Professional Documents
Culture Documents
Biotech Nota's Les
Biotech Nota's Les
Biotechnologie les 3
Ligatie
Voorwaarden:
- Juiste buffer om ligase te laten werken
- Temperatuur moet juist zijn = 37° maar dat is goed als je sticky eindjes wil ligeren.
Ligase moet enkel de koppeling maken onderling.
Als je blunte eindjes hebt? Kunnen niet onderling baseparen -> ligase heeft al veel
meer moeite om ze aan elkaar te zetten -> lagere temperatuur = 16° waarbij de
kinetische energie van de molecuultjes lager is. DNA ligase zal makkelijker uiteindes
aan elkaar hangen. COMPROMIS tussen kinetische energie en optimale temperatuur
Zelfsluiting: 2 uiteinden van eenzelfde molecule worden het makkelijkst aan elkaar gezet
tenzij je fosfaatgroepen gaat verwijderen.
Men gaat ervoor zorgen dat het PCR-product in overmaat aanwezig is dan het plasmiden ->
kans groter dat PCR-product goed geligeerd wordt.
Biotechnologie les 4
Ligatie (vervolg)
Alternatieve methoden om PCR fragmenten in plasmides te krijgen waarbij geen ligase nodig
is:
- Ligatie in TOPO-plasmiden
o Topoplasmiden = plasmiden die commercieel beschikbaar zijn en zijn al op
voorhand gelinialiseerd (volledig open gemaakt). Op de uiteinden bevinden
zich DNA topoisomerase 1 moleculen die covalent gebonden zijn.
o Topoisomerasen herkennen bepaalde sequentie (zie nota 3). kunnen DNA
gaan knippen in 1 streng, enkel achter de sequentie. Je krijgt dan geen 3’ OH,
maar wel een 3’ fosfaat waaraan dat enzym dan gaat binden. Vervolgens kan
DNA gaan ontwinden rond de streng die nog intact is -> volledige DNA gaat
ontwinden. Vervolgens komt enzyme terug los en daarbij zal het 3’ fosfaat
gaan koppelen aan 5’ OH = ligase activiteit.
o DUS restrictieactiviteit + ligase activiteit na ontwinding
o Men kan die activiteit gebruiken om PCR producten in plasmiden te kloneren.
Examen: leg uit topoisomerasen + belang
- Ligase independent cloning
o Vertrekken van bepaald plasmide dat gesloten is maar dat een bepaalde
klievingsplaats (in het rood op dia) bevat voor restrictie-enzymen.
Plasmide openknippen -> 3’ uitstekende eindjes.
Vervolgens uiteindjes behandelen met T4 DNA polymerase zonder
nucleotiden -> polymerase gaat 3’ beginnen afbijten aan de 2 kanten. WEL
dTTP -> polymerase gaat afbijten maar vanaf het T tegenkomt en dit wordt
afgebroken, wordt T onmiddellijk terug ingebouwd.
o 2 als eindresultaat.
o 3 = PCR fragment dat men wou kloneren. Behandelen met T4 DNA
polymerase in afwezigheid van nucleotiden, enkel dATP -> T4 DNA
polymerase gaat beginnen afbijten aan 3’ maar vanaf een A wordt afgebeten,
wordt die meteen terug ingebouwd.
o 4 als eindresultaat.
o 5: als uiteinden nu complementair zijn, kan je dat inbouwen. Je hoeft niet
meer te ligeren. Zelfs zonder ligase u PCR product in plasmide krijgen.
Als je dit binnenbrengt in bacterie zal het wel ligeren om stukken verder aan
elkaar te zetten.
Biotechnologie les 5
Mutagenese
= Mutaties inbouwen in DNA structuur.
In vivo methode
- Men gaat de bacterie-stam die het plasmide draagt behandelen met allerlei
mutagene stoffen: chemicaliën die in staat zijn mutaties te induceren in DNA. Na
behandeling plasmide isoleren en verplaatsen naar nieuwe E. Coli stam omdat
mutagene stoffen ook mutaties zullen veroorzaken in het genoom van de bacterie ->
allerlei gevolgen (groei remmen,…). Dit wil men vermijden.
In vitro methode
- Niet plaatsgericht
o DNA behandelen met bisulfiet -> aminogroep gaat verwijderd worden en
wordt omgezet tot een ketogroep -> omzettingen van cytosine naar uracil.
o DNA behandelen met bepaalde stoffen die ook de basen van het DNA gaan
beschadigen. Nadien kan je primer laten binen en mbv reversed transcriptase
(kan DNA als template gebruiken) gelijk welk nucleotide inbouwen. Op die
manier kan je dus ook op heel wat plaatsen mutaties induceren.
- Plaatsgericht = preferentieel
o Plasmide met bepaald gen in gekloneerd + er zit een unieke ecoR1 plaats. En
je wil restrictieplaatsen weg. Mutatie inbouwen door plasmide open te
knippen met ecoR1 enzyme. Vervolgens 2 mogelijkheden
Eindjes behandelen met S1 nuclease: al het enkelstrengig DNA afbijten
-> je bekomt blunte eindje die je kan dicht ligeren met DNA ligasen ->
ontstaan van nieuw plasmide waar 4 baseparen zijn uit verwijderd tov
oorspronkelijke + ook ecoR1 knippingsplaats is weg.
Uiteinden behandelen met DNA polymerase in aanw van nucleotiden
-> uiteinden opvullen en nadien ligase om alles weer te sluiten -> 4
baseparen toegevoegd maar ook ecoR1 restrictieplaats is weg.
Meestal wil men een heel specifiek codon wijzigen. Daarvoor moet
puntmutatie gecrëerd worden: opnieuw plasmide met gen waarin unieke
ecoR1 restrictieplaats zit. Het codon bevind zich tussen 2 genen. Plasmide
openknippen door restrictie-enzymen. Stukje wordt verwijderd -> plasmide
met aan de ene kant ecoR1 uiteinde en aan de andere kant Hindi3 uiteinde.
Vervolgens ertussen een synthetisch stukje DNA steken = (dezelfde sequentie
maar een welbepaalde mutatie). Dit doet men door 2 lange DNA primers te
laten synthetiseren -> vormen dubbelstrengig DNA. Dan kan men stukje DNA
opnieuw laten ligeren in het plasmide -> je bekomt nieuw plasmide maar
ditmaal bevat je gen van interesse een nieuw stukje mutant DNA.
Er zijn limiten op dit systeem. Kan alleen als 2 restrictieplaatsen vrij
dicht bij elkaar staan. Afstand mag niet groter zijn dan 100
nucleotiden. Je kan geen synthetische primers maken die veel langer
zijn dan 100 nucleotiden.
Serieuze beperking. In de praktijk ga je nooit/ zelden zo’n situatie
meemaken
Op andere manier mutaties inbouwen
Biotechnologie les 6
ANALYTISCHE METHODEN
Gelelectroforese
Agarose gels worden heel klassiek gebruikt om DNA te analyseren.
Nieuwe ontwikkelingen: gel casettes
Escherichia coli
Kunnen F-pili aanmaken waardoor genetische informatie wordt doorgegeven van de ene cel
naar de andere.
- Algemene werkwijze: men vertrekt van plasmide die men in coli wil binnenbrengen.
Op plasmide zit promoter gevolgd door lac operator en ook transpcriptieterminator.
Daartussen bevindt zich polylinker = multicloneringsplaats = sequentie van allemaal
verschillende unieke restrictieplaatsen waar je plasmide kan openknippen om gen in
te kloneren. Gen van interesse ga je inkloneren in polylinker regio -> men bekomt
nieuw plasmide. Plasmide binnenbrengen in coli volgens al eerder besproken
procedures (elektroporatie, chemische transformatie,…). Men zorgt ervoor dat men
bacterien opgroeit in een medium zonder lactose/IPTG = variant van lactose zodanig
dat het repressoreiwit op operatorregio gaat binden en er geen transcriptie kan
optreden. Als cultuur voldoende gegroeid is, gaat met IPTG toedienen. IPTG gaat
binden op repressoreiwit waardoor repressoreiwit loskomt van operator regio
waardoor transcriptie kan plaatsvinden -> vorming van eiwit van interesse. Nadien
kan je eiwit gaan isoleren en opzuiveren en gaan gebruiken als geneesmiddel.
- Andere promotors
o Tryptofaan promotor: maakt deel uit van tryptofaan operon van E. Coli
Bevat 5 genen die instaan voor aanmaak van enzymen die nodig zijn
voor synthese van tryptofaan.
Repressor gen - Promoter – operator regio – 5 genen nodig voor
synthese
Als tryptofaan bindt kan het repressoreiwit binden op operator
( <-> lac promotor!! )
Je kan promotor induceren door ofwel door tryptofaan niet aan
medium toe te voegen ofwel door stof toe te voegen = indolacrylzuur
dat tekort aan tryptofaan gaan nabootsen.
Indolacrylzuur gaat binden op repressoreiwit waardoor tryptofaan niet
langer kan binden -> tekort aan tryptofaan nabootsen.
