You are on page 1of 37

Ouderenzorg en geriatrie

1. Omschrijf wat 'comprehensive geriatric assessment' (CGA) inhoudt.

Het CGA wordt omschreven als het multidimensionele en interdisciplinaire diagnostische


proces bedoeld om medische, msychosociale en functionele capaciteiten en zorgbehoeften
van de kwetsbare oudere te bepalen met als een doel een algemeen plan te ontwikkelen
voor behandeling e langdurige follow-up.

Het CGA kan in 3 stappen voorgesteld worden


1) nagaan wie in aanmerking komt voor het CGA.
2) de eigenlijke beoordeling of assessment met daaruit volgende aanbevelingen.
3) De implementatie van de aanbevelingen.

2. Som de verschillende bronnen van het CGA op

- het klinisch oog van de verpleegkundige


- anamnesegesprek
- heteroanamnesegesprek
- lichamelijk en aanvullend onderzoek
- laboratoriumonderzoek
- meetschalen.

3. Wat is het belang van het klinisch oog van de verpleegkundige in kader van CGA?

Dankzij het klinisch oog en door abservatie van de zorgontvanger kan er veel informatie
worden verzameld omtrent het functioneel profiel van de persoon in kwestie. Door
veelvuldig contact te hebben met de patiênt is de verpleegkundige in staat subtiele
veranderingen van de patient waar te nemen waardor vroegtijdig verder onderzoek kan
plaatsgrijpen.
Bv: kan de P stappen of zit hij/zij in een rolstoel?, Is hij/zij kortademig?, Wat is de kleur van
zijn/haar huid?, ...

4. Som minstens 4 vormelijke aandachtspunten bij de anamnese van een geriatrische patiënt
op.

- 'Doorvragen' gezien de atypische presentatie van ziekte en om onderrapportering van


symptomen te vermijden.
- 'Afbakening' om te achterhalen wat de belangrijkste klachten zijn.
- Uitschakelen van achtergrondlawaai, traag en duidelijk spreken met een diepe stem,
aanbieden van voldoende licht, nagaan of de P alle informatie begrijpt.
- Heb geduld en geef de P voldoende denktijd en antwoordtijd.
5. Geef minstens 3 aandachtspunten bij elk van de besproken items van de tractusanamnese.

 Tractus circulatorius: - Typische klachten van angina pectoris en myocardinfart


kunnen afwezig zijn
-Coronaire insuffcientie manifesteert zich soms enkel als
moeheid of kortademigheid.
- Hartinfarct waarbij pijn volledig kan ontbreken.

 Tractus respiratorius: - pneumonie en longembolie manifesteren zich met weinig


typische symptomen. een licht versnelde ademhaling is kan
het enige symptoom zijn.
- bij rokers owrt elke klacht van de luchtwegen ernstig
genomen en rijzing van verdenking op longcarcinoom
- Longziekten zoals COPD, bronchitis, of tbc in
voorgeschiedenis zijn van betekenis.

 Tractus digestivus: - Aandacht voor kanker aan slokdarm, maag, pancreas, lever,
galwegen en dikke darm bij patiënten met slikklachten, buikpijn,
misselijkheid, braken en een veranderd defecatiepatroon.
- Aandacht voor alledaagse klachten zoals obstipatie, paroxismale
diarree bij fecale impactie gezien hun negatieve invloed op de
levenskwaliteit.
- Bij P met een maagperforatie, cholecystitis of acute appendicitis
kunnen verschijnselen van peritoneale prikkeling achterwege
blijven.

 Tractus urogenitalis: - incontinentie bij de vrouw is dikwijls van het stress- of


urgetype
- Mictiestoornissen bij de man berusten vaak op een
hypertrofie of carcinoom van de prostaat.
- Mictieproblemen geven vaak aanleiding tot geriatrische
problemen als sociale isolatie, vallen of syncope.

 Tractus locomotorius & centraal ZS: - Bij geriatrische patiënten komt hoofdpijn
zelden voor.
- Duizeligheid komt frequent voor en moet
duidelijk bevraagd worden.
- In combinatie met spierpijn en een verdikte en
pijnlijke arteria temporalis, kan hoofdpijn
wijzen op ateriitis temporalis.

6. Wat is het belang van een heteroanamnese?

- Aan de hand van een heteroanamnese kunnen gegevens aangevuld of geverifieerd


worden bij personen uit de P zijn omgeving.
- Instemming van P is steeds vereist (≠ uitzonderingen zoals ernstige dementie)
- Kan een completer beeld geven van het functioneren van de ZO
- Zo kan men ook info verzamelen over de mantelzorger en een aanknopingspunt vormen
omtrent verdere mantelzorg.

7. Uit wat bestaat het CGA in kader van lichamelijk en aanvullend onderzoek?

Een CGA bestaat uit:


- Een algemeen lichamelijk onderzoek: hoofd, thorax, abdomen, uitwendige genitalia, …
- Een oriënterend orthopedisch onderzoek: gewrichtsfunctie, transfers, looppatroon
- Een oriënterend neurologisch onderzoek: hogere hersenfuncties, hersenzenuwen,
extremiteiten, … met aandacht voor motoriek, reflexmatigheden, coördinatie en
sensibiliteit.

8. Geef minstens 5 aandachtspunten bij het lichamelijk onderzoek in kader van het CGA
- Een onregelmatige pols is vaak asymptomatisch en behoeft zelden specifieke evaluatie
en behandeling.
- Bij toename in lichaamsgewicht dient men te denken aan oedeem of ascites. Ook bij
gewichtsverlies, 5% of meer moet men onderliggende oorzaken zoeken.
- Een 4de harttoon is bij ouderen meestal aanwezig en heeft geen pathologische betekenis.
- Ouderen met een anamnese van syncope onderzoekt men best op de aanwezigheid van
het carotissinussyndroom.
- De aanwezigheid van een sterk opgezette blaas wijst doorgaans op urineretentie.

9. Wat is het belang van laboratoriumonderzoek in kader van CGA?

Bij geriatrische patiënten zijn onderliggende ziekten niet altijd even gemakkelijk te vinden.
Daarom is een oriënterend Laboratories onderzoek sterk aangewezen.

10. Formuleer de aandachtspunten voor efficiënt gebruik van meetschalen in kader van CGA.

- De beoordeling dient afgestemd te worden op het doel, de setting en het beschikbaar


tijdsbestek voor screening.
- Assessment is aangewezen bij dreigende of actuele achteruitgang in functioneren,
woonsituaties of ander stressvolle situaties.
- Vermijd dubbel werk (werk samen met andere discipline, rapporteer goed en deel info)
- De ontdekte problemen moeten voldoende lang opgevolgd worden tot men zicht heeft
op de behandeling.
- Er moet gestreefd worden naar een zo optimaal mogelijke omgeving waarin screening
kan plaatsvinden zodat externe factoren beperkt blijven.

11. Benoem de gevolgen van leeftijdsgebonden veranderingen van het oog en geef
preventieve adviezen.

- Cataract
- Leeftijdsgebonden maculadegeneratie
- Diabetisch retinopathie = de 4 grote oogziekten
- Glaucoom

Gevolgen:
- Vallen
- Functionele en cognitieve achteruitgang
- Immobiliteit
- Depressie

Preventieve adviezen:
- Bij het opmerken van visuele problemen of achteruitgang, laat u zich zo snel mogelijk
testen, screenen op wat de exacte oorzaak is.
- Externe hulpen zoals mantelzorgers/verpleegkundigen/… kunnen helpen bij het
vroegtijdig opsporen van visuele problemen/klachten door middel van gerichte
observatie.
- Eens de oorzaak gekend is kan men opzoek gaan naar een goed en adequaat hupmiddel
om de het probleem/klacht zoveel mogelijk te beperken en het zicht zo goed mogelijk te
herstellen.

12. Waarom is screenen naar visusstoornissen een belangrijke component binnen de CGA en
illustreer hoe dit kan gebeuren.

Omdat aan de hand van screening kan vastgesteld worden of er al dan niet problemen zijn
aan het visueel zicht en of er een verhoogd risico is op de gevolgen van leeftijdsgebonden
oogziekten.

Screening kan plaatsvinden door:


- Snellen-test: screenen op visuele nauwkeurigheid door op afstand grote en kleine
letters te lezen
- Visusscreening volgens Vlaamse praktijkrichtlijn valpreventie:
 Screenende vragen (bv heeft u moeilijkheden bij het lezen?)
 Evalueer of P last heeft bij gebruik van bril
 Evaluatie op gezichtsscherpte: lineaire E-test.
- Activity of Daily Vision Scale: Screenen naar functionele problemen tgv
gezichtsvermindering
- Gerichte observatie: klinisch ook van verpleegkundige

13. Beschrijf de oogaandoeningen glaucoom (chronische vorm), cataract, leeftijdsgebonden


maculadegeneratie.
Glaucoom: Aantasting van de oogzenuw door een verhoogde oogdruk doordat er een onevenwicht
is tussen de aanmaak en afvoer van kamerwater in het oog. Eerst gaat het perifere zicht
achteruit en vervolgens het centrale. Uiteindelijk kan men blind worden als men deze
aandoening onbehandeld laat.

