Professional Documents
Culture Documents
Les 5 - Deel 1a: Varianten in Het Humane Genoom: Pathogene Vs Niet-Ziekteveroorzakende Variant Classificatie
Les 5 - Deel 1a: Varianten in Het Humane Genoom: Pathogene Vs Niet-Ziekteveroorzakende Variant Classificatie
Classificatie:
Substituties
- exonen: missense, nonsense, silent
- overgang tussen intronen/exonen: splice site mutatie
Deleties/Inserties:
- Exonen: in frame ↔ out of frame
Triplet repeat expansies
moleculaire veranderingen
‘pathogene varianten’
~1bp
variant analyse
Classificatie van varianten – in de exonen
Basepaarsubstituties:
vervanging van één nucleotide door een ander nucleotide
Transitie (pu-pu; pyr-pyr) transversie (pu-pyr; pyr-pu)
Indeling afhankelijk van hun effect op eiwitniveau:
• Missense
• Nonsense
• Silent
Inserties
Deleties Out of frame ↔ In frame
Substitutie: silent
produkt
product
Substitutie: missense
koek
roek
1. Missense
variant
Substitutie in de coderende regio (exonen)
2. Nonsense
variant
Substitutie in de coderende regio (exonen)
3. Silent
normaal TAT TGG CGA ATG ACC
tyr trp arg met thr
normaal
CAG
1 2 3 1 2 3
mutant
CAA
1 2 3 1 3
Belang van sequenties splice donor (5’) & splice acceptor (3’) voor
correcte splicing
codon position
p.Gly382Asp
Benoemen van varianten : nummering
3’ gene flanking
splice donor site
splice donor site
5’ UTR 3’ UTR
intron 1 intron 2
Frameshift
c.13del Frameshift
p.Arg4fs
c.13_16del
deletie
In frame In frame
c.12_14del p.Gly4del
c.12_20del p.Gly4_Gln6del
c.13dupT p.Gly4dup
duplicatie
c.92_94dupGAC p.Gly4_Gln6dup
c.51_52insT
insertie c.51_52insGAGA p.Lys2_Leu3insGlnSer
Loss of function
Haploinsufficiëntie
Gain of function
Dominant negatief effect
‘gain of function’
= activerende variant: het genprodukt leidt tot een toename van de normale eiwit
functie/activiteit; vaak missense varianten, triplet repeat expansies
e.g. Huntington’s chorea, oncogenen die kanker veroorzaken
2 normale kopijen
classificatie:
type I: mild
type II: lethaal
type III: ernstig
type IV: matig
variant
Pleiotropisme/allelisme bij OI
= verschillende allelen van een gen leiden tot
verschillende fenotypes
Voorbeeld examen vraag – vraag 1
1 ATGCCTAGGTGCAGGTAC 18
Autosomaal of niet-geslachtsgebonden
• autosomaal dominant
• autosomaal recessief
Geslachtsgebonden:
• X-gebonden dominant
• X-gebonden recessief
• Y-gebonden
Segregation of alleles
in the production of sex
“vader” genetica cells
1921-2008
Monogenische aandoeningen
we beperken ons voor deze les tot Mendeliaanse overervingspatronen
frequent:
autosomaal dominant
autosomaal recessief
X-gebonden recessief
zeldzaam:
X-gebonden dominant
Y-gebonden
Autosomaal dominant vs. autosomaal
recessief
Een aandoening is dominant wanneer het ziektebeeld tot uiting komt van zodra
één van beide allelen afwijkend is.
Expressie bij de heterozygoten van het afwijkend allel.
Een aandoening is recessief wanneer het ziektebeeld tot uiting komt enkel
wanneer beide allelen afwijkend zijn.
Enkel expressie bij de homozygoten of compound heterozygoten van het
afwijkend allel.
Autosomaal dominante overerving
geeft een fenotype in heterozygote vorm, i.e. in een persoon die zowel een
abnormaal als een normaal allel draagt
ziektebeeld komt tot uiting van zodra één van beide allelen afwijkend is
herhalingsrisico: 50%
Autosomaal dominante overerving
Autosomaal dominante overerving
Autosomaal recessieve overerving
geeft alleen een fenotype in homozygote vorm (i.e. 2 identieke kopijen
van het variante allel) of compound heterozygote vorm (i.e. 2
verschillende kopieën van het variante allel)
herhalingsrisico: 25%
Autosomaal recessieve overerving
Autosomaal recessieve overerving
Geslachtsgebonden overerving
voorbeelden:
hemofilie, fragiele X syndroom, ziekte van Fabry
zeldzaam
paternele transmissie
zeldzaam
A. X-gebonden recessief
a) Rood-groen kleurenblindheid
b) Hemofilie B
c) Duchenne musculaire dystrofie
B. X-gebonden dominant
a) Rett syndroom
1. Autosomaal recessieve aandoening:
mucoviscidose
mucus: slijm; viscidosis: kleverig (taaislijmziekte)
- excessief taaie slijmen door onvoldoende hydratatie van de secreties van de exocriene klieren
(« taaislijmziekte »)
Mucoviscidose
overerving AR, ziektefrequentie populatie-afhankelijk
- Caucasische origine: ~1/2500
- Afrikaanse origine: ~1/17000
- Aziatische origine: ~1/70000
A. X-gebonden recessief
a) Rood-groen kleurenblindheid
b) Hemofilie B
c) Duchenne musculaire dystrofie
B. X-gebonden dominant
a) Rett syndroom
2. Geslachtsgebonden overerving
Autosomen: 2 kopies/diploïde cel
X chromosoom
mannen: 1 kopie (XY)
vrouwen: 2 kopies (XX)
Calico cat
Voorbeelden van monogenische aandoeningen die een
mendeliaans overervingspatroon volgen
A. X-gebonden recessief
a) Rood-groen kleurenblindheid
b) Hemofilie B
c) Duchenne musculaire dystrofie
B. X-gebonden dominant
a) Rett syndroom
Oefening
Mannen zijn ongeveer 16X meer getroffen door deze aandoening dan vrouwen – verklaar.
