Professional Documents
Culture Documents
Transcriptie
1
2018-2019 Blok A
Lesindeling (zie ook cursushandleiding)
2
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
3
coderend RNA
Overzicht cursus
Toegankelijkheid
Translatie
Eiwit
(aminozuren)
DNA RNA eiwitten
8
Figuur 6.7 en 6.8
Namen DNA strengen (binnen een gen)
- non-template strand
- coding strand
- sense DNA
- positive (+) strand
- template strand
- non-coding strand
- antisense DNA
- negative (-) strand
9
Eiwitten binden aan template en non-template strand
van de DNA dubbel helix.
bv RNA polymerase
10
Verschillen tussen DNA en RNA
DNA
- Dubbelstrengs.
- Desoxyribose (H op 2e C atoom).
- Thymine als base (methylgroep).
- Lang (vele miljoenen basen).
- Informatieopslag.
- Stabiel.
RNA
- Enkelstrengs → interne hybridisatie.
- Ribose (OH op 2e C atoom).
- Uracil (geen methylgroep).
- Kort (paar duizend basen).
- Informatieoverdracht.
- Kortlevend.
11
Figuur 6.4 en 6.5
12
Panel 2.6
Baseparing: RNA en DNA
RNA: DNA:
A–U A–T
G-C G-C
13
Figuur 6.6
RNA polymerases
RNA polymerase:
• Prokaryoten één, eukaryoten drie verschillende RNApol’s.
• Polymeriseren van 5’ → 3’.
• Gebruiken (meestal) DNA als template (matrijs).
• Kunnen zelf DNA dubbel helix openen (geen helicase nodig).
• Kunnen een verkeerd ingebouwde nucleotide zelf weghalen (minder
goed ontwikkeld dan DNA polymerase proofreading).
• Hebben geen primer nodig.
14
Figuur 6.8 en 6.9
RNA synthese
5’C
RNA polymerase
Synthese richting van 5’ naar 3’
Let op:
RNA heeft op 2’ C
atoom wel een OH
groep!!
15
Opdrachten
5' -GTAACGGATG-3'
3‘ -CATTGCCTAC-5'
If the polymerase transcribes this sequence from left to right, what will the
sequence of the RNA be?
16
Antwoord
2.9 If the polymerase transcribes the sequence from left to right, it will use the
bottom strand as a template to make the sequence
5’-GUAACGGAUG
(the RNA sequence corresponding to the top strand of the DNA).
If the polymerase moves from right to left, it will use the top strand as a template to
make the sequence
5’-CAUCCGUUAC
(the RNA sequence corresponding to the bottom strand of the DNA, written 5’ 3’).
17
Transcriptie door RNA polymerase
Bij het terminatie signaal laat RNA polymerase los van de DNA template.
Ook de RNA streng laat los. 18
Figuur 6.10
splicing
translatie
eiwit
ribosomen
Verschillende soorten RNA
transfer
spliceosoom
nucleolus
cytoplasmic
19
Small interfering
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
21
coderend RNA
Prokaryoten transcriptie
Prokaryote transcriptie:
Transcriptie en translatie in één
compartiment en nauwelijks RNA
processing → translatie kan al
beginnen vóórdat de transcriptie is
afgerond → snelle expressie.
Transcriptie:
- Initiatie
- Elongatie
- Terminatie
22
Figuur 6.20
Richting van transcriptie
23
Figuur 6.143
Richting van transcriptie
EEN RNA POLYMERASE DIE BEWEEGT VAN EEN RNA POLYMERASE DIE BEWEEGT VAN
LINKS NAAR RECHTS GEBRUIKT DE RECHTS NAAR LINKS GEBRUIKT DE
ONDERSTE DNA STRENG ALS TEMPLATE BOVENSTE DNA STRENG ALS TEMPLATE
VOOR RNA VOOR RNA
24
Voorbeeld prokaryote promoter
tie
tie
tra gin
ip
tra gin
la
cr
ns
be
ns
N.B. positie ‘0’ bestaat niet. be
25
Variatie prokaryote promoters
26
Zie ook figuur 6.12
Voorbeeld consensus sequenties
A A T G A
T C
A T T G A
T C
A A T G A
C T
A A C G T
T C
C A C C A
De consensus is: T T
A A T G A
T T
A A T C A
T T
C A T G A
T C 27
Prokaryote promoter binding: factor
29
Figuur 6.11
Transcriptie initatie en elongatie bij prokaryoot
Initiatie initiatie
10 nucleotiden RNA
gevormd → promoter
verlaten → factor laat
los (wordt hergebruikt).
