You are on page 1of 13

Veiligheid van elektrische huisinstallaties

Veiligheid van elektrische huisinstallaties


1

Zie ppt “Veiligheid van elektrische huisinstallaties” op smartschool

1. Hoe wordt de elektrische energie geleverd?

De netbeheerder biedt in principe wisselspanning via drie “fasen” en een nulgeleider aan in de
aansluitkast van de installatie.
Onze elektrische energie wordt opgewekt in driefasenwisselstroomgeneratoren. Drie windingen
zijn met onderlinge hoeken van 120° in een magnetisch veld gemonteerd. Door de windingen te
draaien ontstaat in iedere winding een sinusvormige inductiespanning. De opgewekte
wisselspanningen hebben door de hoek tussen de windingen een faseverschil van 120°. Ze
hebben één pool gemeenschappelijk, het sterpunt van de generator, die op spanning nul blijft.

De verbruiker is niet rechtsreeks met de generator


in de centrale verbonden. Via verschillende transformaties (hoogspanning, middenspanning,
laagspanning) wordt de juiste spanning bij de verbruiker gebracht. De verbruiker is dus
verbonden met een transformator die zorgt voor een spanningsverschil tussen elke fase en de
nulgeleider van 230 V en tussen twee fasen van 400 V. Huishoudapparaten (230 V) worden
aangesloten tussen een fase en de nulgeleider. Toestellen met groot vermogen (vb. elektrisch
fornuis) worden soms ook tussen drie fasen en de nulgeleider aangesloten.

2. De binnenhuisinstallatie

De grootste gevaren van een elektrische installatie zijn elektrocutie en brand.

Brandgevaar kan voor een groot deel door het ontwerp van de installatie voorkomen worden. Het
heeft te maken met het gebruik van kwaliteitsmateriaal en het reglementair plaatsen volgens het
AREI, maar ook met regelmatig onderhoud en controle en natuurlijk met oordeelkundig gebruik
(zie verder).

Een voorname zorg bij het ontwerp van de binnenhuisinstallatie is de preventie van elektrocutie,
kortsluiting en overbelasting. De veiligheidsvoorzieningen in de woning zijn: isolatie, aarding,
zekeringen en verliesstroomschakelaars.

Op de volgende bladzijde staat een schematisch overzicht van een binnenhuisinstallatie.


Veiligheid van elektrische huisinstallaties

In bovenstaande figuur is een moderne, goed beveiligde installatie weergegeven. De


nettransformator verlaagt de spanning tot 400 V/230 V en drie fasen en een nulgeleider worden
in de woningen aangeboden. De verbruiker in het schema is slechts aangesloten op één fase en
de nulgeleider. Meestal zal hij echter met drie fasen verbonden zijn (dit betekent dat er drie
mogelijkheden zijn: NL1, NL2 en NL3 waar telkens een spanningsverschil van 230V heerst).

De elektriciteitsmaatschappij voert de elektriciteit in huis tot aan de meterkast . Die kast


is verzegeld en bevat de elektriciteitsmeter, de hoofdschakelaar en de hoofdzekeringen. Vanaf de
meterkast dient de gebruiker de binnenhuisinstallatie te voorzien. Na de energiemeter bevinden
zich de verliesstroomschakelaar (differentieelschakelaar of aardlekschakelaar) en de zekeringen.
Vandaar vertrekken alle elektrische kringen naar lampen, contactdozen, vaste toestellen enz. De
bedrading bevat drie draden:

Nulgeleider (meestal blauw): tussen deze draad en de aarde is de spanning ongeveer 0 V

Aardingsgeleider (geel-groen): deze draad is verbonden met


een metalen lus in de fundering of met een gegalvaniseerde
staaf (aardgeleiderpen) die in de grond zit en zo een goed
contact maakt met de aarde

Fasegeleider (roodbruin): tussen


deze draad en de aarde is de
spanning ongeveer 230 V

Bij oudere installaties bevat de bedrading soms maar twee draden en is de aardgeleider niet
terug te vinden.
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

3. Bescherming
3
De ganse installatie bevat een aantal beschermingsmaatregelen tegen de gevaren van het gebruik
van elektriciteit in huis.

