You are on page 1of 19

Menselijke erfelijkheidsleer: mendeliaanse overerving

- Autosomaal dominant
- Autosomaal recessief
- Geslachtsgebonden (X-gebonden)
- Polygenisch/multifactorieel

Autosomaal dominante overerving


- Je hebt een aangetaste ouder die huwt met een normale ouder
- En de aangetaste ouder is drager van het dominante kenmerk/gen, hier voorgesteld met de
letter M en wanneer dit wordt overgeërfd (1/2) naar de kinderen heb je ook een kind dat
aangetast is net zoals de betrokken ouder
- In het andere geval, wanneer het normale kenmerk of allel wordt doorgegeven naar de
kinderen heb je een kind dat normaal zal zijn of het dominante kenmerk niet zal overgeërfd
hebben
- Het geslacht speelt geen rol bij de overerving van een autosomaal dominante
aandoening/kenmerken/ziektebeelden

Stamboom
- Belangrijk op genetische consultatie om een stamboom te tekenen omdat wij dan ook zicht
kunnen hebben op bepaalde ziektebeelden
- een dominante overerving volgen in een bepaalde familie als we natuurlijk a.d.h.v. de
gegeven informatie kunnen aanduiden wie wel en wie niet aangetast is
- je ziet dat de overgrootvader bovenaan, dat die aangedaan is, dat die 3 kinderen heeft
gekregen waarvan een zoon en een dochter elk de aandoening hebben overgeërfd maar de
middelste zoon heeft het niet overgeërfd en zal op zijn beurt de genetische fout niet kunnen
doorgeven naar de kinderen dus daar stopt het, de anderen die wel drager zijn van de
aandoening hebben wel de kans ½ om het door te geven naar hun eigen kinderen

1
Dominante kenmerken
- Bruine ogen
- Zwart haar
- Lange wimpers
- Haargroei op de handrug
- Brede neusgaten
- Losse oorlelletjes
- Kunnen oprollen van de tong
- Sproeten

Voorbeeld van dominante overerving


Marfan syndroom

- Autosomaal dominant
- Volledige penetrantie
- Grote gestalte
- Hyperlax zijn

Achondroplasie

- Dwerggroei

Familiale hypercholesterolemie

- Frequentie: 1/500
- Gen: chromosoom 19
- Symptomen:
 Hoge cholesterol in het bloed
 Meer kans op ontwikkelen van myocardinfarct (hartinfarct)
- Preventie (degene die dit hebben):
 Levenslang dieet
 Levenslang medicatie

Dynamische mutaties = trinucleotide repeats


- Twee ziektebeelden die dit volgen (zie in kader  volledig = volledige mutatie)
- Daarnaast zullen we ook zien bij de geslachtsgebonden overerving dat ook het fragiele X-
syndroom gepaard gaat met een dynamische mutatie en ook een verschil kan geven in ernst

2
Ziekte van Huntington

- Een enorme verdwijning van hersenweefsel (je ziet duidelijk gaten in de hersenen)
- Is een neurodegeneratieve aandoening die gepaard gaat met allerhande aandoeningen
- Frequentie: 1/10.000
- Gen: chromosoom 4: dynamische mutatie
- Symptomen:
 Ongecontroleerde bewegingen
 Geleidelijk aan spraak-, slik- en loopstoornissen
 Dementie
- Ziekte start rond 35-40 jaar en duurt 10-20 jaar (omdat de patiënten dan overlijden)
- Predictief (genetisch) onderzoek of je drager bent is mogelijk
- Iemand die deze aandoening draagt heeft ½ kans om nakomelingen te krijgen die ziek zullen
zijn en de helft van de nakomelingen zullen gezond zijn
- Gaat gepaard met een dynamische mutatie op 4q13.3: CAG repeats

Trinucleotide-repeat

- Stottergen (stotter in ons DNA dat we allemaal hebben)  op een bepaalde plaats zijn er
verschillende van die CAG herhalingen aanwezig

Myotonic dystrophy DM (Steinert)

- Ten gevolge van die trinucleotide-repeat


- Bijzonder fenomeen: in een familie zie je dat naarmate we naar de jongere generaties
(onderaan getekend) kijken, dat het klinisch beeld veel ernstiger zal zijn dan in de oudste
generaties
- Dat heeft te maken met het feit dat hier het aantal herhalingen van die trinucleotide zal
toenemen maar dat gaat gepaard met een ernstiger beeld dat we kunnen terugvinden

Frequentie en genetica (spierziekte van Steinert)

- Frequentie: 1/10.000 (?)