Elongatie
Polymerisatie RNA in 5’
naar 3’ richting.
terminatie elongatie
30
Figuur 6.11
Transcriptie terminatie bij prokaryoot
Terminatie
RNApol komt terminator tegen → laat los van DNA en RNA.
RNApol vormt weer een complex met een factor ( holoenzym).
Transcriptie kan opnieuw beginnen bij een promoter (zelfde gen of een
ander gen).
31
Prokaryote transcriptie terminator: intrinsiek
32
Of Prokaryote transcriptie terminator: Rho afhankelijk
σ-subunit switch
35
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
36
coderend RNA
Operons
Eukaryoten
Ieder gen eigen promoter
Eén mRNA (mono-cystronisch) > één eiwit
Prokaryoten
Sets van functioneel gerelateerde genen onder controle van één promoter
(plus een operator) = operon.
Figuur 7.12 37
Tryptofaan operon
tryptofaan
productie
Tryptofaan operon
Vijf genen die bij biosynthese van tryptofaan betrokken zijn
Vijf genen na transcriptie op één lang mRNA aanwezig.
Operator aanwezig in promoter regio
Operator kan tryptofaan repressor binden
38
Figuur 7.12
Regulatie tryptofaan operon
• Tryptofaan is aminozuur.
• Tekort aan tryptofaan > repressor laat los van operator > promotor actief
• Voldoende tryptofaan aanwezig in bacterie > repressor bindt aan promoter >
inactief > geen expressie van enzymen voor tryptofaan productie.
Figuur 7.13 40
Lac operon
Drie genen die bij de opname en afbraak van lactose zijn betrokken.
Activiteit leidt tot stijging glucose niveau in de cel (= energie).
41
Lactose en allolactose
42
Lac operon
43
Lac operon: negatieve regulatie dmv repressor
Promoter
Regulatory
Operator
gene
DNA lacl lacZ
No
RNA
made
RNA
3 polymerase
mRNA
5
Active
Protein repressor
De lactose repressor is een eiwit dat wordt gecodeerd door het LacI gen.
Geen lactose aanwezig → dan bindt de repressor aan een DNA gebied (de
operator) in het lac operon en voorkomt daarmee transcriptie van LacZ, LacY en
LacA. 45
Campbell zie figuren Lac operon
Lac operon: negatieve regulatie dmv repressor
lac operon
RNA
polymerase
3
mRNA mRNA 5'
mRNA 5
5
Allolactose Inactive
(inducer) repressor
Promoter
CAP-binding site
RNA Operator
polymerase
can bind
Active and transcribe
cAMP CAP
Inactive lac
Inactive repressor
CAP
(a)
Glucose nivo laag (‘honger’) → omzetting van ATP in cAMP cAMP bindt aan
CAP (catabolite activating protein) → cAMP-CAP bindt aan specifieke
bindingsplaats op DNA vlak vóór promoter → binding en activatie RNApol.
47
Campbell zie figuren Lac operon
Lac operon: positieve regulatie
Promoter
DNA
lacl lacZ
Inactive
CAP Inactive lac
repressor
(b)
Glucoseniveau voldoende weinig cAMP geen activatie van CAP geen
binding op CAP binding-site op het DNA vrijwel geen transcriptie.
48
Campbell zie figuren Lac operon
Regulatie Lac operon (samenvatting)
50
Figuur 7.15
Regulatie Lac operon (samenvatting)
glucose lactose CAP repressor RNApol
aanwezig?aanwezig?
51
Figuur 7.15
Plasmide vector vaardigheden VL3 met LacZ’ en LacZ’ promoter
52
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
53
coderend RNA
Transcriptie mRNA
RNA processing
+ RNA afbraak
Transcriptie initiatie
Transcriptie elongatie
Transcriptie terminatie
Regulatie van eukaryote genexpressie
Transcriptie initiatie
Transcriptie elongatie
Transcriptie terminatie
o.a. splicing
Translatie initiatie
Translatie elongatie
Translatie terminatie
Post-translationele
modificaties (PTM)
56
splicing
translatie
eiwit
RNA polymerase II
Functioneel RNA
DNA
ribosomen
RNA polymerase I+III
transcriptie
transfer
RNA polymerase III
spliceosoom
RNA polymerase II+III
nucleolus
RNA polymerase I/II/III ??
