You are on page 1of 46

De geestelijke taak

van ons volk

door

Dr.F.W. Zeylmans van Emmichoven

DE NIEUWE BOEKERIJ -
DEN HAAG
KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK

2598 5455
De geestelijke taak

van ons volk

door

Dr. F.W. Zeylmans van Emmichoven

DE NIEUWE BOEKERIJ DEN HAAG


VOORWOORD.

Inde hier volgende bladzijden zijn een aantal

gedachten en conclusies weergegeven, die door den

schrijver in verschillende openbare voordrachten in

de afgeloopen maanden werden behandeld.

Hoewel inde eerste plaats bedoeld voor hen, die


deze voordrachten geheel of gedeeltelijk meemaak-

ten, is de vorm toch zoo gekozen, dat ook anderen

er een samenhangend geheel in kunnen vinden. Zijn


volle beteekenis krijgt het hier geschrevene eerst

in samenhang met de aangegeven literatuur.

3
DE GEESTELIJKE TAAK VAN ONS VOLK.

Voor de tweede maal doorleeft onze huidige


generatie de verschrikkingen vaneen wereldoorlog.
De millioenen menschenlevens, die inden oorlog
van 1914—1918 verloren gingen, de verwoestingen,
die toen werden aangericht, de totale moreele- en

economische ontwrichting, die er het gevolg van was,

het zijn alle herinneringen, die nauwelijks gelegen-


heid hebben gehad te verbleeken.

Eindigde de vorige wereldoorlog wel met een

vrede? Kan men niet eerder de periode, die met het

verdrag van Versailles inzette, als een wapen-


stilstand beschouwen, terwijl de oorlog op econo-

misch-, politiek- en geestelijk gebied werd voort-

gezet, om dan twintig jaar later weer ineen militaire,


bloedige phase over te gaan?
Voor wie het aldus beschouwt, toont het eerste

gedeelte van de twintigste eeuw één ontzaglijke


menschheidsstrijd. Een strijd waarin niet alleen,
zooals in vorige eeuwen, enkele volkeren of volkeren-

groepen betrokken zijn, maar waarin het grootste


deel van de menschheid, direct of indirect gewik-
keld is.

Beteekent een dergelijke strijd, dat het einde van

onze, in het begin van de eeuw nog zoo zeer geprezen,

beschaving gekomen is? Of is het mogelijk een

dieperen, positieven zin in het geheel te herkennen?

Dat véél wat nog voor weinige jaren als vast bezit

5
van onze beschaving gold, zal moeten verdwijnen,
lijkt niet meer twijfelachtig. Op vele gebieden van

de samenleving is een chaos nabij.


Wat zal echter uit die chaos worden geboren?
Dat is de bange vraag waarmede ontelbaren voort-

durend leven.

Het mag op
het eerste gezicht vreemd lijken,
wanneer men dezen wereldstrijd beschouwt als een

phase in het geboorteproces van de menschheid. Men

zal veelal neiging hebben de menschheid als oud,


zelfs als over-oud te zien. Toch is dit niet juist. De
menschheid als zoodanig is nog zeer jong. Wel is waar

bestaat het menschengeslacht al sinds duizenden en

duizenden jaren, maar vaneen menschheid kan men

eerst sinds enkele eeuwen spreken.


Geen der oude culturen, die ons bekend zijn gewor-
den, wisten vaneen menschheid, d. w. z. van één

groot, onderling samenhangend menschengeslacht.


Zij kenden hun eigen volk, wisten van enkele andere

volkeren met wie zij in strijd waren gewikkeld ol

waarmee zij handel dreven, maar hun voorstelling


van het menschengeslacht bleef beperkt tot het eigen
volk met zijn omgeving. Het was als zoodanig één

geheel. De regeerder vertegenwoordigde de godde-


lijke macht. Zooals de sterren en planeten om de

zon zijn gegroepeerd, zoo waren volk en hoogwaar-


digheidsbekleeders om de eene, centrale figuur van

den regeerder geschaard. Een dergelijk volk was een

in zich zelf besloten, naar kosmische wijsheid


georiënteerde, éénheid.

De mensch, als individueel wezen, was nog niet

geboren. Hij zou eerst langzamerhand, dooreen reeks

6
van ontwikkelingsphasen heen, ontwaken. De groote
culturen der oudheid, de Indische, Perzische, Egyp-
tische, Chaldeesche, Babylonische, Assyrische, Jood-
sche, Grieksche en Romeinsche cultuur zijn alle van

dit gezichtspunt uitte begrijpen. De geestelijke en

sociale waarden, die in zulke perioden tot ontwik-

keling werden gebracht, gaven aan den mensch als

individueel wezen de mogelijkheid de verschillende

kanten van zijn lichamelijke, psychische en moreele

wezen tot ontplooiing te brengen. *)


Eerst in het begin van de 15de eeuw wordt het

begrip vaneen „menschheid" geboren. Gedurende

enkele eeuwen voltrekt zich deze eerste phase van

het geboorteproces, waarbij zich in hoofdzaak op

drie gebieden een belangrijke verandering in het

wereldbeeld vertoont.

Het eerste gebied is dat van de menschelijke ziel.

Door de humanistische en reformatorische bewegin-


gen, die omstreeks dien tijd ontstonden, kreeg de naar

bewustzijn strevende mensch het besef van zijn


persoonlijke verantwoording ten opzichte van zijn
medemenschen. Het tweede gebied, dat der natuur-

wetenschappen, werd beheerscht dooreen drang naar

kennis van de aarde, de natuur en de kosmos, op een

grondslag, overeenkomende met de plaats, die de

bewust-wordende mensch in het wereldal inneemt.

Daarbij sloot zich onmiddellijk het derde gebied aan,

n.l. dat der aarde-omspannende ontdekkingsreizen.


Sinds de 15de eeuw ontwikkelde de mensch het

vermogen om de heerscher te worden overeen aan-

*) R Steiner: Westliche und Oestliche Weltgegensatzlich-


keit. 1927.

7
tal natuurkrachten en natuurwetten. Kepler, Galileï,
Newton en vele anderen legden de grondslag voor

een geheel nieuwe verhouding van den mensch tot

de hem omgevende wereld, die culmineerde in Bacor s

leuze: „Kennis is macht".


In dienzelfden tijd werden wegen gezocht en ge-
vonden naar te voren onbekende gebieden. Span-
jaarden, Portugeezen, Nederlanders en anderen

voeren over de oceanen, schiepen nieuwe verbin-

dingswegen, vestigden koloniën in verre wereld-

deelen en hielpen op deze wijze mede aan het

ontstaan vaneen totaal nieuw beeld van aarde en

menschheid.

Het ons nu zoo bekende wereldbeeld is geheel uit


deze elementen opgebouwd. Inde eeuwen sindsdien

kon de mensch zich meer en meer leeren kennen

als een deel van één groote, de geheele aarde bevol-


kende menschheid. Die menschheid is wel is waar in

rassen en volkeren verdeeld, maar in wezen is zij


een geheel.
Deze waarheid openbaart zich echter voorloopig
alleen op het gebied van het technische en econo-

mische leven.

Men heeft daar de beschikking gekregen overeen

geweldig apparaat waarmee ruimtelijke en tijdelijke


verhoudingen kunnen worden overwonnen. De

moderne verkeersmiddelen hebben het onmetelijke


aardoppervlak tot een kleine ruimte gemaakt.
Telefoon, telegraaf en radio heffen alle afstanden op.

Voor het uiterlijke althans is de aarde en met de

aarde de menschheid, één geheel geworden. De

natuurwetenschappelijke en technische ontwikkeling

8
gedurende diezelfde eeuwen, maakt het ontstaan van

een „wereldindustrie" mogelijk, die nu voor een

„wereldmarkt" kan werken. „Wereldhandel" en

„wereldeconomie” waren het rechtstreeksche gevolg.


In weinige eeuwen heeft zich deze geweldige ont-

wikkeling voltrokken. Men heeft de millioenen men-

schen die onze aarde bevolken, in uiterlijken zin

althans, leeren kennen. Men heeft een apparaat ter

beschikking gekregen, waardoor de samenhang van

allen met allen mogelijk werd. Landbouw, industrie


en handel zijn in dienst van de geheele menschheid

voortdurend werkzaam. Alle mogelijkheden voor een

goede, gezonde samenleving zijn aanwezig.


