You are on page 1of 161

NEDERLANDS

OEFENINGEN BIJ
BEKNOPTE
GRAMMATICA VOOR
DUITSTALIGEN

Code 127
INHOUDSOPGAVE

Spreekoefeningen 2

Schrijfoefeningen 12

Leesoefeningen 22

Grammatica 58
- Personaal pronomen 59
- Presens 60
- Vraagzinnen 66
- Vraagwoorden 69
- Possessief pronomen 70
- Lidwoord 73
- Diminutieven 75
- Hoofdzin met inversie 78
- Zullen 81
- Adjectief 83
- Pluralis 84
- Modale werkwoorden 88
- Comparatief / superlatief 91
- Personaal pronomen als object 96
- Demonstratief pronomen 100
- Negatie 101
- Perfectum 104
- Imperfectum 111
- Reflexieve werkwoorden 116
- Scheidbare werkwoorden 120
- Imperatief 123
- Futurum 124
- Conjuncties 1 126
- Er 128
- Zijn aan het 131
- Conjuncties 2 134

Bijlagen
- Werkwoorden met een vast voorzetsel 142
- Sterke werkwoorden 147
- Kopieerbladen 'In de startblokken' 151
Spreekoefeningen

2
DEEL 2 - VERSIE 1 SERIE A DEEL 2 - VERSIE 1 SERIE A
MIJNHEER BROM GAAT NAAR ZIJN WERK ROB EN EMMA GAAN NAAR EEN TROUWFEEST
Serie A : Het koude kopje koffie van mevrouw Verstappen Serie B : Frits is ziek

4
Serie B: Mevrouw De Boer koopt een boek.

Serie A: Mevrouw Van Stijn heeft honger

5
De eerste vakantiedag

6
Duur van de taak: 5 min.

VAKANTIEPARK DURBUY

U hebt een huisje gehuurd in vakantiepark Durbuy. De eerste dag is een pechdag. Er gaat van
alles kapot. Gelukkig bent u verzekerd. U gaat naar de receptie.

Voorbereiding
- U hebt 1 minuut om het gesprek voor te bereiden.
- Bekijk de tekeningen op de volgende pagina. Kijk goed wat er allemaal kapot is.
- Lees de regels ‘Wat te doen bij schade’ hieronder.

Gesprek
- Vertel aan de receptiemedewerker wat er allemaal is gebeurd. Meld alle schade.
- Beantwoord de vragen van de medewerker.
- Het gesprek zal ongeveer 4 minuten duren.

Wat te doen bij schade

1. Als u in het huisje komt, kijk dan of alles in orde is.

2. Als iets kapot is, meldt u dat zo snel mogelijk bij de receptie.

3. We zorgen ervoor dat de schade zo snel mogelijk wordt hersteld.

4. Schade die u zelf veroorzaakt, moet u of uw verzekering betalen.

Huisregels Vakantiepark Durbuy

PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID – A2

7
Boodschappen doen

Duur van de taak: 6 minuten

U logeert bij een vriend(in). U gaat boodschappen doen voor het avondeten. U gaat met de
fiets. Er gebeuren allerlei dingen. Als u thuiskomt, vertelt u alles aan uw vriend(in).

Voorbereiding
- Kijk naar de tekening hieronder en op de volgende pagina. Op de tekening ziet u wat er
is gebeurd.
- U hebt 2 minuten om het gesprek voor te bereiden.
Gesprek
- Vertel wat u allemaal hebt meegemaakt.
- Vertel iets over elke tekening.
- Beantwoord de vragen van uw vriend(in).
- Het gesprek zal ongeveer 4 minuten duren.
Let op!
 U mag tijdens het gesprek naar de tekeningen kijken.
 U mag de antwoorden op de vragen van uw vriend(in) zelf bedenken.

PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID – A2

8
2 3

4 5

PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID A2

9
Duur van de taak: 5 min.

Vrienden van het Nederlands

In uw buurt is er een vriendenkring voor mensen die Nederlands spreken en elkaar


regelmatig willen ontmoeten. De vriendenkring heet `Vrienden van het Nederlands.' U
telefoneert naar de voorzitter voor meer informatie.

Voorbereiding
- Bekijk uw vragenlijstje hieronder
- U hebt 1 minuut om het gesprek voor te bereiden
- U mag aantekeningen in losse woorden maken om tijdens het gesprek te
gebruiken.

Gesprek
- Vertel waarom u belt.
- Vraag informatie over de vriendenkring (vraag alles wat in het vragenlijstje
staat).
- Beantwoord de vragen van de voorzitter.
- Zeg dat u lid wilt worden.
- Het gesprek zal ongeveer 4 minuten duren.

Uw vragenlijstje:

Ik wil minstens weten:

- Hoe vaak bijeenkomst?


- Welke activiteit?
- Kost?
- Voorwaarden lidmaatschap?

Als het kan, wil ik graag lid worden.

10
Duur van de taak: 5 minuten

Presentatie Tuinmeubelen

U bent verkoper bij een tuinmeubelenfabrikant. U staat op een woonbeurs met


modellen van de nieuwste tuinmeubelen.
U presenteert de nieuwe tuinmeubelen aan een publiek van potentiële kopers.

Voorbereiding:
- Bekijk de vier tuinmeubelen hieronder.
- U hebt twee minuten om uw presentatie voor te bereiden.
- U mag aantekeningen in trefwoorden maken om tijdens de presentatie te
- gebruiken.

Presentatie:
- Houd een goed gestructureerde presentatie van drie minuten.
- Beschrijf elk tuinmeubel.
- Geef minstens 2 specifieke kenmerken van elk tuinmeubel.
- Zet de voordelen van de verschillende types tuinmeubelen op een rij
(minstens één voordeel per tuinmeubel)
- Beantwoord na uw presentatie de vragen van uw publiek

Let op! U mag de antwoorden op de vragen zelf bedenken

Tuinmeubel 1: Tuinmeubel 2:

Tuinmeubel 3: Tuinmeubel 4:

11
Schrijfoefeningen

12
Feestje

Er is er één jarig.
Dat kun je wel zien dat ben jij.
Leuk om wat vrienden te vragen.
Een uitnodiging versturen is weer eens wat anders dan opbellen.

Opdracht:
Maak een briefje met een uitnodiging voor je verjaardag.

Tip:
Geef goed aan:
* welke dag je het viert,
* hoe laat het feest begint,
* waar het feest gevierd wordt.

13
Vandaag

's Ochtends sta je op.


's Avonds ga je naar bed.
In de tijd daar tussenin, doe je veel.
Je werkt.
Je doet boodschappen.
Je doet de afwas.
Je geeft de kat eten.
En zo doe je nog veel meer.
Soms lijkt de dag wel om te vliegen. Zo druk
heb je het.
Weet jij nog wat je vandaag allemaal deed?

Opdracht:
Maak een lijstje van alles wat je deed vandaag.

14
Tien jaar geleden woonde ik…
Op straat kwam ik een kennis tegen.
We raakten aan de praat. We hadden het over wonen.
Hij vertelde, dat hij tien jaar geleden in een flat woonde. Het was
een klein huis.
Met twee slaapkamers en één woonkamer.
Hij woonde vier hoog. Hoger kon niet.
De wijk was erg nieuw.
School en winkels waren er nog niet.
Hij bracht de kinderen op de fiets naar school.
Voor boodschappen moest hij naar de stad.
De kinderen vonden het een leuke wijk.
Er was veel groen en ruimte om te spelen.
Hij zelf vond het er niet zo leuk.
Erg saai allemaal.

Opdracht:
Schrijf op hoe jij tien jaar geleden woonde.
Begin je stukje met de zin: Tien jaar geleden woonde ik...

15
Roken en drinken
In Nederland zijn heel veel mensen die roken.
Sigaretten, sigaren, shag en pijp.
Er zijn ook heel veel mensen die drinken.
Bier, wijn, jenever en dergelijke.
Roken en drinken is vrij duur.
Er zijn mensen die zeggen: 'Maak het nog maar veel duurder. Dan
gebruikt men minder alcohol en tabak.
Dat is gezonder.'

Een maatregel om alcohol en tabak veel duurder te maken. Ben jij het
daarmee eens?

Opdracht:
Schrijf een stukje waarin je jouw mening geeft.

Tips:
Ben je voor of tegen zo'n maatregel?
Schrijf ook op waarom je voor of tegen bent.

16
Klacht
Goedkoop is duurkoop.
Dit wil zeggen dat veel dingen die goedkoop zijn, soms ook slechter van
kwaliteit zijn.
Deze dingen gaan bijvoorbeeld eerder stuk.
Je moet het dan laten repareren.
Of je moet iets nieuws kopen.
Zo ben je achteraf toch nog duur uit.
Neem nou bijvoorbeeld de volgende aanbieding van postorderbedrijf
'Variant'.

Dvd-Speler 495 Euro


10 dagen op zicht.

Dat leek je wel iets.


Spotgoedkoop en tien dagen op zicht.
Na tien dagen was de dvd-speler nog tiptop in orde.
Je besloot hem te houden.

Na een maand beginnen de problemen.


De dvd-speler slaat af, op momenten dat jij dat niet wilt. Dit kan niet de
bedoeling zijn.

Opdracht:
Schrijf een brief met je klacht naar postorderbedrijf 'Variant'.

495-

17
Het jaar 2050
Het jaar 2050.
Bijna is het zover.
Hoe zal jouw leven er dan uitzien? Zal er veel veranderen ?
Of misschien juist niet zo veel? Rijden we nog in dezelfde auto's? Wonen we in
dezelfde huizen? Zullen we nog werken?
Doen we boodschappen via de t.v.?

Het is moeilijk te zeggen.


Maar wel leuk om over te fantaseren.

Opdracht:
Schrijf op hoe je denkt dat het leven eruit zal zien in het jaar 2050.

18
De schilders

Je vindt het volgende kaartje in de brievenbus.

Geachte bewoner(s),

Wij maken u erop attent dat a.s. woensdag een van onze schilders de
kozijnen van uw huis zal schilderen.
Wij verzoeken u op deze dag de deuren en ramen open te zetten.

Bij voorbaat dank,


schildersbedrijf Peut.

'Dat zal opknappen', denk je, als je bovenstaand kaartje leest.

Helaas ben je die woensdag niet thuis. Tijdens je afwezigheid wil je niet de
ramen en deuren open laten staan.

Opdracht:
Schrijf een briefje aan het schildersbedrijf waarin je uitlegt
waarom je niet op hun verzoek in kunt gaan. Geef aan
wanneer je wel thuis bent.

19
Een mislukte vakantie

Beste allemaal,

Hier Frans en Janny vanuit Costa del Sol

Het is geweldig hier.

Over het weer hebben we niets te klagen.

De hele dag liggen we onder de snikhete zon aan het strand.

’s Avonds zoeken we een leuk klein eethuisje.

Lekker dat ’t eten hier is!

Jammer, dat jullie hier niet zijn!

Groetjes,

Frans en Janny

De meeste vakanties zijn vrolijk.


De meeste vakantiekaartjes zijn ook vrolijk.
Toch kun je je voorstellen dat een vakantie eens helemaal mislukt. Als je
bestolen wordt.
Als je alleen maar regen hebt.
Als je onder de kwallenbeten zit.
Als de camping naast een discotheek is.
Als...
Het is teveel om op te noemen wat er allemaal mis kan gaan.

Opdracht:
Bedenk een mislukte vakantie.
Schrijf over deze vakantie een kaartje.

20
Te hoge huur

Beste bewoner,

Met ingang van 1 juni gaat de huur omhoog,


In plaats van 3 2 0 e u r o , betaalt u voortaan 3 3 0
e u r o . Het spijt ons uw huur te moeten verhogen.
Bezwaren tegen de verhoging dient u schriftelijk in te
dienen.

Hoogachtend, J.
J. Vraagstra.

Ja hoor, alweer de huur omhoog. Zijn ze gek geworden?


Laat ze hier eerst maar eens de boel komen opknappen!

Je hebt al vaker geklaagd.


Je huis is er niet best aan toe. Het dak lekt.
De kozijnen zijn rot.
De badkamer is uit het jaar nul. Zo is er nog wel meer te noemen.

Opdracht:
Schrijf een briefje aan de woningbouwvereniging. Vertel dat je de verhoging
niet betaalt.

Tips:
- Schrijf waarom je niet betaalt.
- Je wilt wel betalen, maar niet voordat jouw huis weer in orde is.
- Vraag of ze langskomen, ze kunnen dan zelf zien in welke slechte staat
jouw huis verkeert.

21
------ Leesoefeningen -----

1- Dansparade, A2
2- Te warm!, A2
3- Hotelzoeker, A2
4- Beenruimte naar Singapore, A2 (lezen en schrijven)
5- Ziekte van Lyme, B1
6- Dure wiet in apotheek, B1
7- Herken de wandelaar, B1
8- Keizerman, B1
9- Dag van de architectuur, B1
10- Abonnement, B1

22
Dansparade

U gaat naar een dansfeest in Rotterdam. U logeert bij uw vriend Hugo. Hij woont aan de
Westzeedijk. U wilt wat dingen weten over het feest en het vervoer van en naar het feest. U
leest een folder van het vervoerbedrijf van Rotterdam, RET.

Opdracht:
 Lees de folder
 Lees de 4 vragen
 Omcirkel bij iedere vraag het juiste antwoord

Let op! Er is steeds maar 1 juist antwoord mogelijk.

Folder RET
Nieuwe route voor FWD Dansparade

Rotterdam is deze zomer weer het middelpunt van verschillende danssoorten. DJ's komen samen
tijdens de FWD Dansparade met de beste muziek. Door de nieuwe locatie van het eindfeest en de
werkzaamheden aan de Nieuwe Binnenweg, wijkt de route iets af in vergelijking met vorige jaren,
Om 12.00 uur trekt de parade vanaf de Coolsingel door de Witte de Withstraat, de Westersingel en
het Vasteland over de Erasmusbrug. Rond 17.00 uur komen de wagens weer samen voor het
eindfeest op het 3e Katendrechtse hoofd.

Tico Aremal
Het eindfeest duurt tot 23.00 uur en kost 10 euro. Op de pier zorgt vuurwerk voor een mooie
lichtshow. Afsluiter is Tico Aremal, gekozen tot de beste trance DJ van Argentinië. Kaartjes voor het
eindfeest zijn enkel te koop bij het VVV-kantoor op de Beurs, niet op de feestlocatie zelf. Wie al in
de parade wil meelopen, kan het best gebruik maken van de metro van de RET. Vanuit
metrostations Beurs, Eendrachtsplein, Leuvehaven en Wilhelminaplein zit je meteen midden in het
dansfeest. Wie liever meteen aan het eindfeest begint, pakt de metro naar station Rijnhaven. Een
aantal tramlijnen rijdt vanwege de Dansparade een andere route. Zie de achterzijde voor
omleidingen.

RET Weekendkaart
Met de handige RET Weekendkaart reizen bezoekers snel en voordelig naar elke gewenste plaats op
de route. Met deze kaart kun je voor slechts 3 euro 60 de hele dag onbeperkt reizen met alle lijnen
van de RET. De weekendkaart is verkrijgbaar bij RET Klantenservice aan de Coolsingel, alle RET
Verkoop & Informatiepunten en bij de trambestuurder. Met de RET blijf je de parade altijd een stap
voor.

23
Achterzijde folder RET

Omleidingen RET tramlijnen

Trams

- Lijn 1: 11.3045.45 u. van Centraal Station (CS) via Weena,


Hofplein, Pompenburg, Nieuwe Binnenweg, Oostplein
- Lijn 3: 11.30-15.45 u. Pompenburg, Hofplein, Weena, CS –
- Lijn 5: 10.0044.00 u. van Erasmusbrug naar Vasteland,
Westzeedijk en Droogleever Fortuynplein. Lijn 5 rijdt niet tussen
14.00-18.00 u.
- Lijn 23: 13.30-16.30 u. Schiebroek-CS

1. U wilt met de tram naar het huis van Hugo.


Wanneer kunt u niet met de tram bij zijn huis komen?

A. tussen 10.00 en 14.00 u


B. tussen 11.30 en 15.45 u
C. tussen 13.30 en 16.30 u
D. tussen 14.00 en 18.00 u

2. U wilt het liefst meteen naar het eindfeest.


Waar is het en hoe komt u daar?

A. aan de Nieuwe Binnenweg - met de metro naar station Beurs


B. op het 3e Katendrechtse hoofd - met Lijn 23
C. op het 3e Katendrechtse hoofd - met de metro naar station Rijnhaven
D. aan de Nieuwe Binnenweg - met Lijn 1

3. Hoe laat begint het eindfeest?

A om 12.00 u
B om 17.00 u
C om 20.00 u
D om 23.00 u

4. U wilt een kaartje voor het eindfeest kopen. Waar is dat


te koop?

A op de feestlocatie zelf
B bij RET Klantenservice aan de Coolsingel
C bij het VVV-kantoor op de Beurs
D bij alle RET Verkoop & Informatiepunten

24
20 minuten

Te warm!- informatie lezen


Je werkt in het magazijn van uitgeverij Dijkman in Utrecht. Je moet daar boeken inpakken en verzenden.
Deze zomer is het soms heel warm op je werkplek. Meneer Dijkman, de directeur, wil daar iets aan doen.
Het bedrijf gaat over twee jaar verhuizen naar een nieuw gebouw.
Je wilt weten wat meneer Dijkman kan en moet doen. Daarom lees je informatie van de vakbond over
werken in de warmte.

 Lees de informatie ´Werken in de warmte´ hieronder.

 Lees de 5 meerkeuzevragen op de volgende pagina.

 Omcirkel bij iedere vraag het juiste antwoord.

Let op! Er is telkens maar een antwoord goed!

Informatie van de vakbond


Werken in de warmte
Een te warme werkplek is niet alleen slecht voor de gezondheid van de werknemer. Het is ook slecht voor
het bedrijf. Want werknemers die het te warm hebben, presteren minder. Daarom kan de werkgever er
beter voor zorgen dat zijn werknemers het niet te warm hebben. Dat geldt niet alleen voor werknemers die
binnen werken, maar ook voor werknemers die buiten werken.

Een werkgever moet maatregelen nemen als het op de werkplek te warm wordt. Hij moet maatregelen
nemen als de temperatuur stijgt. Bijvoorbeeld als de temperatuur stijgt:
 boven 30 graden bij (zittend) kantoorwerk
 boven 28 graden bij licht ander werk, zoals het werk van winkelbediende
 boven 26 graden bij zwaar werk, zoals magazijnwerk
 boven 25 graden bij zeer zwaar werk, zoals het werk van een stukadoor.

Hoe kan een werkgever ervoor zorgen dat het niet te warm wordt? Hij kan
zorgen voor:
 een goed geïsoleerd gebouw
 een goede koelinstallatie
 een installatie die de lucht ververst
 automatische zonneschermen
 zonwerend glas.

Dit zijn maatregelen die veel geld kosten voor de werkgever. Soms kan of wil een bedrijf deze kosten niet
maken. Bijvoorbeeld, omdat het bedrijf met verlies draait. Of omdat het bedrijf over niet al te lange tijd
naar een nieuw pand gaat. Dan kan de werkgever goedkopere maatregelen nemen, zoals:
 korter laten werken
 niet te lang achter elkaar door laten werken
 extra laten pauzeren, in koele ruimtes
 aangepaste bedrijfskleding geven
 zorgen voor extra ventilatie
 veel laten drinken en bijvoorbeeld sportdrank geven
 airco huren.

Als werknemers veel buiten werken, worden zij blootgesteld aan UV-licht. Dit vergroot de kans op
huidziektes. Een werkgever moet er in dat geval voor zorgen dat zijn werknemers hun huid zoveel
mogelijk bedekken met kleding. En dat ze niet-bedekte huid insmeren met zonnebrandcrème.

25
5 meerkeuzevragen

1 Waarom is een te warme werkplek vooral slecht voor het bedrijf?

Omdat werknemers dan:


A meer drinken.
B slechter werken.
C veel naar buiten gaan.
D zich vaker insmeren.

2 Wanneer moet meneer Dijkman maatregelen nemen voor het magazijn?

Als de temperatuur op je werkplek stijgt boven:


A 25 graden.
B 26 graden.
C 28 graden.
D 30 graden.

3 De uitgeverij wil zo min mogelijk kosten maken.


Hoe kan Dijkman er voor zorgen dat het niet te warm wordt op de werkplek, met weinig
kosten?

Dijkman kan zorgen voor:


A automatische zonneschermen.
B een goed geïsoleerd gebouw.
C extra ventilatie.
D zonwerend glas.

4 Er is in de zomer altijd veel werk te doen in het magazijn.


De studieboeken voor het nieuwe jaar moeten worden verzonden. Welke
goedkope maatregel is voor jouw werkgever daarom de beste?

A airco huren
B korter laten werken
C extra laten pauzeren in koele ruimtes
D zo kort mogelijk achter elkaar laten werken

5 Werknemers die 's zomers buiten werken, moeten op hun kleding letten. Waarop
moeten zij vooral letten?

A Dat hun kleding zoveel mogelijk de huid bedekt.


B Dat ze een hoed of pet tegen de zon dragen.
C Dat ze kleding in lichte kleuren dragen.
D Dat ze zo weinig mogelijk kleding aan hebben.

26
Duur van de taak: 10 minuten

Hotelzoeker

U gaat binnenkort samen met een Belgische vriend en zijn gezin een week naar Amsterdam. U
hebt uw vriend beloofd dat u via het internet een hotel zult zoeken. U hebt uw vriend via e-mail
gevraagd naar zijn wensen over een hotel.

 Lees de e-mail van u vriend hieronder.


 Op pagina 2 ziet u de internetpagina waar u een hotel kunt zoeken.
o Zet op de internetpagina een kruisje voor alle onderdelen die uw vriend en zijn
familie belangrijk vinden.

Van: Stijn [stijn_vdw@scarlet.be]

Verzonden: woensdag 31 maart 2010 11:19

Onderwerp: hotel Amsterdam: onze wensen 

Hoi!

Alles goed? Hier alles okay. Wel wat druk op het werk; dus ik kijk erg uit naar ons verblijf in
Amsterdam. Was het maar vast maart!

Leuk dat jij een hotel wilt zoeken via het internet. Ik heb wel een paar wensen waar je op kunt letten
als je een hotel zoekt.

Ik zou graag in een hotel logeren in het hartje van Amsterdam. Dat is makkelijk. Dan zitten we
overal dichtbij. Ik heb gehoord dat het in Amsterdam erg moeilijk is om een parkeerplaats te vinden.
Het zou handig zijn als we onze auto tijdens ons verblijf van een week bij het hotel kunnen laten
staan.

Met de kinderen erbij zal het wat moeilijker zijn om 's avonds laat op stap te gaan. Het zou leuk
zijn als we 's avonds in het hotel nog wat kunnen bijpraten bij een biertje (aan de bar). Ik hoop dat
er in het hotel voor de kinderen ook wat te beleven valt. Ze zwemmen en tennissen heel graag. En
alsjeblieft geen televisie op de kamer: ze kijken thuis al meer dan genoeg televisie.

Ik heb op het werk gezegd dat ze in noodgevallen naar het hotel kunnen bellen. Het zou makkelijk
zijn als ik een telefoon op de kamer heb.

Mijn vrouw vindt de Nederlandse fietsen echt geweldig. Ze vroeg of het niet mogelijk is om ook
eens een fietstochtje te maken door Amsterdam. 0, ja, mijn vrouw heeft liever een douche dan een
bad. Het bad in ons vorige hotel in Nederland was namelijk niet zo netjes. Daar hadden we trouwens
ook wat last van nachtlawaai. Onze buren hadden hun honden meegenomen en die hebben de hele
nacht zitten blaffen. Bovendien is onze jongste allergisch voor sommige dieren. Ze krijgt er
huiduitslag van.

Zo, dat was het. Ik hoop dat je een leuk hotel vindt. Laat je iets weten als je iets gevonden
hebt?

Tot gauw!

27
www.hotelzoeker.nl
de snelste weg naar het hotel van uw dromen!

KIES EEN (GEOGRAFISCHE) LOCATIE

Plaats: Amsterdam

Ligging: O landelijk O in het centrum O buiten centrum


O bij luchthaven O bij rivier / kanaal O bij strand / zee
O bij / in het bos O bij de heide O bij / in de duinen

KIES EEN PERIODE

Periode: Hoogseizoen (mei t.e.m. september)


Laagseizoen (oktober t.e.m. april)

Duur van verblijf:

KIES AANVULLENDE ZOEKCRITERIA

Faciliteiten: o bar / café o bruidskamer / -suite


o dieetmaaltijd o balkon
o parkeerplaats o roomservice
o kluis(jes) / safe o lift
o tuin o restaurant

Kamerfaciliteiten: o airconditioning o bad o douche


o internetfaciliteiten o kluis o telefoon
o radio o televisie

Recreatie: o fietsverhuur o fitnessruimte o golfbaan


o paardrijden o sauna o speeltuin
o sportterrein o televisiesalon o tennisbaan
o Turks stoombad o watersport o zwembad

Bepaling: o huisdieren toegestaan


o huisdieren na overleg
o huisdieren niet toegelaten

Zoeken

PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID – A2

28
3 0 minuten

Beenruimte naar Singapore

U bent René en woont voor de periode van 2 jaar in Nederland. U hebt werk als administratief
medewerker. Uw baas Olav heeft een memo voor u op uw bureau gelegd en een tabel uit de krant.
Nadat u het memo heeft gelezen, heeft u op internet informatie gevonden.
 Lees de memo van Olav op de volgende bladzijde.
 Lees de tabel uit de krant op de volgende bladzijde.
 Lees de informatie van internet die u heeft gevonden op de bladzijde erna.
 Schrijf een memo terug aan uw baas met de gevraagde informatie.

29
Memo van Olav

Aart René

Van: Olav
CC:

Datum: 13-05-03
Betreft Boeking vlucht Singapore

Hi René,

Op 20 mei wil ik naar Singapore vliegen en op 4 juni weer terug naar Amsterdam.

Ik wil economy klasse vliegen, maar wel aardig wat beenruimte hebben (Anders komt zo 'n lange slungel als ik
verkreukeld aan.)

Kun je ervoor zorgen dat ik vanmiddag een memo krijg met alle vluchten die voor mij (en mijn benen) geschikt zijn en
die op 20 mei en 4 juni beschikbaar zijn?
Graag ook de prijzen erbij + wat volgens jou de beste keuze is en waarom. Alvast bedankt.

NB.

Ik las een stukje in de krant over beenruimte in vliegtuigen en heb de tabel uitgeknipt. Je hebt er vast wel wat aan.

Tabel

Topvijf van beenruimte in vliegtuigen


Minste beenruimte economy class Meeste beenruimte class
1. Easy Jet 74 cm economy
1. EVA Air 86,4 cm
2. Basiqair 74 cm 2. Malaysian 86,4 cm
3. Transavia 74 cm 3. Garuda Indonesia 84,0 cm
4. KLM (Boeing 767) 75 cm 4. Singapore Airlines (B777) 84,0 cm
5. Martinair/Alitalia (MD-80) 76 cm 5. Air France (lange afstand) 81,0 tot 86 cm

Gemeten in afstand van leuning stoel tot zelfde punt op andere stoel

30
Overzicht 13-05-03 Vliegwinkel Prijzen met resultaat van beschikbaarheid

Hieronder volgt een overzicht van prijzen met resultaat van beschikbaarheid in de
Economy/Touristklasse voor een retourvlucht,
Heenreis vanaf Amsterdam naar Singapore op 20-05-2003
Terugreis vanaf Singapore naar Amsterdam op 04-06-2003
€ p.p. Luchtvaart- Datum Vertrek Aan- Over- Beschik-
maatschappij komst stap baar
Turkish Airlines
Maatschappij
€ 559,00 Heen: TK1952 20-05-2003 12:20 15:20 1 Ja
Terug: TK61 04-06-2003 22:30 11:20 1 Ja
British Airways
é 624.00 Heen: BA423 20-05-2003 07:40 08:00 1 Ja
Terug: BA 04-06-2003 Nee
British Airways
€ 678.00 Heen: BA427 20-05-2003 09:55 08:00 1 Ja
Terug: BA7309 04-06-2003 22:45 08:50 1 Ja
Qantas
€ 625.00 Heen: QF3368 20-05-2003 09:55 08:00 1 Ja
Terug: QF 04-06-2003 Nee
Garuda Indonesia
€ 699,00 Heen: GA975 20-05-2003 14:30 08:55 0 Ja
Terug: GA3401 04-06-2003 23:30 08:20 0 Ja
Air France
€ 712.00 Heen: AF 1441 20-05-2003 13:20 14:15 1 Ja
Terug: AF257 04-06-2003 23:00 09:05 1 Ja
SAS
€ 719.00 Heen: SK 20-05-2003 Nee
Terug: SK972 04-06-2003 22:00 09:10 1 Ja
Lufthansa
€ 719.00 Heen: LH4431 20-05-2003 19:40 15:55 1 Ja
Terug: LH779 04-06-2003 23:05 08:40 1 Ja
Swiss Airlines
€ 719.00 Heen: LX731 20-05-2003 18:15 18:15 1 Ja
Terug: LX183 04-06-2003 21:20 08:55 1 Ja
Finnair
€ 733.00 Heen: AY842 20-05-2003 11:55 18:15 1 Ja
Terug: AY98 04-06-2003 21:50 09:50 1 Ja
Singapore Airlines
€ 795.00 Heen: SQ23 20-05-2003 18:35 13:00 0 Ja
Terug: SQ398 04-06-2003 22:20 07:10 0 Ja
KLM
€ 805.00 Heen: KL733 20-05-2003 15:35 10:00 0 Ja
Terug: KL5056 04-06-2003 23:15 08:00 0 Ja
Malaysia Airlines
€ 854.00 Heen: MH591 20-05-2003 17:40 12:05 0 Ja
Terug: MH2233 04-06-2003 22:35 07:25 Ja

31
30 minuten
Ziekte van Lyme

U woont sinds kort bij uw partner in Nederland. Samen met uw partner wilt u voor het komende
weekend een huisje huren. U wilt veel tijd in de natuur doorbrengen. U ziet in de krant een
artikel over een ziekte die door teken wordt overgebracht. Daarover wilt u meer weten.
Opdracht:
 Lees het artikel
 Beantwoord de vragen. Zet steeds een kruisje bij het goede antwoord.
U mag een woordenboek gebruiken.

