You are on page 1of 29

Samenvatting toetsvragen Heelkunde

Vaatchirurgie
● Volgorde van ontspringen uit aorta boog: truncus brachiocephalicus, a. carotis communis
sinistra, a. subclavia sinistra, a. intercostales.
o Truncus brachiocephalicus splitst in a. subclavia dextra en a. carotis communis dextra.
● Volgorde van ontspringen uit aorta abdominalis: truncus coeliacus, a. mesenterica superior, a.
renalis en a. mesenterica inferior.
o Aftakkingen van de aorta abdominalis op volgorde:
▪ truncus coeliacus
● heeft 3 hoofdtakken: a. gastrica sinistra, a. splenica en a. hepatica communis
● Maag, lever, milt en bovenste deel duodenum en pancreas staart
▪ a. mesenterica superior (t.h.v. wervel L1)
● Onderste deel duodenum, kop van de pancreas, jejunum, ileum en colon tot linker
colonflexuur
▪ a. renalis links + rechts
▪ a. testicularis/ovarica
▪ a. mesenterica inferior (t.h.v. wervels L3/4)
● Colon descendens, sigmoïd en bovenste deel rectum
Daarna bifurcatie in a. iliaca communis links + rechts.
o A. iliaca communis → a. iliaca interna + externa
o A. iliaca externa → a. femoralis → a. femoralis superficialis + profunda
o A. femoralis superficialis → a. poplitea
(het is dus ook zo dat de v. femoralis superficialis afkomstig is vanaf de v. poplitea)

● Bij verdenking aorta ruptuur t.h.v. de a. subclavia (of onder de clavicula) is CT-angio (CT-scan)
het onderzoek van 1e keus.
● Bij verdenking geruptureerd abdominaal aneurysma van de aorta is een echo 1e keus.
● De a. femoralis is een voortzetting van de a. iliaca externa.
● De v. splenica loopt over in de v. porta.
● De a. mesenterica superior verzorgd het grootste gedeelte van de darm.
● De arteria mesenterica superior kruist ventraal de linker vena renalis.
● Een embolie door atriumfibrilleren kan leiden tot trombose van de a. mesenterica superior.
● De a. mesenterica superior is het meest gevoelig voor occlusie. Het is vaak een embolie die
vastloopt in de eerst 5 cm. Hierdoor kan acute darmischemie ontstaan.
● Er wordt een foto van laparotomie laten zien met stukken zwarte darm. Hier is een
mesenteriaal trombose te zien. Maar ook ischemie dunne darm (ileum).
● Alcoholabuses is geen oorzaak van een aneurysma of aortadissectie.
● Alcohol is geen risicofactor voor een AAA.
● Angina pectoris behoort niet tot de differentiaal diagnose bij iemand met een positieve familie
anamnese voor aneurysma.
● Een AAA ligt meestal onder/caudaal van de a. renalis.
● Rugpijn met collaps passen het meest bij een geruptureerd AAA.
● Een AAA moet geopereerd worden bij een diameter van meer dan 6 cm.
● Bij een uitbreiding van 5mm van het aneurysma is er een indicatie tot opereren.
● Een aneurysma groeit gemiddeld 5mm (10%) per jaar.
● 50% van de AAA’s kun je endovasculair behandelen.
● CT-angio is het beste beeldvormend onderzoek bij een AAA.
● Een electieve behandeling van een AAA vind plaats op een gemiddelde leeftijd van 70 jaar.
● Een aorta abdominalis ruptuur bloed meestal niet intraperitoneaal, maar retroperitoneaal.
● Want de aorta abdominale ligt retroperitoneaal.
● Aneurysmata van de arteria iliaca externa komen het minst vaak voor.
● De meest voorkomende plaats van een perifere aneurysma is a. poplitea.
● Aorta dissectie type A wordt behandeld met chirurgie. Type B primair medicamenteus.
o Type A dissectie → In aorta ascendens, met risico op ruptuur van pericardium,
aortaklepinsufficiëntie en harttamponade.
o Type B dissectie → Aorta descendens.

● Een ulcus op de mediale malleolus wordt waarschijnlijk veroorzaakt door veneuze


insufficiëntie. Diabetes is een belangrijke risicofactor.
● Een ulcus bij een veneus probleem komt het meest voor op het mediale onderbeen.
● De meest voorkomende oorzaak van oedeem aan het been is veneuze insufficiëntie.
● Nachtelijke kuitkrampen passen bij veneuze insufficiëntie.
● Een ulcus op de metatarsalephalangen (MTP) is vaak neuropatisch.
● Meest voorkomende oorzaak van veneuze insufficiëntie is DVT.
● Enkele jaren na DVT kan veneuze insufficiëntie ontstaan.
● Na een doorgemaakt DVT ontwikkeld (onbehandeld) 25% van de patiënten na 5 jaar een PTS
(post trombotisch syndroom). Klachten zijn pijn in de kuit/het hele been, oedeemvorming en
vermoeidheid. Steunkous direct na DVT verminderd het aantal gevallen van PTS met 50%.
● Een zittend beroep is geen risicofactor voor DVT.
● Kanker is wel een risicofactor voor DVT.
● Kans op DVT wordt niet verhoogd door overvulling.
● Ook hypertensie is geen risico voor het optreden van DVT en longembolie.
● Hypertensie past niet bij de triade van Virchow. Hiertoe behoren wel:
o Beschadiging van de vaatwand, stase van bloed en hypercoagulabiliteit van het bloed.
● Bij verdenking op een DVT wordt er met echo gekeken. Als de vene nog wel comprimeerbaar
(samendrukbaar) is, maar de arterie niet, dan is hier geen sprake van DVT.
o Want bij DVT is de vene niet samendrukbaar door de trombus die erin zit.
● Varices komen het vaakst antero mediaal voor (daar loopt de vena saphena magna). De vena
saphena parva loopt op de kuit. Beide zijn oppervlakkige stamvenen.
● De terugstroom van bloed van de vena saphena magna en parva wordt niet ondersteund door
spierbewegingen. De spierbewegingen maken het diep veneuze systeem leeg. Als de spieren
weer ontspannen wordt er vanuit de VSM en VSP (oppervlakkig systeem) bloed aangezogen
naar het diep veneuze systeem. Dus indirect worden VSM en VSP geholpen door de
spierbewegingen.
● De juiste volgorde van vaten van lateraal naar mediaal is: v. parva, v. perforantes, v. femoralis
● Onderzoek van de venen wordt vaak gedaan middels duplex.
● De uitgebreidheid van de veneuze insufficiëntie kan met duplex worden bepaald.

● De zin: in tegenstelling tot arteriële claudicatio gaat neurogene claudicatie pas over als je gaat
zitten, klopt niet. Beide vormen van claudicatio gaan over als je gaat zitten. Maar arteriële
claudicatio gaat ook over als je even stil blijft staan en neurogene niet. Voor neurogene
claudicatio is het belangrijk dat je je rug bolt (dus gaat zitten, fietsen of trap oploopt).
● Het is onjuist dat neurogene claudicatio voorbij gaat in rust.
● Een claudicant heeft binnen 10 jaar 10% kans op een amputatie.
● Kramp tijdens het lopen die in rust verdwijnt en zwakke pulsatie aan a. femoralis wijzen op
arteriële claudicatio intermittens. Dit wordt in eerste instantie conservatief behandeld, o.a.
door middel van looptraining.
● Claudicatio intermittens kan in stadia worden verdeeld volgens Fontaine. Pas bij stadium 3 en
4 (rustpijn en weefselverlies) worden invasieve behandelingen toegepast.
o Stadium I → Geen klinische symptomen
o Stadium II → Inspanningsgebonden klachten die verdwijnen in rust
o Stadium III → Naast inspanningsgebonden klachten ook ischemische rustpijn
o Stadium IV → Door dusdanige ischemie kunnen necrotische plekken ontstaan.
● Nachtelijke pijn en niet genezende ulcers wijzen op fontaine stadium IV.
● Met de enkel arm index (EAI) kan worden gekeken of de doorbloeding van de benen goed is.
Een normale enkel arm index ligt tussen de 0.9-1.3
o >1.3 is suggestief voor calcificaties
o <0.9 is suggestief voor occlusie
▪ 0.5-0.9 = claudicatio intermittens
▪ <0.4 = rustpijn
▪ <0.15 = bedreigd been
● EAI >1,5 maar duidelijk tekenen van ischemisch been. De oorzaak van de hoge EAI is
verkalking.
● Als er tijdens het meten van enkel arm index in rust geen afwijking te vinden is, maar iemand
heeft wel typisch claudicatio intermittens klachten, dan wordt de enkel arm index na
inspanning herhaalt. Als de waarde dan >0.15 gedaald is, is er sprake van een significante
obstructie en moet er behandeld worden.
● De enkel arm index wordt hoger bij een obstructie van de a. brachialis beiderzijds, want dit
zorgt voor een lagere bloeddruk aan de armen en dus wordt de bloeddruk van de enkels
gedeeld door een kleiner getal.

● Pijn in een been door arteriële insufficiëntie wordt erger bij inspanning.
● Arterieel vaatlijden geeft een zeurende pijn.
● De test van Buerger is een test voor arteriële insufficiëntie.
o Hierbij wordt het been in 60-90 graden geheven en wordt er gedurende 2 min flexie en
extensie in de enkel uitgevoerd. Bij arteriële insufficiëntie wordt de voetzool kadaverbleek
omdat de arteriële druk te laag is om de voetzool te bereiken.
● Dat de voet bij optillen wit wordt en bij afhangen rood, past bij arteriële insufficiëntie. Daarom
hangen deze mensen hun voet het liefst naar hun bed ’s nachts.
● Een acute arteriële afsluiting van een been kan lijken op een verlamming.
● Pyrexia (koorts) past niet bij acuut arterieel afsluiten.
o Klinische symptomen van arteriële afsluiting (de 5 P’s):
▪ Pain = hevige pijn
▪ Pallor = bleekheid
▪ Pulselessness = geen perifere pulsaties
▪ Paralysis = verlies van motorische functie
▪ Paresthesia = verlies van sensorische functie
● Acute arteriële afsluiting door embolie geeft meer klachten als door trombus. Want bij een
trombus vormt zich een stolsel waar al een vaatafwijking was en zijn er vaak al collateralen
etc. gevormd. Bij een embolie komt de bloedprop van elders en loopt vast in een voorheen
gezond bloedvat. Er zijn dan geen collateralen en de ischemie (en pijn) is ernstiger.

● Na een bypassoperatie van de a. femoralis/poplitea wordt met echo-doppler gekeken of de


bypass goed open is.

● Erectieklachten en geen pulsaties in de liezen past bij het syndroom van Leriche. Hierbij is er
occlusie van de aorta ter hoogte van de bifurcatie.
● Claudicatio intermittens, incontinentie, koude handen en voeten → syndroom van leriche.

● Complicaties na een carotis operatie hangen vooral af van het cardiovasculaire lijden voor de
operatie.
● 1e keus onderzoek om een stenose in de a. carotis te diagnosticeren is niet carotis angiografie.
Dit wordt vaak gedaan met duplex echografie.
● De luidheid van de carotissouffle zegt niets over de grootte van de stenose.
● De cerebrale bloedstroom neemt kritisch af als een stenose in de a. carotis het lumen
vernauwd met meer dan 70%.
o A. carotis communis takt af van de aorta en splitst in a. carotis interna en externa. De
interna verzorgt de bloedtoevoer naar de hersenen en de externa de bloedtoevoer naar
nek en gezicht.
● Als een patiënt bemoeilijkte spraak en krachtsverlies in zijn rechter arm heeft, dan zit het
probleem in de linker a. carotis communis.

● INR is de mate van stolbaarheid van het bloed. Iemand die geen antistolling gebruikt heeft een
INR van 1,0. Hoe hoger de INR is, hoe langzamer het bloed stolt (bloed is te dun). Hoe lager
de INR is, hoe sneller het bloed stolt (bloed is te dik).
● Bij iemand met een INR van 4 is het bloed dus te dun (kans op bloedingen). Je kunt de INR
omlaag krijgen (bloed dikker maken) door Vitamine K infuus te geven of protrombine complex
(dit als snelle actie gewenst is). Beide zijn antagonisten van de coumarine derivaten die
gebruikt worden om het bloed te verdunnen.
● Stollingsfactoren II, VII, IX en X zijn afhankelijk van vitamine K.

Infectie en wondleer
● Schimmels zijn niet prokaryoot, maar eukaryoot want zij bevatten een celkern.
● Parasieten kunnen zowel eencellig als meercellig zijn.
● E. coli is een gramnegatieve bacterie (staaf).
● E. coli en pseudomonas zijn gram negatieve bacteriën en dus werkt pencilline niet.
● Shigella is gram negatief.
● Clostridium is geen gramnegatieve bacterie maar een grampositieve.
● Listeria is een grampositieve staafvormige bacterie.
● Gram-negatieve bacteriën (staven) zijn niet gevoelig voor penicilline.
● Gram-negatieve staven zijn ongevoelig voor B-lactampenicillinen.
● Gram-negatieve bacteriën hebben een membraan dat primair bestaat uit lipopolysaccharide
(LPS).
● Gram-negatieve bacteriën loopt men het vaakst op in het ziekenhuis.
● Een nosocomiale infectie is een infectie opgelopen in het ziekenhuis.
● Stafylokokken en streptococcen worden tot de gram-positieven gerekend.
● De beste behandeling voor een stafylokok is flucloxacilline.
● De beste behandeling voor staphylococcus aureus is flucloxacilline.
● De beste behandeling bij MSSA is flucloxacilline.
● De beste behandeling bij MRSA is vancomycine.
● Gentamycine en tobramycine behoren tot de antibioticumgroep aminoglycosiden.
● Aminoglycosiden werken niet voor anaerobe bacteriën.
● Blefaritis (ooglidrandontsteking) wordt veroorzaakt door staphyloccocus aureus.
● Erysipelas wordt niet veroorzaakt door staphylococcus Aureus maar door een streptokok,
bijvoorbeeld streptococcus pyogenes.
● Bij erysipelas vind je een scherp begrensde vuurrode plek die vaak pijnlijk is en warm
aanvoelt. Het komt het vaakst voor aan de benen (soms in het gezicht). De patiënten voelen
zich vaak ziek en hebben koorts.
● Erysipelas kan behandeld worden met benzylpenicilline.
● Clostridium veroorzaakt gasgangreen.
● Impetigo (krentenbaar) kan door zowel staphylococcus aureus als streptococcus pyogenes
veroorzaakt worden. Maar vaker staph aureus.
● Staphylokokken zijn de meest waarschijnlijke veroorzaker van een infectie van een katheter.

