You are on page 1of 17

Noteert u vast is uw agenda

3 november 2016
Jubileumconcert: TANGO!
Isabelle van Keulen Ensemble

15 december 2016
Toneelverrassing
WINTERREISE
12 januari 2017
Nieuwjaarsconcert: Jazz! FRANZ SCHUBERT
Benjamin Herman & The Robin Nolan Trio (1797-1828)

9 februari 2017 door het Leiermann Ensemble


Goethe-Schubert met Noé Inui (viool), Vassilis Varvaresos (piano),
Chiara Tissen (actrice)
6 oktober 2016 | 20:15 uur
in het Oude Kerkje in Kortenhoef
9 maart 2017
De Voordracht met Pauline Oostenrijk (hobo en tekst) en Enno
Voorhorst (gitaar)

11 mei 2017
Jan Brokken (auteur), Marcel Worms (piano), Eleonore Pameijer
(fluit)

Kaarten: www.kunstaandedijk.nl
Kunst aan de Dijk Kortenhoef 5

WINTERREISE van FRANZ SCHUBERT Kunst aan de Dijk Kortenhoef heet u van harte welkom!

Vanavond na een lange hete herfst een echt ‘winterconcert’ als aftrap van ons
jubileum seizoen. De eerste in onze multidisciplinaire programmering: muziek
met beeld. Het Leiermann Ensemble verwoordt het ontstaan van hun Winter-
reise arrangement
als volgt:

Verandering:
Mag je de kleur van de hoed van Frans Banning Cocq op de Nachtwacht van
Rembrandt veranderen als je denkt dat het er mooier van zal worden? Nee,
natuurlijk kan dat niet. Maar hoe zit het dan met de Winterreise van Schu-
bert? Mag je daar noten aan toevoegen, juist verwijderen of de instrumentatie
veranderen? Ja, dat mag. Het is al door velen gedaan. In allerlei gedaanten is de
beroemde ‘reiziger’ in de gedichten van Wilhelm Müller al vormgegeven. Ver-
schil is natuurlijk dat er van de Nachtwacht slechts één is, terwijl de Winterreise
tijdens de wintermaanden waarschijnlijk elk weekend wel ergens in het land te
Het Leiermann Ensemble beluisteren is.

Mattijs van de Woerd bariton Klankkleuren:


Jacobus den Herder piano/arrangement Pianist en arrangeur Jacobus den Herder werd in 2013 gevraagd het eerste en
Diet Tilanus viool laatste lied uit de cyclus te bewerken voor zangstem en pianotrio. Het toevoe-
Wijnand Hulst cello gen van een viool en een cello werkte verrassend goed. Zo goed zelfs, dat hij de
Foppe Schut beeld hele Winterreise voor deze bezetting heeft gearrangeerd. De strijkersklank
6 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 7

Winterreise toelichting
zorgt voor een warmte die de soms ongenaakbare pianoklank in het origineel Toen Schubert in 1827 in een almanak stuitte op de eerste twaalf ‘Wanderlie-
niet heeft. Het valse kraaien van de haan in het elfde lied klinkt op een viool der’ van de gedichtencyclus ‘Winterreise’ van de romantische Duitse dichter
‘kraaiender’ dan op een piano. Het blaff en van de honden in het zeventiende Wilhelm Müller, raakte hij diep onder de indruk. Meteen besloot hij dat hij een
lied klinkt overtuigend op een cello. In het laatste lied bleek de piano zelfs liedcyclus wilde maken van deze teksten, die net als de romantische schilde-
helemaal tot zwijgen te kunnen komen. Word de Winterreise er een beter rijen van Caspar David Friedrich uiting geven aan wanhoop en hartzeer, geweld
stuk door? Nee. Dat hoeft ook helemaal niet. Het is prachtig om muziek in en verslagenheid in een ijzig landschap. In de nazomer kreeg Schubert ook de
een nieuw licht te kunnen zien. Een warm en gloedvol licht. tweede helft van Müllers uit 24 gedichten opgebouwde ‘Winterreise’ onder
ogen. Ook deze besloot Schubert onmiddellijk te verklanken, waardoor ze als
een gesloten groep het tweede deel van zijn uit 24 liederen opgebouwde lied-
Natuurbeeld: cyclus ‘Winterreise’ vormen.
In de Winterreise wordt de natuur veelvuldig als metafoor gebruikt voor
de gemoedstoestand van de naamloze reiziger. Sneeuw, wind, ijs; maar ook ‘Kom vandaag bij Schober, ik zal jullie een cyclus huiveringwekkende
herinneringen aan de voorjaarszon, bomen en klaterende beekjes. Als iemand liederen voorzingen. Ik ben benieuwd wat jullie zeggen. Ze hebben mij meer
in staat is de natuur in al haar pracht vast te leggen, is het fotograaf Foppe aangegrepen dan ooit bij andere liederen het geval was’, zei Schubert na de
Schut. Daarom heeft Jacobus hem erbij gevraagd, om deze Winterreise met voltooiing van zijn ‘Winterreise’ tegen zijn vrienden, met wie hij er al vele
beelden te ondersteunen. muziek- en voorleesavonden in huiselijke kring op had zitten. De vrienden
Schut fotografeerde in het Waddengebied, langs de kust van het IJsselmeer waren verbluft over de sombere stemming van deze liederen, die Schubert met
en in de Noordoostpolder. Hij had alleen het woord ‘Winterreise’ in zijn bewogen stem voordroeg. Toen zijn vriend Schober verklaarde dat hem eigen-
hoofd en liet zich verder inspireren door de natuur. De (video)beelden van lijk alléén ‘Der Lindenbaum’ bevallen was, reageerde Schubert: ‘Mijzelf bevallen
Foppe worden niet simpelweg op een wit scherm geprojecteerd, maar op een deze liederen beter dan alle andere die ik geschreven heb, en jullie zullen er
dunne, transparante stof, tegen een zwarte achtergrond. De beelden krijgen spoedig hetzelfde over denken.’
daardoor een bijzondere sfeer en op de momenten dat er geen beelden te
zien zijn is de achtergrond niet afleidend. De meesterlijke voordrachten van Johann Michael Vogl, een succesvolle
operazanger die op latere leeftijd een belangrijk voorvechter werd van de lied-
Zo is het bewerken van twee liederen uitgegroeid tot een totaalvoor- kunst van Schubert, maakten al gauw een einde aan alle twijfel over de schoon-
stelling, waarin muziek en beeld samenkomen tot één geheel. heid van Schuberts tweede liedcyclus, die in feite al een beetje zijn zwanenzang
8 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 9