Artikel
Aantal slachtoffers van teken in zeven jaar verdubbeld
Het aantal Nederlanders dat jaarlijks de ziekte van Lyme oploopt is in zeven jaar tijd
verdubbeld tot 13.000. Mensen die voor hun beroep in de natuur verblijven, lopen het
meeste gevaar, samen met recreatieve natuurliefhebbers. Dit blijkt uit een onderzoek van het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Landbouwuniversiteit
Wageningen.

De ziekte van Lyme ontstaat door de boreliabacterie. Teken, die zich ophouden in
bosrijk gebied, struiken, hoog gras en duinstreken, dragen deze bacterie bij zich. Een
besmette teek bijt zich vast in de huid en zorgt voor lichte griepverschijnselen. Een grote
rode vlek rond de tekenbeet wijst op een besmetting.
Een snelle antibioticabehandeling voorkomt chronische aandoeningen van gewrichten
en het zenuwstelsel. In het ergste geval veroorzaakt de ziekte uitstralende pijn in
ledematen, uitval van gezichtsspieren, dubbel zien, neiging tot flauwvallen,
hartritmestoornissen en zwellingen van gewrichten. "Mensen overlijden niet aan
Lyme, maar kunnen wel ernstig invalide raken", zegt dr. Wilfrid van Pelt van het
RIVM.
Een landelijk onderzoek onder huisartsen in 1995 schatte het aantal gevallen van de
ziekte van Lyme op 6500. Een onlangs gehouden onderzoek laat een verdubbeling zien.
Duidelijke oorzaak is de toename van het aantal teken. Zo werd Nederland in de zomer
van 2001 getroffen door een hardnekkige tekenplaag.
Dr. Van Pelt is geschrokken van het aantal ziekenhuisopnames. In 1999 belandden 900
mensen in het ziekenhuis, terwijl dat er begin jaren negentig twee- of driehonderd
waren." De grootste toename van het aantal Lymegevallen is gevonden in het zuiden van
Noord-Brabant, Limburg en Noord Groningen. Dat lijkt samen te hangen met het aantal
toeristische overnachtingen in deze gebieden (in 2001 drie maal zo hoog als in 1994).
Regio's waar het aantal paarden sterk is toegenomen hebben ook te maken met een stijging
van het aantal zieken. Nieuwe bossen in stedelijke gebieden zijn ook een risico. Teken
komen het meeste voor in natuurgebieden op de Veluwe en in de duinen.
Vrij naar: Erik Jonk, Metro, 18-03-03.

32
Vragen Ziekte van Lyme

A U wilt zoveel mogelijk besmetting met de boreliabacterie voorkomen.

1. Naar welk deel van Nederland kunt u dan het beste gaan?

A Friesland
B Groningen
C Limburg
D Noord-Brabant

2. In welk soort terrein kunt u dan het beste gaan?

A Bossen
B Duinen
C Gebieden met kort grasland
D Gebieden met veel struikgewas

3. Welke sport kunt u dan beter niet uitoefenen tijdens het weekend weg?

A Paardrijden
B Tennissen
C Voetballen
D Zwemmen

B U wilt snel actie kunnen ondernemen als u besmet bent met de boreliabacterie.

4. Wat zijn de allereerste aanwijzingen waarop u moet letten?

A dubbel zien en flauwvallen


B griepsymptomen en rode vlek
C hartritmestoornissen
D uitval gezichtsspieren

C U wilt weten wat er aan een eventuele besmetting gedaan kan worden.

5. Wat kan de dokter doen aan de ziekte van Lyme in een vroeg stadium?

A Antibiotica geven.
B De teek verwijderen met een pincet.
C De tekenplek ontsmetten met jodium.
D Niets, want er is geen geneesmiddel tegen.

6. Wat kan de slechtste afloop van de ziekte zijn?

A Je kunt er aan overlijden.


B Je kunt tijdelijk invalide raken.
C Je kunt voor altijd invalide blijven.
D Je wordt na een ziekteproces van jaren uiteindelijk beter.

CNaVTINederlandse Taalunie

33
Opdracht
U woont voor een tijdje in Nederland. U hebt gehoord dat in Nederland drugs voor medische doeleinden
wordt gebruikt. U wilt daar graag meer over weten. U ziet een artikel in de krant over wiet, ook wel
cannabis of marihuana genoemd.

 Lees het krantenartikel en de


meerkeuzevragen.
 Omcirkel het juiste antwoord bij de
vragen.

U hebt hiervoor 20 minuten de tijd.


U mag een woordenboek gebruiken.

DURE WIET IN APOTHEEK


(Door een van onze redacteuren)

ROTTERDAM, 1 SEPT. Vandaag is voor het eerst marihuana voor medisch gebruik (medicinale
cannabis) op recept verkrijgbaar in Nederlandse apotheken. Nederland is het eerste land waar dat
kan.

Mensen met de spierziekte multiple sclerose (MS), kanker, hiv, of aids hoeven niet meer naar de
coffeeshop, als zij cannabis willen gebruiken voor bestrijding van pijn en misselijkheid. Dat geldt ook voor
mensen met het syndroom van Gilles de la Tourette of mensen met langdurige pijn die zijn oorzaak heeft in
het zenuwstelsel. Het ministerie van Volksgezondheid (VWS) verwacht aanvankelijk 4.000 tot 7.000
gebruikers. In de toekomst kunnen dat er 15.000 worden, verwacht VWS. Zodra de werking van de
medicinale cannabis bij andere aandoeningen positief blijkt, kunnen ook mensen met die aandoeningen in
de toekomst in aanmerking komen voor cannabisverstrekking door de apothekers. Het is nog onduidelijk of
cannabis in het ziekenfondspakket komt.

Het Rijk heeft twee bedrijven aangewezen als officiële leveranciers van cannabis. James Burton is directeur
van de stichting Institute of Medical Marijuana (SIMM), een van de twee bedrijven die het middel gaat
verstrekken. Zijn bedrijf is gevestigd in een kassencomplex in het Zuid-Hollandse Westland. Zijn product,
SIMM 18, gaat bij de apotheek 44 euro voor vijf gram kosten. De iets zwaardere soort Bedrocan, van de
gelijknamige andere kweker, komt op 50 euro per 5 gram.

In de apotheek is cannabis een stuk duurder dan in de coffeeshop, waar vijf gram zo'n zes tot acht euro kost.
Maar deze producten zijn dan ook gekweekt volgens 'vijf boeken' aan richtlijnen, zonder kunstmest en
bestrijdingsmiddelen, zegt Burton. "in de coffeeshop weten patiënten niet wat ze krijgen. Het kan goed spul
zijn, maar ook beroerd. Als een jongere een slecht jointje rookt, krijgt hij hoofdpijn of wordt hij misselijk.
Voor ernstig zieke patiënten is dat funest."

De veiligste toediening is het drinken van cannabisthee (één gram cannabis laten meekoken in één liter
water en daar dagelijks een kopje van drinken).

Roken van cannabis wordt afgeraden, wegens het gevaar op longkanker. Burton: "Sommige gebruikers
sprenkelen wat over hun spaghetti." Het is ook mogelijk de cannabis te inhaleren met een verdamper.
(bron: NRC HANDELSBLAD)

34
Vragen

Omcirkel het goede antwoord bij de meerkeuzevragen

1. Volgens de eerste alinea van het artikel is Nederland het eerste land waar marihuana voor medische doeleinden wordt
gebruikt.
Is dit waar of niet waar?
a) waar
b) niet waar

2. Medicinale cannabis is een middel tegen pijn en misselijkheid. is dit waar


of niet waar?

a) waar
b) niet waar

3. Aan wie kan medicinale cannabis sinds 1 september op recept verstrekt worden?

a) Aan iedereen die regelmatig last heeft van pijn en misselijkheid, waarvan de oorzaak onbekend is.
b) Aan mensen met MS, kanker, hiv, aids, het syndroom van Gilles de la Tourette en langdurige pijn die zijn
oorzaak heeft in het zenuwstelsel.
c) Aan patiënten die toestemming hebben gekregen van hun ziekenfonds.

4. Medicinale cannabis kan in de toekomst ook op recept verstrekt worden aan mensen die lijden aan
ziekten waarbij de positieve werking van medicinale cannabis bekend is. Is dit waar of niet waar?

a) waar
b) niet waar

5. SIMM en Bedrocan zijn de namen van de twee bedrijven die het Rijk heeft aangewezen als leverancier van cannabis.
Is dit waar of niet waar?

a) waar
b) niet waar

6. Waarom is cannabis in de apotheek veel duurder dan in de coffeeshop?

a) Omdat de coffeeshopproducten zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen zijn gekweekt.


b) Omdat coffeeshophouders de cannabis zelf kweken.
c) Omdat de in de apotheek verkrijgbare cannabis volgens de richtlijnen en zonder kunstmest en
bestrijdingsmiddelen is gekweekt.

7.De cannabis die je in een coffeeshop kunt kopen, is over het algemeen beter van kwaliteit dan de cannabis die in de
apotheek verkrijgbaar is.
Is dit waar of niet waar?

a) waar
b) niet waar

35
8. Welke toedieningen van cannabis zijn volgens het artikel mogelijk?

a) Drinken, eten, roken, inhaleren met een verdamper


b) Drinken, eten, injecteren, inhaleren met een verdamper
c) Drinken, eten, pillen slikken, inhaleren met een verdamper

9. Hoe kan medicinale cannabis het best toegediend worden?

a) Door inhaleren met een verdamper


b) Door een kopje cannabisthee per dag te drinken
c) Door cannabis over de spaghetti te sprenkelen

36
Opdracht

U woont voor een tijdje in Nederland. U hebt Nederlandse vrienden die graag wandelen. U wilt meer over
hun hobby weten en ziet een krantenartikel over wandelen.

 Lees het krantenartikel en de meerkeuzevragen.


 Omcirkel het juiste antwoord bij de vragen.

U hebt hiervoor 20 minuten de tijd.


U mag een woordenboek gebruiken.

HERKEN DE WANDELAAR
Bijna heel Nederland wandelt. Waarom? De wandelaar ontrafeld.

(uit: N R C HAN DE LSB LAD, 24 mei 2003)

Het is nog niet zo lang geleden dat het alleen iets was voor mensen van boven de vijftig: wandelen, dat deed
je hooguit op zondagmiddag met je ouders, uit liefde of verveling, en meestal onder protest. Maar nu doet
iederéén het. Jong en oud, blond en grijs, mensen die altijd al van de natuur hielden, in al haar facetten, maar
ook mensen die je vroeger het café niet uit kreeg. Er zijn zo'n tien miljoen mensen in Nederland die
regelmatig wandelen, schat het ministerie van Landbouw. Het NIPO karakteriseert hen als hoog opgeleide,
goedverdienende stadsbewoners die kwaliteitskranten lezen. En het CBS voegt eraan toe dat het er steeds
meer worden. Wandelen is besmettelijk. "Wandel jij ook al? Het lijkt wel een ziekte", sprak onlangs een
wandelende bekende.

Wandelen is natuurlijk nooit weggeweest, maar nu is het alomtegenwoordig. Bijna elke krant heeft een
wandelrubriek en er zijn steeds meer websites met wandelroutes, foto's en ervaringen. (....)

Wat is dat dan toch met dat wandelen?

(...) We krijgen het steeds druk-druk-drukker, stress, geen tijd meer voor onszelf, we lopen onszelf voorbij -
en een wandeling brengt rust en ruimte, daar gaat je hoofd van open. (...) We zijn te dik, we willen bewegen,
maar we willen ons liever niet teveel vastleggen en eigenlijk ook niet héél erg inspannen, dus gaan we maar
wandelen, dat kan altijd en je hoort vaak dat het zo gezond is.

Avontuurlijke, actieve, verre vakanties zijn "in", dus willen mensen thuis een beetje trainen hoeveel ze op
een dag kunnen lopen. Er komen steeds meer outdoor winkels, met mooie wandelspullen erin, en die willen
mensen hebben en aantrekken en gebruiken. Aan de andere kant zijn we al dat materialistische gedoe ook
wel een beetje zat en willen we terug naar de natuur - bijvoorbeeld door erin te wandelen.

Zo heeft iedereen wel een reden om te wandelen. En als u het nu nog niet doet, als u nog zo'n echte
ouderwetse stadsmus bent die het liefst de krant leest in een grand café, met uw mobieltje op tafel, dan
begint u er binnenkort wel mee. Als u tenminste uw vrienden ooit nog wilt spreken. Want die lopen ergens,
en op veel wandelpaden heb je geen bereik.

Wandelen is sowieso steeds meer een sociaal gebeuren, een zich voortbewegend feestje overdag. Het
Pieterpad, Nederlands bekendste Lange Afstand Wandelpad, slibt hartstikke dicht. "Ben jij nieuw hier?",
kreeg Wessel Zweers, redacteur en ontwerper van www.tweevoeter.nl (Nederlands grootste wandelsite) er
eens te horen. En omdat we steeds jonger gaan wandelen en steeds later kinderen krijgen, is het wandelen
met kinderen sterk in opkomst (en daarmee de draagzakken- en terreinkinderwagenindustrie). Ook het
wandelen met de hond (in speciale "losloopgebieden".er zijn boekjes waar die instaan) schijnt toe te nemen.

En daarmee begint het moderne wandelen alweer aardig te lijken op de klassieke zondagmiddagwandeling-
met-de-ouders die we vroeger zo haatten.

37
Vragen
Omcirkel het goede antwoord bij de meerkeuzevragen
1. Het aantal Nederlanders dat regelmatig wandelt, is de laatste jaren sterk
toegenomen
a) waar
b) niet waar

2. Het CBS verwacht dat in de nabije toekomst het aantal Nederlanders dat regelmatig
wandelt….
a) Toeneemt
b) onveranderd blijft
c) afneemt

3. Wat vraagt wandelen van je volgens de tekst?


a) Zeer veel inspanning
b) Veel inspanning
c) Weinig inspanning

4. Eén van de redenen waarom mensen volgens de tekst wandelen is dat…


a) Er steeds meer outdoor winkels komen
b) Wandelen nauwelijks iets kost
c) Ze door te wandelen weer in contact komen met de natuur

5. Een ouderwetse stadsmus is volgens de tekst iemand die…


a) De stad niet uitgaat
b) Niet van feesten houdt
c) Geen mobiele telefoon gebruikt

6. Waarom heb je kans dat je vrienden die graag wandelen niet meer spreekt, als je
zelf niet wandelt?
a) Omdat je ze op wandelpaden vaak niet op hun mobiele telefoon kunt bereiken
b) omdat het verboden is op wandelingen een mobiele telefoon mee te nemen
c) omdat ze weigeren om tijdens hun wandeling hun mobiele telefoon aan te zetten.

7. Het Pieterpad slibt dicht, omdat…


a) Mensen zich te feestelijk gedragen
b) Wandelen een sociaal gebeuren is geworden
c) Mensen steeds jonger gaan wandelen

8. De draagzakken- en terreinkinderwagenindustrie is de laatste jaren sterk in


opkomst omdat steeds meer mensen met kinderen gaan wandelen. Is dit waar of niet
waar?

a) waar
b) niet waar

38
15 minuten
U bent geïnteresseerd in de films van regisseur Karel Keizerman. Karel Keizerman heeft
net een nieuwe film uit. U leest in een Nederlands tijdschrift een interview met de
regisseur over zijn nieuwste film “het lot”.
 Lees eerst de vragen.
 Zoek de antwoorden in de tekst.
 Beantwoord de vragen.

Vragen

1. De nieuwste film van Keizerman 'Het Lot' liet lang op zich wachten, omdat

A één van de acteurs uit de film stierf tijdens de opnames.


B Keizerman na 'De schreeuw' nodig toe was aan rust.
C sommige scènes uit de film op de Noordpool werden gefilmd.

2. Wat voor soort film is 'Het Lot' ?

A een actiefilm.
B een drama.
C een komische film.

3. Wat is de verhaallijn van de film 'Het Lot'?

A Annick denkt gelukkig te worden als ze haar droom waar maakt, maar dat valt
tegen.
B Annick verliest haar baan als kleuterjuf en besluit om samen met Simon een
film te gaan maken.
C Annick wil graag eens in een film spelen maar durft daartoe geen stappen te
ondernemen.

4. Waarom heeft Keizerman gekozen voor de titel 'Het lot'?

A Het is de vertaling van de titel van een buitenlandse film die hij goed vond.
B Hij houdt ervan om korte, veelzeggende titels voor zijn films te kiezen.
C Hij wilde een mysterieuze titel die mensen meteen aan het denken zet.

5. is de film 'Het Lot' een succes in Nederland?

A Dat weten we nog niet.


B Ja, de film is een groot succes.
C Ja, de winst is 11 miljoen euro.

39
KEEIZERMAN VERTELT EXCLUSIEF AAN –UIT EN THUIS- OVER ZIJN NIEUWSTE FILM.

Karel Keizerman werd in 1998 uitgeroepen tot beste Nederlandse regisseur; hij kreeg onderscheidingen voor zijn
werk en boekte ook in het buitenland succes. Lange tijd was het stil rond hem en zijn werk, maar na een lange
rustpauze is hij weer helemaal terug. In een bruine kroeg in Amsterdam ontmoette Manja De Nijs de bekende
regisseur/ filmmaker Karel Keizerman. Zij praat met hem over zijn nieuwste film: ‘Het Lot’.

Hoe komt het dat we zo lang niets van u gehoord hebben? Het is inmiddels vier jaar geleden dat uw vorige film ‘De
schreeuw’ in de bioscopen draaide.
Is het alweer vier jaar geleden? De tijd gaat echt snel. Tja, ik had even een pauze ingelast om mijn batterij weer op te
kunnen laden. Het maken va ‘De schreeuw’ had me erg veel energie gekost; het draaien van die film was erg zwaar. Een
deel van die film is op de Noordpool gefilmd, en ik kan je verzekeren dat daar film technisch heel wat bij komt kijken.
Tijdens het filmen kreeg ik ook nog een paar persoonlijke tegenslagen te verwerken. Hans Koster, een goede vriend van
mij, overleed aan een hersenentumor en twee maanden later liep mijn huwelijk op te klippen. Ik voelde me niet echt
lekker in mijn vel en verschool mijzelf achter mijn werk. Dat heb ik achteraf geweten, toen de film klaar was, stortte ik in;
ik was helemaal op. Het werd mij allemaal te veel, zowel geestelijk als lichamelijk. Ik heb toen besloten om het even
kalm aan te doen en wat tijd voor mezelf te nemen. Het eerste half jaar heb ik doorgebracht in mijn buitenverblijf in de
Provence, Frankrijk. Daar heb ik de eerste tijd echt helemaal niks gedaan, heerlijk! Maar lang stil zitten kan ik niet, na een
tijdje kwam toch weer de werker in mij naar boven en kwam ook de inspiratie weer langzaam maar zeker terug. Toen
begon ik te schrijven aan het script voor ‘Het Lot’.

We hebben er lang op moeten wachten, maar overdrijf ik als ik zeg dat het wachten meer dan de moeite waard
was?
Dat zijn uw woorden, maar ongelijk geven kan ik u niet. Ik ben inderdaad ook zeer tevreden met het eindresultaat.

Kunt u iets vertellen over uw nieuwe film?


Natuurlijk, ik praat de hele dag over niets ander! Ik heb het script samen geschreven met Ralf Wouters, echt een
geweldige tekstschrijver. Ik schetste hem de grote lijnen van het verhaal en hij zorgde voor de uitwerking ervan. Toen ik
het volledige script voor het eerst las, was ik meteen helemaal onder de indruk. Het verhaal was nog veel mooier
geworden dan ik het mij ooit had voorgesteld. De verfilming werd een uitdaging, maar ik denk dat ik mag zeggen dat wij
erin geslaagd zijn om een prachtig verhaal om te toveren tot een fantastisch mooie film. Er zit deze keer geen humor in,
het is ook geen actiefilm. Nederland heeft een lange traditie van actiefilms en in Nederland worden ook veel goede
actiefilms gemaakt, maar persoonlijk houd ik niet zo van actiefilms. Waarover de film precies gaat, dat kan ik zo een twee
drie niet zeggen. Het verhaal gaat over Annick. Annick is een plattelandsmeisje. Ze werkt als kleuterjuf in de plaatselijke
dorpsschool. Ze doet haar werk graag, maar echt gelukkig is ze niet. Annick heeft een droom, ze wil actrice worden. Op
een dag ontmoet ze Simon, een filmmaker uit de grote stad. Hij vindt dat Annick haar droom moet waarmaken, en haalt
haar over om alles achter te laten en met hem mee te gaan. Al snel blijkt dat het leven in de grote stad niet overeenstemt
met het mooie plaatje dat Annick in haar hoofd had. Het wordt een zware overlevingsstrijd met rampzalige en tragisch
einde. De centrale thema’s uit de film zijn liefde, hoop, doorzettingsvermogen, maar zeker ook verdriet, pijn en twijfel.
Het gaat over je gevoel volgen, je dromen waarmaken en alles wat daarbij komt kijken.

Uw nieuwe film heet ‘Het lot’. Vanwaar deze titel?


We zochten een bondige, krachtige titel, die inhoudelijk aansloot bij het verhaal. Daar ben ik trouwens bij al mijn films
wel voorstander van. Ik denk dat we met ‘Het lot’ wel voldoen aan die criteria. Bovendien is het een titel die zich
makkelijk laat vertalen, denk maar aan ‘Destiny’, of ‘Le destin’, en dat is zeker niet onbelangrijk aangezien ik ook
buitenlandse ambities heb.

Goed, dat is duidelijk. Het maken van de film heeft vrij lang geduurd, hoe kwam dat?
Het heeft in totaal drie jaar geduurd, dat is inderdaad vrij lang. Maar we wilden met een goed product naar buiten treden
en ik denk dat we daar ook in geslaagd zijn. Nu is de film af, en ik denk echt dat het een groot succes zal worden. Dat is
het belangrijkste. Ik verwacht een opbrengst van ongeveer dertien miljoen euro. De kosten van de film waren twee
miljoen euro, dus dat betekend een winst van elf miljoen euro. Het was trouwens de hoogste tijd dat er weer eens een
succesvolle Nederlandse film werd gemaakt. Bij de gasten op het premièrefeest werd de film enthousiast ontvangen. We
zullen zien of de rest van Nederland er hetzelfde over denkt. Over twee weken draait de film in alle bioscopen in
Nederland.

40
Dag van de Architectuur
25 minuten

U woont in Vlaanderen. Binnenkort is daar de Dag van de Architectuur.


Op die dag kan je 100 opmerkelijke gebouwen bekijken. U leest dat er ook
een wedstrijd bij die dag hoort. U hebt veel belangstelling voor bouwkunst
en besluit aan de wedstrijd mee te doen. U leest het wetstrijdreglement.
 Lees het wedstrijdreglement hieronder en op de volgende pagina.
 Lees de 11 meerkeuzevragen op de pagina daarna.
 Omcirkel bij iedere meerkeuzevraag het goede antwoord.

Wedstrijdreglement Prijsvraag Dag van de Architectuur

Artikel 1: opzet van de wedstrijd


De wedstrijd Dag van de Architectuur 2008 wordt georganiseerd door het Vlaamse
Architectuurinstituut (VAi). Deelnemers aan de wedstrijd krijgen 5 luchtfoto’s te zien.
Ze moeten aangeven van welke Vlaamse stad elke foto is. Elke deelnemer moet ook
raden hoeveel wedstrijdformulieren het VAi zal ontvangen.

Artikel 2: prijzenpakket
Deelnemers aan de wedstrijd kunnen een architectuurvlucht voor 3 personen
winnen. Die helikoptervlucht vindt plaats op de Dag van de Architectuur, op zondag
14 oktober 2008. De winnaar kan dan een aantal opmerkelijke bouwwerken vanuit
de lucht bekijken, samen met 2 vrienden. Per Vlaamse provincie kan telkens 1
persoon een architectuurvlucht winnen. Er zijn 5 Vlaamse provincies. In totaal kunnen
dus 5 personen een vlucht winnen.
De overige prijzen zijn 50 boekenpakketten. Per Vlaamse provincie krijgen 10
winnaars een boekenpakket van het VAi.

Artikel 3: bepalen van de winnaars


De VAi verdeelt de goede oplossers van de fotowedstrijd over 5 groepen: voor elke
provincie 1 groep. Vervolgens bekijkt het VAi per provincie welke 15 deelnemers het
aantal wedstrijdformulieren het beste hebben geraden. De 5 deelnemers die het dichtst
bij het goede antwoord zaten, winnen een architectuurvlucht voor 3 personen.
De 10 overgebleven deelnemers winnen elk één boekenpakket, samengesteld door
het VAi. Als twee deelnemers gelijk eindigen voor de 15e plaats, dan wordt het
laatste boekenpakket verloot. De verloting gebeurt onder toezicht van een
gerechtsdeurwaarder.
Als het op zondag 14 oktober 2008 slecht weer is, kan de helikoptervlucht niet
doorgaan. De winnaars krijgen dan een vlucht aangeboden op een andere datum.
Artikel 4: deelname aan de wedstrijd
Deelname aan deze wedstrijd houdt aanvaarding van dit reglement in.
Er zijn twee manieren om deel te nemen:
1. Via het papieren wedstrijdformulier
Dat kunt u ophalen bij de kraam van het VAi op de Cultuurmarkt van zondag 26
augustus.
2. Via de website www.dagvandearchitectuur.be
U kunt het wedstrijdformulier van internet downloaden vanaf zondag 26 augustus.

41
Het VAi moet de ingevulde wedstrijdformulieren uiterlijk op zondag 7 oktober om 23u59 binnen
hebben. Formulieren die het VAi na die tijd ontvangt, worden niet meer geregistreerd. Deze
formulieren komen dus niet meer in aanmerking voor de toekenning van een prijs. Het VAi
registreert slechts één wedstrijdformulier per persoon. Als het VAi toch meerdere
wedstrijdformulieren van 1 persoon ontvangt, dan doet alleen het formulier mee dat het eerste
binnenkomt.

Werknemers van het VAi en hun familieleden kunnen niet winnen bij deze wedstrijd. Ze
mogen wel deelnemen. Deelnemers die vals spelen, worden uitgesloten van het winnen van
één van de prijzen,

Artikel 5: bekendmaking van de winnaars


Alle winnaars van de architectuurvluchten worden in de week van 8 oktober 2007 telefonisch op de
hoogte gebracht. Alle winnaars van het boekenpakket worden per brief op de hoogte gebracht.
Zij ontvangen het boekenpakket uiterlijk in de week van 22 oktober met de post.

11 Meerkeuzevragen

1. Wat moet u doen bij de fotowedstrijd? Aangeven:


A bij welke stad 1 luchtfoto hoort.
B bij welke steden 5 luchtfoto's horen.
C welk gebouw op 1 luchtfoto staat.
D welke gebouwen op 5 luchtfoto's staan,

2. De belangrijkste prijs is een helikoptervlucht,


Wat gaan de winnaars tijdens de vlucht vooral bekijken?
A historische gebouwen
B moderne stadsuitbreidingen
C opvallende bouwwerken
D oude stadscentra

3. Als u wint, met wie maakt u dan een helikoptervlucht?


A met twee andere prijswinnaars
B met drie andere prijswinnaars
C met twee vrienden
D met drie vrienden

4. Hoeveel boekenpakketten zijn er beschikbaar?


A 10 per Vlaamse provincie.
B 100 voor geheel Vlaanderen.
C 50 per Vlaamse provincie.
D 500 voor geheel Vlaanderen.

42
5. Er zijn veel mensen met goede oplossingen van de luchtfotowedstrijd en er zijn niet
genoeg prijzen.
Welke goede oplossers krijgen uiteindelijk de prijzen?

De oplossers die ....


A de verloting door de gerechtsdeurwaarder hebben gewonnen.
B het dichtst in de buurt van het juiste aantal deelnemers kwamen.
C het precieze aantal deelnemers hebben geraden.

6. Als er twee deelnemers gelijk eindigen voor het laatste boekenpakket, wat gebeurt
er dan?

A Dat pakket wordt verloot onder toezicht van de gerechtsdeurwaarder.


B De twee deelnemers moeten een vraag over architectuur beantwoorden.
C De twee deelnemers moeten het boekenpakket eerlijk verdelen.
D Het VAi stelt een extra boekenpakket als prijs beschikbaar.

7. Wat gebeurt er met de helikoptervlucht als het op 14 oktober erg regent?


A Dan krijgen de winnaars een helikoptervlucht op een andere datum.
B Dan krijgen de winnaars gratis toegang tot alle evenementen op de Dag van de
Architectuur.
C Dan krijgen de winnaars twee boekenpakketten die het VAi dan als extra prijzen
beschikbaar stelt.
D De helikoptervlucht gaat ook bij slechte weersomstandigheden gewoon door.

8. Op welke manieren kunt maan een wedstrijdformulier komen?


A per e-mail aanvragen of persoonlijk afhalen
B per e-mail aanvragen of telefonisch aanvragen
C persoonlijk afhalen of opzoeken op de website
D telefonisch aanvragen of opzoeken op de website

9. Wat gebeurt er als u drie wedstrijdformulieren invult en opstuurt?

A Alle drie de formulieren doen mee aan de wedstrijd.


B Alle drie de formulieren worden uitgesloten van de wedstrijd.
C Alleen het eerst aangekomen formulier doet mee aan de wedstrijd.
D Alleen het laatst aangekomen formulier doet mee aan de wedstrijd.

10. Welke regel geldt voor werknemers en hun familieleden van het VAi?

A Werknemers en hun familie kunnen niet meedoen.


B Werknemers en hun familie kunnen wel meedoen, maar niet winnen.
C Werknemers kunnen niet meedoen, maar hun familie wel.
D Werknemers kunnen niet winnen, maar hun familie wel.

11. Hoe horen winnaars dat ze gewonnen hebben?

A Alle winnaars krijgen per post bericht.


B Alle winnaars krijgen telefonisch bericht.
C De winnaars van de vluchten krijgen per post bericht, de boekenwinnaars telefo nisch.
D De winnaars van de vluchten krijgen telefonisch bericht, de boekenwinnaars per post.

43
ABONNEMENT

U werkt op de klantendienst van Interplus, een groot telecombedrijf. Dagelijks krijgt u vragen over
de verschillende abonnementen. Het is uw taak om de klanten het meest correcte antwoord te
geven.