● Een wond kan primair (direct) genezen (bijv. de chirurgisch gesloten wond) of secundair
genezen (opgelaten en door contractie en epithelialisatie uit zichzelf geneest).
● Bij primaire wondgenezing komt geen granulatie voor.
● Herstructurering hoort niet bij de eerste fase van de wondgenezing. Wondgenezing bestaat uit
een aantal fasen:
o Inflammatie fase → Dag 1-2, Vasoconstrictie, ontstekingscellen naar de wond, vorming
van voorlopig matrix (zorgt voor spanning van de wond en dus enige contractie).
o Proliferatiefase → Dag 3-28, Celdeling en differentiatie van cellen, angioneogenese
(nieuwvorming bloedvaatjes), collageen synthese, epitheelvorming en aanzet tot
definitieve matrix. Fibroblasten vormen zich om tot myofibroblasten (vermogen tot
contraheren).
o Remodelleringsfase → Vanaf dag 29, Oriëntatie en organisatie van collageenfibrillen,
rijping van definitieve matrix en toename van wondsterkte.
● Rubor en calor (roodheid en warmte) ontstaan door hyperemie (versterkte doorbloeding).
● Oude leeftijd vertraagd de wondgenezing het meest. Daarnaast kan RA de wondgenezing ook
vertragen aangezien je bij RA vaak corticosteroïden gebruikt en deze de wondgenezing
vertragen.
● Bij een abces zijn veel macrofagen aanwezig. Een abces is de aanwezigheid van pus in een
van te voren niet bestaande holte in het lichaam. Het wordt voornamelijk veroorzaakt door
stafylokokken en streptokokken.

● Instrumentaria wordt ontsmet tegen sporen door de methode sterilisatie. Alleen sommige
gram-postieve bacteriën kunnen sporen vormen.
● De stelling: Alcohol itt Chloorhexidine kan endosporen van bacteriën wegnemen, is onjuist.
● Clostridium difficile is een normaal in de darm voorkomende bacterie. Er kan overgroei
ontstaan door antibiotica gebruik. Overgroei van deze bacterie kan leiden tot
pseudomembraneuze colitis → Waterige/bloederige diarree, buikkrampen, koorts en
leukocytose. Dus bij een 32 jarige vrouw met deze klachten en bacterie overgroei is de
pseudomembraneuze colitis waarschijnlijk veroorzaakt doordat ze ceftazidim slikt tegen een
urineweginfectie.
● Trimetoprim is (na nitrofurantoïne) het antibioticum van eerste keus bij een ongecompliceerde
urineweginfectie.
● De verschijnselen van pseudomembraneuze colitis zijn laaggradige koorts en waterige diarree
(soms bloederig).
● Vitamine C deficiëntie is geen bijwerking van antibiotica. Ototoxiciteit, nefrotoxiciteit en pseudo
membraneuze colitis zijn wel bijwerkingen en ook kunnen er tekorten van vitamine B en K
ontstaan.
● Primaire peritonitis is een diffuse bacteriële peritonitis die ontstaat uit een focus die buiten de
buikholte ligt. De bacteriën worden hematogeen verspreid.
● Secundaire peritonitis ontstaat door een defect in een abdominaal visceraal orgaan door
ontsteking, perforatie of ischemie.
● Bij een secundaire peritonitis worden de enterokokken species gekweekt.
● Bij een secundaire peritonitis wordt enterobacter gekweekt.
● Bij peritonitis hoor je bij auscultatie niets. De buik is doodstil.
● Een groep B hemolytische streptokok geeft geen rheuma en glomerulonefritis, maar groep A.

● Blaren en ontvellingen met een ongestoorde capillaire refill passen bij een tweede graads
brandwond.
● Gradering van brandwonden:
o Eerste graads = Epidermale verbrand. Slecht erytheem (roodheid) van de huid. De
inwerking van de hete/chemische stof heeft niet tot weefselverval maar tot een
ontstekingsreactie geleid.
o Tweede graads = Blaarvorming en als de blaar loslaat komt de dermis à vue. Ook een
roze, vochtig-glanzend oppervlak met een snelle capillaire refill duidt op een 2e graads
huiddefect.
o Diep tweede/Derde graads = Dof/bleek oppervlak met trage capillaire refill.
● Als 15% van de huid verbrand is, is er een grote kans op hypovolemie. Er moet dan i.v. vocht
worden toegediend om shock te voorkomen.
● De hoeveelheid verbrande huid wordt berekend met de regel van 9. Een arm + been = 27%.
o Hoofd = 9%
o 1 Arm = 9%
o 1 Been = 18%
o Romp (voor en achter) = 36%
o Schaamstreek = 1%
● Als iemand z’n arm en de ventrale zijde van de romp is verbrand, is het percentage verbrand
oppervlak 27% (arm 9%, ventrale zijde romp 18%).
● Verbranding door heet water leidt tot een diepere verbranding dan door heet vet.
● Bij brandwonden wordt wel eens antibiotica gegeven tegen e. coli en pseudomonas
(aeruginosa).

● Het percentage wondinfecties na een colonoperatie bedraagt 10%.


● Een geïnfecteerde wond moet je openen en spoelen.
● Afhankelijk van de kleur van de wond moet je deze behandelen:
o Zwarte wond = Débridement (necrose verwijderen omdat dit een voedingsbodem voor
bacteriën is en dus de kans op wondinfectie vergroot).
o Gele wond = Reinigen (de wond moet ontdaan worden van het gele beslag en overtollig
wondvocht en vervolgens geheel opgevuld worden om vochtpockets te voorkomen).
o Rode wond = Beschermen (juist vochtig houden en zorgen dat het verband niet aan de
wond plakt).
● Een rode wond zal volgens de classificatie het snelst herstellen.
● Bij een barstwond doe je débridement en approximerende hechtingen. Een barstwond heeft
vaak necrose en is dan dus een zwarte wond.
● Wonddehiscentie is het uitelkaar gaan van de naden (wondranden).

● Humorale immuniteit zorgt voor: bescherming tegen bacteriën, neutraliseren van toxinen en
voorkomen van (her)infectie van virussen. Deze B-lymfocyten kunnen differentiëren tot
plasmacellen en grote hoeveelheden antilichamen uitscheiden die het antigeen aanpakken.
● Bij 38,0 graden is er sprake van koorts.
● Temp 38,5, ademfrequentie 30/min, pols 70/min en leukocytengetal 13.000/mm3 → SIRS.
SIRS staat voor systemic inflammatory response syndrome.
o Criteria voor SIRS zijn minimaal 2 van de volgende kenmerken:
▪ Lichaamstemp ≥38˚ of ≤36˚
▪ Tachycardie >90/min
▪ Tachypnoe >20/min
▪ Leukocyten <4x109/L of >12x109/L of >10% staafkernigen
● De meest voorkomende oorzaak voor een chirurgische sepsis is darmperforatie.

● Van het absorberend verband zijn steriele gazen het goedkoopst en vac-systeem het duurst.
● Schuimverband en hydrofiber kunnen het meeste absorberen.
● Schuimverband kleeft het minst aan de wond.

Abdominale chirurgie
● Bij echografie wordt gebruik gemaakt van hoogfrequente geluidsgolven.
● Op een MRI zal de kleur van het bot niet wit zijn, maar juist zwart (net als lucht). Gebieden
waar vocht zit kleuren wit aan.

● CT-scan is het onderzoek van 1e keus bij een acute buik. Maar er is ook een vraag dat er alleen
een blanco CT tussen staat, dan moet je voor echo kiezen.

● Er wordt een X-thorax laten zien waarbij lucht onder het diafragma zichtbaar is. Dit ontstaat
door perforatie van een hol orgaan.
● Bij een geperforeerde ulcus pepticum is een X-abdomen het onderzoek van 1e keus. Er wordt
dan specifiek gelet op vrij lucht onder de diafragmakoepels. Bij L.O. kan leverdemping
verdwenen zijn en is er vrijwel geen peristaltiek te horen.
● Bij lichamelijk onderzoek bij een geperforeerd ulcus pepticum is leverdemping opgeheven.
● Bij een geperforeerd ulcus pepticum wordt geen gastroscopie uitgevoerd, want hiervoor moet
je de maag opblazen met lucht en dit kan niet want dit stroomt dan (samen met maaginhoud)
door de perforatie naar de peritoneale ruimte.
● Plankharde buik, oppervlakkige ademhaling en vervoerspijn met in de VG al een jaar lang
herhaaldelijk buikpijn. Nu schouderpijn en buikpijn → geperforeerd ulcus duodeni.
● Bij een geperforeerd ulcus pepticum is sprake van acute pijn.
● Een ulcus pepticum geeft een borende buikpijn.
● Ulcera van de maag ten gevolge van h. pylori komen het vaakst voor in het antrum van de
maag.
● Ulcuslijden is de meest voorkomende oorzaak van GI-bloedingen.
● Het is niet waar dat bij kolonisatie met een helicobacter pylori 70-80% van de patiënten een
ulcus pepticum ontwikkeld. Dit aantal ligt vele malen lager.
● Het is niet waar dat van alle mensen met een h. pylori 50% een ulcus pepticum krijgt.
● Maar als je een ulcus pepticum hebt, wordt 95% hiervan veroorzaakt door h. pylori.
o Als je h. pylori hebt, krijg je dus lang niet altijd een ulcus pepticum. Maar als je een ulcus
pepticum hebt, is de kans heel groot dat dit door h. pylori veroorzaakt is.
● Misselijkheid, anorexi, epigastrische pijn die verergert bij (tijdens) voedselinname passen bij
peptische ulcus van de maag.
o Ulcus duodeni geeft juist hongerpijn en nachtelijke pijn.
● IF (intrinsic factor) wordt geproduceerd in de maag.
● Als een patiënt door een maagresectie geen intrinsic factor meer produceert, krijgt de patiënt
een vitamine B12 tekort.

● De definitie van strangulatie = obstructie met afklemming van de bloedtoevoer.


● Strangulatie = ischemie door obstructie van de bloedvaten.
● Ook bij verdenking op een gestranguleerde darm is X-BOZ (buikoverzichtsfoto) het beste
onderzoek.
o Bij een gestranguleerde darm is de bloedvoorziening gecompromitteerd door beknelling of
torsie waardoor acute ischemie van het betrokken darmdeel optreed.
● Bij verdenking op een strangulatie doe je direct een laparotomie.
● De diagnose strangulatie wordt het best bevestigd met laparotomie.
● Bij een mediane laparotomie ga je door de linea alba.

● Een carcinoom is de meest voorkomende oorzaak van een dikke darm obstructie. Deze tumor
bevind zich vaak in het linker colondeel en dan met name in het sigmoïd.
o Naast een carcinoom wordt een darmobstructie vaak veroorzaakt door postoperatieve
adhesies. Maar hiervoor moeten er dus eerdere (buik)operaties zijn geweest. Bij iemand
die nog nooit in het ziekenhuis geweest is, wordt de obstructie dus waarschijnlijk
veroorzaakt door een maligniteit.
● Braken is het minst waarschijnlijk bij een lage darmobstructie.
● Het Ogilvie syndroom is een acute pseudo obstructie van het colon ascendens. Het ontstaan
vooral bij oudere mensen die psychofarmaca gebruiken. Er treedt een passagebelemmering
van het colon op zonder dat er een anatomisch substraat gevonden wordt. Er wordt gedacht
dat de darmzenuwen niet meer goed werken.
● De meest voorkomende oorzaak van een dunne darm ileus is een streng (bride). Dit ontstaat
door postoperatieve adhesievorming. Een ileus gaat gepaard met snel progressieve buikpijn,
misselijkheid en braken.
● Na een OK in de onderbuik is er meer kans op strengvorming.
● Bij een paralytische ileus hoor je geen darmgeluiden.
● Bij een carcinoom zie je het vaakst bloedverlies per anum zonder klachten.
● Er zijn grote geografische verschillen in incidentie van volvulus. Dit is 10% in de westerse
landen en 50-80% in Zuid-Amerikaanse landen en Afrika.
o Een asielzoeker uit Angola met obstipatie en opgezette buik → volvulus.
● Vooral het colon sigmoïdeum is gevoelig voor een volvulus.
● De voorkeursplek van een volvulus is het sigmoïd colon.
● Een sigmoïd volvulus wordt behandeld door middel van tube inbrengen en desoufflatie. Bij een
volvulus is een gedeelte van de darm om zichzelf heen gedraaid.
● In >50% van de gevallen recidiveert een volvulus na behandeling met endoscopie met
desoufflatie.
● Het diagnostische beleid bij verdenking op een volvulus van het sigmoïd is X-BOZ. Op zo’n
X-BOZ zie je een sterke uitzetting van de dikke darm die caudaal puntvormig eindigt thv de
volvulus.
● Een invaginatie bij een jong kind heeft vaak een virale oorzaak.
o Doordat lymfeklieren opzwellen denk de naastgelegen darm dan dit darminhoud is en
maakt peristaltische bewegingen waardoor invaginatie ontstaat. Voorafgaand aan de
invaginatie is er vaak een bovenste luchtweg infectie geweest.
● Bij invaginatie is er sprake van cranberry-ontlasting.
o Invaginatie betekent dat de ene darm in de andere darm schuift (vaak ileum in colon). Dit
zie je vaak bij kinderen. Er is krampende buikpijn in aanvallen, het kind wordt bleek en
trekt de benen op. Tussendoor is het kind klachtenvrij. Wanneer er ischemie van de
mucosa is, kan de ontlasting eruit zien als frambozenjam (rode bessen pudding/drilpudding
en bloed) door bijmenging van bloed en slijm. Bij echo wordt de typische schietschijf
(targetsign) gezien. Wordt vaak behandeld met radiologisch geleide hydrostatische
repositie vanaf distaal.