Veel gebruikt!
o Hybride promotoren: Tac en Trc
Kruising van tryptofaan en lac systeem
Problemen met E. Coli
EXAMEN: wat zijn de mogelijke problemen die men kan verwachten bij de aanmaak van
eiwitten in E.Coli?
- E. Coli kan geen splicing uitvoeren = verwijderen van introns uit mRNA.
Als je bepaalde genen tot expressie wil brengen in E.Coli moet je ervoor
zorgen dat die geen introns bevatten of dat je eerst cDNA (bevat geen introns)
gebruikt en daarna dit gebruikt om expressie te realiseren.
- Kan geen posttranslationele modificaties uitvoeren. (bv: suikerstructuren erop
zetten/acetylaties). Modificaties zijn vaak van balang voor biologische activiteit.
- Eiwit dat aangemaakt word kan toxisch zijn voor de cel.
Groei van de cultuur wordt geremd
- De eiwitten worden niet uitgescheiden maar blijven intracellullair en kunnen zich
daar opstapelen.
Je moet bacteriën open gaan breken om eiwit eruit te krijgen waardoor
zuivering bemoeilijkt wordt aangezien ALLE eiwitten vrijkomen.
Als je eiwitten laat accumuleren in E.coli cel kan opvouwing van eiwit in
problemen komt. Dan krijg je vaak onoplosbare aggregaten = inclusion bodies
= typisch probleem!
- Aanwezigheid van pyrogene lipopolysachariden in celwand van E.coli. Eiwitten
kunnen gecontamineerd zijn met deze lipopolysachariden.
Kan shockproblemen induceren.
Moeten LPS zuiver gemaakt worden.
Optimalisatie van hetereloge genexpressie
- Eiwitten kunnen dus intracellullair accumuleren. Men gaat voor het eiwit een
bepaalde sequentie brengen = signaalsequentie/secretiesignaal.
Deze sequentie heeft tot doel om de eiwitten mee naar buiten te krijgen of in de
periplasmatische ruimte te krijgen. Daar bevindt zich een peptidoglycaanlaag.
= vrij korte sequentie bestaande uit 3 delen
o N-domein: hydrofiele aminozuren
o H-domein: hydrofobe aminozuren
o C-domein: neutrale aminozuren: bevat AXA met X gelijk welk aminozuur vlak
naast gen van interesse. Alanines hebben korte zijketens = nodig om nadien
een knipping toe te laten door een signaalpeptidase. Op moment dat eiwit
naar periplasmatische ruimte gaat wordt signaalsequentie terug afgeknipt.
Sec-eiwit translocatie systeem: eerste dat gevormd is is signaalsequentie. Hierop
gaat bepaald eiwit binden = sec B eiwit: brengt de eiwitketen brengt keten naar
ander eiwit = sec A dat zich bevindt ter hoogte van plasmamembraan. Sec A zorgt
ervoor dat eiwitketen doorheen cytoplasmatische membraan kan via complex van
eiwitten (3 eiwitten die samen een porie vormen waardoor polypeptideketen
doorheen gestuurd wordt). Sec A heeft ATPase activiteit en zal ATP omzetten naar
ADP en fosfaat waardoor het van vorm verandert. Als eiwit erdoor gaat zal
signaalpeptidase signaalsequentie afknippen -> nature eiwit kan zich vormen in
periplasmatische ruimte.
o 1 belangrijke voorwaarde: eiwitten die door kanaal gaan mogen nog niet
opgevouwd zijn.
Als toch eiwitten zeer snel opvouwen -> twin arginine translocatie systeem = TAT-
systeem: werkt onafhankelijk van sec eiwitten.
Voorwaarde: bepaalde signaalsequentie nodig met motief (niet vanbuiten kennen),
maar bevat 2 arginines!
- Eenmaal in de periplasmatische ruimte kan er nog vanalles mislopen vb: inclusion
bodies.
-> Coexpressie van periplasmatische chaperones = Eiwitten die andere eiwitten
helpen met hun opvouwing. -> chaperonnes overexpresseren om ervoor te zorgen
dat eiwit correct wordt opgevouwen.
Slecht opgevouwen eiwitten worden vrij snel afgebroken door proteasen. Je kan dus
ook opteren voor colistammen die die proteasen niet meer hebben waardoor
chaperonnens meer tijd hebben om eiwitten correct op te vouwen.
- Eiwit koppelen aan een bacteriëel eiwit dat heel efficiënt in E.coli wordt gemaakt. Vb:
thioredoxine.
Door vreemde eiwit eraan vast te koppelen -> opbrengst extra bevorderen. Men
maakt een fusie-eiwit (door coli gemaakt). Meestal maakt men gebruik van speciaal
thioredoxine: amines verandert door histidines zodanig dat je histidine rijke patch
verkrijgt die kan gebruikt worden voor de eiwitzuivering. Zone gaat heel gemakkelijk
binden op bepaalde matrices die nikkel bevatten. Op die manier kan men heel
selectief eiwit van interesse gaan zuiveren.
= affiniteitschromatografie
werkwijze:
o Vertrek van plasmide: bevat origine van replicatie + amp res gebied + delen
van het lac operon + lac promotor + kopierende gebied voor thioredoxine +
multiple cloneringsplaats waar je gen van interesse kan ingeven.
o Nadien plasmide transfereren in E. Coli. E coli dan opgroeien in medium
zonder IPTG waardoor lac repressor eiwit op operator bindt -> geen
transcriptie.
o Als cultuur voldoende gegroeid is: IPTG toedienen -> transcriptie
o Fusie-eiwit gevormd = thioredoxine + eiwit van interesse
o Eig thioredoxine: gaat selectief accumuleren in adhesiezones = plaatsen waar
de binnenste membraan contact maakt met buitenste membraan.
Voordeel = je kan E.coli cellen onderwerpen aan osmotische shock (tijdje in
20%sucrose -> coli-cel gaat water afstoten om osmotische balans te
behouden. Nadien onmiddellijk in water -> cel gaat water opzuigen.
Binnenste membraan komt onder spanning te staan.)
Ter hoogte van adhesiezones kunnen scheurtjes ontstaan waardoor eiwitten
gemakkelijk naar buiten kunnen.
Extracellullaire productie van recombinante eiwitten in E. Coli.
- Door E.coli heel weinig eiwitten actief gesecreteerd.
- Eiwitten kunnen wel lekken via allerlei poriën = vooral kleine eiwittten
- Methoden om sectretie te bevorderen
o Osmotische shock (zie hierboven)
o Vries-dooi cycli: E. Coli constant invriezen en ontdooien waardoor celwand
van bacterie beschadigd worden. Eiwitten kunnen dus makkelijk naar buiten
o Lysozyme behandeling. Lysozyme gaat peptidoglycaanlaag kapot knippen
door tussen NAM en NAG een knip te geven.
o Toediening van glycine aan het medium waardoor glycine ingebouwd worden
in peptides ipv alanines. Heeft tot gevolg dat crosslinking niet kan
plaatsvinden. Peptidoglycaanlaag krijgt veel lossere structuur.
o Ipv met thioredoxine: fusie-eiwit maken met eiwit dat zich bevindt in
buitenste membraan van de coli-cel waardoor eiwit eigenlijk al buiten hangt.
Dan moet je enkel nog zorgen voor een knipplaats om eiwit vrij te stellen.
OF bepaalde eiwitten overexpresseren die poriën gaan maken in de
membraan langs waar het eiwit makkelijk naar buiten kan.
DE meest luxueuze situatie: kanaal dat 2 membranen overspant waardoor
eiwit rechtstreeks naar buiten kan: hemolysine.
1 voorwaarde: je moet aan C-terminus een hemolysine secretiesignaal
brengen
Therapeutisch gebruikte eiwitten
- Insuline
o Polypeptide bestaande uit A en B-keten
o Wordt in de mens gemaakt als preprohormoon = precursormolecule. Pre-
sequentie is nodig om eiwit naar ER te brengen = heel korte sequentie die
wordt afgekliefd inclusief het start-methionine.
Vorming van pro-insuline.
Er worden dan zwavelbruggen gevormd tussen A en B-keten en ook intern in
A-keten
Nadien een knip gegeven waardoor rode stuk wordt verwijderd en je krijgt
mature insuline
o Oudste insuline preparaten waren afkomstig uit de pancreas van
varkens/runderen = nagenoeg identiek aan menselijk insuline. In de B-keten
een alanine ipv een threonine. Heel lang geleden heeft men insuline
behandeld met trypsine dat 2 knips geeft. Dan heeft men synthetisch peptide
eraan gekoppeld: draagt menselijk threonine
Men bekomt semisynthetische menselijk insuline.
Biotechnologie les 7
- Groeihormoon
o Wordt bij de mens in de hypofyse gemaakt als een prehormoon. Normaal
wordt pre-gedeelte afgekliefd op moment dat eiwit ER inkomt. Pre-sequentie
bevindt zich aan N-terminus: start met methionine + 22 AZ’n. Mature eiwit
wordt uiteindelijk door hypofyse gesecreteerd.
o Vroeger werden crue hormoon preparaten gemaakt door extracten te maken
van de hypofyse (risico’s!)
o Nu enkel nog groeihormoon van biotechnologische oorsprong
o Werkwijze:
Aangemaakt in E.coli. Coderende gebied is het cDNA.