 Lees eerst de 8 meerkeuzevragen hieronder en op de volgende pagina.


 Lees de folder van Interplus met de tarieven en kenmerken van de verschillende
internetabonnementen op pagina 3 en 4.
 Omcirkel bij iedere meerkeuzevraag het goede antwoord.

Let op! Er is telkens maar één goed antwoord mogelijk.

Vragen

1. Wij zijn een klein bedrijfje met vier werknemers en we zoeken een voordelig
internetabonnement. Er werkt geen computertechnicus bij ons, maar soms is er wel
ondersteuning nodig. Kunt u me vertellen wat voor ons het voordeligste
internetabonnement is?

a. Interplus Eén

b. Interplus Twee A

c. Interplus Twee B

d. Interplus Drie C

2. Ik wil graag overschakelen van interplus Twee A naar Interplus Twee B, maar ik ben een
beetje in de war. Kunt u mij vertellen wat klopt?

a. Overschakelen van Interplus Twee A naar Interplus Twee B gebeurt sneller dan een
omschakeling van B naar A.

b. Overschakelen van Interplus Twee A naar Interplus Twee B is enkel mogelijk tegen
betaling.

c. Overschakelen van Interplus Twee A naar Interplus Twee B is goedkoper dan een
omschakeling van A naar B.

d. Overschakelen van Interplus Twee A naar interplus Twee B is mogelijk, na een


telefoontje.

44
3. Ik ben op zoek naar een abonnement dat zowel snelheid, veiligheid als vrijheid garandeert.
Welk pakket van Interplus biedt mij die drie voordelen?

a. Geen enkel abonnement

b. Interplus Eén

c. Interplus Eén en interplus Twee

d. Interplus Eén, interplus Twee en Interplus drie

4. Ik heb gelezen dat Interplus flexibele oplossingen wil aanbieden aan de klanten. Waaraan
kan ik dat merken?

a. Aan de gratis technische ondersteuning bij het Interplus Twee A-pakket

b. Aan de manier waarop ik kan overschakelen tussen Interplus Eén en Interplus Twee

c. Aan het onbeperkte aantal computers dat ik kan aansluiten wanneer ik een Interplus
Drie-pakket neem
d. Geen van bovenstaande mogelijkheden

5. Ik ben op zoek naar een interessante aanbieding bij interplus. Kunt u me zeggen welke
combinatie mogelijk is?

a. € 80 korting op een modem bij intekening op een jaarcontract van € 120 per maand

b. Drie jaar gratis technische ondersteuning bij een jaarabonnement van €190 per
maand
c. Een week gratis internet bij een contract van twaalf maanden aan € 60 per maand

d. Gratis technische ondersteuning bij een contract van € 160 per maand

6 ik wil graag een Interplus Drie-abonnement, maar ik twijfel nog tussen de


verschillende opties. Ik weet niet of ik alles juist begrepen heb. Welk idee van mij
klopt?
a. Als ik de allersnelste internetverbinding wil, kies ik beter niet voor Interplus Drie A.

b. Bij een Interplus Drie contract mag ik de rekening betalen wanneer ik dat wil.

c. Bij elk Interplus Drie-contract van drie jaar krijg ik gratis technische ondersteuning.

d. Via het interplus Drie C-pakket moet ik minimum vijftien computers aansluiten.

7. Ik ben de manager van een bedrijf met zeven werknemers. Ik wil de snelst
mogelijke internetverbinding tegen de laagste prijs. Welke optie raadt u mij aan?

a. Interplus Twee A

b. Interplus Twee

c. Interplus Drie A

d. Interplus Drie B

8. Kunt u me zeggen op welk extraatje ik recht heb als ik kies voor het Interplus
Eén abonnement?

a. Ik betaal slechts €10 voor de eerste drie bezoeken van de technische ondersteuning.

b. Ik kan per maand veertig muzieknummers gratis downloaden.

c. Ik kan vijf computers aansluiten op het internet.

d. Ik surf één week per maand gratis.


Interplus Eén (€ 60/maand)

Met Interplus Eén kunt u één tot vier computers aansluiten op het internet. Bovendien krijgt u gratis een
aantal zeer praktische opties.

Het Interplus Eén-pakket biedt alles wat een klein bedrijf kan verlangen van een internetverbinding:
snelheid (512 kbpsl), vrijheid (Interplus Eén is beschikbaar met of zonder vaste telefoonlijn), veiligheid
(uw e-mail wordt gratis beveiligd tegen virussen) en heel wat leuke extra's, zoals tot veertig gratis
muzieknummers per maand.

Als er ondanks de snelle verbinding en de hoge veiligheidsgaranties toch nog een probleem is, kunt u
steeds een beroep doen op de technische ondersteuning van Interplus. Indien u zich nu abonneert, kunt u
drie maal gratis beroep doen op de technische ondersteuning. Nadien geldt ons standaard voordelige
tarief van €10 per uur.

PROMO*
Eén week gratis surfen

* Aanbieding geldig tot 01109/2010. Promotie


geldig voor elke intekening op een jaarcontract. De promo vervalt bij omschakeling naar een ander abonnement,

Interplus Twee (vanaf € 99/maand)

Deze snelle internetoplossing werd speciaal ontworpen om u de kans te geven tot tien computers met
internet te verbinden. Er zijn twee verschillende Interplus Twee pakketten:

47
het standaardpakket (Interplus Twee A) en het uitgebreide pakket (interplus Twee B). U surft dus in
alle vrijheid tegen een zeer voordelige prijs.

Beide pakketten bieden de snelle en veilige verbinding die u van ons verwacht.

Interplus Twee A (€ 99/maand)

Dankzij het Interplus Twee A-abonnement kunnen tot vier computers via één supersnelle (640 kbps) verbinding
surfen. U hebt plots behoefte aan een vijfde verbinding? Dan schakelt u over naar het uitgebreide pakket. Eén
muisklik volstaat.

U kunt onbeperkt downloaden en uploaden met hoge snelheid. Het Interplus-team voert graag een halfjaarlijkse
controle van uw verbinding uit tegen een zeer voordelig tarief van €10/uur.

Interplus Twee B (€120/maand)

Dankzij het Interplus Twee B-abonnement kunnen tot tien computers via één lijn en één abonnement surfen.
Plotseling minder verbindingen nodig? U neemt gewoon even contact op met onze telefooncentrale en een maand
later surft u met een Interplus Twee A-abonnement.

Het Interplus-team zorgt voor de kwaliteit van de verbinding en voert halfjaarlijks een gratis persoonlijke
kwaliteitscontrole uit. U kunt onbeperkt downloaden en uploaden aan hoge snelheid (640 kbs).

* Aanbieding geldig tot 01/09/2010. Promotie geldig voor elke intekening op een interplus Twee B-contract van 24 maanden. De promo vervalt bij

omschakeling naar een ander abonnement.

PROMO
80 Euro korting op
modem

Interplus Drie

Interplus Drie is speciaal ontwikkeld voor bedrijven met meer dan tien onderling verbonden computers. Het pakket
biedt bijzonder snel internet voor maximum dertig computers. Vanzelfsprekend bieden alle varianten van Interplus
Drie de hoogste garanties inzake vrij, snel en veilig surfen!

PROMO*
Gratis onbeperkte
technische ondersteuning

48
* Aanbieding geldig tot 01109/2010. Promotie geldig voor elke intekening op een Interplus Drie C-contract van minimum 36 maanden. De
promo vervalt bij omschakeling naar een ander abonnement.

Uploadsnelheid _______ Aantal,-computers ____ Prijs


Interplus Drie A ___ 512 kbps Maximum 15 ________ €130/maand
Interplus Drie B 640 kbps Maximum 15 €160/maand
Interplus Drie C ___ 1 640 kbps Maximum 30 €190/maand

PROFIEL PROFESSIONELE TAALVAARDIGHEID –B1

49
Luisteroefeningen bij de dialogen in
"In de startblokken"

50
Vragen bij de dialogen uit `In de startblokken'
1. Welkom

Hoe heten de docenten?


a. Karin Wijkstra en Paul de Bries
b. Karin Dijkstra en Paul de Bries
c. Karin Dijkstra en Paul de Vries

Hoeveel dagen per week werkt Karin?


a. 1
b. 2
c. 3

Wat is het adres van Timo?


a. Hofstraat 24, 9771 EK Groningen
b. Hopstraat 24, 9717 EK Groningen
c. Hofstraat 24, 9717 EK Groningen

2. In de kantine

Wanneer is Tina jarig?


a. Donderdag 20 augustus
b. Vrijdag 21 augustus
c. In december

Hoeveel broers en zussen heeft Tina?


a. 1 broer
b. 1 zus
c. 1 broer en 1 zus

Waarom komen Tina's ouders niet op haar verjaardag?


a. Ze zijn op vakantie in Indonesië
b. Ze zijn voor het werk in Indonesië
c. Ze zijn op vakantie, maar haar vader is ook in Indonesië voor zijn werk

3. In het café

Hoe kennen Tina en Silke elkaar?


a. Van het werk
b. Van de universiteit
c. Van de cursus Nederlands

Wat bestelt Tina?


a. Een cola, een Spaanse rode wijn en een pils
b. Een cola, een Franse rode wijn en een pils
c. Een cola, een Zuid-Afrikaanse rode wijn en een pils

51
Wie betaalt het tweede rondje?
a. Tina
b. Christian
c. Silke

Wat bestellen ze in het tweede rondje?


a. Hetzelfde als in het eerste rondje
b. Twee rode wijn en een pils
c. Een rode wijn en twee pils

4. Op straat

Wie is Bert?
a. Een fotograaf
b. Een filmmaker
c. Een ober

Wie is Wilma?
a. De vrouw van Bert
b. De vrouw van Hans
c. De buurvrouw

Hoelang gaan ze op vakantie?


a. Een week
b. 2 dagen en een week
c. 2 weken

Voor wanneer maken ze een afspraak?


a. 21 augustus
b. 29 augustus
c. 30 augustus

5. Op de markt

Wat vinden buitenlanders vaak lekker?


a. Stamppot andijvie met spekjes
b. Aardappels met bloemkool
c. Boontjes en komkommers

Hoeveel moet Hans betalen?


a. 8 euro 30
b. 8 euro 50
c. 9 euro 10

Wie komen er eten?


a. De collega's
b. De kinderen
c. De buren

52
6. In een restaurant

Hoeveel gerechten nemen ze?


a. Ze nemen allebei twee gerechten
b. Ze nemen allebei drie gerechten
c. Jasper neemt twee gerechten en Christine drie
Hoeveel betalen ze uiteindelijk?
a. 65 euro
b. 70 euro
c. 75 euro

Wat is een toetje?


a. Een voorgerecht
b. Een hoofdgerecht
d. Een nagerecht

7. In een kledingzaak

Welke maat broek heeft Sandra?


a. Normaal maat 42, soms groter
b. Normaal maat 42, soms kleiner
c. Normaal maat 40, soms groter

Kan Sandra de broek nog ruilen?


a. Ja, binnen tien dagen met de bon
b. Ja, binnen veertien dagen met de bon
c. Nee

Welke T-shirts koopt Sandra?


a. Een rode en een witte
b. Een roze en een witte
c. Een roze en een rode

8. Bij een makelaar

Waar ligt de eerste woning?


a. Dicht bij het park
b. Ver van het centrum
c. In een nieuwe buurt

Waarom is de tweede woning duurder?


a. Het ligt in een betere buurt
b. Het heeft een mooie, zonnige kamer
c. Het is gemeubileerd

Willen ze een woning huren of kopen?


a. Huren
b. Kopen
c. Dat maakt niet uit

53
9. Bij de huisarts

Wat is er aan de hand met meneer Smit?


a. Hij heeft hoofdpijn
b. Hij heeft rode bultjes op zijn gezicht
c. Hij heeft jeuk
Wat heeft meneer Smit gisteren gedaan?
a. Hij heeft overdag gewerkt
b. Hij is naar de tennisvereniging geweest
c. Hij heeft voor de wedstrijd een biertje gedronken

Moet meneer Smit nog terugkomen bij de huisarts?


a. Ja, als het erger wordt
b. Ja, volgende week
c. Nee

10. Bii de fietsenmaker

Waarom is Mehmet gevallen?


a. Hij is gevallen, omdat het glad was
b. Hij is gevallen, omdat er zand op de weg lag
c. Hij is gevallen, omdat de remmen niet goed werkten

Wat bedoelt de fietsenmaker met "ik maak hem weer tiptop in orde"?
a. Ik repareer de fiets
b. Ik maak de fiets schoon
c. ik maak de fiets weer als nieuw

Wanneer kan hij de fiets weer ophalen?


a. Op Koninginnedag
b. Overmorgen
c. Morgen aan het einde van de dag

11. Op een verjaardag

Wie is Peter?
a. De man van Marit
b. De vriend van Marit
c. De buurman van Marit

Wat doet Kirsten in Nederland?


a. Ze werkt als logopedist
b. Ze studeert psychologie
c. Ze werkt in een bioscoop

Waar gaat Tom wandelen?


a. In Chili
b. In Amsterdam
d. In Hamburg

54
12. Naar de Evenementenhal

Hoe gaat Kirsten van het treinstation naar de Evenementenhal?


a. Ze gaat lopen
b. Ze neemt de tram

Ze neemt de trein In welke hal is de wandelbeurs?


a. 1
b. 2
c. 3

Waar zijn de toiletten?


a. Op de eerste verdieping
b. Beneden
c. Bij het restaurant met de blauwe ramen

13. Bij vrienden

Waarom is Maria niet meegekomen?


a. Ze is ziek
b. Ze wacht nog op de auto in de garage
c. Ze is naar de kerk

Wat heeft Bas meegenomen?

a. Een doos bonbons en een mooi boek


b. Een mooie bos bloemen en een mooi boek
c. Een mooie bos bloemen en een doos bonbons

Wat is er met Tony gebeurd?

a. Tony heeft een ongeluk gehad en leeft nog


b. Tony heeft een ongeluk gehad en is dood
c. Tony is onder een auto gekomen en heeft jongen gekregen

14. Met de trein

Waarom is het niet druk bij het loket?

a. Een kaartje uit de automaat is goedkoper


b. Er zit niemand bij het loket
c. Het is nog vroeg

Wat kies je als tweede bij de automaat?

a. Enkele reis of retour


b. Eerste of tweede klas
c. Bestemming

55
Welke website geeft informatie over het openbaar vervoer?

a. www.ns.nl/kaartautomaat
b. wvvw.ns.nl/informatie
c. www.9292ov.nl

Heeft de trein vertraging?

a. Ja, een paar minuten


b. De trein staat al te wachten
c. Nee, de trein komt zo binnen

15. In de trein

Wat heeft Amira uit Columbia meegenomen?

a. Koffie
b. Broodjes
c. Snoepjes

Wat zegt Amira over Nederland?

a. Het is hier zo mooi, zo veel bergen te zien


b. Het Naardermeer is een prachtige molen
c. Het is hier zo plat, geen berg te zien

Wat vindt Amira typisch Nederlands?

a. Een heel oude molen


b. Een broodje kaas
c. Shetlandpony's

16. Naar de bioscoop

Hoe laat draait `Zomerhitte'?

a. 20.15 uur
b. 20.45 uur
c. 21.30 uur

Hoe lang duurt `Zomerhitte'?

a. Bijna anderhalf uur zonder pauze


b. Bijna honderd minuten
c. Bijna twee uur zonder pauze

Zijn de films allemaal ondertiteld?


a. Ja, alle films zijn ondertiteld
b. Nee, de Nederlandse films zijn niet ondertiteld
c. Nee, de buitenlandse films zijn niet ondertiteld

56
17. Met de helpdesk

Wat is het probleem van Tina?

a. Internet werkt niet


b. De telefoon werkt niet
c. Ze kan niet tegelijk internetten en bellen

Hoe lossen ze het probleem op?

a. Ze belt met haar mobiele telefoon, zodat ze wei meteen op internet het
probleem kan oplossen
b. Er komt een monteur langs
c. Ze krijgt instructies, zodat ze het probleem zelf kan oplossen

Hoe kan Tina te weten komen hoe laat de monteur komt?

a. Ze kan bellen voor de precieze tijd


b. Ze moet gewoon wachten. De monteur komt tussen 13.00 en 17.00 uur
c. Ze kan op de website kijken

18. Bij de politie

Waarvan wil Matti aangifte doen?

a. Zijn portemonnee is uit zijn huis gestolen


b. Zijn portemonnee is gestolen toen hij even naar de wc was
c. Zijn portemonnee is gestolen toen hij met een collega op een terras zat

Zat er veel geld in de portemonnee?

a. Niet veel
b. Best veel
c. Dat weet hij niet precies, want hij had hem pas net

Waarom is het onhandig om de bankrekening te blokkeren?

a. Hij kan nu zelf ook geen geld meer opnemen


b. Hij moet nu een nieuwe rekening openen
c. Hij kan niet meer inloggen voor internetbankieren

57
Grammatica

58
PERSONAAL PRONOMEN ALS SUBJECT - PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD ALS
ONDERWERP

A. Vul een personaal pronomen in

1. Mehmet gaat naar de groenteman. koopt appels.


2. Saida zit op school. leert Nederlands
3. Jan gaat voetballen. is lid van een voetbalclub..
4. Oma is al oud. is bijna 80 jaar.
5. Opa gaat naar Amsterdam. gaat naar het consulaat.
6. Moeder doet boodschappen. koopt rijst en groente.
7. De kinderen hebben vrij. hoeven niet naar school.
8. De appels zijn hard. zijn nog niet rijp.
9. De hond blaft. heeft honger.
10. Het schrift is gevallen. ligt op de grond.

B. Vul een personaal pronomen in

1. Marianne is een meisje. is 12 jaar oud.


2. De leraar geeft huiswerk. geeft veel oefeningen.
3. De leerlingen mopperen. vinden het niet leuk.
4. Vader is thuis. is ziek.
5. Tante Truus komt morgen. is erg aardig.
6. Het pakje is zwaar. Weegt 5 kilo.
7. Het potlood is scherp. schrijft mooi. is
8. De winkel is dicht. gesloten. gaan naar
9. De leraren gaan op reis. Parijs.
10. De fiets is gestolen. is nieuw.

C. Vul een personaal pronomen in

Voorbeeld: .......... is Jeff Wilson.


Hij is Jeff Wilson.

1. Anna: .......... ben Anna Jansen.


2. .......... woon in Groningen.
3. En ................................ ?
4. Simon:. ......... heet Simon Valk.
5, .......... woon ook in Groningen.
6. Dat is Karin.
7. ....... woont in Utrecht.
8. Anna: En wie zijn dat?
9. Simon: Dat zijn Pierre en Sandra.
10. Anna: Zijn …………..Nederlanders?
11. Simon: Nee, ................................. komen uit België.
12. Anna: Pierre en Sandra, spreken ………..Frans?
13. P + S: ......................................................................
Ja, ................................ spreken Frans. Fran
s?
.Nederlands.

59
PRESENS - ONVOLTOOID TEGENWOORDIGE TIJD

A. Wat is de stam?

Halen Schrijven Reizen


Vinden Zeggen Fietsen
Praten Leren Liegen
Kijken Sturen Wijzen
Komen Pakken Lezen

B. Vul een vorm van `hebben' in

1. Ik een boek
2. Welk boek je?
3. Wij boeken en tijdschriften.
4. Zij een radio.
5. De radio een mooi geluid.
6. Ze de radio op de tafel naast de kast gezet.
7. De radio een witte kleur.
8. De tijdschriften allerlei kleuren.
9. Jullie een krant.
10. Jij een mooi huis.

C. Vul een vorm van `zijn' in

1. De radio wit.
2. De krant in de brievenbus.
3. De brievenbussen rood.
4. de brieven klaar?
5. De brieven voor de ouders.
6. De ouders van Henk in Afrika.
7. Afrika een warm land.
8. jij uit Afrika?
9. Nee, ik uit Azië,
10. Wij uit Indonesië.

D. Vul het werkwoord in de goede vorm in

Zijn 1. Ik nu in Nederland
Zijn 2. Nederland een klein land.
Vinden 3. Ik het weer niet mooi in Nederland.

Schijnen 4. De zon niet vaak.

Zijn 5. De zon vaak achter de wolken.

Zoeken 6. je een kamer in Amsterdam?


Vinden 7. Je moeilijk een kamer.
Werken 8. We in Amsterdam.
Hebben 9. Jij een flat.
Zijn 10. De flat niet groot.

60
Hebben 11. De flat vier kamers.
Luisteren 12. We vaak naar muziek.
Gaan 13. Annie vaak naar de bioscoop.
Nemen 14. We de tram naar het centrum.
Betalen 15. We een euro voor één rit.

Heten 16. Hoe jij?

Kennen 17. Hoelang je hem nu?

Komen 18.Ik uit Peru.

Zitten 19. Jij in Nederland op school.

Doen 20. Wat jullie?

E. Vul de goede vorm van een werkwoord in. Kies zelf een werkwoord.

1. je een vriendin?
2. 's Ochtends ik een kopje koffie.
3. We Amsterdam een mooie stad.
4. jij een cadeautje voor Piet.
5. De film om 20.30 uur.
6. De computer op tafel.
7. Ellen op de stoel.
8. Ik vandaag jarig.
9. Hij een nieuwe auto.
10. Wij een boek.

61
Oefening F

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Voorbeeld., Ik ............................... Anno lansen. (zijn)


Ik ben Anno Jansen.

1. Dat ............................... Anna Jansen. (zijn)


2. Ze ................................. in Groningen. (wonen)
3. Simon, waar………. jij? (wonen)
4. Ik ................................ ook in Groningen. (wonen)
5. Hij ............................... Engels. (studeren)
6. Hoe ............................... jullie? (heten)
7. Ik ................................. Pierre en zij …………..Sandra, (heten)
8. Wij .............................. in Utrecht. (wonen)
9. ......... jullie uit Nederland? (komen)
10. Nee, wij ...............................Belgen. (zijn)
11. Ik ............................... Nederlands en Frans. (spreken)
12. En hij?
13. Hij ………....Nederlands bij STE. (leren)
14. . Hij ............................... al een beetje Nederlands. (spreken)

62
PRESENS

Presens werkwoord:

lopen 1. Ik in het centrum van


de stad.
nemen 2. Ik de tram naar het
station.
wandelen 3. Ik terug naar de Kalver-
straat.
zijn 4. De winkels allemaal open.
liggen 5. De etalages vol mooie
dingen.
zitten 6. Veel mensen in de
restaurants.
hebben 7. Ze honger en dorst.
eten 8. Een meisje een b r o o d j e .
drinken 9. Ze een glas melk.
kopen 10.Een meneer een bos bloemen
op straat.
wisselen 11.Hij tien gulden.
doen 12.De bloemenman de bloemen
in een papier.
komen 13.0e tram
wachten 14.Bij de halte veel mensen.
drukken 15.Iemand op de knop.
springen 16,De tramdeuren open,
vinden 17.Ik nog een z i t p l a a t s .
worden 18.De tram gauw v o l .
rijden 19.Hij naar het museum.
stappen 20.Daar ik uit de tram.

Presens werkwoord (f/v en s/ z) :

leven 1. Mijn ouders in Afrika.


reizen 2. Mijn broer naar Europa.
beloven 3. Hij mijn ouders veel brieven te schrijven.
schrijven 4. Hij iedere zondag een b r i e f .
posten 5. Hij de brief in de bus op de hoek van de straat.
gaan 6. De brieven per v l i e g t u i g .
lezen 7. Mijn ouders ze graag.
vertellen 8. Mijn broer over zijn leven in Europa.
werken 9. Hij hard.
blijven 10.Hij drie jaar in Europa.
geven 11.Mijn ouders een pakje mee aan mijn oom.
gaan 12.Mijn oom voor zaken naar Engeland.
bezoeken 13.Hij mijn broer.

63
PRESENS

Oefening 1

Vul de goede vorm van het verbum in.

Voorbeeld Pieter woont (wonen) in Den Haag.

1 (gaan) u naar huis?


2 We (spreken) Nederlands in de les.
3 Ik ben Carla. Hoe ___________ (heten) jullie?
4 Robert__________ (wonen) in een dorp.
5__________ (hebben) je kinderen?
6 De docent ___________ (komen) te laat.
7 Wat ______ (doen) jullie vanavond?
8 Ik (zijn) psycholoog.
9 Mijn broer __________ (werken) in een supermarkt.
10 Hij (ontmoeten) zijn collega's in de kantine.
11 We (zitten) vandaag in lokaal 1,10.
12 Ik (kennen.) mijn man vijf jaar.
13 _________ (studeren) jullie Spaans?

Oefening 2
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een verbum in.

Voorbeeld Karel is Nederlander.

1.We morgen naar de les.


2 __ _____________________________________ jij Maria?
3 Ik ________________________ drie dagen per week.
4 Michel _______________________ _ Nederlander.
5 Wat _________________________ jullie zaterdag?
6 Ik _________________________ Jaap twee jaar.
7 De studenten ____________________ in de kantine.
8 ______________________________ _ jij in Nijmegen?
9 Rob aan de universiteit Groningen.
10 ______________________________________ u Nederlands?

Oefening 3

Kies het goede verbum. Vul het verbum in de goede vorm in.

Voorbeeld Eric zit in de bus.

beginnen - dansen - geven - horen - houden - kopen - krijgen - kunnen - missen - moeten

1. John _____________________ met Karin.


2. We _ een museumjaarkaart voor Betty.
3. Ik _______________________ van actiefilms.

4. ______________________ jij Caroline een groot cadeau?


5. De les ___________________ om 13.00 uur.
6. Hoe laat __________________ jullie naar huis?
7. ______________________ jullie me helpen?
64
8. Hoeveel kaartjes ___________________ u op uw verjaardag?
9. We ___________________ klassieke muziek.
10. Hij ___________________ zijn vrienden in Australië.

Oefening 4

Kies het goede verbum. Vul het verbum in de goede vorm in. Voorbeeld.

Eric neemt de bus.

nemen - pakken - reizen - ruiten - staan - vinden - voelen - witten - worden - zoeken

1. Je al lang buiten?
2. Hij zich niet goed. Hij gaat naar bed.
3. Ik een kopje thee en een plakje cake.
4. Mirjam de cd. Ze heeft het bonnetje nog.
5. Wat u van Nederland?
6. Wim morgen 32 jaar.
7. jullie een extra oefening?
8. Ik mijn pen.
9. We op maandag met de trein.
10. Jullie de boeken?

Oefening

Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een verbum in.
Voorbeeld Karel is Nederlander.

1_ ___________ je een vriendin?


2 's Ochtends __________ik een kopje koffie.
3 Haar zus _________ niet van chocola.
4 Mijn broer ___________in een grote stad.
5 In mei __________ ik eindexamen.
6 We _________ Amsterdam een mooie stad.
7 _________ _ jij een cadeautje voor Ahmed?
8 Ik __________ in de trein.
9 De film __________ om 20.30 uur.
10 ___________ jullie Engels?
11 We _________ een cadeautje voor Ellen.
12 Ik __________ een kopje thee met een stukje taart.
13 Decomputer ___________ op tafel.
14 Hoe oud je moeder vandaag?

65
VRAAGZINNEN

Maak een vraag van de zin

1. Ik heb een nieuwe fiets.


2. Jij hebt geen fiets.
3. Je bent ziek.
4. Hij is ook ziek.
5. Wij hebben vrij.
6. Maria woont in een dorp.
7. Hassan woont in de stad.
8. Hij woont in een flat.
9. U woont boven de supermarkt.
10. Zij wonen naast het politiebureau.

2.Is het antwoord goed of fout?

1. Ga je ook mee? Nee, ik ga niet mee. Goed/fout


2. Waar ben je? Nee, ik ben op school. Goed/fout
3. Hoe heet je? Ja, ik heet Jan. Goed/fout
4. Lopen jullie naar school? Ja, we lopen naar school. Goed/fout
5. Wanneer begint de vakantie? Ja, de vakantie begint. Goed/fout
6. Wat voor huiswerk hebben we? Nee. Goed/fout
7. Hebben we veel huiswerk? Ja, heel veel. Goed/fout
8. Waar woon jij? Ja, ik woon . Goed/fout
9. Woon jij ook in Rotterdam? Ja, daar woon ik ook. Goed/fout
10. Wat studeer je? Ja, ik studeer. Goed/fout

3.Geef antwoord op de vraag met: Ja,….

1. Hebt u vaak hoofdpijn? Ja, ik heb vaak hoofdpijn


2. Krijgt u brieven van uw familie?
3. Kijk u op de klok?
4. Is het mooi weer?
5. Hebt u het koud?
6. Bent u bang voor spinnen?
7. Brandt de lamp?
8. Hoort u de telefoon?
9. Schrijft u veel brieven?
10. Gaat u met vakantie?

66
4.Wat vraagt u, als u wilt weten of:

1. Het nog regent Regent het nog?


2. Het buiten droog is
3. De zon schijnt
4. Het buiten koud is
5. De kachel brandt
6. Aisha met vakantie gaat
7. Josef ziek is
8. Maria boodschappen gaat doen
9. Wij morgen vrij hebben
10. U naar huis mag

5.U leest het antwoord. Wat is de vraag?

1. Ja, ik ga met je mee!


2. Okee, dat doe ik!
3. Om vier uur ga ik naar huis.
4. Nee, dat vind ik niet leuk!
5. Over een week ga ik verhuizen.
6. Nee, ik ben niet moe.
7. Ja, ik ben erg moe.
8. Prima, ik help je.
9. Om twaalf uur ben ik thuis.
10. Volgend jaar ga ik naar Amerika.

67
VRAAGZINNEN

Oefening 12a. Maak van de zinnen vraagzinnen,

Vader heeft een nieuwe fiets. Heeft vader een nieuwe fiets?
Moeder doet boodschappen.
De leerlingen leren hun les goed.
Jan komt bij ons eten
Alle jongens houden van voetballen.
Veel meisjes vinden zingen leuk.
Dennis is thuis.
De telefoon gaat.
Het boek is mooi.
Mohamed heeft een mooi cijfer.

Oefening 12b. Als oefening 12a.

Gerrit leest een boek.


Het vliegtuig landt op het vliegveld.
Ahmed heeft een tien voor de repetitie.
We krijgen morgen vakantie.
De bel gaat om acht uur.
Je werkt hard.
De winkels gaan om zes uur dicht,
Het horloge loopt goed.
De klok is niet gelijk,
Jan fietst naar school..
De trein vertrekt vanavond..
Jij gaat morgen naar de dokter.

