You are on page 1of 4

IMPERFECTUM

Gebruik:

Beschrijving van een situatie, een sfeer Vorige week zijn we naar Brussel geweest.
(eerste zin meestal perfectum!), Het was zeer warm. De terrasjes zaten
vol. We wilden iets
drinken, maar we konden niet.

Beschrijving van een persoon Ze had lang blond haar en blauwe ogen.
Ze leek op Cameron Diaz.

-Toen ik klein was, fietste ik elke dag


naar school.
-Vroeger gingen de mensen niet zo vaak
op reis.
-Om 4 uur dronken mijn ouders altijd
Een gewoonte vroeger
koffie.
-Tot vorige week rookte ik 20 sigaretten
per dag.
-In de vorige cursus hadden we geen
pauze.

Gisteren is er iets raars gebeurd.


Ik kwam thuis en de deur stond open. Er
Een verhaal met een climax/
was overal licht. Ik ging binnen en ik
Handelingen vlak na elkaar
hoorde iets in de keuken. Ik deed de deur
open en wat zag ik…

-Toen ik 10 jaar was, verhuisde ik naar


Oostende.
-Toen wij in Gent woonden, fietste ik
Met toen elke dag naar mijn werk.
(toen=voegwoord)
-Toen (=dan, op dat moment) had ik veel
vrienden. (toen=inversiewoord)

Ze was bang/ blij/ boos/ zenuwachtig…


Hij voelde zich niet goed.
Gevoelens, fysieke toestand, gedachten
We vonden het een goed idee.
Ik wist het.

toen
Voegwoord+bijzin
Toen ik jong was, danste ik graag.
Ik danste graag toen ik jong was.

Inversiewoord+hoofdzin
Eerst maakten ze zich klaar en toen (=dan) vertrokken ze naar het stadhuis.
PERFECTUM
Gebruik:

-Gisteren zijn we naar zee gegaan.


Losse feiten
-Hij heeft zijn trein gemist.
1x in het verleden
-Ik heb je al drie keer getelefoneerd.
De actie is compleet gedaan
-Ik heb vorige zomer Spaans geleerd.

Ik ben gisteren naar Brussel geweest. Ik


Losse feiten heb de trein van 9.05u genomen. In
Antwoord op vragen: Brussel heb ik vrienden ontmoet. We
“Wat is er gebeurd?” hebben samen iets gegeten. Het was
“Wat heb je gedaan?” gezellig. (situatie, sfeer: imperfectum!!)
Om 19.00u ben ik weer thuisgekomen.

Heb je al gegeten?
Al >< nog niet/nog geen Neen, ik heb nog niet gegeten.

Ben je al eens van de trap gevallen?


Al eens >< nog nooit Neen, ik ben nog nooit van de trap
gevallen.
Gebruik de juiste vorm van het verbum:

Ik (gaan) gisteren naar Brussel.

Ik ben gisteren naar Brussel geweest.


………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Ik (zitten) op de trein en (lezen) mijn krant.


Ik zat op de trein en las mijn krant.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Toen (komen) de conducteur en hij (vragen) mijn ticket.


Toen kwam de conducteur en hij vroeg mijn ticket
………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Ik (voelen) in mijn jaszak en dan (zien) ik dat ik mijn portefeuille niet bij me (hebben).
Ik voelde in mijn jaszak en dan zag ik dat ik mijn portefeuille niet bij mij had.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Ik (moeten) een boete betalen maar dat (gaan) natuurlijk niet want ik (hebben) geen
geld.
Ik moest een boete betalen maar dat natuurlijk niet ging want ik had geen geld.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

dat ging natuurlijk niet (SVO: S= dat)


("dat" is het subject, geen conjunctie!!! dus, geen SOV)
Gebruik de juiste vorm van het verbum:

Wat (doen) gisteren?


Wat heb je gisteren gedaan?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Ik (opstaan) vroeg en ik (zich wassen). Daarna (klaarmaken) ik een gezond ontbijt.


Ik heb vroeg opgestaan en ik heb me gewassen. Daarna heb ik een gezond ontbijt klaargemaakt.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Ik BEN vroeg opgestaan (change of situation: from sleeping to being up)
Dan (brengen) ik de kinderen naar school.
Dan bracht ik de kinderen naar schoool. Dan HEB ik de kinderen naar school gebracht.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….

In de voormiddag (boodschappen doen) ik en (zijn) ik naar de kapper. todas estas con perfectum
In de voormiddag deed ik boodschappen en was ik naar de kapper.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….. In de voormiddag heb ik boodschappen
gedaan en ben ik naar de kapper
’s Namiddags (gaan shoppen) ik samen met mijn vriendin. Dat (zijn) geweest.
leuk!
's Namiddags ging ik shoppen samen met mijn vriendin. Dat was leuk! 's Namiddags heb ik shoppen samen met
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….. een vriendin gegaan. Dat was leuk!
's Nammidags BEN ik samen met een vriendin gaan
’s Avonds (kijken) ik naar een spannende film op tv.
shoppen.
's Avonds keek ik naar een spannende film op tv. 's
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Avonds heb ik naar een sppannende film op TV gekeken.

Morgen (moeten studeren) ik Nederlands want overmorgen (hebben) ik een test!


Morgen moet ik Nederlands studeren want overmorgen heb ik een test!
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

's Namiddags BEN ik (...) gaan shoppen.

BC it's aux + 2 infinitives (ipv past participle)


BEN BC it's a verb of motion
Verbetering:

Ik ben gisteren naar Brussel geweest.

Ik zat op de trein en las mijn krant.

Toen kwam de conducteur en hij vroeg mijn ticket.

Ik voelde in mijn jaszak en dan zag ik dat ik mijn portefeuille niet bij me had.

Ik moest een boete betalen maar dat ging natuurlijk niet want ik had geen geld.

Wat heb je gisteren gedaan?

Ik ben vroeg opgestaan en ik heb me gewassen. Daarna heb ik een gezond ontbijt
klaargemaakt.

Dan heb ik de kinderen naar school gebracht.

In de voormiddag heb ik boodschappen gedaan en ben ik naar de kapper geweest.

’s Namiddags ben ik samen met mijn vriendin gaan shoppen. Dat was leuk!

’s Avonds heb ik naar een spannende film op tv gekeken.

Morgen moet ik Nederlands studeren want overmorgen heb ik een test!

You might also like