- Autosomaal dominant
- Gen gelegen op chromosoom 19q13.3: dynamische mutatie
- Maar er is ook anticipatie: toename van ernst in opeenvolgende generaties mogelijk is
(namelijk die trinucleotide-repeats kunnen toenemen waardoor het klinisch beeld ernstiger
wordt)

Trinucleotide-repeat

- Net voor het gen liggen dus die herhalingen (CTG) die er dus voor kunnen
zorgen dat het gen niet goed afgeschreven wordt wanner dat er teveel van
deze herhalingen aanwezig zijn

3
Kliniek

- Symptomen:
 spierzwakte en niet pijnlijke spierkramp
 zwakte van het gelaat (spreken, mimiek, slikken verloopt moeilijker)
 zwakte van de handen
 gangstoornissen
 hartritmeproblemen (waardoor plotse dood kan zijn)
 cataract
 haaruitval
 slaapstoornissen en initiatiefarmoede (patiënt neemt weinig initiatief en het is aan
de partner om alle afspraken te maken)
- Milde vorm: meestal na 20ste levensjaar
 Milde vorm
 Volwassen vorm
- Aangeboren vorm: ernstig
 Kindervorm
 Congenitale vorm

Types

- Milde vorm (type I): meestal na 50ste levensjaar: enkel cataract, geen of lichte spierklachten
(normaal begaafd)
- Volwassen vorm (type II): problemen kunnen starten tussen puberteit en 50j
 toenemende aftakeling; meer apathie of initiatiefarmoede; toenemende slaapzucht
 normaal begaafd
- Kindervorm (type III): treed op vanaf 1j tot aan puberteit:
 vertraagde mentale ontwikkeling; spraakproblemen
 achterblijvende cognitieve ontwikkeling
- Congenitale vorm (type IV): baby
 Ernstig vertraagd; matige-ernstige mentale achterstand en fysische handicap
 achterblijvende cognitieve ontwikkeling

 kunnen we tegenkomen in de families


 in de jongste generaties  ernstiger klinisch beeld

Begeleiding-medisch

- Belangrijk om de patiënt te informeren over de aandoening


 beschrijving van de ziekte
 erfelijkheid
 verschillende typen
 orgaanstoornissen
- Belangrijk om de patiënt te informeren over de aanpak en de behandeling van de
aandoening
 medicatie voor myotonie (spierkrampen)
 pacemaker voor hartritmestoornissen die kunnen leiden tot plotse dood
 operatie voor cataract

4
 voetheffer bij dropvoet (voet kan niet meer goed opgetild worden, je zou dus over je
voeten kunnen vallen)
 slikproblemen : aangepaste voeding, ingreep, slikonderzoek
 slaapstoornissen : slaapstudie, medicatie
 onderhouden van lichamelijke conditie
 opgepast met algemene narcose : eventueel speciaal pasje bij zich dragen  zodat
de anesthesist op de hoogte is dat zij de ziekte van Steinert hebben

Begeleiding

- op sociaal vlak: informatie over maatschappelijke consequenties van de ziekte


 invloed op relatie, gezin
 omgeving
 school
 werk

Sociale gevolgen

- relatie met de partner-gezin:


 initiatiefarmoede en verminderde alertheid (kan een probleem geven in de relatie)
 toenemende slaapzucht
 toenemende verzorgingsbehoefte
 KOPPEL - GEZIN RAAKT VAAK GEÏSOLEERD!!!
- Fysische beperkingen
 gangstoornissen
 zwakte van de handen
 gebrek aan mimiek
 onduidelijke spraak
- psychische problemen :
 onderschatting van het cognitief vermogen doordat ze op uiterlijk vlak minder alert
overkomen
 Toenemende slaapzucht
 gebrek aan initiatief en onvoldoende alertheid
 verminderd affectief gedrag door gebrek aan mimiek
 minder betrokken op hun gesprekspartner, ze gaan weinig lichaamstaal
gebruiken door die verminderde spierkracht maar dat geeft de indruk aan de
gesprekspartner dat ze niet geïnteresseerd zijn