was. Zijn vriend Spaun beschreef in 1827 hoe heftig zijn scheppingen Schubert festeren zich in deze witte wereld en de gedachten van de jonge man resoneren
konden aangrijpen en met hoeveel emotionele pijn hij ‘Winterreise’ tot stand met deze verschijnselen. Schubert doet recht aan elk woord en elke wending in
had gebracht: ‘ Wie hem ook maar een keer ’s ochtends heeft zien compo- de teksten van Müller: zowel de zangpartij als de pianobegeleiding interprete-
neren, gloeiend en met schitterende ogen, ja zelfs met een andere stem, een ren, illustreren en becommentariëren de woorden. De protagonist wordt aan-
slaapwandelaar gelijk vergeet deze indruk nooit meer (Hoe had hij deze liede- geduid als ‘Der Wanderer’. Hij maakt de luisteraar deelgenoot van zijn diepste
ren ook kunnen schrijven zonder er tot in zijn binnenste door geroerd te zijn?). zielroerselen, zijn verborgen angsten en onbekende verlangens.
’s Middags was hij dan weer een ander mens, maar hij was zachtmoedig en zeer
gevoelig. Alleen hield hij ervan zijn emoties niet te tonen, maar ze in zich op te Winterreise is een meesterwerk van het Romantische denken, zoals dat
sluiten.’ In zijn memoires concludeerde Spaun naar aanleiding van de intensiteit in het begin van de negentiende eeuw langzaam terrein wint. De hang naar het
van ‘Winterreise’ zelfs: ‘ Het lijdt voor mij geen twijfel dat de emotie waarmee onbekende, het onbereikbare, het onwereldse en het metafysische spreekt
Schubert zijn mooiste liederen schreef, met name ‘Winterreise’, mede tot zijn uit de tekst van elk lied van de cyclus. Winterreise is niet zomaar een reis: het
vroege dood geleid heeft.’ is een enkele reis naar het onbekende. ‘Eine Straße muß ich gehen, die noch
keiner ging zurück’, heet het onheilspellend in Der Wegweiser. In het 24e
Existentiële reis lied ontmoet de jonge man de Leiermann, de speelman met de draailier, een
Aangezien de gezondheid van Schubert steeds verder achteruit holde door de verpersoonlijking van de dood. In feite symboliseert de Winterreise dan ook de
syfi lis, zal hij zich diep vereenzelvigd hebben met de dolende hoofdpersoon uit zoektocht van de mens naar zichzelf. Maar volgens zanger Ian Bostridge, van
‘Winterreise’, die met toenemende wanhoop en in doodsdrift uiteindelijk toch wie onlangs een boek over de cyclus verscheen, staat de Winterreise heimelijk
berustend zijn einde tegemoet treedt. In de woorden van de Schubert-biograaf ook symbool voor politiek-maatschappelijke kritiek op het repressieve regime
Jacques Chailley gaat de cyclus, die veel abstracter gecomponeerd is dan Die van Metternich.
schöne Müllerin, niet alleen over de verdwaasde waanzin van de versmaadde Met dank aan Wenneke Savenije
geliefde, maar uiteindelijk over de existentiële reis van ieder mens in de richting
van het graf: ‘Winterreise is de sinistere reis van het leven.’

