Professional Documents
Culture Documents
Csi Samenvatting
Csi Samenvatting
CSI Samenvatting
Rechtszitting
Leerdoelen:
Het principe van gebruikte methodes uit te Kennis, inzicht en x x
leggen: toepassen
uit te leggen
Deze twee zorgen ervoor dat er alleen bindingen mogelijk zijn tussen A/T en C/G
Genoom: alle genen in de chromosomen van een organisme (Al het DNA in de cel)
Een gen is wat het genotype bepaald van een organisme (hoe het eruit ziet/wat het
kan volgens de genen).
Genen zijn bepalend voor de erfelijke eigenschappen
Genen zijn in essentie volgordes van baseparen die kunnen worden vertaald tot
eiwitten. Genen coderen voor één of meerdere verschillende eiwitten.
Allel: Gen dat in verschillende vormen kan voorkomen. (oogkleur) één van je vader
en één van de moeder je kan bijv homozygoot (bruin) of heterozygoot (bruin en
groen) eigenschap voor oogkleur hebben.
STR
Short tandem repeats: Een short tandem repeat is een serie herhalingen van korte
stukjes nucleotidenvolgorde in het DNA. Het herhaalde stukje DNA bestaat uit twee tot vijf
nucleotiden (meestal zijn het er vier tho). Als je bijvoorbeeld kijkt naar deze DNA-sequentie:
GTTAC GTTAC GTTAC GTTAC, dan zie je dat het herhaalde stukje DNA (GTTAC) uit vijf
nucleotiden bestaat. Met de wetenschap dat STR’s voor ieder individu op dezelfde locaties
liggen (loci), maar ook de wetenschap dat de hoeveelheid STR’s per individu verschillen- kan
door het vergelijken van de hoeveelheid STR’s op verschillende locaties bepaald worden
wiens DNA het meest overeenkomt met bijv. bewijsmateriaal.
Het DNA waar STR zich bevindt is niet coderend DNA, intronen zijn niet-coderend DNA,
Ongeveer drie procent van het menselijk genoom bestaat uit short tandem repeats.
Uitvoering
Het apparaat is instaat heel nauwkeurig de tempratuur te reguleren en voert de volgende
drie stappen meerdere malen uit:
Denaturatie fase 90-95°C
⮚ Het verwarmen van DNA waardoor elke dubbele streng DNA zich splitst in twee enkele
strengen.
⮚ De waterstofbruggen die de complementaire strengen ‘bij elkaar houden’ zijn veel
zwakker dan de covalente bindingen tussen de nucleotiden binnen een keten. Het
verhitten verbreekt de waterstofbinding waardoor de dubbele streng uit elkaar gaat terwijl
de covalente bindingen onaangetast blijven.
Hybridisatie/Annealing fase (Tempratuur afhankelijk van Primer)
⮚ De temperatuur wordt verlaagd naar een bepaalde tempratuur waarbij de forward en
reverse primers (zie 3.4.1 Primers) het best in staat zijn zich aan hun complementaire
deel van enkelstrengs DNA te binden. Primers zijn kleine stukken DNA die
complementair zijn aan een bepaalde volgorde op enkelstrengs DNA en zich daaraan
zullen binden (zie Figuur 2).
⮚ Tijdens de annealing fase wil je dus dat de primers correct hechten aan het DNA-
template. Dit tempratuur is de ‘primers smeltpunt – 5°C’. Voor het berekenen van een
primers smeltpunt wordt de volgende vuistregel gebruikt:
o GC-AT vuistregel: Tel alle G/C s en alle A/Ts in de primer.
▪ Elke G of C geeft 4°C (3 waterstofbrugen sterker)
▪ Elke A of T geeft 2°C (2 waterstofbruggen iets zwakker)
▪ Tel deze temperaturen bij elkaar op en je hebt de smelttemperatuur van je
primer.
o Dit wordt voer je apart uit voor de Reverse primer en Forward primer.