Bacon heeft dit alles in zijn „Nova Atlantis" zoo

ongeveer voorzien. Zijn voorspelling was, dat door de

macht van de kennis, de menschheid een ongekende


ontwikkeling zou doormaken, die aan de menschen

het geluk zou brengen. De door Bacon voorspelde


ontwikkeling is gekomen, maar met het geluk is het

niet zoo voorspoedig gegaan.


Het grootsche apparaat namelijk, dat op technisch

en economisch gebied de menschheid tot een groot


samenhangend geheel heeft gemaakt, is van zulke

gigantische afmetingen, dat er bijzondere krachten

voor noodig zijn om het in goeden zin te hanteeren.

Die krachten nu kunnen alleen van geestelijken en

moreelen aard zijn.


Hetzelfde apparaat namelijk waarmee het geluk en

de voorspoed der menschen wordt gediend, is met een

geringe verschuiving te veranderen ineen oorlogs-


apparaat. Ja, tot op zekere hoogte is het steeds een

9
oorlogsapparaat wanneer egoïsme en machtsbegeerte
er zich van bedienen.

De geheele crisis waarin men sinds het begin van

deze eeuw is geraakt, kan in laatste instantie worden

verklaard uit de ongelijke ontwikkeling, die werd

doorgemaakt gedurende de laatste eeuwen op de

gebieden van het technische en economische leven

eenerzijds en het geestelijke en moreele leven ander-

zijds.
De ontwikkeling op natuurwetenschappelijk, intel-

lectueel en technisch gebied is groot geweest. De


„wonderen der techniek” zijn er het gevolg van.

Het menschengeslacht werd er uiterlijk een eenheid

door.

Een juiste verdere ontwikkeling kan alleen daarin


bestaan, dat men den weg, die door de natuurweten-

schappen op intellectueel en technisch gebied werd

gewezen, nu verder gaat ten opzichte van de moreele

en geestelijke waarden inde menschelijke ziel.

Slechts een deel van dein den mensch sluimerende

krachten werd inde laatste eeuwen gewekt. De zin-

tuigelijke waarneming werd beoefend, het intellect


gescherpt. Men heeft echter inde roes der vooruit-

gang te veel uit het oog verloren, dat daarbij aan de

werkelijke innerlijke ontwikkeling van ziel en geest


te weinig aandacht is geschonken. Zou dit tenminste

nü worden ingezien, dan kan nog veel worden in-

gehaald. De beide wereldoorlogen en de crisistijd, die

hen verbindt, eischen een dergelijk inzicht.

Men kan tot het besef komen, dat deze heele

wereldstrijd een geweldige kloof zichtbaar maakt, die


twee deelen van het menschelijk wezen scheidt. Aan

10
de eene zijde van de kloof staat het machtige
materieele, technische apparaat, waarvan zich de

mensch op egoïstische wijze bedient. Aan de andere

zijde leeft het nog ongeboren, geestelijke wezen van

den mensch, verlangende naar een andere, betere

wereld, maar niet bij machte, die uit zich zelf te doen

ontstaan.

De werkelijkheid van die kloof wordt door zeer

velen, meer of minder bewust, gezien. De overbrug-


ging van die kloof zal de groote opgave voor de

rest van deze eeuw zijn.

Wil men die opgave naar behooren volbrengen,


dan is het voor alles noodig om te beseffen, dat men

aan een begin staat vaneen groote taak. De huidige


crisis kan tot bescheidenheid aanleiding geven, vooral

ook tot bescheidenheid op intellectueel gebied. Men

kan de waarde van het intellect ten opzichte van

bepaalde gebieden erkennen, voor de moreele en

geestelijke ontwikkeling echter zijn andere krachten

noodig. Wie meenen zou dat met een toenemende

verfijning en uitbreiding der intellectueele vermogens

de tegenwoordige vraagstukken zijn op te lossen,


vergist zich.
Naast de reeds bereikte intellectueele ontwikke-

ling, onstaat de behoefte aan een ontplooiing van die

zielevermogens, die te lang onopgemerkt bleven. Het

zijnde vermogens van aandacht en eerbied, van

liefdevolle belangstelling voor het eigenlijke wezen

van den mensch, voor den diepen zin van zijn gees-
telijke ontwikkeling en zijn goddelijke bestemming.
Aansluitend aan het idealisme van Herder, Goethe

11
en anderen, ontwikkelde Steiner sinds het einde van

de 19de eeuw een beschouwingswijze, waarin het

werkelijke wezen van den mensch in zijn ontwikke-

ling naar lichaam, ziel en geest weer tot zijn recht


kan komen.

Het begrip vaneen menschheid, in vroegere tijden


droomende in kosmische samenhangen, langzamer-
hand tot bewustzijn ontwakende, is bij hem een

levende werkelijkheid.
Die menschheid bestaat uiteen aantal rassen en

volkeren, die als organen in het groote menschheids-

organisme te beschouwen zijn. Hun streven naar

samenwerking is tot op zekere hoogte eerlijk gewild.


Een hang naar verbroedering, naar vrede bestaat,
maar het geestelijke inzicht ontbreekt om met be-

wustzijn te doen, wat men vaag hoopt en verlangt.


Met de denkwijze der vorige eeuwen komt men

niet verder. Nieuwe inzichten, nieuwe belangstelling


vooral, is noodig om tot elkaar te komen.

Zoo sprak Steiner reeds in 1914 *) kort na het

uitbreken van den oorlog, in Berlijn, over de volkeren

van Europa, daarbij een weg wijzende om tot een

werkelijk begrip van het wezen der volkeren te

komen.

Waardoor wordt een ras, waardoor een volk

gekenmerkt? De rassen onderscheiden zich door ver-

schillen in lichaamsbouw, schedelvorm, huidskleur,


inplanting en hoedanigheid der haren en dergelijke
lichamelijke eigenschappen. Bij de volken daaren-

tegen gaat het niet om anatomische en physiologische

’) R. Steiner: Die Seelen der Völker. 1929.

12
verschillen inde eerste plaats, maar om eigenschap-
pen liggende in het gebied van de ziel. De volkeren

hebben een gemeenschappelijke taal, bepaalde zeden

en gebruiken. Zij hebben door de bijzondere geaard-


heid van hun ziel een bepaalde verhouding tot elkaar

en tot de wereld.

Het eene volk, zooals b.v. het Italiaansche, leeft


sterk in het element van de gewaarwording. De

geheele ziel is met alle krachten van het verstand,


van de gevoelens, van de wilsimpulsen ook, onmid-

dellijk met de gewaarwordingen verbonden. De ziel


leeft als het ware aan de grens van het lichaam in

voortdurende samenhang met alles wat zich inde

wereld openbaart als licht, kleur, klank en andere

gewaarwordingen. Een innerlijke bewogenheid en

levendigheid, ook een zekere hartstochtelijke zinne-

lijkheid en kinderlijke aard zijn er het gevolg van.

Waar de volksziel zich echter in haar grootste open-

baring toont, ontstaat de schilderkunst van de

Italiaansche Renaissance of de muziek van Verdi en

anderen.

Steiner onderscheidt inde totaliteit van het ziele-

leven drie gebieden, die wel is waar vloeiend in

elkaar overgaan, maar toch ieder op zich zelf te

karakteriseeren zijn. Het boven beschreven gebied


van de ziel waarin het Italiaansche volk leeft, wordt
door hem de „gewaarwordingsziel" genoemd.
Bij een volk zooals het Fransche, is de ziel reeds

meer naar binnen gekeerd. Hier niet de volle over-

gave aan de wereld der gewaarwordingen, maar een

leven ineen zeker evenwicht tusschen de krachten

van verstand en gemoed. De ziel heeft behoefte om

13
zich denkende in het gebied der gewaarwordingen te

bewegen. Een vreugde aan den stroom der gedach-


ten, die zich levendig inde spraak uit, terwijl boven-
dien het gemoed steeds met de gedachte verbonden
blijft, dat is in het kort uitgedrukt het kenmerk van

de Fransche volksziel, door Steiner als de „verstands-


of gemoedsziel" beschreven. Molière en Voltaire zijn
twee van haar grootste representanten, de eene de

gemoedvolle humoristische zijde, de andere de droge,


scherpe en geestige zijde openbarend.
Het derde gebied van de ziel is dat der „bewust-
zijnsziel'', waarvan het Engelsche volk de zuiverste

representant is. De krachten van de ziel leven daar

in nauwste samenhang met het lichamelijke organis-


me. Waar bij het Italiaansche volk de ziel inde eerste

plaats aangrijpt inde zintuigen, om bij het Fransche

volk een evenwicht te zoeken tusschen hoofd en

hart, daar hangt de ziel bij het Engelsche volk voor-

namelijk samen met de ledematen, dat wil zeggen


met de krachten van den wil in zooverre deze op

de aarde is gericht.
Een zekere innerlijke onbewogenheid, gepaard
gaande aan een naar buiten zich openbarende activi-

teit, zijn in samenhang hiermee te begrijpen. Steiner

karakteriseerde deze zielegeaardheid soms als een

„toeschouwersbewustzijn”. De ziel leeft niet in voort-

durende verbinding met de kosmische licht-, kleur-


en klankgewaarwordingen, zij heeft geen vreugde aan

den stroom van gedachte- en gevoelskrachten, zij


heeft zich tot op zekere hoogte geëmancipeerd uit
de wereld, ja, zelfs geïsoleerd, om nu uit die inner-

lijke afgeslotenheid terug te werken op die wereld.

