You are on page 1of 9

Samenvatting basiszorg periode 2

Opname voeding en vocht


De functie van het spijsverteringsstelsel is:
- Opnemen van voedsel via de mond
- Fijnmaken van voedsel
- Vervoeren van voedsel
- Zorgdrager voor het afbreken en verteren van voedsel onder invloed van
verteringssappen
- Opnemen in het bloed via de dunne darm wand
- Afvoeren van bestandsdelen die onverteerbaar zijn
- Afbreken van giftige stoffen
De organen die worden gerekend tot het spijsverteringsstelsel zijn:
- Mond
- Slokdarm
- Maag
- Twaalfvingerige darm
- Dunne darm
- Lever
- Alvleesklier
- Dikke darm
In de mond bevinden zich drie paar speekselklieren: oorspeekselklieren,
ondertongspeekselklieren en onderkaakspeekselklieren. De tong speelt een belangrijke rol
bij het spijsvertering. De tong helpt bij het kauwen door het voedsel heen en weer te duwen.
Door speeksel wordt het voedsel smeuïg. Door het kauwen vindt er een
opperlaktevergroting van het voedsel plaats.
De slokdarm ligt tussen de wervelkolom en de luchtpijp. De slokdarm loopt van het midden
van de hals tot aan de onderkant van de borst. De wand van de slokdarm is van binnen naar
buiten opgebouwd uit de volgende lagen:
- Mucosa
- Submucosa
- Muscularis
- Adventitia
De werking van de slokdarm gaat als volgt: de spieren trekken zich boven de spijsbrok samen
en onder de spijsbrok verslappen de spieren zicht. Hierdoor wordt het voedsel in de juiste
richting voortgestuwd in de richting naar de maag.
Belangrijke aandachtspunten voor gezonde voeding zijn:
- Veel groente en fruit
- Vooral volkoren
- Minder vlees
- Genoeg zuivel
- Een handje ongezouten noten
- Zachte of vloeibare smeer en bereidingsvetten
- Voldoende vocht
Het is de bedoeling dat je dagelijks kiest uit alle vijf de groepen van de schijf van 5. Ons
lichaam heeft voedingsstoffen nodig om te kunnen functioneren. Voedingsstoffen
hebben als hoofdzaak:
- Leveren van energie
- Opbouwen van de cellen voor groei en ontwikkeling
- Herstel van de afbraak en voorkomen van ziektes
- Allerlei interne regelsystemen in goede banen leiden
De voedingsstoffen die hierin belangrijk zijn:
- Koolhydraten
- Vetten
- Eiwitten
- Vitaminen
- Mineralen
- Water
Begrippen
Diarree- dunne tot waterdunne ontlasting.
Eiwit- belangrijkste bouwstof van lichaamsweefsel.
Koolhydraten- type suiker, brandstof van het lichaam.
Mineraal- zout dat in het lichaam voorkomt, zoals natrium, kalium en chloor.
Ondervoeding- een tekort aan energie en voedingsstoffen.
Obstipatie- te harde en droge ontlasting die met moeite wordt uitgescheiden.
Peristaltische beweging- voortstuwende bewegingen van de slokdarm en de darmen.
Vetten- onderdeel van voedingstoffen die voorkomen in dierlijke en plantaardige
voedingsmiddelen.
Vitamine- stof die bestaat uit chemische verbindingen die onmisbaar is voor het lichaam.
Vochtbalans- een observatielijst waarop genoteerd wordt hoeveel vocht iemand
binnenkrijgt per 24 uur en hoeveel urine per 24 uur het lichaam verlaat.
Zuurbranden- klachten als gevolg van overmatige maagzuurproductie, beschadigd
maagslijmvlies of teruglopend maagzuur.
Uitscheidingsstelsel
Stofwisseling wordt ook wel metabolisme genoemd. Bij de stofwisseling zetten cellen
stoffen uit de voeding om in stoffen die nuttig zijn voor het lichaam, in energie en in
afbraakproducten. Om de stofwisseling mogelijk te maken, werken vier stelsels in het
lichaam nauw met elkaar samen. Die zorgen voor noodzakelijke bouwstoffen, brandstof en
zuurstof, en voor de afvoer van de afvalproducten. Deze stelsels zijn:
- Spijsverteringsstelsel (breekt voeding af in kleine deeltjes, zodat die klein genoeg zijn
om door de bloedbaan naar de cellen te reizen)
- Bloedvatenstelsel (zorgt voor het vervoer van voedingsstoffen en zuurstof naar de
cellen, en afvoer van af braakproducten)
- Ademhalingsstelsel (zorgt voor opname van zuurstof uit de inademingslucht, en
afvoer van koolzuur en ongebruikte zuurstof via de uitademingslucht)
- Uitscheidingstelsel (omvat alle organen die voor de uitscheiding zorgen)
De uitscheidingsorganen verwijderen schadelijke en overbodige stoffen uit het lichaam. De
volgende organen hebben een functie bij de uitscheiding:
- Endeldarm
- Longen
- Nieren
- Huid
Het urinewegstelsel en de geslachtsorganen zijn nauw met elkaar verbonden. Hun functies
zijn heel verschillend, maar hun bouw en ligging zijn met elkaar verweven. Het
urinewegstelsel bestaat uit:
- Nieren
- Urinewegen (urineleiders, blaas en urinebuis)
Er zijn drie hormonen die invloed hebben op de werking van de nieren:
- Antidiuretisch hormoon (dit hormoon stimuleert de opname van water)
- Aldosteron (dit hormoon regelt voor een groot deel de uitscheiding van zouten in de
urine)
- Parathormoon (dit hormoon bevordert de opname van calcium uit de primaire urine
en de uitscheiding van fosfaat)
De nieren regelen de hoeveelheid en de samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. Dit doen
ze door:
- Uitscheiding van giftige stoffen
- Bepalen van de zuurgraad
- Bepalen van de hoeveelheid uit te scheiden vloeistof
- Regelen van het gehalte van zouten
Er is sprake van retentie als na het uitplassen te veel urine achterblijft.
urine
Urine wordt gevormd in de nieren, die verwijderen afvalproducten, zout en overtollig water
uit het bloed. De nieren regelen de hoeveelheid en samenstelling van de
lichaamsvloeistoffen. De observatiepunten zijn:
- Frequentie (hoe vaak iemand per etmaal urineert)
- Hoeveelheid (hoeveel urine iemand produceert)
- Kleur (de verse kleur van urine is lichtgeel)
- Helderheid (urine is een heldere vloeistof)
- Geur (verse urine ruik je nauwelijks)
- Manier van urineren (gezonde mensen urineren pijnloos)
Je kunt allerlei urineonderzoeken doen zoals:
- Test strips
- Rapportage observatiegegevens
- Soortelijk gewicht
- Laboratoriumonderzoek
- Aanpassingen van het toilet
- Was mogelijkheid op het toilet
Als de zorgvrager niet kan urineren, terwijl er genoeg urine in de blaas zit, dan is er sprake
van urineretentie. Urineretentie is dus een ophoping van urine in de blaas. Met een
bladderscan is te controleren of er urine in de blaas achterblijft. Dit is een eenvoudig te
bedienen apparaat. Urine-incontinentie is het onwilligkeurig verlies van urine. Er zijn 8
vormen van incontinentie:
- Stressincontinentie (verslapping van de bekkenbodemspier kan optreden na een
bevalling)
- Urge-incontinentie (dan komt de urine meteen als de zorgvrager aandrang voelt)
- Overloopincontinentie (onregelmatig druppeltjes urine verliezen)
- Druppelincontinentie (langdurig nadruppelen na de urinelozing)
- Reflexincontinentie (stoornis aan het zenuwstelsel, controle over de blaasspier is
totaal verdwenen)
- Incontinentie door psychische oorzaken (kan optreden bij dementie)
- Hormonale incontinentie (het slijmvlies in de urinebuis kan slecht doorbloed worden)
- Functionele incontinentie (de blaasfunctie is nog goed, maar kan moeilijk naar toilet
komen)
Je hebt verschillende urineopvangsystemen zoals:
- Condoomkatheter
- Blaaskatheter
Een condoomkatheter heeft aan de voorkant een opening. Aan deze opening zit de slang
van het urinezakje bevestigd. Bij een condoomkatheter is het belangrijk om de juiste maat te
kiezen. Een blaaskatheter is een flexibele buis. Deze buis wordt door de urinebuis in de blaas
gebracht, om de urine af te voeren. Een verblijfskatheter kan zeer vervelend zijn voor de
zorgvrager. Het kan een voortdurende druk op de blaas geven, waardoor de zorgvrager
steeds het gevoel heeft te moeten urineren. Een suprapubiskatheter is een blaaskatheter
die door de buikwand direct in de blaas is ingebracht.
Soorten behandeling voor incontinentie:
- Bekkenbodemoefeningen
- Biofeedback
- Elektrostimulatie
- Neurostimulatie of modulatie
- SANS
- Blaastraining
- Zelfkatheteresatie
- Chirurgisch ingrijpen
- Medicatie