Eukaryoot
Prokaryoot
1 RNA polymerase
cytoplasmic
RNA poymerase II
3 RNA polymerases (I, II, III)
Small interfering
57
RNA polymerase II
synthese van mRNA, rRNA en tRNA
Eukaryote promoter klassen
59
Algemene transcriptie factoren voor RNApolII (TFII’s)
60
Tabel 6.3
Onderzoek mbv gel-mobility shift assay:
welke eiwitten binden aan de promoter en in welke volgorde
Principe
• DNA fragment met gebonden eiwit migreert
langzamer door gel dan ‘naakt’ DNA.
Uitvoering
• Het te onderzoeken DNA fragment
incuberen met eiwit (controle zonder
eiwitten).
• Verschillen geven aan welk DNA fragment
eiwit heeft gebonden.
Nadelen
• Geeft niet de exacte bindingsplaats weer.
• Er kunnen meerdere eiwitten op een
fragment zitten.
• Restrictie kan bindingsplaats geknipt
hebben.
62
Gel-mobility shift assay van eukaryote transcriptie factoren voor RNApol II
63
Experiment DNA-bindende eiwitten: DNA footprinting
Uitvoering
- DNA fragment labelen.
- Incuberen met eiwit of (eiwit mix).
- Beperkte DNase digestie.
- Eiwit digestie.
- DNA fragmenten op gel.
- Visualiseren.
- Footprint geeft exacte positie van
bindende eiwit weer.
64
DNA footprint maakt zichtbaar aan welk DNA gebied de TF-II binden
65
Eukaryote RNA polymerase II promoter
Figuur 6.16 66
Initiatie: TBP bindt aan TATA box van promoter
Figuur 6.17 67
Vorming transcriptie initiatie complex (TIC) RNApol II
Figuur 6.15 68
Initiatie transcriptie van mRNA
door RNA polymerase II
ATP
69
Figuur 6.15
Activators en mediator
Figuur 6.18 70
Specifieke transcriptie factoren
Figuur 7.31 71
Opdracht Plasmide vector
73
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
coderend RNA 74
Verschillen pro- en eukaryoot mRNA
Prokaryoot mRNA
• Polycistronisch (meerdere genen op één transcript)
• 5’ en 3’ uiteinden niet gemodificeerd
Eukaryoot mRNA
• Monocistronisch (één gen per transcript)
• 5’ cap en 3’ poly A staart
Figuur 6.21a 75
Processing van mRNA
RNA processing
+ RNA afbraak
2. Elongatie
- Elongatie factoren (EF) helpen RNA
polymerase om lang genoeg aangehecht
te blijven om de transcriptie te voltooien.
EF geholpen door ATP-afhankelijke
chromatine remodelling complexen om
DNA toegankelijk te maken.
- RNA processing:
1. 5’ cap
2. 3’ poly A staart
3. RNA splicing
4. RNA editing
3. Terminatie
- terminatie signaal
- CPSF, CstF, CF klieving mRNA 78
- PAP toevoegen poly A staart
Transcriptie elongatie eukaryoot mRNA – DNA supercoiling
80
Figuur 6.19
Transcriptie elongatie eukaryoot mRNA – DNA supercoiling
81
Figuur 6.19 http://instructors.garlandscience.com/
Topoisomerase
Verschil topoisomerase 1 en 2
Topoisomerase 1
- Geen ATP verbruik
- Enkelstrengs breuk om spanning
op helix te verlagen
Topoisomerase 2
- ATP verbruik
- Dubbelstrengsbreuk waar twee
dubbelstrengs DNA streng over
elkaar heen lopen (supercoiling)
82
Elongatie transcriptie: CTD van RNApolII draagt processing eiwitten mee
83
Figuur 6.22
1. Processing pre-mRNA: 5’ capping
Functies 5’ cap
• Export mRNA uit de celkern.