Overview PCR
Dubbel
Dubbel strengs
strengs Primers
Primers binden
binden aan
aan Taq-polymerase
Taq-polymerase verlengt
verlengt
DNAwordt
DNAwordt enkelstrengs
enkelstrengs complementair deel DNA
complementair deel DNA
DNA
DNA
Hybridisatie/Anneali
Denaturatie Elongatie
ng fase
fase fase
Figuur 2 Schematische weergave van de stappen zoals die gebeuren binnen een PCR-apparaat. Tijdens de
denaturatie fase verwarmt de PCR waardoor elke dubbele streng DNA zich splitst in twee enkele strengen.
Tijdens de hybridisatie/Annealing fase verlaagd de tempratuur naar een bepaalde tempratuur waarbij de forward
en reverse primers het best in staat zijn zich aan hun complementaire deel van enkelstrengs DNA te binden.
Tijdens de elongatie fase veranderd de tempratuur naar de tempratuur waarbij taq-polymerase het DNA kan
verlengen.
Een DNA-profiel is de unieke set van genetische merkers van een individu. Een genetische
merker is een stuk DNA-sequentie dat binnen een populatie varieert. Bij het maken van
DNA-profielen van mensen wordt als genetische marker de variatie in de lengte van short
tandem repeats (STR’s) gebruikt.
Primerkeuze
Een primer is een klein stukje DNA of RNA dat gebruikt wordt als startpunt van de
polymerasekettingreactie (PCR, polymerase chain reaction). Er zijn steeds twee primers
nodig, één voor de coding-streng en één voor de template-streng. Deze worden de forward
en de reverse primer genoemd.
De beste primer voor een PCR is een korte streng, waarvan de sequentie alleen
overeenkomt met het stuk DNA voor het DNA-fragment (vaak een gen/exon) en na het DNA-
fragment dat men wil dupliceren. Is dit namelijk niet het geval, dan zal de primer op
meerdere plaatsen binden aan het DNA en dus stukken gaan dupliceren die niet gewenst
zijn.
Vanaf de primer wordt het DNA richting 3' gebouwd en richting 5' gekopieerd.
Een primer mag geen homoloog stukje groter dan 3 baseparen bevatten, omdat anders de
primer tijdens de periode van paring kan dubbelvouwen en zo een dubbele streng
met zichzelf kan maken, waardoor de primer niet aan de te repliceren DNA-streng gaat
zitten. Ook mogen de twee primers geen homoloog stukje bevatten, omdat anders de twee
primers met elkaar hybridiseren.
locus chromosoom
D19S433 19
FGA 4
D8S1179 8
HUMTHO1 11
VWA 12
D18S51 18
D21S11 21
Amelogenine X en Y-chromosoom; dit allel is op het
X-chromosoom 6 basenparen korter
dan op het Y-chromosoom.
D2S1338 2
D16S539 16
Frequentietabel
Van elk paar chromosomen is één DNA-molecuul geërfd via de vader en één via de moeder.
Een persoon kan dus ten aanzien van locus D2S1338 maximaal twee verschillende DNA-
kenmerken bezitten.
Neem bijvoorbeeld DNA-kenmerken 17 en 18. Bij bevruchting kunnen er 4 combinaties
gevormd worden:
· 17/17
· 17/18
· 18/17
· 18/18
Multiplex techniek
Van 1996 tot eind 1999 gebruikten de Europese laboratoria een multiplex PCR techniek,
waarmee in één keer zes merkers op verschillende chromosomen en
één seksspecifieke DNA-merker worden vermenigvuldigd en geanalyseerd. (Met deze
laatste merker kan het geslacht van de DNA-donor worden achterhaald). De kans dat een
willekeurig, onschuldig individu met deze methode eenzelfde DNA-profiel vertoont als het
achtergelaten spoor is kleiner dan één op een miljoen. Eind 1999 is binnen Europa het SGM
Plus multiplex PCR systeem geïntroduceerd. Met dit multiplex systeem worden vier nieuwe
DNA-merkers aan het systeem toegevoegd. Daarmee is de identificatie quasi zeker
geworden. Het meest voorkomende SGM Plus Profiel heeft een frequentie van minder dan
één op twee miljard.
Electropherogrammen
De verkregen data wordt door de computer geanalyseerd en het resultaat is het DNA-profiel.
Deze kan weergegeven worden in een soort grafiek, die een electropherogram wordt
genoemd.