14
Het stichten vaneen wereldrijk, het opbouwen van

een wereldeconomie, zijn van dit gezichtspunt uit

begrijpelijke opgaven.
In Duitschland heeft men niet inde eerste plaats
te maken met de ontwikkeling van één der drie

gekarakteriseerde zielegebieden. De Duitsche volks-

ziel heeft als bijzondere taak om de kern van de

geheele ziel, de geestelijke kern, het „ik", tot ont-

plooiing te brengen. De groote denkers en philosofen,


de groote musici en dichters hebben deze opgave ver-

tegenwoordigd.
De ontwikkeling van dit „ik" stelt echter de hoog-
ste eischen. Steiner wees er op,
dat men de verschil-

lende zielegebieden wanneer ze eenmaal tot op zekere

hoogte gerijpt zijn, ook hééft en als een innerlijk


bezit met zich meedraagt. Het „ik" echter is, dat wat

steeds in wording, steeds in ontwikkeling is, „was

niemals ist, doch immer wird". Men moet het telkens

weer verliezen, om het te kunnen terug veroveren.

Goethe's Faust is de representant van deze ik-

zoekende mensch. Zijn probleem is te vinden tusschen

de beide zinnen: „Es irrt der Mensch so lang er

strebt” en „Wer immer strebend sich bemüht, den

können wir erlösen".

Natuurlijk zijn dit slechts enkele aanduidingen,


bedoeld om een zekere richting aan de beschouwing
te geven. Inde anthroposophische literatuur zijn deze
vraagstukken verder te bestudeeren. *) Wie dat doet,
kan zich niet aan de conclusie onttrekken, dat een

verdere uitwerking van het probleem der volkszielen,

*) R. Steiner: Die Mission einzelner Volksseelen. Voordrachts-


cyclus 1910.

15
vaneen psychologie der volkeren dus, tot de meest

dringende opgaven van onzen tijd behoort. Wat inde

vorige eeuw en in het begin van deze, door Lazarus,


Steinthal en Wundt tot stand werd gebracht op dit

gebied, bleef te zeer in het abstracte en theoretische

om eenige invloed op den gang der gebeurtenissen


te hebben.

Bij een komende vrede echter zal het van de aller-

grootste beteekenis zijn, dat degenen, die zich met

de nieuwe structuur van Europa bezig houden, het

wezen der volkeren ook psychologisch begrijpen. Een


internationale, wijdvertakte werkzaamheid op dit

gebied, gecentraliseerd b.v. ineen neutraal land, zou

het materiaal kunnen leveren en ook de richtlijnen


kunnen bepalen, die voor den opbouw vaneen nieuw

Europa onmisbaar zijn.

Nederland, gelegen tusschen West- en Midden

Europa, via België grenzend aan Frankrijk, heeft met

de boven beschreven vraagstukken direct te maken.

De Nederlandsche volksziel is zonder twijfel een

zelfstandige eenheid, maar een eenheid waarin vele

componenten samenkomen.

De ligging van het land, de structuur van den

bodem, zijn al merkwaardig. Voor een groot deel is


het een delta-gebied, gevormd door Schelde, Maas,
Rijn en IJssel. De vaste structuur verdwijnt naar het

Noorden en het Westen. Alleen het Oosten en het

Zuiden hebben een vasten bodem.

Dit geeft een eigenaardige verhouding tot de om-

gevende elementen. Van de vier elementen aarde,


water, lucht en warmte, zijn alleen water en lucht ten

16
volle werkzaam. De aarde slechts ten deele, de

warmte, ten gevolge van ons Noord-Westelijk zee-

klimaat, slechts in geringe mate.

Naast water en lucht is echter het licht een sterk

werkende kracht. Uit het samenspel der krachten

van water, lucht en licht is veel van de eigenaardig-


heid en de schoonheid van ons land te begrijpen.
Ook de zielegesteldheid en het temperament van

den Nederlander staat, voor een deel althans, in

samenhang met deze elementen. Door het water b.v.

krijgt de ziel een phlegmatischen inslag. Deze geeft


de neiging tot een rustigen, bespiegelenden aard.

Maar ook een zekere traagheid en gemakzucht han-

gen er mee samen.

Het element van de lucht heeft met het sanguini-


sche te maken. Vooral in onze kuststreken is de lucht

vrijwel steeds in beweging. Opvallend is dan ook,


vooral voor den vreemdeling, de bewegelijkheid en

de onrust van onze kinderen. Ook de luidruchtigheid


van de volwassenen „wanneer het hek van den dam

is”, hangt hiermee samen.

Het sanguinische element inde ziel geeft echter

ook een innerlijke bewegelijkheid en openheid voor

nieuwe denkbeelden. ledere kracht in het tempera-


ment en inde ziel heeft nu eenmaal de mogelijkheid
naar twee richtingen te werken. ledere eigenschap
kan ten goede en ten kwade worden gebruikt.
Het licht, dat hier een zoo groote rol speelt, is

reeds een meer geestelijk element. Het hangt minder


met het temperament samen, dan wel met de gees-

telijke vermogens van de ziel. De behoefte die de

Nederlander voelt aan een „wijde blik" (groote

17
ramen!), aan een breed en objectief overzicht, staat

hiermee in verband.

Wanneer wede verschillende componenten gaan


beschouwen waaruit de volksziel is samengesteld,
dan moeten we beginnen met de gewaarwordingsziel,
die hier, evenals in het Italiaansche volk, een groote
plaats inneemt. Echter niet in dien zin, dat het gebied
van de gewaarwordingen, zooals in Italië, de geheele
ziel zou beheerschen. Daarvoor heeft zich hier te

zeer den invloed van het Noorden doen voelen, wat

in geheel Europa steeds tot verinnerlijking en ver-

dieping heeft geleid.


De verwantschap bestaat echter daar, waar beide

volkszielen een sterke verbinding hebben met het

licht en de kleuren. In Italië heeft de kleur een meer

bovenzinnelijk karakter, *) in ons land daarentegen


leeft de kleur sterk inde elementen. De werkingen
van licht en duisternis op de vochtige weiden, in het

water van de rivieren, inde wolken en de nevels,


veroorzaken kleuren van ongekende schoonheid.
Evenals Italië, was en is Nederland een schilders-

land bij uitnemendheid. De schoonheid der voort-

brengselen van de talrijke schilderscholen uit de

beide landen is in zekeren zin niet onderling ver-

gelijkbaar.
De wijze waarop de ziel inde omgevende wereld

leeft toch is inde twee landen geheel verschillend.

Bij de meesterwerken van de Italiaansche schilder-

*) Dit wordt vooral zichtbaar wanneer later op den middag


de werking van het zonlicht verminderd is. De kleuren schijnen
dan soms nauwelijks meer met de voorwerpen verbonden.

18
scholen heeft men steeds te maken met een meer

of minder geopenbaarde schoonheid. De gewaar-

wordingsziel leeft er nog in verbinding met kosmische

mysteriën, die via licht- en kleurgewaarwordingen


worden overgebracht. Het karakter van de gewaar-

wordingsziel, met name een grensgebied te zijn


tusschen menschen-innerlijk en bovenzinnelijke
wereld, bestaat nog ongerept.
In ons land heeft de gewaarwordingsziel een ver-

innerlijkingsproces ondergaan. Zoowel de schilder-

kunst der Zuidelijke- als die der Noordelijke Neder-

landen zijn uit die innerlijkheid te begrijpen.