Cataract: Cataract of staar is een vertroebeling van de ooglens die het scherp zien vermindert. Als de
ooglens troebel is treedt er lichtverstrooiing op in uw oog. Hierdoor lijken voorwerpen en
landschappen waziger en grauwer van kleur.

Leeftijdsgebonden maculadegeneratie: Dit ontstaat door het afsterven van kegeltjes in het macula
waardoor het centrale zicht waziger wordt en men minder
scherp gaat zien.

14. Licht de term presbyacussis kort toe.

Dit is een andere benaming voor ouderdomsslechthorendheid. Het gehoorverlies wordt


gedurende het leven veroorzaakt door kleinere en/of grotere gehoorbeschadigingen door
bijvoorbeeld middenoorontsteking, lawaaitrauma of toxische beschadiging.
Tussen het 60e en 70e levensjaar is de ophoping van deze beschadigingen zodanig groot dat
van een zekere handicap in het dagelijkse leven gesproken kan worden.

15. Wat is de taak van de verpleegkundige binnen de zorg voor het gehoor?

- De VPK kan screenen naar gehoorproblemen op allerlei manieren. Bij een positief
resultaten kan de VPK de P doorverwijzen naar een audioloog. Ze kan ook verder
screenen a.d.h.v. Welch Allyn Audio Scope 3.

16. Waarom is screening naar auditieve stoornissen een belangrijke component binen CGA en
hoe kan dit gebeuren?

Omdat auditieve stoornissen kunnen leiden tot verminderd cognitief, emotioneel, sociaal en
lichamelijk functioneren bij ouderen en omdat de helft van de ouderen geen
gehoorproblemen melden aan de huisarts.

Dit kan door:


- Screenende vragen (bv vragen naar subjectief gehoorverlies)
- Fluisterspraaktest (De P dient gefluisterde woorden na te zeggen die worden
uitgesproken door de VPK. Hierbij gaat de VPK telkens verder weg
staan van de P om zo te bepalen vanaf welke afstand er
moeilijkheden ontstaan.)
- Hearing Handicap Inventory for the elderly-screening version (= een vragenlijst)
- Gerichte observatie

17. Wat is de taak van de VPK bij de preventie van geneesmiddelgerelateerde problemen?
De VPK moet de P monitoren en eventuele bijwerkingen trachten te herkennen. Dit door
relatief veel tijd door te brengen bij de P. Verder dient de VPK te controleren:
- Welke medicatie er gebruikt wordt
- Welke medicatie is voorgeschreven
- Of de dosis correct is
- Of het dosisinterval correct is
- Of de P beschikt over duidelijke en correcte aanwijzingen die praktisch uit te voeren zijn.
- Of er bijwerkingen, indicaties en contra-indicaties zijn.
- Of en potentiële interacties zijn.
- Kijken of er essentiële medicatie ontbreekt

18. Met welke verpleegkundige interventies kan je de therapietrouwheid m.b.t.


medicatiegebruik bij ouderen optimaliseren?

Controleren:
- Welke medicatie er gebruikt wordt
- Welke medicatie is voorgeschreven
- Of de dosis correct is
- Of het dosisinterval correct is
- Of de P beschikt over duidelijke en correcte aanwijzingen die praktisch uit te voeren zijn.
- Of er bijwerkingen, indicaties en contra-indicaties zijn.
- Of en potentiële interacties zijn.

19. Waarom is screening naar malnutritie een belangrijke component binnen CGA en hoe kan
dit gebeuren?

Om verscheidene voedingsproblemen met een diverse impact op de gezondheid vroegtijdig


op te sporen. Extremen in lichaamsgewicht (ondervoeding/overvoeding) zijn een hoog risico
voor ouderen. Malnutritie wordt geassocieerd met:
- Hogere sterftecijfers
- Vertraagd herstel
- Hoger risico op de verhuis naar een intramurale setting

Ook ziektegerelateerde ondervoeding leidt tot:


- Vertraagd herstel
- Verlies in lichaamsgewicht en spiermassa
- Daling in weerstand
- Verhoogde kans op complicaties
- Vertraagde wondgenezing

Al deze zaken kunnen leiden tot een negatieve gezondheidsspiraal met langere
opnameduur, verhoogd medicijngebruik, toename van zorgcomplexiteit en afname van
levenskwaliteit als gevolg.
Dit kan gebeuren door:

- Antropometrische en biologische gegevens (Het gewicht, BMI, Huidplooimeting


(vetpercentage), Middenheupratio (centrale adipositeit (= centralle vetlijvigheid)),
Bovenarmomtrek)
- Short Nutritional Assessment Questionnaire for 65+
- Mini Nutritional Assessment (=lijst met vragen)
- Mini Nutritional Assessment Short Form (kortere lijst met vragen)
- Malnutrition Universal Screening Tool (M.U.S.T.)

20. Wat is het belang van het klinisch oog en de (hetero)anamnese in het kader van screening naar
ondervoeding en geef voorbeelden.

(beetje logisch nadenken)

- Aan de hand van een heteroanamnese kunnen gegevens aangevuld of geverifieerd


worden bij personen uit de P zijn omgeving.
- Zo kan men ook info verzamelen over de mantelzorger en een aanknopingspunt vormen
omtrent verdere mantelzorg.
- Dankzij het klinisch oog en door abservatie van de zorgontvanger kan er veel informatie
worden verzameld omtrent het functioneel profiel van de persoon in kwestie. Door
veelvuldig contact te hebben met de patiênt is de verpleegkundige in staat subtiele
veranderingen van de patient waar te nemen waardor vroegtijdig verder onderzoek kan
plaatsgrijpen.

21. Beschrijf specifieke risicofactoren voor ondervoeding bij ouderen.

- medicatie (digoxine, antitumorale agentia)

- bepaalde chronische ziektebeelden (congestief hartfalen, renale insufficiëntie, …)

- depressie

- slikproblemen

- verminderde opname en/of vertering

- verminderde smaak en reuk

- lage socio-economische status

- partnerverlies of vereenzaming

- isolatie

-…
22. Wat is de verpleegkundige aanpak bij ondervoeding?

De verpleegkundige taak richt zich op het geriatrisch assessment en het bewaken van de kwaliteit
van de maaltijdzorg.

Het assessment van ondervoeding bestaat uit 3 delen:


- screenen (klinisch oog, (hetero)anamnese, meetinstrumenten
- geriatrisch assessment
- op maat gemaakte interventie

23. Licht de meetinstrumenten in kader van opsporen van ondervoeding toe.

Short Nutritional Assessment Questionnaire for 65+

Bij deze methode wordt er gevraagd naar gewichtsverlies, meet men de bovenarmomtrek (sterker
gerelateerd aan verhoogde mortaliteit dan BMI) en schat men de eetlust en de functionaliteit in van
de P. Dit kan ook digitaal ingevuld worden.

Mini Nutritional Assessment

Is een lijst van 18 vragen over 4 categorieën die de oudere zelf kan invullen.

1) antropometrische gegevens: BMI, gewichtsverlies, omtrek bovenarm of kuit

2) globale beoordeling: levensstijl, medicatiegebruik, fysieke en mentale status

3) voedsel beoordeling: # maaltijden/ dag, voedsel en vocht inname, …

4) subjectieve beoordeling: zelfperceptie van voedingsstatus

Score tussen 24 en 30 = uitstekend!

Score tussen 17 en 23,5 = risico op ondervoeding

Score < 17 = ondervoeding

Mini Nutritional Assessment Short Form

Korte versie van Mini Nutritional Assessment. Er worden maar 6 vragen gesteld.

Voordeel: correcte en snelle prescreening zonder invasieve methodes.

Score tussen 12 – 14 = top

Score onder 12 = risico op ondervoeding en aangeraden om volledige mini nutritional assessment in


te vullen.

Malnutrition Universal Screening Tool (=MUST)


Stap 1: BMI berekenen met lengte en gewicht

Stap 2: scoren van ongepland gewichtsverlies afgelopen 6 maand.

Stap 3: kijken welk effect een mogelijke ziekte heeft op de inname van voedsel (Wanneer de P 5
dagen niet meer gegeten heeft door een ziekte wordt dit ook gescoord.

Score 2 of groter = groot risico op ondervoeding.

24. wat is de oorzaak van obstipatie bij ouderen?

- Multipathologie: diabetes mellitus, Parkinson, dementie, beroerte, … zorgen voor


verminderde motiliteit van de dikke darm. Gastro-intestinale
aandoeningen zoals diverticulose, coloncarcinoom, aambeien, …
veroorzaken obstipatie van de dikke darm.
- Leefstijl: te weinig beweging, onvoldoende vocht- en voedselinname, vezelarme voeding
- Negeren van ontlastingsreflex
- Geneesmiddelen: diuretica, opiaten, ijzerpreparaten, NSAID’s, maagzuurremmers, …

25. Symptomen van obstipatie bij ouderen

- pijn in de buik

- opgezette buik

- opgeblazen gevoel

- verminderde eetlust

- misselijkheid

- braken

- pijnlijke defecatie

- aambeien (hemorroïden)

- fissuren

26. Gevolgen van en complicaties bij obstipatie bij ouderen

- pijn in de buik

- opgezette buik
- opgeblazen gevoel

- verminderde eetlust

- misselijkheid

- braken

- pijnlijke defecatie

- aambeien (hemorroïden)

- fissuren

2 ernstige complicaties van obstipatie:

- Fecale impactie: ontlasting wordt zodanig dik en hard waardoor spontaan lozen ervan
niet meer mogelijk is. Hierdoor kan darmafsluiting of darmperforatie optreden.
- Overloopdiarree: Lekkage van dunne ontlasting langs een fecale impactie. Hierdoor kan
ontlastingsnicontinentie optreden. Overloop diarree wordt ook wel paradoxale diarree
genoemd = diarree terwijl er sprake is van verstopping.

