weten te veroveren in de follikels gaan
na een paar dagen dood. In de follikels krijgen ze een overlevings signaal,
daarna mogen ze weer verder circuleren.
Fig 6.21
Fase 5: activatie en clonale expansie B-cel door Ag binding
Beenmerg
lymfoid weefsel
Secundair
B-lymfocyten ontmoeten Ag in een lymfeknoop
Wel antigeen aanwezig?
B-lymfocyten maken contact met antigeen die aanwezig is op een FDC (folliculaire
dendriet cel) in de germinal centers en met hulp van T-helper lymfocyten gaan ze
prolifereren en ondergaan somatische hypermutatie (les 9) en isotype switch. Ze
vormen in de cortex een secundaire follikel met germinal centre. De B cellen
differentiëren in memory B cellen of vormen plasmacellen  antistof productie.

Aanvoer B-
lymfocyten via
arterie en HEV

Geactiveerde B –
lymfocyten
(plasmacellen) en
antistoffen verlaten
lymfeknoop via lymfe
(paracortex)
(cortex) (medulla)

Fig 6.22
B-lymfocyten
Ontwikkeling B-lymfocyten
Fig 6.24
Somatische hypermutatie

Na contact met een Ag en hulp van een Th, ondergaat


de delende B-cel somatische hypermutatie, dit zijn
puntmutaties in het variabele gebied (CDR’s).
Alleen in delende B cellen is het enzym AID actief, die
zorgt voor deze puntmutaties.
In de lymfeknoop worden de B cellen geselecteerd die het
beste op een Ag passen. De affiniteit van een BCR/Ab
voor het Ag wordt daardoor hoger.

AID:
activation-induced
Cytidine deaminase

Fig 4.26
Isotype switching

/IgA/ IgE

Fig 4.28 en 6.24

Na contact met een Ag en hulp van een Th, ondergaat de B-cel isotype switch.
Door isotype switch op DNA niveau, ontstaan Ig met verschillende C gebieden, maar met identieke
variabele gebieden.
Door het veranderen van de constante domeinen (Fc), krijgt het Ab een andere biologische
activiteit.

De IgG/A/E hebben door de somatische hypermutatie een hogere affiniteit voor het Ag dan IgM.
Alternatief splicing: van membraan gebonden naar uitgescheiden Ab

Door alternatief splicing van het


heavy chain pre-mRNA ontstaan
membraan gebonden en uitgescheiden Ig.

Plasma cellen delen niet meer en hebben


ook geen BCR en MHCII op hun membraan.
Daardoor worden plasma cellen ongevoelig
voor Ag en interactie met de T cellen

Fig 4.24
memory B-lymfocyten
Eerste keer Primaire Tweede Secundaire
geïnfecteerd Ab keer Ab respons
respons geïnfecteerd
Verworven
immuniteit

Afgeleid van
Memory B-lymfocyten: fig 11.1
•Ontstaan tijdens primaire immuunrespons na herkenning antigeen
•Hebben dezelfde specificiteit als de Ab’s die door de plasmacellen worden
geproduceerd
•Memory B-cellen overleven langdurig in de circulatie
•Kunnen tijdens secundaire immuunrespons sneller worden geactiveerd dan
naïve B-cellen a.g.v. aangepaste affiniteit door somatische hypermuatie(les 9)
Les 5

B cellen kanker

Case study Multiple Myeloma


B-lymfocyten
B-cel kanker

Verschillende vormen
van kanker gerelateerd
aan verschillende stadia
in de B-lymfocyt
ontwikkeling

Case study
Multiple Myeloma

Fig 6.23
Casestudie case # 19
(zie document op de cursussite)
Multiple Myeloma
(~ plasmacel leukemie, Ziekte van Kahler)
Multiple Myeloma
(~ plasmacel leukemie, Ziekte van Kahler)
Kwaadaardige kanker: klonale groei plasmacellen (laatste B-cel stadium)
 gevolg?? (veel Ab productie…)
(…van 1 isotype met slechts 1 idiotype/1 Ag-specificiteit)
• steeds hogere IgG
concentratie in serum
• anemie (lage # rode
bloedcel
• “gaten” in botweefsel
• eiwit verlies via urine 
Bence-Jones eiwitten
(lichte keten eiwitten)
•Bestand tegen de
meeste chemotherapieën
Multiple Myeloma
(~ plasmacel leukemie, Ziekte van Kahler)

Welk monster van een patiënt zou je willen onderzoeken en met behulp van
welke methode om vast te stellen dat het om de ziekte MM gaat?

Flowcytometrie of bloed diff  bepalen anemie


Serum  bepalen IgG waarden (ELISA, Gelelectroforese + western blot)

Je vindt veel Ab. Is dit niet juist prima??

IgG is van 1 idiotype/ 1 specificiteit (monoclonaal) . Dit is ongewenst

Waarom hebben patiënten met MM een verhoogde kans op infecties?

Naast weinig verschillende IgG (met weinig verschillende idiotypen/Ag-


specificiteiten) is er ook een sterk verlaagd # neutrofiele granulo’s

Hoe kan je aantonen dat de patiënt een verhoogde concentratie dezelfde IgG
moleculen heeft (bv. IgG1,)?
Multiple Myeloma
“Met behulp van antistoffen kan je andere antistoffen aantonen’’

Steeds hogere concentratie


antistof (immunoglobuline)
N P N P N P
in serum

Welk immunoglobuline ????


Isotype? etc

Gelectroforese en
immunoblotting
(Western blot)

Eiwit Anti- Anti- Ophoping IgG, 


kleuring -keten -keten
Einde les 5

You might also like