● De appendix vermiformis bevindt zich in de meeste gevallen retrocaecaal (naar achteren).


● De oorzaak van een appendicitis is lumenobstructie.
● Appendicitis wordt veroorzaakt door bacteriën uit de natuurlijke darmflora (maar wel alleen
doordat er een lumenobstructie optreedt en er dus bacteriën ophopen).
● Een vreemd lichaam in het darmlumen is niet de meest frequente oorzaak van een
appendicitis.
● Appendicitis komt het meest voor tussen 8-14 jaar.
● De kans op een acute appendicitis is hoger bij mannen.
● Appendicitis veroorzaakt een kloppende buikpijn.
● Bij een appendicitis is er in de meeste gevallen geen sprake van een stille buik.
● Een patiënt met appendicitis braakt in aansluiting op het ontstaan van de pijn.
● Bij een beginnende appendicitis is er een viscerale pijn (dof en diffuus rond navel)
● Bij een zwangere (16 wk) met een verdenking op een appendicitis acuta doe je een
diagnostische laparoscopie. In het 3e trimester van de zwangerschap kan er geen laparascopie
meer worden uitgevoerd.
● Een bevestigde appendicitis acuta wordt altijd behandeld met een operatie.
● CT heeft de hoogste specificiteit/sensitiviteit bij een appendicitis acuta.
● X-BOZ is geen nuttig aanvullend onderzoek bij appendicitis.
● Als het CRP na 48 uur <5 is, is appendicitis niet meer waarschijnlijk.
● Het is onjuist dat appendicitis minder vaak voorkomt bij zwangere vrouwen dan bij niet
zwangere vrouwen. De incidentie is bij deze twee groepen precies hetzelfde.
● Bij een vermoeden van appendicitis completeert een rectaal toucher het lichamelijk onderzoek.
● Als tijdens een OK (laparotomie) blijkt dat de appendix niet ontstoken is, is het een goede
beslissing als de appendix er toch uitgehaald word. Dit schijnt gedaan te worden omdat er
verwarring kan optreden als er wel een typisch appendicitis litteken is maar de appendix er
nog wel in zit.
● Wordt er na verdenking appendicitis een laparoscopie gedaan en blijkt er een Meckel’s
divertikel te zijn ipv een appendicitis, dan moet je de appendix laten zitten.
o Let op: er is dus een verschil tussen laparotomie (altijd verwijderen ongeacht ontsteking)
en laparoscopie (niet verwijderen indien niet ontstoken).
● Jongen met lichte pijn rechter onderbuik, laparoscopische foto appendix → normale appendix.
● De m. rectus abdominis wordt niet doorgesneden bij een wisselsnede operatie voor
appendicitis.
● De m. transversalis wordt wel doorgesneden bij een wisselsnede.
● Bij een incisie ter hoogte van McBurney komt je achtereenvolgens tegen: huid, fascie, m.
externus, m. internus, m. transversus en peritoneum.
● De buikwand van binnen naar buiten: peritoneum, m. transversus, m. obliquus internus, m.
obliquus externus.

● Tenesmus is pijnlijke aandrang/aandrang na ontlasting. Ook wel gevoel van onvolledige


defaecatie.

● Bij pariëtale pijn heb je druk- en loslaatpijn.


● Pariëtale pijn (zoals lokale peritonitis) is beter te lokaliseren dan viscerale pijn.
● De weefsellaag met de bloed- en lymfevaten van de darmen heet het mesenterium. Dit is als
het ware de ophangband van alle organen in de buik. Het blad wat om ieder orgaan ligt is het
viscerale blad en het blad wat de binnenkant van de buikholte bekleed is het pariëtale blad.
Vlak na ieder orgaan gaat het viscerale blad over in het pariëtale blad en lopen er tijdelijk twee
pariëtale bladen tegen elkaar aan. Dit dubbele pariëtale blad wordt het mesenterium genoemd.
● Het pars superior van het duodenum bevindt zich intraperitoneaal. De rest van het duodenum
bevindt zich retroperitoneaal.
● De appendix ligt niet retroperitoneaal maar intraperitoneaal.
● De pancreas ligt retroperitoneaal.
● Het colon transversum is geheel intraperitoneaal gelegen.
● Alleen het jejunum ligt helemaal niet retroperitoneaal.
o Retroperitoneaal: duodenum inferior, colon ascendens/descendens, rectum inferior,
pancreas en nieren. (ook aorta abdominale)
o Intraperitoneaal: maag, duodenum superior, jejunum, ileum, caecum + appendix, colon
transversum, sigmoïd, rectum superior, lever en ovaria.

● Een beginnende acute pancreatitis wordt gekenmerkt door bewegingsdrang, want het ontstaat
vaak op basis van een afsluiting van de galweg door een galsteen.
● Bij pancreatitis treedt vrij plotseling zeer hevige pijn op in epigastrio en midden van de buik die
uitstraalt naar de rug.
● Erge rugpijn en buikpijn en op een foto worden leverknobbels gezien. Dit past bij pancreatitis.
● Bij pancreatitis is de voorkeurshouding voorovergebogen.
● Er is sprake van chemische peritonitis bij acute pancreatitis. Hierbij past geen bewegingsdrang,
want bij een peritonitis wil je juist niet bewegen.
● Als bij lichamelijk onderzoek het teken van grey turner wordt gevonden is de diagnose
pancreatitis.
o Het teken van grey turner zijn de blauwe plekken in de flanken.
● Bij (necrotiserende) pancreatitis treedt er het cullen’s sign op (blauwe plek rondom de navel).
● De belangrijkste oorzaken van acute pancreatitis zijn alcoholgebruik (20-30%) en galstenen
(40-60%).
● Man 53 jaar, chronische pijn in bovenbuik uitstralend naar rug die sinds 1 jaar bestaat maar
geleidelijk heviger is geworden. Bekend met overmatig alcoholgebruik. Meest waarschijnlijke
diagnose is chronische pancreatitis.
● Het is niet waar dat na pancreatitis vaak restverschijnselen overblijven zoals DM. 70-80% van
de pancreatitiden geneest zonder restverschijnselen.
● Vocht bij necrotiserende pancreatitis behoeft drainage en necrose verwijderen.
● Behandeling van een necrotische pancreas is chirurgisch debridement/drainage.
● Anatomie galwegen:
o Ductus hepaticus sinister + dextra → ductus hepaticus communis.
o Ductus cysticus + ductus hepaticus communis → ductus choledochus
o Ductus choledochus + ductus pancreaticus monden samen uit in de papil van Vater (met
hier omheen de sfincter van Oddi) in het duodenum descendens.
● Cholelithiasis = galstenen
● Cholecystitis = galblaasontsteking
● Cholangitis = galwegontsteking
● Cholestase = galstuwing
● Parameter bij cholestase is alkalisch fosfatase.
● Vrouw met ’s nachts koliekpijn en ziet icterisch → galwegstenen.
● Bij galstenen is het AF in het bloed verhoogd.
● De meest voorkomende galstenen in de westerse wereld zijn cholesterolstenen (75%).
o Galstenen ontstaan wel door versnelde kristallisatie van cholesterol en oververzadiging van
gal met cholesterol.
● 25% van de cholesterolstenen zijn pigmentstenen. De oorzaak van zwarte galstenen is
hemolyse. Bruine galstenen worden veroorzaakt door biliaire infecties.
● De aanwezigheid van een porseleingalblaas draagt het minst bij aan het ontstaan van
galstenen.
● Het is echter wel zo dat een porseleinblaas een groot risico geeft op een galblaascarcinoom.
● Een porseleinen galblaas wordt verwijderd vanwege het risico op maligne ontaarding.
● Roken behoort niet tot de risicofactoren voor cholelithiasis. Man zijn is geen risicofactor voor
galsteenlijden. De risico factoren zijn de 4F’s: Female, Fourty, Fatty en Fertile.
● Bij verdenking op galstenen (cholelithiasis) moet een echo van de galwegen gemaakt worden,
want galstenen zijn goed aan te tonen mbv ultrasound.
● Typisch voor galstenen is de biliaire koliekaanval. Deze aanval bestaat uit hevige aanhoudende
pijn in de (rechter)bovenbuik die duurt tussen de 30min en 12 uur. De pijn heeft een diep en
continue karakter in tegenstelling tot de korte koliekaanvallen bij de klassieke koliek.
● Braken past niet bij galsteenlijden. Misselijkheid, zuurbranden en koliekpijn wel.
● Vetzucht is het minst voorkomende symptoom van galstenen. Bij galstenen is er juist vaak
intolerantie voor vet eten.
● Bij een cholecystectomie dmv laparoscopie is de kans het grootst op het doorsnijden van de
ductus choledochus.
● De behandeling van een acute galblaasontsteking bij een jong persoon is cholecystectomie. Als
deze cholecystectomie direct na de diagnose wordt uitgevoerd is het à chaud. Als er 6-8 weken
wordt gewacht voordat hij wordt verwijderd na het acute begin wordt het à froid genoemd.
● Bij een cholecystectomie is er geen antibiotische profylaxe geïndiceerd (wel bij
oesofagusresectie en correctie liesbreuk met plaatsen van een matje).
● Bij cholecystitis kan er empyeem optreden.
o Empyeem is de ophoping van pus binnen een bestaande anatomische ruimte.
● De meest waarschijnlijke oorzaak van buikpijn in het hypochondrium is pancreatitis.
● Pijn in het rechter hypochondrium duidt op een cholecystitis.
o Als je de buik in 9 kwadranten verdeeld noem je het linker en rechter bovenkwadrant het
hypochondrium.
● Pijnloze icterus met een palpabele galblaas (= teken van Courvoisier) past bij galwegobstructie
door carcinoom.

● Bij een indirecte liesbreuk is er eerder sprake van strangulatie (beklemming).


o Directe liesbreuk = mediaal (achterwand) → Verworven (door slappe peesbladen)
o Indirecte liesbreuk = lateraal (annulus internus) → Congenitaal (processus vaginalis is niet
goed gesloten)
● Door de epigastrische vaten kan onderscheid worden gemaakt tussen een mediale en laterale
liesbreuk (a. epigastrica inferior).
● Bij oudere mannen is de meest voorkomende doortreedplaats voor een hernia inguinalis de
achterwand (mediale liesbreuk).
● Een mediale liesbreuk (direct) is niet aangeboren.
● Bij een geincarcereerde breuk is de breukinhoud niet reponibel.
● Een ingeklemde liesbreuk is een indicatie voor een spoed OK.
● Bij vrouwen loopt alleen de nervus ilio-inguinalis door het lieskanaal heen. Een vrouw heeft
geen ductus deferens en het ligament falciforme is het ligament tussen de twee leverhelften.
● Bij een meisje van 7 jaar zal een zwelling onder het ligamentum inguinale meest waarschijnlijk
een opgezette lymfeklier zijn.
● Een jongen met een zwelling in het scrotum die niet diafaan (=translucent=doorschijnend) is,
is waarschijnlijk een liesbreuk.
● Zwelling van het scrotum van een kind die wel met licht te doorschijnen is maar niet
reponeerbaar → hydrokele.
● Een liesbreuk bij een kindje is meest waarschijnlijk lateraal (indirect, congenitaal).
● Ook bij kinderen <1 jaar moet je een liesbreuk wel opereren.
● Een directe breuk komt niet vaak voor bij kinderen (vooral bij oudere mannen).
● Femoraalbreuken komen vaker voor bij vrouwen.
● Zwelling in de lies die aan de laterale zijde afgegrensd wordt door a. femoralis en aan de
cranio-ventrale zijde door het lig. van Poupart, is een femoraal breuk.
● Een zwelling in de lies zal bijna altijd een hernia inguinalis zijn.
● Niet ingedaalde testis moeten bij pasgeborenen binnen het eerste jaar behandeld worden.
● De meest waarschijnlijke lokalisatie bij niet ingedaalde testis is het lieskanaal.
● Liechtenstein is een plastic matje die kan worden gebruikt bij reparatie van liesbreuk.
● Ook kan een Shouldice worden gebruikt. Dit is zonder kunststof.
● De m. obliquus internus bevindt zich in het lieskanaal.
● De m. transversus loopt niet in het lieskanaal (m. obliquus internus en fascia transversalis wel)

● Het ligament van Treitz is de ophangspier van het duodenum aan het diafragma. Een bloeding
ter hoogte van dit ligament (dus niet van het ligament zelf maar van de maag of het
duodenum) kan voor zowel haematemesis als melaena leiden.

● Als er gal in het braaksel zit, zit de stenose in het duodenum en niet in de pylorus (want dan
zou er geen gal in het braaksel zitten).
● Het onderscheid tussen een pylorusstenose en duodenumstenose is te maken door te kijken
naar aanwezigheid van gal in het braaksel. Dit is niet het geval bij pylorusstenose.
● Bij pylorushypertrofie vind je projectielbraken.
● Pylorushypertrofie komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
● Pylorushypertrofie heeft een genetische component.
● De piekleeftijd voor het diagnosticeren van pylorushypertrofie is 2 weken – 3 maanden.
● Bloedbeeld geeft typisch hyperchlooracidose past NIET bij pylorushypertrofie.