27. Waarom is screening naar obstipatie een belangrijke component binnen CGA?

Omdat obstipatie een zeer frequente klacht is bij ouderen en aanleiding kan geven tot ernstige
complicaties zoals fecale impactie en overloopdiarree waardoor darmafsluiting, darmperforatie of
ontlastingsincontinentie kan optreden. Dankzij screening naar obstipatie binnen het CGA kan men
vroegtijdig obstipatie gaan herkennen en zo meteen ook de juiste behandeling gaan toepassen.

28. Wat zijn de belangrijkste leeftijdsgebonden veranderingen bij de blaas en de


uitscheidingswegen benoemen.

- blaascapaciteit verminderd

- Vullingsgevoel van blaas verminderd

- Toename van overactiviteit van blaasspier

- Contractiekracht van blaas vermindert

- Toename urinair residu en mictie

- nycturie (s’nachts opstaan om te plassen)

- bij vrouwen: sluitingsdruk van urethra neemt af of oestrogeenstatus vermindert.

- bij mannen wordt de prostaat groter waardoor mictiestart wordt bemoeilijkt en nadruppelen kan
optreden.
- uitscheiding ter hoogte van de nieren vertraagt waardoor ouderen meer urine aanmaken.

29. wat is de taak van de VPK in kader van urinaire gezondheidspromotie?

- beperken van schadelijke effecten

- ouderen aanzetten om hulp te zoeken bij urinaire klachten zoals incontinentie en dergelijke

- Zorgen dat de oudere voldoende vochtinname heeft om bacteriën in blaas laag te houden.
(dagelijks tussen 1,5 en 3 liter water).

- reductie/vermijding van alcohol/cafeïne-houdende dranken.

- Rookstop en gewichtsverlies bij ouderen met BMI hoger als 30.

- GRF bepalen bij ouderen.

30. Waarom is screening naar incontinentie binnen CGA belangrijk en hoe kan dit gebeuren?

Incontinentie bij ouderen wordt geassocieerd met verminderde levenskwaliteit, slechte subjectieve
gezondheidstoestand, vereenzaming, depressie en verminderde ADL-activiteiten. Ook vallen en
decubitusvorming treed vaak op door incontinentie bij ouderen in de residentiële zorg. Daarom is
screening hiervan aangewezen.

Dit kan door:

- Screenende vragen (hebt u laatste jaar urine verloren?, …)


- The three incontinence questions (1) hebt u afgelopen 3 maand urine verlies gehad?, 2)
heb u afgelopen 3 maand urineverlies gehad?, Wanneer trad de afgelopen 3 maanden
urineverlies het vaakst op?)
- International Consultation on Incontinence Questionnaire-Short Form
- PRAFAB-score

31. Beschrijf oorzaken van voorbijgaand urineverlies.

Wordt beschreven door het ezelsbruggetje DIAPPERS.

D = delirium, incontinentie is een symptoom hiervan.

I = Infectie, een urineweginfectie kan door ontsteking een overprikkeling geven van de
gevoelszenuw.

A = Atrofische vaginitis en urethritis (bron van pijnlijk en branderig gevoel bij urinelozing)

P = pharmaceuticals: verschillende soorten medicatie kunnen aanleiding geven tot.


P = Psycholgic disorders (depressie kan gepaard gaan met ernstig urineverlies)

E = Excessive urine output (te veel vochtinname, stoffen met sterk diuretisch effect, …)

R = Restricted mobility (artrose, CVA, pijn, angst om te vallen, … hebben negatieve impact op
snelheid waarop men uit de zetel, stoel, … komt en naar het toilet gaat.

S = Stool impaction (faecale impactie en link met incontinentie)

32. Oorzaken van functioneel urineverlies

- verminderde mobiliteit

- cognitieve beperking waardoor onafhankelijk naar het toilet gaan belemmert kan worden bv
oriëntatieproblemen, dementie, …

- Verminderde visus: verminderd zicht

- onaangepaste omgeving: hindernissen, toegankelijkheid afwezigheid van hulpmiddelen, …

- chronische onderliggende aandoeningen: sommige aandoeningen kunnen de toietgang


bemoeilijken. Bv vaker plassen bij diabetes, gebrek aan motivatie bij ernstige depressie, …

- medicatie bijwerkingen, 2 soorten (vochtafdrijvende middelen en slaapmiddelen)

33. verpleegkundige aanpak bij functionele urine-incontinentie

 Omgevingsaanpassingen 
 Hulpmiddelen 
 Kledij aanpassen 
 Leefstijl aanpakken 
 Toiletbezoek volgens schema 
⇒ Centraal: Levenskwaliteit 

34. Vlaamse continentierichtlijnen in essentie toelichten

 Doel 
o Optimalisatie continentiezorg 
o Ondersteunen van de dagelijkse praktijk 
o Bevorderen van de kennis 
 Doelgroep 
o Voor zorgonafhankelijke tot zwaar zorgbehoevende bewoners 
o NIET tgv. neurologische aandoeningen 
 Inhoud 
o Vooral technische zorg. Opletten met  
 Beleving van de bewoner 
 Psychologische ondersteuning 
 Sociale ondersteuning 
 Hoe inpassen in het dagelijkse leven? 

35. wat is een val (onvoorspelbare fysiologische val en incidentiele val)

36. waarom is vallen bij ouderen geen banaal probleem?

 Valrisico stijgt met leeftijd.


 Evenwichtsorgaan gaat achteruit
 Ogen gaan achteruit (zicht wordt slechter)
 Motoriek en coordinatie neemt af
 Cognitie gaat achteruit
 …

37. intrinsieke en extrinsieke risicofactoren van vallen bij ouderen

Intrinsieke risicofactoren vallen 
o Leeftijdsgebonden veranderingen 
o Hoe ouder we worden, hoe moeilijker het is om eerste mictiedrang op te houden
→ verhoogde valkans op weg naar toilet 
 Chronische ziekte 
o Praktisch alle verhoogde risico's 
o Cardiovasculaire aandoeningen 
o Incontinentie 
o Comorbiditeit 
 Opgelet met polyfarmacie 
o Heel wat middelen verminderen spierspanning of verminderen bewustzijn.  
 Door dementie, kan men soms vergeten waar het toilet is. 
 80+ 
 Voorgeschiedenis van vallen 
 Gebruik van hulpmiddelen 
 Spierzwakte 
 ADL-beperkingen 
 Gangproblemen 
 Evenwichtsproblemen / Posturale controle 
 Hypotensie 
 Zintuiglijke stoornissen 
 Artritis 
 Beperkingen centrale en perifere zenuwstelsel  
o Neurologisch 
o Cognitief 
o Depressie 
 Valangst  
Extrinsieke risicofactoren vallen 
 Omgevingsfactoren 
o Rollend materieel, slecht schoeisel, tapijten, …. 
38. Risicofactoren op letsels toelichten

o Vertraagde reactietijd 
o Verminderde beschermingsreacties 
o Comorbide aandoeningen 
o Bvb osteoporose 
o Opgelet met "langliggers" → mensen die in thuissituatie na een val blijven liggen gedurende
een langere tijd 

39. fractuuurpreventie

Individuele fractuurpreventiemaatregelen 
 Medicatie 
 Heupbeschermers 
 Therapietrouw 

40. Waarom is screening naar vallen een belangrijke component binnen CGA

41. Vlaamse praktijkrichtlijnen inzake valpreventie in diverse settings

42. Testen van multifactoriële evaluatie van vallen toelichten

 Timed Up & Go Test: meet de tijd die de patiënt nodig heeft om op te staan uit een stoel, 3
meter comfortabel (energetisch meest efficiënt) te lopen, om te
keren, weer terug te lopen en te gaan zitten. De patiënt mag zijn eigen
loophulpmiddel en/of orthese gebruiken, maar er mag geen fysieke
hulp of aanmoediging worden gegeven.

 Tinetti Test : bestaat uit een evenwichtsdeel en een gangevaluatie of POMA-Mobility. Het
evenwichtsdeel evalueert de balans in zit, stand, opstaan, met
evenwichtsverstorende prikkels, met gesloten ogen, ronddraaien en gaan
zitten. Het mobiliteitsevaluatiedeel geeft een kwalitatief oordeel over het lopen
en bevat de punten inzetten van gang, paslengte en pashoogte (rechter en linker
voet), de passymmetrie en - continuïteit, afwijkende gang, romp en de voetafstand.

 Timed Chair-stand Test: 5 keer op staan van de stoel en vervolgens weer te gaan zitten.
deze opdracht moet zo snel als mogelijk uitgevoerd worden. Door de
leuning van de stoel tegen de muur te plaatsen zorgt u voor extra
veiligheid. Neem de tijd op.