68
VRAAGWOORDEN

Vraagwoorden
(wie, wat, welk/welke, waar, wanneer, hoe, waarom)

1. is dat meisje?
2. doet ze?
3. jurk koopt ze? (de jurk)
4. woont mevrouw van Houten?
5. Laat gaat Els naar school?
6. staat haar school?
7. Met tram gaat Els naar school? (de tram)
8. komt ze vanavond niet?
Ze heeft geen tijd.
9. heeft ze wel tijd? Misschien morgen.
10. ziet mevrouw van Houten in de stad?
11. gaat mevrouw van Houten naar huis?
12. huis is van haar? (het huis)

Vraagwoorden.
(wie, wat, welk/welke, waar, wanneer, hoe, waarom)

1. begint de vakantie?
De vakantie begint over twee weken.
2. doen jullie in de vakantie?
Dan gaan we naar Zandvoort.
3. gaan jullie naar Zandvoort?
We houden van de zee.
4. doen jullie de hele dag?
We zwemmen en we liggen in de zon.
5. logeren jullie?
We logeren in een hotel vlak aan zee.
6. hotel is dat?
Het tintel h e t "Strand en Zee".
7. Dat hotel ken ik. is tegenwoordig de
eigenaar? Dat is mevrouw Kamerman.
8. is dat hotel nu?
Heel goed, we zijn er vorig jaar al geweest.
9. kamers hebben jullie?
We hebben kamers aan de voorkant.
10. gaan jullie naar Zandvoort?
We gaan met de auto.
11. lang rijden jullie? Ongeveer anderhalf uur.
12. Parkeer je de auto? Achter het hotel is een
parkeerplaats.

69
POSSESSIEF PRONOMEN

Oefening 22a. Vul een bezittelijk voornaamwoord in.

1. Deze atlas is van mij. Het is ................. atlas.


2. Dat boek is van hem. Het is ................. boek.
3. Die schriften zijn van haar. Het zijn ..................schriften.
4. Dit potlood is van Mehmet. Het is ............... potlood.
5. Dat ringetje is van Fatma. Het is .................. ringetje.

6. Die kleurpotloden zijn van jou. Het zijn


kleurpotloden.
7. Dat papier is van u. Het is ..................papier.
8. Deze blaadjes zijn van ons. Het zijn .................blaadjes.
9. Dit lokaal is van ons. Het is ............... lokaal.
10.Die foto is van mij. Het is ................. foto.

Oefening 22b. Als oefening 22a.

1. Is .................moeder al weer beter?


2. Nee, ................ moeder is nog ziek.
3. John koopt een boek voor ................. vriend.
4. De lerares wast ..................handen.
5. Wij leren ................. repetitie goed.
7. Wij hebben een klein huis; hoe groot is .................. huis?
8. ....................................................................................... huis staat bij de kerk, we horen
soms de klok luiden.
8. Ik heb een aanrijding gehad : .................... fiets is kapot.
9. Deze pen is niet van mij; is dit soms .......................pen. Achmed?
10. Mijn ouders gaan op bezoek bij
buren.

Oefening 23. Vul een persoonlijk voornaamwoord in.

1. De leraar zoekt Ahmet. Hij roept ....................................................


2. De dokter kijkt naar mijn zusje. Hij onderzoekt ..............................
3. De lerares geeft John en mij een boek ................................ Zij geeft een boek.
4. Vader is boos op de kinderen. Hij geeft ................ straf.
5. De fiets is kapot. Ik breng .................. naar de fietsenmaker.
6. Ik ben mijn boek vergeten. Mag ik ................ even halen?
7. Appels zijn lekker. Ik koop ................ vaak.
8. Mevrouw Janse gaat naar de tandarts. Hij behandelt .......................
9. Loi heeft ruzie met zijn broer. Hij geeft .................een klap.
10......................................................... Jij bent erg aardig. lk
vind ....................................................... lief.

Oefening 24. Vul in: mij 1 mijn 1 jou l jouw 1 u 1 uw / zijn 1 haar ! hem /
ons i onze / jullie / hen / hun / ze (kies het goede woord).

1. Ik ben morgen jarig. Kom je ook op ................. feestje?


2. Heb je geen pen? Neem die van ..................................... ................. maar; ik heb niet nodig.
3. Ligt mijn horloge op tafel? Nee hoor, ...............horloge ligt
hier niet.

70
POSSESSIEF PRONOMEN

ik 1. ouders wonen al achttien jaar in


Gouda.
jij 2. Is Gouda geboorteplaats?
wij 3. Nee, ik ben geboren in de hoofdstad
van land.
jullie 4. Is huis groot?
wij 5. huis heeft zes kamers.
jij 6. Heeft broer een mooie kamer?
hij/wij
7. Ja, kamer is aan de voorkant
van huis,

ik/zij 8. En zusje heeft kamer


aan de achterkant van het huis,
jullie 9. Krijgt huis veel zon?

wij 1O. De voorkant van huis Ligt op het noorden,


maar de achtertuin l i g t op het zuiden,

ik 11. kamer krijgt de middagzon


uit het westen.
ik/zij 12. zusje heeft op
kamer de ochtendzon uit het oosten.

Ik 1. Waar is boek?
Jij 2. boek l i g t op t a f e l .
Zij 3. Waar is schrift?
Zij 4. schrift is in de kast,
Wij 5. kinderen spelen in de tuin.

Jullie 6. Spelen kinderen daar ook?

Ik 7. Nee, zoon is op school en dochter is ziek.


Zij 8. fietsen zijn in de garage.

zij /wij 9. fietsen zijn kapot en auto ook.

Ik 10. man is vandaag met de


tram naar kantoor.
Jij 11. Waar werkt man eigenlijk?
Hij 12. Hij werkt bij de firma van broer.

71
De chef komt op kantoor. humeur is niet
vrolijk. vrouw heeft griep.

1. Ze ligt in bed met hoge koorts. Ze vraagt: "Henk, wil je


zuster hier vragen?

2. kinderen moeten naar school. zuster kan


misschien eten koken."

3. Hij gaat naar schoonzuster.

4. Zij gaat naar het huis van zieke zuster.

6. Ze zegt tegen zuster: " gezicht


is erg rood, Je hebt vast koorts! Waar is thermometer?"

7. De zieke antwoordt: "De thermometer ligt in de la van


toilettafel."

8. Ze heeft hoge koorts. zuster vraagt:


"Wie is huisarts? Hij moet komen."

9. De zieke zegt: " dokter is met vakantie."

1O. "Wie is vervanger?"

11. De dokter komt ' b avonds. De zieke moet in bed blijven.

12. De kinderen mogen niet bij moeder komen.

jij 1. Hoe laat is 't op horloge?


ik 2. Op horloge is 't tien over zeven.
jij 3. horloge loopt achter, 't is
al vijf over half acht.
ik 4, vriendin komt straks.
zij 5. Maar bromfiets is kapot.
zij 6. Ze leent vaak de fiets van broer.
hij 7. Maar fiets heeft vandaag
een lekke band,
zi j 8. fietsen zi j n vaak kapot.
zij/ik 9. De bus van huis naar
huis gaat om het halve uur.
wij 10. We maken altijd samen huiswerk.
jullie 11,Geven leraren veel
repetities?
wij 12.Ja, voor de cijfers van rapporten.

72
Hoofdstuk 2 - Voor namen van talen staat altijd het: het Engels, hel Marokkaans.
- Voor namen van metalen staat altijd het: het. ijzer, het goud. - Alle
Het lidwoord woorden die eindigen op -isme en woorden die eigenlijk een
werkwoord zijn, krijgen het: het racisme, het eten.
Een is onbepaald:
Een is onbepaald
Piet is een jongen, Oefening 3. Zet het goede lidwoord ervoor; kies uit. de of het.
Thea is een meisje.

De en het zijn bepaald:


het meisje zit, ….Oor ….boeddhisme ….geloof
de jongen staat.

….Mond ….leraar ….vertrek

….Neus ….klokje ….Spaans

Het is belangrijk dat je bij elk zelfstandig naamwoord het goede


lidwoord uit. je hoofd leert! ….Banaan ….potloodje ….tulp

enkelvoud verkleinwoord alle meervouden ….Groenteman ….potloden ….goud

de or het het de
….Huisje ….slager ….Olympus
de muur het muurtje de romen / de muurtjes
het boek het boekje de boeken / de boekjes
….Huizen ….papiertje ….Apparaat

Een paar regels:


de: - Voor een meervoud gebruiken we altijd de: de jongens, de meisjes. - ….Bloemkool ….poppen ….socialisme
Voor een beroep staat altijd de: de bakker, de' slager.
- Voorgroente, fruit, bomen en planten staat ook altijd de: de sla, de appel, de
spar, de roos. ….Zilver ….boekje ….Nijl
- Bij namen van bergen en rivieren gebruiken we de: de Mont .Blanc, de
Rijn.
….Racisme ….sinaasappel ….briefje
het: - Voor een verkleinwoord gebruiken we altijd het: het jongetje, het meisje.
- Zelfstandige naamwoorden van twee lettergrepen die beginnen met
be-, ge-, ver- en ruit- krijgen loet: het begin, het gevoel, hel vertrek, hel
ontbijt.

73
Oefeningen- Lidwoord
Vul het lidwoord de of het in. Als u het niet weet,, kijk dan in de het-
woordenlijst achter in, dit boek.

1. hond 4. man 7. jongen

2. kat 5. vrouw 8. meisje

3. konijn 6. kind 9. baby

Wat is het lidwoord: de of het?

1. krant 6. pen 11. land

2. tafel 7. hoed 12. woord

3. boek 8. hand 13. grammatica

4. adres 9. jaar 14. cijfer

5. bord 10. kopje 15. raam

Maak zinnen van de woorden; begin met het Lidwoord- de of het. Denk
om de hoofdletter en de punt.
1. man- de- krant- de - leest
2. kind –krijgt- h e t - e e n - b o e k
3. jongen -de - bekent - boot -een
4. ma- de- kijkt- op – de- klok
5. raam - is - open - het
6. vrouw - draagt – het - de - kind

74
DIMINUTIEVEN

2 Verkleinwoorden
Het kleine meisje zit op het stoeltje.
Het prinsesje heeft gouden
schoentjes. Het vrouwtje eet een eitje.

De meeste verkleinwoorden worden gemaakt door achter het zelfstandig


naamwoord -je te zetten:
het boek - het boekje
de brief - het briefje (let op het lidwoord!)

Na een 1, n, w of r komt -tje:


de stoel - het stoeltje
de schoen - het schoentje
de vrouw - het vrouwtje
de deur - het deurtje
de jongen – het jongetje

Woorden die eindigen op een klinker krijgen


ook -tje:
het ei - het eitje
de dame - het dametje
de la - het laatje
de auto het autootje

Na een m komt -pje:


de boom - het boompje
het raam - het raampje

Maar:
de pan - het pannetje
de kam - het kammetje
de ster - het sterretje
de ring - het ringetje
de bal - het balletje
de bon - het bonnetje
de weg - het weggetje
de brug - het bruggetje
de kip - het kippetje

Woorden die eindigen op -ing krijgen vaak bij het verkleinwoord -kje. De `g'
van -ing gaat dan weg:
de koning - het koninkje
de ketting - het kettinkje

75
Maar dit is niet altijd zo:
de rekening - het rekeningetje
de wandeling - het wandelingetje

Nog meer uitzonderingen:


het blad - het blaadje het gat
- het gaatje het glas - het
glaasje het pad - het paadje
het vat - het vaatje het schip -
het scheepje

Oefening 6a. Maak van de volgende woorden het


verkleinwoord.

het brood de schil de deur


de vogel de pan de vrouw
de doos de vis de fiets
de schoen de kamer de tafel
de zon de bloem het raam
de maan de klok het gat
de boer de veger de koning
de boerderij het glas de woning
de boot het schip de ketting
de pen de liniaal het potlood

Oefening 6b. Als oefening 6a.

de man de deken de pan


de opa het laken de pot
de oma het been de kraan
de deur de arm de rivier
de keuken het hoofd de plant
de vloer de jas de telefoon
de muur de broek het gum
de school de klok het schrift
het bord de wijzer de boom
de les de beker de bloem

76
DIMINUTIEF

de kaart 1. De t rei nr ei zi gers kopen een ………..aan het loket.


de wagen 2. In de grote treinen komt een kelner langs de coupé met een……..
de beker 3. Sommige r ei zi ger s bestellen ko f f i e en krijgen een …..
de lepel 4. Ze roeren met een plastic …….
de zak 5. Ze krijgen apart een …… suiker en een ……. melkpoeder
het brood - boek 6. 's Morgens vroeg hebben veel mensen een met een bij zich.
het boek 7.Veel mensen lezen een ochtendblad, maar sommigen lezen een ……
het weer - zon 8. Bekenden groeten elkaar en zeggen: "Wat een ." of
of “het ……. schijnt vandaag, dat is een wonder."
het raam 9. Somp ige mensen willen graag een open.
het station 10. De sneltreinen rijden door, maar de stoptreinen stoppen bij ieder
het kwartier 11. 0p. een traject van een uur scheelt dat een
de tijd 12. Veel mensen rijden iedere dag een in de trein van en naar hun werk.

het boek 1. Wat een leuk heb je daar:


de kat - hond 2. Ja; kijk ' s , hier zie een ….. en een …..
het dier – de vriend 3. Die twee zijn ….. van elkaar.
het verhaal 4. Het is namelijk een ……
het huis – de kamer 5. Ze wonen in een …. met vier ……
het huis – de vogel 6. In dat …. komt later nog een …..
de vogel – de mus 7. Dat ….. is een….
De muis 8. Ze krijgen nog meer bezoek: van een …….
De boterham – glas 9. Ze eten kleine …… en drinken ….. melk.
Het bed – de deken 10. Ze slapen in kleine … onder warme ……
Het huis – de tuin – de bloem – de boom 11. Om het ….. is een …. met ….. en ……
De wandeling 12. Daar maak ze vaak een ………

77
HOOFDZIN MET INVERSIE

Oefeningen/ Hoofdzin met inversie


Maak van de bevestigende zin een vraagzin.
1. Morgen komt Patrick niet op school.
2. Hij gaat zijn broer afhalen van Schiphol.
3. Zijn broer komt voor drie maanden naar Nederland.
4. Hij mag langer niet blijven.

Hoe kun je de zin ook zeggen? Begin met de tijds- of plaatsbepaling.

1 Het is koud buiten.


2 Ik moet vandaag naar de tandarts.
3 De wekker loopt om acht uur af.
4 De leraar komt, morgen niet.
5 Ik ben gisteren naar de dokter geweest.
6 De film begint om half negen.
7 De trein vertrekt om vijf voor acht.
8 De winkel gaat om acht uur open.
9 Ik ga morgen naar Amsterdam.
1o De tafel staat nu tegen de muur.

Beantwoord de vraagzin op twee manieren met een bevestigende zin. Let ook op de verandering van het
voornaamwoord!

Voorbeeld:
1. Koop je voor mij ook een kilo appels?
Ja, ik koop voor jou ook een kilo appels.
Ja, voor jou koop ik ook een kilo appels.

1. Geef je je broer ook een stukje


Ja,
Ja,
2. Ga je vanmiddag even naar de bank?
Ja,
Ja,
3. Haat jij morgen een formulier voor me 7S Kom je vanmiddag bij me langs?
Ja,
Ja,

4. Wil jij die fiets van mij kopen?


Ja,
Ja,

5. Kom je vanmiddag bij me langs?


Ja,
Ja,

78
HOOFDZIN MET INVERSIE

Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het werkwoord in de juiste vorm. Begin met
het woord met een hoofdletter.

Voorbeeld beginnen - de les - Om een u


Om één uur begint de les

1. mijn broer -Morgen - trouwen

2. gaan - Elke dag - naar de les - we - met de bus

3. Maandag -- worden - 80- jaar - hun opa

4. mijn boek - Ik - zoeken

5. Zondag - een feest - we - hebben

6. op tafel - De computer - staan

7. willen - dansen - ik - Vanavond

8. hebben - In juli - jullie - vrij

9. Haar oom - bij de politie - werken

10. In de bus - we - praten - over onze familie.

79
Oefening 31: Maak de zinnen af.

Voorbeeld Om acht uur ga ik naar mijn werk.

1 Donderdag
2 In de supermarkt
3 In september
4 Na de film
5 Met zijn neef
6 In onze straat ____________________________________________
7 Op 19 mei ______________________________________________
8 Aan de universiteit _______________________________________
9 Volgende week __________________________________________
10 Op het strand ___________________________________________

80
HET WERKWOORD ZULLEN

A Zullen: de onvoltooid tegenwoordige tijd


Zulten we naar de bioscoop gaan?
Ik zal je naar huis brengen
Je zult naar me luisteren!
Hij zal wei ziek zijn.
Het zal een warme zomer werden.
Je zal maar zonder geld zitten.

Het gebruik
Om aan te geven dat iets in de toekomst gebeurt, gebruiken we de o.t.t. van een
(zelfstandig) werkwoord of het hulpwerkwoord gaan:

ik kom morgen om 10 uur.


We gaan zwemmen.

Het hulpwerkwoord zullen kan ook gebruikt worden om toekomst aan te geven,
maar vaak heeft zullen ook nog een andere betekenis:

Voorstel
Je gebruikt zullen als je een voorstel doet. Zo'n voorstel heeft dan altijd de vorm van
een vraag.
Zullen we naar de film gaan?
Zal ik je even helpen?

b Belofte
Je gebruikt zullen als je een belofte doet.
Ik zal je morgen helpen.
We zullen er om twaalf uur zijn?

c Wil van de spreker


Zullen drukt de (sterke) wil van de spreker uit.
Ik zal mijn rijbewijs halen!
Hij zal me dat geld teruggeven!

d Waarschijnlijkheid
Je gebruikt zullen ais je denkt dat iets waarschijnlijk zo is.
Vaak wordt dan het woordje wel gebruikt.
Hij zal wel ziek zijn.
Ze zullen zich wet verslapen hebben.

e Toekomst (formeel)
Je gebruikt zullen in zinnen met een formeel karakter die over een toekomstige
gebeurtenis gaan.
De trein zal over een paar minuten aankomen.
De koningin zat volgende maand Rotterdam bezoeken.

f inleven in een situatie


Je gebruikt zullen als je je in een situatie probeert in te leven. Je stelt je een bepaalde
(goede of slechte) situatie veer,
Je zal maar geen verblijfsvergunning hebben.
Je zal toch de lotto winnen!
Het zal je toch maar gebeuren.
81
Overzicht
Voorstel Zullen we naar de bioscoop gaan?
Belofte Ik zal je morgen helpen.
Sterkte wil van de spreker Hij zal me dat geld terug geven!
Waarschijnlijkheid Hij zal wel ziek zijn.
Toekomst Ik zal je missen.
Inleven in situatie Je zat maar in Amsterdam wonen!

10 Wat betekent zullen?


(Schrijf achter de zinnen: 1, 2, 3. 4, 5 of 6. Zie bovenstaand overzicht.)

1 Ik zal vanavond bij je komen.


2 Je zal maar blind zijn.
3 ik zal voor het examen slagen.
4 Zal ik vanavond bij je komen?
5 Ze zal zich wel verslapen hebben.
6 We zullen de wedstrijd winnen!
7 We zullen op tijd komen.
8 Je zal de loterij maar winnen.
9 Een derde wereldoorlog zal de laatste zijn.
10 Zullen we koffie gaan drinken?
11 Hij zal wel gauw een nieuw huis krijgen.
12 Het zal een strenge winter worden

11 Geef dezelfde informatie, maar gebruik zullen:

1 Volgens mij komt hij te laat.


2 Ik beloof dat ik op het feest kom.
3 Het lijkt me verschrikkelijk om in de winter zonder kachel te zitten.
4 ik moet mijn rijbewijs halen!
5 Ik weet zeker dat de koningin morgen de stad bezoekt.
6 Vind je het een goed idee om samen naar de film te gaan?
7 Het lijkt me fantastisch om een huis met een zwembad te hebben.
8 Volgens mij is zij zwanger.
9 We beloven dat we een verhaal schrijven.
10 Hij moet zijn excuses aanbieden!

12 Geef dezelfde informatie met behulp van zullen:

1 W i l j e m et m i j naar Amsterdam gaan?


2 Ik beloof je dat ik morgen trakteer.
3 Ze is waarschijnlijk bij een vriendin gebleven.
4 Ik denk dat hij te laat komt.
5 Je moet absoluut naar me luisteren.
6 Ik weet zeker dat ik je mis ais je weggaat.
7 Het lijkt me verschrikkelijk om blind te zijn.
8 Ik weet zeker dat de trein om 11.08 vertrekt.
9 Ik denk dat het morgen mooi weer is.
10 Ik doe het morgen beslist.
11 Wil je dat ik de afwas voor je doe?
12 Ik beloof je dat ik er om 8 uur ben.
13 Het lijkt me heerlijk in een land te wonen waar het altijd mooi weer is.
14 Als het niet lukt. probeer ik het nog een keer.

82
ADJECTIEF
Oefening 44

Vul de goede vorm van het adjectief in.


Voorbeeld 1 (groot) Ik kom uit een grote. familie.
2 (rood) Ik vind _________ appels lekker.
3 (klein) Mijn broer heeft een __________ kamer.
4(moeilijk) Russisch is een __________ taal.
5 (bruin) De _________ laarzen kosten 95 euro.
6 (wit) In het weekend eten we ___________ brood.
7 (duur) Deze winkel is _______________________
8 (blauw) De _________ auto is van haar vader.
9 (interessant) Het artikel is erg _____________________
10 (groen) Ik zoek een _________ T-shirt.
11 (mooi) Hij vindt de spijkerbroek niet ___________

Oefening 45

Vul in deel 1 van de zin de goede vorm van het gegeven woord in. Vul in deel 2 van de zin
de goede vorm van het tegenovergestelde in.

Voorbeeld: (leuk) Mila heeft een leuk weekend gehad maar het
weekend van Karin was saai .

In de winter drink ik vaak __________ chocolademelk


(warm) maar in de zomer neem ik liever een ___________ ijsthee.

(goed) Hij heeft een ___________ contact met zijn broer maar de
relatie met zijn zus is_________
(zwart) Vandaag draagt ze een _________ rok met een
bloes.
(langzaam) Ik heb een computer en een ________________
laptop.
(positief) We krijgen ________ en ___________ reacties op
ons artikel.
(mooi) Deze jurk vind ik __________ maar daar zie ik een
______________ jurk.
(duur) De Bijenkorf is een ____________ winkel. De HEMA is een
_______winkel.
(klein) Ze komt uit een __________ gezin maar uit een _________
familie.
(moeilijk) Luisteren vinden jullie _________ maar dit is een
_______________ tekst.

(dik) Mijn __________ neef heeft een __________ moeder.

83
PLURALIS
De man staat in de gang; de mannen staan in de gang. het mannetje staat in
de gang. Het huis is oud; de huizen zijn oud; de huisjes zijn oud.

Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten: de, he of een.
de man - een man
het huis - een huis

Je kunt er meervoud van maken:


de man - de mannen
het huis - de huizen

En je kunt er ook een verkleinwoord van maken:


de man - het mannetje
het huis - het huisje

! Meervoud
We gaan eerst de regels voor het meervoud
bekijken:
Meestal maak je het meervoud met -en.
Kijk hiervoor ook bij hoofdstuk 1 over de spelling van open en gesloten
lettergrepen.

het woord - de woorden


het boek - de boeken
de fles - de flessen
het oog - de ogen
de prijs - de prijzen
de brief - de brieven

het bevel - de bevelen


het gebed - de gebeden
het spel - de spelen
de weg - de wegen

Maar: de dag - de dagen


het dak - de daken
het glas - de glazen
het bedrag - de bedragen
het gat - de gaten
het graf - de graven
het dal - de dalen
het vat - de vaten

84
PLURALIS

Let op: de stad - de steden


het schip - de schepen
de smid - de smeden
het lid - de leden

Oefening 4. Maak van de volgende woorden het meervoud.


de god - de goden
de oorlog - de oorlogen
het gebod - de geboden
het slot - de sloten

De hond het papier


De kat het raam
Het schrift de deur
Het paard het dak
De boer de roos
De boerin de druif
De schaar de mens
Het dorp de golf
De stad het huis
Het land het gat
De pen de fiets
Het potlood de dag
De prijs het bevel
Het glas de weg
Het schip het spel

Het meervoud is –s als het woord eindigt op –el, -en, -er, -em, -erd, -e, -ie, -aar, pf –ier.

De tafel- de tafels
De deken- de dekens
De bakker- de bakkers
De bezem- de bezems
De sufferd- de sufferds
Het meisje- de meisjes Maar: de oom - de ooms
De vakantie- de vakanties de zoon - de zoons
De winnaar- de winnaars de broer - de broers
De winkelier- de winkeliers

Het meervoud is 's na: -a, -o, u.- y en -i:


de opa - de opa's
de auto - de auto's
de paraplu - de paraplu's
de baby - de baby's
de taxi - de taxi's

85
Woorden die eindigen op -man krijgen soms als meervoud in plaats van
mannen -lieden of -lui:
de brandweerman - de brandweermannen; de brandweerlieden
de zeeman - de zeelieden; de zeelui
de timmerman - de timmerlieden; de timmerlui

Oefening 5a. Zet de volgende woorden in het meervoud:

de collega de tas de veger


het kopje het hotel het woord
de studente de broer de firma
de auto de deken de hobby
de kruidenier de winnaar de ziekte
de verzamelaar de oma de jongen
de tante het been de man
de oom de dief het schrift

Oefening 5b. Als oefening 5a.

de jongen het huis de school


het meisje het raam het bord
de vrouw het dak het krijtje
de man de schoorsteen het schrift
de opa de deur de leraar
de oma de kamer de repetitie
de tante de keuken de les
de oom de vloer het cijfer
de vader de muur het getal
de moeder het slot de pauze

86
Meervouden: Vul het rondje voor het g oede antwoord in.

bot botten reep reepen hok hokken


boten reppen haken
boeten regen honken
pier pierren zak zaken klep kiepen
pieren zakken kleppen
piren naaken
raam raamen vijl vijlen muur murren
raammen wijnen muurin
ramen muren
deur deuren buur buren rug ruigen
deurren buuren ruggen
doren buurar: ruggen
wip wipen veer veeren
maan manen
wippen verren
mannen
wiepen veren
maanen
beuk beukken fuik fuiken
teil tei l l en
beuken fuikken
teilen
buken
kip kippen kous koussen
pen : pennen kousen
kipen
penen
peenen
goot gotten saus sausen
put : poten
gootten saussen
putten
goten
laan : lannen
boer boerren lanen geur guren
boeren laanen geuren
boren laaneen geurren
man mannen kuil kuilen stip stipen
manen kuillen stippen
maanen s t i ppen
geit geiten veeg veegen
zaak zakken
geitten vegen
zaaken
veeggen
zaken
zaag zaaggen
mug muggen pier pierren
zagen
mugen piren
zangen
muugen pieren
vlag vlagen
vlaggen

87
MODALE WERKWOORDEN

Oefening 13, Vul de goede vorm in.

Willen Han ........................ later automonteur worden.


Loan en `Thu ...................... de nieuwe film graag zien.
De jongens .......................... in de gymles voetballen.
Het meisje ........................ veel oefenen.
Ik .........................in de vakantie gaan kamperen.

mogen Achmed .......................... niet roken,


.........................jij alcohol drinken?
Jullie ...................... in de les alleen Nederlands praten.
.........................wij binnenkomen?
.........................ik een kopje thee?

kunnen ……………………ik je fiets even lenen?


Jullie ...................... al veel Nederlands verstaan.
.........................jij zelf je fietsband plakken?
Opa ........................ niet meer hardlopen.
Jan ......................... goed schaatsen.

zullen Ik ...........................morgen de schriften teruggeven.


De boot ......................... om 12 uur vertrekken.
Je .........................je vergist hebben.
.........................jullie voorzichtig zijn?
De baby huilt; hij ....................... wel honger hebben.

willen Saidja ........................ bij ons eten.


mogen ………………..zij dat wel van haar ouders?
zullen Zij zegt: "Ik ........................ het vragen."
willen Zij ........................ graag bij ons komen eten.
mogen Het ....................... van haar ouders.
kunnen Zij ........................ om 6 uur komen.

88
MODALE WERKWOORDEN
Vul de goede vorm van het modale verbum in.

Voorbeeld (kunnen) Ze kan drie talen spreken.

1 (zulten) ik je helpen?
2 (mogen) Jullie _________ met pen schrijven.
3 (kunnen) Thomas ________ niet naar de les komen.
4 (willen) Carolien _ ______ naar Australië gaan.
5 (moeten) We ________ oefening 12 en 13 maken.
6 (mogen) ik om 16.00 uur naar huis gaan?
7 (zulten) we vanavond naar een café gaan?
8 (kunnen) U _________ goed dansen.
9 (willen) Ik _________ sociologie studeren.
1o (moeten) Je ________ op tijd komen!

Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in

. Voorbeeld Ik zal je morgen bellen. Is dat goed?

1 Aan het eind van de cursus ________ jullie een toets maken.
2 ________ jullie een biertje?
3 Jongeren onder de 16 jaar _______ geen alcohol kopen.
4 Mijn neef _______ goed zingen. Hij zingt in een koor.
5 We _______ zondag naar het Van Gogh museum gaan.
6 Monique goed Frans spreken.
7 _______ we vrijdagavond naar de bioscoop gaan?
8 Ik __________ morgen naar de dokter.
9 ________ jullie me helpen?
1 0 ________ ik het raam opendoen, alstublieft?

Geef antwoord op de volgende vragen. Gebruik in uw antwoord een modaal verbum.


1.Wanneer wilt u naar Haarlem gaan?