Voorbeelden van monogenische aandoeningen die een
mendeliaans overervingspatroon volgen
A. X-gebonden recessief
a) Rood-groen kleurenblindheid
b) Hemofilie B
c) Duchenne musculaire dystrofie
B. X-gebonden dominant
a) Rett syndroom
2.A.b.
Hemofilie B: X-gebonden recessieve
overerving
Hemofilie B: een koninklijke aandoening
BMJ, 1868:
A. X-gebonden recessief
a) Rood-groen kleurenblindheid
b) Hemofilie B
c) Duchenne musculaire dystrofie
B. X-gebonden dominant
a) Rett syndroom
2.A.c. Duchenne musculaire dystrofie (DMD): X-gebonden
recessief
Duchenne en Becker musculaire dystrofie (DMD/BMD): progressieve spierziekten:
DMD: aanvang vroege kinderleeftijd, snel progressief, patiënten rolstoelgebonden rond 12 j,
1/3500 mannen
BMD: latere aanvang van spierzwakte
Moleculaire oorzaak: mutatie in het DMD gen (Xp21.2), 2.5 Mb, 79 exonen, 14 kb mRNA
A. X-gebonden recessief
a) Rood-groen kleurenblindheid
b) Hemofilie B
c) Duchenne musculaire dystrofie
B. X-gebonden dominant
a) Rett syndroom
2.B.a. X-gebonden dominante overerving
1/10.000-1/15.000 vrouwen (en mannen)
één van de frequentste oorzaken van MR bij
vrouwen
Progressieve neurologische ontwikkelings-
aandoening: autistiforme kenmerken, MR,
epilepsie, ataxia, stereotiepe handbewegingen
Moleculaire oorzaak: varianten in MECP2 gen
Genetische heterogeniteit
locus heterogeniteit:
een ziekte of fenotype wordt veroorzaakt door varianten op verschillende loci
Bv.: erfelijke doofheid, erfelijke blindheid, erfelijke borstkanker
allelische heterogeniteit:
vele verschillende ziekte veroorzakende allelen zijn mogelijk op één locus
Bv.: mucoviscidose
klinische/fenotypische heterogeniteit:
2 of meer aandoeningen veroorzaakt door variant in één gen
Bv.: Duchenne en Becker musculaire dystrofie, worden beiden veroorzaakt door varianten
in het DMD gen
Vraag 3
a) Autosomaal dominant
b) Autosomaal recessief
c) X-gebonden dominant
d) X-gebonden recessief
e) Y-gebonden
Vraag 4
a) Autosomaal dominant
b) Autosomaal recessief
c) X-gebonden dominant
d) X-gebonden recessief
e) Y-gebonden
Vraag 5
a) Autosomaal dominant
b) Autosomaal recessief
c) X-gebonden dominant
d) X-gebonden recessief
e) Y-gebonden
Vraag 6
Wat is de kans dat de kinderen van 2 ouders met achondroplasie (autosomaal
dominante aandoening) te wijten aan een heterozygote variant eveneens
achondroplasie hebben?
1) 25%
2) 50%
3) 75%
4) 100%
5) geen van deze
Vraag 7
Een vrouw met een normale pigmentatie van de huid heeft 2 zussen met
oculocutaan albinisme, een volledige penetrante autosomaal recessieve
aandoening. Wat is de kans dat deze vrouw een heterozygote draagster is voor de
aandoening, indien beide ouders heterozygote dragers zijn?
1) 1/2
2) 1/4
3) 2/3
4) 3/4
5) 100%
Les 5: take home messages
1. Genetische variatie: verschil tussen pathogene en niet-ziekteveroorzakende varianten
2. Variant classificatie:
Substituties
a) In exonen: missense, nonsense, silent
b) In overgang tussen intronen/exonen: splice site varianten
Deleties/Inserties:
a. In exonen: in frame ↔ out of frame
Triplet repeat expansies
3. Benoemen van varianten
4. Functionele effecten van varianten:
Loss of function
a) Haploinsufficiëntie
b) Dominant negatief effect
Gain of function
5. Vijf mendeliaanse overervingsvormen voor monogenische aandoeningen!!!