 STRATIFY: Het instrument bestaat uit vijf risicofactoren die significant en onafhankelijk
geassocieerd zijn met vallen: een val sinds opname, agitatie, verminderde visus,
frequent toiletbezoek, transferproblemen/mobiliteitsproblemen. Het betreft
risicofactoren die makkelijk te identificeren zijn door verpleegkundigen als deel van
hun dagelijkse onderzoek/observatie en kort na opname afgenomen kunnen worden.
43. De verpleegkundige rol in valpreventie binnen diverse settings
 Ondanks grote  
 verscheidenheid afdelingen, basis blijft gelijk! 
o Identificatie risicopatiënten 
o Beoordeling risicofactoren 
o Geïndividualiseerd plan 
o Evaluatie 
 Herevaluatie verpleegplan na valincident 
 Communicatie 
 Screening in 2 stappen 
o ‘Case finding’ 
o Klinisch oordeel multidisciplinair team 
 Multifactoriële evaluatie : Valanamnese 
o Evenwicht, mobiliteit, spierkracht 
o Medicatie 
o Mentale status 
o Valangst 
o Orthostatische hypotensie 
o Zicht 
o Voeten en schoeisel 
 Multifactoriële interventies 
o Standaardmaatregelen (vlugge mobilisatie, veilige omgeving, beperken fixatie,
evalueren medicatie, …) 
o Specifieke maatregelen (individueel obv. multifactoriële evaluatie) 
 Transfer informatie bij ontslag 

44. Waarom screening naar cognitieve stoornissen belangrijk is binnen CGA.

Standaardonderdeel van het CGA want toename van prevalentie van cognitieve stoornissen op
oudere leeftijd 
o Belang van differentiaaldiagnostiek → 3D's (Dementie, Depressie, Delirium) 
o Belang van vroegdiagnostiek i.f.v. behandeling en zorg op maat 

45. Voor en nadelen van MMSE

Standaardonderdeel van het CGA want toename van prevalentie van cognitieve stoornissen op
oudere leeftijd 
o Belang van differentiaaldiagnostiek → 3D's (Dementie, Depressie, Delirium) 
o Belang van vroegdiagnostiek i.f.v. behandeling en zorg op maat 

46. Screeningstesten naar cognitief functioneren toelichtenµ

Mini Mental State Evaluation (MMSE) 


 Screeningsinstrument: test de cognitieve functies slechts heel globaal 
o Normale score ligt tussen 24/30 en 30/30 
o Score lager dan 24/30 wijst op een verslechtering van de cognitieve functies, om
welke reden ook (3Ds?) 
 Legt, samen met score op KATZ-schaal, zorgafhankelijkheid van bewoners in WZC vast 
 Verplichte afname bij procedure aanvraag tot terugbetaling van cholinesteraseremmers en
Ebixa 
o Waarom worden cholinesteraseremmers enkel gebruikt bij de ziekte van
Alzheimer? 
 Kanttekeningen: 
o Impact van leeftijd, opleiding en taal? 
o Noodzakelijke randvoorwaarden: goed bewustzijn, zintuigen die goed functioneren,
fijne motoriek 
o Momentopname 
o Kan als bedreigend ervaren worden voor persoon met dementie in de bedreigde – ik
fase. 
Alzheimer Disease Assessment Scale – cognitieve sectie (ADAS-cog) 
 Screeningstest voor dementie 
 Uitgebreide test uitgevoerd door professionelen deskundig in het domein van de
neuropsychologie 
 Gebeurt enkel in geheugenkliniek 
 Verplichte afname bij procedure aanvraag tot terugbetaling van cholinesteraseremmers 
indien de MMSE > 24/30 
Kloktest 
 Vereist integratie van een aantal cognitieve vaardigheden 
 Onafhankelijk van intelligentie en onderwijs: iedereen kan de klok lezen,  
ook mensen die analfabeet zijn 
 Verschillende versies 
 Interpretatie en score gebeurt door de arts 
Set test 
 Korter alternatief voor de MMSE 
 Aan te raden bij ouderen met een laag opleidingsniveau 

47. waarom screenen naar (verandering in de) functionele status belangrijk is binnen de CGA.

48. 3 niveau’s van funtcionele status.

1. BADL: Basisactiviteiten v/h dagelijkse leven


2. IADL: Instrumentele activiteiten v/h dagelijks leven
3. AADL: Advanced activiteiten v/h dagelijks leven

1) BADL: zelfzorgtaken

2) IADL: activiteiten die noodzakelijk zijn zelfstandig te kunnen leven (financiele aspect, huishouden,
vervoer, …)

3) AADL: sociale, familie, gemeenschapsrollen, recreationele en beroepsactiviteiten.

49. Katz-schaal

Belgische Katzschaal 
 Schaal om de financiering op basis van zorgafhankelijkheid vast te leggen in de thuiszorg en
residentiële zorg 
 Oorspronkelijke Katzschaal + één psychisch aspect (oriëntatie in tijd en ruimte) 
o Bij twijfel over scoretoekenning evaluatie oriëntatie in tijd en ruimte: MMSE afname 
 Op basis van richtlijnen volgt een vertaling naar zorgcategorie O, A, B,C, Cd, D  
o Heel wat kritiek op de Belgische Katzschaal 
o BelRAI als toekomstig instrument? (Belgian Resident Assessment Instrument) 
o Enkel nog mensen met C, of Cd, D profiel worden opgenomen binnen
woonzorgcentra, want anders kan dit thuis verzorgd worden 
o Indien personen onder dementie vallen, wordt dit meestal classificatie Cd 
 Regelmatige update van de richtlijnen bij het gebruik van de evaluatieschaal 
 colleges die bestaan uit een provinciaal verantwoordelijk adviserend geneesheer en ten
minste 3 adviserende geneesheren en/of verpleegkundigen van ten minste 3 ziekenfondsen
voeren regelmatig Kappa-controles uit die nagaan of de Katzschaal correct gebruikt wordt 
o Dit wordt gecontroleerd, en kan leiden tot grote boetes indien dit verkeerdelijk
gebruikt wordt 

50. Belang van evaluatie van omgeving.

Het feit dat de omgeving van de gelooft of juist niet geloofd in het genezingsproces/ zijn vorderingen
 cruciale stressfactor  selffulfilling prophecy

51. belang van evaluatie van sociale ondersteuning

 Langer thuis blijven wonen & opnames vermijden 


 Mantelzorg 
Hoe goed is de mantelzorger voorbereid om de zorg voor de ouderen op zich te nemen? 
 Preparedness for Caregiving Scale 
 Peilen naar de mate waarin de mantelzorger zelf gelooft in staat te zijn om de zorg
op zich te nemen 
 PREPARE 
 Prescriptions 
 Readiness to manage at home 
 Early changes in cognition 
 Partnership among the home health team 
 Assistance needed to perform procedures 
 Realistic goals and motivations 
 Education and empowerment 
Ervaren zij (over)belasting door de mantelzorg? 
 Meetinstrumenten tot bepalen 
o Zarit Burden interview 
o Caregiver Strain Index (CSI) 
o Ervaren druk door informele zorg 

52. meetinstrumenten m.b.t. mantelzorgers

53. belang economische toestand evalueren

Economische evaluatie 
 Belangrijk ikv financiele tegemoetkomingen 
 CAVE: gevoelig onderwerp 

54. Belang spiritualiteit binnen CGA

Spiritualiteit 
 Religie/Spiritualiteit/… 
o Zorg afstemmen op de zorgontvanger 
o Rekening houden met de overtuigingen van de oudere 

55. Belang van advanced directives binnen de CGA

Bij medische besluitvorming dient rekening gehouden te worden met de omstandigheden en


voorkeuren van de patiënt. Advanced directives verwijst naar het voeren van gesprek over de
verwachtingen en voorkeuren over de behandeling en zorg indien de P niet meer voor zichzelf zou
kunnen spreken door toenemende cognitieve achteruitgang.

56. Waarom beperken van bedrust en immobilisatie belangrijk is binnen CGA.

 Ziekenhuisopname is risicovol voor patiënten met een geriatrisch profiel die ‘frail’/zwak zijn 
o Verminderde reservecapaciteit 
o Groter risico op blijvend functieverlies (met impact op ADL, IADL, QoL,…spieratrofie,
decubitus, …) 
o Groter risico op (vermijdbare) complicaties ⇒ zorg voor patiëntenveiligheid 
((urineweg)infecties, vallen, ondervoeding, delier, geneesmiddelen gerelateerde
problemen) 
 Preventie van functieverlies en bedrust 
 Preventie van (vermijdbare) complicaties 
⇒zorg voor patiëntveiligheid! 