Het verhaal lijkt vrij eenvoudig. Een jonge man wordt afgewezen door
zijn geliefde. Hij verlaat de stad en gaat op reis. De liedcyclus voert de luisteraar
mee door een ijzingwekkend winterlandschap, dat zich maar ternauwernood in
menselijke termen laat beschrijven. Beekjes, bomen, kraaien en sneeuw mani-
10 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 11

1 Gute Nacht 1 Goede Nacht

Fremd bin ich eingezogen, Als vreemdeling gekomen, Will dich im Traum nicht stören, Ik zal je droom niet storen,
Fremd zieh’ ich wieder aus. Als vreemdeling gegaan. Wär schad’ um deine Ruh’. jij bent ook veel te moe,
Der Mai war mir gewogen In mei kon ik nog dromen, Sollst meinen Tritt nicht hören – moet mijn vertrek niet horen:
Mit manchem Blumenstrauß. Droeg ik nog bloemen aan. Sacht, sacht die Türe zu! zacht, zacht de deuren toe!
Das Mädchen sprach von Liebe, Het meisje sprak van liefde, Schreib im Vorübergehen ‘k Schrijf, nu ‘k eruit ga knijpen,
Die Mutter gar von Eh’, - De moeder zelfs van trouw. Ans Tor dir: Gute Nacht, op ‘t poortje “Goede nacht”,
Nun ist die Welt so trübe, Nu ben ik een ontriefde, Damit du mögest sehen, zodat je zult begrijpen:
Der Weg gehüllt in Schnee. Waad ik door sneeuw en kou. An dich hab’ ich gedacht. aan jou heb ik gedacht.

Ich kann zu meiner Reisen Ik kan zelf voor mijn reizen


Nicht wählen mit der Zeit, Niet kiezen uur en tijd,
Muß selbst den Weg mir weisen Moet zelf de weg mij wijzen
In dieser Dunkelheit. In deze donkerheid.
Es zieht ein Mondenschatten De maan stuurt mij als makker
Als mein Gefährte mit, Een flauwe schaduw mee,
Und auf den weißen Matten En op de witte akker
Such’ ich des Wildes Tritt. Zoek ik een spoor van ‘t ree.

Was soll ich länger weilen, Wat zal ik langer wijlen,


Daß man mich trieb hinaus? Tot men mij buiten smijt?
Laß irre Hunde heulen Laat wilde honden huilen
Vor ihres Herren Haus; Voor ‘t diensthuis van die meid!
Die Liebe liebt das Wandern – De liefde houdt van zwerven
Gott hat sie so gemacht – - God heeft haar zo bedacht.
Von einem zu dem andern. Langs vele, vele erven:
Fein Liebchen, gute Nacht! Lief schatje, goede nacht!
12 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 13

2 Die Wetterfahne 2 De Windvaan 3 Gefror’ne Tränen 3 Bevroren tranen

Der Wind spielt mit der Wetterfahne De wind draait wild de vaan in ‘t ronde Gefrorne Tropfen fallen Bevroren druppels vallen
Auf meines schönen Liebchens Haus. Daarboven op mijn liefjes dak. Von meinen Wangen ab: van mijn wangen af:
Da dacht' ich schon in meinem Mijn argwaan had het snel gevonden: Ob es mir denn entgangen, of het me dan ontgaan
Wahne, Ik vlucht hier onder spotgelach. Daß ich geweinet hab’? is dat ik gehuild heb?
Sie pfiff den armen Flüchtling aus.
Ei Tränen, meine Tränen, Hé tranen, mijn tranen,
Er hätt' es eher bemerken sollen, “Had maar zo lang niet zijn blik ont- Und seid ihr gar so lau, zijn jullie zelfs zo lauw,
Des Hauses aufgestecktes Schild, weken Daß ihr erstarrt zu Eise dat jullie verstarren tot ijs
So hätt' er nimmer suchen wollen Dat opgestoken tollend schild, Wie kühler Morgentau? als koele ochtenddauw?
Im Haus ein treues Frauenbild. Dan had hij nooit hier rondgekeken
Naar ‘n meisje trouw en lief en mild.” Und dringt doch aus der Quelle En dringt toch uit de bron
Der Brust so glühend heiß, der borst zo gloeiend heet,
Der Wind spielt drinnen mit den De wind kan hier met harten spelen, Als wolltet ihr zerschmelzen als wilden jullie wegsmelten
Herzen Als met de vaan, zij ‘t niet zo luid. Des ganzen Winters Eis! het hele winter’s ijs
Wie auf dem Dach, nur nicht so laut. Wat kan hun mijn gepieker schelen?
Was fragen sie nach meinen Schmer- Hun kind is immers een rijke bruid!
zen?
Ihr Kind ist eine reiche Braut.
14 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 15

4 Erstarrung 4 Verstarring 5 Der Lindenbaum 5 De lindenboom

Ich such’ im Schnee vergebens In de besneeuwde velden Am Brunnen vor dem Tore Bij de fontein vóór ‘t poorthuis,
Nach ihrer Tritte Spur, Zoek ik vergeefs haar spoor. Da steht ein Lindenbaum; Daar staat een lindenboom.
Wo sie an meinem Arme Hier liep zij aan mijn armen, Ich träumt’ in seinem Schatten Ik droomde in zijn schaduw
Durchstrich die grüne Flur. Voordat ik haar verloor. So manchen süßen Traum. Zo vaak een zoete droom.

