Professional Documents
Culture Documents
2. Differentiaal- en Integraalrekening 6
3. Fourieranalyse 60
4. Complexe Functietheorie 70
5. Lineaire Algebra 86
6. Differentiaalvergelijkingen 95
7. Variatierekening 120
9. Vectoranalyse 129
Algemeen geldt dat Pn (x) juist n nulpunten ofwel wortels heeft behorende tot C , inclusief
eventueel samenvallende nulpunten.
Tevens geldt dat als α = a + bi | a, b ∈ IR een oplossing is van Pn (x) = 0, dan is α∗ = a − bi
een oplossing van Pn∗ (x) ≡ c∗0 xm + · · · + c∗n = 0 →
Als een n-de graads vergelijking met reële coëfficiënten een imaginaire oplossing heeft, dan
is de complex geconjugeerde waarde ook een oplossing van de vergelijking.
Elk polynoom Pn (x) kan op 1 unieke wijze ontbonden worden in een produkt van de vorm:
Pn (x) = c0 (x − x1 )(x − x2 ) . . . (x − xn ) | x ∈ C
ax + b = 0 | a, b, x ∈ C
ax2 + bx + c = 0 | a, b, c, x ∈ C
1
" #
b c b 2 b2 c
2 2
ax + bx + c = a x + x + =a x+ − 2+ ⇔
a a 2a 4a a
√ ! √ !
2 b − b2 − 4ac b + b2 − 4ac
ax + bx + c = a x + x+ =0→
2a 2a
√
b2 − 4ac
−b −
x =
1
2a
√
2
x2 = −b + b − 4ac
2a
∆ = b2 − 4ac
b c
x1 + x2 = − ∧ x1 x2 =
a a
ax3 + bx2 + cx + d = 0 | a, b, c, d, x ∈ C
3
b b b2 b3 b c d
Substitutie van x+ = x3 + x2 + 2 x + 3
in x3 + x2 + x + = 0 geeft:
3a a 3a 27a a a a
3 ! !
b c b2 d b3
x+ + − 2 x+ − =0⇔
3a a 3a a 27a3
3 ! !
b c b2 b d bc 2b3
x+ + − 2 x+ + − 2+ =0
3a a 3a 3a a 3a 27a3
b c d bc 2b3
Stel: z = x + ∧p= ∧q = − 2 + → z 3 + pz + q = 0 | p, q, z ∈ C
3a a a 3a 27a3
Substitutie van z = u + v geeft: u3 + v 3 + (3uv + p)(u + v) + q = 0
(
u3 + v 3 + q = 0
Opdat u + v een wortel is van z 3 + pz + q = 0 moet gelden: →
3uv + p = 0
(
u3 + v 3 = −q
uv = − 13 p
(
u3 + v 3 = −q
Als u en v voldoen aan uv = − 31 p, dan geldt: u3 v 3 = − 27
1 3
p → 1 3 →
u3 v 3 = − 27 p
2
1 3 4 3
u3 en v 3 zijn wortels van de vergelijking t2 + qt − 27 p = 0, met ∆ = q 2 + 27 p →
3 1
√ 3 1
√
u = 2 (−q + ∆) ∧ v = 2 (−q − ∆)
√ √
Stel: α en β is een willekeurige wortel van 21 (−q + ∆) resp. 12 (−q − ∆) →
1
√ 1
√ 1
√ 1
√
(−1 + 3i)α en (−1 − 3i)α zijn de 2 andere wortels van (−q + ∆) resp. (−1 + 3i)β
2 √ 2 √ 2 2
en 21 (−1 − 3i)β zijn de 2 andere wortels van 12 (−q − ∆), waarbij β die wortel is waarvoor
geldt: αβ = − 31 p → z1 = α + β is een wortel van z 3 + pz + q = 0.
1
√ 1
√
2 (−1 + 3i)α. (−1 − 3i)β = αβ →
√ 2 √ √
z2 = 12 (−1 + 3i)α + 21 (−1 − 3i)β = − 12 (α + β) + 21 3(α − β)i
1
√ 1
√
2 (−1 − 3i)α. √2
(−1 + 3i)β = αβ →
√ √
z3 = 2 (−1 − 3i)α + 21 (−1 + 3i)β = − 12 (α + β) − 21 3(α − β)i
1
1 3
De discriminant ∆ volgt uit de vergelijking t2 + qt − 27 p = 0:
!2 !3
d bc 2b3 c b2
∆ = q2 + 4 3
27 p = − 2+ + 4
27 − →
a 3a 27a3 a 3a2
b c d
x1 + x2 + x3 = − ∧ x1 x2 + x1 x3 + x2 x3 = ∧ x1 x2 x3 = −
a a a
De 4-de graads vergelijking is van de vorm:
Als x4 + (b/a)x3 + (c/a)x2 + (d/a)x + (e/a) een volkomen kwadraat zou zijn, dan zou ze te
schrijven zijn als (x2 + (b/2a)x + 12 λ)2 →
3
2
b c d e b
x + x3 + x2 + x +
4 2
− x + x + 12 λ =
a a a a 2a
!