3.1. Isolatie: de belangrijkste bescherming is uiteraard de isolatie en afscherming van alle


geleidende delen.

3.2. Zekeringen: een zekering schakelt uit nadat ze gedurende een bepaalde tijd belast wordt
met een te grote stroomsterkte. De uitschakelkarakteristiek hangt af van het type zekering.
In huisinstallaties zijn de meeste kringen gezekerd tussen 10 A en 40 A.

smeltzekeringen

Hefboom voor
manuele
bediening
Schakelmecha
automatische zekeringen nisme
Contactpunte
De automatische zekering heeft twee werkingen:

gedragen en de pin in n
Magnetische werking: bij een te grote stroomstoot zal spoel 7 zich als magneet
de spoel trekken, waardoor de kring onderbroken wordt.
 Thermische werking: door langdurige overbelasting warmt het bimetaal 5 op,
Aansluitpunte
trekt krom en onderbreekt de kring. Dit gaat gepaard met vonken die in de
n
bluskamer 8 worden geblust.

3.3.
Bimetaal
Verliesstroomschakelaar: de verliesstroomschakelaar (differentiëel- of aardlekschakelaar)
meet het verschil tussen inkomende en uitgaande stromen in een kring en schakelt uit bij
(thermische
een te groot verschil en binnen een bepaalde tijd. Op alle installaties zou een verliesstroom-
schakelaar aanwezig moeten zijn van ten hoogste 300 mA en voor de kringen in vochtige
beveiliging:
ruimtes één van ten hoogste 30 mA. Wanneer de aarding van mindere kwaliteit is
(aardingsweerstand tussen 30 en 100 Ω) dienen verschillende verliesstroomschakelaars tot
tegen minder
ten hoogste 30 mA geplaatst te worden.

grote maar
langdurige
stromen)
Calibratieschr
oef
Veiligheid van elektrische huisinstallaties
Solenoide
4
(magnetische
beveiliging:
reageert snel
op grote
3.4. stromen)
Aarding: de aarding verbindt de massa van de geaarde toestellen
(= alle metalen delen die aan de buitenkant van toestellen zitten)
Bluskamer (PE ). Deze
met een aardingspen via een beschermingsgeleider
heeft altijd een geelgroene kleur. De aardingsweerstand wordt
voornamelijk bepaald door het contact van de koperen pen met de
aarde. Hij kan fluctueren door grondwaterschommelingen én hij
kan met het ouder worden van de installatie toenemen. Ook de
nulgeleider is ter hoogte van de transformator geaard.
Het aardingssysteem zorgt er voor dat er kan ingegrepen worden als er een fout optreedt.
Het is opmerkelijk dat bij rechtstreekse aanraking de aarding van de nulgeleider een
onderdeel van de foutstroomkring uitmaakt! Zonder aarding zou volgende situatie optreden.

Het slachtoffer is dus volkomen veilig! Hij maakt immers geen deel uit van een stroomkring.
Een netwerk zonder aarding wordt een geïsoleerd systeem genoemd. Er zit echter een
addertje onder het gras. Er ontstaat gevaar wanneer een defect in het netwerk contact van
een geleider met de aarde veroorzaakt. Iemand die dan contact maakt vormt een
zogenaamde tweede fout. Onderstaande figuur toont wat er in dat geval gebeurt.

Omdat de veiligheid van een geïsoleerd systeem praktisch onvoorspelbaar is, past men het
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

slechts zeer uitzonderlijk toe. In vrijwel alle netwerken zal de nulgeleider doelbewust met de
5 aarde verbonden worden . Het voordeel van een geïsoleerd systeem wordt opgeofferd om
de veiligheid beter te beheersen. De bedoeling is dat een eerste fout tot een grote
verliesstroom leidt en zo de zekeringen of de verliesstroomschakelaar uitschakelt.