Ich will den Boden küssen, Ik wil de grond hier kussen, Ich schnitt in seine Rinde Ik sneed verliefde woorden,
Durchdringen Eis und Schnee Door sneeuw en ijs heengaan, So manches liebe Wort; Zo vele, in zijn bast.
Mit meinen heißen Tränen, Ze met mijn tranen smelten, Es zog in Freud’ und Leide In goed’ en kwade tijden
Bis ich die Erde seh’. Tot ik haar stap zie staan. Zu ihm mich immer fort. Was ik daar vaste gast.

Wo find’ ich eine Blüte, Waar vind ik nog wat bloesem, Ich mußt’ auch heute wandern Ook nu moest ik er langs gaan
Wo find’ ich grünes Gras? Waar vind ik nog groen gras? Vorbei in tiefer Nacht, In ‘t holste van de nacht,
De bloemen zijn gestorven, Da hab’ ich noch im Dunkeln Ik heb er nog in ‘t donker
Die Blumen sind erstorben, Het gras is grauw als as. Die Augen zugemacht. Met ogen dicht gewacht.
Der Rasen sieht so blaß.
Niet goed dat ik een stukje Und seine Zweige rauschten, En al zijn takken ruisten,
Soll denn kein Angedenken Van deze plaats bewaar? Als riefen sie mir zu: Als riepen zij mij toe:
Ich nehmen mit von hier? Als mijn verdriet gedoofd is, Komm her zu mir, Geselle, “Kom hier maar, beste makker,
Wenn meine Schmerzen schweigen, Wie spreekt mij dan van haar? Hier find’st du deine Ruh’! Hier word je nooit meer moe!”
Wer sagt mir dann von ihr?
Mijn hart is als gestorven, Die kalten Winde bliesen De koude winden kwamen
Mein Herz ist wie erstorben, Haar beeld daarin verstard; Mir grad’ ins Angesicht; Mij in ‘t gezicht gewaaid;
Kalt starrt ihr Bild darin; Gaat ooit mijn hart weer smelten, Der Hut flog mir vom Kopfe, De hoed vloog mij van ‘t hoofd af,
Schmilzt je das Herz mir wieder, dan vloeit zij uit mijn hart! Ich wendete mich nicht. Ik ben niet omgedraaid.
Fließt auch ihr Bild dahin!
Nun bin ich manche Stunde Nu ben ik vele uren
Entfernt von jenem Ort, Ver van die plaats vandaan
Und immer hör’ ich’s rauschen: En steeds nog hoor ik ‘t ruisen:
Du fändest Ruhe dort! “Daar kon je rusten gaan!”
16 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 17

6 Wasserflut 6 Watervloed 7 Auf dem Fluße 7 Op de rivier

Manche Trän’ aus meinen Augen In de sneeuw moet uit mijn ogen Der du so lustig rauschtest, Jij die zo lustig ruiste,
Ist gefallen in den Schnee; Meen’ge traan gevallen zijn. Du heller, wilder Fluß, Jij held’re, wilde vloed,
Seine kalten Flocken saugen En de koude vlokken zogen Wie still bist du geworden, Hoe stil ben je geworden,
Durstig ein das heiße Weh. Gretig op de hete pijn. Gibst keinen Scheidegruß. Geeft zelfs geen afscheidsgroet.

Wenn die Gräser sprossen wollen Als de grassen willen groeien, Mit harter, starrer Rinde Met ‘n harde dikke ijslaag
Weht daher ein lauer Wind, Waait van ginds een lauwe wind Hast du dich überdeckt, Heb jij je overdekt,
Und das Eis zerspringt in Schollen En het ijs verbreekt zijn boeien Liegst kalt und unbeweglich Ligt koud en onbeweeglijk
Und der weiche Schnee zerrinnt. En de zachte sneeuw ontbindt. Im Sande ausgestreckt. In ‘t zandbed uitgestrekt.

Schnee, du weißt von meinem Seh- Sneeuw, je weet van mijn verlangen, In deine Decke grab’ ich In je harde ijslaag kerf ik
nen, Zeg mij toch waarheen je gaat. Mit einem spitzen Stein Met ‘n scherpe, spitse steen
Sag’, wohin doch geht dein Lauf ? ‘t Beekje zal je graag ontvangen, Den Namen meiner Liebsten De letters van mijn liefste
Folge nach nur meinen Tränen, Als je met mijn tranen gaat. Und Stund’ und Tag hinein: Plus uur en dag meteen:
Nimmt dich bald das Bächlein auf.
Je zult dan de stad door vloeien, Den Tag des ersten Grußes, De dag van ‘t eerste knikje,
Wirst mit ihm die Stadt durchziehen, Blije straten in en uit; Den Tag, an dem ich ging; De dag waarop ik ging.
Muntre Straßen ein und aus; Voel je plots mijn tranen gloeien, Um Nam’ und Zahlen windet Om naam en datums trek ik
Fühlst du meine Tränen glühen, Dan woont daar mijn lieve bruid! Sich ein zerbroch’ner Ring. Een stukgebroken ring.
Da ist meiner Liebsten Haus.
Mein Herz, in diesem Bache Mijn hart, kun je herkennen
Erkennst du nun dein Bild? Wat deze beek vertelt?
Ob’s unter seiner Rinde Dat diep onder je ijskorst
Wohl auch so reißend schwillt? De stroom gevaarlijk zwelt?
18 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 19