De signaalsequentie wordt niet herkent door Coli. Dus je kan
signaalsequentie niet gebruiken.
Men verwijdert dus signaalsequentie door het cDNA te knippen met
ecoR1. Ook stukje DNA dat codeert voor de eerste 24 AZ’n wordt
weggeknipt.
Om dit te corrigeren heeft men synthethisch stukje DNA gemaakt voor
stukje van 24 AZ’n en geplakt aan de rest van het coderende gebied.
Bevat dus codons voor de eerste 24 AZ’n, maar ook ATG stukje = start
codon. Uitstekend HindiIII stukje zodat men aan beide einden zo’n
eindje heeft. En dit kan men dan cloneren in plasmide dat met het
HindiIII enzyme is opengeknipt.
Plasmide transfereren naar E.coli.
1 probleem: de N-terminus start met een methionine = niet identiek
aan menselijk hormoon. (want methionine wordt weggeknipt door
presequentie). Dit maakt dat preparaat eigenlijk immunogeen is.
Worden vaak antilichamen aangemaakt door mens. Om dit probleem
op te lossen: alternatieve manier.
Men heeft menselijk groeihormoon gecloneerd in een plasmide maar
ervoor heeft men een beacterieel secretiesignaal geplaatst die door
E.Coli wel herkend word. Je krijgt N-terminus zonder extra methionine
= beste manier
EXAMEN: is er verandering opgetreden in productieproces en waarom
is dat gebeurt?
Saccharomyces cerevisiae
De bakkersgist als heteroloog expressiesysteem
- Klassiek gebruikt als alternatief expressiesysteem
- Eukaryoot organisme, wel enkelcellig!
- GRAS-organisme = zijn veilig om te gebruiken.
- Af en toe groene bolletjes op cellen = bud scars. Cellen delen door middel van
budding. Zo kan je nagaan of het een oude of een jonge cel is.
Secretiepathway die je niet bij bacteriën hebt
- In de kern bevindt zich genetisch materiaal waar ook transcriptie plaatsvindt. RNA
gaat naar het cytoplasma waar de eiwitsynthese plaatsvindt. Het eerste wat
verschijnt uit de ribosomen is een signaalsequentie = stuk van het eiwit dat nodig is
om het te loodsen naar de secretiepathway.
- Signaalsequentie wordt herkend door signaalpeptide = SRP en bindt erop. Als dit
gebeurt stopt de translatie tijdelijk totdat RSP-partikel gebonden wordt aan RSP-
receptor die zich in ER bevindt.
- Als dat gebeurt kan translatie verdergaan en gaat de eiwitketen via een specifiek
kanaal doorheen het membraan van het ER tot in het lumen van het ER. In lumen
wordt dan signaalsequentie afgekliefd.
- Eenmaal in lumen van ER gaan al een deel van de glycosidaties plaatsvinden.
- Als dit gebeurt is zal het eiwit overgebracht worden naar golgi-apparaat: glycosidatie
wordt verder afgewerkt + evt post-translationele modificaties.
- Gistcel kan het eiwit ofwel naar buiten toe sturen ofwel wordt het gestuurd naar de
vacuole (=alternatief voor lysosoom die bij hogere eukaryote cellen terugvinden).
- Dit systeem is vrijwel identiek in hogere eukaryote cellen, bv zoals bij mens.
Shuttlevectoren/pendelfactoren = specifieke plasmiden.
- Plasmiden gemaakt in E.Coli maar als het klaar is, getrasformeert naar gistcel. Dus
zowel bruikbaar in coli als in gistcellen. Vandaar de naam.
- Integratieplasmiden = plasmiden die moeten integreren in de chromosomen van de
gist om stabiel te blijven. Op plasmide zit een bepaalde bacteriële sequentie op
(oranje) die origine van replicatie bevat die werkzaam is in Coli + selectiemerker die
bruikbaar is in coli bv: amp res = nodig om het plasmide te kunnen gebruiken in Coli.
Verder bevindt zich daar ook genetische merker voor gist transformatie (paars).
Gisten zijn van nature resistent tegen antiobiotica. Voor transformatie van gist
moeten we gebruik maken van andere merkers: vaak genen coderend voor enzymen
betrokken bij synthese van aminozuren.
o Bv gistcel die LEU 2 gen niet bevat = enzyme nodig voor synthese leucine. Als
de giststam dit gen niet heeft kan het niet groeien in een medium zonder
leucine. Tenzij je plasmide binnenbrengt die functioneel LEU 2 gen bevat.
Plasmide moet unieke restrictieplaatsen bevatten.
Geen origine van replicatie die werkzaam is in gist!
- Replicerende gistvectoren: volledig hetzelfde maar bevatten een replicatieoorsprong
die ook werkzaam is in Coli. Kunnen dus autonoom repliceren (moeten niet meer
integreren) en meegenomen worden naar dochtercel.
o Daarvoor moeten er bepaalde replicatiesequenties op plasmide worden
overgebracht. Oorspronkelijk afkomstig van natuurlijk voorkomende gist 2
plasmide: kunnen in meerdere kopijen in de cel voorkomen. Bevat onder
andere een origine van replicatie die je mee kunt brengen op die vector die je
wil maken. Je gaat DNA van 2 op plasmide brengen en bevat dan origine van
replicatie. Bevatten maar klein stukje DNA van 2 -> YEP
o YEP vectoren = vectoren zoals integratievectoren maar extra origine van
replicatie afkomstig van 2 plasmide. Mist heel wat functies die ook
voorkomen op gist 2 plasmide. Als we alleen maar origine op plasmide
brengen, moeten we plasmide transformeren naar cir+ stam = gist stam die
ook natuurlijk voorkomende 2 plasmide bevat. Zodanig dat de functies nog
kunnen gebruikt worden voor de replicatie van het plasmide dat je
binnenbrengt.
Nadeel: door aanwezigheid endogeen 2u treedt er vaak competitie op ->
geringe stabiliteit.
o Men heeft ook plasmiden gemaakt waar volledige 2 sequentie in het
plasmide heeft gebracht dat men aan het maken was. Dan kun je
transformeren naar cir0 stam: bevat geen endogeen 2. Er is dus geen
concurrentie meer -> veel stabieler + hoger kopijenaantal.
Je hebt endogeen 2 niet meer nodig want zit al ingebouwd.
o Naast 2 gebruikt men ook soms ARS sequenties = stukje DNA dat voorkomt
in de chromosomen van de gist en bevat replicatiefuncties van de
chromosomen.
Nadeel: leiden tot weinig stabiliteit tenzij je naast ARS ook 2de sequentie
brengt = centromeer sequentie = centrale gedeelte in de chromosomen in de
gist die van belang zijn bij een correcte verdeling van chromosomen naar
dochtercellen.
o YAC= lineaire moleculen die een ARS seq bevatten + centromeer seq, maar
ook telomeer sequenties = uiteinden van de chromosomen.
Voordeel = Men maakt dus minichromosomen waar je heel gemakkelijk
bijkomendeDNA sequenties bij kan steken. Je kan er heel veel vreemd DNA op
verder cloneren (tot 100’en kilobasen groot)
Gist reguleerbare promotors:
- men maakt gebruik van galactose induceerbare promotoren. Promotoren zijn:
o zeer krachtig, kan aanleiding geven tot 1% van het mRNA
o heel goed gecontroleerd door galactose. Worden pas geactiveerd als je
gistcellen in galactose brengt
- Werkwijze: in promotorgebied bevindt zich UAS-sequentie waarop een GAL4 eiwit
moet gebonden worden, anders kan je geen inductie krijgen (1ste voorwaarde).
o Als je gistcellen groeit in glycerol (geel galactose) gaat er een gal4-eiwit
binden op UAS, maar tegelijkertijd 2e eiwit GAL80 binden op Gal 4 waardoor
RNApolymerase niet meer kan binden op promotor.
geen transcriptie
o In galactose medium gaat gal4 eiwit nog steeds binden op UAS, maar er wordt
ook bepaalde inducer gevormd die bindt op GAL80 eiwit waardoor dit van
plaats veranderd. RNA polymerase kan wel op promotor binden.
Wel transcriptie
o In glucose medium: gerepreceerde toestand = er wordt een CRP molucule
gevormd (catabolisch repressor proteïne) dat zal binden op GAL 4 waardoor
GAL4 niet meer op UAS kan binden.
Geen transcriptie
Transformatie van S. Cerevisiae
- Behandeling met lithium = chemische methode
o (Bij E.Coli met Calcium)
o Door behandeling met lithium gaat gistcel competent worden. Na
behandeling kan je dus DNA toevoegen in aanwezigheid van
Polyethyleenglycol PEG = visceuze substantie waardoor DNA zich gaat
concentreren rond de gistcel -> hitteshock bij 42°. Tijdens hitteshock kan DNA
opgenomen worden. In laatste fase gistcellen wassen zodat PEG
weggewassen wordt = toxisch voor de cellen en nadien ook gedurende
minstens een uur incuberen bij 30° om selectiemerker te kunnen vormen.