Gel view
De verkregen data kan ook op een andere manier weergegeven worden, namelijk met
de gelview van het SGM plus systeem. Deze “gelview” van het SGM Plus systeem is
verkregen door de automatische sequencer. Voor de primers van de 11verschillende merkers
zijn drie verschillende fluorescentie labels beschikbaar (blauw, groen en geel). De vierde
kleur (rood) is gereserveerd voor de internal lane standaard. Deze standaard met DNA-
fragmenten van een bekende lengte loopt met elk te onderzoeken monster op de gel mee.
Door interpolatie worden lengtes van de PCR-fragmenten berekend. Uit de verkregen lengte
volgt het aantal merkers in het fragment. De primers van de loci die een overlappende
fragmentlengte bezitten, dragen een verschillende kleur label, waardoor de PCR-fragmenten
ondubbelzinnig voor het betreffende locus worden herkend
FIGUUR 1 MONSTEROPNAME
HET CAPILLAIR DAT ZICH IN HET VAT MET HET
MONSTER BEVINDT, NEEMT VLOEISTOF OP DOOR MIDDEL VAN CAPILLAIRE WERKING.
Het capillair wordt daarna in het vaatje waar de bron zich bevindt, teruggeplaatst en dan
wordt het capillair onder stroom gezet. Door het grote potentiaalverschil gaan de ionen
migreren. Hoe hoger het deeltje geladen is, hoe sneller het deeltje migreert (Wielders, 2000).
In figuur 2 is de standaardopstelling bij capillaire elektroforese te zien. Deze opstelling wordt
gebruikt voor de scheiding die plaats vindt als het capillair onder stroom staat.
DNA fluoresceert niet van zichzelf, daarom is het nodig om DNA te labelen met kleurenlabels
om voor fluorescentie te zorgen. Het labelen gebeurt via Multiplex-PCR. Meerdere stukjes
DNA worden gelijktijdig gekopieerd door middel van specifieke primers waar een
fluorescente marker aan gekoppeld is. Op deze manier wordt elk DNA-fragment van
interesse geamplificeerd en fluorescent gelabeld1.
In de reactie die nodig is voor PCR zijn naast deoxynucleotiden (dNTP’s) ook
dideoxynucleotiden (ddNTP’s) aanwezig. Dideoxynucleotiden zijn deoxynucleotiden zonder
hydroxylgroep op het derde koolstofatoom2. Normaal gesproken bindt de fosfaatgroep van
een nucleotide tijdens PCR aan de hydroxylgroep van het laatst gebonden nucleotide, maar
door toevoeging van dideoxynucleotiden aan de reactie zal door de afwezigheid van de
hydroxylgroep de DNA-synthese stoppen. De truc van het gebruik van kleurenlabels is het
toevoegen van een kleurenlabel aan de dideoxynucleotide3. Hierdoor zullen de DNA-
fragmenten zichtbaar zijn tijdens gelelektroforese, waar de DNA-fragmenten worden
gescheiden.
Er zijn vier verschillende soorten ddNTP’s: ddATP, ddGTP, ddCTP en ddTTP. De eerste letter
van de ddNTP staat voor het basepaar waar hij aan gekoppeld wordt. Elk hebben ze een
eigen fluorescente kleur. Een basepaar kan hierdoor worden geïdentificeerd doordat de kleur
van de label een basepaar representeert (zie tabel 1). Zwart staat voor guanine, blauw voor
cytosine, rood voor thymine en groen voor adenine. Wanner het DNA tijdens elektroforese
wordt gescheiden, fluoresceren de kleurenlabels onder UV licht. Om achter de sequentie van
het DNA te komen, wordt er een machine gebruikt die de kleuren op de gel runt en
lokaliseert4. Een computer leest de volgorde van de kleurcode en zet dit om in piekjes. Elk
piekje representeert een basepaar. Hierdoor kan de sequentie van het DNA afgelezen
worden.