• Regulatie van translatie (mRNA → eiwit).
• Bescherming mRNA tegen afbraak.
84
Figuur 6.21b
1. Processing pre-mRNA: 5’ capping
Verwijderen P groep
Methylering G
Methylering ribose
85
Figuur 6.23
2. Processing pre-mRNA:
polyadenylering 3’ einde mRNA
Poly-A staart/Terminatie
- aan RNA pol II zijn cleavage factoren gekoppeld.
86
Figuur 6.35
2. Processing pre-mRNA: polyadenylering 3’ einde mRNA
mRNA heeft specifieke sequenties (polyadenylerings signaal = pA) waaraan eiwitten
koppelen.
CPSF CstF
CF
PAP
AAUAAA AA G/U
AA
PAP AA RNA na de klievings site
wordt afgebroken
1 2 3
DNA
transcription start site
90
3. Processing pre-mRNA: RNA splicing
RNA splicing:
1. consensus gebieden in intron
91
Figuur 6.27
3. Processing pre-mRNA: RNA splicing
RNA splicing:
1. consensus gebieden in intron
2. aanhechten snRNP’s (snRNA + eiwitten = U eiwitten)
92
Figuur 6.29
3. Processing pre-mRNA: RNA splicing
RNA splicing:
Ribonucleoproteins (RNP’s)
- 200(!) Eiwitten en vijf snRNA’s
• Aanhechten snRNP’s
(snRNA + eiwitten = U eiwitten)
aan splice sites.
• Vorming lus (lariat) met een
adenosine als centraal
molecuul.
• Compleet spliceosome
gevormd, intronen worden
verwijderd, exonen aan elkaar.
• Catalyse door snRNA’s
(ribozymes).
• Succesvolle exon-exon
overgang gemarkeerd door
exon junction complex.
93
Figuur 6.28
Exon markering door SR eiwitten
Figuur 6.32 94
Pre-mRNA splicing: exon skipping en cryptic splice sites
Exon skipping
Soms wordt een exon, al dan niet opzettelijk, overgeslagen.
http://www.biomedisch.nl/film/exon_skipping.php
95
Figuur 6.30
Abnormaal pre-mRNA splicing in thalassemie
b -thalassemie: door een verkeerd of niet gevormd -globine eiwit wordt te weinig
of verkeerd globine voor haemoglobine gevormd. Hierdoor kan bloedarmoede
optreden.
Bij -thalassemie treedt verkeerde splicing op als gevolg van een genetisch defect
in de intron sequenties.
96
Figuur 6.33
Voorbeelden humane genen met introns
98
http://www.muscular-dystrophy.org/about_muscular_dystrophy/research_faqs/612_what_is_exon_skipping_and_how_does_it_work
Exon skipping in Duchenne muscular dystrofy
99
4. Processing pre-mRNA: RNA editing
2.6 TRUE/FALSE
Decide whether this statement is true or false, and then
explain why.
RNA polymerase II generates the end of a pre-mRNA transcript
when it ceases transcription and releases the transcript; a poly-A
tail is then quickly added to the free 3' end.
103
Antwoord
2.6 Antwoord
False. The 3’ ends of most pre-mRNA transcripts produced by
RNA polymerase II are defined, not by the termination point of
transcription, but by cleavage of the RNA chain 10–30
nucleotides downstream of the sequence AAUAAA and 30 or
so nucleotides upstream of a GU- or U-rich sequence.
104
Opdracht Plasmide vector
106
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
107
coderend RNA
Transport RNA van kern naar cytoplasma
108
Figuur 6.37
Transport RNA van kern naar cytoplasma: export ready mRNA
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
110
coderend RNA
RNA afbraak
DNA
afbraak
RNA
afbraak
eiwit
111
RNA afbraak in prokaryoten
mRNA afbraak:
- Exonucleases van 3’ 5
- Degradosoom
Complex van eiwitten om
het prokaryote RNA af te breken
112
RNA afbraak systemen in eukaryoten
mRNA in eukaryote cellen stabieler dan in prokaryoten.
De meeste hebben een halfwaardetijd van ongeveer 30 minuten.
2. Instability elements
In het mRNA zijn gebieden aanwezig die zorgen voor een versnelde
afbraak. Als er veel van een eiwit nodig is, kunnen deze instabiele gebieden
van het mRNA tijdelijk geblokkeerd worden, waardoor het mRNA weer
stabiel wordt.