Dan pas uitplaten op een selectieve voedingsbodem (Leu2merker -> uitplaten
op medium zonder leucine -> enkel gistcellen die plasmide met LEU2merker
hebben opgenomen zijn in staat te groeien.)
- Electroporatie (zoals bij E. Coli). Door een puls te geven gaten slaan in de gist en
plasmid DNA kan worden opgenomen = meest eenvoudige manier.
Problemen
- Afwijkend glycosylatiepatroon t.o.v. hogere eukaryoten: de beginstructuur van gist is
hetzelfde, maar complexe structuur van de mens is niet aanwezig. Gist heeft vanaf de
basisstructuur enkel nog maar mannoses = hoge mannose = gigantische suikerboom:
zorgt voor problemen
o Door het feit dat je gemakkelijk honderden mannosestructuren hebt, ga je je
eiwit volledig afdekken met suikerstructuur. (stel eiwit voor vaccin -> kan
onmogelijk door immuunsysteem herkend worden om antilichamen te
vormen).
o Op de uiteinden van de structuren mannoses (en geen siaalzuur). Als je eiwit
zou inspuiten bij mens, zal eiwit heel snel uit de bloedbaan van de mens
geklaard worden door mannosebindende receptoren.
o Men kan dit oplossen door het aanpassen van de glycaanstrucuur = glycan
engineering. Situatie in ER zowel bij mens als bij gist zichtbaar. De start is dus
hetzelfde: je krijt een mannose 8 structuur. Zodra de structuur naar het golgi
gaat beginnen er afwijkingen te vertonen.
Bij de mens wordt mannose 8 structuur omgevormd tot mannose 5
structuur. Vervolgens wordt door enzym een N-acetylglucosamine aan
toegevoegd. Weer 2 mannones afgebroken en weer N-
acetylglucosamine opgezet. Tot slot 2 galactoses en 2 siaalzuur
opgezet.
Bij gist worden er geen mannoses verwijderd maar enzym OCH1 gaat
een 9e mannose-eenheid er mee opzetten = start om ganse keten te
vormen waarop allemaal mannose vertakkingen kunnen komen. Zo
ontstaat hoge mannose suiker structuur
-> Men heeft nu mannose mutanten gemaakt die geen OCH1 enzyme
bevatten. Ook ALG 3 verwijderd -> geen mannose 8 meer naar een
mannose 5 structuur. In het golgi-apparaat ook bepaalde enzymes
ingebracht die in staat zijn complexe suikerstructuur te vormen.
Probleem: substraten dat het enzym nodig heeft om op de suikers te
zetten ontbreken ook. Dus men zou dan ook substraten moeten
toevoegen.
Examen: Wat zijn de problemen die men kan verwachten in
saccharomyces en hoe kan men dit oplossing
- Sekretie-efficiëntie van vele heterologe eiwitten (niet gist eiwitten) vaak
teleurstellend
Optimalisatie
- Fusie met een gist secretiekanaal: -factor sekretiekanaal (=gistseksferomoon).
o Als promotor actief is wordt er 1 lange eiwitketen gevormd beginnend met
pre-sequentie = bedoeld om het eiwit naar het ER te brengen. Als het
transloceert naar ER, zal door signaalpeptidase pre-sequentie worden
afgekliefd. Je hebt dus prosequentie op einde = signaal om eiwit verder naar
golgi-apparaat te brengen. In het golgi-apparaat zitten er meerder proteasen
die -factor verder gaan processen.
o KEX 1 protease gaat achter prosequentie knip geven -> prosequentie
verdwijnt.
o Brugpeptide over. Begint met lysine en argine + EAEA. Door KEX 2 protease
herkent en geknipt. Door STE13 gaan -factoren individueel vrijkomen en
worden gesecreteerd.
o In de biotechnologie gaat men gebruik van pre-pro-en DNA dat codeert voor
lysine en arginine.
- Fusie-eiwitten maken: vreemde eiwit koppelen aan gisteiwit. Vb: ubiquitine:
makkelijk aangemaakt en gesecreteerd door gist. Vreemde eiwit aankoppelen en
hopen dat het mee wordt aangemaakt.
- Chaperonnes overexresseren: eiwitten die andere eiwitten helpen met opvouwing.
Een niet correct opgevouwen eiwit gaat niet gesecreteerd worden en blijft achter in
ER en wordt uiteindelijk afgebroken. Men zou in ER chaperonnes kunnen
overexpressioneren. Zo secretie van vreemde eiwit bevorderen.
- Isoleren van super secretie mutanten -> giststam muteren met chemische stoffen ->
willekeurig mutaties in de chromosomen. Na inbreng van mutaties screenen naar
mutanten die een betere secretie vertonen.
- Bepaalde externe parameters aanpassen (pH, samenstelling,…). Nadeel: rijker
medium betekent moeilijkere zuivering.
Hoe lager temperatuur hoe trager eiwitsynthese, maar hoe meer kans het eiwit heeft
om correct op te bouwen.
Therapeutisch gebruikten eiwitten
- Vaccin tegen Hepatitis B: gesynthetiseerd in saccharomyces
o Probleem ter hoogte van de lever. Meeste mensen genezen spontaan. Soms
treden er echter chronische ontstekingen op -> chronische dragers van het
virus. Adhv deze dragers maakt men vaccin.
o Blauw enveloppe eiwit dat virus omgeeft. Bij chronische dragers zit in het
bloed partikels/aggregaten van manteleiwit. Die partikels heeft men
gezuiverd uit het bloed van chronische dragers en gebruikt als vaccin.
o Tegenwoordig via recombinant DNA technologie.
o Concreet: DNA dat codeert voor manteleiwit van virus op een gistplasmide
gebracht achter een gistpromotor (galactose). Selectiemerker (leu2 merker)
erop en getransformeerd naar Leu 2 deficiënte gistcellen. Hiervan kolonies
genomen en in vloeibaar medium gebracht. Galactose gegeven -> inductie
van de promotor -> manteleiwit gevormd. Eiwit blijft intracellullair. Gistcellen
worden op gegeven moment afgecentrifugeerd -> opengebroken -> eiwit uit
gezuiverd = synthese van Hepatitis B vaccin.
Pichia pastoris
- Methylotrofe gisten: kunnen groeien op methanol als enigste koolstofbron voor
energie = heel bizar aangezien ethanol toxisch is product voor zowat elke organsime
op aarde.
- Heeft min of meer zelfde eign als saccharomyces maar:
o Kan groeien op methanol (lage kostprijs)
o Veel beter secretievermogen: 10-100 keer beter
o Kunnen veel hogere celdensiteiten halen. Veel meer eiwit per volume
o Kunnen posttranslationele modificaties uitvoeren die vglbaar zijn met hogere
eukaryoten. Geen complexe suiker met galactose en siaalzuur, maar niet zo
groot als saccharomyces.
o Om te kunnen groeien op methanol moeten ze beschikken over speciaal
enzyme = alcohol oxidase = AOX: katalyseert de eerste stap in
methanolmetabolisme = omzetting methanol -> formaldehyde. CH3OH wordt
opgenomen in gistcel en door AOX omgezet in formaldehyde en daarbij wordt
waterstofperoxide gevormd = giftig product -> moet geneutraliseerd worden
met behulp van catalase: zet dit om naar zuurstof en water. Omdat er
waterstofperoxide gevormd worden, worden eerste stappen uitgevoerd in
peroxisoom, anders zou gistcel zichzelf vergiftigen.
Vectoren
- Replicerende vectoren: worden nauwelijks gebruikt. Bevatten ARS sequenties maar
zijn zeer onstabiel.
- Integrerende vectoren: bevat promotor van AOX1 gen = zeer krachtige die
induceerbaar is in methanol + DNA dat codeert voor secretiekanaal: kan vaak
secretiekanaal zijn van -factor van saccharomyces + multiple kloneringsplaats =
unieke restrictieplaatsen waarin je vreemd gen kan inkloneren + transcriptie
terminator van AOX1 gen + selectiemerker voor transformatie van gist: meestal HIS4
gen + DNA dat codeert voor 3’ onvertaalde gebied van AOX1.
Integratie van vectoren in het pichia genoom
- Integratie in de HIS4 locus: gebeurt door proces van homologe recombinatie: stukje
van het chromosoom van pichia waar een defect HIS4 gen op zit (dus wel aanwezig,
maar niet werkzaam). Als je dat plasmide binnenbrengt gaan 2 HIS4 genen zich naast
elkaar positioneren. Volgens homologe recombinatie gaat er cross-over gebeuren (de
losse eindjes worden kruiselings aan elkaar gezet).