Begeleiding-school

- Kinderen met congenitale type en kindertype: speciaal onderwijs nodig


- Jongeren met het volwassen type: kunnen naar het gewoon onderwijs
- Kindertype: tussen 7j en 18j: chronische uitputting
 Traag, gauw moe, problemen om schoolwerk af te krijgen, slaperig
 Uitdrukkingsloos gelaat, onduidelijke spraak
 IQ: 70
 Teruggetrokken, omgangsproblemen met andere kinderen;
 1/3 ADHD: gemakkelijk afleidbaar, impulsief, korte aandachtsspanne
 Angsten

5
- Congenitale type (ernstigste type)
 ¼: overlijdt ten gevolge van ernstige ademhalingsproblemen
 Spraakproblemen
 Buikklachten, oorontstekingen
 IQ: 50-80

Sociale gevolgen – het netwerk (op het werk)

- Fysische beperkingen
- Gemakkelijker moe
- Laag werktempo
- Verhoogde slaapbehoefte overdag
- Initiatiefarmoede
- Onderschatting van het cognitief vermogen door de omgeving

Begeleiding

- Neuromusculaire referentiecentra (Leuven, Brussel, Antwerpen, Gent)


 Teams van verschillende disciplines
 neuroloog
 revalidatiearts
 verpleegkundige
 sociaal assistent
 psycholoog
 logopedist
 kinesist
 ergotherapeut

Familiale borstkanker
- BRCA1 en BRCA2 (chromosoom 13 en 17)
- Symptomen:
 Borst- en ovariumkanker (eierstokkanker) bij vrouwen
 Prostaatkanker bij mannen

Autosomaal dominant bijzondere vormen


- Penetrantie: volledig-onvolledig
- Variabele expressie
- Nieuwe mutatie (de novo)
- Gonadaal mosaicisme (moeten we altijd aan denken)
- Homozygoten voor een dominante aandoening

Penetrantie

- Bv. Marfan syndroom = autosomaal dominant: volledige penetrantie


- Bv. Syndactylie van 2 tenen 2 en 3 = autosomaal dominant: onvolledige penetrantie

- Bij een autosomaal dominante overerving: 1 kans op 2 om het door te geven naar de
volgende generatie  alle mensen die de genetische fout dragen ook een klinisch kenmerk
vertonen (volledige penetrantie)

6
- Er zitten personen tussen die geen problemen hebben maar die wel drager zijn, die kunnen
wel kinderen krijgen met de aandoening (het slaat dan een generatie over)

- Penetrantie kunnen we omschrijven als de frequentie van expressie van het genotype
 Bv. Alle 10 personen hebben het genotype (zij hebben allemaal een mutatie in een
specifiek gen), maar het fenotype (klinische kenmerken) komt maar bij 4 personen
tot expressie dus spreken wij van een penetrantie voor deze ziekte van 40%

Variabele expressiviteit

- Phenotypische variabiliteit van expressie van het genotype


- Bv. alle 10 personen hebben het genotype (ze dragen allemaal de genetische fout), en bij alle
10 personen komt het fenotype (klinische klachten) tot expressie, in dit geval is het zo dat de
penetrantie 100% is maar de expressiviteit (de mate van het tot uiting komen van de ziekte)
kan variëren, bij de ene kan het al wat ernstiger zijn dan bij de andere

Gonadaal mosaicisme

- Als we niemand in de verdere familie terugvinden die een probleem heeft en waarvan we
weten dat het een dominante aandoening is, moeten we altijd denken (en zeker wanneer er
2 personen aangetast zijn) dat bij 1 van de ouders dat die drager is van het klinische kenmerk
maar alleen in de geslachtcellen
- Mozaïek waarbij we afhankelijk van de hoeveelheid van de verdeling van de cellen met het
foutje al dan niet een milder of ernstiger
fenotype hebben

- Somatisch
- Gonadaal (cellen van de gonade, dus de
kiemcellen)
- Placentair

- Bv. Twee kinderen met osteogenesis


imperfecta, normale ouders en normale dochter
 We zouden in dit geval kunnen denken
aan dat dit te maken heeft met een
recessieve vorm: dat beide ouders
drager zijn van op één van hun twee chromosomen van een ondergeschikt gen, zelf
geen problemen hebben maar als ze net die combinatie doorgeven dat zij dus ¼ kans
hebben op kinderen met deze aandoening
 In dit geval is dit een dominante aandoening  dus moeten we denken aan gonadaal
mosaïsicme