4. Het effect van fouten in de installatie

Om het effect van een fout in een installatie te bekijken moeten de betrokken weerstanden
gekend zijn. Zij bepalen immers de foutstroomsterkte en de spanningsverdeling over de
foutstroomkring. Sommige weerstanden kunnen slechts geschat worden en hun waarde kan zelfs
variëren in de tijd. In onderstaand schema wordt een voorbeeld-foutstroomkring gegeven met
alle betrokken weerstanden. We gebruiken voor de rest van deze uitleg dit vereenvoudigd
schema.

4.1. Kortsluiting en slechte contacten

Een kortsluiting is een isolatiefout met contact tussen twee verschillende fasen of tussen een
fase en de nulgeleider. De stroomsterkte kan eenvoudig met de wet van Ohm geschat
worden.
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

U 230V U 400V
I= = = 230 A I= = = 400 A
Rk 1W Rk 1W

Er ontstaat steeds een zeer grote stroom die onmiddellijk door de zekering moet
onderbroken worden.
De verliesstroomschakelaar zal hier niet reageren omdat inkomende en
uitgaande stroom van de kring gelijk blijven. Tegen een echte kortsluiting
beveiligen de zekeringen zeer goed, maar wanneer de fout een weerstand
heeft, bijvoorbeeld door een gedeeltelijke isolatiefout, dan zal de
stroomsterkte kleiner zijn. De zekeringen schakelen dan niet uit terwijl de
warmteontwikkeling aan de fout (eventueel met vonkjes) brand kan
veroorzaken.

Over brandgevaar bestaat er echter een misvatting. In de media wordt brand onveranderlijk
toegeschreven aan een kortsluiting. Brand wordt echter vaker veroorzaakt door slechte
contacten in de stroomkring zonder dat van kortsluiting sprake is. De bedoeling van de
installatie is om zoveel mogelijk energie bij de gebruiker te brengen. Daarvoor worden goed
geleidende componenten gebruikt die
weinig warmte verliezen. Slechte contacten
veroorzaken echter een weerstand in de
geleider met bijhorende
warmteontwikkeling. Ze ontstaan door
oxidatie van contactpunten, door
beschadiging van geleiders bijvoorbeeld in
loshangende stekkerdozen of schakelaars
die niet onmiddellijk terug vastgemaakt
worden, of gewoon door metaalmoeheid
en daardoor minder klemmen van
contactoppervlakken. De behandeling van
verlengsnoeren verdient speciale aandacht:
inwendige beschadiging is heel goed
mogelijk bij onzorgvuldig gebruik. Een kring met een slecht contact blijft normaal
functioneren, er is immers nooit een verliesstroom noch een te grote stroomsterkte. De foto
hiernaast toont de gevolgen van een slecht contact aan de aansluitpunten van een zekering.

Veronderstellen we dat de weerstand van het toestel R t = 30 Ω en dat de fout een weerstand
Rf = 10 Ω introduceert, dan zijn de stroomsterkte in de kring en de aan de fout geproduceerde
warmte gemakkelijk te berekenen.
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

Dit is ruim voldoende om verhitting van de fout te veroorzaken. De kans op verhitting van een
slecht contact neemt toe met de stroomsterkte in de kring. Zwaar belaste kringen,
bijvoorbeeld met een elektrische bijverwarming, vormen dus een groter risico.