In de praktijk gaat men plasmide eerst knippen met SAL 4 zodanig dat homologe
recombinatie nog makkelijker kan doorgaan. Men geeft dus op voorhand al een knip
in het HIS4 gebied
Volledige plasmide gaat integreren in chromosoom van de gist = eerste
mogelijkheid
Biotechnologie les 8
- Integratie in de AOX1 locus: knippen met Bgl II. Knipt vlak voor AOX1 promotor +
tweede knip op het uiteinde van het 3’ onvertaalde domein van het AOX1 gen. Stukje
dat ertussen zit transformeren naar Pichia. -> er gebeurt dubbele homologe
recombinatie: we hebben opnieuw Bgl chromosoom dat AOX1 promotor bevat + AOX
1 gen + transcriptieterminator + 3’ onvertaalde domein. Dit breng je binnen en thv
promotor gaat eerste homologe recombinatie + thv 3’ onvertaalde domein ook
homologe recombinatie .
Gevolg: wat er in het genoom zat, ga je volledig uitwisselen met wat je hebt
binnengebracht. Je speelt dus AOX1 gen volledig kwijt en wordt vervangen door
construct = gen van interesse.
-> je maakt mut S transformanten = transformanten die niet langer beschikken over
AOX1 gen en dus heel traag groeien op een voedingsmedium met methanol
= enigste manier om een AOX1 gen te verwijderen.
Transformatie van P. Pastoris. Hoe brengen we consruct binnen?
- Transformatie van P. Pastoris sferoplasten = cellen waarvan de celwand is verwijderd
door de gisten te bewerken met enzymes zoals chitinases
= meest gebruikt
o Sferoplasten behandelen met DNA in aanwezigheid van CaCl. Dit zorgt ervoor
dat DNA gaat percipiteren. Men gaat sferoplasten behandelen met
polyethyleenglycol = visceuze substantie die wordt toegevoegd om
membraanfusies te veroorzaken. Laat toe meedere kopijen van plasmide in
de cel te krijgen.
o Nadeel: arbeidsintensief + delicaat: de afbraak van celwand moet zeer goed
gemonitord worden. Als die niet voldoende wordt afgebroken heb je geen
goede transformatie DNA wordt dus niet goed opgenomen. Als je teveel
afbreekt bestaat kans dat celwand niet meer kan regenereren. Je moet dus
goed kritisch punt vinden: normaal gesproken afbreken tot ongeveer 70%. En
ook werken in osmotische gestabiliseerd medium.
- Alternatieve methoden
o Electroporatie zoals bacteriën en bakkersgist
o Chemische behandeling met lithium zoals bij bakkersgist. 1 verschil: men
gebruikt liever lithiumchloride -> verbeterde efficiëntie. (lithiumacetaat bij
saccharomyces)
Belangrijke parameters bij expressie van heterologe eiwitten in P. Pastoris
- Kopijenaantal van expressiecassette: hoe meer kopijen hoe hoger de expressie zal
zijn.
o Uitzondering voor hepatits B oppervlakte gen en humaan serum albimine: 1
kopij is voldoende. Meerdere kopijen gaan niet zorgen voor hoger
expressieniveau.
o Screening naar transformanten die meerdere kopijen bevatten mogelijk door
gebruik te maken van PCR. Op basis van PCR aantal kopijen bepalen. men
gaat primers nemen die binden in AOX1 promotor en in TT. Men gaat dit
PCR’en. Als je dat op gel steekt krijg je sowieso een band voor AOX1 gen,
maar als er nog kopijen zijn ingekropen, krijg je extra band van gen van
interesse. Hoe dikker die band wordt, hoe meer kopijen. Of met real-time
PCR, maar dan kan je onderscheidt niet maken tussen 2 verschillende banden.
- Lengte en nucleosidesamenstelling
o 5’ onvertaald gebied voor het startcodon speelt belangrijke rol.
5’ onvertaalde gebied van AOX 1 gen: 114 nucleotiden lang, als je geen
plasmide binnenbrengt -> geen expressie van serum albumine
als je plasmide binnenbrengt dat serum albumine met eigen 5’
onvertaalde gebied -> relatief zwakke expressie
als je 5’ onvertaalde gebied vervangt door dat van AOX1 gen ->
opbrengst met factor 50 omhoog
3’ onvertaalde gebied identiek maken aan dat van AOX1 geen, maar
dit heeft geen invloed op expressieniveau.
- Procent GC
o GC gehalte te laag -> remt transcriptie
o Codongebruik zoveel mogelijk gelijk aan codongebruik in pichia
- Medium en groeicondities
o Om maximaal expressieniveau gebruik maken van rijk medium dat gebufferd
is bij pH 7 en dat voldoende zuurstof bevat.
Ocriplasmine: therapeutisch eiwit
- Eiwit dat bloedklonters kan oplossen. Bestaat uit verschillende domeinen, maar
bedrijf heeft enkel omkadert domein in grote hoeveelheden aan te maken in Pichia
Pastoris. Domein heeft men microplasmine/ocriplasmine genoemd. Men produceert
dit ook als precursor (eig microplasminogeen) die nadien wordt geactiveerd in vitro
(na zuivering met eiwit stafilokinase: gaat knip geven zodanig dat lus wordt
opengeknipt -> actief microplasmine).
- Dit wordt verkocht onder de naam Jetrea.
- Wordt gebruikt om bepaalde oogaandoeningen te behandelen. In het oog glasvoct
aanwezig. Er zijn patiënten waarbij glasvocht loskomt van retina. Vaak gaat vocht
achteraan volledig loskomen. Op zich niet heel erg, maar het probleem is ernstiger
als het glasvocht niet volledig loskomt. Dit gaat trekken aan de retina -> allerlei
problemen (zichtverlies, lichtflitsen,…). Moet ingegrepen worden !! vroeger adhv
operatie, maar dankrij Jutrea 1 enkele injectie waardoor glasvocht volledig loskomt.
- Veel goedkoper en veel makkelijker.
Planten
Genetisch niet gemodificeerde planten
- Extracten maken van planten met daarin sec metabolieten. Je hoeft ze niet genetisch
te wijzigen. Gwn met klassieke plant therapeuten bekomen
- Problemen:
o Zeldzame plant
o Moeilijk te kweken plant
o Als metaboliet maar in zeer lage concentratie voorkomt
- Oplossingen:
o Metabolieten chemisch synthetiseren. Vaak zeer moeilijk omdat metabolieten
vaak zeer complex zijn.
o Planten in vitro gaan kweken en evt culturen aanleggen van plantencellen.
Elke cel heeft alle genetische info van de volledige plant -> bevat informatie
om sec metaboliet te maken
Verschillende stadia
In vitro propagatie van planten
- Stadium 0: Verder manipuleren van moederplant die het best in zo’n proper
mogelijke omstandigheden gekweekt is geweest.
o Als dit niet kan, dan moet je die uit de natuur halen en moet je plant eerst
volledig ontbladeren om nadien te steriliseren met probleem dat
gesteriliseerde delen de stengel kunnen binnendringen en de auxiliarie
knoppen kunnen aantasten. Waardoor alleen apicale knop bruikbaar is. –
o Moest moederplant op voorhand in serre gekweekt zijn volstaat het om
bladeren ¾ de verwijderen waardoor zijknoppen wel beschermd tegen de
sterillisatie.
- Stadium 1: aanleg van aseptische cultuur
o LAF kast met microscoop: zijknoppen vrijtetaneren -> knop isoleren op vaste
voedinsbodem brengen. Geeft na enige tijd aanleiding tot nieuwe plant.
Uitgaande van knoppen planten generen
- Stadium 2: van nieuwe plantjes kleine stukjes afknippen (om de zoveel weken) om
die stukjes in vloeibaar medium te brengen.
- Stadium 3: er kan wortelgroei ontstaan in het vloeibaar medium. Eenmaal er wortels
zijn kan men dit in normale bodem brengen.
- Stadium 4: deze potten verder in serre kweken.
Plantaardige weefsel- en celcultuur
- Uitgaande van planten kan men culturen aanleggen. Vertrekkende van planten
stukjes afknippen en op vaste voedingsbodem brengen. Aangezien stukjes verwond
zijn, gaat langs de randen nieuw plantenweefsel groeien = callus-weefsel
= ongedifferentieerd plantenmateriaal dat ontstaaan is uit gedifferentieerd
plantenmateriaal. Heeft als eigenschap een heel efficiënte celdeling. Onder invloed
van hormonen kan men proces van celdeling nog extra stimuleren.
Regeneratie nieuwe planten uit plantencellen
- De verhouding van auxines versus cytokines is van belang.
o Veel auxines en weinig cytokines -> wortelgroei
o Veel cytokines en weinig auxines -> scheutvorming
- Somaclonale variabiliteit: plantencellen in culturen zijn niet genetisch stabiel. De
genetica kan dus toch verschillen. Waarschijnlijk door transposons = kleine stukjes
DNA die springen tussen elkaar.
Plantaardige weefsel- en celcultuur
- Om aggregaatvorming tegen te gaan gaat men enzymen toevoegen die dit afbreken.