57. Wat is een Delirium

 Bij een klassiek geval van delier is de patiënt:  


 Eerste symptomen ‘s nachts, overdag afwezig. Toename symptomen naar de
avond toe 
 Delier is een psycho-organische stoornis. Dit betekent dat: 
 Veroorzaakt door de directe fysiologische consequenties van een algemene
medische aandoening, intoxicatie of onthouding van een middel, door multiple oorzaken
of een niet nader omschreven oorzaak. Het is een stoornis in het bewustzijn, een
verandering in de cognitieve functies of de ontwikkeling van
een waarnemingsstoornis die niet eerder is toe te schrijven aan een reeds aanwezige,
vastgestelde of zich ontwikkelende dementie 
 Een delier heeft:  
 Altijd een lichamelijke oorzaak 
 Iemand met een delier: 
 Kan zowel onrustig als apathisch zijn 
 Wat is het grootste verschil tussen een delier en dementie:  
 Delier ontstaat plotseling, terwijl dementie zich langzaam ontwikkelt 
 Wat is niet waar?: 
 Een delier kan NIET vanzelf overgaan 
 Als iemand met een delier dingen zegt die niet waar zijn, moet je:  
 Er niet tegen ingaan, maar de patiënt proberen af te leiden naar ‘hier en nu’
zaken 
 Bezoek van een vertrouwd persoon bij een patiënt met een delirium…: 
 Is aan te raden en komt de veiligheid ten goede 

58. Waarom delirium bij ouderen geen banaal probeem is

 Komt voor op elke leeftijd 


o Ouderen gevoeliger voor risicofactoren 
 Kan zich in elke setting voordoen 

59. risicofactoren, symptomen en uitingsvormen van delirium

Omschrijving volgens DSM-IV-TR 


Een stoornis in het bewustzijn met verminderde aandacht en concentratie 
 Verminderde helderheid van de opmerkzaamheid t.o.v. de omgeving 
o Inadequate reacties 
o Afwezig  
o Moeilijk contact maken 
 Fluctuaties: Helder                                         Stupor 
 Verminderd vermogen tot richten, vasthouden, verschuiven van de AANDACHT 
o Moeilijk focussen 
o Snel afgeleid  
o ‘Vastkleven’  
o Communicatie is moeilijk 
o Verminderde CONCENTRATIE 
 Apatisch              ↔       Toegenomen vatbaarheid voor prikkels  
 Geen reactie       ↔       Felle reactie 
Een verandering in cognitieve functies of waarnemingsstoornis 
 Verstoord georganiseerd denken (vb. onsamenhangende conversatie, onlogische
gedachtegang, …) 
 Ongeorganiseerd handelen (vb. chaotische uitvoering, taak niet afwerken, …) 
 Ongeorganiseerd spreken (vb. inadequate antwoorden, …) 
 Stoornis kortetermijngeheugen (vb. opname?) 
 Desoriëntatie  
o In tijd  
o In plaats en persoon 
 Vervormde waarnemingen (illusies, hallucinaties) 
o CAVE:  
 Visusstoornissen 
 Slechte verlichting 
 Realiteitsoriëntering  
→  Leidt tot angst en stress 
 
60. Etiologie van delirium
 Hoe meer factoren tegelijk aanwezig zijn, hoe groter de kans op het ontwikkelen van een
delirium 
 Overzicht van predisponerende en precipiterende factoren 
o p. 205, tabel 3 
 MEDICATIE als risicofactor 
o Eigen effect 
o Interactie met andere medicatie 
o Psychoactieve medicatie (anxiolytica, hypnotica), G-I-medicatie, medicatie met een
anticholinerge activiteit (antihistaminica, neuroleptica) 
o Valeriaan wordt een sint-janskruid 
 DEMENTIE 
o Versnelde cognitieve achteruitgang 
o Versnelde functionele achteruitgang 

61. rol van VPK bij diagnose van delirium

Diagnose 
 Medische urgentie 
o Omkeerbaar 
o Slechte prognose 
 Cruciale rol verpleegkundige 
o Observatie  
 Risicofactoren 
 Prodromale symptomen 
 Delier  
o Verpleegkundige diagnose stellen 
62. Vijf kenmerken geven die behulpzaam kunnen zijn bij een differentiaal diagnose met
dementie, depressie en psychose.

Kenmerken  Delirium  Dementie  Depressie  Acute


psychose 
Begin  Acuut (uren Progressie Acuut of Acuut 
tot dagen)  f  sluipend 
sluipend 
Beloop Toe- en Aanhoude Variabel  Episodi
van symptomen  afnemend  nd  Dagschommeli sch 
Fluctuerend  Relatief ngen vooral 's
Toename 's stabiel  morgens symptomen 
nachts  Na lange
tijd waar te nemen
achteruitgang 
Aandacht   gestoord  Meestal Verminderde Variab
Kernsymptoo goed bewaard tot concentratie  el 
m  in de laatste stadia Verminderd
van de ziekte  aandacht voor detail 
Bewustzijn   * gewijzigd van Normaal, Nomaal  Norma
lethargisch tot tot in laatste al 
hyperalert  stadia van de
ziekte 
Geheugen  Doorgaans Duidelijke Normaal  Doorg
verstoord  problemen met Soms aans normaal 
Verstoord korte en/of vergeetachtigheid voor
kortetermijngeheuge langetermijngeheu recente zaken 
n  gen 
Oriëntatie  Gedesoriënte Normaal Gewoonlijk Gewoo
erd  tot in de laatste normaal  nlijk normaal 
stadia van de
ziekte dan
gestoord 
Spraak  Ongeorganis Toenemen Normaal  Variab
eerd  de problemen om Maar ook vaak el 
Incoherent  zich uit te drukken vertraagd  Vaak
Onlogisch  (psychomotore ongeorganisee
vertraging)  rd 
Illusies  Vaak Vaak Niet Vaak
voorkomend  voorkomend  gewoonlijk  voorkomend 
Doorg
aans complex
van aard 
Hallucinaties  Doorgaans Soms   Zelden  Vaak
visueel  (Lewy-body- auditief 
Inhoudelijk dementie)  Meer
niet complex  complex van
aard 
Organische etiologie  Ja  Ja  Nee  Nee 

63. Rol van VPK bij Behandeling delirium

Behandeling delirium 
 Niet medicamenteuze behandeling 
 Medicamenteuze behandeling 
Niet medicamenteuze behandeling 
→ Drie onderdelen: 
 Bewaken van de basale functies 
 Familiezorg 
 Omgevings- en psychosociale interventies 
Bewaken basale functies 
 Vocht- en voedselinname ondersteunen 
 Risico op verslikking 
 Maaltijdbegeleiding 
 Continentiezorg 
 Obstipatie 
 Retentie van urine 
 Parameters 
 Uitslagen van onderzoeken opvolgen + rapporteren 
 Pijn 
 PostOP complicaties vermijden 
 Cognitieve stimulatie 
 Herstel slaappatroon 
Familiezorg 
 Informeren  
 Gerichte adviezen geven voor de omgang 
 Belang van aanwezigheid vertrouwd en rustig familielid 
 Vertrouwensrelatie  
Omgevings- en psychosociale interventies 
 Houding verpleegkundige 
o Vriendelijk, rustig, geduldig 
o Persoonlijk contact en communicatie 
 Angst (h)erkennen en oorzaak aanpakken 
 Prikkels controleren 
o Bij overprikkeling  
o Bij onderprikkeling  
 Veiligheid waarborgen 
o Goed licht, zachte materialen, … 
o Vrijheidsbeperking in weloverwogen noodsituatie 
 Nazorg 
 
Medicamenteuze behandeling 
 Soms aanvullend aangewezen bij 
o Noodsituatie 
o Wanneer niet medicamenteuze behandeling geen effect heeft 
 Medicatie: effect vs. nevenwerkingen 
 Bij voorkeur neuroleptica (haloperidol) 
o Start low and go slow 
o Nevenwerkingen  
o Contra-indicatie: LewyBody Dementie, parkinsonisme 
 Bij voorkeur benzodiazepines bij delier tgv. epilepsie en medicatie/alcoholonthouding 
 
64. Rol van VPK binnen preventie van Delirium

preventie 
 Voorkomen is beter dan genezen 
 Preventie is de beste behandeling! 
o Primaire preventie 
o Interventies bij beïnvloedende risicofactoren (p. 224, tabel 5) 
o Hospital Elder Life Program (HELP) 
o Pro-actief handelen 

65. prioriteiten van Geactualiseerd Dementieplan Vlaanderen

Dementieplan Vlaanderen 2016-2019 


 http://www.dementie.be  
 Preventie en sensibilisering tot gezonde leefstijl en leefomgeving – beïnvloedbare
risicofactoren 
o Wat goed is voor het hart, is goed voor de hersenen (bewegen, gezonde voeding, …) 
 Genuanceerde beeldvorming 
o Bewust genuanceerd communiceren over dementie en personen met dementie 
 Kwaliteit van zorg en ondersteuning 
 Vroegtijdige detectie (workshops dementievriendelijke zorg, maandag 7 oktober) 
 Cultuursensitieve zorg 
o Heeft deels te maken met hun aangepaste leefstijl en leefomgeving.  
 Jongdementie 
 Wetenschappelijk onderzoek 