4.2. Overbelasting

Wanneer de kringen in een foutloze installatie volgens de vereisten van het AREI zijn
gezekerd, is verhitting door overbelasting in de installatie zelf onmogelijk. Onoordeelkundig
plaatsen van zekeringen betekent uiteraard een gevaar. Overbelasting van door de gebruiker
in de kring toegevoegde geleiders zoals verlengkabels, stekkerdozen enz. komt vaker voor.
De installateur is verantwoordelijk voor de veilige aanleg van het permanente deel van de
huisinstallatie. Voor de veiligheid vanaf het vaste stopcontact ben je zelf verantwoordelijk!!!
Stekkerdozen dienen van goede kwaliteit te zijn en verlengkabels mogen nooit een kleinere
maximaal toegelaten stroomsterkte hebben dan de kring waarop ze zijn aangesloten. Anders
loop je het risico dat de draad oververhit voor de zekering uitschakelt!
Een kluwen van achter elkaar geschakelde stekkerblokken en verlengsnoeren verhoogt
uiteraard het risico. Op haspels gerolde verlengdraden worden sneller overbelast. Door
onvoldoende koelingmogelijkheden kunnen de draden opwarmen. Een niet opgerolde
verlengdraad met een draaddoorsnede van 1,5mm² kan 15 à 16 A aan. In opgerolde
toestand kan hij opwarmen vanaf 4 à 5 A. De weerstand van een snoer van 50m (totaal
100m draad) bedraagt ca. 1,5 Ω. Dan is het vermogen bij lage stroomsterkte (5 A) en bij
maximale stroomsterkte (15 A):

Het is duidelijk dat een opgerolde draad in het tweede geval kan verhitten. Goede haspels
zijn thermisch beveiligd. Om dezelfde reden is het geen goed idee om verlengkabels onder
tapijten e.d. te leggen.
Meer algemeen kan oneigenlijk gebruik van de apparaten tot overbelasting leiden. Ieder
elektrisch toestel is een energieomzetter. Het ontvangt elektrische energie en zet die om in
warmte, beweging, licht enz. Wanneer de afvoer van energie verhinderd wordt, kan een
toestel oververhitten. Een geblokkeerde motor, een met doeken afgedekt verwarmings-
apparaat, een uitgekookte koffiezet, een frietketel die vergeten wordt… kunnen brand
veroorzaken.

4.3. Rechtstreekse aanraking

Hiermee bedoelen we rechtreeks contact van een persoon met delen van de stroomkring. Dit
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

is een potentieel zeer gevaarlijke situatie. De meest extreme vorm van rechtstreekse
8 aanraking, is deze waarbij een persoon zich in de stroomkring schakelt.

De stroom door de persoon wordt bepaald door de spanning (400 V tussen twee fasen, 230 V
of eventueel 130 V tussen fase en nulgeleider) en door de weerstand van het slachtoffer.
Droge huid heeft een vrij grote weerstand van enkele tienduizenden ohm, terwijl natte huid
slechts een weerstand van duizend ohm of minder heeft.

Onderstaande tabel geeft enkele simulaties afhankelijk van de spanning en de


weerstandswaarde van het lichaam (Rk mag verwaarloosd worden).

Merk op dat de stroomsterkte door het slachtoffer veel te laag is om een zekering uit te
schakelen. Bovendien zal ook de verliesstroomschakelaar niet uitschakelen. Er is immers geen
verschil tussen inkomende en uitgaande stroom. Wanneer de geleiders met verschillende
handen aangeraakt worden is deze situatie levensbedreigend. Ze kan optreden bij werken aan
een installatie zonder de spanning af te sluiten, of wanneer kinderen metalen voorwerpen in
een stopcontact steken, vandaar trouwens de kinderbeveiligingen op stopcontacten.

De kans op rechtstreekse aanraking op één punt van een installatie is uiteraard groter. In dat
geval treedt de onderstaande situatie op (aanraking van een fase):
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

Naast de weerstand van het lichaam (Rm) spelen ook de weerstanden van de leidingen (R k) en
die van het aardingspunt van de nulgeleider (R n) een rol. Uiteraard is ook het contact van het
lichaam met de ondergrond van belang: blote voeten in de modder (op jeugdkamp!) zijn
gevaarlijker dan rubberen zolen op een droge houten vloer. De stroomsterkte door het
lichaam met een lage weerstand bedraagt:

In de tabel zijn enkele andere waarden gesimuleerd (R k en Rn mogen in de praktijk


verwaarloosd worden).
Opnieuw bieden de zekeringen op de stroomkring hier geen enkele bescherming, zij
schakelen niet uit bij de lage stroomsterktes.
Het is opmerkelijk dat ook een verliesstroomschakelaar tot 300 mA in de meeste gevallen niet
zal reageren!!! Zelfs een verliesstroomschakelaar tot 30 mA biedt niet altijd soelaas. De
bewering die in veel handboeken wordt teruggevonden, dat de verliesstroomschakelaar een
bescherming vormt tegen elektrocutie moet minstens afgezwakt worden. De
verliesstroomschakelaar detecteert foutstromen en voorkomt daardoor heel wat gevaarlijke
situaties. Zeker een verliesstroomschakelaar tot 300 mA biedt vaak geen bescherming bij
directe aanraking van een fase door een persoon. Deze situatie is niet denkbeeldig wanneer
toestellen met een snoer gebruikt worden. Bedenk wat een hete pan tegen een mixersnoer
kan aanrichten of welke schade een heggenschaar teweeg kan brengen aan haar eigen snoer.
Het is erg belangrijk toestellen met een beschadigd snoer te vervangen of door een vakman te
laten herstellen. Herstelling van een snoer met lusterklemmen en/of isolerende kleefband is
uit den boze!!!

4.4. Onrechtstreeks aanraking

Onder onrechtstreekse aanraking verstaan we een contact van een persoon met een massa
die door een isolatiefout onder spanning staat. Het
doel van de aarding in combinatie met de
zekeringen en verliesstroomschakelaars is te
beletten dat gevaarlijke contactspanningen (U a
spanning tussen massa en aarde) ontstaan.

De figuur geeft de verschillende mogelijkheden en


wat er gebeurt wanneer een persoon een massa
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

onder spanning aanraakt.


10 De eerste drie figuren tonen de manieren
waarop een massa onder spanning kan
komen: door rechtsreeks contact van een
fase met de massa of de
beschermingsgeleider die rechtsreeks
verbonden is met de massa (linksboven),
door een gedeeltelijke isolatiefout of een
slecht contact van een fase met de massa
(via vocht bijvoorbeeld), dus met een
foutweerstand Rf (rechtsboven) en
eventueel door een fout ter hoogte van de
verbruiksweerstand, waardoor nog een deel
van de weerstand van het toestel (Rt) mee
ingeschakeld is (linksonder).
De figuur rechtsonder geeft de toestand
weer wanneer een persoon de massa van
het toestel aanraakt (onrechtstreeks
aanraking).

We kunnen de stroomsterkten (If) en de bijhorende contactspanningen (U a) opnieuw


eenvoudig schatten via de wet van Ohm.
Hieronder volgt een mogelijk voorbeeld.

De precieze waarden van If en Ua hangen natuurlijk af van de geschatte weerstandswaarden.


In de tabel zijn een aantal simulaties weergegeven. Wanneer een weerstand niet in de kring
geschakeld is heeft hij waarde 0 Ω.

Deze tabel toont het belang van de verliesstroomschakelaar aan. Een zekering biedt zeer
weinig bescherming tegen het ontstaan van gevaarlijke contactspanningen. Alle
gesimuleerde foutstromen zullen zekeringen van 16 A en hoger niet doen uitschakelen. In de
laatste simulatie zal zelfs een verliesstroomschakelaar van 0,3 A de fout niet detecteren. De
contactspanning is dan wel gedaald tot 32 V. Deze waarde ligt onder de limiet die het AREI
voorziet voor droge huid (50 V, BB1), maar boven de limiet voor vochtige huid (25 V, BB2).
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

Precies daarom dienen in kringen die vochtige ruimten bedienen verliesstroomschakelaars


11 tot 30 mA aanwezig te zijn. Alle gesimuleerde foutstromen zullen door deze schakelaar
gedetecteerd worden.
Bij onrechtstreekse aanraking (figuur rechtsonder) zal het risico op elektrocutie opnieuw
afhangen van alle betrokken weerstanden in de foutkring die samen zorgen voor de
contactspanning (spanningen in de kring verdelen zich evenredig met de weerstanden). De
stroomsterkte door een slachtoffer kan eenvoudig bepaald worden. Kiezen we één waarde
uit de tabel (voorlaatste) dan blijkt dat voor een weerstand van een mens met vochtige huid
de stroomsterkte 72 mA kan bedragen.