8 Rückblick 8 Terugblik 9 Irrlicht 9 Dwaallicht

Es brennt mir unter beiden Sohlen, Het brandt mij onder beide zolen, In die tiefsten Felsengründe Naar de diepste rotsenkloven
Tret’ ich auch schon auf Eis und Al reikt de sneeuw ook tot mijn knie, Lockte mich ein Irrlicht hin; Lokte mij een dwaallicht heen:
Schnee, Mijn adem mag van mij gestolen,
Ich möcht’ nicht wieder Atem holen, Tot ik die torens niet meer zie. Wie ich einen Ausgang finde, Hoe ik hier weer uit zal komen,
Bis ich nicht mehr die Türme seh’. Liegt nicht schwer mir in dem Sinn. Is voor mij geen echt probleem.
‘Heb mij aan elke steen gestoten’,
Hab’ mich an jedem Stein gestoßen, Zo ijld’ ik weg uit deze stad; Bin gewohnt das Irregehen, ‘k Ben gewend om te verdwalen,
So eilt’ ich zu der Stadt hinaus; Door kraaien werd mijn hoed bescho- ‘s führt ja jeder Weg zum Ziel; ‘t eindpunt vind je altijd wel:
Die Krähen warfen Bäll’ und ten Uns’re Freuden, uns’re Wehen, onze vreugde, ook ons lijden,
Schloßen Met klonten ijs uit ieder gat. Alles eines Irrlichts Spiel! alles is een dwaallichtspel.
Auf meinen Hut von jedem Haus.
Hoe anders heb je me ontvangen, Durch des Bergstroms trockne Rin- Door de bedding van de bergstroom
Wie anders hast du mich empfangen, O stad van onstandvastigheid! nen Daal ik rustig meegaand af.
Du Stadt der Unbeständigkeit! Bij blanke vensters klonken zangen: Wind’ ich ruhig mich hinab, Elke stroom mondt in de zee uit,
An deinen blanken Fenstern sangen Leeuw’rik en nachtegaal om strijd. Jeder Strom wird’s Meer gewinnen, Ieder lijden stopt in ‘t graf.
Die Lerch’ und Nachtigall im Streit. Jedes Leiden auch sein Grab.
De ronde lindenbomen bloeiden,
Die runden Lindenbäume blühten, De klare stroompjes ruisten hel,
Die klaren Rinnen rauschten hell, En, ach, twee meisjesogen gloeiden -
Und ach, zwei Mädchenaugen glüh- Toen was ‘t gebeurd met jou, gezel!
ten. -
Da war’s gescheh’n um dich, Gesell! Komt mij die dag weer in gedachten,
Dan wou ik eenmaal terug nog gaan,
Kommt mir der Tag in die gedanken, Dan strompeld’ ik met laatste krach-
Möcht’ ich noch einmal rückwärts ten,
seh’n. Om voor haar huis weer stil te staan.
Möcht’ ich zurücke wieder wanken,
Vor ihrem Hause stille steh’n.
20 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 21

10 Rast 10 Rustpauze 11 Frühlingstraum 11 Lentedroom

Nun merk’ ich erst wie müd’ ich bin, Nu merk ik eerst hoe moe ik ben, Ich träumte von bunten Blumen, Ik droomde van bonte bloemen,
Da ich zur Ruh’ mich lege; Nu ‘n bed ik heb gekregen: So wie sie wohl blühen im Mai; Zoals ze wel bloeien in mei;
Das Wandern hielt mich munter hin De zwerflust hield mijn moed erin Ich träumte von grünen Wiesen, Ik droomde van groene weiden,
Auf unwirtbarem Wege. Op onherbergzame wegen. Von lustigem Vogelgeschrei. Van zingende vogels daarbij.

Die Füße frugen nicht nach Rast, Mijn voeten vroegen niet om rust, Und als die Hähne krähten, En toen de hanen kraaiden
Es war zu kalt zum Stehen; Het was te koud voor stilstaan; Da ward mein Auge wach; En dat mijn slaap verbrak,
Der Rücken fühlte keine Last, Mijn rug was zich geen last bewust, Da war es kalt und finster, Toen was het koud en donker
Der Sturm half fort mich wehen. De storm blies mij tot voortgaan. Es schrien die Raben vom Dach. En krijsten de raven op ‘t dak.

In eines Köhlers engem Haus In ‘n kolenbranders krappe huis Doch an den Fensterscheiben, Maar op de vensterruiten
Hab’ Obdach ich gefunden. Heb ‘k onderdak gevonden; Wer malte die Blätter da? Wie verfde daar bladerrag?
Doch meine Glieder ruh’n nicht aus: Mijn lichaam rust nochtans niet uit, Ihr lacht wohl über den Träumer, U gniffelt over de dromer
So brennen ihre Wunden. Zo branden nog zijn wonden. Der Blumen im Winter sah? Die ‘s winters nog bloemen zag?