Homozygoot dominant?
- Op beide chromosomen het dominante kenmerk overerven
- Bv. aangetaste vader die huwt met een aangetaste moeder  ¼ dat je een kind hebt met de
twee dominanten kenmerken (heel vaak is het zo dat dit niet levensvatbaar is en dat dat
lethaal is)  je hebt dan 2/3e van de overlevende kinderen die aangetast zullen en zijn 1/3
zal normaal zijn

7
Samenvatting dominante aandoeningen
- Het gaat om één gen
- Komt zowel bij mannen als vrouwen voor (geslacht speelt geen rol)
- 50% kans op een kind met de aandoening, als één van beide ouders eveneens de aandoening
heeft
- 50% kans op een normaal kind, als één van beide ouders de aandoening heeft
- Verschillende generaties kunnen de aandoening vertonen (verticaal)
- Bijzondere vormen (nieuwe mutaties, gonadaal mosaicisme,…)

Autosomaal recessieve overerving


- Vader en een moeder die allebei drager zijn van het recessieve kenmerk, daarnaast hebben
zij het normale kenmerk op het andere allel en je kan een kind krijgen dat aangetast is of een
bepaald kenmerk vertoont wanneer dat van beide ouders het recessieve kenmerk
overgeërfd is  1/4e van de kinderen aangetast, 2/4e gaat van de kinderen dragen en 1/4e
van de kinderen zal normaal zijn
- Is lichaamsgebonden en niet geslachtsgebonden
- Als 1 ouder drager is van een recessief kenmerk  de helft van het kind zal de aandoening
niet overerven en gezond zijn, de andere helft zal drager zijn
- Als 1 ouder drager is die huwt die met een partner die de aandoening heeft  2/4 van de
kinderen zullen eveneens de ziekte manifesteren en de andere 2 kinderen zullen drager zijn

Recessieve kenmerken
- Blond haar
- Blauwe ogen
- Korte wimpers
- Vaste oorlelletjes

Mucoviscidose (Cystic fibrosis) = taaislijmziekte


- recessieve aandoening
- 1/2000
- Carriers (in de algemene bevolking) : 1/20-25 drager
- chromosoom 7q31 (1985)
- gen : CFTR (1989)
- diagostische test, dragerschapsonderzoek, neonatale test, screening (?)

- Symptomen:
 slijm van de luchtwegen te taai  slijm komt heel moeilijk naar boven bij het
hoesten
 tekort aan spijsverteringsenzymen  die door de alvleesklier worden aangemaakt
- Behandeling (intensief + levenslang):
 fysiotherapie
 antibiotica (om de infecties te bestrijden)
 enzymsupplementen (spijsverteringsenzymen die ontbreken moeten kunstmatig
toegediend worden)
- Frequentie:
 1/22 personen in de algemene bevolking is drager van het foute gen

8
 Verwacht aantal aangetaste kinderen?
 1/22 x 1/22 x 1/4 = 1/1936 personen hebben de ziekte

Overerving voorgesteld

- Er is één specifieke mutatie die vaak voorkomt: Delta F508 (in het tweede stadium
aangeduid)
- Daarnaast heb je nog andere mutaties die ook aanwezig kunnen zijn in het gen en die ook
aanleiding kunnen geven tot mucoviscidose

- Twee

ouders die allebei drager zijn van delta F508 mutatie, ze hebben op het andere allel geen
fout  theoretische overerving: 2/4 van de kinderen drager van de delta F508 (1 van de
twee is dat van de moeder en één van de twee is van de vader), 1 van de 4 kinderen zal beide
gezonde allelen overerven en bij 1 van de 4 kinderen zal zowel van de vader als van de
moeder het delta F508 mutatie overerven
- 1 ouder drager van delta F508 mutatie die huwt met een ouder die drager is van een andere
mutatie  1/4 drager van F508 mutatie 1/4 drager van andere mutatie, 1/4 normaal, 1/4
heeft zowel de F508 mutatie overgeërfd als de andere mutatie  dan heeft dat kind ook
mucoviscidose (het fenotype kan zich wel op een andere manier uiten door de combinatie)