66. Vormen van dementie, voorkomen, belangrijkste neuropathologische kenmerken en


symptomen
1) Ziekte van Alzheimer 
 https://www.youtube.com/watch?v=wfLP8fFrOp0 
 Ongeveer 70% van de personen met dementie 
 Als eerste geheugenproblematiek door aantasting hippocampus 
o Probleem vormen nieuwe herinneringen, onthouden van oude herinneringen →
Retrogenese 
 Progressief verloop 
 In de zenuwcellen van de hersenen word een bepaald eiwit opgehoopt (bèta-amyloïd)  
Hierdoor worden de verbindingen aangetast en functioneren de hersenen niet meer zo goed 
2) Vasculaire dementie 
 https://www.youtube.com/watch?v=GdkU5vCIpaU 
 Trapsgewijs verloop 
 Ongeveer 16% van de personen met dementie 
 Is het gevolg van stoornissen in de doorbloeding van de hersenen. Zoals een beroerte. 
 Veel hebben een voorgeschiedenis van hart- en vaatklachten 
 Verloop is minder voorspelbaar dan Alzheimer, gaat vaak schoksgewijs, afhankelijk van welk
deel van de hersenen dat beschadigd geraakt door slechte doorbloeding 
3) Lewy-Body dementie 
 https://www.youtube.com/watch?v=hhE2dyeHP54 
 Ontstaat door kleine proteinenklompjes die ontstaan in zenuwcellen waardoor deze niet
adequaat kunnen communiceren met elkaar.
 Symptomen: moeilijkheden bij beweging, concentratie, alertheid en ook hallucinaties
3) Het Parkinson dementie complex 
Kenmerkend voor de ziekte van Parkinson zijn de problemen met houding en motoriek: hypokinesie,
tremor en houdingsafwijkingen.  
 Bij betrekkelijk veel mensen met de ziekte van Parkinson komen ook cognitieve stoornissen
voor. Vaak is dit heel subtiel, maar bij ongeveer een 25% zodanig dat kan worden gesproken van
een dementiesyndroom.  
 De dementie die voorkomt bij de ziekte van Parkinson heeft vooral volgende kenmerken: 
o traagheid in denken en spreken  
o een bemoeilijkt ophalen van informatie uit het geheugen.  
 Deze vorm van dementie is nauw verwant met de Lewy-Body-dementie. De stoornissen in
houding en motoriek bij de Lewy-Body-dementie ontstaan echter pas na de cognitieve
problemen. 
 Kleine groep van mensen heeft deze vorm, meestal ouder dan 65j 
 Ondervinden sterke schommelingen in de achteruitgang van hun verstandelijk functioneren 
Frontotemporale dementie 
 https://www.youtube.com/watch?v=QuJFLr5Ib9k 
 Het voorste deel van de hersenen (en/of de temporele kwab) is beschadigd 
 Deze gebieden zijn verantwoordelijk voor gedrag, emotionele reacties, taalvaardigheid en
motoriek 
 Dit zijn dan ook de eerste symptomen 
 Te herkennen aan gebrek aan mogelijkheid aan plannen, probleem om beslissingen te
maken 
 Te herkennen aan gedragsveranderingen vanaf begin, bij Alzheimer begint dit later 
 Komt vaak reeds op relatief jonge leeftijd voorkomen 
Korsakov syndroom 
 Confabuleren: vullen gaten op met verhalen die voor echt lijken 
 Toont geen ziekte inzicht en/of besef 
Jongdementie 
 < 65 jaar 
 Specifieke zorgproblemen 
 Diagnosestelling pas na gemiddeld 4.4jaar 
 http://www.hetventiel.be 
o Het Ventiel vzw is een buddywerking voor personen met jongdementie.  (stage
Maatschappelijke Dienstverlening) 
 http://thewizard.be/trailer-waar-gaan-we-naartoe/ 

67. farmacologische behandeling bij dementie

Farmacologische behandeling van Alzheimerdementie – ‘Cholinehypothese’ 


 Dementie komt voor door verlies van cellen in hersenkernen die acetylcholine produceren 
 acetylcholine is een neurotransmittor die het geheugen ondersteunt 
 de farmaca doen acetylcholine in de hersenen toenemen door een remming van het
afbraakenzym (acetylcholine-esterase) 
o = acethylcholinesterase remmers (ACE-remmers) 
o = cholinesterase inhibitoren 
 de farmaca die momenteel gebruikt worden in de behandeling van de ziekte van Alzheimer  
(lichte tot matige vorm) grijpen net daarop in 
 Deze medicatie kan een positief effect hebben op de cognitie en het ADL functioneren,
maar: 
o zeer grote individuele verschillen 
o het effect van de medicatie is niet blijvend 
 Types cholinesteraseremmers: 
o Donepezil (Aricept®): oraal 
o Rivastigmine (Exelon®): orale en transdermaal 
o Galantamine (Reminyl®): oraal 
 Bijwerkingen 
o dosisafhankelijk, artsen volgen opbouwschema 
o misselijkheid, braken, diarree, gewichtsverlies, hoofdpijn, syncope en duizeligheid 
o regelmatige evaluatie van effecten en bijwerkingen i.f.v. eventuele stopzetting 
Steeds: 
 informeren 
 Observeren 
 actief bevragen/meten van bijwerkingen en effecten 
 rapporteren arts, team 
 Terugbetalingsprocedure voor de erkende cholinesteraseremmers, specifieke voorwaarden 
o Zoek de terugbetalingsvoorwaarden voor rivastigmine (Exelon®) op. Hoe en waar
vond je deze informatie? Wat valt je op? 
 Gebruik van gevalideerde meetinstrumenten (MMSE, ADL, IADL, NPQ,…) –
zie hoofdstuk 2 
 Door (huis)arts en verpleegkundige 
Farmacologische behandeling van Alzheimerdementie – Memantine 
 een chronische overstimulering van bepaalde receptoren door de neurotransmitter
glutamaat. Deze overstimulering zou kunnen leiden tot de beschadiging of het afsterven van
neuronen.  
 memantine is een receptorantagonist die deze receptoren blokkeert. Het verlicht zo de
symptomen van de ziekte van Alzheimer.  
 memantine is het enige geneesmiddel dat bij matige tot ernstige vorm van de ziekte van
Alzheimer enig effect heeft. 
 het therapeutisch effect is gering: bij een minderheid van de patiënten een vermindering
van de cognitieve stoornissen en de gedragsstoornissen  
 wordt goed verdragen qua bijwerkingen 
 vaak in combinatie met een cholinesteraseremmer 
 De ziekte van Alzheimer wordt gekenmerkt door een chronische … 
 Een antagonist is een stof die zich bindt aan een receptor zonder een biologische respons op
te roepen, en daarmee de werking van een agonist dempt of bij verzadiging van de receptor
zelfs verhindert. Zoals een agonist een respons veroorzaakt, blokkeert een antagonist die
respons. 
 Terugbetalingsprocedure voor memantine (Ebixa®) op basis van specifieke voorwaarden 
o Gebruik van gevalideerde meetinstrumenten (MMSE, ADL, IADL, NPQ,…) 
o Door (huis)arts en verpleegkundige 
68. verandering van diagnostische criteria volgens DSM

Diagnostische criteria  
 Van DSM 4 naar DMS 5 
DSM 4 (Alzheimertype) 
 De ontwikkeling van meerdere cognitieve stoornissen worden zichtbaar door beide
volgende: 
o geheugenstoornissen (verminderd vermogen nieuwe informatie te leren of zich
eerder geleerde informatie te herinneren) 
o een (of meer) van de volgende cognitieve stoornissen: 
 Afasie (taalstoornis) 
 Apraxie (verminderd vermogen motorische handelingen uit te voeren
ondanks intacte motorische functies) 
 Agnosie (onvermogen objecten te herkennen of thuis te brengen ondanks
intacte sensorische functies en op den duur ook personen) 
 Stoornis in de uitvoerende functies (dat wil zeggen plannen maken,
organiseren, opeenvolgend handelen, abstraheren, decorumverlies: niet meer weten
hoe zich te gedragen in publiek) 
 De cognitieve stoornissen in criterium A1 en A2 veroorzaken elk een significante beperking
in het sociaal of beroepsmatig functioneren en betekenen een significante achteruitgang ten
opzichte van het vroegere niveau van functioneren. 
 Het beloop wordt gekenmerkt door een geleidelijk begin en progressieve cognitieve
achteruitgang 
 De cognitieve stoornissen in criterium A1 en A2 zijn niet het gevolg van een van de
volgende: 
o Andere aandoeningen van het centraal zenuwstelsel die progressieve stoornissen in
het geheugen en de cognitie veroorzaken (bijvoorbeeld cerebrovasculaire ziekte, ziekte van
Parkinson, ziekte van Huntington, subduraal hematoom, "normal-pressure" hydrocephalus,
hersentumor). 
o Systeemziekten waarvan bekend is dat deze dementie veroorzaken (bijvoorbeeld
hypothyreoïdie, vitamine B12 of foliumzuur deficiëntie, nicotinezuur deficiëntie,
hypercalcaemie, neurosyfilis, HIV infectie). 
o Aandoeningen door middelen teweeggebracht. 
 De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium. 
 De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere As I stoornis (bijvoorbeeld
depressieve stoornis,  schizofrenie). 
Van DSM 4 naar DSM 5 
 Vroeger: DSM 4: ‘delirium, dementie, amnestische en andere cognitieve stoornissen’ 
 NU: DSM 5: ‘neurocognitieve disorders’ 
o stoornis in het functioneren van de hersenen die leidt tot cognitieve uitval 
DSM 5 – diagnostisch proces 
 Eerst vragen aan familie/vrienden: is er een cognitief probleem? Zo ja, dan denkt men
verder naar delirium 
 Delirium: hyperactief (lichamelijk onrustig), hypoactief (lichamelijk passief). Kan acuut of
persistent zijn en middelen geïnduceerd zijn.  
 Indien beperkte: problemen met IADL en waar het opvalt. 
 Indien uitgebreide neurocognitieve stoornis spreken we van dementie. Problemen bij ADL
functies 
 Zowel beperkt of uitgebreid: arts op zoek naar correcte diagnose 
 Nadien nog kijken of er evt. sprake is van "gedragsstoornis" 

 de aanwezigheid van geheugenproblemen is niet meer vereist (vgl.. DSM 4), dit omdat bij
frontotemporale dementie geheugenstoornissen pas later aanwezig zijn 
 belang van observatie, (hetero)anamnese, niet-pluis-gevoel, gebruik van gevalideerde
meetinstrumenten 
 Eenmaal dementie vastgesteld, gebeurt het vaak dat men niet meer verder observeert  
(persoon met dementie krijgt een delier: "oh, hij is dement")  