● Met het syndroom van Boerhaave wordt een perforatie van de slokdarm door braken bedoeld.
De oorzaak van de perforatie is een plotselinge toename van de intra-abdominale druk met
een explosieve uitdrijving van een grote hoeveelheid maaginhoud door een gerelaxeerde
oesophagus waardoor deze ruptureerd.
● De slokdarm bevat geen serosa.
● De buitenste oesophaguslaag bestaat uit niet verhoornde plaveiselcellen, lamina propia en
gladde spieren.
● De binnenste laag van de oesofagus is mucosa.
● De diagnostiek bij een oesophaguscarcinoom betreft CT + gastroscopie.
● Als een oude vrouw zonder medische klachten een knoop inslikt, is het beleid afwachten. Als
er wel klachten zouden zijn zou er een starre oesophagusscoop worden gebruikt zodat er zo
nodig ook direct instrumenten kunnen worden gebruikt. Een flexibele oesophagusscoop heeft
enkel een diagnostische functie.
● Divertikel is de meest voorkomende aandoening van de dikke darm.
● Twee stellingen, beide zijn juist
o Ware divertikels zijn (meestal) congenitaal
o Ware divertikel is een uitstulping van alle lagen van de darm
● Diverticulaire ziekte wordt gekenmerkt door abnormale verdeling van elastine tussen de
spiervezels.
● Diverticulose komt het meest voor in het colon sigmoideum.
● 72 jarige man met in VG obstipatie heeft nu sinds enkele uren buikpijn die geleidelijk
begonnen is, continue van karakter en linksonder het meest uitgesproken is. Normale pols +
tensie, temp 38,2. En pijnlijk percussie/palpatie over de gehele buik. De meest waarschijnlijke
diagnose is acute diverticulitis.
● Man, 50 jaar, koorts, diarree en pijn onder in linker buik. Nooit eerder gehad → Diverticulitis.
● Overmatige flatulentie (winderigheid) behoort niet tot de symptomen van divertikel ziekte. Wel
kunnen helderrood bloedverlies per anum (zeldzaam), pneumaturie (lucht plassen door
fistelvorming met de blaas) en dikke darm obstructie (stenosering) optreden.
● De meest voorkomende symptomen van diverticulose zijn obstipatie en diarree.
● De minst voorkomende complicatie van diverticulitis is bloeding.
● De Hartmann-procedure is geïndicieerd bij diverticulitis (en coloncarcinoom).
● Hartmann-procedure → Sigmoïdresectie met eindstandig colostoma.
● Buikpijn, dysurie, geen soa’s, niet zwanger, laparoscopische foto van de darmen. Daarop is
een meckels divertikel te zien.
● Meckel’s divertikel is een uitstulping van het terminale ileum als overblijfsel uit de embryonale
ontwikkeling (verbinding tussen dunne darm en navel).

● De voorkeursbehandeling van een groot abdominaal abces is drainage via echogeleide punctie.

● Stukken niet aangedane darm tussen 2 stukken aangedane darm (skip-laesies) zie je alleen bij
de ziekte van Crohn. Bij colitis ulcerosa in het darmsegment aaneengesloten aangedaan.
● Roken lijkt een beschermende invloed op colitis ulcerosa te hebben.
● Als bij chronische buikklachten een laparoscopie wordt verricht en er afwijkende mucosa in het
terminale ileum gevonden wordt, is er niet meer verdenking op colitis ulcerose maar juist op
Crohn.
● De ziekte van Crohn komt het meest voor in het terminale ileum.
● Fistelvorming treedt voornamelijk op bij de ziekte van Crohn.

● Graad 3 hemorroïden kunnen nog teruggeduwd worden.


● Als de hemorroïden nog wel teruggeduwd kunnen worden maar er volgens direct weer uit
komen, is er sprake van graad 4 hemorroïden.
● Hemorroïden kunnen in verschillende graden worden ingedeeld:
o Graad 1 = Prolaberen niet, wel bloedverlies
o Graad 2 = Prolaberen tijdens defecatie, trekken spontaan terug
o Graad 3 = Prolaberen maar moeten met de hand naar binnen worden gedrukt
o Graad 4 = Zijn niet meer naar binnen te drukken
● De behandeling van hemorroïden bestaat uit obstipatie vermijden. Adviseer een vezelrijk dieet
en voldoende vochtinname (minimaal 2 liter). Vermijd persen.
● De behandeling van een 3e graads hemorroïd bestaat uit een bandje (bandligatie).
● Constante ondragelijke pijn anaal en nog geen ontlasting gehad wijst op een getrombotiseerd
hemorroïd.
● Hemorroïden kun je niet voelen bij RT.
● Veel perianale abcessen worden gevormd door ontsteking van kliertjes in de linea dentata.
o Bij een perianaal abces raken meestal de perianale klieren die uitmonden in de crypten van
het anale kanaal afgesloten waardoor er een abces optreed. Het uit zich vaak als een rode
pijnlijke zwelling naast de anus.
● Pijnlijke, gevoelige, rode zwelling dichtbij anale rand is waarschijnlijk een perianaal abces.
● Behandeling perianaal abces: lokale anesthesie + incisie en drainage (geen hechtingen).
● Anale fissuren zitten het vaakst aan de achterkant.
● Bij een anaal fissuur wordt nitroglycerinecrème gebruikt (vermindering van de interne
sfincterfunctie).
● Een veel voorkomende bijwerking van nitraat is hoofdpijn.
● Interne sfincter spasme komt voor bij anaal fissuur.
● Een anaal fissuur is een ischemisch ulcus van de anodermis.
o Bij een anaal fissuur is de druk in het anale kanaal verhoogd door toegenomen activiteit
van de inwendige kringspier. Deze kan toenemen onder invloed van stress. Door deze
toegenomen sfincter spanning komt de vascularisatie van de anodermis in het gedrang
waardoor een chronisch ulcus van anodermis kan optreden = anale fissuur.
● Een rode pijnlijke zwelling in de bilspleet is het meest waarschijnlijk sinus pilonidalis
(haarnestcyste).
● In de sinus pilonidalis worden het vaakst haarresten gevonden.
● Een rectumprolaps komt het minst vaak voor bij jong volwassenen, wel bij kinderen en
ouderen.
● Een prolaps is een uitzakking door natuurlijke lichaamsopening of wond.
● De beste behandeling van een rectumprolaps is fixatie rectumprolaps.
● De laterale rectum musculatuur komt uit op de linea semilunaris (spighelli).

● Bij prostatitis wordt geen verhoging van het plasma amylase gevonden. Vaak wordt een
verhoging van het amylase gezien bij pancreatitis, maar ook bij andere oorzaken van
peritonitis wordt dit gevonden (darmischemie, duodenum ulcus).

● Bij urolithiasis komt veel pijn en bewegingsdrang voor.

● De bijnieren liggen niet mediaal van de nieren, maar craniaal.


● De curvatura major (de grote bolle zijde van de maag) ligt niet caudaal van het omentum,
maar juist craniaal.
● Een van de functies van het omentum majus is tegengaan van verspreiding van infecties.
● Peristaltiek is geen functie van het omentum.
● Het foramen epiploicum is de verbinding bursa omentalis en peritoneumholte.
● In het ligamentum hepatoduodenale liggen 3 structuren: ductus choledochus, arteria hepatica
en vena hepatica.

● Het teken van Chvostek duidt op hypocalciëmie.


o Een verlaging van het calciumgehalte geeft overprikkeling van spieren en zenuwen die zich
o.a. uiten in spierkramen (tetanie) en tintelingen in de vingers (paresthesiën). Door op de
n. facialis in de wang vlak voor de uitwendige gehoorgang te tikken, kunnen contracties
worden opgewekt (teken van Chvostek).

● Vrouw, afgevallen, POF en hyperpigmentatie → Addison.


● Vrouw met anorexie, gewichtsverlies en hyperpigmentatie van littekens → Addison.
● Hyperaldosteronisme → adenoom bijnier.
● Een man met het syndroom van cushing heeft een volle maan gezicht en huidverkleuring. Dit
wordt veroorzaakt door een hypofyseadenoom.
● Vrouw, aangekomen, volle maan gezicht, striae maar geen pigmentatie van de huid →
Prednisolon.

● De plexus van Meissner bevindt zich in de submucosa van het spijsverteringskanaal. De plexus
van Auerbach (= plexus van myentericus) ligt tussen de twee spierlagen in.
● De plexus van Meissner zit in de submucosa van de darmwand.
● Ondervoeding door grote weefselschade wordt gekenmerkt door o.a. gewichtsverlies.
● Hongeroedeem komt door een tekort aan eiwitten → Kwashiorkor.
● Gevolg van een daling van de colloïd osmotische druk is bolle buik.

● Tijdens coloscopie is het colon transversum te onderscheiden van het colon ascendens en
descendens door de driehoekige vorm van het colon transversum.
● Het colon bevat geen villi.

● Postoperatief moet de mictie 0,5 cc/kg/uur zijn.

● De milt is het vaakst aangedaan naar stomp buikletsel.

● Als een ouder persoon een asymptomatische littekenbreuk van de buikwand heeft voer je een
expectatief beleid.
● Als een ouder persoon een littekenbreuk van de buikwand heeft die wel klachten geeft, geef je
een breukband.
● De kans op een recidief littekenbreuk postoperatief is 10-20%.
● De recidiefkans voor approximerende hechtingen na een littekenbreuk is 30-50%.
● Een hernia cicatricalis is een littekenbreuk.
● Een hernia cicatricalis treedt bij een pasgeborene niet op.

Oncologie
● Alarmsymptomen kanker: gewichtsverlies, nachtzweten.
● Sterke vermagering is een alarmsymptoom bij kanker.

● Bij een dunne naald biopsie hoef je geen rekening te houden met tumorspill. Tumorspill is de
besmetting van de omgeving met tumorcellen die weer kunnen uitgroeien tot recidief tumoren.
● Incisiebiopt geeft het meeste kans op tumorspill.
● De uitspraak die het minst bij tumorspill past: het ontstaat frequent na dunne-naald biopsie.
● Het klopt dat wanneer een longcarcinoom doorgroeit in de pleuraholte dat er sprake is van
tumorspill.
● Uit dunne naald biopsie kun je geen histologisch onderzoek doen.
o Histologisch onderzoek → bijv. differentiatie graad, invasie diepte etc.
o Cytologisch onderzoek → Al dan niet aanwezig van tumorcellen.
● Bij tumorspill bij tumor rond de a. iliaca interna is er een groot risico op een lokaal recidief.

● Brachytherapie is inwendige bestraling.


● Het basisprincipe van brachytherapie berust op volume-effect. Dit houdt in dat bij
brachytherapie de lokale genezing zo optimaal mogelijk is doordat er inwendig en zo dicht
mogelijk bij de bron wordt bestraald waardoor het gezonde weefsel zo min mogelijk wordt
belast en er op de tumor een hogere stralingsbelasting kan worden gegeven dan dat je
uitwendig zou bestralen.
● Beter herstel van tussenliggend weefsel behoort niet tot de principes van brachytherapie, want
bij brachytherapie is er geen tussenliggend weefsel, maar alleen omliggend weefsel.
● Een bijwerking van brachytherapie is desquamatie.
● Een korte termijn complicatie van radiotherapie is desquamatie (huidafschilfering).
● Mondzorg bij bestraling in het hoofd-halsgebied is een vorm van ondersteunende behandeling.
● Als een tumor meer dan 150 µm van een bloedvat ligt werkt de radiotherapie minder goed
vanwege hypoxie.
● Het herstellend vermogen bij radiotherapie berust op fractionering.
● Een late complicatie van chemotherapie is cardiomyopathie (hartfalen).

● Beide stellingen zijn juist:


o Adjuvante behandeling is een aanvullende behandeling naast de hoofdbehandeling, die
gegeven wordt ná de hoofdbehandeling.
o Neo-adjuvante behandeling is een aanvullende behandeling naast de hoofdbehandeling,
die gegeven wordt vóór de hoofdbehandeling.
● De minst vaak uitgevoerde behandeling bij kanker is regionale perfusie met chemo.

● Door immunohystochemie (IHC) kom je er achter of de gevonden tumor de primaire tumor is


en niet een metastase.
● Hematogene metastasen gaan verder dan lymfogene metastasen.
● Het aangewezen beeldvormend onderzoek bij verdenking op lymfemetastasen is PET-scan.
● De sentinel node (schildwachtklier) is de eerst volgend lymfeklierstation na een tumor.
● Botmetastasen worden vaak pas zichtbaar als tenminste 40% van de kalk ter plaatse van de
metastase is verdwenen.
● Bij longcarcinomen is metastasering het meest efficiënt.
● Bij kleincellig longcelcarcinoom is een operatieve behandeling niet mogelijk.
● Onder een en-bloc excisie wordt verstaan: het verwijderen van de primaire tumor en het
regionaal lymfeklierbed.
● In 1-5% van de tumoren wordt de primaire tumor niet gevonden.
● Een supraclaviculaire lymfeklier rechts kan gevonden worden bij long en mediastinum kanker.

● Leukemie is de meest voorkomende soort kanker bij kinderen.


● ALL is de meest voorkomende leukemie bij kinderen.

● Een man heeft gedurende zijn leven 40% kans om kanker te ontwikkelen. Voor een vrouw is
dit ongeveer 35%.
● De meest voorkomende tumorsoort bij mannen is prostaatkanker. (prostaat, long, darm)
● De meest voorkomende tumorsoort bij vrouwen is borstkanker. (borst, darm, long)
● 5% van alle kankersoorten wordt bepaald door erfelijke aanleg.