9
Stofwisselingsziekten (zeldzaam)
- Fenylketonurie (één van de meest gekende)
 Opgespoord bij alle pasgeboren baby’s van 1 week
 Indien de diagnose niet tijdig wordt opgespoord zijn dit kinderen die
uiteindelijk een ontwikkelingsvertraging zullen doormaken
 Maar sinds de jaren 60 is dit een aandoening die opgespoord kan worden en
die te behandelen is
 Te behandelen (dieet)
 Wanneer ze een specifiek dieet zullen volgen zullen ze normaal kunnen
ontwikkelen
- Sanfilippo A (MPS IIIA)
 Mentale retardatie: diep ernstige verstandelijke beperking, epilepsie
 Craniofaciaal: grof gelaat, zware wenkbrauwen
 Hepatosplenomegalie (vergroting van de lever en ook van de milt)
 Gedragsproblemen
 Achteruitgang van de motoriek

Opmerking
- We moeten rekening houden dat in een familie op horizontale lijn we meerdere mensen
kunnen terugvinden die een bepaalde aandoening hebben
- We zien dat niet terug bij de hogere generaties en kinderen  omdat kinderen drager zullen
zijn maar we gaan ervanuit dat in de eerste generatie beide ouders drager zijn van een
aandoening en telkens 1/4 hebben om een kind te krijgen met die aandoening
- We moeten wel altijd oppassen dat er in een familie geen consanguiniteit in het spel is
(bloedverwantschap)  want dezelfde mensen die bloedverwant zijn hebben meer kans op
dezelfde genen en dus ook dezelfde foutjes in hun genetisch materiaal en daardoor komt het
dus dat in generatie 2 er een koppel is dat consanguin is dat daar ook een kindje kan geboren
worden met een recessieve aandoening

Congenitale doofheid
- Recessieve vorm van doofheid
- Mutatie in Connexine 26 (Cx26) (chromosoom 13q11)
- Wanneer je op beide chromosomen deze erfelijke fout hebt overgeërfd

Samenvatting recessieve aandoeningen


- Twee genen zijn betrokken (op de beide chromosomen)
- Komt zowel bij mannen als vrouwen voor (geslacht speelt geen rol)
- 25% kans op herhaling (1/4)
- De aandoening komt enkel voor bij kinderen van ouders die elk drager zijn (“horizontaal”)
- Consanguiniteit (bloedverwantschap)  gedeelde genen komen in een iets grotere
frequentie voor
- Kans op een aangetast kind als beide ouders dragers zijn = ¼
- Kans op een niet-aangetast kind als beide ouders dragers zijn = ¾ (2/3 carriers = drager)

10
Oefening dominant-recessief

Geslachtsgebonden overerving
- Alle aandoeningen die te maken hebben met foutjes op het X-chromosoom (X-gebonden
overerving)
- Normale man die huwt met een draagster vrouw, deze vrouw heeft een foutje op het X-
chromosoom
 afhankelijk van de manier waarop je de overerving bekijkt kan 1/2 dit foutieve X-
chromosoom doorgegeven worden naar de kinderen
 het feit of een kind ziek zal zijn of drager zal zijn van deze erfelijke fout heeft te
maken met het geslacht
 wanneer een kind een X-chromosoom met een foutje van moeder heeft
doorgekregen en het normale X chromosoom van de vader dan heb je een draagster
meisje met 1 foutief X-chromosoom maar ze heeft nog 1 normale X-chromosoom dat
ervoor zorgt dat zij normaal functioneert
 Wanneer een meisje beide normale X-chromosomen van moeder en vader heeft
overgeërfd is er geen probleem, meisje is normaal en gezond en zal geen draagster
zijn
 Wanneer de man zijn Y-chromosoom gaat doorgeven dan kunnen we wel een
probleem tegenkomen wanneer het kind het foutieve X-chromosoom van de moeder
krijgt  dan krijg je een jongen die ziek zal zijn, in het andere geval heeft een jongen
een normale Y-chromosoom en normale X-chromosoom meegekregen en zal die
gezond zijn
- Aangetaste man die met normale vrouw huwt  alle dochters zullen obligaat dragers zijn
(deze man heeft maar 1 X-chromosoom en geeft dit sowieso door naar dochters
 Als de man het Y-chromosoom doorgeeft naar zijn zonen is dit geen enkel probleem,
die zullen normaal zijn (want het gaat over het X-chromosoom)

