Professional Documents
Culture Documents
Algemene oncologie
1. Een voorbeeld van een tumor die overwegend hematogeen metastaseert is het:
a. mammacarcinoom
b. ovariumcarcinoom
c. niercelcarcinoom
a. vena pulmonalis
b. vena cava
c. vena porta
a. roken
b. Schistosoma infectie
c. asbest contact
a. angiosarcoom
b. liposarcoom
c. chondrosarcoom
a. dysplasie
b. metaplasie
c. hyperplasie
6. Bij het typische incidentie-patroon van een West-Europees land, hoort een relatief lage
incidentie van een:
a. coloncarcinoom
b. cervixcarcinoom
c. longcarcinoom
Mamma
7. Alvorens tot een operatieve behandeling over te gaan, wordt bij de verdenking op
mammacarcinoom eerst de zgn. “triple diagnostiek” verricht. Dit houdt in:
8. Welke zenuwen komt u allemaal tegen in de oksel bij een okselklierdissectie? Geef
het beste antwoord.
12. Bij een okselkliertoilet wordt het vetweefsel in de axilla verwijderd inclusief de
aanwezige lymfklieren. Wat is de (anatomische) begrenzing van de axilla?
Longziekten
2
a. het vaststellen van de aard van de tumor
b. stadiëring van een longcarcinoom
c. diagnostiek van perifeer gelegen longtumoren
14. Een patiënt met een longcarcinoom heeft een verhoogd alkalische fosfatase en
hypercalciemie. In dit geval is het verstandig het standaard disseminatie onderzoek uit
te breiden met:
a. chemotherapie en chirurgie
b. chirurgie en radiotherapie
c. radiotherapie en chemotherapie
16. Als co-morbiditeit bij patiënten met een longcarcinoom zijn vooral te verwachten:
a. hart- en vaatziekten
b. blaascarcinomen
c. maagcarcinomen
18. Een patiënt, bekend met een plaveiselcelcarcinoom van de long, presenteert zich met
een nieuwe tumor in de long. Onderscheid maken tussen een tweede primair
longcarcinoom en een metastase van een ander plaveiselcelcarcinoom (van
bijvoorbeeld het hoofd-hals gebied) kan met behulp van onder andere:
Dermatologie
3
a. 0 tot 1%
b. 10 tot 20%
c. 30 tot 40%
Gynaecologie
22. Bij een vrouw met afwijkende cervixcytologie kan gekozen worden voor conisatie ter
verkrijging van materiaal voor histologie. Een conisatie heeft als voordeel boven
lisexcisies:
4
a. prognostische parameter bij het stellen van de diagnose ovariumcarcinoom
b. diagnostisch hulpmiddel bij het identificeren van de aard van de tumor
c. immuuntherapie bij ovariumcarcinomen
26. High-risk HPV speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van cervixcarcinomen. Low-
risk HPV wordt met name aangetroffen in:
a. anuscarcinomen
b. vulvacarcinomen
c. condylomen
Urologie
27. Welke van de volgende maligne blaastumoren komen in Nederland het meeste voor?
a. adenocarcinoom
b. plaveiselcelcarcinoom
c. urotheelcarcinoom
a. macroscopische haematurie, muv jonge vrouwen met klachten passend bij een
urineweginfectie, is verdacht voor een maligniteit totdat het tegendeel is bewezen
b. cytologie heeft een zeer hoge specificiteit voor blaas maligniteiten en een urine
dipstick-test heeft een zeer hoge negatief voorspellende waarde voor het
vaststellen van hematurie.
c. cytologie is de goudenstandaard voor het vaststellen van blaastumoren
30. Indien er sprake is van een spierinvasief blaascarcinoom, in welke spier van de blaas
groeit het carcinoom dan?
a. musculus obturatorius
b. musculus detrusor
c. musculus mucosa
5
31. Mannen met een testistumor presenteren zich in de meeste gevallen met:
a. pijnloze zwelling scrotaal
b. pijnlijke zwelling scrotaal
c. pijnloze zwelling in de lies (door metastase)
32. Bij een familaire poliposis coli kan het colon duizenden poliepen bevatten.
Dit zijn allemaal:
a. hyperplastische poliepen
b. metaplastische poliepen
c. neoplastische poliepen
33. Een patiënt met dysfagie t.g.v. een maligniteit in het middelste 1/3 van de slokdarm
heeft een:
a. plaveiselcelcarcinoom
b. adenocarcinoom
c. maligne lymfoom
34. Een Barrett carcinoom ontstaat in een Barrett oesofagus en is dus altijd een
a. plaveiselcelcarcinoom
b. adenocarcinoom
c. overgangsepitheelcarcinoom
35. Een tumor in het colon ascendens kan zich heel goed presenteren met een:
a. ijzergebreksanemie
b. hemolytische anemie
c. veranderd defaecatiepatroon
36. Bij een adenocarcinoom van het colon descendens met een diameter van 5 cm dient de
volgende operatie te worden verricht:
37. Welk van de onderstaande kenmerken heeft een tubulair adenoom met laaggradige
dysplasie?
a. hyperplastische slijmproductie
6
b. pseudostratificatie van kernen
c. maagmetaplasie
39. Indien een maagcarcinoom aanleiding geeft tot een Krukenbergtumor dan bevinden de
metastasen zich in:
a. de nier
b. de lever
c. de ovaria
Neurologie
Casus
Een man van 25 jaar wordt op de SEH binnengebracht door de ambulance. Zijn vriendin
vertelt dat hij een uur eerder plotseling trekkingen kreeg van de rechter arm, gevolgd door
bewustzijnsverlies en trekkingen van beide armen en benen. Dit duurde een paar minuten,
maar het leken wel uren. Nadien was hij suf, in de war en afwerend. Hij was incontinent
geweest voor urine en er liep een straaltje bloed langs zijn mond.
Een dik uur na verblijf op de SEH is de man weer helder en goed georiënteerd. Het
neurologisch onderzoek laat dan geen afwijkingen meer zien. De vriendin zegt dat hij
gelukkig weer ‘de oude’ is.
7
42. Welke van onderstaande oorzaken van het doorgemaakte staat boven aan in uw
differentiale diagnose?
43. Welk aanvullend onderzoek zou U bij voorkeur willen uitvoeren in de komende
weken?
44. Wat is in veel gevallen het radiologische verschil tussen laaggradige en hooggradige
gliomen?
a. de locatie
b. de grootte
c. het al dan niet aanwezig zijn van aankleuring
a. infiltratie in de omgeving
b. vermogen tot uitzaaiing
c. histologische kenmerken
46. Is vervallen.
Einde casus
Anatomie
8
48. Lymfe in de truncus intestinalis is onder normale omstandigheden niet afkomstig van:
a) de nieren
b) het colon
c) de milt
49. Een carcinoom in het colon ascendens kan leiden tot metastasen in de lymphonodi
a) mesenterici superiores
b) mesenterici inferiores
c) iliaci interni
Chemotherapie
a. Topo-isomeraseremmers
b. Antimetabolieten
c. Alkylerende stoffen
EINDE MEERKEUZEVRAGEN
9
Voorbeeld van enkele open vragen:
Antwoord:
osteosarcoom
Beschrijf in volgorde de veranderingen die plaatsvinden in het epitheel van de bronchus bij
het ontstaan van een plaveiselcelcarcinoom in de long.
Antwoord:
In respiratoir epitheel ontstaat squameuze metaplasie, daarna dysplasie en daarna een invasief
carcinoom.
10