- Zowel batchculturen als continue culturen
Probleem:
- Concentratie secundaire metabolietien in individuele plantencellen is vaak te laag. Dit
doordat plantencellenculturen geREdifferentieerde cellen zijn. Secundair
metabolisme is altijd gekoppeld aan graad van differentiatie.
- Oplossen door cultuur aan te leggen van gedifferentieerde cellen, bv scheuten maar
hebben licht nodig en zijn zeer gevoelig aan scheerkrachten. WEL wortelculturen
aanmaken
Genetisch gemanipuleerde plantencellen: al eeuwen lang: allerlei kruisingen van planten om
betere opbrengsten/oogsten te realiseren.
- Echter zeer trage en zeer onzekere manier van werken -> technieken ontwikkeld om
op vrij snelle en betrouwbare manier genetische wijzigingen aan te brengen
o Fusie van protoplasten: je neemt blad van plant 1 en twijg van plant 2. 2 delen
van de plant in stukken snijden en in vloeibaar medium brengen waarin een
aantal celwand afbrekende enzymen aanwezig zijn -> ontstaan protoplasten.
Kunnen de mijding hebben om met elkaar te versmelten. Men voegt PEG toe
om dit te stimuleren -> protoplasten fusioneren waardoor genetisch materiaal
ook fusioneert -> op vaste voedingsbodem brengen die bepaalde cellen bevat
die groeifactoren produceren -> uitgaande van hoopje cellen kan stengel
groeien -> vervolgens stengels overbrengen in vloeibaar voedingsbodem met
veel auxines -> wortelgroei -> nieuwe planten gegenereerd.
o Bladschijf-techniek: uit een blad kleine schijfjes snijden en in medium brengen
waaraan men bacterie-suspensie aan toevoegt: agrobacterium-suspensie:
heeft eig om genetische informatie over te dragen naar beschadigde
plantendelen. Vervolgens bladschijven verder kweken (feeder cells,
plantenhormonen voor stengelgroei, plantenhormonen voor wortelgroei,…)
Agrobacterium tumefaciens
- Bacterie die tumoren kan veroorzaken, vooral thv wortels, maar soms ook
bovengronds.
- Bacterie kan cellen van de plant zodanig wijzigen dat plantencellen zeer snel gaan
delen -> tumor
- Naast klassieke genoom heeft het een plasmide = tumor inducerend plasmide.
Stukje van dit plasmide = T-DNA wordt in plantencel binnengebracht en veroorzaakt
tumor.
- Ti plasmide
o Vrij groot, bevat 196 genen
o T-DNA wordt langs weerszijden geflankeerd door bordersequenties (25 bp
lang).
Op T-DNA heel wat verschillende genen die coderen voor auxines en genen
die coderen voor cytokines. Verder op T-DNA ook genen die coderen voor
opines = speciale AZ’n die plant niet kan gebruiken maar die agrobacterium
wel kan gebruiken
Agrobacterium zet plantencel dus aan om opines te produceren die hij dan
kan gebriken voor eigen metabolisme.
Verder ook origine van replicatie en virulentiegenen die nodig zijn om T-DNA
over te dragen naar plantencel.
- Wanneer plantencel beschadigd wordt, gaan er fenolische verbindingen naar de
bacterie = signaal voor bacterie om virulentiegenen te activeren. Ter hoogte van
celwand van bacterie bevindt zich een virulentie-eiwit A = kinase -> gaat virulentie
eiwit G kineren, fosfaatgroep opzitten -> virulentie-eiwit G wordt actief en gaat
andere virulentiegenen activeren. Bepaalde virulentie eiwitten gaan dan in de
bordersequenties een knip geven zodanig dat T-DNA wordt vrijgesteld. Vervolgens
zullen andere virulentie eiwitten een porie vormen tussen bacterie en plantcel
waardoor T-DNA wordt doorgegeven. Daarbij wordt T-dNA bezet door virulentie-
eiwitten om ervoor te zorgen dat het niet wordt afgebroken door nucleasen. T-DNA
gaat naar nucleus en gaat integreren in de chromosomen. -> plantencel is
getransformeerd en gaat ongecontroleerd groeien + opines vormen.
- Dus nu wil men in T-DNA een gen van interesse stoppen om zo de plant aan te zetten
tot expressie van dit gen.
o Probleem: Ti-plasmide is zeer groot (200 kB), dus je kan dat zeer moeilijk
zomaar op T-DNA kloneren.
Oplossingen: EXAMEN !
Co- integratie: men vertrekt van plasmide waarop kloneringsplaats zit,
waar je gen gaat inkloneren. Klein stukje van T-DNA in plasmide
gebracht. Verder nog selectiemerkers en bacteriele sequentie pBR322
omdat het plasmide geconstrueerd werd in E.Coli.
Men kloneert gen van interesse op plasmide. Vervolgens
transformeren naar E. Coli. Dan E.Coli samenbrengen met
agrobacterium. Coli kan F-pilus vormen en gaat plasmide via pilus
overdragen naar agrobacterium. Eenmaal in agrobacterium komt
plasmide het natuurlijk voorkomende Ti-plasmide tegen -> homologe
recombinatie tussen klein stukje T-DNA in plasmide en T-DNA dat zich
bevindt op Ti-plasmide.
2 homologe domeinen komen naast elkaar -> uiteinden worden
kruiselings aan elkaar gezet. -> plasmide van Coli volledig opgenomen
in het T-DNA van het Ti-plasmide van agrobacterium.
Je bekomt gemodificeerde agrobacterium. Daarmee ga je
plantencellen infecteren. Als die T-DNA overdragen wordt gen van
interesse dus ook mee overgedragen. -> plantencellen genetisch
gewijzigd
Binaire systeem: je vertrekt van binair plasmide = binaire factor,
bevat: left en right border van Ti-plasmide. Alle genen van T-DNA die
er normaal tussen zitten worden eruit gehaald zodat er plaats is om
een ander gen in te kloneren. Evt aantal selectiemerkers +
kloneringsplaats. Verder ook bacteriële sequentie.
Men brengt vreemd gen binnen in kloneringsplaats. Plasmide
overbrengen naar Coli. Die ga je dan opnieuw laten meeten met
agrobacterium. MAAR agrobacterium bevat Ti-plasmide zonder het T-
DNA, bevat wel virulentiegenen.
Via F-pilus komt plasmide in agrobacterium, die op zijn beurt
plantencellen gaat infecteren -> fenolische verbindingen gaan de
virulentiegenen activeren -> virulentie-eiwitten gaan op zoek naar T-
DNA maar vinden dit niet op het Ti-plasmide, maar vinden wel left en
right border op ander plasmide -> gaan daar knippen en materiaal
ertussen wordt dus vrijgesteld = gen van interesse.
Andere technieken voor transfer van genen in plantencellen
- Geminivirussen als vector voor vreemd DNA
o Plantenvirussen die gebruikt worden om vreemd DNA in plantencel binnen te
brengen.
o Bevatten 2 DNA-moleculen:
DNA A: codeert voor manteleiwit en replicatiefunctie.
DNA B: codeert voor virale infectie.
Beide zijn nodig om een productieve virale infectie te bekomen.
o Manteleiwit kan men vervangen door vreemd gen zonder viruspoduct in
gedrang te brengen.
o Manteleiwit vervangen door gen van interesse. Vervolgens DNA molecule
openknippen -> lineaire molecule met in midden gen van interesse. Dit in
binaire vector steken. Vervolgens binaire plasmide binnnebrengen in
agrobacterium zoals hierboven. Agrobacterium gebruikt om plantencellen te
infecteren die al genetisch gemanipuleerd zijn en al DNA B bevatten.
Agrobacterium brengt dus DNA A binnen met gen van interesse -> virussen
geproduceerd die zich vermenigvuldigen en verspreiden -> in elke cel op den
duur gen aanwezig.
Biotechnologie les 9
- Bombardement met microprojectielen = biolischtisch transformatiemethode
o Mbv een bepaald apparaat partikeltjes gieten in plantencellen. Partikeltjes
zijn dan gecoat met DNA dat je in de plantencel wil binnenbrengen.
o Start met plasmide waarop gekloneerd gen aanwezig is -> op kleine partikels
brengen (vaak wolfraampartikels/goudpartikels), daarop wordt DNA gecoat
mbv CaCl -> DNA precipiteren. Vervolgens gaat men partikels binnenbrengen
in gene gun (bullet kan afgevoerd worden doorheen toestel en wordt op
einde tegengehouden door bepaalde plaat die opening bevat. Partikels net
voor bullet aangebracht en worden mee afgeschoten. Wanneer bullet
tegenhgehouden worden, zullen partikeles door opening op plantenmateriaal
gebracht worden.
Vaak plantenmateriaal in vacuum gebracht omdat anders door wrijving van
de lucht kleine micropartikeltjes worden vertraagd
Pratikels geraken tot in cytoplasma van plantencellen.