Thymine ddTTP
Cytosine ddCTP
Guanine ddGTP
1
2
3
4
Tabel 1 Lijst van kleurenlabels met hun bijhorende fluorescerende kleur en het basepaar waar ze aan
gekoppeld zijn
vWA 17,19
FGA 20
D5 8,13
D13 9,12
D7 11,13
type informatie waarnaar wordt gezocht. Voorbeelden van deze databases zijn onder
meer vermiste personen, veroordeelde daders en forensische monsters die zijn
verzameld van plaats delict. Elke staat en het federale systeem heeft verschillende
wetten voor het verzamelen, uploaden en analyseren van informatie in hun
database. Om privacyredenen bevat de CODIS-database echter geen persoonlijk
identificeerbare informatie, zoals de naam die aan het DNA-profiel is gekoppeld. Het
uploadbureau wordt op de hoogte gebracht van eventuele hits op hun monsters en is
belast met de verspreiding van persoonlijke informatie overeenkomstig hun wetten.
Vóór 1 januari 2017 vereiste het nationale CODIS-niveau dat bekende daderprofielen
een set van 13 loci hadden, de "CODIS-kern". Sindsdien is de behoefte uitgebreid
met zeven extra loci. Gedeeltelijke profielen zijn ook toegestaan in CODIS in
afzonderlijke indexen en komen vaak voor in monsters van plaats delict die zijn
aangetast of mengsels zijn van meerdere individuen. Het uploaden van deze
profielen naar het nationale CODIS-niveau vereist dat ten minste acht van de
kernloci aanwezig zijn, evenals een profiel zeldzaamheid van 1 op 10 miljoen
(berekend met behulp van bevolkingsstatistieken).
Loci die binnen een gen vallen, zijn vernoemd naar het gen. Bijvoorbeeld TPOX is
genoemd naar het humane t hyroid p er ox idase gen. [15] Loci die niet binnen genen
vallen, krijgen een standaard naamgevingsschema voor uniformiteit. Deze loci heten
D + het chromosoom waar de locus op staat + S + de volgorde waarin de locatie op
dat chromosoom werd beschreven. D3S1358 bevindt zich bijvoorbeeld op het derde
chromosoom en is de 1358e locatie die wordt beschreven. [16] De CODIS-kern wordt
hieronder vermeld; loci met sterretjes zijn de nieuwe kern en werden in januari 2017
aan de lijst toegevoegd.
● CSF1PO
● D3S1358
● D5S818
● D7S820
● D8S1179
● D13S317
● D16S539
● D18S51
● D21S11
● FGA
● TH01
● TPOX
● vWA
● D1S1656 *
● D2S441 *
● D2S1338 *
● D10S1248 *
● D12S391 *
● D19S433 *
● D22S1045 *
De loci die in CODIS worden gebruikt, zijn gekozen omdat ze zich in regio's van niet-
coderend DNA bevinden , secties die niet coderen voor eiwitten. Deze secties mogen
de onderzoekers geen aanvullende informatie over de persoon vertellen, zoals hun
haar- of oogkleur of hun ras. [18] Nieuwe vorderingen in het begrip van genetische
merkers en afkomst hebben echter aangetoond dat de CODIS-
loci fenotypische informatie kunnen bevatten
De genetische markers (of loci ) die door SGM Plus worden gebruikt, zijn
allemaal korte tandemherhalingen (STR's). De gebruikte markeringen zijn: VWA,
D8S1179, D21S11, D18S51, TH01, FGA, D3S1358, D16S539, D2S1338 en
D19S433. Waar de aanduiding van een marker begint met D, geven de cijfers direct
na de D het chromosoom aan dat de marker bevat. D21S11 bevindt zich bijvoorbeeld
op chromosoom 21 . SGM Plus gebruikt ook
de geslachtsindicatietest amelogenine (amelo).
SGM Plus verschilt van SGM doordat SGM de markeringen D3S1358, D16S539,
D2S1338 en D19S433 niet gebruikt.
SGM Plus heeft acht markers gemeen met CODIS FGA, TH01, VWA, D3S1358,
D8S1179, D16S539, D18S51 en D21S11. Het verschilt van CODIS doordat het de
aanvullende markeringen D2S1338 en D19S433 gebruikt en niet de vijf markeringen
CSF1PO, TPOX, D5S818, D7S820, D13S317.
X: p22.1–22.3
Amelogenin - - 107113 JOE
Y: p11.2