11
X-chromosoom
- Vrij groot chromosoom
- Liggen heel wat genen op die tussenkomen bij erfelijke vormen van X-
gebonden verstandelijke beperking
- Maar ook andere aandoeningen kunnen daarmee gelinkt worden (zie op
afbeelding)

Kleurenblindheid
- Frequentie:
 Variabel volgens soort kleurenblindheid
 Geen figuur zien
- Symptomen:
 Volledig kleurenblind
 Rood-groen kleurenblind
 Eén van de meest voorkomende
 Kan getest worden op jonge leeftijd
 Verkeerslichten zijn daarop ingesteld (rode licht bovenaan en
groen onderaan)
 8  normaal kleurenzicht
 3  rood-groen kleurenblindheid
 geel-blauw kleurenblind
 andere kleurenblindheid (komen minder frequent voor)

Spierziekte van Duchenne


- Frequentie: 1/3.500
- Symptomen en verloop:
 Spierkracht neemt af waardoor patiënten niet meer kunnen gaan (lopen, stappen,
rolstoelgebonden, bedlegerig worden)
 Ademhalingsproblemen  leidt tot overlijden
 Normaal begaafd
- Klinische kenmerken
 Kind vragen op de grond te gaan liggen en dan recht te staan  bij kinderen
met deze ziekte gaan kinderen zich opduwen

12
Hemofilie A
- Frequentie: 1/10.000
- Symptomen: Bloedingsneiging wegens tekort aan bloedstollingsfactor VIII
 Kan enorme bloedingsneigingen geven bij kinderen bij bv. het sporten, wanneer ze
ergens tegen botsen, zwellingen aan het betrokken lidmaat
- Behandeling: Toedienen van Factor VIII

X-gebondenovererving waarbij vader drager is


- Hij geeft zijn X-chromosoom door met het foutje aan zijn dochters  dochters zijn obligate
dragers

Stamboom met genotype


- Telkens een vrouw als schakel tussen verschillende generaties, dus iemand die draagster is
kan dit doorgeven naar haar jongens maar er kunnen ook jongens geboren worden die
normaal zijn

Zeldzame gevallen van aangetaste vrouwen


- X-inactivatie
 Normale X-chromosoom wordt geïnactiveerd en niet goed herkend wordt, alleen het
X-chromosoom met het foutje is functioneel kan daardoor het ziektebeeld
manifesteren
- 45,X (Turner syndroom)
 Als een meisje die maar 1 X-chromosoom heeft en hier een erfelijk foutje op heeft
kan die een aandoening manifesteren
- Aangetaste vader en draagster moeder
 Ook kans op meisjes die zowel van moeder en van moeder 2 X-chromosomen
hebben overgeërfd met een foutje waardoor het meisje ziek zal zijn

Fragiele-X syndroom
- Eén van de meest gekende en één van de meest voorkomende syndromen

Lichamelijke kenmerken

- Lang aangezicht, forse kin en groot voorhoofd


- grote hoofdomtrek

13
- vergrote teelballen bij mannen (niet bij alle mannen)  De genitalia bij mannen is ook groter
(teelbal groter dan 25ml)
- blauwe ogen en soms donkere kringen rond die ogen
- specifieke blik

Overerving

- X-gebonden (mannen erger aangetast dan vrouwen  vrouwen is eerder uitzonderlijk)


- Expansie van de dynamische mutatie bij overgang van moeder naar kinderen dus wanneer
een vrouw een X-chromosoom doorgeeft naar de kinderen dan kan er iets gebeuren met de
expansie, die kan groter worden waardoor kinderen een probleem kunnen vertonen

Oorsprong naam

- Vroeger was er een methode waarbij we met een chromosomenonderzoek heel specifiek het
X-chromosoom in het licht konden stellen
- Door in een folium arm milieu de chromosomen te gaan kweken, men zag aan het uiteinde
van het X-chromosoom precies een klein stukje dat daar aanhing of half afgebroken was, dat
werd aangegeven als een fragiele plaats dus op dat plaatsje werd dan gesproken van het
fragiele X-syndroom

Trinucleotide-repeat

- Hier gaat de trinucleotide-repeat bestaan uit ‘CGG’-herhalingen


- In een normale toestand hebben we een aantal van die herhalingen die aanwezig mogen zijn