3. Deadenylation-dependent mRNA
Zodra mRNA in cytoplasma komt, begint de afbraak van de polyA staart.
Als de polyA staart te kort wordt, dan kan er ook geen translatie meer
plaatsvinden. Het mRNA wordt volledig afgebroken.
Instability element
114
Figuur 7.71
3. mRNA afbraak: deadenylation dependent mRNA decay
Na een echt stopcodon volgen geen EJC’s, omdat er geen exonen meer
aanwezig zijn.
Ongeveer 1/3e van alle genetische ziekten worden veroorzaakt door frame-
shift mutaties of splice-site mutaties, zodat een nonsens mutatie ontstaat.
Door het NMD systeem worden deze mRNA’s uitgeschakeld en blijft bij
heterozygoten alleen het tweede mRNA van het andere allel bestaan, zodat
een correct eiwit wordt gevormd.
117
5. RNA interference (RNAi): drie systemen
118
Small interfering RNA’s (siRNA systeem)
119
5. RNA interference (RNAi)
120
5. RNA interference (RNAi): micro RNA’s (miRNA)
• Regulatie genexpressie
• miRNA gecodeerd op genoom
• Ondergaan processing door
DICER en RISC
• Targeten 3’UTR
• Targeten hele sets aan mRNAs
• Volledige baseparing geeft
afbraak mRNA
• Onvolledige baseparing geeft
onderdrukking van translatie
122
Figuur 7.75
Gevolgen RNA interference
gene silencing
Figuur 7.74
Experimenteel: Sense-RNA + antisense-RNA: RNA interference
Om een mRNA uit te schakelen kan er opzettelijk een anti-sense RNA in de cel
worden gebracht.
124
http://www.biomedisch.nl/nieuws/2010/rnai_kanker.php
Om te lezen: micro RNA zwerft door je lijf NRC 27 september 2014
129
miRNA
2014 – 4 januari NRC weekend
Nanodeeltje stuit vroege borstkanker
Een klein RNA-molecuul, gekoppeld aan een vettig nanodeeltje smoort de vroegste stadia van borstkanker
in de kiem. Er wordt dan een gen geblokkeerd dat de overgang van voorstadium naar agressieve tumor
stuurt, toonden onderzoekers van Harvard University aan bij muizen. Als het ook bij mensen werkt kan het
in de toekomst veel operaties besparen (Science Translational Medicine, 1 januari).
De meeste borstkanker begint in cellen van de melkgangen, als zogeheten ductaal carcinoom in situ
(DCIS). Zo’n beginnend gezwel kan op den duur doorgroeien naar de rest van de borst en ook uitzaaien.
Dat gebeurt echter lang niet altijd. Omdat niet te voorspellen is of dit staat te gebeuren, worden die vroege
carcinomen verwijderd. Meestal volstaat een borstsparende operatie, soms gevolgd door een bestraling. De
genezingskans is vrijwel 100 procent, maar de behandeling is allesbehalve prettig. Eleganter zou het zijn
als de ontwikkeling van een DCIS gestuit zou kunnen worden.
Uit een grote analyse van genactiviteit in 11.000 ductale carcinomen rolde het gen HoxA1 als de
belangrijkste aanjager van de vroege borstkankergroei. Dat gen is stil te leggen met een zogeheten siRNA,
een specifiek op dit gen toegesneden stukje RNA. Gekweekte DCIS-cellen stopten door dat siRNA met
groeien. Deels veranderden ze weer in gezonde cellen.
Om dat ook in levende muizen te bereiken verpakten de onderzoekers het siRNA in een vetachtig
nanodeeltje, een beproefde methode om opname te vergemakkelijken. Dit spoten ze via de tepel in de
melkgangen van muizen die genetisch extra vatbaar voor borstkanker waren gemaakt. Vier maanden later
hadden alle onbehandelde controlemuizen kanker, tegen een kwart van de behandelde. Huup Dassen
130
RNAi
2014 – 23 aug NRC weekend
Net als veel andere virussen maakt ebola het de menselijke afweer moeilijk. Het virus
verspreidt royaal een glycoproteïne, een eiwit met suikeraanhangsel. Daardoor heeft het
afweersysteem van de patiënt het moeilijk om de echte virusdeeltjes te vinden. Het virus
blokkeert ook een onderdeel van het menselijke afweersysteem.