● 2 bultjes gevoeld in beide mamma (glad en goed begrensd) terwijl patiënte ongesteld is → na
menstruatie terug laten komen.
● Een mammografie wordt 1x per 2 jaar bij vrouwen tussen 50-75 jaar verricht.
● Het mammacarcinoom is de meest voorkomende kankersoort.
● In Nederland worden per jaar 11.000 nieuwe patiënten met een mammacarcinoom
gediagnosticeerd.
● 1 op de 150 patiënten met een mammacarcinoom is man. Hierbij is er vaker sprake van een
erfelijk mammacarcinoom.
● Bij 5-10% van de patiënten met een mammacarcinoom spelen erfelijke factoren een rol.
o BRCA1 of BRCA2. Kenmerken zijn: jonge leeftijd, bilateraal, familiair en bij de man.
● Als je de BRCA-1 mutatie hebt, heb je meer dan 50% kans op het ontwikkelend van
mammacarcinoom (87%).
● De meest frequente lokalisatie van het mammacarcinoom is het laterale bovenkwadrant.
● Mammacarcinomen metastaseren hematogeen voornamelijk naar het skelet (en lever).
● Pancreasmetastasen komen het minst voor bij mammacarcinoom.
● Een oudere leeftijd bij geboorte van eerste kind verhoogt het risico op een mammacarcinoom.
o Andere risicofactoren zijn: vroege menarche, late menopauze (dus gewoon lange
blootstelling aan hormonen), geen borstvoeding hebben gegeven en familie anamnese.
● Als bij een vrouw boven de 50% jaar een knobbel in de borst gevoeld wordt, is er op basis van
de leeftijd 10% kans dat het om een kwaadaardigheid gaat.
● 10% van de vrouwen boven de 50 jaar krijgt een kwaadaardig mammacarcinoom.
● Als bij een vrouw boven de 50 jaar een knobbel wordt gevoeld, is de kans 10% op basis van
de leeftijd dat het hier om een kwaadaardigheid gaat.
● Bij klinische verdenking op een mammacarcinoom maar zonder afwijkingen op de
mammografie, is een dunne-naald biopsie wel gerechtvaardigd.
o De diagnostiek van mammacarcinoom bestaat uit de triple diagnostiek → Anamnese +
lichamelijk onderzoek, mammografie en dunne-naald biopsie.
● Tumor van 4 cm en de schildwachtklier negatief → Stadiering pT2N0Mx.
o De p staat in dit geval voor dat er al pathologisch onderzoek verricht is.
● Adjuvante chemotherapie bij een mammacarcinoom met metastasen is palliatief.
o Dit hangt af van de vraag. Zijn het metastasen op afstand, dan palliatief. Zijn het lokale
metastasen dan curatief.
● Peau d’orange is het gevolg van een geblokkeerde lymfedrainage.
● Spontane tepeluitvloed maakt een mammacarcinoom minder waarschijnlijk.
● Indien er sprake is van eczeem van de tepel zonder palpabele tumor of lymfeklieren dan kan
dit wel passen bij de ziekte van M. Paget.
o M. Paget is een vorm van borstkanker (adenocarcinoom) die zich in de epidermis uitbreidt
en huidcellen verdringt. Vooral bij de tepel en vaak aan 1 kant. Het lijkt vaak eczeem die
maar niet over wil gaan. Soms is er een ingetrokken tepel of een wondje dat niet geneest.
● M. Paget, geen knobbel, geen palpabele lymfeklieren. Adenocarcinoom is wel waarschijnlijk.
● Het baarmoeder uitstrijkje is een voorbeeld van exfoliatieve cytologie. (betekend afschilfering)
● Het risico voor het ontstaan van een adenocarcinoom is orale anticonceptie.

● Als een vrouw metastasen in haar longen heeft, maar niet in haar lever, dan zit de primaire
tumor waarschijnlijk in het rectum. Het rectum kan rechtstreeks op de vena cava inferior
draineren ipv via het portale systeem.
● De 5 jaarsoverleving bij een rectumcarcinoom Dukes C is 50-70%.
o Vroeger werden de rectumcarcinomen ingedeeld volgens de Dukes-classificatie. A = 90%,
B = 70-90%, C = 50-70%, D = 30-50%. Tegenwoordig gebruiken we de TNM-classificatie
● Een coloncarcinoom metastaseert vaak naar de lever.
● Een darmpoliep is wel een voorstadium van coloncarcinoom.
● Een tumor in het colon ascendens blijft het langst onopgemerkt.
● Het eerste symptoom van een coloncarcinoom in het colon ascendens is anemie.
o Omdat het colon ascendens een grote diameter heeft, zal er daar niet snel obstructie
(obstipatie) ontstaan. Door bloedingen treedt anemie op en komt er bloed in de ontlasting,
maar dit is niet helderrood omdat het al een hele weg heeft afgelegd voordat het uit de
anus komt en dus is het bloed bruin/zwart van kleur geworden.
● De curatiekans bij een colorectaaltumor resectie is 70%.
● Bestraling kan wel bij een rectumcarcinoom, maar niet bij een coloncarcinoom vanwege
belasting van omliggende structuren.

● Bij een non-seminoma testis carcinoom worden de AFP waarden in de gaten gehouden.
● AFP is de tumormarker voor non-seminoom.
● Jongen, 16 jaar met onderbuikspijn door torsio testis.
● Jongen met sinds een half uur extreme pijn in testis en onderbuik, 1 testis is rood en
gezwollen → uroloog erbij halen.
● Als bij een man met een peniscarcinoom ook een klierdissectie wordt uitgevoerd, wordt dit
electieve behandeling genoemd.
o Een electieve behandeling heeft als doel toekomstige mogelijk complicatie voor te zijn.

● Bij de diagnostiek van levermetastasen wordt naast echo ook gebruik gemaakt van spiraal-CT.
● De aangewezen vorm van beeldvormend onderzoek bij verdenking op levermetastasen is CT +
contrast.
● De meest voorkomende locatie van pancreascarcinoom is in de kop.
● Bij een pancreaskopcarcinoom zie je een verhoogd LDH, gamma-GT 24 en creatinine.
o Bij levermetastasen is het LDH en gGT wel verhoogd, maar creatinine niet.
o Bij cholecystitis is AF, gGT, ALAT en ASAT verhoogd.
● AF verhoogd, ASAT 80, ALAT 55 → Pancreaskopcarcinoom. Want ASAT en ALAT zijn normaal.
● Verhoogd gGT, LDH, hoog bili, laag leuko’s passen het beste bij een pancreastumor. Het
veroorzaakt een extrahepatische obstructie en dus zijn ASAT en ALAT relatief laag. Ook
worden er geen ontstekingsparameters in het lab gevonden.

● Niercelcarcinoom is geen indicatie voor behandeling met imuunmodulerend BCG. Blaas (en
long) wel.

● Bij het osteosarcoom wordt als behandeling regionale perfusie met chemo toegepast. Want het
osteosarcoom bevindt zich vaak in een ledemaat en dan kan dit ledemaat makkelijk regionaal
geperfundeerd worden met chemo zodat de rest van het lichaam gespaart wordt.
● Bestraling is een goede behandelingsmodaliteit voor Ewingsarcoom.
● De tumormarge tov het circumferentiele sneevlak bepaalt de indicatie bij de postoperatieve
behandeling van het weke delen sarcoom.
● Een blastoom is een tumor die lijkt op zich ontwikkelend weefsel (zoals in een foetus/embryo).

● Vergrootte klier in de hals (midjugulair) proximaal van het sternocleidomastoïdeus wijst op een
schildkliertumor.
● Als je in de schildklier een solitaire nodus vind, is de kans op maligne ontaarding 10%.
● Annulair hoort niet bij de 4 meest voorkomende schildkliercarcinomen.
● De schildklier kan men het beste palperen door achter de patiënt te staan, en dus niet voor.
● Nervositeit past het beste bij thyreotoxicose (teveel schildklierhormoon in het bloed).
● Hypothyreoïdie kan niet leiden tot hypotensie.
● Bij een hyperparathyreoidectomie heb je de meeste kans op een blijvende hyperparathyreoidie
● Hoofd-halstumoren worden veroorzaakt door alcohol.
● De hals is anatomisch ingedeeld in 6 regio’s. Niveau II is de bovenste jugulaire lymfegroep.
● CT-hals bij patiënt met klein larynxcarcinoom toont 15mm grote lymfeklier aan ipsilaterale
zijde. Volgende stap is echogeleide punctie.
● Een carcinoom van de larynx is meest waarschijnlijk een planocellulair carcinoom.
● Een larynxcarcinoom is plaveiselcel.
● De behandeling van larynxcarcinoom varieert afhankelijk van de grootte van de primaire
tumor. Bij een T2 larynxcarcinoom zonder halskliermetastasen heeft radiotherapie de voorkeur.
● Een recidief larynxcarcinoom kan zowel operatief als met radiotherapie behandeld worden.
● Een glottisch larynxcarcinoom bevindt zich ter hoogte van de stembanden en zal al vroeg
klachten van heesheid geven. Hierdoor is de prognose van deze tumor vaak goed aangezien
het al in een vroeg stadium ontdekt wordt.
● Het is onjuist dat glottische larynxcarcinomen een slechtere prognose hebben dan
supraglottische carcinomen. Het is juist andersom want glottische geven eerder klachten en
worden dus eerder ontdekt.
● De meest voorkomende lokalisatie van een larynxcarcinoom is glottisch.
o 60% van de larynxcarcinomen zit glottisch, 30% supraglottisch en slechts 5% subglottisch.
o Transglottisch = maligniteit heeft zich over alle 3 de lokalisaties verspreid en de plaats van
oorsprong is niet meer duidelijk aan te tonen.
● Het is juist dat subglottische en supraglottische maligniteitein over het algemeen wel
symptomen geven. (al is dat niet zo snel en hevig als glottische maligniteiten).

● Als gunstige tumortypen worden geselecteerd bij populatiescreening kan een statistische
onnauwkeurigheid ontstaan genaamd length bias (=missen van snel groeiende tumoren).
● Bij selectiebias is de kans het grootst dat er positieve tumorkenmerken worden geselecteerd
binnen een populatiegroep.

● Bij een tumor leek bij aanvullend onderzoek geen progressie, maar nu ineens toch. Dit komt
door tumorheterogeniteit.
● Uit een biopt van een maligne tumor komt de bevinding dat er sprake is van een maligne
tumor met een goede prognose. Dat er toch tumorgroei optreedt komt door heterogeniteit.
o Heterogeniteit → binnen 1 tumor kunnen meerdere gradaties van de tumor zitten.

● Anaplasie wordt meestal gezien bij tumoren met gradering graad 3.


o Anaplasie zegt iets over de mate waarin tumorweefsel nog lijkt op het weefsel waaruit het
zich gevormd heeft. Bij graad 1 is het weefsel goed differentieerbaar, bij graad 2 matig en
bij graad 3&4 weinig tot niet differentieerbaar en kan er sprake zijn van anaplasie.

● Fieldblockanasthesie wordt toegepast bij maligniteiten.


● Een basaalcelcarcinoom metastaseert (bijna) nooit.
● De grootte van melanomen wordt weergegeven door de breslowdikte.
● Gemetastaseerde melanomen kunnen met immuunmodulerende therapie behandeld worden.

● Iemand die morfine krijgt, krijgt ook altijd laxantia (tegen obstipatie).

KNO
● Ieder oor bevat 3 halfcirkelvormige bogen.
● Booggangen (halfcirkelvormige kanalen) van het evenwichtsorgaan detecteren
hoekversnellingen (rotaties).
● Urticulus en sacculus (statolietorganen) detecteren horizontale verplaatsing (=lineaire
versnellingen = translaties).
o Het systeem van halfcirkelvormige kanalen bestaat uit drie vliezige buizen omgeven door
bijbehorende in het bot uitgespaarde booggangen. In de vliezige buizen zit endolymfe, in
het benige labyrint perilymfe. De drie booggangen staan loodrecht op elkaar, ontstaan uit
hetzelfde punt en eindigen elk op een ander punt. Op het punt dat de kanalen eindigen zit
in elk kanaal een ampul met een groep haren. Dit wordt ook wel cupula genoemd. Het
evenwichtsorgaan vormt de primaire sensor voor het meten van de stand en bewegingen
van ons hoofd in de ruimte.
● In 1 labyrint (dus rechts of links) bevinden zich 3 cupula.
● De booggangen zorgen ervoor dat je je evenwicht niet te verliest als je een scherpe bocht naar
rechts maakt tijdens het rennen.
● Als 1 van beide labyrinten (evenwichtsorganen) uitvalt, krijg je een valneiging naar de
aangedane zijde. Ook krijg je vaak een nystagmus. Een nystagmus heeft een trage en een
snelle fase en wordt naar de snelle fase genoemd. Bij een uitgevallen labyrint is de snelle fase
van de nystagmus richting het gezonde labyrint, dus:
o Braken en rechtszijdig vallen → Nystagmus links.
o Rechter labyrint valt uit → Nystagmus naar links.
● De oorzaak van de ziekte van Menière is onduidelijk. Gedacht wordt dat een scheurtje in het
membraan van Reisner tussen de endolymfatische ruimte en perilymfatische ruimte ertoe leidt
dat deze beide vloeistoffen mengen en dit een aanval uitlokt.
● Bij de ziekte van Menière kunnen zogenoemde hydrops ontstaan. Dit wordt deels
toegeschreven aan een verminderde afvoer van endolymfe, en dus niet perilymfe.
● 3 stellingen over ziekte van Menière, slechts 2 zijn waar: endolymfatische hydrops en vroeg
stadium wisselend perceptief gehoorverlies.
● Menière kan niet opgewekt worden (bij BPPD wel).
● Bij Menière is de draaiduizeligheid niet positie afhankelijk (dit is bij BPPD).
● De ziekte van Menière verergert door psychische stress.
● Zowel bij Menière als BPPD kunnen braken en misselijkheid optreden.
● Tinnitus (oorsuizen) hoort niet bij BPPD, maar bij Menière.
● Klachten van spontaan optredende duizeligheid gecombineerd met tinnitus passen het beste
bij de ziekte van Menière.
● Canalithiasis (stenen) horen niet bij de ziekte van Menière maar wel bij BPPD.
● Deze canalithiasis treedt het vaakst op in de ductus semicirculares posterior.
● Bij BPPD is het posterieure halfcirkelvormige kanaal het meest aangedaan.
● Stemvorkproef Rinne
o Rinne positief: Luchtgeleiding beter dan botgeleiding (op mastoïd) = Normaal
o Rinne negatief: Botgeleiding beter dan luchtgeleiding = Geleidingsverlies
● Het is juist dat de proef van Rinne niets over perceptieverlies zegt.
● Als een patiënt een cerumenprop in het linker oor heeft, dan is er een negatieve test van
Rinne aan de linkerzijde (geleidingsverlies).
o Een cerumenprop kun je verweken met zonnebrandolie.
● Als er sprake is van een negatieve Rinne rechts, dan is er een geleidingsverlies rechts.
● Kind 3 jaar, bdz Rinne negatief, Weber mediaan → Congenitaal oordefect.