Memlinck, Geertgen tot St. Jans, Rogier van der

Weyden, Lucas van Leyden e.a., zij schilderen allen


het innerlijke gebaar van de ziel, zooals het in kleur

en vorm voor hen verschijnt.


Een merkwaardige modificatie krijgt de gewaar-

wordingsziel wanneer de meer westelijk georiënteer-


de bewustzijnsziel begint te domineeren. Het reeds

aangeduide „toeschouwersbewustzijn" wordt dan ook

inde schilderkunst bemerkbaar. De binnenhuisjes,


de vele tafreeltjes, de stillevens, e.d. zijn er alle het

gevolg van.

Het allermeest wordt de verinnerlijking van de

ziel zichtbaar bij Rembrandt. De verinnerlijking wordt

daar tot diep inde kern van de ziel voortgezet om

daar tot een geestelijke geboorte van het reine licht

te voeren. Men stelle een oogenblik naast elkaar

Michel Angelo en Rembrandt. Denken we aan

Michel Angelo's „Laatste Oordeel", inde Sixtijnsche


Kapel, dan verschijnt voor ons temidden van de ver-

worpenen en de begenadigden, een machtige gestalte,

19
Christus, de wereldrechter. Hij rijst op uit de einde-

looze vormenrijkdom van zijn omgeving, als een

jonge Hercules, krachtig, gespierd, met een machtig


gebaar scheiding brengende tusschen goed en kwaad.
De geheele dramatiek van dit oogenblik is vertolkt
in honderden gestalten, met een volmaakt meester-

schap uitgebeeld. De bewonderende ziel van den

toeschouwer wordt geheel en al naar buiten gestulpt,


om dan aan de grens van de bovenzinnelijke wereld,
deze vormenpracht te ondergaan.
Geheel anders bij Rembrandt. De vele afbeeldingen
van Christus die wij bij Rembrandt vinden, leiden ons

niet binnen inde wereld van de vormenpracht, van

de kracht, van de lichamelijke schoonheid. Zij laten

ons een gestalte zien, die in zekeren zin uiterlijk voor

ons verdwijnt, om als innerlijke lichtgestalte voor de

ziel te herrijzen. De ziel van den toeschouwer wordt

niet naar buiten gericht om zich ineen sfeer van

bovenaardsche schoonheid te verliezen, neen, de

duisternis van het beeld leidt de ziel in haar eigen


innerlijkheid terug, om daar het wonder van de

opstanding in het licht van den geest te doorleven.

Ook de latere Nederlandsche schilders hebben

steeds dit mysterie van het licht gezocht. Willem


Maris schilderde het licht op de vochtige weiden, of

de koeien in het land. Weissenbruch schilderde de

wijde ruimte, zooals die door het licht was gevormd


en doorstraald. Ook van Gogh was een zoeker van

het licht, dat voor hem een openbaring was van de

hoogste liefde, die inde wereld werkzaam is, van

Christus,
Zoo is in het Nederlandsche volk de gewaarwor-

20
dingsziel het element waardoor in het bijzonder de

verbinding met licht en kleur tot stand komt. De

neiging bestaat echter om steeds te zoeken naar

verdieping, verinnerlijking en ontwikkeling van die

verbinding, inde richting vaneen werkelijke vergees-

telijking van de ziel.

De krachten van de verstands- of gemoedsziel, die

als kenmerkend voor het Fransche volk werden

genoemd, hebben hier ook een zekere beteekenis

gehad en wel in dien zin, dat een algemeen vormende,


beschavende invloed van hen is uitgegaan. Zooals
verschillende andere volkeren (men denke aan het

Pruisen van Frederik de Groote) heeft ook ons land

zijn Fransche periode gehad.


Naast de bestaande invloed, die de ontwikkeling
van de verstands- of gemoedsziel met zich brengt,
is zeker ook de neiging tot praten, tot redeneeren,
tot discuteeren in samenhang daarmee te zien. Hoe

meer men naar het Zuiden komt, hoe sterker die

neiging wordt. De Nederlander „beneden de Moer-


dijk" begint al meer op de Vlaming te lijken. Zijn
zielegeaardheid is minder koud, minder afgesloten.
Een grootere gemoedelijkheid, een meer bewegelijke
innerlijkheid treden naar voren. De invloed van het
Vlaamsche element in onze cultuur is niet te onder-

schatten. Het vormt over het geheel een tegenwicht


ten opzichte van het dikwijls al te gewichtige, deftige,
ongenaakbare, wat de Noord-Nederlander eigen is.

Men heeft nu eenmaal „boven de Moerdijk” de

neiging om alles wat men doet, zegt en denkt wel heel

erg belangrijk te vinden.

21
Misschien hangt daarmee ook de merkwaardige
gewoonte samen om zooveel verkleinwoorden te

gebruiken. Hoe belangrijker men zijn eigen inner-

lijken toestand vindt, hoe kleiner en geringer de

uiterlijke dingen worden. *)


Een sterke wederzijdsche beïnvloeding van Noord-

en Zuid-Nederlandsche krachten zal zeker aan de

geheele ontwikkeling van de volksziel ten goede


komen. In dat opzicht is de toenadering, die inde

laatste jaren groeiende is, zonder twijfel een ver-

heugend feit.

Van zeer groote beteekenis voor het Nederlandsche

volk is steeds het gebied van de bewustzijnsziel


geweest. Als bewoners van de Europeesche westkust

had men een taak, die veel verwantschap toonde met

die van het Engelsche volk. De volksaard sloot zich

daar ten deele bij aan.

Inde wijze waarop de bewustzijnsziel tot ontwik-

keling kwam, is echter een typisch verschil te bemer-

ken. De bewustzijnsziel hangt krachtens haar wezen

samen met het element van de aarde. Het is dat deel

van de ziel, dat het meest direct met het lichaam

is verbonden, waarvan de krachten het diepst door-

dringen inde ledematen. Men staat geheel „met beide

voeten op den grond”. De wil is inde eerste plaats


op het practische, onmiddellijk realiseerbare gericht.

*) Men heeft een dubbeltje


kwartje, koopt een kaartje
en een

en een retourtje, heeft 's avonds een etentje of een uitje, waar
men met zijn tweetjes of drietjes heengaat. Enz. enz.

Volgens kenners van dat land bestaat iets dergelijks ook ia


Rusland. Misschien is de oorzaak daar te zoeken inde on-

metelijke wijdte van het land zelf, waar tegenover alle uiterlijka
dingen onbelangrijk worden.

22
Het gevolg is, dat de dragers van de bewustzijnsziel
een gevoel ontwikkelen voor de opgaven die in ee»

bepaald tijdperk op verwerkelijking wachten.


Het is nu echter een groot verschil of de samen-

hang met de aarde door de natuur gegeven is, of


eerst door den menschelijken wil moet worden

veroverd. In Engeland is die natuurlijke samenhang


aanwezig. Men woont op een rots, die bovendien een

eiland is. Vanaf die rots worden de draden gespon-

nen die een zekere wereldheerschappij mogelijk


maken.

In Nederland lag de verhouding tot de aarde, tot

den moederbodem anders. Daar moest een groot deel


van die aarde eerst worden veroverd, terwijl boven-
dien veel energie moest worden gebruikt om het

veroverde te behouden.

De bewustzijnsziel vond hier dus geen natuurlijken


grondslag, maar moest zijn steunpunt vinden inde
kracht van de persoonlijkheid zelf. De innerlijke
consolideering van de ziel voltrok zich hand in hand

met de verovering en indijking van het land. Uit de

onmetelijke, onberekenbare watermassa's werd meter

na meter het land gewonnen. Ter zelfder tijd werden

inde ziel die krachten ontwikkeld, die de innerlijke


vrijheid en zelfstandigheid tot een werkelijk bezit
maakten.

Het tijdperk van de bewustzijnsziel begint inde 15de

eeuw. Niet alleen in Engeland, maar vrijwel in geheel


Europa ontstaat dan die neiging tot innerlijke zelf-

standigheid. De menschelijke ziel vindt haar samen-

hang met de aarde, die als één geheel begint te

verschijnen. De reeds genoemde ontdekkingsreizen

23
zijn in samenhang hiermee te zien. Maar ook de

vrijheidsoorlogen en de hervormingsbewegingen. Het

ontwikkelen van de bewustzijnsziel is dus een opgave


van de geheele Europeesche menschheid, waarbij
Engeland alleen de rol heeft om op de meest centrale

wijze deze krachten te vertegenwoordigen, Italië en

Frankrijk b.v. maken een zelfde pntwikkeling door,


alleen werkt daar de bewustzijnsziel op den bodem

van de aanwezige gewaarwordingsziel, respect, ver-

stands- of gemoedsziel.
De tijd waarin zich de bewustzijnsziel ontwikkelt,
is o. a. gekenmerkt door het opkomen van de steden-

cultuur. Steden hadden er steeds bestaan, maarde

steden der oudheid hadden een ander karakter dan

die, welke sinds het begin der 15de eeuw verrezen.