Dierlijke cellen
Isolatie en kweek van dierlijke cellen
- Celmateriaal moeten geïsoleerd worden uit een orgaan/weefsel met behulp van
bepaalde enzymen, meestal trypsine. Die worden in cultuurfles gebracht = primaire
celcultuur. Cellen in fles laten groeien tot ze 1 mooie laag vormen.
o Confluentie: volledige oppervlakte van de fles is bedekt.
o Contact-inhibitie: wanneer cellen in elkaars buurt komen gaat hun
groeisnelheid vertragen
o Cellen terug losmaken met behulp van trypsine bv en cellen uitverdunnen, om
dan opnieuw in meerdere nieuwe flessen brengen
o Tot flessen ook weer volgegroeid zijn
o In de loop der tijd steeds meer cellen en flessen. In de loop der dagen meer
een meer celmateriaal. Tot het punt is bereikt dat cellen gaan beginnen
afbreken = celdood -> limiet aan de kweek. In sommige gevallen kunnen
cellen toch verdergroeien zonder dood te gaan = continue cellijn
Continue (onsterfelijke) celllijnen
- Niet meer onderhevig aan contact-inhibitie
- Mogelijkheid dat cellen over elkaar heen gaan groeien (monolaag overgroeien).
- Als je deze injecteerd in proefdieren, gaan ze tumoren veroorzaken.
- Je kan zo’n cellen bekomen door ze te bahandelen met carcinoge stoffen of met
kankerverwekkende virussen.
- In de industrie:
o HeLa cellijn
o CHO cellen vaakst gebruikt: afkomstig van chinese hamster.
Groeicondities van zoogdiercellen = zeer specifieke media
- Dierlijk serum moet toegediend worden om ervoor te zorgen dat cellen in leven
blijven. Echter heel wat nadelen:
o Bevat heel wat eiwit. Dus wanneer eiwit wordt gesecreteerd heel moeilijk te
zuiveren
o Heel duur
o Samenstelling is niet constant. Verschilt tussen verschillende loten. Dus groei
verschilt ook.
o Mogelijkheid tot contaminatie met virussen/mycoplasma. Wordt zeer grondig
op gescreent.
- Men gebruikt meer en meer serumvervangers
Groei van zoogdiercellen in suspensie
- Conventionele suspensiecultuur. Cellen gewoon in reactorvat brengen (kan
scheerkrachten veroorzaken!!). vandaar gebruik maken van air lift suspensor: lucht
houdt de cellen in suspensie.
o Batch proces: reactorvat vullen met medium en fermenteren tot gewenst
punt is bereikt
o Fed-batch proces: suspensie/deel van suspensie vervangen door vers
medium.
Echter niet vaak gebruikt doordat afvalstoffen zich opstapelen in het medium.
- Continuous flow suspensiecultuur = beter systeem. Constant medium toegevoegd en
cultuurmedium met cellen wordt afgevoerd
o Ook niet ideaal aangezien groeisnelheid gelijk moet lopen met snelheid
waarmee je verdunt.
- Perfusiecultuur
o Continue vers medium toevoegen, maar cellen behouden in het reactorvat
waardoor je makkelijker voldoende hoge celdensiteiten kan bekomen.
Filters plaatsen waardoor cellen in reactievat worden weerhouden.
Zorgen dat filters niet verstopt kunnen worden
Gebruik maken van microencapsulatie: cellen ingebed in een
bepaalde membraan die semipermeabel is: doorlaatbaar voor
voedingsstoffen, alfvalstoffen. In membraastructuur kunnen cellen
groeien tot vrij hoge celdensiteit
Membraan die cellen omgeeft zorgt ervoor dat cellen beschermd zijn
tegen scheerkrachten.
Men kan membranen gebruiken die eiwit van interesse kunnen
vrijgeven.
Nadeel:
Kost heel veel
Gevaar van contaminatie (aantal handelingen!)
Niet elke cel laat toe zich in te kapselen.
Kans op zuurstofgebrek door inkapseling
Hollow fibers: gebruik maken van kleine cultuurflessen= cilinders die
aan binnenzijde kleine vezels bevatten die hol zijn. Doorheen vezels
loopt het cultuurmedium. Vezels zijn semipermeabel. Cellen worden
gekweekt tussen vezels en krijgen vanuit vezels nutriënten
aangeboden
Nadeel: Er ontstaat gradiënt ontstaan over lengte-as van
cilinder
Groei van zoogdiercellen op een vast oppervlak
- Roller bottles = meest eenvoudig: cellen kweken aan binnenzijde van flessen. Aan
flessen klein beetje medium toevoegen rond zijn lengte-as laten ronddraaien
o Nadeel: heel veel flessen nodig om groot aantal cellen in kweek te houden.
- Fixed bed cultuur: reactor gevuld met allemaal kleine glazen bolletjes. Op bolletjes
worden cellen gekweekt. Door bolletjes op te stapelen, ga je volledig volume
reactorvat benutten.
- Fluidised bed cultuur: cellen kweken in kleine poreuze deeltjes= partikels die holtes
bevatten -> poreuze deeltjes in reacorvat gebracht en door middel van lucht in
suspensie gehouden.
- Microcarrier cultuur: vergelijkbaar met fixed bed cultuur. Echter zéér fijne partikels
waardoor je ze kan kweken zoals bacteriën. Op partikels worden de cellen gekweekt.
Kleine deeltjes worden dan heel makkelijk in suspensie gehouden zonder dat je lucht
moet pompen door reactorvat.
- Homolytische drager: vaste structuren van keramisch materiaal die honinggraat-
structuur bezitten: niet zeer belangrijk in industrie.
- Allerlei varianten:
o Fibracel schijven: Kleine schijfjes dat bestaat uit kleine polyestervezels die
enige stevigheid hebben gekregen door een grid erop te plakken
polypropyleen. In holtes kunnen cellen gekweekt worden. Schijven kunnen in
grote massa’s opgestapeld worden in reactorvat -> ganse volume benutten
Transfectie van dierlijke cellen
- Terminologie:
o Transformatie van dierlijke cellen: de conversie van dierlijke cellen naar
tumorcellen.
o Transfectie: binnenbrengen van vreemd DNA in dierlijke cellen
Transient = transfer van DNA is van voorbijgaande aard. Je brengt het
binnen maar kan niet stabiel aanwezig blijven. Spelen het dus terug
kwijt.
Stabiele = plasmide DNA zal integreren in de chromosomen van de cel
en blijft dus permanent aanwezig.
o Transductie: virus-afgeleid materiaal binnenbrengen in dierlijke cellen.
- Als je DNA transfecteert in dierlijke cel komt het terecht in het cytoplasma ->
systemen nodig die DNA naar de nucleus brengen
- DNA dat je binnenbrengt gaat heel moeilijk integreren in de chromosomen ->
plasmide eerst knip geven en dan pas integreren
- Als integratie gebeurt in zones met hoge transcriptieactivitiet, kan je verwachten dat
gen van interesse sterk voor expressie zal zorgen.
Transfectietechnieken
- Chemische transfermethodes
o Ca-fosfaatmethode.
DNA wordt gemengd met een fosfaat-buffer. Vervolgens CaCl
toevoegen -> neerslag van Cafosfaat en DNA. Deze neerslag kan je op
cellen pipeteren. DNA kan dan opgenomen worden aan de hand van
endocytose
o Transfectie met positief geladen polyplexen
DEAE-dextraan: dextraanmolecule met op bepaalde plaatsen DEAE-
groepen die pos geladen zijn. DNA gaat dus makkelijk hiermee
associëren. Vervolgens op cellen brengen.
o Transfectie met lipoplexen of liposomen = lipofectie
Liposomen opladen met DNA door lipideoplossing te mixen met DNA.
Door membraanstuctuur kan je die op cellen brengen en dit
membraan gaat dan samensmelten met plasmamembraan -> DNA-
inhoud wordt vrijgegeven. Dit gebeurt aan zeer hoge transfectie-
efficiëntie + niet veel DNA nodig
- Fysische transfermethodes
o Micro-injectie
Met zeer fijne naald DNA injecteren in de cel
Nadeel: geen grote hoeveelheid cellen + enkel mogelijk voor grote
cellen (eicellen,…)
o Biolistische transfectie
Gene gun dierlijke cellen transfecteren, MAAR moet in vacuüm, maar
dierlijke cellen kunnen helemaal niet tegen vacuüm.
o Electroporatie
o Nucleofectie = betere variant van electroporatie
Nucleofector kan elektrische pulsen geven die voorgeprogrammeerd
zitten in toestel. Firma verkoopt oplossing in kits. Je moet oplossing
kopen die bedoeld is voor het materiaal dat je wil transfecteren. De
vloeistof in combinatie met pulsen leiden ertoe dat je cellen kan
transfecteren. Firma beweert zelfs dat DNA rechtstreeks in de nucleus
van de cel terechtkomt
Enorme tijdswinst
Gebruikt om heel moeilijk te transfecteren materiaal toch te
transfecteren.