● Stemvorkproef Weber
o Geluid gehoord in midden van het hoofd = Normaal
o Perceptieverlies = Geluid lateraliseert naar niet-aangedane oor
o Geleidingsverlies = Geluid lateraliseert aangedane oor
● Lawaaidoofheid links, Rinne is positief, Weber lateraliseert niet. Lawaaidoofheid is
perceptieverlies tussen de 4000-6000 hz. De stemvorkproeven voer je uit met 512 Hz dus dan
is er niets aan de hand en word het geluid gewoon in het midden gehoord.
● Lawaaidoofheid geeft een dip bij 4000 Hz.
● Lawaaidoofheid is perceptieverlies voor hoge tonen.
● Proef van Rinne bdz positief, Weber lateraliseert naar links. Er is dan een perceptie verlies van
het rechter oor, maar de patiënt zal zijn linker oor aangeven als het goede oor omdat hij daar
de stemvork hoort (dat is dus ook het gezonde oor).

● Het maakt wel verschil op je de stemvork op je hand of op de tafel aanslaat.

● 70% van de kinderen in de leeftijd tussen 0-6 jaar maakt een acute otitis media door.
o De ontsteking treedt altijd op in het beloop van een virale bovenste luchtweginfectie.
● Het beleid bij otitis media bij kinderen: alleen neusspray en paracetamol tenzij complicaties
optreden.
● Het gehoor na een otitis media acuta is meestal binnen een week weer hersteld.
● Neusverstopping + ernstige oorpijn als gevolg van myringitis bullosa behandel je met
oordruppels met lidocaïne.
o Myringitis is een ontsteking van het trommelvlies. Na een virale infectie kan er ook
blaarvorming optreden en heet dan myringitis bullosa en is bijzonder pijnlijk.
● In het voor-onder kwadrant van het trommelvlies zou men bij otoscopie normaliter een
lichtreflex verwachten.
● Het botje wat je in het trommelvlies kunt zien heet umbo (= hamersteel).
● Als er sprake is van een cholesteatoom is er bij otoscopie een trommelvliesperforatie met
granulatieweefsel te zien. Deze perforatie zit vaak in het achter-boven kwadrant.
● Met een geperforeerd trommelvlies mag je absoluut niet duiken.
● Als er bij een voetballer vloeistof uit zijn oor stroomt nadat hij een bal op zijn oor heeft gehad,
dan is dit perilymfe.
o Vaak wordt de stapesvoetplaat geluxeerd en ontstaan er een perilymfe lek. Perilymfe is de
buitenvloeistof en endolymfe de binnenvloeistof (om het orgaan van Corti).
● Juiste stelling die gaat over de haarcellen in het orgaan van Corti: De binnenste haarcellen
hebben als functie de geluidstrillingen te geleiden, de buitenste haarcellen treden op als filter
en versterken het geluid.
● Loudness recruitment ontstaat door schade aan de buitenste haarcellen in het orgaan van
Corti.
● De buiging van de haarcel richting de stria in het orgaan van Corti zorgt niet voor
hyperpolarisatie. Als de haarcel van de stria afbuigt treedt er juist hyperpolarisatie op.
● De basilair membraan in het orgaan van Corti bepaalt in belangrijke mate de frequentieanalyse
die in het binnenoor plaatsvind. Hoge frequenties worden hierdoor bij de basis waargenomen
en lage frequenties aan de apex.
● Het is niet waar dat hoge tonen makkelijker lage tonen kunnen maskeren dan andersom.
● De volgorde van de gehoorbeentje gezien vanaf het trommelvlies is: malleus, incus en stapes.
● De benige structuur die je door het trommelvlies kunt zien is de hamersteel (malleus).
● De stapes komt tegen het ovale venster aan.
● Een probleem met de gehoorbeentjes leidt tot geleidingsverlies.
● Bepaalde medicamenten zijn ototoxisch. B-blokkers zoals metoprolol horen hier NIET bij.
o Alcohol, lisdiuretica (furosemide) en aminoglycosiden antibiotica (gentamicine) kunnen wel
ototoxisch zijn.

● Bij een spraakaudiometrisch onderzoek wordt onderzocht in welke mate het verstaan van
woorden afhangt van de sterkte waarmee zij worden aangeboden. In een curve
(spraakaudiogram) wordt weergegeven hoeveel procent van de woorden goed worden
verstaan bij verschillende decibellen. In de referentiecurve (bij een normaal persoon) wordt
tussen de 10 en de 45 dB van 0-100% van de woorden gehoord (0% onder 10dB, 100% bij 45
dB).
● Bij een niet-afwijkend spraakaudiogram wordt een 100% foneemscore behaald bij 45 dB.
● Als in een spraakaudiogram de curve naar rechts verschuift t.o.v. de referentiecurve dan is hier
sprake van geleidingsslechthorendheid. Hierbij is de curve alleen naar rechts verschoven maar
loopt verder nog wel evenwijdig aan de referentiecurve.
o Bij een perceptieverlies loopt de curve niet evenwijdig aan de referentiecurve. Vaak wordt
niet 100% van de woorden verstaan, hoe hard je deze ook aanbied.
● De pijngrens ligt bij 120 dB.

● Een audiogram is een met behulp van een audiometer gemaakte grafiek of diagram waarmee


de gehoordrempel van een persoon wordt weergegeven. In het algemeen wordt deze
weergegeven als de sterkte van een toon die de betrokken persoon nog net kan horen, als
functie van de frequentie. De sterkte van de toon wordt verticaal weergegeven in dB(HL), de
toonhoogte horizontaal in hertz (op een logaritmische schaal).
De tonen beginnen zeer zacht, zodat de proefpersoon ze niet kan horen, maar worden
langzaamaan steeds luider. Op het moment dat de proefpersoon de toon waarneemt, geeft hij
dit aan via een signaal aan degene die het audiogram optekent. Die zet dan een markering op
het audiogram bij de juiste toonhoogte en geluidssterkte. Dit wordt herhaald voor diverse
tonen. De aldus opgetekende punten worden met elkaar verbonden door middel van een lijn,
waardoor het complete audiogram ontstaat.
o Er worden verschillende tekentjes gebruikt om aan te geven wat links/rechts is en wat
been-/luchtgeleiding is:
▪ O-O-O-O-O = Luchtgeleiding rechter oor
▪ X-X-X-X-X = Luchtgeleiding linker oor
▪ ]-]-]-]-]-] = Beengeleiding rechter oor
▪ [-[-[-[-[-[ = Beengeleiding linker oor
● Het is juist dat met een audiogram het onderscheid tussen perceptie en geleidingsdoofheid kan
worden weergegeven.
o Bij perceptieverlies treed verlies op in zowel bot- als luchtgeleiding.
o Bij geleidingsverlies treed alleen verlies op in de luchtgeleiding.

● Bij het horen met 1 oor worden beide auditieve cortices geactiveerd.

● Bellse parese treedt het vaakst op bij mannen tussen de 30-40 jaar.
● 70% van de mensen met een Bellse parese herstelt zonder restverschijnselen.
o Bellse parese = Plotselinge perifere verlamming van de nervus facialis. Oorzaak is
onbekend. Het oog kan vaak niet goed worden gesloten en is droog of traant overdadig.
De mondhoek is uitgezakt en er kan pijn voor het oor aan de aangedane zijde ontstaan.
● Het bell fenomeen houdt in dat het oog lateraal craniaal wegdraait op het moment dat de
patiënt het oog probeert te sluiten, en dus niet caudaal.
● Als de mondhoek hangt, maar het oog aan die kant nog wel goed kan worden gesloten, dan is
dit geen Bellse parese. Het probleem komt dan uit de cortex, want de mond wordt uit 1 cortex
aangestuurd en de ogen uit beide cortices.
● De wangen bol blazen behoort niet bij het lichamelijk onderzoek van de n. facialis.
● De ziekte van Lyme kent vele symptomen, ook op KNO-gebied. Deze zijn onder andere n.
facialis parese en lymfomen.
● Syndroom van Ramsay Hunt → Ontsteking van de n. facialis (VII) door het varicella zoster
virus. Er treed verlamming van de aangezichtsspieren op, veranderde smaak en het harder
horen van geluid (en pijn in het oor) op.
● Uitslag op oor gehad, nu allerlei uitval (evenwichtsverlies, gezichtsverlamming). Dit past bij
Ramsay Hunt.
● Facialis parese wordt het vaakst veroorzaakt door trauma/chirurgie.
● De nervus facialis is overwegend motorisch.

● De sensibiliteit van de hypopharynx wordt verzorgt door de n. largyngeus superior.


● De n. laryngeus verzorgt de innervatie van de m. cricothyroïdeus.
● Een parese van de nervus laryngeus superior wordt als klinische diagnose vaak gemist.
o Het wordt vaak veroorzaakt door een schildklieroperatie of neurotope virussen. Klachten
nemen toe bij het spreken van hoge tonen. De mobiliteit van de beide larynxhelften is
ongestoord. De behandeling is in eerste instantie logopedisch.
● De nervus recurrens kenmerkt zich door aan de linker zijde 10cm langer te zijn dan aan de
rechter zijde.
● Een paralyse van een n. recurrens leidt niet altijd tot de klacht heesheid. Dit ligt er aan of er 1
of twee n. recurrens zijn aangedaan en in welke stand de paralyse is opgetreden.
● Dyspnoe en stridor maar normale stem waarbij er gedacht wordt aan n. recurrens letsel →
dubbelzijdige mediale stilstand.
● De klachten bij een beiderzijdse uitval van de n. laryngeus zijn stridor, dyspnoe en normale
stem (als de stembanden in de mediane positie zijn blijven staan).
● Bij een pancoasttumor is er sprake van heesheid. De tumor zit in de linker longtop.
o Een tumor in de apex van de long wordt pancoasttumor genoemd. Heesheid kan optreden
als de nervus recurrens wordt aangedaan. Alleen aan de linkerzijde daalt de nervus
recurrens af tot in de thorax waar hij onder de aortaboog doorloopt en weer omhoog gaat.
De rechter nervus recurrens daalt af tot aan de carotis en gaat dan alweer omhoog. Alleen
door een longtoptumor links kan dus heesheid ontstaan.
● Een synoniem voor de n. recurrens is nervus laryngeus inferior.
● Aan de linker stemband verwacht je uitvalsverschijnselen als deze veroorzaakt worden door
een pancoasttumor.
● Als een patiënt na een keelontsteking zijn stemgeluid niet meer kan terugvinden heet dit
habituele dysfonie.
o Tijdens de keelontsteking is er dan niet genoeg rust gegeven aan de stembanden en is er
met hogere krachten geprobeerd te praten. Dit is soms lastig weer te veranderen als de
keelontsteking over is.
● Een stembandpoliep is de meest voorkomende stembandaandoening bij mannen.
● Enkelzijdige rode zwelling op de vrije rand van de stemplooi die dmv microlaryngoscopische
verwijdering werd behandeld. Dit was waarschijnlijk een stembandpoliep.
o Een stembandknobbel wordt vooral bij jonge vrouwen gezien (systemische overbelasting).
● De meest voorkomende afwijking bij jonge vrouwen is de stembandknobbel.
● Leukoplakie op de stembanden wijst het vaakst op een maligne ontaarding.
● De kans dat een patiënt met een larynxcarcinoom een tweede carcinoom in het hoofdhals
gebied ontwikkeld is 2%.
● De wurgreflex (kokhalsreflex) wordt veroorzaakt door de nervus glossopharyngeus (IX). Maar
de n. vagus is de afferente tak van de reflex.
● De zenuwen die betrokken zijn bij de slikactie zijn: n. trigeminus (V), n. glossopharyngeus (IX)
en n. vagus (X). De n. accessorius (XI) niet.
● Bij prikkeling van de gehoorgang ontstaat vaak een hoestreflex. Deze verloopt via de
auriculaire tak van de n. vagus.
● De m. tensor tympani wordt geïnnerveerd door de nervus trigeminus.
● De chorda tympani worden geïnnerveerd door de nervus facialis.
o Eigenlijk is het de chorda tympani een aftakking van de nervus facialis en vervoert het
informatie van de smaakpapillen van het voorste 2/3 deel van de tong, via het middenoor,
naar de hersenen.
● Een brughoektumor wordt ook wel schwannoom van nervus verstibularis genoemd. Het kan
o.a. leiden tot tinnitus (oorsuizen) en unilateraal gehoorverlies. Evenwichtsproblemen worden
vanwege de langzame uitval meestal centraal goed gecompenseerd.
o De brughoek is de hoek die gevormd wordt tussen de pons en het cerebellum.