2 Kunt u zwemmen?

3 Wie moet het huiswerk corrigeren?

4 Mogen we om 14.00 uur naar huis gaan?

5 Wanneer kunnen we naar de bioscoop

6 Moet u hard werken?

7 Wat wilt u morgen doen?

8 Willen jullie morgen je woordenboek meenemen?

9 Kunt u goed koken?

10 Mag ik met potlood schrijven?

89
MODALE WERKWOORDEN

kunnen, moeten, mogen, willen, zullen: presens

zullen Jan over een uur bij ons komen


moeten O, maar wij dan weg; wij boodschappen in de stad doen
kunnen We tot tien over twee op Jan wachten
willen Els misschien thuisblijven?
Kunnen Zij dan opendoen.
Kunnen Zij thee zetten.
Kunnen Jan en Els alvast thee drinken.
Zullen Wij tegen vijf uur terugkomen.
Mogen Jullie ook iets drinken
Willen Jan misschien limonade of bier hebben.
Moeten Je het bier uit de koelkast hebben.
Mogen Jan bij ons eten.
Willen hij dat wel?
Zullen Els zegt: “Ik het hem vragen.”
Willen Jan heel graag bij Els en haar ouder eten.

kunnen, moeten, mogen, willen, zullen + i n f i n i t i e f : presens


mogen/vragen 1. ik je i e t s
willen/weten 2. Wat je van mij
willen/lenen 3. Ik heel graag dit boek
mogen/lenen 4. Je het boek
zullen/maken 5. Ik het niet vuil
kunnen/meenemen 6. Je het nu
mogen/lezen 7. Els het boek na jou
zullen/vinden 8. Ze het vast mooi
moeten/gaan 9. Ik nu neer huis.
moeten/wachten 10. Ik lang op de tram
zullen/brengen 11.Ik je naar de halte
willen/doen 12. je het boek in je tas
moeten/lopen 13.We vlug
zullen/komen 14.De tram dadelijk
moeten/staan 15.De mensen
kunnen/meerijden l6. je nog
zullen/lukken 17.Dat wel
kunnen/ 18.Ik je straks misschien telefoneren
moeten/doen 19.Ja, dat je
willen/wandelen 20 Mijn ouders misschien nog met me
zullen/wachten 21 Maar Ik eerst op je telefoon

90
COMPARATIEF / SUPERLATIEF –
Trappen van vergelijkingen

Oefening 26. Vul de goede vorm in.

1. Van de klas is Mahmut de (groot) ......................................... jongen.


2. Amsterdam is (groot) ............................................................ dan Utrecht,
3. Chinees is (moeilijk) ...................................................... dan Nederlands.
4. Welk land is het (rijk) ..................................................... van de wereld?
5. Een stad is (druk) .................................... dan een dorp.
6. De toren van de moskee is (hoog) .............. dan een flat.
7. De Domtoren van Utrecht is de (hoog) ......................... kerktoren van Nederland.
8. Een bromfiets rijdt snel, maar een motor rijdt (snel) ..........................................
9. Een auto rijdt het (snel) .............................................................................
10. Van al mijn vrienden is John de (aardig) ........................................................

Bij de vergrotende trap gebruik je vaak (dus niet altijd) het vergelijkende
woordje dan:
Deze toren is hoger dan die toren.
Goud is duurder dan zilver.

Bij een woord dat op een r eindigt komt er hij de tweede trap -der achter het bijvoeglijk
naamwoord:
duur - duurder (dan) - het duurst
vet - verder (dan) - het verst
zuur - zuurder (dan) - het zuurst

Onregelmatig zijn:

goed - beter (dan) - het best


graag - liever (dan) - het liefst
veel - meer (dan) - het meest
weinig - minder (dan) - het minst

91
Oefening 27a. Vul de goede vorm in.

1. Amerika is (ver) .............. van Nederland dan Engeland.


2. Sinaasappels zijn (duur) ….. .......... dan appels.
3. Ik houd veel van kip, maar nog .................van vis.
4. Waar houd jij het ................ van?
5. Ik heb (weinig) ...............onvoldoendes dan vorig jaar.
6. Maar ik doe ook (goed) ................ mijn best.
7. Ik sport graag; ik houd het ................ van voetballen.
8. Wat is (duur) ................. : zilver of goud?
9. Wat heb je (graag) .............. : een nieuwe fiets of een mooi horloge?
10. Mijn broer heeft weinig geld, mijn zusje heeft nog .......... en ik
heb het ............................................................................................

Oefening 27b. Maak de vergrotende trap; let ook op het gebruik van dan.

1. zuur Een citroen is ............. een sinaasappel.


2. hoog tee prijs van kool is . : ............een week geleden.
3. dik Hoe meer je eet, hoe .............. je wordt.
4. duur De groente wordt steeds .........................................
5. lekker Ik vind rijst ............... aardappels.
6. veel Een goede radio kost ............... honderd gulden.
7. goed Een goede buur is ............. een verre vriend.
8. ver Azië is ................. van Nederland ..............Turkije.
9. laag Een helikopter vliegt ............. een vliegtuig.
10.vies Jouw handen zijn nog .............. die van mij!

92
COMPARATIEF/SUPERLATIEF

Werk in tweetallen. Beantwoord de vragen. Gebruik de comparatief.

Voorbeeld
Wat vindt u lekkerder: chips of chocola?
Ik vind chocola lekkerder dan chips

1 Wat vindt u leuker: naar de disco gaan of naar de film gaan?

2 Wat eet u liever: vis of vlees?

3 Wat vindt u moeilijker: Nederlandse teksten lezen of Nederlands


spreken?

4 Waar woont u liever: in een stad of in een dorp?

5 Wat is groter: Nederland of uw eigen land?

6 Wat vindt u mooier: klassieke muziek of popmuziek?

7 Wat is sneller: de auto of de trein?

8 Wie is jonger: u of de docent?

9 Wat is vervelender: huiswerk maken of boodschappen doen?

10 Wat is duurder: fietsen of de bus nemen

93
COMPARATIEF/SUPERLATIEF

Werk in tweetallen. Beantwoord de vragen. Gebruik de superlatief.

Voorbeeld Wat vindt u het lekkerst?


Ik vind kip met rijst het lekkerst.

1 Wat vindt u het leukst?

2 Wat vindt u het moeilijkst?

3 Wat vindt u het makkelijkst?

4 Waar woont u het liefst?

5 Welke Nederlandse stad vindt u het mooist?

6 Welke muziek vindt u het mooist?

7 Welke zanger of zangeres vindt u het best?

8 Welk televisieprogramma vindt u het leukst?

Oefening 48- Vul de juiste comparatief en superlatief in.

1 (veel)Anja: 10 neven en nichten / Christel: 16 neven en nichten /


Bob: 23 neven en nichten
Christel heeft neven en nichten dan Anja. Ze ziet haar neven
en nichten één keer per jaar op de verjaardag van opa. Bob heeft de
neven en nichten. Hij ziet ze helaas weinig,

2 (lekker) pizza = +/-, taco's = +, bami = ++


Jonas vindt taco's _________ dan pizza. Dus gaat hij vaak naar de
Mexicaan. Het vindt hij bami. Zijn moeder maakt dat elke
zondag voor hem.

3 (leuk) voetbal = +/-, tennis = +, volleybalt = ++


Ik vind tennis een _________sport dan voetbal. Ik kijk graag naar deze
sporten. Volleybal vind ik het _____________. Ik train twee keer per
week en op zaterdag spelen we wedstrijden.

4 (mooi) grijze broek = +/ -, zwarte broek = +, blauwe broek = ++


Hij vindt de zwarte broek __________ dan de grijze broek, Ik vind de
blauwe broek het ______ __________________________ . Hij gaat de
grijze en blauwe broek passen.
94
5 (goed) bruine sandalen = +/-, slippers = +, rode sandalen = ++
De slippers zitten__________dan de bruine sandalen, maar ik vind ze
niet zo mooi. De rode sandalen zitten het_____________ en ze zijn mooi.
Ik koop ze.

6 (vaak) popconcert: 1 keer per jaar / theater: 3 keer per jaar / bioscoop: 8
keer per jaar
We gaan naar het theater dan naar een popconcert. Naar de
bioscoop gaan we het _________We houden vooral van actiefilms.

95
Personaal Pronomen als object
persoonlijk pronomen in plaats van de namen en de
substantieven:
1. Frans g e e f t het boek aan P i e t .
2. P i e t z e g t : het boek i s van Ria.
3. Ria h ee f t het boek van mevrouw en meneer van Dijk.
4. De moeder kent mevrouw van Dij k heel goed.
5. Meneer van Dij k i s een goede vriend van de vader.
6. P i e t en Ria zijn jong,
7. Ria roept P i e t .
8. P i e t l oopt naar Ria t o e.
9. Hier heb je het boek, zegt R i a .
10. Ri a l e g t het boek op t a f e l .
11. Moeder komt binnen en g e e f t P i e t en Ria een
kopje t hee .
12. Ri a en Pi et -d r i n ken de thee gauw op.

personaal pronomen:

Verander de namen en de substantieven in een


pronomen personele:

1. Mevrouw van Dam loopt in de t ui n.


2. heeft een boodschappent as.
3. doet het tuinhek open.
4. doet weer d i c h t .
5. gaat naar de bakker.
6. De bakker verkoopt brood en koekj es .
7. staat achter de kassa.
8. Mevrouw van Dam vraagt een half brood.
9. De bakker snijdt het brood.
10. doet in een papi er.
11 .Mevrouw van Dam neemt mee naar huis.
12. De kinderen zijn thuis u i t school .
13. hebben honger.
1 4 . E l l i e , de dochter, dekt de t a f e l .
15. De t a f e l st aat bij het raam.
16. i s rond.
1 7 . P i e t , de zoon, eet v i e r boterhammen.
18. eet met kaas
1 9 . E l l i e eet dri e boterhammen.
20. eet met jam.
21. Vader komt t hui s.
22. De kinderen groeten .
22. gaan w e e r naar s c h o ol .

96
Personaal Pronomen als object
1. Het restaurant van de Bijenkorf l i g t op de tweede verdieping. is nu niet druk.

2. Veel dames zitten koffi e te drinken, hebben boodschappen bij zich.

3. De juffrouw loopt langs met gebak. komt bij een tafel met drie
vriendinnen.

4. "Ik wil een slagroomgebakje", zegt de een, " ziet er lekker ui t . "

5. "Geeft mij twee croquetten", zegt de tweede, " smaken goed."

6. "Wat wilt ", vraagt de juffrouw aan de derde vriendin en kijkt deze
dame aan.

7. De derde wil thee drinken. bestelt een pot thee.

8. Een man bij het buffet roept de juffrouw. loopt vlug naar het buffet . De
man spreekt lang met . wijst naar de hoek bij het raam.

9. Twee oude dames zitten bij dat raam. kijken ontevreden, want zitten
daar al een hele tijd en de juffrouw is niet bij geweest.

10. De drie vriendinnen gaan weg. pakken hun boodschappen. Een pakje l i g t
op de grond, l i g t onder de stoel.

11. De vriendinnen nemen hun boodschappentas aan de arm. is heel zwaar.


"Oef", zucht de een, "wat is die tas zwaar, ik kan nauwelijks dragen.`

12. "ik heb een blaar aan mijn voet", zegt de ander, "de blaar z i t op mijn hi el ,
doet erge pijn."

13. "Voor de Bijenkorf nemen we de tram", zegt de derde, " rijdt frequent, we
zullen gauw zien."

14. De juffrouw staat bij de uitgang. groet de drie dames en de drie


vriendinnen groeten terug.

97
PERSONAAL PRONOMEN
Oefening 21a. Vul de persoonlijke voornaamwoorden in.

1. Jorg spreekt Duits. Wij kunnen ................. niet verstaan.


2. Jullie spreken Turks. Ik kan ................. niet verstaan.
3. Wij leren Nederlands. Dat is niet moeilijk voor ..............................
4. Ik ben mijn bril kwijt. Wie wil hem voor ................zoeken?
5. Opa en Oma gaan op reis. Wie brengt ................ naar de trein?
6. Mijn sleutels liggen nog thuis. Wie wil .............. even halen?
7. Het kwartje ligt op de grond. Ik zie ............... onder de tafel.
8. Vader is jarig. Ik geef ..................een zoen.
9. Moeder werkt bij de supermarkt. De chef praat tegen .....................
10 Wij krijgen morgen een repetitie. Dat zegt de lerares tegen ............

Oefening 21b. Als oefening 21a.

1. De leraar Engels is vandaag niet op school, ............. is ziek.


2. De lerares Duits komt morgen niet, ............... heeft een bruiloft.
3. Mijn vader en moeder gaan op reis, .............. gaan naar Turkije.
4. Mijn opa en oma wonen in Turkije, .............. hebben een boerderij.
5. Mijn broertje en ik gaan naar de kermis, ............................... gaan in de botsautootjes.
6. We krijgen een nieuwe leraar; ik ken ................. niet.
7. Kijk, daar komt je vriendin aan! Ik zie ............... lopen.
8. Deze wekker staat zeker stil; ik hoor ………………………..niet tikken.
9. Je vriend staat buiten: ..................wacht op .......................................
10 Wij vinden die man niet aardig; ................ praat niet tegen ...............

98
PERSONAAL PRONOMEN

20.1 Kies het goede woord.


1. Deze brief is niet voor ik / mij / mijn. Hij is voor jij / jou / jouw.
2. Die jas is van hij / hem / zijn.
3. Is deze bril van jij /jou /jouw?
4. Zijn die handschoenen van u / uw?
5. Van wie zijn deze boeken? Die boeken zijn van hun /ze /zij.
6. Van wie zijn deze schoenen? Die schoenen zijn van zij/ haar.

20.2 Vul in: hem, haar, het, ze.


1. Zie je die hond? Ja, ik zie _______
2. Zie je dat vliegtuig? Ja, ik zie ______
3, Ik heb dat boek nodig. Geef even!
4. Waar zijn mijn schoenen? Ik zie niet!
5. Waar is mijn bril? Zie jij ________ ?
6. Zie jij Maria? Ik zie niet.

20.3 Kies het goede woord: mij / me, jou /je, u, haar, hem, het, ons, jullie, hen, ze.
1. Het huiswerk is moeilijk voor Jean. Hij maakt niet.
2. Ken je die jongen? ja, ik zit met op cursus.
3. Bel jij mij morgen op? ja, ik bel ______ morgenavond op.
4. De klok staat stil; ik hoor _______ niet.
5. Mijn sleutels liggen boven. Wie haalt ___ even?
6. Je vriend staat buiten. Hij wacht op __________________
7. Je schrift ligt op de grond. _______ ligt onder je stoel.
8. Mijn moeder is jarig. Ik geef_______ een bos bloemen.
9. Heb je de boeken bij je? Ik heb nodig.
10. Kijk, jullie vader loopt aan de overkant; hij roept____________

99
DEMONSTATIEF PRONOMEN

Vul een correct demonstratief pronomen in

1 ____________ potlood hier op tafel is van mij. _______ potlood daar is van
jou.
2 Ik vind ____________ oefening moeilijk. De vorige oefening was makkelij-
ker.
3 ____________ jaar gaan we naar Frankrijk op vakantie. Volgend jaar blijven
we in Nederland. In __________ jaar gaan we een paar dagen naar
Maastricht.
4 Op ___________foto hier zie je mijn nieuwe auto. Op _________ foto daar
zie je ons huis.
5 Heb je ___________ film met Tom Cruise gezien?
6 ____________ maand is Thomas jarig. Volgende maand hebben we veel
verjaardagen. In _________ maand zijn Charlie, Anna, mijn moeder en
mijn zwager jarig.

Oefening 17. Vul in: deze / die / dit / dat.

HIER:
1 ....................... land is een klein land.
2. lk vind ...................... kleur niet mooi.
3 ....................... rivier is breed.
4. We hebben ...................... week vakantie.
5. Hung vindt ....................... meisje aardig.

DAAR:
6 ......................... school is erg groot.
7………………….. flessen zijn leeg.
8. Morgen geef ik ..................... boek terug.
9 ......................... vakantie is lang.
10. Is ...................... kammetje van jou?

Oefening 18. Zet in het meervoud.


1. Dit kind is klein.
2. Dat huis is oud.
3. Deze jongen heeft een brommer.
4. Dat meisje heeft mooi haar.
5. Is dat huis te koop?
6. Wil die man een huis kopen?
7. Kan deze jongen. zwemmen?
8. Zal dat autootje nog rijden?
9. Mag je in dit boek schrijven?
10. Dit ei is niet gekookt.

100
NEGATIE
.

1 Ga je mee? Nee,
2 Weet je de weg? ………………….
3 Kom je vanavond ook?
4 Is dat de nieuwe
Nee,
docent? ………………….
5 Is dat zijn boek Nee,
6 Ken je die man? Nee………………….
Nee,
7 Ben je bang? Nee,
8 Ga je naar de stad?
………………….

1 Luister je naar hem? Nee,


2 Geef je die sjaal aan ………………….
haar?
3 Ben je ziek?
Nee,
4 Heb je genoeg geld? ………………….
5 Woont hij in de stad? Nee,
6 Ga je met vakantie? ………………….
7 Brandt de lamp? Nee,
8 Schrijft die pen goed? ………………….

1 Is dat een mooi boek?


2 Heb jij een brommer? Nee,
3 Hebben we vandaag een ………………….
proefwerk? Nee,
4 Heb je een goed cijfer? ………………….
5 Koop je een nieuwe jas?
6 Heb je nieuwe
Nee,
schoenen? ………………….
7 Lust u aardappels? Nee,
………………….

101
Oefening 4: Geef antwoord met: Nee, ….
1 Bent u getouwd?
2 Hebt u kinderen?
3 Woont u in een groot huis?
4 Woont u in het centrum?
5 Hebt u een auto?
6 Komt u uit Marokko?
7 Vindt u de lessen moeilijk?
8 Is dit boek van u?

Oefening 5: Wat is de vraag?


Voorbeeld:
Antwoord: Nee, ik ga geen schoenen kopen. Vraag: Ga je?/ Gaat u schoenen
kopen?

1 Nee, ik woon niet in Amsterdam.


2 Nee, ik heb geen nieuwe trui.
3 Nee, hij geeft geen les.
4 Nee, die foto ben ik niet kwijt.
5 Nee, Hasan komt morgen niet.
6 Nee, ik lust geen patat.
7 Nee, dat is mijn tas niet.

Oefening 49: Vul het goede woord in: geen of niet.


Voorbeeld Ik kom n i e t uit Nederland.

1 Ik kan ____________________________ dansen.


2 Loes studeert ____________________________ in Delft.
3 Hij maakt de oefening ___________________________
4 Ik ga morgen ____________________________ met de fiets.
5 Haar oma vindt koffie ___________________________ lekker.
6 Alice heeft ____________________________ broer. Ze heeft een zus.
7 We spreken ___________________________ Spaans.
s Mijn familie is __________________________ groot.
9 Patrick werkt .. __________________________ in een ziekenhuis.
1o Ik eet vandaag __________________________ spaghetti.

Oefening 50: Geef antwoord op de vragen.


1 Hebt u kinderen?
2 Komt u uit Nederland?
3 Eet u vanavond soep?
4 Werkt u?
5 Komt u uit een groot gezin?
6 Vindt u Nederland leuk?
7 Studeert u veel?
8 Maakt u altijd u huiswerk?
9 Drinkt u thee?
1o Kunt u dansen?

102
Oefening 34. Maak de zinnen ontkennend.
1 Marja is thuis.
2 Ik ga naar de markt.
3 Moeder gaat boodschappen doen.
4 Op de markt koopt ze sinaasappels.
5 De kinderen vinden sinaasappels lekker.
6 Oma koopt verse vis.
7 Vader houdt van vis
8 Ik ga naar mijn vriendin.
9 Mijn vriendin woont in dezelfde straat.
10 We gaan ons huiswerk maken.

Oefening 35a. Geef antwoord.


1. Heb jij een auto? Nee, .............................................
2. Houd jij van aardappels? Nee, .................................
3. Heb jij je huiswerk af? Nee, ....................................
4. Ga jij ook naar Amsterdam? Nee, ............................
5. Kun jij een vliegtuig besturen? Nee, ........................
6. Weet jij hoe laat het is? Nee .....................................
7. Kom jij ook op mijn verjaardag? Nee, .....................
8. Zijn er in China ook Nederlandse boeken? Nee, ......
9. Hebben slangen ook poten? Nee, .............................
10 Kan een mens zonder hersens leven? Nee,

Oefening 35b. Geef antwoord


1. Is het mooi weer? Nee,
2. Ga je naar school?
3. Ben je ziek?
4. Heb je vanmiddag vrij?
5. Hebben we vandaag een repetitie?
6. Geeft de leraar je een cijfer?
7. Heb je een mooi rapport?
8.Gaan jullie met vakantie naar Marokko
9. Weet je waar mijn tas is?
10. Is iedereen op school?

103
PERFECTUM

Tegenwoordige tijd voltooide tijd


Ik werk hard. Ik heb hard gewerkt.
Hij tekent een paard. Hij heeft een paard getekend.
Het kind huilt zacht. Het kind heeft zacht gehuild.
Wij leren onze les. Wij hebben onze les geleerd.
De leraar vraagt mijn broer. De leraar heeft mijn broer gevraagd.

Werken- gewerkt
Tekenen- getekend
Huilen- gehuild
Leren- geleerd
Vragen- gevraagd

Deze woorden noemen we voltooide deelwoorden. Voltooid betekend: Klaar. Als je klaar
bent zeg je: “Ik heb gewerkt”, “ik heb getekend.”

De voltooide tijd maak je met het hulpwerkwoord ‘hebben’(soms met ‘zijn’, zie hoofdstuk
21) en een voltooid deelwoord.
Een voltooid deelwoord begint met ge- en eindigt op een d of een t.
Als de stam van het werkwoord op een medeklinker uit ’t k(o)fsch(i)p eindigt komt er een
t achter, in alle andere gevallen een d.

werkwoord: werken stam: werk. De k staat in 't kofschip, dus gewerkt.


werkwoord: tekenen stam: teken, De n staat niet in 't kofschip, dus getekend.
werkwoord: naaien stam: naai. De i=j staat niet in 't kofschip, dus genaaid.
werkwoord: reizen stam: reiz. De z staat niet in 't kofschip, dus gereisd.
werkwoord: leven stam: leen. De v staat niet in 't kofschip, dus geleefd.

104
PERFECTUM
Oefening 36a. Zet de zinnen in de voltooide tijd.
1Mijn broer huurt een huis.
2 Mijn zus spaart veel geld.
3 Het kind speelt met een bal
4 Ik hoor een vliegtuig.
5 Wij maken een oefening.
6 Moeder plakt een postzegel op de brief.
7 Iemand klopt op de deur.
8 De tuinman maait het gras.
9De monteur repareert de auto.
10 De schilder schildert het huis.

Oefening 36b. Als oefening 36a.

1. De leerlingen werken hard.


2. Ze maken een repetitie.
3. De leraar pakt zijn agenda.
4. Hij vraagt iets aan Ahmed.
5. Marian hoest zacht.
6. Zij pakt haar zakdoek.
7. Zij veegt over haar neus.
8. John tekent een huis.
9. Hij leert niets.
10.Hij luistert naar de radio.

18.1 De voltooide tijd van scheidbare werkwoorden


Bij voltooide deelwoorden van scheidbare werkwoorden komt -ge ertussen:
Ik heb de deur dichtgegooid.
Vader heeft de directeur opgebeld.
De conciërge heeft de gang schoongemaakt.

18.2 De voltooide tijd van werkwoorden met -ont, -be, -ge, -het; -ver en -er.
Ik heb hem gisteren nog ontmoet.
Wat heb je allemaal beleefd?
Wie heeft de schaar gebruikt?
Hij heeft het zich niet herinnerd.
Wie heeft je dat verteld?
Hij heeft zijn fout erkend.

Als een werkwoord begint niet het voorvoegsel -ont, -be, -ge, -her, -ver of -er, krijgt
het voltooid deelwoord geen `ge'.

Bij werkwoorden die gevolgd worden door `(om) te' (zie hoofdstuk 16) komt eerst het voltooid
deelwoord en daarna de rest..
Ik heb haar beloofd om te komen,
Hij heeft mij gevraagd om de boodschap door te geven.

105
Oefening 37a. Zet de volgende zinnen in de voltooide tijd.

1. Wij pakken onze koffers in.


2. We reizen met het vliegtuig.
3. Onze familie haalt ons af op het vliegveld.
4. Zij wachten bij de douane,
5. De douane controleert onze paspoorten.
6. Wij logeren zes weken bij mijn opa en oma.
7. Wij horen bekende geluiden.
8. Wij luisteren naar Turkse muziek.
9. Ik maak zelf ook muziek.
10.Ik speel veel op mijn saxofoon.

Oefening 37b. Als oefening 37a

1. Het regent de hele dag.


2. Ik verveel me.
3. Ik bel mijn vriendin op.
4. Ik vertel haar mijn plan.
5. We schilderen mijn kamer.
6. Mijn vriendin verft met geel.
7. Ik verf met witte verf.
8. We zetten de meubels op de gang
9. We werken de hele middag.
10. Ik bedank mijn vriendin voor de hulp.

106
regelmatig werkwoord: perfectum hulpwerkwoord: hebben

werken 1. Vandaag ik niet hard


telefoneren 2. Ik lang
praten 3. Ik lang
leggen 4. Daarna ik de hoorn op de haak

duren 5. Het gesprek heel lang

tikken 6. Ik veel brieven


tekenen 7. Mijn baas de brieven

zetten 8. Hij zijn handtekening aan het eind van de brief

posten 9. De loopjongen de brieven

plakken 1O.Hij de postzegels op de brieven

gebruiken 11.Hij al l e postzegels

halen 12.Hij op het postkantoor nieuwe postzegels

betalen 13.Hij veel geld


leggen 14.De jongen de postzegels op mijn bureau

stoppen 15.Ik ze i n mijn k a s t j e

werkwoord: perfectum
a l l e werkwoorden krijgen het hulpwerkwoord "hebben" R = regelmatig
helpen 1. Paul zijn moeder
kopen 2. Hij bij de bakker een bruin en een wit brood
halen R 3. Bij de supermarkt hij twee flessen melk
riemen 4. Hij de rode boodschappentas
dekken R 5. Zijn moeder ondertussen de tafel
bakken 6. Ze voor Paul een ei
zetten R 7. En ze koffie
eten 8. Ze samen
luisteren R 9. Ondertussen ze naar de radio
maken R 10. Daarna Paul zijn huiswerk
leren R 11. Hij een lange les
schrijven 12. Hij de moeilijke woorden op een papier

107
Werkwoord: perfectum
alle werkwoorden krijgen het hulpwerkwoord “hebben" R = regelmatig
fi ets en R 1. Ik een half uur
zetten R 2. Toen ik mijn f i e t s in fietsenstalling

wachten R 3. Mijn vriend op het station op mij

kopen 4. Hij alvast twee kaartjes.

zoeken 5. We onze trein.


vinden 6. We nog t w e e mooie zitplaatsen bij het raam.
controleren R 7. Een controleur onze plaatsbewijzen.

knippen R 8. Hij de kaartjes.


duren R 9. De reis een half uur.
nemen 10. ln Amsterdam De tram.

bezoeken 11.We onze vriend in het ziekenhuis.

krijgen 12.Hij van ons bloemen en vruchten.

werkwoord: perfectum
zonder aanwijzing: hulpwerkwoord hebben Z = hulpwerkwoord zijn R =
regelmatig
1. Ik vorige week het laatste examen van mijn studie - doen
2. Daarna ik met mijn familie en vrienden feest in de nacht. - vieren R
3. Een neef van mij uit Friesland ook speciaal.- komen Z
4. Daar we veel en we bier en mineraalwater. – eten / drinken
5. Wij naar een Indonesisch restaurant geweest. – gaan
6. Ik ze. – trakteren R
7. Het bier snel.- verdwijnen Z
8. Mijn vrienden voor mij een lief. – zingen
9. De andere klanten hartelijk om ons. – lachen
10. Toen ik alles en we nog naar mijn kamer. – betalen / gaan
11. Daar het heel laat. – worden
12. mijn vrienden tot diep in de nacht. - blijven

108
Perfectum

werkwoord: perfectum
a l l e werkwoorden krijgen hulpwerkw, "hebben" R =
regelmatig

werken R 1. Ik drie jaar op een handelskantoor


zoeken 2. Toen ik een andere
betrekking
schrijven 3 . Ik op een advertentie voor
een secretaresse op e e n school in een
andere stad
hebben 4. Ik met de directeur van de
school een onderhoud
krijgen 5. En ik de baan
zoeken 6. Ik een kamer in de
zien stad en eindelijk ik een aardige
kamer
nemen 7. Die ik direct
verdelen R 8. De eigenaar de grote
zolder van zijn huis in twee kamers
huren R 9, Ik de kamer aan de
achterkant van het huis
wonen R 10.In de kamer aan de voorkant een
student zes jaar
doen 11.Maar hij zijn laatste
examen
zetten R 12.De eigenaar al een
advertentie over een lege kamer in de
krant

werkwoord perfectum
zonder aanwijzing. hulpwerkwoord hebben Z =
hulpwerkwoord zijn R = regelmatig

komen Z 1. Mijn vriend uit het


ziekenhuis
blijven Z 2. Hij daar lang
zijn Z 3 . Hij erg ziek
hebben 4. Hij een ernstig ongeluk met zijn auto
breken 5. Hij een arm en een been
verliezen 6. En hij twee vingers
van zijn rechterhand
gaan Z 7. Vorige week hij naar
huis
halen R 8. Zijn vrouw hem met de
auto
stappen R Z 9. Hij langzaam uit de auto
worden Z 10.Hij erg bang voor auto's
sturen R 11.We hem bloemen
bedanken R 12.Hij ons door de telefoon

109
regelmatig werkwoord: perfectum hulpwerkwoord:
hebben be-ge-er-her-ont--ver-werkwoorden

Een verjaarsfeestje van een kind:


bestellen I . Yvonnes moeder een taart
bij de banketbakker
bezorgen 2. De banketbakker de taart
's morgens om een uur of 11
bedekken 3. De bakker de taart met
slagroom
verdelen 4. Yvonnes moeder de taart
later in stukken
bewaren 5. Ze één stuk taart voor haar
man
veranderen 6. Ze de woonkamer helemaal

verplaatsen 7. Daar ze alle meubels


verzamelen 8. 's Middags ze in de lege woonkamer de
vriendjes en vriendinnetjes van de jarige
Yvonne
bewonderen 9. De kinderen eerst a l l e
cadeautjes van Yvonne
spelen 10.in de lege kamer ze
a l l e r l e i spelletjes
vertonen 11.Yvonnes moeder later
a l l e r l e i kinderfilmpjes
vertellen 12.Ze ook verhaaltjes en
sprookjes
bedanken 13.De kinderen haar bij
het weggaan voor de leuke middag

verdienen 1. Rembrandt een tijd lang veel=


geld
verzamelen 2. Hij veel mooie dingen
beloven 3. Het bestuur van Amsterdam
hem veel geld voor een schilderij

veranderen 4. Het s c h i l d e r i j was een t e l e u r s t e l l i n g , maar


Rembrandt het niet
bedekken 5. Toen het stof van eeuwen "De
Nachtwacht"
bewonderen 6. Later toeristen uit a l l e landen
van de wereld de schilderijen van Rembrandt
beschadigen 7. Een gek wel eens een
schilderij van Rembrandt
gebruiken 8. Hij een scherp mee
vertellen 9. Een suppoost het f e i t
geloven 10.Niemand de suppoost
eerst
beledigen 11.De krankzinnige de suppoost
eerst met a l l e r l e i woorden
behandelen 12.Een arts de gek

110
Imperfectum

De verleden tijd van regelmatige werkwoorden


De verleden tijd wordt gebruikt als je vertelt wat er vroeger is gebeurd:
Loan woonde vroeger in Vietnam. Zij v l u c h t t e met een boot naar de Filippij-
nen. Haar ouders vluchtten ook. Op de Filippijnen leefden zij in een kamp.
De Nederlandse regering nodigde hen uit. Zij reisden met een vliegtuig naar
Schiphol. Zij woonden eerst in een opvangcentrum. Nu wonen zij in een
gewoon huis.

wonen - woonde
vluchten - vluchtte
leven - leefde
uitnodigen - nodigde uit
reizen - reisde

De verleden tijd wordt gevormd door achter de stam van een werkwoord -de(n) of -
te(n)te plaatsen. Dit is net als bij het voltooid deelwoord afhankelijk van de laatste
letter van de stam. Als deze laatste medeklinker in 't kofschip staat, komt er - t e (n
achter, in het andere geval -de(n).

werkwoord: vervoeging:
wonen ik woonde wij woonden
stam: woon ; jij / u woonde jullie woonden
de n staat niet in ’t kofschip hij / zij woonde zij woonden

werkwoord: vervoeging:
vluchten ik vluchtte wij v l u c h t t e n
stam: vlucht; jij / u vluchtte jullie vluchtten
de t staat in ’t kofschip hij 1 zij vluchtte zij vluchtten

werkwoord: vervoeging:
reizen ik reisde wij reisden
stamt: reit; jij / u reisde jullie reisden
de z staat niet in ’t kofschip hij I zij reisde zij reisden

Deze werkwoorden noemen we regelmatige werkwoorden. Er zijn ook onregelmatige


werkwoorden: lopen, liep, gelopen. Die worden behandeld in hoofdstuk 20.