Vanaf dien tijd werden de steden plaatsen waar zich

binnen de beveiliging der muren het leven van de

burgerij, op ieder gebied kon ontplooien. Het werden

centra van handel en industrie, van wetenschap en

kunst.

Wat zich in Europa ten opzichte van de steden

afspeelde, moest in Nederland bovendien voor het

land als zoodanig geschieden. Het land moest zelf

worden ommuurd, dat wil zeggen ingedijkt. Het moest

tegen de elementen worden beveiligd en als zoodanig


een rustig centrum worden, waarin de cultuur van

de burgerij kon opleven.


Het is te begrijpen, dat met de ontwikkeling van

de bewustzijnsziel ook een element van conservatisme

verbonden is. Het conservatisme van het Engelsche


volk is haast spreekwoordelijk. In Nederland heeft

het een eenigszins ander karakter. Het hangt daar

24
in hoofdzaak samen met de neiging het eenmaal ver-

overde niet te willen prijsgeven. Wat zoo moeizaam

aan de golven werd ontrukt, is een waardevol bezit.

Maar ook de krachten, die daarmee inde ziel zijn


gegroeid eischen een grootere plaats op, dan alles

wat van nature werd meegebracht.


Eenigszins tot karikatuur wordt die eigenschap van

het eigene niet te willen prijsgeven, wanneer de

neiging ontstaat „alles op een eigen manier" te willen

doen of „alles voor zich alleen" te willen hebben.

Het eigen huis, met het eigen tuintje er omheen, is

daarvan een voorbeeld.

Als wereldmacht heeft het Nederlandsche volk

inde 16e en 17e eeuw een belangrijke opgave vol-

bracht. Het was, tesamen met Portugal, voorbeschikt

om zich los te maken van de groote machten waarvan

het afhankelijk was, om zich als vrij volk in dienst

te stellen van den aanbrekenden tijdgeest. De strijd


tegen de Habsburgsche overheersching had een dub-

bel aspect. Eenerzijds vrijheid op godsdienstig gebied,


beter gezegd geestelijke vrijheid als zoodanig, ander-
zijds het aanvaarden vaneen wereldmissie, het

voorbereiden vaneen verkeer tusschen de wereld-

deelen, het stichten van de Indische Compagniën, die

een wereldhandel tot stand brachten.

Na de Engelsche oorlogen bleef Nederland, uiterlijk


bezien, als een mogendheid van geringere beteekenis
terug. Voor een diepere beschouwing echter was haar

taak niet afgeloopen. Integendeel. Een nieuwe opgave

rees juist ten opzichte van de koloniën. Beheersching


der wereldzeeën, uitbreiding van het wereldrijk e.d.

waren niet meer mogelijk. Voor de eigenlijke kolo-

25
niale opgave ontstond echter eerst langzamerhand
de ware belangstelling.
Deze eigenlijke opgave was en is nog steeds: de

werkelijke vereeniging van oostelijke en westelijke


volkeren op de basis vaneen wederzijdsche erken-

ning van de cultureele waarden, die beiden hebben


te vertegenwoordigen. Het zal voor de toekomst niet

gaan om „overheersching", maar om „spiritueele


wisselwerking". In dat opzicht is er reeds veel ge-
schied in onze koloniën, wat als voorbeeldig kan

gelden. Men moet alleen bij de beoordeeling van

deze dingen rekening houden met het feit, dat eenige


honderden jaren kort zijn inden loop van de wereld-

geschiedenis.

"East is East and West is West and never the

Twain shall meet". Dit zijnde veel geciteerde regels


van Kipling, waarin voor velen is uitgedrukt, dat Oost

en West nooit tot elkaar kunnen komen. Deze regels


hebben echter een vervolg, dat luidt:
"But there is neither East nor West, Border,
nor Breed, nor Birth

When two strong men stand face tot face,


tho' they come from the End of the Earth".

Goed begrepen beteekenen deze woorden, dat,


wanneer twee menschen in eikaars wezen het beeld

van den mensch aanschouwen, de scheidingsmuren,


die door Oost en West, door tegenstellingen van land,
ras en geboorte werden opgeworpen, wegvallen.
De verschillen tusschen Oost en West zijn groot.

Denken we b.v. aan Java of één van de andere eilan-

den van onze Archipel. De Westerling, die er komt,

26
beleeft er voor alles de tijdeloosheid. Het is of de

tijd stilstaat, of een eeuwige rust heerscht, waarin

een overdadige vegetatie zich onveranderlijk uitbreidt.

Diezelfde rust is inde zielen der inboorlingen. Zij


kennen niet de haast, de onrust, de problematiek
van den gemiddelden Westerschen mensch, voor

wien de tijd steeds voorbij snelt, als een verterend

proces. Voor de Westerling wordt het leven voort-

durend verbruikt, opgeteerd, door het aardsche

bestaan. De Oosterling droomt inde eeuwigheid, die

nauwelijks het aardsche leven raakt.

Alle groote Oostersche culturen putten uiteen

wijsheid, die niet denkende was veroverd, maar die

ineen droombewustzijn, in beelden was aanschouwd.

Alleswas als het ware met hemelkrachten door-

trokken. Een kosmische wil, in droombeelden

beleefd, deed hun kunstwerken geboren worden.

Een stoepa, zooals de Boroboedoer, de Balineesche


tempels, het individueele snijwerk, het kan alleen

maar worden begrepen wanneer men zich voorstelt,


dat het groeide uit de zielen der scheppers met

dezelfde natuurlijkheid waarmee de plant uit de aarde

groeit.
De Westersche kunst berust, waar zij werkelijk
groot is, op een innerlijke lijdensweg, die individueel

wordt doorgemaakt, zooals ook de heele Westersche

beschaving op de ontwikkeling van het persoonlijke,


bewuste leven is gericht. Via Griekenland en Rome,
door de Middeleeuwen heen, ontwaakte sinds de

15de eeuw het individueele bewustzijn. De bewust-

zijnsziel werd geboren.


In het Oosten was geen plaats geweest voor het

27
individu. De staatsvorm, de geheele sociale structuur,

het geheele innerlijke en uiterlijke leven, was naar

het kosmische georiënteerd.


Inde 16de en 17de eeuw vindt dan de ontmoeting
plaats. Spanjaarden, Portugeezen, Nederlanders,
Engelschen e. a. dringen inde nieuwe werelddeelen

door. Het tijdperk van de kolonisatie begint. Tegelijk


echter wordt aan de Westersche volkeren een opgave

gesteld, die hen honderden jaren zal bezighouden en

die alleen te volbrengen zal zijn wanneer de diepste


gezichtspunten daarbij geldend worden gemaakt.
Een nieuwe phase in het geboorteproces der

menschheid is aangebroken. Door de Kat Angelino


wordt gesproken van „een probleem van kosmische

energie" *) wanneer hij deze periode van de geschie-


denis behandelt. Inderdaad heeft men hier neiging om

vaneen stroom van kosmische energie te spreken,


die den Westerschen mensch er toe brengt de aarde

te gaan omzeilen, werelddeelen te gaan exploreeren,


om aldus aarde en menschheid tot één groot, samen-

hangend geheel te maken.


Een lange, moeizame weg moet daarbij worden

gegaan. Veel egoïsmen, veel machtsbegeerten en

lagere instincten moeten worden overwonnen, wil de

eigenlijke opgave kunnen worden volbracht. Rassen-


waan en intellectueele hoogmoed staan eveneens in

den weg. Bovenal de ontstellende onkunde, die men

over het geheel, zelfs bij den ontwikkelden Neder-


lander (en in andere landen geldt 't zelfde) omtrent

zijn koloniën aantreft.

*) A. D. A. de Kat Angelino: Staatkundig beleid en bestuurs-

zorg in Ned. Indië. 1929.