Auch du, mein Herz, in Kampf und Ook jij, mijn hart, in strijd en storm Ich träumte von Lieb um Liebe, Ik droomde van liefde voor liefde,
Sturm Zo wild en stoer gebleken, Von einer schönen Maid, En van een mooie meid,
So wild und so verwegen, Voelt in de stilte pas je worm Von Herzen und von Küssen, Van harten en van kussen,
Fühlst in der Still’ erst deinen Wurm Venijnig fel gaan steken! Von Wonne und Seligkeit. Van zegen en zaligheid.
Mit heißem Stich sich regen!
Und als die Hähne krähten, En toen de hanen kraaiden,
Da ward mein Herze wach; Ontwaakte ik weer vlug.
Nun sitz’ ich hier alleine Nu zit ik in mijn eentje
Und denke dem Traume nach. En denk aan die droom terug.

Die Augen schließ’ ich wieder, Ik sluit opnieuw de ogen,


Noch schlägt das herz so warm. Mijn hart slaat nog zo warm.
Wann grünt ihr Blätter am Fenster? Zal ooit een ijsbloem gaan bloeien?
Wann halt’ ich mein Liebchen im Wanneer ligt mijn lief in mijn arm?
Arm?
22 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 23

12 Einsamkeit 12 Eenzaamheid 13 Die Post 13 De post

Wie eine trübe Wolke Zoals een donk’re dreigwolk Von der Straße her Van de straat vandaan
Durch heit’re Lüfte geht, Door lichte luchten vaart, ein Posthorn klingt. een posthoorn klinkt,
Wenn in der Tanne Wipfel Als door de top der sparren Was hat es, Wat heeft het
Ein mattes Lüftchen weht: Een heel zwak windje waart: daß es so hoch aufspringt, dat het zo hoog opspringt,
Mein Herz? Mijn hart?
So zieh ich meine Straße Zo volg ik stil mijn wegen,
Dahin mit trägem Fuß, Stap voort met trage voet, Die Post bringt keinen De post brengt toch geen
Durch helles, frohes Leben Door ‘t lichte, blije leven, Brief für dich. brief voor jou.
Einsam und ohne Gruß. Eenzaam en zonder groet. Was drängst du denn so wunderlich, Wat bonk en hoop en zeur je nou,
Mein Herz? Mijn hart?
Ach, daß die Luft so ruhig! Ach, was de lucht zo rustig,
Ach, daß die Welt so licht! Het licht zo hel maar niet! Nun ja, die Post kommt aus der Stadt, Nou ja, de post komt uit de stad,
Als noch die Stürme tobten, Toen nog de stormen woedden, Wo ich ein liebes Liebchen hat, Waar ik een heel lief liefje had,
War ich so elend nicht. Was ik zo treurig niet! Mein Herz! Mijn hart!

Willst wohl einmal hinüberseh’n Je wilt dus nog eens naar die straat
Und fragen, wie es dort mag geh’n, En vragen hoe het daar wel gaat,
Mein Herz? Mijn hart?
24 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 25

14 Der greise Kopf 14 Het grijze hoofd 15 Die Krähe 15 De kraai

Der Reif hatt’ einen weißen Schein De rijp had ‘s nachts een witte schijn Eine Krähe war mit mir ‘n Zwarte kraai was in mijn spoor
Mir übers Haar gestreuet; Mij over ‘t haar geweven; Aus der Stadt gezogen, Uit de stad getogen,
Da glaubt’ ich schon ein Greis zu sein Daar dacht ik al stokoud te zijn Ist bis heute für und für Heeft tot heden steeds maar door
Und hab’ mich sehr gefreuet. En was dat graag gebleven. Um mein Haupt geflogen. Rond mijn hoofd gevlogen.

Doch bald ist er hinweggetaut, Doch weldra is hij weggedooid, Krähe, wunderliches Tier, Kraaitje, wonderlijk klein dier,
Hab’ wieder schwarze Haare, Mijn haar is zwart weer, kijk maar. Willst mich nicht verlassen? Moet ik je verjagen?
Daß mir’s vor meiner Jugend graut – Ik ben weer in mijn jeugd gekooid - Meinst wohl, bald als Beute hier Denk je, straks als buit van hier,
Wie weit noch bis zur Bahre! Hoe ver nog naar mijn lijkbaar! Meinen Leib zu fassen? Aan mijn lijf te knagen?

Vom Abendrot zum Morgenlicht Van avondrood tot morgenlicht Nun, es wird nicht weit mehr geh’n Wees gerust, het eind komt gauw,
Ward mancher Kopf zum Greise. Schijnt menig hoofd te grijzen. An dem Wanderstabe. ‘k Nader al de haven.
Wer glaubt’s ? und meiner ward es Is ‘t waar? Het mijne werd niet licht Krähe, laß mich endlich seh’n Kraai, blijf jij mij eind’lijk trouw,
nicht In zoveel dagen reizen! Treue bis zum Grabe! Tot ik ben begraven!
Auf dieser ganzen Reise!
26 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 27