111
Oefening 38. Oefening met regelmatige werkwoorden.

Zet de volgende zinnen eerst in de verleden tijd en daarna in de voltooide tijd.


Voorbeeld:
Wij werken hard. Wij werkten hard. Wij hebben hard gewerkt.

1. Ik leer Nederlands.
2. Jij praat Turks.
3. Wij tekenen onze vlag.
4. De conciërge klopt op de deur,
5. Wij maken een oefening.
6. De leraar veegt het bord schoon.
7. Han zet zijn tas op de bank.
8. Sarah belt haar vriendin op.
9. De leraar bewaart onze repetities
10.De schilder verft de deur..

Oefening 39. Zet in de voltooide tijd.

1. Vandaag werk ik niet hard.


2. Ik bel mijn vriend op.
3. Ik praat lang met hem.
4. Het gesprek duurt een kwartier.
5. Ik leg de hoorn op de haak.
6. Voor mijn vader haal ik sigaretten
7. Hij rookt wel twintig sigaretten per dag.
8. Hij verandert deze gewoonte.
9. Ik verdien geld met een krantenwijk.
10.Ik spaar mijn geld op voor een brommer.

Oefening 39b. Zet in de verleden tijd.

1. Hein haalt suiker en snoepjes bij de supermarkt.


2. Hij proeft een lekker snoepje.
3. Hij stopt de boodschappen in zijn tas,
4. Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich.
5. Hij wacht op hem.
6. Ze praten samen over de voetbalclub,
7. Zij behoren tot dezelfde club.
8. Op zaterdag spelen-zij een wedstrijd.
9. Zijn vriend hoopt op de overwinning.
10. Zij maken altijd veel doelpunten.

112
Imperfectum

Werkwoorden met een * erachter worden soms vervoegd met hebben en soms met
zijn. Het zijn altijd werkwoorden van beweging. Als er een richting aangegeven
wordt gebruik je zijn (zie ook hoofdstuk 21):
Ik heb in de rivier gezwommen. Ik ben naar de overkant gezwommen.
Hij heeft in de stad gelopen. Hij is naar de stad gelopen.
Wij hebben heerlijk gevaren. Wij zijn naar Engeland gevaren.

Oefening 40. Zet de zinnen in de verleden en in de voltooide tijd.


Let ook op het gebruik van hebben of zijn!

Voorbeeld:
De hond bijt de jongen.
De hond beet de jongen.
De hond heeft de jongen gebeten.

1. De kinderen glijden op het ijs.


2. Ik blijf thuis.
3. De leraar kijkt het proefwerk na.
4. Mijn vader krijgt een brief uit Turkije.
5. Wij rijden met een vrachtauto mee.
6. De zon schijnt niet.
7. Ti lay snijdt in haar vinger.
8. Senna wrijft in haar handen.
9. De maan verdwijnt achter de wolken.
10.Noman slijpt zijn mes.

Oefening 41. Als oefening 40.

1. Wij genieten van de vakantie.


2. De tuinman begiet de bloemen.
3. Het volk kiest een nieuwe regering.
4. De leerling liegt tegen de lerares.
5. De jagers schieten op de tijger.
6. Het vliegtuig vliegt hoger dan de wolken.
7. Ik verlies mijn geld.
8. Murat schiet met een waterpistool.
9. Het vriest hard.
10.De boer biedt veel geld voor het paard.

113
Imperfectum

Oefening 42. Als oefening 40.

1. De dienaar buigt voor de koning.


2. Henk duikt van de hoge plank.
3. De baby kruipt over de vloer.
4. Ik ruik aan de roos.
5. De leerlingen schuiven de stoelen onder de tafels.
6. De brandweer spuit het gebouw nat.
7. Het kind zuigt de limonade door een rietje,
8. Dilek fluit mooi.
9. Het zand stuift naar alle kanten.
10, Het water druipt van het dak.

Oefening 43. Als oefening 40.

1. Ik begin niet mijn huiswerk.


2. Aydin bindt zijn tas goed vast.
3. Op het feestje drinken de mensen wijn.
4. Mijn schoenen glimmen mooi,
5. De vogel schrikt van de harde knal.
6. De jongens klimmen over het hek.
7. De trui krimpt in de was.
8. Peter vindt een briefje van tien gulden.
9. De Vietnamese meisjes zingen hun volkslied.
10.De boot zinkt na de aanvaring.

Oefening 44. Als oefening 40.

1. Het laatste doelpunt geldt niet.


2. De boze jongen scheldt zijn vriend uit.
3. Aurelia schenkt de thee in.
4. De griep treft veel mensen.
5. De soldaten vechten tegen de vijand.
6. Inge vlecht het haar van haar zusje.
7. In Turkije zwemmen de jongens in de rivier.
8. De ondeugende jongen trekt aan de baard van Sinterklaas.
9. Mijn vader scheert zich 's morgens.
10. De koopman weegt de appels met een weegschaal.

114
Oefening 45. Zet de zinnen in de verleden tijd en in de voltooide tijd.

1. De bakker bakt een bruidstaart.


2. De leerlingen lachen om de grap van de leraar.
3. De schaal van het ei barst.
4. De molenaar maalt de tarwe.
5. Ik raad naar het goede antwoord.
6. Karin stoot tegen de tafel
7. Mijn zusje vouwt de was op.
8. Ik was zelf mijn sokken.
9. De ouders van mijn vriendin scheiden.
10.De monteur laadt de accu op.

Oefening 46. Als oefening 45.

1. De postbode brengt de brieven rond.


2. De leerling denkt goed na.
3. Hong koopt een nieuwe walkman.
4. Jason zoekt naar zijn boek.
5. Ik heb een mooie foto van mijn vriend.
6. Hasan is staar de moskee.
7. Hij bidt vijf keer per dag.
8. Charles ligt tot negen uur op bed.
9. Hij vergeet zijn huiswerk,
10. John slaapt tot zeven uur.

Oefening 47. Als oefening 45.

1. Loop je naar school?


2. Wai Yee leest een spannend boek.
3. De timmerman meet de lengte van de balk.
4. De jonge vogel valt uit het nest.
5. De cowboy vangt het wilde paard.
6. Het schip vaart over de Oost-Indische Oceaan.
7. De muizen vreten van de kaas.
8. Han wordt dokter in India.
9. Hoe weet jij dat?
10.De tuinman graaft een kuil voor een nieuwe boom..

115
Reflexieve werkwoorden

Les 41 ZICH HERINNEREN

A. VASTE WEDERKERENDE WERKWOORDEN

- De patiënt herinnert zich niets meer van het ongeluk.

Bij het werkwoord herinneren moet altijd zich gebruikt worden:


zich (iets) herinneren. Zich wordt ook vervoegd:

ik - mij, me Ik herinner mij (me) alles nog.


jij - je Herinner jij je dat nog?

u - zich Herinnert u zich dat nog?


hij /zij - zich Hij herinnert zich niets meer.
wij - ons Wij herinneren ons dat gesprek nog goed!
jullie -je Herinneren jullie je dat ook nog?

zij - zich Zij herinneren zich dat niet meer.


De vervoeging van zich staat meteen
achter het werkwoord: Ik herinnert mij niets.
Bij een vraag staat de vervoeging van zich achter
het persoonswoord: Schaam jij je niet?

Er is nog een aantal werkwoorden waarbij altijd zich gebruikt moet


worden:
zich haasten: Hij haastte zich om de trein te halen.
zich vervelen: De kinderen vervelen zich.
zich vergissen: Sorry, ik heb me vergist!
zich schamen: Je moet je schamen!
zich bemoeien met: Je moet je daar niet mee bemoeien.
zich verspreken: Hij heeft zich versproken; hij had dat niet
mogen zeggen!
zich verslikken: Zij verslikte zich in een stukje appel.
zich gedragen: Haar kinderen gedragen zich keurig; ze zijn
goed opgevoed.

116
B. SOMS WEDERKEREND, SOMS NIET

- Ik schrijf mijn vriendin ook in voor die cursus.


- Als u aan deze cursus mee wilt doen, moet u zich voor 15
september inschrijven.
- De slager snijdt het vlees.
- Au, ik snijd me in mijn vinger!

Zo ook: (zich) wassen, (zich) scheren, (zich) abonneren (op),


enzovoort.

C. IDIOOM

Wie zich aan een ander spiegelt,


spiegelt zich zacht.
(Het is verstandig om te teren van
andermans ongeluk)

117
OEFENINGEN les 41

41.1 Altijd met zich of soms? (vast wederkerend of niet)


1. zich haasten altijd / soms
2. zich wassen altijd / soms
3. zich vergissen altijd / soms
4. zich opgeven altijd / soms
5. zich snijden altijd / soms
6. zich branden altijd / soms
7. zich verspreken altijd / soms
8. zich bemoeien met altijd / soms
9. zich abonneren op altijd / soms
10. zich verslikken altijd / soms

41.2 Wel of geen zich?

Vul in; als zich niet gebruikt wordt, vult u niets in.

1. Jan haastte ___________ om de trein te halen.


2. De lerares vergiste ___________ in mijn naam.
3. Aisha wast haar baby.
4. Jan snijdt _____________ het brood.
5. Hij snijdt ____________ _ met het mes.
6. Aydin brandt zijn vingers aan de
kachel.
7. Hij heeft _____________ nog nooit gebrand.
8. Vanmorgen heeft hij _____________ bij het scheren
ook al gesneden.
9. Sommige mannen scheren _____________nooit.
10.De kapper scheert ________________ zijn klanten.

41.3 Maak een zin van de woorden.


Denk om de hoofdletters en leestekens.
1. mij, ik, vaak, vergis
2. wij, vergist, ons, hebben
3. jij, vergis, je, vaak?
4. hebben, zij, zich, vergist
5. verveel, weleens, jij, je?

41.4 Vul de goede vorm in:


1. Ik heb voor de volgende cursus. (zich inschrijven)
2. jij ook in? (zich inschrijven)
3. Nee, ik niet; ik wil een avondcursus volgen. (zich opgeven)
4. Vorig jaar had Masomi te laat . (zich inschrijven)
5. Nu heeft ze een baan. Zij ook voor de avondcursus. (zich
opgeven)
6. We gaan morgen allebei . (zich opgeven)

118
werkwoord + pronomen r e f l e x i e f :

zich wassen 1. Ik ‘s morgens


met warm water.
zi ch scheren 2 . Mijn vader met
heet water en een scheermes.
zich snijden 3. Mijn moeder maakt het ontbijt
klaar. Ze in
haar vinger.
zich haasten 4. Het is al laat; we moeten

zich vergissen 5. Moeder . Ze


snijdt niet genoeg brood.
zich herinneren 6. Marijke haar
lessen helemaal niet meer.
zich ergeren 7. Maar ze niet
over haar slechte geheugen.
zich interesseren 8. Z e niet
voor de lessen op school.
zich schamen 9. Ze ook
niet voor haar slechte cijfers.
zich verheugen 1O.Ze al
op de grote vakantie.

zich interesseren 1. Els niet erg voor school.


zich vergissen 2. Ze vaak.
zich schamen 3. Maar ze
niet voor haar slechte werk,
zich bemoeien met 4. M i j n ouders
altijd met hun kinderen, maar h i j Els
thuis doen ze dat nooit. Daarom
werkt Els misschien zo slecht.
zich verbazen 5. Ik altijd ,
over haar geluk. Ze gaat
toch altijd naar een volgende klas.
zich ergeren 6. De leraren allemaal over
Els.
zich boos maken 7. De leraar in wiskunde altijd
vreselijk hoes.
zich herinneren 8 . "Je kunt nooit
i e t s van mijn lessen rok . pt hij.
zich verheugen 9. "Ik op
de vakantie", zegt Els, "dan hoef ik een
tijd niet te l e r e n . "
zich interesseren 1O."Waas Jij
wél voor?" vraagt de leraar Engels.
zich interesseren 11.'Ik voor sport en tekenen" ,
antwoordt Els.
zich verbazen 12."Daar ik niet
over", zegt de leraar, Ze tekent
namelijk erg mooi.

119
SCHEIDBARE WERKWOORDEN

1 Is het werkwoord scheidbaar of niet?

1 oplossen ja/nee 5 luisteren ja/nee 9 schoonmaken ja/nee


2 neerzetten ja/nee 6 komen ja/nee 10 beginnen ja/nee
3 voetballen ja/nee 7 aankomen ja/nee
4 weggeven ja/nee 8 vertrekken ja/nee

2 Wat is het werkwoord?

1. Ik stap altijd als laatste de bus in.


2. Jan slaapt in het weekend graag uit.
3. Was je die dure kopjes voorzichtig af?
4. Waar stap jij uit?
5. Doe de ramen even dicht!
6. De docent schrijft de namen op.
7. Ik doe het raam open.
8. Mijn zus doet het licht aan.
9. Mijn broer maakt zijn auto schoon.
10. Ik kan dit zware werk niet goed aan.

2 Maak een zin met het scheidbare werkwoord

1 meegaan- Ga je mee?
2 opblijven- je niet te lang ?
3 klaarmaken- jij vandaag het eten ?
4 aantrekken- wat jij vanavond ?
5 opzoeken – dat woord even !
6 aankomen- de trein op het tweede perron .
7 schoonmaken- de vrouw de school .
8 dichtdoen- je de deur ?
9 vastmaken- jij dit touwtje even ?
10 uitnodigen- mijn vader iedereen voor het feest .

3 Zet de werkwoorden op de goede plaats; denk om de vervoeging van de hulwerkwoorden!

1kunnen uitstappen – U kunt bij de markt uitstappen.


2mogen opblijven- vanavond Maria tot 10 uur .
3 willen instappen- ik graag bij de postkantoor .
4 zullen weggeven- Jan nooit eens iets .
5 moeten overmaken- U het geld voor 1 juli .
6 willen opbellen- u mij morgen ?
7 kunnen instappen- U hier niet .
8 kunnen uitslapen- Ik morgen .
9 moeten overstappen- U hier .
10 zullen afwassen- ik even ?

120
Oefening 20:Vul de goede vorm van het separabel verbum in. Gebruik het presens.
Voorbeeld (opbellen) Hij belt me altijd om acht uur op.
1 (overstappen) Als ik naar Tilburg ga, ik in Den Bosch
2 (uitgaan) Nila en Willem zaterdagavond .
3 (schoonmaken) Morgen Elise de keuken .
4 (meenemen) jij op vakantie je laptop .
5 (uitslapen) als het weekend is, we tot 11.00 uur .
6 (aandoen) even het licht ! Het is zo donker.
7 (terugbrengen) Wanneer u de boeken ?
8 (aankomen) Kris zondagochtend op Schiphol .
9 (instappen) snel ! De bus vertrekt zo.
10 (dichtdoen) Omdat het koud is, ik het raam .

Oefening 21: Vul de goede vorm van liet separabel verbum in. Gebruik het perfectum.
Voorbeeld (opbellen) Hij heeft me gisteravond opgebeld

1 (opstaan) Vanochtend _________ hij om half zeven _________


2 (afwassen) Als we _______________________ , drinken we koffie.
3 (uitnodigen) Voor hun bruiloft _________ ze meer dan honderd
gasten ______________________________________
4 (samenwerken) Karin zegt dat ze goed met je ___________________
5 (afspreken) Wat __________ je met Pieter _________ ?
6 (uitstappen) Bij het station we ________________
7 (meebrengen) Omdat ik jarig ben, __________ ik taart voor iedereen

8 (uitzetten) Wie de televisie ?


9 (uitdoen) Het is zo warm. We onze jassen _________
10(innemen) je je medicijnen _ _________________

Werk in tweetallen. Beantwoord onderstaande vragen. Antwoord in complete


zinnen.

1 Wat trekt u voor de bruiloft van Lia en Fred aan?


2 Wie is er vandaag als laatste binnengekomen?
3 Wie heeft de televisie aangezet?
4 Doet u de deur even dicht?
5 Hebben jullie het huiswerk al bij de docent ingeleverd?
6 Hebt u gisteren afgewassen of afgedroogd?
7 Hoe laat is uw trein aangekomen?

121
Oefening 30a. Vul in.

weggeven Ik .................. nooit geld ............................


vergeten Jij ……………. je boek.
binnenkomen De leerlingen………de klas…………….
uitnodigen Ali ................ zijn vrienden, .............._
herhalen De lerares ................ de moeilijke woorden.
teruggeven De tekenleraar .. .................onze tekeningen
opstaan Hoe laat ………. jij……..?
neerzetten ……………h e t kopje hier maar ...............................
nadenken ................. nu eens goed .............................................
meenemen ……….jij vanmiddag de boodschappen…………?

Oefening 30b. Als oefening 30a,

ondergaan De zon……………..mooi rood ………..


nakijken De leraar ............... de repetities snel ...............
verhuizen Ik ................. volgende week naar Utrecht,
doorgaan ………je nog ....................... met je studie?
binnenvaren Het schip ............... de haven ............................
weggaan Mijn oom ................. morgen ...........................
terugkomen Hij ………. volgende maand weer…………
aflopen Mijn w e k k e r … … … . t e vroeg …………….
Verkopen ……………….vader zijn auto?

122
Imperatief

1. Wat is het gebiedende wijs (enkelvoud) van de volgende werkwoorden?

Oppassen
Roepen
Kijken
Opschieten
Stoppen
Weggaan
Neerleggen

1 Als u waarschuwt dat het moet oppassen


2 Als u wilt dat het uitkijkt:
3 Als u wilt dat het bij u (hier) komt:
4 Als u wilt dat het een beetje opschiet:
6 Als u wilt dat het iets (dat) opruimt:
6 Als u wilt dat het de deur dichtdoet:
7 Als u wilt dat het zijn bord leeg eet:
8 Als u wilt dat het dat mes neerlegt:

Wat betekent het verkeersbord?


Kies tussen: a, b of c
a U mag elke kant op.
b U moet rondrijden.
c U moet linksaf,
a U moet hier fietsen.
b U mag hier fietsen.
c U mag hier niet fietsen.

a U mag met de fiets hier oversteken.


b U moet met de fiets hier oversteken.
c U mag met de fiets niet oversteken.

123
FUTURUM

1.5 praten over de toekomst

1 presens + tijdindicatie van toekomst


Volgende week begint de nieuwe cursus.
Over twee jaar ben ik klaar met mijn studie.
Aanstaande zaterdag geven wij een feest. Komen jullie ook?

2 een vorm van gaan + infinitief


Na de zomervakantie ga ik in Amsterdam met mijn studie beginnen.
Als ik klaar ben met mijn studie, ga ik een baan zoeken.

3 een vorm van zullen + infinitief


A Een prognose: Over vijftig jaar zullen er 20 miljoen mensen in Nederland wonen.
B Een voorstel of suggestie: Zullen we morgen naar het strand gaan?
C Een belofte: Bel je me binnenkort? Ja, dat zal ik doen.

Oefening 19
Geef een reactie op onderstaande vragen.

1 Wat zullen we vanavond eten?


2 Wat doet u over tien jaar, denkt u?
3 Doe jij vanmiddag boodschappen?
4 Wat gaan jullie morgen doen:
5 Wat zullen we zondag gaan doen?
6 Wat gaat u vanavond doen?
7 Stuur je Pieter een kaartje voor zijn verjaardag?
8 Wat gaat u doen met kerst dit jaar?
9 Kook jij morgen?
10 Wat gaan jullie met Koninginnedag doen?

124
FUTURUM

Maak volledige zinnen met gaan+ infinitif.

1. Morgen - Wim - Den Haag - verhuizen

2. Vanavond - we - Chinees - eten

3. Volgende maand - Hans - nieuwe auto - kopen

4. Overmorgen - Ruud - broer - helpen

S. Vanaf volgende week - hij - Venlo wonen

6. Dit weekend - ik - fiets - repareren

7. Over een uurtje - ik - thee zetten

8. Morgen - Jan - tot 19.30 uur - werken

9. Volgend jaar – Anneke – aan de marathon - deelnemen

125
CONJUNCTIES 1
45.1Maak van twee zinnen, een zin.

1. Jean drinkt koffie. Peter drinkt thee (en)


2. Wil je koffie? Wil je thee?
3. Ik ga niet zwemmen. Ik ben verkouden (want)
4. Ik kom wel. Ik kan niet lang blijven (maar)
5. Ik moet weg. Het is al laat (want)
6. Mijn geld is op. Ik heb een huis gekocht (want)
7. Zullen we lopen? Zullen we met de bus gaan (of)
8. Ik wil werken. Ik geen vuil werk doen (maar)

45.2Wat betekenen deze zinnen?


1. Ik drink wel koffie, maar geen chocolademelk.
a. Ik drink geen chocolademelk, maar wel koffie
b. Ik drink geen chocolademelk en ook geen koffie.
c. Ik drink geen koffie, maar wel chocolademelk.
2. Ik drink nooit koffie of chocolademelk.
a. Ik drink geen chocolademelk, maar wel koffie
b. Ik drink wel chocolademelk maar geen koffie.
c. Ik drink geen koffie en ook geen chocolademelk
3. Ik drink veel chocolademelk, want dat vind ik lekker
a. Ik drink nooit chocolademelk.
b. Chocolademelk vind ik lekker
c. Chocolademelk vind ik niet lekker.

45.3Probeer het goede voegwoord in te vullen. Gebruik en, maar, want of.
1. Ik drink geen koffie, wel thee.
2. Ik drink geen koffie, daar krijg ik maagpijn van.
3. Ik drink geen koffie, chocolademelk.
4. Ik drink geen koffie ook geen chocolademelk.

45.4. Probeer een voegwoord in te vullen. Kies tussen en, maar, want, of.
Het is vannacht erg koud geweest, het water in de vijver is bevroren. Als het zou
koud blijft het vriest nog een paar nachten, kunnen we gaan schaatsen. Ik verheug me
daar al op, ik vind schaatsen erg leuk. mijn moeder mijn zusje vinden het
veel te koud. Zij blijven binnen ze gaan op bezoek bij mijn oma.

126
Conjuncties 1

nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of

voorbeeld:

De bomen hebben geen bladeren. Het is midden in de winter.


De bomen hebben geen bladeren want het is midden in de winter.

1. Het is soms al warm in februari. Het is soms nog koud in februari.

2. De dagen worden langer in het voorjaar. De temperatuur wordt hoger.

3. Veel bomen krijgen al vroeg in de lente kleine groene blaadjes. Andere bomen
blijven nog lang kaal.

4. Bomen met bloesems z i j n erg mooi. De bloesems hebben mooie kleuren.

5. De natuur wordt in het voorjaar iedere week groener.


De kleine, nieuwe blaadjes warden steeds groter.

6. Het weer is vaak mooi zonnig. D e w i n d i s n o g erg koud.

7. Veel toeristen gaan naar Keukenhof. Ze bezoeken het park met de bloembollen.

8. Keukenhof is een kasteel uit de middeleeuwen. Het ligt in de buurt van Haarlem.

9. Het park van het kasteel is erg mooi. In het voorjaar b l o e i e n duizenden
bloembollen tussen
het gras.

1O. De tulpen, de narcissen, de hyacinten enzovoort bloeien van ongeveer april tot eind
mei. Het zijn echte voorjaarsbloemen.

11. De bollen bloeien - afhankelijk van de temperatuur en de zon - vroeg. Ze bloeien laat.

12. De belangrijkste bloembollenkwekerijen liggen in het westen van Nederland. De


bodem is daar heel goed voor de bollencultuur.

127
Het woordje `er'
Het woordje er is ook een bijwoord, maar het is erg moeilijk in het
gebruik. Het heeft verschillende functies (maar vaak geen eigen
betekenis):

als (voorlopig) onderwerp in een zin:


Er wordt gebeld.
Er zit iets aan je schoen.
Er loopt een hond in huis.
Er is iemand voor je.
Is er niemand die het gehoord heeft?

als aanduiding van plaats (daar):


De bus staat er al.
Ken je Arnhem? Ik heb er gewoond.

met een voorzetsel:


Mijn geld zit in mijn portemonnee. Het zit erin.
Zoek je je sjaal? Je zit erop.
Kijkje naar dat vliegtuig? Ik kijk er ook naar.
Dit is een fijne pen. Ik kan er goed mee schrijven.

met een telwoord:


Hoeveel fouten heb jij? Ik heb er vier.
Heb jij nog kwartjes? Ik heb er geen.
Zie jij ook zoveel stenen? Ik zie er heel veel!

bij de vragende voornaamwoorden wie en wat:


Wie gaat er mee?
Wat wordt er gezegd?
Wat ligt er op tafel?
Wie was er niet?

vooraan in bijzinnen:
Weet jij of er veel mensen geweest zijn?
Heb je gehoord dat er brand geweest is?
Ruik je dat er gerookt is?

Oef. 74. Probeer in deze zinnen het woordje `er' op de juiste plaats te zetten.

1. Het lijkt of regen komt.


2. Toen we sliepen werd gebeld.
3. Hij zegt dat veel leerlingen zijn.
4. Je mag deze fiets wel lenen; ik heb twee.
5. Ik ben in Marokko geboren, maar ik woon niet meer.
6. Wie stond naast je?
7. De t.v. doet het niet; heb jij verstand van?
8. Ik belde mijn vriend op, maar hij was niet.
9. Wij hebben een mooie tuin; staan veel bloemen in.
10 De bank was pas geverfd toen de vouw op ging zitten.

128
Oefening 75. Zet het woordje `er' op de juiste plaats (niet in alle
zinnen moet `er' staan!).

I. “Mahmud, kijk eens naar deze doos! Weet je wat in zit?


2. Zit een draagbare radio in. Wil je hem zien?
3. Ik heb niet veel voor betaald: 100 gulden maar!
4.Wil je naar luisteren?
5. Zal ik een zender opzoeken? Zijn veel.
6. Hier is Hilversum 3. Zullen we daar naar luisteren?
7.Dit is een fantastische radio! Heb jij ook één
8. Nee? Dan moet je ook één kopen!
9. is je spaarpot leeg; zit niets meer in?
10. Jammer, dan moet je maar snel gaan sparen!"

Oefening 76. Zet het woordje 'er' op de juiste plaats.

1. Dat is een groot probleem; ik heb geen oplossing voor.


2. Waar is de krant van vandaag? De kat zit op.
3. Ik ben klaar met mijn werk; het zit op.
4. Hij heeft een gat in zijn sok; zijn teen steekt door.
5. Hoeveel kwartjes heb je nog? Ik heb nog drie,
6. Hoeveel mensen heb je uitgenodigd? Ik heb tien gevraagd.
7. Wordt gebeld; zal ik even gaan kijken?
8. Wat is gebeurd? Ik zie zoveel mensen,
9. Kom je even; is telefoon voor je.
10.Lopen veel mensen op straat; is feest.

129
Les 5 4 H E T G E B R U I K V A N E R

54.1 zet 'er' op de goede plaats in de (laatste) zin.


1. Ik ben in Parijs geweest. Ik was al eerder geweest Ik was er al eerder geweest
2. Heb je nog kwartjes? Ja, ik heb drie.
3. Wat is gebeurd?
4. Hoeveel mensen komen?
5. Is telefoon voor je!
6. Wat zie je netjes uit!

7. Ik heb een nieuwe pen. Ik kan goed mee schrijven.


8. Heb jij weleens van e-mail gehoord?
Ja, ik heb weleens van gehoord.

54.2 Vul het goede woord in.

Kies uit: er, erom, ernaar, ermee, erop, erin, ernaast, erna, erdoor, erbij
1. Hij heeft een gat in zijn sok, zijn tenen steken
2. Wat een brand! Ik stond en ik keek
3. Kijk eens, ik heb een pakje voor je! Weet je wat ______________ zit?
4. Geen wonder dat je die brief niet kan vinden, je zit_____________________________________
5. Deze radio is kapot. Wat zal ik _______________ doen?
6. Denk _____________ , dat je je boek meeneemt!
7. Ik ben het ______________ eens dat het een goed voorstel is.
8. Woon jij naast de supermarkt? Ja, ik woon __________________________________________
9. Eerst moet je de theorie goed lezen, de oefeningen komen _______________________________
10. Ik heb 25 knikkers, ik win tien knikkers ______________ , hoeveel heb ik __________________
dan?