28
Verschillende categoriën der menschheid hebben
in het koloniale vraagstuk een rol te spelen. De

koopman, de soldaat, de ambtenaar, de zendeling,


de opvoeder en vele anderen. Zij zullen hun opgaven

des te beter volbrengen naar mate ze beseffen, dat


de leiding, die van hen wordt verwacht, uit de beste

krachten van de Westersche cultuur zal moeten sprui-


ten, wil zij werkelijk op den duur worden aanvaard.

Java, in het bijzonder, was steeds open voor cultu-

reele beïnvloeding. De Hindoe-wijsheid drong er

reeds inde Iste eeuw na Christus binnen; het

Boeddhisme bloeide er kort, inde Bste en 9de eeuw;

het Mohammedanisme verbreidde er zich sinds de

15de eeuw. Hoe is het met het Christendom gesteld?


Zonder ook maar eenigszins te onderschatten wat er

alles werd gedaan op sociaal en paedagogisch gebied,


door hen die het Christendom in het Oosten vertegen-

woordigen, blijft toch de vraag of in het Westen zelf

niet een vernieuwing van het Christendom aan de

orde zou moeten zijn.


Stanley Jones vertelt van zijn gesprek met een

vertegenwoordiger van het Oosten, waarbij deze on-

geveer zei: „In het begin kwam Christus tot ons

begeleid dooreen koopman. Dat wekte ons wan-

in
trouwen op. Toen kwam Hij weer, nu gezelschap
vaneen soldaat en een diplomaat. Ons wantrouwen

werd niet geringer. Toen kwam Hij als de weldoener


de verschopten en verdrukten. Ons wantrouwen kon

nog niet verdwijnen. Nu Hij zelf komt, alleen, houdt


ons wantrouwen op.

Christus zelf, niet als de vertegenwoordiger van

een bepaalde groep, een partij, een richting, een secte,

29
maar als een goddelijke wereldmacht, als degene, die

voor de geheele menschheid op aarde is gekomen en

daar den kruisdood heeft ondergaan om uit het graf


als de ware verlosser op te staan, die Christus kan

ook in het Oosten worden herkend en aanvaard.

Steiner beschrijft Christus, als het hooge, goddelijke


wezen, door wiens komst en werken op aarde de

mysteriën der oudheid in vervulling gaan. Hij ont-

werpt in zijn Anthroposophie het beeld vaneen

Christendom waarin alle godsdiensten en alle gees-

telijke stelsels hun plaats kunnen herkennen. Een

dergelijk spiritueel Christendom, tegelijk kosmisch en

aardsch georiënteerd, zou in staat zijn Oost en West

te verbinden, omdat het zoowel rekening houdt met

de kosmische wijsheidsdroom van het Oosten, als met

den naar de aarde gerichten scheppingswil van het

Westen. *)
Een dergelijk Christendom zou een nieuwe grond-
slag kunnen geven aan het wetenschappelijke, kunst-

zinnige en ook sociale streven van onze Westersche

beschaving. Het zou tegelijk de moreele kracht geven,

die noodig is om het geweldige technische en econo-

mische apparaat te hanteeren waarover reeds

gesproken werd.

Om het te leeren kennen zijn echter twee dingen


noodig. Inde eerste plaats zal men tot het inzicht

moeten komen, dat zich inde culturen der oudheid

reeds ontwikkelingsphasen vaneen universeel, kos-

misch Christendom vertoonden, dat men er dus

bepaalde openbaringen vaneen vóórchristelijk

*) R. Steiner: Das Christentum als eine mystische Tatsache.


1925.

30
Christendom in heeft te zien. Inde tweede plaats
zal men, den intellectueelen hoogmoed van onzen tijd
overwinnende, den innerlijken weg der verdieping
moeten gaan om aldus de werkelijke beteekenis van

het groote mysterie op Golgotha te leeren kennen.

Dan eerst zal men den weg kunnen zien, die, sinds
de ontmoeting tusschen Oost en West plaats vond,
inde toekomst zal moeten worden gegaan.

Inde 19de eeuw werd Europa verontrust dooreen

beweging, die men gewoonlijk als réveil-beweging


aanduidt. De volkeren van het Oosten begonnen te

ontwaken. In Indië, China, Japan, Arabië, Egypte en

Turkije ontstonden bewegingen van nationalen aard,


die een vernieuwing, een verjonging van de culturen

eischten. Het was het ontwaken vaneen sluimeren-

den wil, die lang in kosmische verborgenheid had

gedroomd.
Europa had zijn technische en materieele ontwik-

keling, zijn intellectueele wetenschap, zijn handel en

industrie en op grond van dat alles een machtspositie.


Zoo kwamen dus twee machten tegenover elkaar te

staan. Een ontwakende, kosmische wil tegenover een

aardsch georiënteerd bewustzijn.


In dienzelfden tijd nu vindt de ontdekking plaats
van de oude Oostersche culturen. Dooreen diepen
zin voor wetenschap en philosophie geleid, dringen
de Westersche geleerden door tot inde verborgen
schatkamers van de oude wijsheid. De wijsheid der

Hindoes wordt naar Europa gebracht, de Boroboedoer

wordt blootgelegd. Champollion maakt een begin met

de ontcijfering der Egyptische hiëroglyphen, de ver-

heven gedachten der Chineesche wijsgeeren worden

31
in het Westen bekend. Dit zijn slechts enkele voor-

beelden, die met vele andere zouden zijn te vermeer-

deren.

Bij het aanbreken van de 20ste eeuw was reeds

zooveel bekend van de oude beschavingsperioden,


dat de mogelijkheid voor een verbinding tusschen

Oost en West open lag.


Ja, men kan zelfs den indruk krijgen, dat dooreen

wijze wereldleiding dit alles zoo was voorbereid,


opdat inden tijd waarin de groote spanning tusschen

Oost en West zou ontstaan, ook alle materiaal aan-

wezig zou zijn, om die spanning ineen werkelijk


geestelijken zin op te lossen.

De evolutie van het menschengeslacht verloopt nu

eenmaal in phasen. Ook de materialistische, intellec-


tualistische ontwikkeling van het Westen, gedurende
de laatste eeuwen, is een dergelijke phase. Zelfs de

bijna 20 eeuwen waarin het Christendom reeds tal-

rijke metamorphosen doormaakte, is slechts een

phase. Het universeele,kosmische en aardsch-gerichte


Christendom, dat alle volkeren zal omvatten, is nog

nauwelijks bekend.

De oplossing van het Oost-West-vraagstuk zou een

belangrijke stap vooruit kunnen zijn op den weg van

de ontwikkeling vaneen dergelijk Christendom.

Voor het Nederlandsche volk ligt hier een groot-


sche taak. Het bezit van zulke uitgebreide, rijke en

in cultureel opzicht interessante koloniën legt ons

een zware verplichting op.


De verplichting namelijk
om naast de economische en politieke zorg, ook

geestelijke zorg te dragen voor een ontwakende

menschenwereld. Geestelijke leiding te geven is de

32
eigenlijke taak van den opvoeder, maar die taak kan

alleen worden volbracht wanneer de opvoeder inziet,


dat alle opvoeding zijn werkelijken grondslag ziet

inde zelfopvoeding.

Het vraagstuk van debewustzijnsziel bracht ons


in aanraking met de verhouding, die we als Westersch
rijk ten opzichte van het Oosten hebben. Nederlands

plaats inde wereld is door die verhouding voor een

groot deel bepaald. Voor een ander deel echter ont-

staat een belangrijke opgave doordat in onze volks-

ziel ook sterk de kracht van het „ik" werkt, de

kracht dus die samenhangt met de geestelijke kern

van de geheele persoonlijkheid. Er werd reeds te

voren op gewezen hoe in het bijzonder het Duitsche

volk met dit probleem van het „ik" te worstelen heeft.

Het Faustische element is aan het Nederlandsche


volk niet onbekend. Inden strijd om het land zelf,
den strijd met de elementen, vertoonde zich door de
eeuwen heen die kracht van de persoonlijkheid. Het
is dan ook zeker geen toeval wanneer Goethe ons

den ouden Faust laat zien aan het eind van zijn
leven, bezig een groot werk te volbrengen, namelijk
de drooglegging en ontginning vaneen stuk land,
waarbij hij de woorden spreekt: „Nur der verdient

sich Freiheit und das Leben, der taglich sie eroberen

muß".
Maar behalve in dien strijd om het land zelf, leeft
deze ik-kracht ook in enkele van de grootste repre-

sentanten, die ons volk heeft gekend, b.v. in Geert

de Groote *) en in Willem van Oranje. *)

') M. Stibbe: Zwanenridder en Vliegende Hollander.