De genetische kennis is gebruikt om kandidaat-medicijnen te ontwerpen die de werking van het
virus blokkeren. De twee belangrijkste lijken op dit moment TKM-ebola en BCX4430.
TKM-ebola is een medicijn dat uit drie korte stukjes RNA bestaat, gehuld in een vetbolletje. De
stukjes RNA hebben zo’n basevolgorde dat ze selectief hechten aan ebola-RNA, waardoor drie
viruseiwitten niet meer goed kunnen worden gesynthetiseerd. Deze small interfering RNA’s
(siRNA’s) zijn een bekende technologie voor moderne medicijnen. De vetbolletjes zorgen
er voor dat de siRNA’s lang in de bloedbaan blijven en makkelijk in de cel worden
opgenomen. Het werkt, dat bewees het bedrijf Tekmira Pharmaceuticals vier jaar geleden (The
Lancet, 29 mei 2010). Makaken die het medicijn binnen een half uur na ebolabesmetting
kregen, overleefden het virus.
132
Lesindeling
Les 3
Transcriptie algemeen
Prokaryote transcriptie algemeen
Regulatie prokaryote transcriptie: operons
Eukaryote transcriptie mRNA: initiatie
Les 4
Eukaryote transcriptie mRNA:
elongatie en terminatie en processing
Nuclear transport
Les 5
Afbraak van RNA
Transcriptie en processing van niet
155
coderend RNA
splicing
translatie
eiwit
RNA polymerase II
Functioneel RNA
DNA
ribosomen
RNA polymerase I+III
transcriptie
transfer
RNA polymerase III
spliceosoom
RNA polymerase II+III
nucleolus
RNA polymerase I/II/III ??
Eukaryoot
Prokaryoot
1 RNA polymerase
cytoplasmic
RNA poymerase II
3 RNA polymerases (I, II, III)
Small interfering
156
RNA polymerase II
synthese van mRNA, rRNA en tRNA
Hoe werken functionele RNA’s op elkaar in, en waar?
cytoplasma
nucleus
nucleolus
coderende genen niet-coderende genen
transcriptie
pre-mRNA pre-rRNA
mRNA processing
translatie
tRNA
polypeptide miRNA
siRNA
post-translationele
modificaties (PTM) rRNA
eiwit
158
Drie eukaryote RNA polymerases (elk eigen promoter type)
160
Ribosoom (prokaryoot)
small subunit
proteins (21x)
16s rRNA
tRNA
large subunit
proteins (34x)
161
16S ribosomaal RNA (prokaryoot)
1541 nucleotiden.
162
Processing rRNA: rRNA knippen
23 S
Grote 5S
PROKARYOOT subunit rRNA
RIBOSOOM
28 S
5.8 S
EUKARYOOT Grote 5S
RIBOSOOM subunit rRNA
Kleine 18S rRNA
subunit
164
Typisch rRNA modificaties en snoRNP’s
Chemische modificaties van rRNA door small nucleolar RNA’s (snoRNA’s, guide
RNA’s) → vormen samen met eiwitten snoRNP’s (ribonucleoproteins). Hechten
aan rRNA en zorgen voor modificaties en klieving.
DNA
bv
166
Eukaryoten: rRNA wordt afgeschreven in de nucleolus
- Een cel bevat 10 miljoen ribosomen → meest voorkomende RNA is rRNA (80% van totaal).
- Bevat meer dan 200 kopieën van rRNA gen op 2x5 verschillende chromosomen.
- Continue transcriptie van rRNA in nucleolus (zie foto).
- Chemische modificatie van rRNA door snoRNA (guide RNA).
- Eiwitimport → ribosomen bijna compleet in elkaar gezet → functioneren pas in cytoplasma.
nucleolus
168
Figuur 6.43 en 6.44
Eukaryote nucleolus: ribosoom fabriek
169
Figuur 6.45
Processing transfer RNA
170
Transcriptie transfer RNA door RNA polymerase.
Er zijn minstens 20 verschillende genen voor tRNA’s
DNA
bv
bv