Feces
Feces worden gevormd in het spijsverteringskanaal. De voedselresten die het lichaam niet
kan gebruiken, worden uit het lichaam verwijderd: de feces (ontlasting).
Ontlasting bestaat uit:
- Ongeveer 75% water
- Afgeschilferd darmslijmvlies
- Zouten en slijm
- Bacteriën
- Ongeveer 10% afvalproducten van de voeding
- Galkleurstof
Je moet de ontlasting observeren. De observatiepunten zijn:
- Frequentie
- Hoeveelheid
- Kleur
- Consistentie
- Geur
- Samenstelling
Je kunt rapporteren door het schrijven van een verslag, of door de gegevens op een speciale
defecatielijst te noteren.
Bij defecatie kunnen er verschillende problemen optreden zoals:
- Aarsmaden
- Incontinentie
- Diarree
- Obstipatie
Laxerende middelen vergemakkelijken de passage van de ontlasting door de darmen.
Laxantia worden te vaak gebruikt door mensen die eigenlijk celluloserijke voeding moeten
gebruiken. Zij hebben die middelen niet nodig.
Een zetpil kan om verschillende redenen gegeven worden, waardoor de laxerende werking.
Bij een klysma wordt via de anus een laxerende vloeistof in de darm gespoten. Een klysma
maakt de harde ontlasting zachter en stimuleert de darmwerking.
Een microklysma is een laxerende vloeistof in een plastic flacon. De hoeveelheid is meestal
vijf milliliter. De laxerende vloeistof is prikkelend voor de darmen.
Aambeien zijn uitgezette aderen rondom de anus. het ontstaan ervan wordt bevorderd
door persen.