33
Het is hier niet de plaats om uitvoerig het leven

en het werk van deze beide belangrijke grondleggers


van de Nederlandsche beschaving te behandelen.

Slechts een paar opmerkingen mogen worden ge-


maakt.

Geert de Groote, die in 1340 in Deventer werd

geboren, gaf den stoot tot het ontstaan van de

„Broederschap des Gemeenen Levens", terwijl boven-


dien verschillende kloosterorden en een machtige
schoolbeweging in samenhang met zijn werk verrezen.

Zijn prediking van het Christendom geschiedde voor

het volk ook inde volkstaal.

Het nieuwe wat hij in zijn Broederschap bracht

was, dat elk lid weliswaar de verplichting op


zich

nam in armoede, kuischheid en gehoorzaamheid te

leven, maar dit niet deed op grond vaneen gelofte,


maar vaneen vrij besluit, dat ook weer door eigen
wil kon worden opgeheven. Inde gemeenschap werd

een gezamenlijke arbeid verricht en een gezamenlijke


oefenweg gegaan. De invloed, die van de geheele
beweging op Europa uitging was enorm groot. Zwolle
en Deventer stonden een tijdlang in het middelpunt
van de Europeesche beschaving.
De grootste bekendheid onder zijn volgelingen
heeft zonder twijfel Thomas a Kempis gekregen,
wiens „Imitatio Christi” tot de meest gelezen boeken

inde wereld is gaan behooren. Daarnaast is de school

te Zwolle te noemen, die onder Johannes Cele bloeide

en meer dan 1200 leerlingen telde. Een uit dezelfde


beweging ontsproten school te Deventer onder leiding
van Alexander Hegius, had later zelfs 2200 leerlingen.
Ook deze opvoedkundige beweging breidde zich over

34
verschillende landen uit. Naast strenge tucht en

diepen ernst was het belangrijke van deze opvoed-


kunst, dat een groote waarde werd gehecht aan het

begrijpen van de leerstof.

Zoo staat de figuur van Geert de Groote aan het

begin van den nieuwen tijd als een brenger van

geestelijke verdieping en ontwikkeling op den bodem


van innerlijke vrijheid. In zijn beweging kan de ont-

wakende persoonlijkheid zich in religieuse overgave,


doch met behoud van de geestelijke zelfstandigheid,
ontplooien.
De figuur van Willem van Oranje is overbekend

inde geschiedenis van ons volk. Terecht beschouwt

men hem als den drager van de vrijheidsimpuls, waar-

aan het Nederlandsche volk zijn onafhankelijkheid


dankt. Dat die vrijheidsimpuls zoo sterk ineen

enkelen mensch leefde en dooreen enkelen mensch,


door alle moeilijkheden heen, werd gedragen, is een

historisch feit, dat niet licht zijn weerga inde

geschiedenis vindt. Alleen door den inzet van de

geheele persoonlijkheid, van de geheele ik-heid kan

het geweldige werk van de uiterlijke en innerlijke


bevrijding worden gebracht. Door zijn daad werd het

mogelijk, dat de „Republiek der Vereenigde Neder-


landen" ontstond, waarin geestelijke vrijheid heersch-
te en tegelijk de grondslagen werden gelegd voor

wereldomspannende, economische verbindingen.

Vrijheid is echter niet een bezit, dat men als een

onaantastbaar erfgoed met zich mee kan voeren. De

ware vrijheid moet men zich voortdurend opnieuw


veroveren.

35
Hier ligt een tweede, belangrijke opgave voor ons

volk.
Men moet onderscheid leeren maken tusschen

passieve en actieve vrijheid. De passieve vrijheid is

die van den mensch, die ongemoeid wil blijven, die

zijn eigen gang wil blijven gaan, die niet gestoord


wenscht te worden. De actieve vrijheid is die van

den mensch, die zijn innerlijke, geestelijke wezen tot

ontwikkeling brengt en daardoor ook mede de

vrijheid van zijn volk draagt. Want eigenlijk kan men

alleen vaneen vrij volk spreken, wanneer de ver-

tegenwoordigers van dat volk, althans voor een

groot deel, ook innerlijk vrije persoonlijkheden trach-

ten te zijn.
Om dat te bereiken moeten bepaalde krachten in

de ziel tot ontwikkeling worden gebracht, in het

bijzonder de krachten, die met het oordeelen en het

denken samenhangen.
Over het geheel bestaat in ons volk de neiging
goed en scherp waar te nemen. De waarneming is

echter slechts de eene helft van het kenproces. *)


De andere helft wordt door het denken gegeven.

Overweegt nu in het kenproces de waarneming te

zeer, dan ontstaat snel een negatieve, critische, scep-

tische verhouding tot de omgeving. Het oordeelen

wordt dan al te licht tot een veroordeelen. Daarmee


isoleert de ziel zich meer dan voor de ontwikkeling
gunstig is.
In ons volk kan men die houding veelal aantreffen.

Het is ook een uitvloeisel van het reeds genoemde

') R. Steiner: Die Philosophie der Freiheit. 1918.

36
„toeschouwersbewustzijn". Men wacht af, wat er

allemaal inde wereld gebeurt, heeft er zijn meening


over, maar loopt intusschen het grootste gevaar
buiten den eigenlijken ontwikkelingsstroom te ge-
raken.

De actieve vrijheid berust op een voortdurend ver-

nieuwingsproces van de menschelijke ziel, doordat de

kracht van het initiatief inde sfeer van het denken

wordt gebracht. *) Het denken dat men in het gewone

leven kent, heeft over het geheel een passief karak-

ter. Het leeft in hoofdzaak inde spiegelingen van

wat ons de omgeving toont. Men kan zeer ontwik-

keld zijn en een goed verstand hebben en toch niet

anders doen, dan in zijn voorstellingen het bestaande


weerspiegelen.
Het actieve denken komt eerst daar tot stand

waar de wil inden stroom der denkkrachten begint


te leven. Eerst een dergelijk actief denken geeft den

grondslag voor de ware, geestelijke vrijheid. Vrij is

de mensch alleen voor zoover hij in staat is het

geestelijke deel van zijn wezen te volgen. *) Dat

geestelijke deel is echter tegelijk zijn moreele per-

soonlijkheid.
De mensch, die de moreele en geestelijke intuïtie

volgt, die uit zijn hoogere persoonlijkheid ontspruiten,


handelt in vrijheid. De eigenlijke drijfveeren voor zijn
handelen zijn dan het interesse en de liefde voor de

handeling als zoodanig.


De neutraliteit, die we als een belangrijke, inner-

lijke aangelegenheid van ons volk beschouwen, geeft

') R. Steiner: Die Philosophie der Freiheit. 1918.

37
een mogelijkheid voor een dergelijke vrijheid, waar-

voor we niet dankbaar genoeg kunnen zijn. Neutraal


kan voor ons niet beteekenen: buiten den wereld-

strijd te staan. Integendeel. Het moet voor ons de

beteekenis hebben van er met de grootste belang-


stelling, innerlijk, mee verbonden te zijn. Die ver-

bondenheid betreft echter het gehéél. Juist omdat

ons volk niet vastzit aan eender groote machts-


groepen, maar een zelfstandige plaats inde wereld

heeft, juist daarom kan van hieruit interesse worden

ontwikkeld voor het geheel van dezen verschrik-

kelijken strijd.
In onze belangstelling kan een vrije verhouding
tot alle oorlogvoerende machten tot uitdrukking
komen.

Aldus opgevat beteekent neutraliteit: de volle,


liefderijke belangstelling voor de volkeren, die ons

omringen, voor hun problemen, hun worsteling, hun

positieve en hun negatieve hoedanigheden; belang-


stelling ten slotte voor den dieperen zin van deze

ontwikkelingsphase, die de menschheid als geheel


heeft door te maken.

De ware vrijheid zal blijken uit de initiatieven, die

uiteen actieve, scheppende denkkracht zullen wor-

den geboren.
Ons volk heeft steeds veel initiatief ontwikkeld

waar het ging om het helpen van vluchtelingen, het


opnemen van kinderen uit oorlogvoerende landen

en het lenigen van velerlei nood.

Meer nog dan dat alles is inde huidige wereld-

situatie geestelijke hulp noodig.