16 Letzte Hoffnung 16 Laatste hoop 17 Im Dorfe 17 In het dorp

Hie und da ist an den Bäumen Hier en daar zie ‘k aan de bomen Es bellen die Hunde, es rasseln die Hier blaffen de honden en ramm’len
Manches bunte Blatt zu seh’n, Wat verkleurde blaadjes staan, Ketten; de ketens;
Und ich bleibe vor den Bäumen En ik blijf dan voor de bomen Es schlafen die Menschen in ihren Hier slapen de mensen met kalme
Oftmals in Gedanken steh’n. Dikwijls in gedachten staan. Betten, gewetens,
Träumen sich manches, was sie nicht Dromen zich dingen die ze ontberen,
Schaue nach dem einen Blatte, Kijk dan naar dat ene blaadje, haben, ‘t Goed en het kwaad moeten hen
Hänge meine Hoffnung dran; Hang er al mijn hoop aan op. Tun sich im Guten und Argen erlaben; amuseren.
Spielt der Wind mit meinem Blatte, Speelt de wind dan met mijn blaadje,
Zittr’ ich, was ich zittern kann. Beef ik als een draadjespop. Und morgen früh ist alles zerflossen. En morgen vroeg zijn weg al die
Je nun, sie haben ihr Teil genossen dromen,
Ach, und fällt das Blatt zu Boden, Valt dat blad, ach, naar beneden, Und hoffen, was sie noch übrig ließen, Nou ja, zij zijn niets tekort gekomen
Fällt mit ihm die Hoffnung ab; Valt daarmee mijn hoop ook af. Doch wieder zu finden auf ihren Kis- En hopen wat zij nog overlieten
Fall’ ich selber mit zu Boden, Ik val zelf mee naar beneden, sen. Toch straks op hun kussen opnieuw te
Wein’ auf meiner Hoffnung Grab. Ween, mijn hoop ligt daar in ‘t graf. genieten.

Bellt mich nur fort, ihr wachen Blaf mij maar weg, jullie, wakk’re
Hunde, honden,
Laßt mich nicht ruh’n in der Schlum- Gun mij geen rust, al dat slapen is
merstunde! zonde!
Ich bin zu Ende mit allen Träumen. Ik heb gebroken met alle dromen:
Was will ich unter den Schläfern Wat blijf ik onder de slapers komen?
säumen?
28 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 29

18 Der stürmische Morgen 18 De stormachtige morgen 19 Täuschung 19 Begoocheling

Wie hat der Sturm zerrissen De storm heeft van de hemel Ein Licht tanzt freundlich vor mir her, Een licht danst vriend’lijk voor mij
Des Himmels graues Kleid! Het grauwe kleed verscheurd! Ich folg’ ihm nach die Kreuz und weg,
Die Wolkenfetzen flattern De wolkenflarden strijden, Quer; Ik loop het na langs heg en steg;
Umher im matten Streit. Door reuzen rondgesleurd. Ich folg’ ihm gern und seh’s ihm an, Ik volg het graag en weet geheid,
Daß es verlockt den Wandersmann. Dat het een zwervend man verleidt.
Und rote Feuerflammen En rode, vuur’ge vlammen
Zieh’n zwischen ihnen hin; Schieten daar tussendoor. Ach! wer wie ich so elend ist, Ach, wie als ik elk uitzicht mist,
Das nenn’ ich einen Morgen Dat noem ik pas een morgen, Gibt gern sich hin der bunten List, Geeft graag zich over aan de list
So recht nach meinem Sinn! Zo stel ik mij die voor! Die hinter Eis und Nacht und Graus, Die achter ijs en nachtgespuis
Ihm weist ein helles, warmes Haus. Hem wijst een licht, gezellig huis.
Mein Herz sieht an dem Himmel Mijn hart ziet aan de hemel
Gemalt sein eig’nes Bild - Zijn eigen lot verbeeld. Und eine liebe Seele drin. - En dan zo’n lieve vrouw daarin. -
Es ist nichts als der Winter, Niets anders dan de winter, Nur Täuschung ist für mich Gewinn! Illusie is mijn laatst gewin.
Der Winter kalt und wild! De winter, koud en wild!
30 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 31

20 Der Wegweiser 20 De wegwijzer 21 Das Wirtshaus 21 De herberg

Was vermeid’ ich denn die Wege, Wat vermijd ik dan de wegen, Auf einen Totenacker Tot op een dodenakker
Wo die ander’n Wand’rer geh’n, waar de andere wandelaars gaan, Hat mich mein Weg gebracht; heeft mij mijn tocht gebracht.
Suche mir versteckte Stege, zoek voor mij verborgen paadjes Allhier will ich einkehren, Hier wil ik wel verblijven,
Durch verschneite Felsenhöh’n? door met sneeuw bedekte rotstop- Hab ich bei mir gedacht. heb ‘k bij mijzelf gedacht.
pen?
Ihr grünen Totenkränze Ja, groene dodenkransen,
Habe ja doch nichts begangen, Heb toch2 niets begaan Könnt wohl die Zeichen sein, misschien is dit je zin:
Daß ich Menschen sollte scheu’n, - waardoor ik mensen zou moeten Die müde Wand’rer laden roep moede zwervers binnen,
Welch ein törichtes Verlangen mijden, Ins kühle Wirtshaus ein. de koele herberg in.
Treibt mich in die Wüstenei’n? welk een dwaas verlangen
drijft me in de woestenijen? Sind denn in diesem Hause Is dan in deze herberg
Die Kammern all’ besetzt? voor mij geen meter grond?
Weiser stehen auf den Straßen, Wegwijzers staan op de straten, Bin matt zum Niedersinken, Mijn krachten zijn ten einde,
Weisen auf die Städte zu. wijzen naar de steden, Bin tödlich schwer verletzt. ‘k ben dodelijk gewond.
Und ich wandre sonder Maßen en ik wandel zonder mate,
Ohne Ruh’ und suche Ruh’. zonder rust, en rust zoekend. O unbarmherz’ge Schenke, O harteloze gastheer,
Doch weisest du mich ab? wijs jij me toch nog af?
Einen Weiser seh’ ich stehen Een wegwijzer zie ik staan Nun weiter denn, nur weiter, Vooruit dan maar, nog verder,
Unverrückt vor meinem Blick; onverzettelijk voor mijn blik, Mein treuer Wanderstab! mijn trouwe wandelstaf!
Eine Straße muß ich gehen, een straat moet ik nemen,
Die noch keiner ging zurück. die nog niemand terugging.
32 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 33