69. proces van verstoorde informatieverwerking

Verstoorde informatieverwerking 
 Gradueel verloop 
 Meerdere cognitieve stoornissen 
 Impact op het functioneren van de persoon met dementie 
o Communiceren met anderen 
o Vooruitziend denken en handelen 
o Organiseren 
o IADL en ADL 
o … 

70. Fasen dementieproces

 
Fasen in het dementeringsproces – belevingsgerichte zorg per fase 
 Waar houd ik rekening mee? En waarom? 
 ‘Wie met inzicht met de persoon met dementie op weg gaat, zal nog een eind kunnen
meelopen’ 
Fasen 
 Gradueel verloop  
 Kenmerkend voor Alzheimerdementie en vasculaire dementie 
 Elke fase gaat gepaard met typische kenmerken en behoeften  
 ⇒ Aparte belevingswereld per fase 
 Belevingsgerichte benadering per fase = contact maken vanuit de beleving van de persoon
met dementie 
Fase  Benadering 
Bedreigde ik  Belevingsger
ichte
benadering 
Verdwaalde Belevingsger
ik  ichte
benadering 
Verborgen Belevingsger
en ichte
verzonken ik benadering 
Elke  Bena
fase gaat dering op
gepaard met maat vanuit
eigen  kennis en
 inzicht 

 
Belevingsgerichte zorg - bedreigde ik fase 
 Het denken vertoont stoornissen met typische gevolgen in het dagelijks functioneren (zie
syllabus p. 92 én 3. Gevolgen dementie) 
 Typisch gedrag vanuit de angst/het besef dat er grondigs misgaat. Hij/zij: 
o klampt zich vast aan de huidige realiteit, raakt in paniek bij onverwachte
omstandigheden, wijzigingen 
o vermijdt nieuwe situaties, façadegedrag (anders voordoen dan het is) 
o ‘verbloemt’, confabuleert(verzinnen) bij verwarring, fouten, geheugenproblemen 
o is achterdochtig, ontkent en beschuldigt derden 
o voelt zich angstig, gespannen, prikkelbaar, schaamte 
o staat op het behoud van zelfrespect en aanzien 
o ervaart fysieke nabijheid van anderen vaak als bedreigend 
 Het vermogen om dingen te herkennen en te benoemen blijft voorlopig grotendeels intact 
Vier pijlers 
 Help het zelfrespect bewaren 
o Spreek nooit over de patiënt heen 
 Richt je op de sterke kanten 
o Ga op zoek naar de nodige informatie over de zorgontvanger 
o Vermijd de vragen wie, wat, waarom. Geef ondersteuning bij een vraag (het was
spaghetti deze middag, was het lekker?) 
 Help iemand zich te concentreren 
o Op voorhand duidelijk maken hoe/wat/wie. Ook nadien nog eens herhalen.  
 Help de greep op het dagelijkse leven te behouden 
o Tracht het woordje "helpen" te vermijden 
o Durf humor te gebruiken om te ondersteunen. "ik sukkel soms ook met die veters te
knopen" 
→ Motiveer deze vier pijlers vanuit de kenmerken van de bedreigde ik fase. Maak deze vier pijlers
concreet. 
 
Belevingsgerichte zorg - verdwaalde ik fase 
 Het denken als uitgangspunt voor het gestelde gedrag valt weg. Emoties en lichamelijke
behoeften sturen het gedrag.  
 Emoties, behoeften kunnen geleidelijk aan niet meer adequaat verbaal geuit worden. 
 Het verleden wordt herbeleefd in het heden. 
 Typische gevolgen in het dagelijks functioneren (zie syllabus p. 96 én 3. Gevolgen dementie)
– kans op dwaalgedrag 
 Vanaf deze fase problemen bij het herkennen van (klein)kinderen, partner, zussen en broers 
o pijnlijke fase voor de naasten 
o belang van non-verbale communicatie, intimiteitservaringen 
 Cfr. mevr Lemey-libbeer ‘schoonste liefdesverklaring’: dat hier, dat is een goeie! 
o Duiden op verhoogd risico dwaalgedrag want men beseft niet meer dat men de weg
niet meer terugvindt door de cognitieve stoornissen en man kan hierdoor ook ‘gevaarlijke
situaties’ niet meer inschatten  
(cfr. kleuters die verdwalen op het strand) Hier ook duiden op beeldvorming en oproepen
om de term ‘wegloopgedrag’ niet te gebruiken. Mensen met dementie die verdwalen lopen
niet bewust weg…… 
Vijf pijlers 
 Verdiep je in de persoonlijke levensgeschiedenis 
 Zorg voor een sfeer van geborgenheid, rust en een herkenbare omgeving 
 Sluit aan bij de gedachten en gevoelens 
 Ondersteun zelfzorgtekorten op ADL en IADL op een respectvolle manier 
 Confronteer niet met de echte realiteit, geen realiteitsoriëntatie 
→ Motiveer deze vijfpijlers vanuit de kenmerken van de bedreigde ik fase. Maak deze vijf pijlers
concreet. 
 
Belevingsgerichte zorg  - Verborgen en verzonken ik fase 
Kenmerken van de fasen 
Het verborgen ik 
 Er is nog steeds contact mogelijk, maar uit initiatief van de zorgverstrekker 
 Contact bestaat nog uit oogcontact, aanraking, benoemen van gevoelens, spiegelen. Dit
noemt Validation 
 Contact gaat meer zintuiglijk worden (voelen, ruiken, horen, zien, proeven) 
 Probeer hier dan ook op aan te sluiten. Rustige prikkelarme vrije omgeving 
Het verzonken ik 
 Terugkeer naar primaire basisbehoeften 
 Enkel contact via sensorische en motorische prikkels 
 Vermogen om te communiceren gaat verloren, psychomotorische bewegingen en geluiden
zijn ongeremd 
 Volledig afhankelijk van anderen (bvb slikstoornissen bij personen met dementie) 
 Persoon is zich niet meer bewust van de omgeving om zich heen. Hij/zij kan zich op niets
voorbereiden 
 Typische kenmerken (syllabus p100-103: Gevolgen dementie) 
 "Dagelijkse zorg bij personen met ver gevorderde dementie lijkt doodgewoon, maar is bij
nadere beschouwing heel bijzonder en vaak een kwestie van topzorg (Ronald Geelen, 2017) 
Leg bovenstaande zin uit 
o Topzorg: kunnen herkennen wat het probleem is bij mensen die het niet kunnen vertellen.  
o Is dus niet enkel hygiënische zorgen, voeding, etc. Het is zoeken, observeren, ontdekken.  