54. 3 Vul in: er is / er zijn /zijn er / er was / er waren


1. niet genoeg melk en _______________________________ ook te weinig aardappels om puree van te maken.
2. En - ______________________ _ nog koekjes en snoepjes? Ja,_________________ nog genoeg van alles.
3. ____________________ iemand aan de deur. 0, _____________________________ vandaag al zo veel mensen geweest!-
4. _________________________ gisteren een feestje bij de buren._________________ wel vijftig mensen!

54.4 Maak een afhankelijke bijzin. Voeg er en is toe.


Heb je gehoord (ingebroken bij Dan) Heb je gehoord dat er bij Dan ingebroken is?
1. Heb je gezien dat ... (een nieuwe docent ) ___
2. Heb je gehoord dat ... (voor je opgebeld) ____

3. Heb je gemerkt dat ... (iemand binnengekomen) _______

130
Les 39 AAN HET ZIJN; BEZIG ZIJN MET

Telefoongesprek:

Maria: Hallo Piet! Met Maria. Wat ben jij aan het doen?

Piet: Hoi Maria, ik ben een boek aan het lezen

Op de vraag: 'Wat ben je aan het doen?' kunt u niet antwoorden met: *Ik doe een boek lezen. Er zijn drie
andere mogelijkheden:
`Ik lees een boek.'
`Ik zit een boek te lezen.'
'Ik ben een boek aan het lezen.'

De constructie 'Ik ben een boek aan het lezen' kan ook gebruikt worden
als u op dat ogenblik niet echt leest. In een gesprek kunt u zeggen:
'Ik ben een boek aan het lezen over de Tweede Wereldoorlog. Het is erg interessant.'

Nog wat voorbeelden:


Fatima is aan het stofzuigen; Karim is aan het koken.
Jean is zijn huiswerk aan het maken; Aisha is een brief aan het schrijven.

B. BEZIG ZIJN MET

Hallo, Ha Piet! Ik
Marie! Met heb niet veel
Piet. Waar tijd. Ik ben
ben je mee bezig met de
bezig? afwas.

Fatima is aan het


schoonmaken Fatima is bezig met
schoonmaken.

aan het - zijn = bezig zijn met

Karim is eten aan het koken.


Karim is bezig met het eten.

131
OEFENINGEN les 39

39,1 Wat zijn ze aan het doen? Geef antwoord; gebruik `aan het
1. Misha (eten)
2. De kinderen ________________________________________________ (spelen)
3. Jan ________________________________________ (stofzuigen)
4. Henk en Nerrnin_______________________________ (praten)

39.2 Geef op twee manieren antwoord.


Wat zijn Piet en Jan aan het doen? (schaken)

(zitten) 1.
(aan het) 2.__________________________

39.3 Heb je het druk? Geef antwoord op drie manieren.


Waar ben je mee bezig? 1. (zitten)

(een brief schrijven) 2. (bezig zijn


met)
3. (aan het)

Wat ben je aan het doen? 1. (staan)

(de ramen zemen) 2. (bezig zijn


met)
3. .. (aan het)

39.4 U bent een trui aan het breien.


Vertel op twee manieren tegen uw vriendin waar u mee bezig bent.

1. __________________________________ (zitten)
2. __________________________________ (aan het)

Ui bent de zolder aan het schilderen. Vertel tegen uw vriend waar u mee bezig bent.

3. __________________________________ (aan het)

4. (bezig zijn te)

132
zinnen met hulpwerkwoorden:
zitten, liggen, lopen, staan of
met de constructie: aan 't .,.zijn

Presens

1. Mieke en Annie praten voor de kruidenier.


2. De kruidenier snijdt de kaas in plakken.
3. Hij verkoopt de klant een. ons ham.
4. Mieke en Annie wachten op hun beurt.
5. Ze wachten bij de kassa.
6. De juffrouw van de kassa telt het geld.
7. Annie belt haar vriendin Eva.
8. Ze drinkt thee bij Eva.
9. Eva wast de kopjes in de keuken af.
10. Eva's zoon, Wim, werkt binnen,
11. Hij studeert piano.
12. Na Annies vertrek strijkt Eva de kleren.
13. Ze vouwt de handdoeken.
14. Daarna kookt ze het eten.

1. Ine telefoneert met haar vriendin.


2. Ze praten een uur met elkaar.
3. Ine luistert naar de verhalen van haar vriendin.
4. Ze luiert op de bank.
5. Ze kijkt ondertussen naar buiten.
6. Twee vrouwen praten samen.
7. Een jongen fluit op straat.
8. Ine roept haar dochter.
9. Ze wacht op haar.
10. Haar dochter leert haar lessen,
11. Ze roept vanuit haar kamers
12. "Ik doe mijn huiswerk,"

133
CO NJUNC TIES 2 - Voegw oorden Dat en als zijn ook voegwoorden, maar bij deze voegwoorden moet je oppassen' Kijk
maar eens naar de plaats van de persoonsvormen: klinkt en maakt. Deze staan
achteraan in de zin. Er zijn nog veel meer van zulke voegwoorden, waarbij de
plaats van de persoonsvorm achteraan komt.
Het is zomer en het is warm.
De leerlingen maken sommen of ze zitten te lezen.
lsmael wil drinken, want hij heeft dorst. Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn:
Hij vraagt het aan de leraar, maar de leraar zegt nee. als. wanneer; omdat, voordat, nadat, doordat, zodat, opdat, toen, sinds, terwijl, zodra,
De woorden en, of, want en maar noemen we voegwoorden: ze voegen twee zinnen hoewel, ofschoon.
aan elkaar.
Het woordje en verbindt twee zinnen: Let bij de volgende zinnen dus op de plaats van de persoonsvorm!
Jij drinkt melk en ik drink thee. Als de persoonsvorm op de eerste of tweede plaats staat, noemen we zo'n zin een
Het gebruik van of geeft een keuze aan: hoofdzin.
Drink je melk of wil je thee? Een zin die met een onderschikkend voegwoord begint, noemen we een bijzin.
Want gebruik je als je vertelt waarom iets gebeurt: Je kunt meestal ook met de bijzin beginnen.
Ik drink nooit melk, want ik vind het niet lekker.
als
Maar is een tegenstelling:
Je moet de repetitie inleveren als je klaar bent.
Ik drink wel melk, maar ik vind het niet lekker.
Je moet de repetitie inleveren' is een hoofdzin; 'als je klaar bent' is een bijzin.
We noemen deze voegwoorden nevenschikkende voegwoorden. Met deze voeg-
Je kunt ook zeggen:
woorden is het heel gemakkelijk om twee of meer zinnen aan elkaar te voegen: je zet
het voegwoord er gewoon tussen. Probeer het maar in oefening 61. Als je klaar bent, moet je de repetitie inleveren.
'Als' geeft hier een voorwaarde aan.

Oefening 61. Maak van twee zinnen één zin. Als ik 's morgens opsta, maak ik eerst een koprol.
Ik maak eerst een koprol, als ik 's morgens opsta.
1. Jan drinkt koffie. Petra drinkt thee. 'Als' geeft hier een tijdstip aan.
2. Wil je koffie? Wil je liever thee?
3. Ik ga niet zwemmen,. ik ben verkouden. wanneer
4. Ik wil wel komen. Ik kan niet lang blijven. Het zou beter gaan, wanneer je meer je best deed.
5. Murat heeft geen zakgeld meer. Hij heeft gisteren een boek gekocht. Wanneer je meer je best deed, zou het wel beter gaan.
6. Thu is een Vietnamees meisje. Jing-Gi is een Chinese jongen. 'Wanneer' geeft hier een voorwaarde aan. (Je kunt het vervangen door 'als').
7. Zullen we naar het strand gaan? Zullen we naar het bos gaan?
8. Ik moet weg. Anders kom ik te laat, Ik waarschuw wel even wanneer ik wegga.
9. Mijn zus wilde nieuwe schoenen kopen. Ze kon geen mooie vinden. Wanneer ik wegga, waarschuw ik wel even.
10.De trein is al vertrokken. Over tien minuten komt er weer één. `
Wanneer' geeft hier een tijdstip aan. (Je kunt het vervangen door 'als').
Je merkt wel dat het mooier klinkt als je twee korte zinnen aan elkaar
maakt. (Hier zijn drie zinnen aan elkaar gemaakt!) omdat
De vlag hangt uit omdat de koningin jarig is.
Omdat de koningin jarig is, hangt de vlag uit.
'Omdat' geeft een reden aan. (In plaats van 'omdat' wordt in schrijftaal ook wel
'daar' gebruikt.)

134
voordat terwijl
Iedereen had zijn tas al ingepakt voordat de bel ging. Voordat De zuster verzorgt de zieke, terwijl de dokter een recept schrijft.
de bel ging, had iedereen zijn tas al ingepakt. Terwijl de dokter een recept schrijft, verzorgt de zuster de zieke.
'Voordat' wil zeggen voor het genoemde gebeuren. 'Terwijl' betekent in dezelfde tijd.

nadat hoewel / ofschoon


Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben. Nadat De wedstrijd ging gewoon door, hoewel het pijpenstelen regende.
we gegeten hebben, doe ik de afwas. Hoewel het pijpenstelen regende, ging de wedstrijd gewoon door.
'Nadat' wil zeggen na het genoemde gebeuren. 'Hoewel' geeft een tegenstelling aan:
In plaats van 'hoewel' kun je ook 'ofte/toon' gebruiken. 'O schoon' betekent precies
doordat hetzelfde als 'hoewel', maar wordt meer in schrijftaal gebruikt.
Hij kwam te laat doordat de klok achterliep.
Doordat de klok achterliep, kwam hij te laat. zodra
'
Doordat' geeft een oorzaak aan. Jullie mogen naar huis, zodra de bel gaat.
Zodra de bel gaat, mogen jullie naar huis.
zodat 'Zodra' betekent: meteen als, direct als, op hetzelfde moment als.
De school is afgebrand, zodat de leerlingen voorlopig geen les
kunnen krijgen. Twee moeilijke voegwoorden zijn mits en tenzij.
Let op! Een zin kan nooit met 'zodat' beginnen: het geeft een gevolg aan. Mits betekent op voorwaarde dat ...
Ik zal je niet straffen, mits je het nooit meer doet!
opdat Mits de mist opgetrokken is, gaan we met de auto.
Komen jullie allemaal vroeg opdat we op tijd kunnen beginnen? Hij Tenzij betekent behalve als ...
werkte heel hard voor het examen opdat hij maar zou slagen. Tenzij ze erg duur zijn, koopt mijn tante elke dag druiven.
`Opdat' geeft een doel aan. We gaan uit, tenzij het regent.

toen Let op: Zoals je uit de voorbeelden kunt zien, blijft de infinitief altijd achteraan staan:
De keeper stond niet in het doel toen de goal gemaakt werd. Toen 'Opdat hij zou slagen.". Zodat je op tijd kan beginnen.'
de goal gemaakt werd, stond de keeper niet in het doel,
'Toen' betekent hier op dat ogenblik.

Toen er nog geen televisie was, luisterden we veel naar de radio. We


luisterden veel naar de radio, toen er nog geen televisie was.

'Toen' betekent hier vroeger.

sinds
Sinds ik in Nederland ben, heb ik mijn familie niet meer gezien. Ik
heb mijn familie niet meer gezien, sinds ik in Nederland ben.
`Sinds' betekent vanaf de tijd dat.

135
Les 46 OMDAT, ALS

46.1 Maak van twee zinnen één zin. Begin steeds met de eerste.

1. Ik ga met je mee. Jij vindt dat leuk. (als)

2. We waren blij. We mochten naar huis. (omdat)

3. Ik ga een brommer kopen. Ik heb genoeg geld gespaard. (want)

4. Alle fans juichen. Ajax maakt een doelpunt. (als)

5. Er is geen les. De docent is ziek. (omdat)

46.2 Draai nu de bovenstaande zinnen om.

Begin met het voegwoord. Welke zin kun je niet omdraaien?

1.
2.
3.
4.
5.

46.3 Doet u het nu of doet u het nu niet? Streep de verkeerde betekenis door.

1. Omdat er geen les is, ga ik boodschappen doen.


Ik ga nu boodschappen doen / ik ga nu geen boodschappen doen.
2. Als er geen les is, ga ik boodschappen doen.
Ik ga nu boodschappen doen / ik ga nu geen boodschappen doen.
3. Wanneer ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts.
Ik ga nu naar de tandarts / ik ga nu niet naar de tandarts.
4. Omdat ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts.
Ik ga nu naar de tandarts / ik ga nu niet naar de tandarts.

46.4 Welks zinnen geven een voorwaarde aan en welke een tijd?
1. Wanneer gaat u naar de notaris? Als ik een huis koop. voorwaarde / tijd
2. Wanneer gaat u naar de notaris? Om vier uur vanmiddag. voorwaarde / tijd
3. Wanneer moet je naar de dokter? Over drie kwartier. voorwaarde / tijd
4. Wanneer moet je naar de dokter? Als je je niet goed voelt. voorwaarde / tijd

136
TOEN, NADAT, VOORDAT, ZODAT, DOORDAT

47.1 Maak van twee zinnen één zin met het aangegeven voegwoord.

We gaan zwemmen. Ik moet nog een boodschap doen. (voordat)

Voordat we gaan zwemmen, moet ik nog een boodschap doen.

1. We hebben gezwommen. Ik moet nog een boodschap doen. (nadat)

2. Ik ga eten koken. Ik drink eerst een glaasje wijn. (voordat)

3. Ga je mee naar de film? Je bent bij de kapper geweest. (nadat)

4. Je kunt het beste zaaien. Het gaat regenen. (voordat)

47.2 Draai de zinnen 1 en 2 uit de vorige oefening nu om. Denk om de goede volgorde!

1.
2.
47.3 Vul in. Kies tussen voordat /nadat

1. Achmed deed boodschappen, _________________________ hij eten ging koken.


2. _________________het ging regenen, strooide de boer mest op zijn land.
3. _________________ zij hun koffers ingepakt hadden, gingen zij op reis.
4. Ik maak altijd eerst mijn huiswerk _________________________ ik tv ga kijken.
5. _________________Aisha naar school gaat, pakt zij haar tas in.
6. Mijn ouders zijn in een bejaardenhuis gaan wonen, ____________________________ mijn moeder erg ziek is geweest.

47.4 Vul in. Kies tussen zodat 1 doordat

1. _________________ ik mijn les goed geleerd had, kreeg ik een mooi cijfer.
2. De bestuurder van de auto keek niet goed uit, ________________________ hij een aanrijding veroorzaakte.
3. Ik ben vergeten het gas laag te draaien, het eten aangebrand is.
4. _________________de kinderen met lucifers speelden, is er brand ontstaan.

47.5 Maak twee zinnen. Een met doordat en een met zodat.
De auto slipte. De weg was glad.
1.
2.

137
TOEN, ALS, SINDS, TERWIJL, ZODRA

48.1 Vul de goede tijdsvorm in.


1. Als het hard _____________ (regenen), kom ik niet.
2. Toen het zo hard _ _____________________ (regenen), ben ik thuis gebleven.
3. De mensen in Nederland vinden het fijn als de zon _________________ (schijnen).
4. We verlangden naar een regenbui, toen de zon elke dag___________________ (schijnen).
5. Als het lente (worden), komen er weer blaadjes aan de bomen.
6. Toen het lente ______________ , (worden), waren we blij.

48.2 Wat betekent de zin? Zet een rondje om de a of de b.


1. Zodra ik genoeg geld heb, koop ik een brommer.
a. Ik heb nu genoeg geld om een brommer te kopen.
b. Ik ben aan het sparen voor een brommer.
2. Ik heb geld gespaard, zodat ik een nieuwe fiets kan kopen.
a. Ik ga nu een nieuwe fiets kopen.
b. Ik moet sparen voor een nieuwe fiets.
3, Terwijl ik de krant lees, kookt mijn man het eten.
a. Mijn man kookt het eten en leest daarna de krant.
b. Ik hoef geen eten te koken, maar ik kan de krant lezen
omdat mijn man kookt,

48.3 Vul het goede voegwoord in, Kies tussen toen, als en sinds.

1. maandag heb ik hem niet meer gezien,

2. u werk zoekt, moet u naar het arbeidsbureau gaan.

3. hij beter zijn best ging doen, ging hij met sprongen vooruit.

4. Mohamed zijn bril opzet, kan hij veel beter op het bord zien.

5 gisteren is die winkel gesloten

6. er brand uitbreekt, kunt u geen gebruik maken van de lift.

7. we weg wilden gaan, rinkelde de telefoon.

8. het mist, moet je voorzichtig en langzaam rijden.

48.4 Vul het voegwoord in. Kies tussen terwijl en zodra.


1. Hij gaat de hele dag vissen, zijn vrouw vandaag jarig is.
2. hij even niet keek, pakte zijn zoontje de draagbare telefoon.
3. ik zestien ben, koop ik een brommer.
4. Murat de afwas doet, kleedt Aisha de baby aan.
5. Ik zal mijn schuld afbetalen ik weer geld heb.
6. Maria zich opmaakt, zit Jean naar haar te kijken.

138
Oefening 62. Maak van twee zinnen één zin. Begin steeds met de eerste.

1. Ik ga met je mee. Jij vindt het leuk. (als)


2. We waren blij. We mochten naar huis. (toen)
3. Henk deed boodschappen. Hij ging eten koken, (voordat)
4. We gingen weg. We waren klaar. (zodra)
5. Ik maak eerst mijn huiswerk. Ik ga televisie kijken. (voordat)
6. Ik ga naar bed. Ik heb mijn huiswerk gemaakt. (nadat)
7. Jan pakt zijn tas in. Hij gaat naar school. (voordat)
8. Saida luistert naar de radio. Zij maakt haar huiswerk. (terwijl)
9. Jasin gaat een brommer kopen. Hij heeft genoeg geld. (als)
10. Vader ging naar de markt. Hij had de krant gelezen, (toen)

Oefening 63. Probeer nu de zinnen van de vorige oefening om te draaien, begin met de bijzin.
Voorbeeld: Als jij het leuk vindt, ga ik met je mee.

Oefening 64, Als oefening 62.

1. Ik ga geen boodschappen doen. Het regent te hard. (omdat)


2. Ester is voor haar rijexamen gezakt, Zij was zo zenuwachtig. (doordat)
3. Juan had zijn repetitie goed geleerd. Hij had een goed cijfer. (zodat)
4. Petra kreeg een onvoldoende. Zij had haar werk wel gemaakt. (hoewel)
5. Ik moet nog een boodschap doen. We gaan zwemmen. (voordat)
6. De lerares gaat naar school. Zij is eigenlijk ziek. (hoewel)
7. Mijn zusje is altijd bang. Zij moet naar de tandarts. (als)
8. Alle toeschouwers juichten. Ajax maakte een doelpunt. (toen)
9. 9, De auto slipte. De weg was glad. (doordat)
10. Hij koopt een brommer. Hij is zestien jaar. (zodra)

Oefening 65. Probeer nu de zinnen van oefening 64 om te draaien, begin met de


bijzin. Welke zin kun je niet omdraaien? Zet daar maar een streepje.

139
Oefening 66. Maak van twee zinnen één goede zin. Begin steeds met de eerste, maar
let op: soms moet je met het voegwoord beginnen.

1. Ik maak mijn lunchpakket klaar. Ik ga naar school. (voordat)


2. We hebben vrij. De leraar is ziek. (want)
3. De postbode is blij. Het heeft vandaag niet geregend. (omdat)
4. Ik moet morgen examen doen. Ik heb geen tijd om t.v. te kijken. (zodat)
5. De bus is erg duur, Ik ga voortaan fietsen. (omdat)
6. Je wilt een goede baan krijgen. Je moet Nederlands leren. (als)
7. De boer strooide mest op het land. Het ging regenen. (voordat)
8. Hij ging aan de universiteit studeren. Hij was al drieëndertig jaar.
(hoewel)
9. Ze hadden hun koffers ingepakt. Ze gingen op reis. (nadat)
10. Het huis is helemaal afgebrand. De kinderen speelden met lucifers.
(doordat)

Oefening 67. Maak van twee zinnen één goede zin.


Probeer zelf een voegwoord te vinden. Begin steeds met de eerste zin.

1. Het had geregend. Alles was weer fris en schoon.


2. Achmed fietste naar s c h o o l . Hij kreeg een lekke band.
3. We kunnen gaan fietsen. Het regent niet.
4. Hij had het boek gelezen. Hij vond het niet mooi.
5. Gelal had een slecht cijfer. Hij had de repetitie niet geleerd.
6. De leraar was ziek. We hadden geen les.
7. Ali kwam te laat op school. De klok liep achter.
8. Je bent vijf jaar. In Nederland moet je naar school.
9. Hij heeft in Arnhem gewoond. Hij verhuisde naar Amsterdam.
10.Hij ging bij zijn vriend t.v. kijken. Hij had eerst gegeten.

Oefening 68. Probeer in dit verhaal de voegwoorden in te vuilen. Kies uit en, als,
toen, omdat of dat

Hodja was naar de markt geweest ............ had een grote zak aardappels
gekocht ............. het een koopje was.
Hij slingerde de zak op zijn schouder .............stapte op zijn oude ezel.
Gebukt onder de zware last liep de ezel langzaam naar huis, ......... zij een
vriend tegenkwamen.
`Hodja', zei deze, `wat zul je moe worden ............. je deze zware zak op je
rug draagt. Waarom hang je hem niet aan het zadel?'
"Zie je dan niet ........... de ezel het al heel zwaar heeft met mij op zijn rug?
........... ik de zak er ook nog aanhang, komt het arme dier helemaal niet
meer vooruit. Nee, ik heb zelf die zware zak aardappels gekocht ........... ze
zo goedkoop waren, nu moet ik ze ook zelf dragen.
(bewerkt naar een verhaal uit: Ufuk Kobas. Nasreddin
Hodja. Novib 1987)

140
Bijlagen

141
Ben je bang voor die grote hond?
De uitspraak van de rechter is gebaseerd op bewijzen.
bang zijn voor:
Werkwoorden en uitdrukkingen met een vast voorzetsel. baseren op: Hij beantwoordt niet aan mijn verwachtingen. Je
Er zijn veel werkwoorden en uitdrukkingen die altijd in combinatie met hetzelfde beantwoorden aan: moet in Nederland altijd bedacht zijn op mist.
voorzetsel voorkomen. Het zijn veelal figuurlijke gebruikte uitdrukkingen. Hier volgt bedacht zijn op: Bedien je gerust van deze lekkere hapjes!
een lijst van de meest-voorkomende. Voor de betekenis verwijs ik naar het van Dale Hij bediende zich van een smoes om niet te hoeven komen.
zich bedienen van:
Basiswoordenboek. Zij is begerig naar dure sieraden.
begerig zijn naar: Ik ben er nog niet aan/mee begonnen.
A beginnen aan/met: - De slachtoffers van de overstroming hebben veel behoefte
behoefte hebben aan: aan dekens.
aandacht vestigenop: Hiermee vestig ik uw aandacht op het volgende.
aandringen op: De regering dringt aan op hulp aan Roemenië. Chinezen behoren tot het gele ras.
Dit geeft mij aanleiding tot een vraag. behoren tot:
aanleiding geven tot: in Ik ben niet bekend met de regels die hier gelden.
aanmerking komen bekend zijn met: Bemoei je er niet mee!
voor: De arme vrouw kwam niet in aanmerking voor hulp. zich bemoeien met: Mijn ouders hebben besloten tot een scheiding.
Je moet niet overal aanmerkingen op maken. Veel besluiten tot: De mens bestaat voor 70% uit water. Het huis
aanmerkingen maken op:
mensen vinden dat een buitenlander zich moet bestaan uit: was niet bestand tegen de orkaan.
zich aanpassen aan:
aanpassen aan het leven in Nederland.
bestand zijn tegen: Dit pakje is bestemd voor mijn familie in Turkije.
Als student kun je aanspraak maken op een studiebeurs.
aanspraak maken op: bestemd voor: De dief werd op heterdaad betrapt.
De verzekering stelde de automobilist aansprakelijk voor
aansprakelijk zijn voor: betrappen op: Mijn huis is goed beveiligd tegen diefstal.
de schade.
beveiligen tegen: De regering is bevreesd voor inflatie. Ben
De presentator van het televisieprogramma gaf de aanzet bevreesd zijn voor: jij met hem bevriend?
een aanzet geven tot: tot een hulpactie. bevriend zijn met: Ik ben gelukkig van die vervelende plicht bevrijd.
Ik heb mij op dat nieuwe weekblad geabonneerd. bevrijden van:
zich abonneren op: U dient acht te slaan op de kleine lettertjes. bewegen tot: Wat heeft je er toe bewogen om van huis weg te lopen?
acht slaan op: (= u moet er op letten). bewust zijn van: Ik was me er niet van bewust dat iedereen mij horen kon.
bezeten zijn van: Mijn broer is bezeten van auto's.
ik kon hem niet van dat dwaze plan afbrengen. Je bezig zijn met: Ik ben bezig met het schilderen van mijn huis.
afbrengen ven: moet niet altijd afgaan op wat er gezegd wordt. Het bijdragen tot: Lezen draagt bij tot het beter leren van een
afgaan op: hangt van je rapportcijfers af of je overgaat. Een taal. Ik ben in het bezit van een nieuwe fiets.
baby is afhankelijk van de moeder. in het bezit zijn van:
afhangen van: De ouders waren bezorgd over hun zieke kind.
bezorgd zijn over:
afhankelijk zijn van: Heeft de dokter je van die vervelende wrat afgeholpen" De regering bezuinigt op het onderwijs. De
bezuinigen op:
afhelpen vare De kinderen kwamen op de ijscoman af. Moslims bidden tot Allah.
bidden tot: Sarah is blij met haar goede
afkomen op: Uit zijn woorden kon ik afleiden dat het ernstig was.
De ober rekende met de klant af. blij zijn met: rapport. Ik ben boos op mijn broer.
afleiden uit: Veel mensen denken dat wij van de apen afstammen. boos zijn op:
afrekenen meet: De koningin deed afstand van de troon ten gunste van
afstammen van: haar dochter.
C
afstand doen van: Ga je akkoord met dit voorstel?
commentaar geven op: De krant geeft commentaar op het nieuws.
Hij antwoordde op de gestelde vraag. condoleren met: Ik condoleer je met dit verlies.
akkoord gaan met: concluderen uit: Ik concludeer uit je woorden dat je niet meegaat.
antwoorden op:

142
D H
danken voor: Die jongen is erg handig met naald en draad.
Mag ik je danken voor je hulp? handig zijn met:
deelnemen aan: haperen aan: Wat hapert er aan ?
delen in/door: De leerlingen namen allemaal deel aan de wedstrijd.
De werknemers deelden in de winst. Acht gedeeld zich hechten aan: Klimop hecht zich aan muren en bomen.
denken aan/om/over: door twee is vier. Denk je aan je huiswerk? een hekel hebben aan: Ik heb een hekel aan gymnastiek.
Denk om het afstapje. herinneren aan: op de Dat schilderij herinnert mij aan vroeger.
Ik zal er nog eens over denken. hoogte zijn van:
Hij is al op de hoogte van de uitslag van de stemming.
Waartoe dient dit voorwerp? hopen op:
dienen tot: Ik hoop op een goed cijfer.
Jan is dol op ijs.
dol zijn op houden van:
Mijn moeder houdt veel van bloemen.
dwepen met: Mijn vriendin dweept met de tekenleraar. zich houden aan:
dwingen tot: Je moet je aan je afspraak houden.
De gevangene werd gedwongen tot zware arbeid. huilen om:
Het kind huilde om zijn kapotte speelgoedauto.
hunkeren naar: Wij hunkeren 's winters naar de zomerzon.
E
Ik ben het niet met de voorzitter eens.
het eens zijn niet: De spreker eindigde met een wens. I
eindigen met/op/om: 'Woord' eindigt op een d. informeren naar: Heb je naar de vertrektijd van het vliegtuig
De school eindigt om half vier." ingaan op: geïnformeerd? De leraar ging niet in op de bezwaren van
Ik erger mij aan dat gesmoes. de leerlingen. Je moet je niet met die jongen inlaten.
zich ergeren aan: zich inlaten met:
Heb jij ervaring met computers? instaan voor: Ik sta in voor de waarheid van zijn woorden.
N
IV ervaring hebben met: intekenen op: Ik heb ingetekend op de afleveringen van de
N interesse hebben voor: encyclopedie. Heb jij interesse voor een tweedehands
Gefeliciteerd niet je succes! . geïnteresseerd zijn in: radio?
feliciteren met: invloed hebben op:
Ik ben er niet in geïnteresseerd.
Zij heeft veel invloed op haar vriendin.
G Die mensen hebben aan alles gebrek, K
gebrek hebben aan: Mag ik even gebruik maken van uw telefoon? kampen met:
Ik kamp al drie weken met een zware verkoudheid.
gebruik maken van: Hij gaat gebukt onder zorgen.
Bij de staatsloterij heb je kans op de
gebukt gaan onder: kans hebben op: honderdduizend! Waar kijkje naar?
gediend zijn van: Van die flauwe praatjes ben ik niet gediend. kijken naar:
Mijn vriend heeft veel kijk op techniek.
gek zijn op: geloven Ik ben gek op chocola. kijk hebben op:
Die jongen heeft overal kritiek op.
in: gelukkig zijn Geloof jij in astrologie? kritiek hebben op:
met: genieten van: Mijn ouders zijn erg gelukkig met elkaar. kwaad zijn op: Ben je kwaad op me?
geschikt zijn voor: Heb jij ook zo van de vakantie genoten? zich kwijten van: Hij heeft zich heel goed van zijn taak gekweten.
geven om;
Hij is eigenlijk niet geschikt voor dat beroep.
gewend zijn aan: Ik geef niet om mooie kleren. L
gluren naar:: Waar lach je om?
Wij zijn gewend aan dat lawaai. lachen om:
goed zijn in: Ik leen me niet meer voor dat werk.
grenzen aan: Henk zit steeds naar Tineke te gluren. zich lenen voor:
Hij lijdt aan een ernstige ziekte.
lijden aan/onder:
Ben jij goed in wiskunde? Het volk lijdt onder de harde dictatuur.
België grenst aan Nederland. Jij lijkt op je moeder.
lijken op:
Luister naar mij!
luisteren naar:

143
M/N Y
mankeren aan: Het mankeert hem aan gezond verstand! passen op/bij: Moet je op je broertje passen?
meedingen naar: Wie de puzzel goed heeft opgelost, dingt mee naar de Blauw past niet bij groen.
hoofdprijs. plezier hebben inham
meedoen met: Ik heb veel plezier in schilderen.
Heb jij ook meegedaan met die wedstrijd? Wij hebben veel plezier van onze kleurentelevisie. Hij
nijdig zijn om:
noodzaken tot: Ik ben zo nijdig om dat slechte cijfer. pochen op: pocht altijd op zijn afkomst.
De burgemeester zag zich genoodzaakt tot strenge maatre- een poging doen tot/om: Hij heeft een poging gedaan tot zelfmoord.
gelen. Hij deed een poging om haar aan het lachen te maken. Hij
0 prat gaan op: gaat prat op zijn mooie cijfers.
Hij doet niet voor zijn oudere broer onder. profiteren van:
niet onderdoen voor: Van mooi weer moet je profiteren.
onderwerpen aan: De Romeinse keizers hebben vele volken aan zich onder-
worpen. R
Hij raadde naar het goede antwoord.
ongerust zijn over: Mijn ouders zijn ongerust over mijn zieke broertje. Raden naar:
De leraar reageerde niet op de brutale opmerking.
onkundig zijn van: Ik was onkundig van dat feit. reageren op:
Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs.
ontbreken aan: recht hebben op:
Het ontbreekt mij aan contant geld. Hij heeft het kind van de verdrinkingsdood gered.
redden van:
zich ontfermen over: De oude dame heeft zich over de kinderen ontfermd. Ik reken op je hulp.
ontkomen aan:. Hij is aan de politie ontkomen.
ontsnappen aan: Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt. Je moet met alle factoren rekening houden. Je
rekenen op:
ontstaan uit: Een vlinder ontstaat uit een tops. moet je rekenschap geven van je daden.
Hij heeft zich aan het examen onttrokken. rekening houden met:
zich onttrekken aan: De spreker richtte zich tot een bepaalde groep luisteraars.
Hij is onverschillig voor cijfers. (zich) rekenschap
onverschillig zijn voor: Iran is rijk aan olie.
geven van:
zich opdringen aan: Zij probeerde haar mening aan haar vriendin op te dringen. zich richten tot: Het ruikt hier naar benzine.
opgewassen zijn tegen: Hij is niet tegen dat zware werk opgewassen Het is
ophouden met: opkomen opgehouden met regenen,
rijk zijn aan:
voor: opmaken uit:
Voor je vriend moet je opkomen. ruiken naar:
opwegen tegen: Uit jouw rapport kun je opmaken dat je niet hard genoeg
opzien tegen: gewerkt hebt! S Hij schaamt zich over die verkeerde handeling. Ik schaam
overgaan tot: De nadelen wegen niet op tegen de voordelen: zich schamen over/voor: me voor mijn vuile handen.
overhalen tot: De studenten zien tegen de professor op.
Water gaat bij lage temperaturen over tot ijs. Het meisje leeft gescheiden van haar ouders.
overtuigen van: scheiden van:
een overwinning Mijn vriend haalde mij over om met hem risee te gaan. schelden op: Er wordt veel op de belasting gescholden.
behalen op: Ik zal je er van overtuigen dat je het mis hebt. schelen aan/in/met: Wat scheelt er aan? Dat scheelt nogal wat in prijs.
Hij scheelt drie jaar met zijn broertje.
Hij heeft een overwinning op zichzelf behaald.
schieten op:
Jagers schieten op wild.
in zijn schik zijn met: De directeur was erg in zijn schik met het geschenk.
schrikken van: slaan Ben jij ook zo geschrokken van die aardbeving? Waar
op: slaat dat nu weer op?
slagen in/voor: Hij is er in geslaagd om een kaartje voor de wedstrijd te
bemachtigen.
Hij is geslaagd voor zijn rijexamen.