Transpiratie, menstruatie, sputum en braaksel


Onder de meeste omstandigheden is transpireren een normale gezonde reactie van het
lichaam. Transpireren kan ook een aanwezig zijn dat er iets aan de hand is met de
gezondheid van de zorgvrager.
Tussen de eerste menstruatie en de overgang is gemiddeld een maand. Wat er tijdens de
menstruatie uit de vagina komt, is een mengeling van:
- Slijmvliesrestjes
- Velletjes
- Bloed
- Kleine bloedstolsels
- Vocht
Veel voorkomende klachten zijn:
- Een opgezette buik in de dagen voor de menstruatie
- Sneller geëmotioneerd of geïrriteerd in de dagen voor de menstruatie.
- Pijn in de onderrug tijdens de menstruatie
- Opgezet gevoel omdat vocht wordt vastgehouden vermoeidheid
De slijmvliezen van de luchtwegen produceren slijm. Sputum is een verhoogde
slijmproductie, die meestal ontstaat doordat de slijmvliezen van de ademhalingswegen
ontstoken zijn. Sputum bevat vaak bacteriën. Als bij hoesten sputum wordt opgegeven, is er
sprake van een productieve hoest.
Bij braken of vomeren komt de maaginhoud naar buiten. Dit gebeurt door een
tegengestelde peristaltische beweging van de maag en de slokdarm.
Begrippen
24-uursurine- urine die 24 uur lang wordt opgevangen voor onderzoek.
Aambei- gezwollen bloedvat in de wand van de endeldarm, rondom de anus.
Aldosteron- hormoon dat de uitscheiding van zouten in de urine grotendeels regelt.
Antidiuretisch hormoon- hormoon dat de opname van water uit de primaire urine in de
nieren stimuleert.
Defecatielijst- observatielijst waarop het ontlastingspatroon, consistentie en afwijkingen aan
de ontlasting worden genoteerd.
Feces- ontlasting, samengesteld uit water, onverteerbare voedingsresten, bacteriën en
darmcellen, galkleurstoffen en slijm.
Gastritis- ontsteking van het maagslijmvlies.
Hematurie- bloed in de urine.
Incontinentie- het onvermogen om de urine of feces op te houden.
Klysma- dan wordt via de anus een laxerend vloeistof in de darm gespoten die de harde
ontlasting zachter maakt en de darmwerking stimuleert.
Laxantia- medicatie dat de defecatie bevordert.
Microklysma- soort vloeibare zetpil die met een spuitje in de anus wordt ingespoten.
Mictie- uitscheiding van urine.
Nycturie- vaak urineren in de nacht.
Parathormoon- hormoon dat de opname van calcium uit de primaire urine en de
uitscheiding van fosfaat bevordert.
Primaire urine- de eerste urine die door de nieren wordt geproduceerd. Een groot deel
daarvan wordt weer terug opgenomen in het bloed in de nierbuisjes en de lissen van Henle.
Productieve hoest- hoest waarbij slijm wordt overgegeven.
Purulent sputum- etterig sputum.
Retentie- na het uitplassen blijft te veel urine achter in de blaas.
Secretie- uitscheiding.
Stofwisseling- proces waarbij in de cellen stoffen uit voeding met behulp van zuurstof uit de
inademingslucht omgezet worden in voor het lichaam nuttige stoffen, energie en
afbraakproductie.
Suprapubiskatheter- blaaskatheter die door de buikwand direct in de blaas is ingebracht.
Uitscheidingsorgaan- orgaan dat schadelijke en overbodige stoffen uit het lichaam
verwijdert.
Urineleider- de verbinding tussen nierbekken en blaas.
Urineretentie- de zorgvrager kan niet urineren terwijl er toch voldoende urine in de blaas zit.
Urinewegstelsel- geheel van nieren en urinewegen.
Verblijfskatheter- urinekatheter voor een langere periode die in de blaas uitmondt.
Vomeren- braken.
Zetpil- medicatie die via de anus wordt toegediend als een soort oplosbare pil.

You might also like