Het fragiel X gen: FMR-1

- Je hebt net voor het FMR-1 gen (Fragiel X mentale retardatie 1 syndroom gen) heb je een
stotter liggen van die trinucleotide-repeat (dus de herhalingen die daar aanwezig zijn)

Normale personen premutatie

Volledige mutatie

14
Fragiel X: dynamische mutatie

- Twee eerste situaties: nog wel een FMR-1 eiwit aangemaakt


- Bij volledige mutatie wordt het FMR-1 eiwit niet meer aangemaakt en dan krijg je dus een
probleem, dan uit het fragiele X-syndroom zich met de klinische kenmerken

Cognitief

- Kinderen: matige psychomotore achterstand  Buitengewoon onderwijs


- Volwassenen: ernstige verstandelijke beperking
- Meisjes: eerder een lichter verstandelijke beperking (zien we mild tot matig)

Taal- en spraakontwikkeling

- Kinderen: taalachterstand; explosieve spraak, hoge en wisselende spreeksnelheid, echolalie,


perseveratie en verward
- Volwassenen: achteruitgang van de verbale communicatie, woordvindingsproblemen,
broddelen, luid praten of schreeuwen, onaangepast lachen en onaangepast taalgebruik, in
zichzelf praten

Motorisch

- Kinderen: overactief, druk en chaotisch; aandachts- en concentratieproblemen; overgevoelig


voor sensorische prikkels, handflapperen, meestal wel vrolijk
- Volwassenen: aandachtsmoeilijkheden met hyperactiviteit/passiviteit  met het ouder
worden, worden ze wel rustiger
- Motorische is vertraagd

Sociaal-emotioneel

- Kinderen:
 contactproblemen: oogcontact vermijden (speciale blik); tactiel vermijdingsgedrag;
angstig, wel geïnteresseerd in wat je aan het doen bent
 temperament: lichtgeraakt, woedebuien, vlug opgewonden; goed humeur, opgewekt
en goede zelfredzaamheid
- Volwassenen:
 aandachtsmoeilijkheden; autistiform gedrag;
 emotionele moeilijkheden: angsten en overgevoeligheid; aangenaam karakter en
opvallend positief temperament;
 psychiatrische problemen: psychose, obsessief-compulsief, agressief

15
Meisjes en vrouwen

- Grote variatie in intellectuele mogelijkheden


- 2/3 is normaal begaafd
- Milde verstandelijke beperking
- Angsten, teruggetrokken, verlegen en onzeker, ADHD, stereotiep gedrag, contact
stoornissen, depressieve stemming, angsten, kwetsbaar

Behandeling?

- Het foutje kan natuurlijk niet verholpen worden


- Kijken hoe problemen zich voordoen  neuronale synaps dysfunctie (GABA)
 Axon: een vertakking van de cel die connectie gaat maken met een volgend neuron
 Myelineschede: vergelijken met een elektrische draad, zodat het signaal goed
doorgegeven wordt naar de eindvertakkingen
 Elektrische prikkels worden doorgegeven van het ene axon naar het andere axon 
waar dat de connecties plaatsvinden daar kunnen problemen ontstaan
 Ter hoogte van het uiteinde van die axonen is de synaps, daar gaat die elektrische
stroom ervoor zorgen dat ventrikels hun inhoud gaan uitstorten (dat kunnen
belangrijke moleculen zijn die ervoor zorgen dat de volgende cel ook weer
geactiveerd kan worden)  Bij het fragiele X-syndroom loopt er net daar iets
verkeerd

- Nieuwe perspectieven voor de toekomst?


 Mogelijk dat er behandelingen kunnen gericht toegepast worden zonder dat er
daarom het niveau van IQ terug kunnen beteren maar wel een invloed op het gedrag
en dat je de cognitieve vermogens toch iets wat gaat verbeteren
- Mediatie (gericht)
 Invloed op gedrag?
 Cognitieve invloed?

