You are on page 1of 3

NE 1.

2 M&S – DIGITAAL (120u)

HET PERFECTUM LES 2

Even herhalen:
Altijd 2 verba: Verbum 1 op de 2de plaats
Verbum 2 op de laatste plaats
Verbum 1 heeft de vorm van het subject: ik heb……, hij heeft….,
Verbum 2 is altijd hetzelfde
Verbum 1 is meestal ‘hebben’ maar ook soms ‘zijn’:
ik heb gegeten, ik ben gegaan
(extra info volgt later)

Verbum 2 ( = participium)

Jan heeft deze morgen koffie gedronken.


Mijn vader heeft de hele dag in de tuin gewerkt.
Ik heb gisteren naar de radio geluisterd.
De kinderen hebben naar de tv gekeken.

Het participium heeft 2 vormen: normaal (regelmatig)


of speciaal (onregelmatig).
De normale verba gebruiken een systeem, het systeem van ‘SOFTKETCHUP’.

GE + STAM (= ik-vorm) + T / D

* Als de laatste letter van de stam een consonant is van SOFTKETCHUP

+T
Vb : werken: ge + werk + t k staat in softKetchup

dansen: ge + dans + t s staat in Softketchup


NE 1.2 M&S – DIGITAAL (120u)
Als de laatste letter van de stam geen consonant is van SOFTKETCHUP

+D
Vb: luisteren: ge + luister + d r staat niet in softketchup.

wonen: ge + woon + d n staat niet in softketchup.

De speciale verba gebruiken geen systeem!!

Elk verbum is anders dus STUDEREN!!

Je krijgt later een lijst met de speciale verba van 1.2

En nu oefenen!!
Pas op!
Roken : stam = rook
Spelen : speel
Kloppen: stam = klop
Zetten : zet
Verven : stam = verf maar f is niet origineel +d
Proeven : proef
Reizen : stam = reis maar s is niet origineel +d
Bonzen: bons

Infinitief stam persoon verbum1 verbum 2


Werken werk ik heb gewerkt
dansen ……………………. jij ……………….. ……………………………….
luisteren ……………………. U ……………….. ……………………………….
bellen ……………………. hij ……………….. ……………………………….
maken ……………………. zij ……………….. ……………………………….
poetsen ……………………. wij ……………….. ……………………………….
antwoorden ……………………. jullie ……………….. ……………………………….
wandelen ……………………. zij (mv) ……………….. ……………………………….
studeren ……………………. ik ……………….. ……………………………….
kloppen ……………………. hij ……………….. ……………………………….
regenen ……………………. het ……………….. ……………………………….
NE 1.2 M&S – DIGITAAL (120u)

Vul de 2 verba correct in!


1. wonen Hij ……………………… vroeger in de Boslaan ……………………………….
2. duren De pauze ………………….. een kwartier ……………………………………..
3. tellen De lerares ………………….. de cursisten………………………………………
4. fietsen In de vakantie …………………… wij elke dag ………………………………
5. wachten Ik ……………….. de hele namiddag op jou .....……………………………
6. koken Wat ……………………. jouw oma voor jou …………………………………..?
7.telefoneren Naar wie ……………………. Hij gisteren ……………………………………..?
8. praten De man ……………………. met de verkoper ………….………………………
9. tekenen Boris ………………………. een mooie auto ……………………………………..
10.reizen Wij ……………………… een hele week ……………………………………………

Vul het perfectum van de verba in: +T of +D


1.Dansen Julia en Samuel ……………..de hele avond ................................
2.Fietsen Hoeveel kilometer ……………. jullie ........................................?
3.Koken Wie ……………………… gisteren ........................................?
4.Luisteren Ik ……………. deze morgen naar de radio ................................
5.Maken Moeder …………..……. lekkere soep ........................................
6.Parkeren Waar ………………………… je de auto ........................................?
7.Poetsen …………………………. jij de keuken al ........................................?
8.Roken Hij ……………….een pakje sigaretten ........................................
9.Spelen De meisjes ………………..met de bal ........................................
10.Stofzuigen Ik ……………………….. de woonkamer ........................................
11.zetten Mijn neef ....................... alles in de kast ……………………………….
12.Studeren …………. jij vandaag al Nederlands ........................................?
13.Telefoneren ……………………… hij naar de dokter ........................................?
14.Tennissen Thomas ………………… vandaag niet ........................................
15.Voetballen Met wie ………………….. je ........................................?
16.Wandelen Hij …………………. met de hond ........................................
17.Regenen Het ………………gisteren de hele dag ........................................
18.Verven Zij (mv) ………………………. alle muren …………………………………………
19.halen ……………………….jij de papieren ……………………………………………………?
20.leven Mijn grootvader ……………………. niet lang …………………………….

You might also like