● Bij Reinke’s oedeem is er geen sprake van een acute laryngitis.


o Reinke’s oedeem is een zwelling van de lamina propria van de stemplooi en wordt
veroorzaakt door tabaksrook en hyperfunctioneel stemgebruik. Vooral bij vrouwen.
● Een vrouw heeft Reinke’s oedeem in een niet-reversibel stadium. Naast laryngoscopische
correctie en stoppen met roken is er ook een indicatie voor logopedie. Deze indicatie is het
hyperfunctioneel stemgebruik.
● Chronische laryngitis heeft niet altijd een infectieuze oorzaak.
o Het kan wel veroorzaakt worden door een infectie, maar ook door tabaksrook,
alcoholmisbruik, verkeerd stemgebruik etc.
● Hoge koorts is geen kenmerk van laryngitis subglottica (pseudokroep), wel kan lichte
temperatuursverhoging optreden.
o Laryngitis subglottica wordt veroorzaakt door een virus (respiratoir syncitieel virus (RS)) en
treedt vooral op bij kinderen tussen 3 maanden en 4 jaar die al enkele dagen verkouden
zijn. Vaak worden kinderen wakker met inspiratoire stridor, blafhoest en schorre stem.
Geruststellen en in een vochtige ruimte gaan staan helpt vaak voldoende.
● Epiglottitis kan veroorzaakt worden door H. influenza (bacteriële infectie).
o Epiglottitis kan op elke leeftijd voorkomen (vooral tussen 1-8 jaar), maar komt
tegenwoordig bijna niet meer voor door de Hib vaccinatie. Je ziet angst, hoge koorts, pijn
en kwijlen, inspiratoire stridor en sniffing positie (hyperextensie van de nek). Het kan
fataal verlopen door de plotselinge ademwegobstructie.
● 3 jaar, piepende ademhaling, angst, hoge koorts, niet willen drinken → epiglottitis. Je stuurt
dan direct door naar ziekenhuis.
● Een visgraat blijft niet vastzitten in de epiglottis.
o Corpora aliena blijven vooral steken in de tonsillen, tongbasis of vallecula. Vallecula is de
ruimte tussen de achterzijde van de tong en de voorzijde van de epiglottis (strottenklepje
die de luchtweg afsluit bij het slikken van voedsel).

● De glandula parotis produceert niet meer dan 50% van het speeksel.
o Het speeksel wordt voor 2/3 geproduceerd door de glandula submandibularis en voor ¼
door de glandula parotis.
● Bof (= parotitis epidemica) wordt veroorzaakt door een paramyxovirus en leidt tot ontsteking
van de glandula parotis waardoor de wang dik wordt en het pijnlijk is om te kauwen en te
slikken. Het kan leiden tot complicaties van pancreas, testikels en meningen, maar nooit van
de longen.
● Bij een parotitis kan pus uitvloed uit de wang optreden.
● Periauriculaire zwelling wordt veroorzaakt door de parotis.
● Speekselstenen komen het vaakst voor in de glandula submandibularis.
● De grote meerderheid van de speekselkliertumoren bevindt zich in de glandula parotis. Het
overgrote deel hiervan is echter goedaardig.
● Als een zwelling in de mond een uiting is van een kwaadaardige tumor dan is meest
waarschijnlijk de glandula submandibularis aangedaan (10% waarvan 50% maligne).
● Een maligne afwijking in de mond is meest waarschijnlijk afkomstig uit de submandibularis.
● Als de sublinguale speekselklier is aangedaan, heeft deze vrijwel altijd kwaadaardige tumoren.
● Tumor van de speekselklieren. In de sublinguaris zal de kans op een maligniteit het grootst zijn
● Een etiologische (oorzakelijke) factor voor de ontwikkeling van speekselkliertumoren is
bestraling van speekselklierweefsel.

● De larynx (strottenhoofd) ligt in de hypofarynx en hier bevinden zich de valse en ware


stembanden.
● De ademweg en het spijsverteringskanaal kruisen elkaar in de oropharynx.
● De oesofagus en trachea kruisen thv de oropharynx.
● Maligne melanomen komen zelden voor in de oropharynx.
● In het adenoïd en keeltonsillen komen zowel T- als B-lymfocyten voor.
● Het is onjuist dat er bij kinderen een hogere mortaliteit (en morbiditeit) is dan bij volwassenen
na tonsillectomie. Dit is juist andersom.
● Na een tonsillectomie bij volwassenen is er een langere ziekenhuisopname gewenst dan bij
kinderen.
● Het beleid bij een peritonsillair abces bestaat uit incideren en draineren. Bij een abces werkt
antibiotica niet meer.
● Bij een palatoschizis werkt het zachte gehemelte niet goed. Bij verwijderen van het adenoïd
(neusamandelen) krijgen deze patiënten regurgitatie in de neusholte.
● Een kind met een palatoschizis heeft meer kans op chronische otitis media, omdat hun buis
van eustachius minder goed werkt.
● Als een kind moeite heeft met het uitspreken van bepaalde klanken nadat deze behandeld is
aan een hazelip, ligt de oorzaak van de articulatiestoornis in een afwijking in het spraakorgaan
(dysglossie).
● Patiënt met schizis waarvoor reconstructie heeft vaakst last van dysglossie.

● De zeefbeenholte (sinus ethmoïdalis) bevindt zich tussen de beide orbita (oogkassen).


● De sinus ethmoïdalis geeft orbitale complicaties.
● Uit de sinus ethmoïdalis ontstaat cellulitis orbita het vaakst.
● Bij orbitale complicaties van een ethmoiditis is de zwelling meer uitgesproken ter hoogte van
het bovenooglid.
● De kans op blindheid bij een bacteriële cellulitis van de orbita stadium IV is 11-20%.
● Als na een sinusitus de orbita is aangetast en het oog naar buiten puilt maar er verder geen
klachten zijn, dan is dit stadium III.
● Bij stadium V zijn de orbitale complicaties van een sinusitis niet meer eenzijdig.
o Bacteriële cellulitis orbitalis (pofoog) is een complicatie van een ontstekingsproces in de
sinus ethmoïdalis. Symptomen zijn zwelling en roodheid rond 1 of beide ogen, hoofdpijn,
rhinorroe, koorts en malaise. Het kan in 5 stadia verdeeld worden met toenemende ernst.
● Kloppende pijn achter het oog + pussige uitvloed uit de neus wijst op acute ethmoïditis. De
eerste stap is antibiotica.
● Jongetje met sinusitis, pus uit neus en subfebriele temp. Ook pijn aan oog. → Antibiotica.
● Een ethmoïditis wordt behandeld met antibiotica.

● Bij de normale bevolking is de prevalentie van inflammatoire slijmvliespathologie op MRI


beelden van de sinussen 30%.
● De eerste keus voor beeldvormend onderzoek bij een sinusitis maxillaris is CT.
● Bij verdenking chronische sinusitis wordt een CT gedaan.
● Intracraniaal abces & Pott’s puffy tumor zijn complicaties van sinusitus die vrijwel nooit bij
jonge kinderen (<5 jaar) voorkomen. Dit komt omdat bij zulke jonge kinderen de
voorhoofdholte nog niet is aangelegd.
● Er wordt een plaatje laten zien met een dikke bult in het midden van het voorhoofd. Dit is een
Pott’s puffy tumor.
● Bij een jongen die 5 dagen last heeft van een sinusitus en een temp van 37,5 heeft, wordt
antibiotica niet geïndiceerd.
● Vrouw van 22 jaar komt bij huisarts met 3 dagen snotteren en frontale hoofdpijn. Het beleid is
expectatief.
● Bij een sinusitis wordt de neus doorgankelijkheid bevordert met oxymetazoline (neusdruppels).
o Oxymetazoline is een sympathicomimeticum met voornamelijk een α-effect.
● Otrivin mag 1 week gebruikt worden.
● De sinussen monden ter plaatse van de meatus media uit in de neusholte.
o Concha = neusschelp (je hebt superior, media en inferior). Onder iedere concha ligt een
uitvoergang (meatus).
● De ductus nasolacrimalis (traanbuis) mondt uit onder de concha nasalis inferior.
● Reukvermindering is een vroeg verschijnsel van neuspoliepen.
● Neuspoliepen kunnen ontstaan door neusbijholteontstekingen.
● Rhinosinusitis kan ten grondslag liggen aan neuspoliepen (allergische rhinitis niet).
● Bij CF (cystic fibrose) worden neuspoliepen gevonden op kinderleeftijd.
● 20-30% van de Nederlandse bevolking heeft last van allergische rhinitis.
o Allergische rhinitis is een IgE-gemedieerde reactie van het neusslijmvlies. Symptomen zijn:
rhinorroe, neusverstopping, jeuk aan neus/gehemelte en niezen. Meest voorkomende
allergenen zijn pollen, huisstofmijt en epidermale producten van dieren.
● Bij een chronische allergische rhinitis is het slijmvlies bleek gezwollen.
● Jeukende, branderige plek onder de neus waarbij de huid droog en schilferig is past bij eczeem
van de vestibulumhuid. Beleid: lokale behandeling met corticosteroïden en lokale antibiotica.
● De meest voorkomende oorzaak van epistaxis (neusbloeding) bij kinderen is een bloeding uit
de plexus van Kieselbach.
o Bij ouderen treedt er vaak een bloeding achter in de neus op vanuit de a. sphenopalatina.

● Langdurige klachten van dyspnoe bij lange inspanning waarbij KNO arts aan de achterzijde van
de tong een rood slijmvlies vind past bij gastro-faryngeale reflux.
● Klachten van dyspnoe, opgezwollen rode tongbasis → gastro-oesofagale reflux.
● Dyspnoe en globusgevoel → Flexibele scopie.
● De lokalisatie van het snurkgebied wordt vastgesteld door endoscopie met flexibele scoop.
● De meest voorkomende lokalisatie van het snurkgebied is palatum molle en uvula tegen
farynxachterwand.
o Uvula is de huig.
● Er is sprake van OSAS bij >10 apnoes per uur en >5 desaturaties onder de 90%.
o OSAS = Obstructief Slaap Apnoe Syndroom. Hierbij treden ademstilstanden op doordat de
spieren tijdens de slaap ontspannen en hierdoor de tong en zachte delen in de keel de
ademweg blokkeren.

Traumatologie
● De maximale EMV score bij een trauma is 15.

● In Nederland zijn er zo’n 20.000 heupfracturen per jaar. Vooral bij oudere vrouwen.
● De behandeling van een stabiele pertrochanterfractuur is een dynamische heupschroef.
o Pertrochanterfracturen zijn gelegen tussen het trochanter major en minor.
● De kop-hals schroef is intramedullair.
o Als ook de optie intramedullaire pen met daardoorheen glijdende heupschroeven ertussen
staat moet je voor die kiezen!
● Er wordt een foto van het bekken met femur laten zien waarbij je moet aangeven waar de
breuk zit. Dit kan pertrochanter of in het collum zijn. Andere toets zegt collum.
● 25% van de patiënten met een heupfractuur overlijd binnen 1 jaar.
● 30% van de 55 plussers overlijd binnen 1 jaar na een collumfractuur.
● Microbewegingen zorgen voor een slechte genezing van een fractuur.
● Een niet genezen fractuur noem je een non-union. Ook wel pseudoartrose genoemd. Als een
fractuur binnen 9 maand niet hersteld is.
o Mal-union → Angulatie of rotatiedeformiteit met functionele/cosmetische beperking.
o Delayed union → Vertraagde botgenezing als deze langer duurt dan 3 maanden.
● Bij een as-afwijking bij een fractuur bij een kind treedt remodelling distaal op.

● Jongen heeft met voetbal een klap tegen zijn thorax gehad. Nu op CSO geen ademgeruis,
demping bij percussie en aantal gebroken ribben → hematothorax.

● Cardiogene en obstructieve shock hebben dezelfde pathofysiologie. Bij beide kan er te weinig
bloed door het hart worden gepompt naar de circulatie.
● Neurogene en septische shock hebben dezelfde pathofysiologie. Beide zijn een vorm van
distributieve shock en bij beide treedt vasodilatatie op.
● Verlaagde CVD, verlaagde perifere weerstand, verlaagde cardiac output, verlaagde pulmonale
wigge druk → septische shock. Vooral de perifere weerstand maakt hier het onderscheid
tussen septisch en hypovolemisch. Want bij hypovolemisch zou je juist een verhoogde perifere
weerstand zien.
● Een patiënt met warme handen en voeten heeft een septische shock.

● Bij een nood-tracheotomie (coniotomie) wordt een incisie gemaakt tussen thyroïd en cricoïd (=
membrana cricothyroidea).

● Een mayo-tube is een medisch hulpmiddel om de ademweg bij een bewusteloze patiënt te
verzekeren. Het is een gekromd buisje dat vanaf de lippen tot achter de tongbasis reikt.

● ATLS (Advanced trauma life support) wordt gebruikt bij een grote ramp. Het is onjuist dat
mensen met de grootste kans op overlijden als eerst behandeld worden. Bij een grote ramp
overschrijd het aantal slachtoffers het aantal hulpverleners vaak en daarom worden de mensen
met de meeste kans op overleven als eerst behandeld.
● Er volgens twee uitspraken. In beide gevallen is er sprake van triage:
o Ernstig ongeluk waar weinig hulpverleners zijn. De patiënten met de meeste kans op
overleving worden geholpen.
o Een kettingbotsing op de snelweg met veel hulpverleners. De patiënten die er het ergst
aan toe zijn worden het eerst naar het ziekenhuis vervoerd.

● Bij een polytrauma patiënt treden er verschillende katabole mechanismen op. Insuline secretie
toename behoort hier niet bij. De insuline secretie neemt juist af want er moet energie
vrijkomen en niet worden opgeslagen.
● Tot de reactie op uitgebreide verwonding wordt de gluconeogenese gerekend.