71. Benaderingswijzen van dementie

Benaderingswijzen in het omgaan met dementie 


 Bouwen voort op de belevingsgerichte zorg per fase 
 Belangrijk is te werken uit een persoonsgerichte relatie 
 Streven naar een gevoel van veiligheid door aan te sluiten bij de beleving van de persoon
met dementie 
 Vullen elkaar aan 
 Besproken benaderingen: 
o Realiteitsoriëntering 
o Validation 
o Person centered Care 
o Persoonsgerichte belevingsgerichte begeleiding 
o Werken met muziek 
o Reminiscentie 
o Snoezelen 
Realiteitsoriëntering 
 Persoon met dementie ervaart problemen bij het oriënteren 
⇒De persoon op een tactvolle manier de nodige informatie geven om de omgeving te begrijpen.  
Hierdoor voelt de persoon zich veiliger, minder angstig. 
 Hoe?  
o Informatie over tijd, plaats en persoon aanbieden 
 Vertellen wat men gaat koken, wat er gegeten wordt 
 Vertellen wat er op televisie komt 
 Bij contacten steeds jezelf/anderen voorstellen, tijdstip,… benoemen 
o Een fysieke omgeving (architectuur en binnenhuisinrichting) die oriënterend werkt =
dementievriendelijke woonomgeving 
o Geen "wie, wat, waar-vragen" 
→ Permanente realiteitsoriënterende attitude 
Is realiteitsoriëntering in elke fase van dementie aangewezen? Motiveer je antwoord 
Nee, enkel in bedreigd bestaan 
Validation 
 De beleving van de persoon met dementie respecteren en op zoek gaan naar
onderliggende gevoelens om de angst te verminderen 
o Wat betekent het voor een man met dementie (die ondertussen gepensioneerd is)
die op tijd op zijn werk wil zijn,  
als hij voor een gesloten deur staat? 
o Wat betekent het voor die vrouw die wacht tot haar kinderen uit school komen als
ze merkt dat ze er nog niet zijn,  
terwijl het buiten steeds donkerder wordt (terwijl haar kinderen reeds volwassen zijn en zelf
kinderen hebben)? 
 Vereist actief luisteren, empathie 
 Verscheidene validation technieken 
o op maat van de fase van dementie 
o relationele vaardigheden (non-verbaal en verbaal) 
Reminiscentie 
 Gebruikmaken van herinneringen aan gebeurtenissen uit de levensloop.  
Via foto’s, filmfragmenten, geuren, specifiek thema’s stimuleer je personen om herinneringen
aan vroeger op te halen  
en met elkaar te delen. 
 Individueel of in groep 
 Hulpmiddel om in dialoog te gaan met de persoon met dementie.  
Je komt als stagiair binnen in de kamer/huis van mevrouw X, fase van het bedreigde ik.  
Hoe kan je, vanuit reminiscentie-principe, een dialoog aangaan? 
Werken met muziek en muziektherapie 
 Via bekende vroeg geleerde melodieën contact leggen. 
  http://www.aliveinside.us/#trailer 
 Ouderen in het verdwaalde ik stadium en verzonken ik stadium kunnen vaak nog liedjes van
vroeger meezingen 
 Elke verpleegkundige kan met muziek aan de slag 
o Op maat van de beleving van de persoon met dementie, effect nagaan 
o Vertrekkend vanuit het referentiekader van de persoon met dementie 
 Verpleegkundige geeft geen muziektherapie. Dit gebeurt door muziektherapeuten 
Person centered care 
 Persoons ondermijnende gedragingen van zorgverleners zijn schadelijk voor de persoon
met dementie 
o Kinderlijk behandelen, weigeren tegemoet te komen aan duidelijke noden, beleving
van de persoon niet erkennen, negeren van de persoon, een persoon met dementie
bespotten en vernederen,… 
 Persoonsversterkend communiceren en daarmee tegemoet komen aan de psychologische
basisbehoeften? 
o Oprecht contact maken, comfort bieden, tonen van affectie, zorg en bezorgdheid
voor personen met dementie, de persoon aanmoedigen om de eigen mogelijkheden te
benutten 
 Persoonsversterkende strategieën van zorgverleners stellen de persoon met dementie
centraal en vertrekken vanuit zijn/haar behoeften 
 Ondermijnende omgangsvormen van zorgverleners houden verband met de eigen
levensgeschiedenis en eigen emotionele bagage van zorgverleners 
 Belang van reflectie in team waarbij  
o aandacht is voor de gevoelens die de persoon met dementie oproept, hoe hiermee
om te gaan  
o plaats is voor het uitspreken van gevoelens, feedback op elkaars handelen en
reflectie op het eigen handelen 
o Dementia Care Mapping als goed voorbeeld 
Belevingsgerichte begeleiding (Rien Verdult) 
 Basishoudingen zorgverlener 
o Empathie 
o Echtheid 
o Onvoorwaardelijke aanvaarding 
 Het gedrag van de persoon met dementie heeft steeds betekenis 
Snoezelen 
 Warme, selectieve zintuiglijke activering 
 Nood aan 
o Integratie in 24 uurs zorg! 
o Doordacht gebruik van aromatherapie! 

72. Ontstaan van gedrags- en psychologische symptomen bij dementie

Gedrags- en psychologische symptomen van dementie 


Gedrags- en Psychologische Symptomen Dementie 
 Behavorial and Psychological Symptoms of Dementia (BPSD) 
 = symptomen van verstoorde perceptie, gedachtegang, stemming of gedrag die frequent
voorkomen bij patiënten met dementie 
 Gedragssymptomen 
o Veelal op basis van observatie vastgesteld 
o Fysieke agressie, schreeuwen, agitatie, ronddolen, cultureel ongepast gedrag
(boeren, publiek omkleden), seksuele ontremming, schaduwen, vloeken….. 
 Psychologische symptomen  
o Detectie via (hetero)anamnese 
o Angst, depressieve stemming, hallucinaties, wanen,…. 

Voor diagnose 
 bvb fase bedreigd bestaan is al bezig voor de effectieve diagnose van
Alzheimerdementie en gaat idd. Gepaard met angst, wantrouwen, sociale terugtrekking, ….. 
 Sociaal isolement 
 Depressie 
 Angst, paranoia 
Na diagnose 
 Bvb fase verdwaalde ik: vaak dwaalgedrag (wandering) door het niet meer kunnen
inschatten van een veilige leefomgeving, geen bewustzijn van de omgeving en risicogedrag. 
Ingrijpende gevolgen voor: 
 Persoon met dementie (GPSD als uiting van lichamelijk of psychisch lijden) 
 Partner/Mantelzorg(GPSD als ev. stressbron) 
 Medepatiënten/bewoners (GPSD als ev. stressbron) 
 Zorgverleners (GPSD als ev. stressbron) 
o Vaak vrijheidsbeperkende maatregelen (medicatie en fysieke fixatie) 
 Geen 1e keus, enkel tijdelijk ingeval noodsituatie!!! 
o Oorzaak van GPSD?  
 Centrale vraag in het verpleegkundig management/klinisch redeneren!!! 
Objectivering van BPSD via meetinstrumenten 
 Neuropsychiatrische Inventarisatie – Questionnaire (NPI-Q)  
o Neuropsychiatrische stoornissen aanwezig? 
o Ernst? 
o Emotionele belasting voor mantelzorger? 
o Effecten behandeling/interventies (evaluatie) 
o Vb. Terugbetalingsprocedure cholinesteraseinhibitoren 
 ….voorwaarden betreffende de voorafgaande uitvoering van een functionele
evaluatie van de betrokken patiënt, waaronder minstens een basale ADL (Activities of
Daily Living) door gebruik te maken van de 6 items van de Katz-schaal, een
instrumentele ADL door gebruik te maken van de 9 punten van de Lawton-schaal,
evenals een gedragsobservatie met een Global Deterioration Scale en een schaal van
gedragsstoornis (NPI-Q of NeuroPsychiatric Inventory Questionaire);  
 Cohen-Mansfield Agitation Inventory (CMAI) 
o Ernst geagiteerd gedrag? 
o In residentiële zorgsettings, observatie zorgverleners 
o Effect interventie(s)? 

73. Verpleegkundig management bij gedrags- en psychologische symptomen

Verpleegkundig management van BPSD 


 Uitgangspunten 
o BPSD zijn een gerechtvaardigde respons op een hinderlijk ervaren situatie 
 Wat is hinderlijk voor de persoon met dementie? 
 Wat kan hinderlijk zijn voor de persoon met dementie? 
74. interventies bij preventie van gedrags- en psychologische symptomen en dementie

Psychosociale interventie(s) 
 Interventies vanuit het PLST model en Unmet Needs model 
 Advies Federaal Kenniscentrum Gezondheidszorg 
o Ondersteuning en opleiding mantelzorgers 
o Opleiding zorgverleners 
o Lichaamsbeweging 
o Cognitieve stimulering 
 Op maat van de persoon met dementie en zijn omgeving 
 Opvolging door specifiek opgeleid personeel 
 Langdurige opvolging 
 
Farmacologische interventies BPSD 
 Beperkte effecten 
 Ingrijpende neveneffecten 
 Kritische evaluatie noodzakelijk tandem arts - verpleegkundige 
o Evidence-based (up-to-date) kennis 
o Gerichte observatie BPSD en probleemanalyse 
 Antipsychotica (Indicatie? Meest voorkomende nevenwerkingen?) 
 Benzodiazepine (Indicatie? Meest voorkomende nevenwerkingen?) 
 Antidepressiva   
→ Taak verpleegkundige bij de evaluatie van het medicamenteus voorschrift wordt besproken in
hoofdstuk 1 
 
Fysieke fixatie 
 Enkel indien een noodsituatie en conform 
o Zorgvuldigheidscriteria 
o Wetgevend kader 

57. vijf dementievriendelijke principes voor dementiezorg in het ziekenhuis

Zorgprincipes 
 Maximaliseren van veilig functioneren 
o gebruik maken van vertrouwde routines, beperken van keuzemogelijkheden,
voorzien in rustperiodes, reduceren van stimuli wanneer stress zich opbouwt, routinematig
identificeren van en anticiperen op lichamelijke stressoren 
 Voorzien in onvoorwaardelijke, positieve waardering 
o respectvolle communicatie, met eenvoudige en begrijpbare taal, gebruik van non-
verbale expressies zoals aanraking. 
 Gedrag gebruiken als maatstaf voor activiteit en stimulatie 
o alertheid voor vroegtijdige tekenen van angst zoals rondlopen en
gelaatsuitdrukkingen en interveniëren voor het gedrag escaleert 
 Zorgverleners leren om naar het gedrag te luisteren 
o observeren van taal (zoals herhaling) en gedrag (zoals zoekgedrag). Dat kan
aantonen dat de persoon angstig gedrag vertoont omdat niet voldaan wordt aan zijn
behoeften 
 Veranderen van de omgeving 
o de omgeving beoordelen op veiligheid, betreffende mobiliteit en het bevorderen
van oriëntatie door aanwijzingen 
 Voortdurende ondersteuning aan de zorgvertrekkers 
o beoordelen van hun nood aan educatie en ondersteuning en hierin vervolgens
voorzien.  

You might also like