22 Mut 22 Moed 23 Die Nebensonnen 23 De bijzonnen

Fliegt der Schnee mir ins Gesicht, Vliegt de sneeuw me in het gezicht, Drei Sonnen sah ich am Himmel Drie zonnen zag ik hoog boven d’
Schüttl’ ich ihn herunter. schud ik het naar beneden. steh’n, aard,
Wenn mein Herz im Busen spricht, Als mijn hart in de borst1 spreekt, Hab’ lang und fest sie angeseh’n; Heb lang en vast ze aangestaard;
Sing’ ich hell und munter. zing ik helder en monter. Und sie auch standen da so stier, En zij ook stonden star op rij,
Als wollten sie nicht weg von mir. Als wilden zij niet weg van mij.
Höre nicht, was es mir sagt, Hoor niet wat het me zegt,
Habe keine Ohren; heb geen oren. Ach, meine Sonnen seid ihr nicht! Ach, nee, mijn zonnen ben je niet!
Fühle nicht, was es mir klagt, Voel niet wat het me klaagt, Schaut ander’n doch ins Angesicht! Beschijn maar wie je liever ziet!
Klagen ist für Toren. klagen is voor dwazen. Ja, neulich hatt’ ich auch wohl drei; Ja, onlangs had ‘k er ook wel drie;
Nun sind hinab die besten zwei. Maar twee zijn weg, de beste, zie.
Lustig in die Welt hinein Vrolijk de wereld in
Gegen Wind und Wetter! tegen wind en weer; Ging nur die dritt’ erst hinterdrein! Ging maar de derde ‘r achteraan!
Will kein Gott auf Erden sein, Wil geen god op aarde zijn, Im Dunkel wird mir wohler sein. In ‘t donker zal ‘t mij beter gaan.
Sind wir selber Götter!
34 Kunst aan de Dijk Kortenhoef Kunst aan de Dijk Kortenhoef 35

24 Der Leiermann 24 De draaiorgelman Sponsors, vrienden en donateurs Kunst aan de Dijk Kortenhoef

Drüben hinterm Dorfe Ginds achter het dorp Word Vriend, Sponsor of Donateur Postbus 100
van Kunst aan de Dijk Kortenhoef! 1243 ZJ Kortenhoef
Steht ein Leiermann staat een draaiorgel-man,
Und mit starren Fingern en met starre vingers 06 - 30 94 68 40
Dreht er was er kann. draait hij, wat hij kan, Dankzij de bijdragen van een aantal info@kunstaandedijk.nl
vaste sponsors kan Kunst aan de Dijk www.kunstaandedijk.nl
Barfuß auf dem Eise blootvoets op het ijs Kortenhoef ieder jaar weer talenten
Wankt er hin und her wankelt hij heen en weer, uitnodigen en topkwaliteit leveren.
IBAN NL61 ABNA 0434 7965 30
Und sein kleiner Teller en zijn kleine schoteltje KvK 41192923
Bleibt ihm immer leer. blijft altijd leeg. Als donateur helpt u Kunst aan de btw NL810419786B02
Dijk om een hoogwaardig cultureel
Keiner mag ihn hören, Niemand wil hem horen, aanbod in Kortenhoef in stand te
Keiner sieht ihn an, niemand kijkt hem aan, houden. Donateurs ontvangen kor-
Und die Hunde knurren en de honden grommen ting op de toegangsprijs van al onze
Um den alten Mann. naar de oude man, evenementen.

Und er läßt es gehen, en hij laat het gaan alles, Vrienden kunnen een passende
Alles wie es will, hoe het wil, afspraak maken met vice-voorzitter
Dreht, und seine Leier draait, en zijn orgel Anne Wertheim.
Steht ihm nimmer still. staat nooit stil.
aanmelding of meer informatie:
Wunderlicher Alter! Wonderlijke oude, info@kunstaandedijk.nl
Soll ich mit dir geh’n? zal ik met je gaan? of via
Willst zu meinen Liedern Wil je bij mijn liederen www.kunstaandedijk.nl
Deine Leier dreh’n? je orgel draaien?

You might also like