Vectoren
- Dierlijke plasmiden = klassieke plasmide
o Bacterieel gedeelte: origine van replicatie + selectiemerker die werkt in Coli =
nodig om plasmide te kunnen construeren in Coli.
o Eukaryotische sequenties: promotor die werkt in dierlijke cellen + gen van
interesse + eventueel transcriptieterminator + eventueel andere
toevoegingen.
o Promotors
Constitutieve promotors: geven continue expressie = zeer krachtig
Induceerbare promotors:
Promotors die reageren op bepaalde niet-fysiologische
omstandigheden
Op natuurlijke wijze induceerbaar
Artificieel induceerbare promotorsystemen: Tet-off en tet-on
systeem
Gebaseerd op tetracycline resistentie operon van E.Coli. In coli
bepaalde promoter gevolgd door operator en daarachter
genen die coderen voor resistentie tegen tetracycline. Voor
promotor bepaald gen dat aanleiding geeft tot repressoreiwit
dat kan binden op operator waardoor transcriptie geblokkeerd
is = gekend.
Als je tetracycline toedient gaat dit binden op repressor eiwit
waardoor het terug loskomt van operator -> wel transcriptie.
= principe van lac operon
Er bestaan nu dierlijke cellen (kan je aankopen) met een kern
met daarin construct die promotor bevat, gevolgd door N-
terminaal gedeelte van tetracycline repressor eiwit, gekoppeld
aan VP16-eiwit = transcriptionele activator. Door deze 2 aan
elkaar te koppelen maak je dus fusie-eiwit = trans-activator:
gaat dus transcriptie stimuleren:
Fusie-eiwit wordt door de cellen continue aangemaakt.
Biotechnologen hebben die cellen in kweek. We maken
plasmide met gen van interesse met daarvoor minimale CMV
promoter (mist bepaalde sequentie waardoor deze niet
constant aanstaat). Om deze aan te zetten zit er voor promotor
TRE-element: bevat operatorregio waar tetR eiwit op kan
binden. Dit plasmide gaat men transfecteren in dierlijke cellen
-> fusie-eiwit dat door cellen continue wordt gevormd gaat
binden op TRE-element. Hierdoor wordt promotor actief.
Als je aan deze cellen tetracycline/doxycyline geeft gaat dat
binden op TetR gedeelte waardoor dat loskomt van operator
-> geen transcriptie. = tet-off
Bij tet-onn heeft men 4 mutatie gebracht in tetR gedeelte
waardoor fusie-eiwit niet meer kan binden op TRE-element
tenzij je doxycyline toedient. Dan gaat dit binden op fusie-eiwit
en gaat het dus wel binden op TRE -> wel transcriptie.
- Virale vectoren
o Redenen:
Zeer goede promotoren die ook werken in dierlijke cellen
Vreemd gen wordt massaal geproduceerd
Virale DNA gaat stabiel integreren
Virussen hebben vaak efficiënte transfectie-mechanismen
o Simian virus 40
Cirkelvormig DNA-genoom
Cyclus: virus gaat adhereren aan dierlijke cel, gaat binnendringen in de
cel. In de cel ontmanteling van het virus. DNA van het virus gaat naar
de kern van de cel waar transcriptie gebeurt.
Eerst vroege promotor: die aanleiding geeft tot T-antigenen: nodig
voor replicatie van het virale genoom -> herkennen ori en gaan
genoom van het virus massaal kopiëren -> in de cel massaal veel
kopijen van oorspronkelijke DNA.
Nadien komt late promotor actief: zorgt voor structuur van
manteleiwit -> nodig voor vorming nieuwe viruspartikels.
Cel gaat afsterven en partikels komen vrij.
In de biotechnologie: ze gebruiken DV40 virus dat een defect heeft
waardoor vroege promotor niet actief is. Late promotor is wel intact.
Plasmide met ipv late promotor/structuureiwitten het gen van
interesse. Dit gebeurt in E. Coli: dus eerst bacteriële sequentie op
plasmide moeten zetten. Als gen van interesse is ingebracht gaat men
bacteriële sequentie weer verwijderen. Vector wordt terug gesloten ->
vector waarin structuureiwitten zijn vervangen door vreemde gen.
Alle twee de plasmiden moeten dus in dierlijke cel gebracht worden
om aanleiding te geven tot nieuwe viruspartikels.
Recombinante virussen kan je gebruiken om massaal cellen te
transfecteren.
COS-cellen: cellen afkomstig van de nieren van apen waarin men een deel van het SV40 virus
heeft ingebracht, namelijk de vroege promoter + DNA dat codeert voor T-antigenen. Cellen
zijn dus in staat T-antigenen te vormen, er kan echter geen replicatie gebeuren aangezien de
ori niet functioneel is. Men maakt plasmide waarop functioneel ori van sp2 zit. Verder ook
gen van interesse en krachtige promotor. Dit plasmide binnenbrengen in COS-cellen via
klassieke methodes. Eenmaal in de cel herkennen de ori waardoor ze plasmide massaal gaan
repliceren -> 1000’en kopijen. Op elk plasmide zit krachtige promotor die aanleiding kan
geven tot expressie van gen van interesse.
- Nadelen:
o Werkt alleen maar in apencellen
o Lengte van DNA dat je er kan opbrengen is beperkt (ong 2500 nucleotiden).
Bij een groter gen wordt plasmide veel groter en kan het niet meer
ingekapseld worden.
o Chromosoomafwijkingen vastgesteld
- Tegenwoordig andere systemen
o Vaccinia virus: men probeert vreemde gen op het genoom van virus te
stoppen. Genoom is echter zeer groot, waardoor het meestal niet lukt
Andere oplossing
Vaccinia virus gemaakt die het T7 RNA-polymerase kunnen maken. Extra
stukje DNA dat codeert voor T7 RNA-polymerase, staat onder controle van
een vaccinia promotor. Men gaat recombinante vaccinia virussen cellen laten
infecteren. Vervolgens plasmiden maken met daarop gen van interesse en
daarvoor een T7 promotor site: sequentie die herkend door T7 RNA-
polymerase. Dit binnenbrengen via transfectie. Eenmaal in de cel zal T7 RNA-
polymerase promotor plaats herkennen wat aanleiding zou geven tot
transcriptie van het vreemde gen
Biotechnologie les 10
Transgene dieren
Transgene organismen= dieren die een extra gen bevatten = trans-gen. Daardoor hebben ze
bepaalde extra eigenschappen. Vreemde gen zit zowel in voorplantingscellen als in
somatische cellen. Niet verwarren met gen-therapie (enkel extra gen in somatische cellen)
- Introductie van vreemde genen in dieren
o Directe micro-injectie van DNA in de pro-nucleus van bevruchte eicellen.
Men vertrekt van vrouwelijke muis die net bevrucht is geweest. Je
haalt hier de net bevruchte eicel eruit: bevat nog 2 afzondelijke
pronuclei. Vervolgens gaat men micro-injectie doen van vreemd DNA
in 1 van de 2 pronuclei. Meestal kiest men voor mannelijke aangezien
die iets groter is.
Vervolgens die cel in vitro verder kweken tot twee-cellig stadium. Dan
embryo inplanten in fostermoeder: muis die pseudo-zwanger is
gemaakt door omgang met gevasectomeerde mannetjes: door
paargedrag gaan ze embryo’s minder makkelijk afstoten. In
fostermoeder gaat men 10-20 van die embryo’s inplanten. Fractie zal
voldragen worden -> pups. Deel van die pups gaat drager zijn van
transgen = founders
Founders gaat men kruisen met wild-type muis. Omdat elke founder
een unieke muis is, waardoor men de founders niet onderling kan
laten kruisen. Men bekomt G1-generatie met 50% kans op
dragerschap van transgen.
Vervolgens gaat men 2 dragers onderling verderkruisen -> G2
generatie met 75% dragerschap en 25% homozygoot voor transgen.
o Retrovirale infectie
Men vertrekt van embryo’s die men blootstelt aan vrij
geconcentreerde stock van retrovirussen die gen van interesse in
embryo gaat binnenbrengen.
Veel bij kippen gebruikt.
Nadeel: vooplantingscellen worden zelden geïnfecteerd. + limiet op
DNA die kan worden binnengebracht
Niet zo frequent gebruikt
o Embryonale stamcellen: cellen die nog niet gedifferentieerd zijn. Je kan deze
groeifactoren geven die dan groeien tot bepaalde cellen
Men vertrekt van vrouwelijke muis waar men eicel uithaalt die men in
vitro verder kweekt tot blastocyt stadium. Vervolgens huiruit
stamcellen halen en in vitro verder kweken. In vitro stamcellen
getransfecteerd met DNA van interesse volgens klassieke methoden.
Tweede muis die andere vachtkleur heeft. Hieruit haalt men bevruchte
eicel en men injecteerd in die eicel de getransfecteerde embryonale
stamcel.
Embryo’s inplanten in fostermoeder. Zelfde zoals hierboven.
- Pharming
o Lactoferrine: bij behandeling van bepaalde infectie
o Menselijk lactoferrine gekoppeld aan een signaalsequentie voor
melkproteïnen en daarvoor promotor gebruikt die enkel actief is in
melkklieren van de koe zodanig dat koe enkel in melkklieren het eiwit gaat
produceren en gaat uitscheiden in de melk.