● AB+ is de universele ontvanger want deze heeft geen antilichamen en kans dus bloed van
allerlei bloedgroepen ontvangen.
● O- is de universele donor aangezien deze geen antigenen heeft waar andere bloedgroepen op
kunnen reageren.

● Er wordt röntgenfoto van een voet laten zien, je ziet hallux valgus
● De meest voorkomende fractuur van de voet is calcaneus fractuur.
● Een Jonesfractuur is een botbreuk van de metatarsa 5.
● Een Charcot-voet ontstaat bij neuropatische desintegratie van het voetskelet.
o De combi van verlies van de beschermende pijnzin (neuropathie) en repeterende traumata
zorgt voor een progressieve destructie van de voorvoet.
● Neuralgie van Morton zit in de voet.
o Dit is een beklemming van de interdigitale plantaire zenuw onder het ligamentum
transversum ter hoogte van de metatarsaal kopjes.
● De a. dorsalis pedis is een verlening van de a. tibialis anterior.
● Bij het verzwikken van de enkel treedt er zelden een ruptuur op van de achterste laterale
enkelband (lig. talofibulaire posterior).
● Het vaakst is de voorste enkelband (lig. talofibulaire anterior) aangedaan en soms ook het lig.
calcaneofibulaire.
● Bij inversietrauma van de enkel is sprake van supinatie.
● Bij inversieletsel van de enkel is het lig. talofibulaire anterior het vaakst aangedaan.
● Ottawa ankle rules → Als er geen drukpijn op de mediale malleolus is, hoeft er geen foto
gemaakt te worden.
o Dit is een beetje kort door de bocht, want als er wel drukpijn op de laterale malleolus is,
dan moet er wel een foto gemaakt worden.

● De m. soleus zit aan de dorsale zijde van het onderbeen.


● Doorsnede onderbeen: Welke spier wordt aangeduid met de pijl → m. soleus (platte spier
tegen achterzijde tibia en fibula, die onder de twee koppen van de m gastrocnemicus ligt).
● De m. peroneus (m. fibularis longus) zit in het onderbeen.
● De achillespees hoort bij de m. gastrocnemicus.
● Een zweepslag is een scheur in de m. gastrocnemicus.
● Doorsnede bovenbeen: Welke spier wordt aangeduid met de pijl → biceps femoris (caput
longus). Deze ligt het meest lateraal en eindigt lateraal van de knie.
● De m. biceps femoris zorgt voor retroflexie van de heup (want ligt dorsaal in bovenbeen).
● Een cruris fractuur is een breuk in tibia en fibula.

● Er zijn 8 handwortelbeentjes (ossa carpi)


● 1 hand bevat 14 phalangeale botten (vingerkootjes).
● Bij kinderen is de clavicula fractuur de meest voorkomende fractuur.F
● Een val van de fiets met de pols in pronatiestand geeft vaak een distale radius fractuur.
● Er wordt een foto laten zien met daarop een fractuur van de ulnaschacht en een luxatie van de
radiuskop. Dit is een monteggia fractuur. (hier is de luxatie bij de elleboog)
● Er wordt een foto van een onderarm laten zien met zowel een scheurtje in de radius als ulna,
maar de botten zijn niet echt doormidden. Dit is een greenstick fractuur.
● Een Galeazzi fractuur is een fractuur van de radius met luxatie van het distale radio-ulnaire
gewricht. (hier is de luxatie bij de pols)
● De zenuwen proximaal in de arm lopen mediaal.
● Een fractuur van het olecranon zal in de meeste gevallen chirurgisch behandeld worden, dmv
van de zuggurtung.
● Een humerusfractuur dient 6 weken in het gips te zitten.
● Een glenoïd fractuur van het scapula wordt primair chirurgisch behandeld.

● Een skiër heeft vaak een torsie fractuur.


● Het is onjuist dat er bij een contusie, net als bij een rotatie, sprake is van een indirect trauma.
● Het is waar dat contusie, in tegenstelling tot een distorsie, een gevolg is van direct inwerkend
geweld.

● Lichamelijk onderzoek is het minst bijdragend aan een acute knie.

● De behandeling van het compartimentsyndroom is 4 loge fasciotomie.


o Een compartimentsyndroom is een toestand waarbij de doorbloeding en functie van de
weefsels binnen een beperkte ruimte bedreigd worden door verhoogde druk binnen die
ruimte.
o Het compartimentsyndroom is een complicatie waar je altijd alert op moet zijn bij een
fractuur aan het onderbeen, vooral na hoog energetisch trauma. De 4
spiercompartimenten van het onderbeen worden omgeven door een starre fascie.
Drukverhoging (bloeding/oedeem) kan makkelijk leiden tot drukverhoging in de
compartimenten waardoor bloedvaten bekneld raken. Dit kan voorkomen worden door alle
spierloges (in onderbeen dus 4) te openen.
● De klinische kenmerken van een compartimentsyndroom zijn de 5 P’s:
▪ Pain = hevige pijn
▪ Pallor = bleekheid
▪ Pulselessness = geen perifere pulsaties
▪ Paralysis = verlies van motorische functie
▪ Paresthesia = verlies van sensorische functie
● Het ontbreken van pulsaties komt het minst vaak voor aangezien de bloeddruk vaak hoger is
dan de druk in het compartiment.

● Een osteoporotische breuk zit meest waarschijnlijk in een wervel.


● Botvorming verloopt: kraakbenig collum – plexiform – lamellair.

● Ophistotonus past bij tetanus.


o Ophistotonus is een onwillekeurige aanspanning van de rugspieren waardoor het lichaam
in hyperextensie staat met hoofd in de nek. Het hoofd kan niet naar voren worden
gebogen.
● Een injectie tegen tetanus werkt 10 jaar.

● Iets met vitamines en dan van welke vitamine er een avitaminose is → Vitamine K. Een tekort
aan vitamine K veroorzaakt verstoorde stolling met toegenomen bloedingen. Het kan ontstaan
door een verminderde inname of levercirrose.

Thoraxchirurgie
● Het mechanisme bij astma cardiale is bronchus oedeem.
o Door falen van de linker hart ventrikel stroomt het bloed niet goed weg en treedt er als het
ware een opstopping op in het traject voor de linker ventrikel. Door een teveel aan bloed
in de bloedvaten in de longen treedt er oedeem van het longweefsel op → Kortademigheid
en evt. droge hoest en piepende ademhaling.
● Als bij pleurale effusie aspiratie wordt uitgevoerd en de effusie helder is met een
proteïnegehalte van 2,4 g/dL, dan is de oorzaak hartfalen.
o Het is transudaat want het proteïnegehalte < 30 g/dL. Bij exsudaat is het proteïnegehalte
hoger dan 30 g/dL.
● Basale crepitaties passen bij longoedeem.

● Als de FEV1 normaal is, de TLC afgenomen en de expiratoire flow normaal is, is er sprake van
een restrictieve aandoening. Vooral afname van longvolume is typerend.
● De FEV1/FVC ratio blijft gelijk bij een daling van de FEV1 bij restrictieve longziekten
(longfibrose, sarcoïdose) In de vraag staan de antwoorden astma, COPD en emfyseem, maar
die zijn alle drie obstructieve longziekten.
● Bij een inspiratoire stridor is er sprake van een hoge luchtweg aandoening.

● Er wordt een foto van empyeem laten zien en gevraagd wat het beleid is → Thoraxdrain.
o Empyeem is ophoping van vocht in een reeds bestaande lichaamsholte, bijvoorbeeld de
pleuraholte.
● Er wordt een foto laten zien van een long met atelectase (rechts). Dit wordt veroorzaakt door
een ruimte innemend proces.
● Er wordt een thoraxfoto laten zien waarbij de rechter helft helemaal onder een wittige sluiering
licht. Erbij wordt vermeld dat de patiënt niet kortademig is. Hier is sprake van pleuravocht.
● Er wordt een foto laten zien met een wit kwabje/stukje witte long aan de rechterkant onder in
de long. Dit is een pneumonie.
● Er wordt een plaatje laten zien van een longfunctie curve waarbij na bronchus verwijding
alleen de inspiratie (bolling onder de lijn) iets toeneemt, de expiratie blijft hetzelfde. Dit past
bij COPD.

● Een verdenking op een longembolie kan bevestigd worden door CT-angio.


● Als een patiënt klachten heeft die passen bij een longembolie, maar de diagnose niet bevestigd
kan worden door aanvullend onderzoek, dan is er een normale hoeveelheid D-dimeer.
● Een acuut benauwde patiënt waarbij bij auscultatie pleurawrijven wordt gehoord →
Longembolie. Vooral het pleurawrijven is pathognomisch voor longembolie.

● Als je bij atelectase in 1 long de ventilatie-perfusie verhouding wilt bevorderen, moet de


patiënt op zijn gezonde zijde liggen, want daar stroomt dan meer bloed naar toe.
o Atelectase linker long → Op rechter zij gaan liggen.
● De beste behandeling van atelectase is fysiotherapie liggend op de gezonde zijde.

● Bij een spontane pneumothorax kan de thoraxdrain het beste vlakbij de longtop worden
ingebracht.
● Bij een open pneumothorax zie je een pendelend mediastinum.
o Door een perforerende wond staat de thoraxholte in verbinding met de atmosferische
lucht. Bij inademen stroomt lucht door de wond de thoraxholte in waardoor mediastinum
naar gezonde zijde verplaatst. Bij uitademen gaat lucht vanuit thoraxholte door wond naar
buiten en verplaatst het mediastinum naar de aangedane zijde. Het mediastinum pendelt.
● Hypotensie, gestuwde halsvenen en verminderd ademgeruis aan ipsilaterale zijde is
kenmerkend voor een spanningspneumothorax.
● Verschuiving van het mediastinum wijst op een spanningspneumothorax.
● Er wordt een X-thorax laten zien waarop er totaal geen vaattekening zichtbaar is →
spanningspneumothorax.
● Na frontale autobotsing worden op CSO lage bloeddruk en longcrepitaties gezien. Dit past bij
longcontusie.
● Crepitaties na trauma, ribbreuken en lage tensie wijzen op longcontusie.
o Zowel bij hematothorax als pneumothorax is er verminderd ademgeruis. Maar bij
hematothorax is de percussie gedempt en bij pneumothorax hypertympaan.
Longcrepitaties zijn typisch voor longcontusie.

● Plaatje van man met indeuking van de borstkas → Pectus excavatum


o Bij een kippenborst (pectus carinatum) steekt het sternum juist naar voren.

● De ernst van het beloop van een congenitale hernia diafragmatica is afhankelijk van de mate
van longhypoplasie.
● Bij hernia diafragmatica wordt de kans op mortaliteit bepaald door longhypoplasie.

Gezondheidsrecht
● De term ‘aansprakelijkheid’ is geen synoniem voor ‘professionele verantwoordelijkheid’.
● Iemand ligt met slot in bed. Slot springt automatisch open waardoor patiënt bekkenfractuur
oploopt. Hij wil de directeur aansprakelijk stellen. Maar de directeur is niet tuchtrechtelijk
aansprakelijk, ook niet indien er onvoldoende beleid was van onderhoud van de apparatuur.
● Er is ook nog een versie dat iemand een heup breekt, maar ook hier kan het ziekenhuis niet
tuchtrechtelijk aangeklaagd worden op basis van onzorgvuldig beleid ten aanzien van
materiaal.
● Er zitten geen juridische gevolgen (consequenties) aan een tuchtrechtelijke waarschuwing.
● In het tuchtcollege zit altijd iemand uit de beroepsgroep van de aangeklaagde. Hier is veel
kritiek op omdat deze persoon te hoge tuchtnormen hanteert.
● Vraag over collectieve aansprakelijkheid tuchtrecht → Collectieve veroordeling is wel mogelijk.
Toetsvragen uit de losse toetsen
● De hiel is een voorkeursplek voor decubitis.

● Hoog risico prikaccident is prikaccident dmv vingerprik.


● Bij een prikaccident waarbij het oog in contact is gekomen met hepatitis B en Pneumococcen
ga je het oog spoelen.
● De kans op besmetting bij een percutaan prikaccident bij een patiënt met HIV is 0,3%.
● De kans op hepatitis B bij prikaccident met besmet bloed is 6-30% (25%).

● Amaurosis fugax is voorbijgaande blindheid. Dit komt vaak door verminderde arteriële
bloedtoevoer naar de retina.

● Het ligamentum teres hepatis bij de lever is een overblijfsel uit de navelstreng van de vena
umbilicalis.

● De buis van Eustachius mondt uit in de nasopharynx.


● Door de Valsalva manoeuvre bij een open buis van Eustachius wordt de druk in het middenoor
hoger.
● Bij een (lange continue) afsluiting van de buis van Eustachius wordt de druk in het middenoor
lager, want in een afgesloten lichaamsholte wordt lucht geresorbeerd.
● Het middenoor is normaal gesproken gevuld met lucht.
● De cochlea (slakkenhuis) is het binnenoor.

● Bij de ziekte van Raynaud kleurt de huid achtereenvolgens wit, blauw, rood.
● Bij een secundaire Raynaud is er een achterliggende oorzaak (bijv. RA, SLE). Bij een primaire
Raynaud zijn de klachten idiopathisch (zonder duidelijke oorzaak).

● Adenoom ontstaat vanuit epitheelweefsel.

● Er wordt een plaatje van de keel laten zien en gevraagd wat een bepaald nummer aangeeft.
Dit is het cricoïd.

● Sagittaal → Verdeeld het lichaam in een linker en rechter helft.


● Frontaal → Verdeeld het lichaam in voor en achter.
● Horizontaal → Verdeeld het lichaam in boven en onder.

● Een ontsteking met pusvorming in een niet gepreformeerde holte is een abces.

● Bij een niersteenkoliek zie je geen vervoerspijn, want daar is juist bewegingsdrang.



You might also like