Welke denkbeelden zullen straks, wanneer een

38
vrede gesloten zal worden, aan het nieuwe Europa,
ja, aan de nieuwe wereldorde, ten grondslag worden

gelegd? Dat is een vraagstuk waaraan geen denkend


mensch voorbij mag gaan. De kans is zeer groot, dat
een algeheele uitputtingstoestand het gevolg van

dezen strijd zal zijn en dat een chaotische verwil-

dering in groote deelen van de wereld zal gaan


heerschen.

Van de geestelijke activiteit der menschen zelf zal

het afhangen of uit de puinhoopen van de oude

wereld een nieuwe, betere wereld zal verrijzen.


Men zou zich kunnen voorstellen, dat voor iederen

bewoner vaneen neutraal land dealles overheer-

schende vraag deze is: Welke geest zal uit deze

wereldcrisis worden geboren? Uit welken geest zal


ten slotte de nieuwe wereldorde ontstaan?

In het bijzonder is deze vraag zoo belangrijk voor

ons land, omdat hier een belangrijk woord gesproken


zou kunnen worden, zoowel ten opzichte van de

Oost-Westproblemen en de daarmee samenhangende


economische en spiritueele vraagstukken, als ten

opzichte van het vrijheidsprobleem.


Een vredesovereenkomst inden zin van het ver-

drag van Versailles zou niets anders beteekenen dan

een nieuwe wapenstilstand, waaruit wederom een

nieuwe oorlog zou worden geboren.


Zooals de verhoudingen nu liggen, kunnen gezichts-
punten, die werkelijk alzijdig vruchtbaar zijn, alleen
uiteen innerlijk neutrale en vrije gezindheid ontstaan.

Toen in 1917 de denkbeelden bekend werden

waarmee Amerika zich inden oorlog begaf, schreef

39
Steiner een memorandum, waarin hij op de gevaren

wees, die in Wilson's gedachtengang scholen, terwijl


hij tevens enkele richtlijnen aangaf voor een juiste
samenwerking der volkeren. Deze richtlijnen werden

in latere werken verder ontwikkeld. *)


Hij toont daarbij aan, dat men in het Oosten van

Europa in het bijzonder te maken heeft met het

vraagstuk der nationaliteiten en de staatssamenhang


waarin zij zich bevinden. De oorlog van 1914—1918

is, wat het Oosten betreft, een volkerenoorlog. De


vrijheid van bepaalde volkeren en volksgroepen is

echter een probleem, dat ten nauwste samenhangt


met de innerlijke vrijheid van de menschen, die zulke
volkeren vormen. Om deze innerlijke vrijheid tot ont-

wikkeling te brengen is het noodig, dat een volk of

volksgroep leven kan in zijn eigen taal, zijn eigen


godsdienst en gebruiken en verder in alles wat met

het cultureele bezit vaneen dergelijk volk samen-

hangt, zooals opvoeding, strafrecht e. d.

Het vraagstuk der volkeren is een geestelijk vraag-


stuk en kan derhalve nooit door bepaalde machts-

ontplooiing worden opgelost, maar alleen door de

ontwikkeling vaneen diep begrip van wat ieder volk

aan de menschheid heeft te bieden.

De staatssamenhang waarin een dergelijk volk zich

bevindt, of zich zou moeten bevinden, hangt van iets

geheel anders af. Wanneer de volle, geestelijke auto-

nomie vaneen volk gewaarborgd is, kan er geen


enkel bezwaar bestaan tegen een staatssamenhang,
die op historische en politieke gronden rust.

') R. Steiner: Die Kernpunkte der sozialen Frage. 1919.

40
Een scheiding tusschen het geestesleven, waarin

ieder volk zijn innerlijke wezen kan ontwikkelen, en

het staatsleven, is dus een eerste eisch voor een

gezonde ontwikkeling der politieke verhoudingen.


Zooals in het Oosten het vraagstuk der nationali-

teiten de situatie van 1914—1918 beheerschte, zoo in

het Westen het economische vraagstuk. Ook hier

moet een scheiding tot stand komen en wel tusschen

den staat en het geheele economische leven. Het

economische vraagstuk is niet meer


op te lossen,
wanneer de staatsegoïsmen daarin een overheerschen-

de rol spelen. Alleen dooreen internationaal geleide


wereldeconomie kan de ontwikkeling op dit gebied
verder gaan.

Ten opzichte van het volkerenvraagstuk zou men

tot het inzicht moeten komen, dat ieder volk een

bepaalde, geestelijke bijdrage heeft te leveren in het

ontwikkelingsproces der menschheid. Wat het econo-

mische vraagstuk betreft, heeft de geschiedenis der

laatste eeuwen voldoende duidelijk laten zien, dat de

menschheid in economisch opzicht reeds een éénheid

geworden is. Men hoeft niet anders meer te doen dan

de consequenties daarvan te aanvaarden en inde

practijk om te zetten. Een instantie b.v. als een

economische wereldraad, die volledig autonoom zou

kunnen werken, zou hier de leiding moeten hebben.

Voor het gebied van de staten zou ineen der-

gelijken gedachtengang alleen nog over blijven alles

wat te maken heeft met de rechtsverhoudingen


onderling, de verhoudingen van mensch tot mensch

en van staat tot staat.

De toen geuite denkbeelden werden door zeer

41
velen overdacht en gewaardeerd. De vrede van

Versailles werd echter door andere gezichtspunten


beheerscht. Wat de gevolgen waren is nu voor ieder-

een duidelijk. Een geweldige economische crisis heeft

gedurende de laatste tien jaren Europa en een deel

van de verdere wereld in zijn greep gehad, terwijl de


kiempunten van dezen oorlog zeker niet toevallig
lagen inde staten, die sinds Versailles nieuw waren

gevormd.
Het grootsche denkbeeld van de drieledige struc-

tuur van de geheele menschelijke samenleving ligt


nog steeds op verdere uitwerking en toepassing te

wachten. Het gaat ten slotte om de juiste interpretatie


van de drie leuzen, die inde Fransche revolutie wel
werden verkondigd, maar niet werden begrepen, de

leuzen: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Deze

drie leuzen gelden namelijk, ieder afzonderlijk, voor

een bepaald gebied van de menschelijke samenleving.


Vrijheid, inden zin van geestelijke vrijheid, zal het

woord moeten zijn, dat richting geeft aan alle werken

der menschen en volkeren inde toekomst, op het

gebied van de cultureele en spiritueele ontwikkeling.


Gelijkheid, zal het gezichtspunt moeten zijn, waar-

naar de verhoudingen der menschen onderling en der

staten onderling worden bepaald.


Broederschap, ten slotte, inden zin van wereld-

verbondenheid, zal de gedachte moeten zijn, waaruit

de nieuwe economische orde wordt geboren.

Uit de innerlijke vrijheid der neutrale landen zou

een initiatief kunnen ontstaan, dat, op het goede


oogenblik, deze nieuwe grondslagen voor een mensch-

42
waardige samenleving op den voorgrond plaatst.
Nederland, eventueel in samenwerking met België en

Zwitserland, zou een dergelijk initiatief kunnen nemen.

Zwitserland loste het vraagstuk der verschillende

volksgroepen, die in één staatsverband leven, reeds


op. Vroeger drie, nu zelfs vier taalgroepen, ieder met

hun eigen cultureele gedifferentieerdheid, leven in

een enkelen staat, op een vrijen, democratischen

grondslag. In België is een soortgelijk vraagstuk even-

eens reeds tot groote hoogte opgelost.


Nederland en België, beiden belangrijke econo-

mische en koloniale mogendheden, zouden ten

opzichte van de economische wereldproblemen vér-

strekkende denkbeelden kunnen uiten.

Hoe ver men zou moeten gaan ten opzichte van de

hier boven ontwikkelde idealen, is een vraag, die

eerst op het oogenblik zelf kan worden uitgemaakt.


De ware idealist is ook bevredigd wanneer slechts

een kleine schrede inde richting van zijn ideaal wordt


afgelegd. De menschheidsontwikkeling kan zich niet

anders dan ineen langzaam tempo voltrekken. Op de

richting van de ontwikkeling komt het echter aan en

die is alleen te vinden wanneer men de diepste krach-

ten leert kennen, die inde geschiedenis werkzaam zijn.


Moge een vruchtbaar initiatief uit het innerlijk
neutrale en vrije geestesleven van onzen tijd worden

geboren. Moge dit initiatief uiteen diep, spiritueel


inzicht ontspruiten en met moed worden vertegen-

woordigd op het juiste oogenblik, waarop de kansen

voor een verwerkelijking ook bestaan.

Pasc h e n 1940.

43
14.020.113

You might also like