Samenvatting geslachtsgebonden aandoeningen


- Eén gen op het X-chromosoom.
- Vooral bij mannen voorkomend; vrouwen zijn draagster  vrouwen kunnen ook een
probleem stellen
- Herhalingsrisico:
 25% kans op een man met de aandoening
 50% kans op een vrouwelijke draagster
- Wordt van grootvader via zijn gezonde draagsterdochters op de kleinzoons overgedragen
- Nooit overgeërfd van vader op zoon omdat een vader altijd een Y-chromosoom gaat
doorgeven

16
- Kan gedurende verschillende generaties verborgen blijven

- Kans op een aangetast kind als de moeder draagster is = ¼, namelijk ½ jongens


- Kans op een aangetast kind wanneer de vader aangetast is = 0
 alle dochters zullen draagster zijn

Polygenische aandoeningen
Stamboom multifactoriële overerving
- in een familie kunnen we meerdere personen kunnen aantreffen die een probleem gaan
hebben zoals astma, atherosclerose (aderverkalking), spina bifida (open rug), lipspleet,
stotteren, dyslexie,…
- die mensen delen een aantal dezelfde genen en bevinden zich ook in dezelfde omgeving

Polygenisch/multifactioeel
Normale populatieverdeling: continuüm

- gestalte
- intelligentie
- huid pigmentatie
- …

Gestalte

- Het gemiddelde van lengte daar staan de meeste mensen en op het begin (kleinste) en
uiteinde (grootste) zijn er veel minder
- Dus continuüm
- Lengtegroei is genetisch bepaald maar ook door gezonde voeding is het zo dat de huidige
generaties veel groter zijn dan in vergelijking met hun grootouders

Intelligentie

- Voorbeeld waar meerdere factoren een rol kunnen spelen

Huid pigmentatie

- Voorbeeld waar meerdere factoren een rol kunnen spelen

Congenitale polygenische aandoeningen


- Spina bifida
- Hazelip / gespleten gehemelte
- Klompvoeten
- Heupdysplasie
- Aangeboren hart- en vaatafwijkingen

17
Neuraal buis defect (spina bifida)

- Occulta  nog een huidbedekking


- Je kan ook uitstulpingen hebben, zo totdat het helemaal open ligt

- Probleem met een wervel waarbij een stukje van het bot ontbreekt en waardoor het
ruggenmerg gaat uitstulpen en dat geeft grote problemen naar de ontwikkeling van de
kinderen (verlammingsverschijnselen van de onderste ledematen, afhankelijk van waar de
spina bifida zich bevind)

- Natuurlijk herhalingsrisico = 2,5%

- Men raadt daarom periconceptioneel maar eigenlijk ook al preconceptioneel aan om


preventief foliumzuur te gaan innemen als vrouwen zwanger wensen te worden

- Herhalingsrisico = 0,7%

Pyloor stenose

- Aan het uiteinde van de maag zie je de pylorus (ringspier die rond de maag zich bevind) en
die kan in sommige situaties ernstig verdikken waardoor dat de inhoud van de maag niet
meer goed doorgaat naar de rest van de darm  kinderen zullen daardoor projectiel braken

Talipes/klompvoet

18
Polygenische aandoeningen volwassen leeftijd
- Hypertensie (hoge bloeddruk)
- Suikerziekte (diabetes mellitus)
- Schizofrenie
- Epilepsie

Bloeddruk/hypertensie

- Probleem dat veel voorkomt


- Je kan daar genetisch voor beschikt zijn
- Voeding speelt hierbij ook een belangrijke rol

Diabetes mellitus

- Je bent erfelijk voorbeschikt maar je hebt ook de omgevingsfactoren die daar ook een
belangrijke rol in spelen

Schizofrenie

- Ook een vorm van polygene overerving

Epilepsie

- Primaire epilepsie: herhalingsrisico van 3 à 5%


- Verworven epilepsie (bv. na een auto-ongeluk): geen verhoogd risico op het krijgen van een
kind die ook epilepsie heeft
- Gebruik van anti-epileptica tijdens de zwangerschap verhoogt het risico op aangeboren
afwijkingen (8%)  belangrijk dat die vrouwen goed opgevolgd worden bij de gynaecoloog
en dat ook zeker bij hen foliumzuur wordt aanbevolen en eventueel dat deze vrouwen
tijdelijk een andere medicatie krijgen die minder nefast is voor hun kind

Samenvatting polygenische aandoeningen


- Meerdere genen komen tussen.
- Komt zowel bij mannen als vrouwen voor.
- Gemiddeld herhalingsrisico bedraagt 3 à 5%.
- Omgevingsfactoren spelen een rol naast de genetische factoren.
- Geen specifiek patroon in de stamboom

19

You might also like