144
slecht zijn in: Ik ben slecht in Engels. trakteren op: Als ik slaag trakteer ik op gebakjes.
smachten naar: Wij smachten naar de vakantie. trek hebben in:
Ik heb trek in een loempia.
smaken naar: Dit smaakt naar meer! treuren om:
smeken om: Het volk treurde om de overleden vorst.
De veroordeelde smeekte om genade. trots zijn op:
snakken naar: trouw zijn aan: Het meisje was trots op haar mooie nieuwe schoenen.
solliciteren naar: ik snak naar een kop koffie!
trouwen met: De soldaten waren trouw aan hun koning.
Ik solliciteer naar een nieuwe baan.
zich specialiseren in: Deze arts heeft zich gespecialiseerd in twijfelen aan: De prinses is met een prins getrouwd.
hersenbeschadigingen. Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal,
spijt hebben van: Ik heb spijt van mijn ondoordachte woorden. ïJ
spotten met: uitbarsten in:
staan op: Je moet niet met gebrekkige mensen spotten.
uitgaan van: De leerlingen barstten in lachen uit.
in staat zijn tot: Ik sta er op dat je je excuus aanbiedt.
staren naar: zich uitgeven voor: In de wiskunde ga je uit van hypotheses.
Hij is tot alles in staat.
stertuten op: Waar zit je zo naar te staren? uitkijken naar/voor/op: De rijke man gaf zich voor een bedelaar uit.
sterven aan: Ik stem op die nieuwe partij. Wij kijken uit naar de vakantie.
steunen op: Hij is aan kanker gestorven.
stikken in: uitkomen op: Op de fiets moet je uitkijken voor auto's.
Een tafel steunt meestal op vier poten. uitzien naar:
stoppen met: Onze flat kijkt uit op de markt.
De hond is in een bot gestikt. een uitzondering zijn op: Deze straat komt uit op het Stationsplein.
zich storten op:
streven naar: Ik vind stoppen met roken een moeilijke opgave.
Mijn ouders zien erg uit naar hun vakantie in Suriname.
Hij heeft zich op het leren van het Nederlands gestort. Het meervoud 'steden' is een uitzondering op de regel.
strijden met/tegen/voor: vatbaar zijn voor:
De vereniging voor Veilig Verkeer Nederland streeft naar
meer veiligheid op de weg. vechten meeltegen:
Die man is niet voor rede vatbaar.
De clubs strijden met elkaar om de eer verantwoordelijk zijn
in strijd zijn met: Dieren vechten vaak met elkaar.
De soldaten strijden tegen de vijand. voor:
strijdig zijn met: Nederland en Duitsland hebben tegen elkaar gevochten.
Wij strijden voor een beter milieu.
Stelen is in strijd met de wet. Dat is verdacht zijn op:
T verdenken van: zich
strijdig met de voorschriften. Je bent verantwoordelijk voor je eigen daden.
tegengesteld zijn aan: verdiepen in: verdriet
hebben om: In het donker moer je verdacht zijn op obstakels.
teleurgesteld zijn in: Hij wordt verdacht van diefstal.
terugkomen op/van: vergelijken met: zich
Oorlog voeren is tegengesteld aan vreedzaam samenleven. vergissen in: zich Ik heb mij verdiept in de geschiedenis van India.
Ik ben teleurgesteld in die leraar. verheugen Het kind heeft verdriet om het zieke poesje. Je
Kom je terug op je voorstel? in/op/over: moet appels niet met peren vergelijken.
tevreden zijn met/over:
Ik heb wel eerst toegestemd, maar ik kom daar nu van De leraar vergist zich soms in de namen van de leerlingen.
toelaten tot: terug.
zich verhouden tot: Ik verheug mij in een goede gezondheid.
Ik ben niet tevreden met dit cijfer.
zich verkijken op:
De leraar is niet tevreden over zijn leerlingen. Ik verheug mij op het feest,
zich toeleggen op: verlangen naar:
Met een vwo-diploma kun je worden toegelaten tot de verleiden tot: Ik verheug mij over uw woorden.
toevoegen aan:
toezien op: universiteit. verlegen zijn om: De lengte verhoudt zich tot de breedte als twee staat tot één,
Ik heb mij toegelegd op het repareren van radio's. Ik heb mij op dat probleem verkeken.
Hier heb ik niets aan toe te voegen. Verlang jij ook naar je vaderland?
Een voogd ziet toe op zijn pupil. Ik heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken.
We zijn om hulp verlegen.

145
verliefd zijn op: Wim is steeds verliefd op een ander meisje. vragen naar/om/over: Je moet niet naar de bekende weg vragen.
verliezen van: De derde klas heeft met volleybal verloren van de eerste Dat is vragen om narigheid.
klas.
Mag ik u iets vragen over deze les?
verlossen van: De stroper verloste de vos uit de strik, vrijspreken van:
veroordelen rot: vrijstellen van: De rechter spreekt de vrouw vrij van de beschuldiging.
De dief werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, Sommige jongens worden vrijgesteld van dienstplicht,
verontrust zijn over:
verschillen van: De regering is verontrust over de economische ontwikkeling
w
verslaafd zijn aan: De nieuwe docent tekenen verschilt nogal van de vorige.
verstand hebben van: Sommige jongeren zijn verslaafd aan gokken. waarschuwen voor: Ik waarschuw je voor de laatste keer.
versteld staan van: Hebt u verstand van computers? wachten op: zich
Ik sta versteld van zijn optreden. wachten voor: zich Wacht je bij de bushalte op me?
verstoken zijn van:
vertrouwen op: Die man is van alle begrip verstoken. wagen aan: waken Wacht u voor de hond!
vertrouwen stellen in: Vertrouw maar op mij! over: walgen van: Heb je je deze winter aan schaatsen gewaagd?
vervaardigen uit: wanhopen aan: Hij waakt over zijn eigendommen.
Ik stel g e e n vertrouwen meer in die man.
vervreemden van: wedden om: wemelen
Dit model is uit hout vervaardigd. Ik walg van spruitjes.
vervuld zijn van: van:
Hij is helemaal van zijn eigen cultuur vervreemd. Ik wanhoop aan een goede afloop.
zich wenden naar/tot:
Ik ben vervuld van blijdschap over de goede afloop van Ik heb met haar gewed om een ijsje.
verwijzen naar:
deze zaak. wennen aan: zich Deze sloot wemelt van kikkers.
verzoeken om: Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of werpen op: Het schip wendt de steven naar het noorden.
een zaak. zich wijden aan: Je kunt je tot de sociale dienst om hulp wenden.
(zi.ch) verzoenen toet:
De conciërge verzoekt ons om de rommel op te ruimen. wijken voor: Ben je al gewend aan je nieuwe omgeving? De
verzot zijn op:
wijten aan: wijzen leeuw wierp zich op de zebra.
vluchten voor: voelen Ik heb mij helemaal met de gang van zaken verzoend.
voor: naar/op: Ze wijdt zich helemaal aan haar studie.
voldoen aan: Mijn vriend is verzot op speelfilms, Ajax moest wijken voor de nieuwe kampioen.
volharden in: Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld. winnen van: De regen is te wijten aan een lagedrukgebied.
volstaan met: Voel je er voor om met mij mee te gaan? worstelen met: Een kompasnaald wijst naar het noorden. De
voorafgaan aan: leraar wijst ons op onze fouten.
Hij voldoet aan de eisen om toegelaten te worden.
zich voorbereiden op: Z Wij hebben het niet van onze tegenstanders kunnen winnen.
voorkeur geven aan: De misdadiger volhardde in zwijgen. Ik worstel altijd met de onregelmatige werkwoorden.
zeker zijn van:
De binnenkomende man volstond met een korte groet. zin hebben in:
voorkeur hebben voor: Hard werken gaat vaak vooraf aan succes. zinnen op:
voorsprong hebben op: De leerlingen bereiden zich voor op het examen. zoeken naar: De soldaten zijn zeker van de overwinning.
zorgen voor: Ik heb zin in een spelletje kaart.
Hij gaf de voorkeur aan een huis in het centrum van de
voorgaan met: zweren bij: Hij zint op wraak.
stad.
voorkomen uit: zwichten voor: De bij zoekt naar honing.
voortvloeien uit: Zijn vrouw had voorkeur voor een huis buiten de stad.
De poes zorgt voor haar jongen.
vooruitlopen op: Met een goede start heb je vaak een voorsprong op je Mijn moeder zweert bij aspirine. Hij
voorzien in/van: mededingers. is voor de verleiding gezwicht.
Hij ging voort met lezen.
Daar komt alleen maar ellende uit voort.
Een conclusie vloeit vroon uit een redenering.
Je moet niet op de zaken vooruitlopen.
Dit boek voorziet in een behoefte Ik

146
verleden tijd voltooid verleden tijd voltooid
infinitief enkelvoud meervoud deelwoord infinitief enkelvoud meervoud deelwoord
ij ee ie - oo
bijten beet beten gebeten * bieden bood boden geboden
blijken bleek bleken gebleken bedriegen bedroog bedrogen bedrogen
blijven bleef bleven gebleven genieten genoot genoten genoten
drijven dreef dreven gedreven * gieten goot goten gegoten
glijden gleed gleden gegleden * kiezen koos kozen gekozen
grijpen greep grepen gegrepen liegen loog logen gelogen
hijsen hees hesen gehesen schieten schoot schoten geschoten
kijken keek keken gekeken vliegen vloog vlogen gevlogen
knijpen kneep knepen geknepen verliezen verloor verloren verloren
krijgen kreeg kregen gekregen vriezen vroor vroren gevroren
lijden leed leden geleden
lijken leek leken geleken
mijden meed meden gemeden
prijzen prees prezen geprezen
rijden reed reden gereden * ui - oo
rijgen reeg regen geregen buigen boog bogen gebogen
rijzen rees rezen gerezen druipen droop dropen gedropen *
schijnen scheen schenen geschenen duiken dook doken gedoken *
schrijden schreed schreden geschreden fluiten floot floten gefloten
schrijven schreef schreven geschreven kruipen kroop kropen gekropen *
slijpen sleep slepen geslepen ruiken rook roken geroken
slijten sleet sleten gesleten. schuiven schoof schoven geschoven
Smijten smeet smeten gesmeten sluipen sloop slopen geslopen *
sluiten sloot sloten gesloten.
Snijden sneed sneden gesneden
snuiven snoof snoven gesnoven
spijten speet speten gespeten
snuiten snoot snoten gesnoten
splijten spleet spleten gespleten.
spuiten spoot spoten gespoten
stijgen steeg stegen gestegen.
stuiven stoof stoven gestoven *
stijven steef steven gesteven zuigen zoog zogen gezogen
strijden streed streden gestreden zuipen zoop zopen gezopen
strijken streek streken gestreken
verdwijnen verdween verdwenen verdwenen
verwijten verweet verweten verweten
wijken week weken geweken
wijzen wees wezen gewezen
wrijven wreef wreven gewreven
zwijgen zweeg zwegen gezwegen

147
verleden tijd voltooid verleden tijd voltooid
infinitief enkelvoud meervoud deelwoord infinitief enkelvoud meervoud deelwoord
i-o
beginnen begon begonnen begonnen* scheren schoor schoren geschoren
binden bond bonden gebonden
wegen woog wogen gewogen
blinken blonk blonken geblonken
dringen drong drongen gedrongen
drinken dronk dronken gedronken Werkwoorden met een verandering in de verleden tijd, maar niet in het
dwingen dwong dwongen gedwongen voltooid deelwoord:
glimmen glom glommen geglommen ' vragen vroeg vroegen gevraagd
klimmen klom klommen geklommen * Zeggen zei zeiden gezegd
klinken klonk klonken geklonken
krimpen kromp krompen gekrompen -
schrikken schrok schrokken geschrokken - Werkwoorden met een gewone (zwakke) verleden tijd en met een voltooid
slinken slonk slonken geslonken - deelwoord op -en:
spinnen spon sponnen gesponnen Bakken bakte bakten gebakken
springen sprong sprongen gesprongen Barsten barstte barstten gebarsten
stinken stonk stonken gestonken
verzinnen verzon verzonnen verzonnen Heten heette heetten geheten
vinden vond vonden gevonden Lachen lachte lachten gelachen
winden wond wonden gewonden Laden laadde laadden geladen
wringen wrong wrongen gewrongen
zingen zong zongen gezongen Malen maalde maalden gemalen
zinken zonk zonken gezonken - Raden raadde raadden geraden
Scheiden scheidde scheidden gescheiden

gelden gold golden gegolden Spannen spande spanden gespannen


schelden schold scholden gescholden Stoten stootte stootten gestoten
e-o schenden schond schonden geschonden Vouwen vouwde vouwden gevouwen
schenken schonk schonken gesch6nken
Wassen waste wasten gewassen
treffen trof troffen getroffen
trekken trok trokken getrokken Zouten zoutte zoutten gezouten
vechten vocht vochten gevochten
vlechten vlocht vlochten gevlochten Werkwoorden met onregelmatige verleden tijd en voltooid deelwoord op -d of 'n
zenden zond zonden gezonden
zwellen zwol zwollen gezwollen
Brengen bracht brachten gebracht
zwemmen zwom zwemmen gezwommen
Denken dacht dachten gedacht
Kopen kocht kochten gekocht
Zoeken zocht zochten gezocht
Hebben had hadden gehad
Zijn was waren geweest

148
Verleden tijd voltooid

infinitief enkelvoud meervoud deelwoord


Werkwoorden met klankverandering alleen in de verleden tijd; het voltooid deelwoord eindigt op -en:
blazen blies bliezen geblazen
dragen droeg droegen gedragen
eren at aten gegeten
genezen genas genazen genezen
geven gaf gaven gegeven
graven groef groeven gegraven
houden hield hielden gehouden
komen kwam kwamen gekomen.
lezen las lazen gelezen
laten liet lieten gelaten
lopen liep liepen gelopen *
meten mat maten gemeten
moeten moest moesten gemoeten
slapen sliep sliepen geslapen
treden trad traden getreden
vergeten vergat vergaten vergeten
vallen viel vielen gevallen.
Vangen ving vingen gevangen
varen voer voeren gevaren *
vreten vrat vraten gevreten
weten wist wisten geweten
worden weed werden geworden.

Werkwoorden die helemaal onregelmatig zijn:


bidden bad baden gebeden
liggen lag lagen gelegen
zitten zat zaten gezeten

bederven bedierf bedierven bedorven


helpen hielp hielpen geholpen
sterven stierf stierven gestorvene
werpen wierp wierpen geworpen
werven wierf wierven geworven
zwerven zwierf zwierven gezworven

149
verleden tijd voltooid
infinitief enkelvoud meervoud deelwoord
bevelen beval bevalen bevolen
breken brak braken gebroken
nemen nam namen genomen
spreken sprak spraken gesproken
stelen stal stalen gestolen
steken stak staken gestoken
zweren zwoer zwoeren gezworen
heffen hief hieven geheven
scheppen schiep schiepen geschapen
gaan ging gingen gegaan.
g
Staan stond stonden estaan
zien zag zagen gezien
doen deed deden gedaan
slaan sloeg sloegen geslagen
zijn was waren geweest.
Kunnen kon konden gekund
Mogen mocht mochten gemogen
Zullen zou zouden --
De meeste werkwoorden worden in de voltooide tijd vervoegd met hebben:
Ik heb gekeken. Ik heb een brief geschreven.
Jij / u hebt gekeken. Jij / u hebt een brief geschreven.
Hij l zij heeft gekeken. Hij / zij heeft een brief geschreven.
Wij hebben gekeken. Wij hebben een brief geschreven.

Werkwoorden met een • erachter worden altijd vervoegd met zijn:


ik ben begonnen. Ik hen naar huis gegaan.
Jij / u bent begonnen. Jij lu bent naar huis gegaan.
Hij / zij is begonnen. Hij / i.ij is naar huis gegaan.
Wij zijn begonnen. Wij zijn naar huis gegaan.

150
KOPIEERBLADEN
‘In de Startblokken’

1- Hoofdstuk 4, opdracht 15
2- Hoofdstuk 6, opdracht 24
3- Hoofdstuk 8, extra opdracht
13- Hoofdstuk 16, opdracht 68

151
Hoofdstuk 4, opdracht 15: Agenda

u i t g e ve r ij
cautie ho Kopieerblad 1 bij In de
startblokken
152
Hoofdstuk 6, opdracht 24: Menu

Eetcafé UGLY DUCK - Groningen

Voorgerechten

Italiaans oreganobrood met kruidenboter of tapenade € 3,50

Gambaspies met groene jalapenomayonaise* € 6,50

`Bruschetta'; geroosterd brood met blue stilton, verse vijgen, rode port en rucola € 6,60

Salade met dun gesneden Parmaham, rucola, mozzarella en verse vijgen* € 7,50

Salade met lauwwarme paddenstoelen, rucola, gemengde noten, witlof en € 7,50


granaatappelpitjes*

* Deze voorgerechten worden geserveerd met stokbrood en roomboter en kunnen worden


uitgebreid tot maaltijd (€ 4,20 extra ).

Soepen

Groninger mosterdsoep met spekjes en fijngesneden prei € 4,20

Bospaddenstoelenroomsoep € 4,20

Soep van de dag € 4,00

Vleesgerechten

`Marsalakip'; malse stukjes kippendijvlees gestoofd in marsalawijn met verse knoflook €13,50
en tijm (naar keuze geserveerd met rijst)

Gemarineerde varkenshaasspies met satésaus €13,80

`Duckstoofpotje'; malse stukjes rundvlees gestoofd in ketjap, trassi, citroen en bruine €13,80
suiker(naar keuze geserveerd met rijst)

Spareribs met barbecue- en knoflooksaus €13,90


`
Varkenshaaspuntjes á la Duck'; roergebakken stukjes varkenshaas met champignons, €14,60
paprika, rode ui en kappertjes afgeblust met witte wijn en room

Kogelbiefstuk van de grill met keuze uit kruidenboter of rodewijn-sjalotjessaus €14,80

Eendenborstfilet van de grill met rodewijn-sjalotjessaus €14,90

Dagelijks wisselende dagschotels vanaf €10,00

Kopieerblad 2 bij In de startblokken - 1/2

153
Visgerechten

Gebakken Cajun zalmfilet met limoenmayonaise € 13.90

Gebakken zeewolffilet met avocado, Noorse garnalen, cherrytomaatjes,


room en kaas uit de oven € 14,90

Elke maand een nieuwe vis van de maand vanaf €10,00

Vegetarische gerechten

Ovenschotel met diverse groenten, noten, champignons, perzik en honing gegratineerd


met feta, geserveerd met rijst € 12.90

Filodeegtaartje met oesterzwammen, prei, verse kruiden, ricotta, geraspte kaas, €12,90
Parmezaanse kaas en sesamzaadjes

Wisselende vegetarische dagschotel vanaf € 10,00

De hoofdgerechten worden standaard geserveerd met frietjes, salade, warme


groenten en fritessaus, tenzij anders vermeld.

Nagerechten

Dame blanche; vanille-ijs overgoten met warme chocoladesaus en slagroom € 4,40


Huisgemaakte chocolade-hazelnotentaart € 4,40
Frambozensorbetijs met slagroom € 4,40
`Banaan Royal'; maple walnut-ijs met warme banaan en slagroom € 4,80
Huisgemaakte appel-speculaas muffin met vanille-ijs en slagroom € 5,00

uitgeverij
coutinho 154 Kopieerblad 3 bij In de startblokken - 1 5 4
/2
Hoofdstuk 8, extra opdracht met preposities: Plattegrond

A - Instructie
Werk in tweetallen. Leg de tekening van de flat op tafel, De een leest een zin voor, de ander luistert
goed en zegt of het waar of niet waar is, Probeer, als de zin niet waar is, te corrigeren. Dat kun je ook
goed samen doen. Wissel halverwege van rol.

Voorbeeld
A: Naast de badkamer is een inloopkast.
B: Dat is niet waar. De inloopkast is naast de keuken. Naast de badkamer is de wc,

1 De wc is naast de badkamer.
2 Het kinderbed staat tegen de muur.
3 De computer staat voor het tweepersoonsbed,
4 De woonkamer is naast de badkamer.
5 De inloopkast is tussen de keuken en de woonkamer.
6 Achter een van de banken in de woonkamer staan twee kasten.
7 Op het balkon staan stoelen en tafels.
8 Een van de banken in de woonkamer staat voor de televisie.
9 De banken staan tegenover elkaar.
10 De eettafel staat in de keuken.
11 Het bad is in de badkamer, naast de wc.
12 Het balkon ligt aan de woonkamer.
13 De kinderkamer is tussen de woonkamer en de andere slaapkamer.
14 De deur naar de berging is in de slaapkamer.

uitgeverij
coutinho 155 Kopieerblad 3 bij In de startblokken - 1 5 5 /2
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies

NO COUNTRY FOR OLD MEN (2008)

Verenigde Staten
Misdaad / Drama
122 minuten

Geregisseerd door: Ethan Coen en Joel Coen


Met: Tommy= Lee Jones, Javier Bardem en Josh Brolin

De film is gebaseerd op het gelijknamige boek van Cormac McCarthy.


Llewelyn Moss (Josh Brolin) ontdekt tijdens het jagen vlakbij de Rio Grande enkele lijken, heroïne
en een koffer met meer dan 2 miljoen dollar, de uitkomst van een mislukte drugsdeal. Moss besluit
om de koffer met geld mee te nemen. Zijn leven verandert hierdoor voorgoed, Hij gaat nog wel bij
zijn jonge vrouw langs, maar hij weet dat hij snel weg moet zijn. Binnen no -time zit huurmoordenaar
Anton Chigurh (Javier Bardem) achter hem aan om de koffer terug te geven aan de eigenaar. Daarbij
warden nog wel enkele mensen vermoord. Ook wordt hij gevolgd door sheriff Bell die probeert hem te
beschermen.

uitgeverij
coutinho 157 Kopieerblad 13 bij In de startblokken -
414
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies

EARTH (2007)

Groot-Brittannië, Duitsland
Documentaire
96 minuten

In ruim anderhalf uur maakt Earth een tocht van Noordpool naar Zuidpool en benadrukt daarbij de
strijd om te overleven. Earth confronteert ons door middel van beelden en landschappen, uitgelicht
door een oogverblindende zon, met de harde realiteit van het leven op onze planeet. De documentaire
volgt een ijsberenfamilie, een groep olifanten en twee bultrug walvissen in hun vaste leefomgeving
en toont de invloed van seizoenswisselingen daarop. Zo wordt duidelijk hoe de opwarming van de
aarde de overlevingskansen van vele diersoorten bedreigt.

Alastair Fothergill en David Attenborough (Heep Blue) filmen waar nog nooit eerder filmopnames
zijn gemaakt. Zo wordt er gefilmd op grote hoogte op de Mount Everest. Earth is daarmee de duurste
documentaire ooit gemaakt.

uitgeverij
coutinho 158 Kopieerblad 13 bij In de startblokken -
414
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies

ZOMERHITTE (2008)

Nederlands
Drama 96
minuten

Regie: Monique van de Ven


Met: Johan Leysen, Cees Geel, Jeroen Willems, Bert Luppes, Waldemar Torenstra, Jochum ten Haaf, Jelka
van Houten, André Arend van de Noord, Sarah Jonker, Hilbert Dijkstra, Matteo van der Grijn

Het boek is gebaseerd op het Boekenweekgeschenk van 2005 van jan Wolkers.

Fotograaf Bob (Waldemar Torenstra) verliest zijn vriendin, )ara (Jelka van Houten), bij een terroristische
aanslag in Afghanistan. Ruim een jaar later maakt hij op Texel een fotoreportage. Op het strand ontmoet
hij Kathieen (Sophie Hilbrand), een beeldschone geschiedenisstudente, die in de plaatselijke disco werkt
voor een onbetrouwbare, oude man, met de bijnaam 'De Mummie' (Johan Leysen). Een man die ook op
het eiland vertoeft, een zekere Frederico Federici (Jeroen Willems), waarschuwt Bob voor de Mummie
en voor Kathleen.
Vanaf het eerste moment dat Bob haar ontmoet is hij in de ban van deze mysterieuze, vrijgevochten
vrouw. Ze is ontwapenend en ongrijpbaar tegelijkertijd.
Onopvallend probeert Bob haar te volgen. Is zij - net ais hij - ook verliefd? Of gebruikt ze hem alleen
maar voor haar duistere praktijken met de ongure maffiatypes die op het eiland rondhangen? Is dit de
ware liefde of is het een nachtmerrie?

uitgeverij
coutinho 159 Kopieerblad 13 bij In de startblokken -
414
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies

ALLES IS LIEFDE (2007)


Nederlands
Komedie/romance
110 minuten

Regie: Joram Lürsen


Met: Carice van Houten, Lineke Rijxman, Daan Schuurman, Marisa van Eyle,'lhomas Acda, Anneke Blok,
Viggo Waas, Wendy Van Dijk, Paul de Leeuw, René van `t Hof, Chantal janzen ...meer

Alles is Liefde is een romantische komedie over de liefdesproblemen van zes koppels die er achter komen
dat liefde overal is, En dat ze het allemaal willen, Maar liefde is ais Sinterklaas, je moet er in geloven, anders
wordt het niks. Klaasje is gescheiden van Dennis, die haar heeft bedrogen met de schooljuf. Dennis wil haar
terug, maar zijn kansen lijken erg klein als zij een jonge minnaar in huis haalt. Klaasjes beste vriendin
Simone is de belangrijkste figuur van haar gezin. Haar man Ted voelt zich vaak overbodig, Dat hij is
ontslagen, durft hij haar niet te vertellen. Badmeester Victor verheugt zich op het huwelijk met zijn grote
liefde Kees. Maar Kees twijfelt en slaat zijn angsten van zich af tijdens weekendjes `larpen' (Live Action
Role Play). Victors zus Kiki, verkoopster bij de Bijenkorf, droomt van een prins op het witte paard. Ze weet
niet dat een echte prins, Valentijn, van haar droomt. Met de komst van een mysterieuze Sinterklaas bereiken
de liefdesproblemen een hoogtepunt, maar komen ook de happy endings dichterbij.

160

You might also like