You are on page 1of 2

Overal Natuurkunde 5 vwo

Samenvatting

9 Golven
Lopende golven
Bij een lopende golf voeren punten na elkaar een trilling uit. In het =v·T
golfpatroon is  de afstand waarover een golf zich herhaalt, bij een v
harmonische trilling is dat één sinus. Lopende golven transporteren =
f
trillingsenergie. De golflengte  is de afstand waarover de kop van v=f·
de golf zich in één trillingstijd verplaatst.

Bij een transversale golf staat de bewegingsrichting van ieder


trillend punt loodrecht op de voortplantingsrichting van de golf. Er
zijn bergen en dalen zichtbaar.
Bij een longitudinale golf zijn bewegingsrichting van de trillende
punten en de voortplantingsrichting van de golf gelijk of tegen-
gesteld gericht. Er zijn verdichtingen en verdunningen zichtbaar.

Golven verschillen in het aantal dimensies waarin ze zich voort-


planten, de trillingsrichting, de grootheden waar de voortplantings-
snelheid van afhangt en het wel of niet nodig zijn van een medium.

Golven in diagrammen
Een (u,x)-diagram toont de uitwijking van verschillende punten op
één tijdstip (als een foto).
Een (u,t)-diagram toont de uitwijking van één trillend punt op
verschillende tijdstippen (als een film).
x
Uit de afstand tussen twee punten kun je het faseverschil tussen ∆φ =
die punten berekenen. 
Uit (u,x)-diagrammen en (u,t)-diagrammen kun je zowel
golflengten, trillingstijden als amplitudes bepalen.

Informatieoverdracht
Mobiele telefoons en radiozenders gebruiken lopende elektro-
magnetische golven om een signaal van een zender naar een
ontvanger te zenden.

Bij informatieoverdracht voeg je een bronsignaal toe aan een


draaggolf met een veel hogere frequentie (moduleren). Er ontstaat
een samengestelde golf. De ontvanger filtert de draaggolf weg en
houdt het oorspronkelijke signaal over (demoduleren).

Bij amplitudemodulatie (AM) varieer je de amplitude van de


draaggolf met de amplitude van het bronsignaal.
Bij frequentiemodulatie (FM) varieer je de frequentie van de
draaggolf met de amplitude van het bronsignaal.

Bandbreedte geeft het verschil aan tussen de hoogste en de


laagste frequentie van een signaal. Hoe groter de bandbreedte,
hoe beter de kwaliteit.

Met kanaalscheiding voorkom je storing tussen twee communi-


cerende zenders. De kanaalscheiding moet groter zijn dan de
bandbreedte van het signaal. Zo voorkom je dat golven elkaar
overlappen en verstoren.

© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 5 vwo Samenvatting hoofdstuk 9 Golven


Informatie kun je behalve analoog ook digitaal verzenden. Je
bemonstert dan een bronsignaal met een vaste bemonster-
frequentie. Na bemonsteren pas je digitale codering toe, waardoor
er een reeks bits van enen en nullen ontstaat. Die bits verzend je
met een bepaalde data transfer rate, dat is het aantal bits per
seconde. De ontvanger decodeert die bits vervolgens weer tot het
bronsignaal.

Lage frequenties hebben groter bereik. Voor radiogolven zijn Zie Binas, tabel 19B.
afspraken gemaakt welke toepassing welke frequenties gebruikt.

Staande golven
Staande golven ontstaan door interferentie. Een staande golf bevat
knopen (met amplitude nul), buiken (punten die met maximale
amplitude trillen), en punten daartussen die geen knoop zijn en ook
geen buik. De kleinste eigenfrequentie noem je de grondfrequentie.

Bij een systeem met twee vaste uiteinden past de halve golflengte = n·½, met n = 1, 2, 3, ...
een geheel aantal keren in de lengte. Er ontstaan zowel even als
oneven veelvouden van de grondfrequentie.

Bij een systeem met vast-open uiteinden past een kwart golflengte = (2n−1)·¼, met n = 1, 2, 3, ...
een oneven aantal keren in lengte. Er ontstaan alleen oneven
veelvouden van de grondfrequentie.

Bij een systeem met twee open uiteinden past de halve golflengte = n·½, met n = 1, 2, 3, ...
een geheel aantal keren in de lengte. Er ontstaan zowel even als
oneven veelvouden van de grondfrequentie.

Bij lopende golven trillen alle punten met gelijke amplitude, maar op
verschillende tijdstippen, dus met verschillende fase.
Bij staande golven voeren de punten tussen twee knopen in fase
hun trillingen uit, maar met verschillende amplitude.

Muziekinstrumenten
Enkele instrumenten laten alleen een grondtoon horen. De
golfvorm is dan sinusvormig. Uiteinden van muziekinstrumenten
kunnen zowel vast als open zijn. De meeste instrumenten laten
zowel een grondtoon horen als verschillende boventonen.

Geluid heeft zowel fysische eigenschappen als perceptuele.


Klankkleur is een perceptuele eigenschap. De (amplitudes van de)
boventonen bepalen de klankkleur en zorgen dat je verschillende
bronnen van elkaar kunt onderscheiden. Iedere golfvorm die niet
sinusvormig is, bevat boventonen.

grootheid eenheid
naam symbool naam symbool
golflengte  meter m
voortplantingssnelheid v meter per seconde m/s
trillingstijd T seconde s
frequentie f hertz Hz
faseverschil ∆φ (geen eenheid)
afstand ∆x meter m
lengte van een snaar meter m

© Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 5 vwo Samenvatting hoofdstuk 9 Golven

You might also like