Andere schattingen kunnen eenvoudig gemaakt worden door de verschillende


contactspanningen en schattingen van Rm (vanaf enkele honderden tot enkele tienduizenden
ohm) in te voeren in bovenstaande formule. De waarde zal variëren tussen enkele en enkele
honderden milliampères. Het dient nogmaals benadrukt dat de combinatie aarding-zekering
hier vrijwel geen bescherming biedt. De stelling dat “bij een massaverbinding de stroom
door de aarding loopt in plaats van door het lichaam, omdat de stroom de weg van de
minste weerstand volgt” is dus pertinent fout!!! Natuurlijk is de stroom door de
beschermingsgeleider groter dan door het lichaam, maar enkele tientallen milliampères
kunnen ernstige problemen opleveren.

Indien een verliesstroomschakelaar wordt toegevoegd aan de kring, wordt de beveiliging


tegen dit risico sterk verhoogd. Volgens het AREI moet de verliesstroomschakelaar
gevaarlijke contactspanningen uitschakelen voor een slachtoffer werkelijk gevaar loopt. Bij
aanraking van een massa terwijl een defect optreedt, zal de gebruiker nog wel een schok
krijgen, maar die zal beperkt in tijd zijn. Zeker bij een verliesstroomschakelaar tot 30 mA is er
een goede bescherming.
5. Wat is het effect van elektrisering en elektrocutie?

Elektrisering ontstaat wanneer over twee plaatsen van het lichaam een spanningsverschil
aanwezig is. Daardoor vloeit een stroom door het lichaam. Wanneer deze stroom voldoende
groot is en voldoende lang aanhoudt kan hij dodelijk zijn, we spreken dan van elektrocutie.
Vanaf 20 mA zijn in het lichaam spiercontracties, ademhalingsproblemen en hartstoornissen
mogelijk.
Het effect van de stroom wordt bepaald door 4 factoren: de grootte van de stroom, de duur
van de stroom, de baan van de stroom door het lichaam en de frequentie van de stroom.

5.1. De grootte van de stroom door het lichaam

Een stroom tot 1 mA merk je nauwelijks. Al vanaf 10 mA kan spierverkramping optreden.


Een stroom van 30 mA kan fataal zijn.
Veiligheid van elektrische huisinstallaties

12

De grootte van de stroom door het lichaam wordt bepaald door (I=U/R):
 de spanning over het lichaam:
een spanning van maximaal 24 V is onschadelijk en wordt de veiligheidsspanning
genoemd. Bij elektrische systemen zoals halogeenspots of een speelgoedtreintje ,
waarbij je de geleiders rechtstreeks kan aanraken, mag de spanning daarom
maximaal 24 V zijn.
 de weerstand van het menselijk lichaam:
deze wordt vooral bepaald door de huidweerstand op de plaats waar de stroom het
lichaam binnen komt en weer buitengaat. In het lichaam zelf is de weerstand
verwaarloosbaar klein. De weerstand van de huid is afhankelijk van het
contactoppervlak (raken of vastknellen) en van de vochtigheidsgraad.

5.2. De duur van de stroom

Hoe langer een stroom door het lichaam


loopt, hoe groter de kans op onherstelbare
schade.
De figuur geeft de maximale duur voor verschillende stroomsterkten.

5.3. De baan van de stroom door het lichaam


Veiligheid van elektrische huisinstallaties

13

Het grootste risico loop je als de


stroom door de hartstreek, de
longen of de nieren gaat.

5.4. De frequentie van de stroom

Wisselstromen met frequenties van 10 tot 200 Hz geven het grootste risico. Bij hoge
frequenties gaat de stroom niet meer door het lichaam, maar loopt langs de huid.

Bij gelijkstroom door het lichaam is er het ook risico op elektrolyse van het bloed.

You might also like