c b2 d b e 1 2
− 2 − λ x2 + − x+ − λ ⇔
a 4a a 2a a 4
2 !
b b2 c bλ d e
2
x + x + 12 λ = λ+ 2 − x2 + − x+ 1 2
4λ −
2a 4a a 2a a a
Het rechterlid is een volkomen kwadraat als geldt:
2 !
bλ d b2 c e
1 2
∆= − −4 λ+ 2 − 4λ − =0→
2a a 4a a a
( )
c bd 4e e(b2 − 4ac) d2
Resolvente van Ferrari: λ − λ2 + 3
− λ− + 2 =0
a a2 a a3 a
Stel: λ1 is een wortel van de Resolvente van Ferrari →
2 !
b b2 − 4ac bλ1 d e
2
x + x + 12 λ1 = λ1 + x2 + − x+ 1 2
4 λ1 −
2a 4a2 2a a a
2
b2 − 4ac bλ1 d b e
λ1 + 2
=0⇒ − = 0 → x2 + x + 12 λ1 = 14 λ21 −
4a 2a a 2a a
q
1 2
Stel: 4 λ1 − (e/a) = ±ω →
b
x2 + x + 12 λ1 ± ω = 0
2a
2 ! 2
b2 − 4ac b b2 − 4ac (bλ1 − 2d)a
λ1 + 6= 0 ⇒ x2 + x + 12 λ1 = λ1 + x+
4a2 2a 4a2 4a2 λ1 + b2 − 4ac
b (bλ1 − 2d)a
q
2
Stel: λ1 + [(b2 − 4ac)/4a2 ] = ±χ → x + x + 12 λ1 = ±χ x + 2 →
2a 4a λ1 + b2 − 4ac
b (bλ1 − 2d)a
2 1
x + ∓χ x+ 2 λ1 ∓χ 2 =0
2a 4a λ1 + b2 − 4ac
Een wederkerige vergelijking van de n-de graad is een algebraı̈sche vergelijking waarvoor
geldt:
1
n
x P = λP (x) | x ∈ C \{0}, λ = ±1
x
Als λ = 1 resp. λ = −1, dan is de vergelijking van de 1-ste soort resp. van de 2-de soort.
Elke wederkerige vergelijking is te herleiden tot het type van de 1-ste soort en van een even
graad.
Stel: c0 x2p + c1 x2p−1 + · · · + cp xp + · · · + c1 x + c0 = 0 | p ∈ IN →
c1 c0
c0 xp + c1 xp−1 + · · · + cp + · · · + p−1 + p = 0 ⇔
x x
1 1 1
c0 xp + p + c1 xp−1 + p−1 + · · · + cp−1 x + + cp = 0
x x x
4
Elke term van de vorm xk + (1/xk ) is te schrijven als een veelterm van de k-de graad in x:
1 k(k − 3) k−4 k(k − 4)(k − 5) k−6
xk + k
= xk − kz k−2 + z − z + ···+
x 2! 3!
(−1)j k(k − j − 1)(k − j − 2) · · · (k − 2j + 1) k−2j
z + ··· →
j!
C0 z p + C1 z p−1 + · · · + Cp−1 z + Cp = 0
Bij elke wortel α van deze vergelijking horen 2 wortels van de gegeven wederkerige
√ vergelijking
2 1 2
die volgen uit x + (1/x) = α, ofwel x − αx + 1 = 0 → x1,2 = 2 (α ± α − 4)
Een binomiaalvergelijking is van de vorm:
b b
axp + bxq = axq xp−q + = 0 → xq = 0 ∨ xp−q + =0→x=0
a a
Stel: p − q = n → xn = −b/a = ρ(cos Θ + i sin Θ) →
√
Θ + 2kπ Θ + 2kπ
xk+1 = ρ cos + i sin k = 0, 1, 2, . . . , n − 1
n
n n
Een stelsel van n lineaire vergelijkingen met n onbekenden is van de vorm:
a11 x1 + a12 x2 + · · · + a1n xn = b1
............................................
a x + a x + ··· + a x = b
n1 1 n2 2 nn n n
· · · a1n
a11
Als de cofactordeterminant ∆n = ... ..
6= 0, dan worden de oplossingen gegeven
.
a
n1 · · · ann
door de Regel van Cramer:
∆0 n
xj =
∆n
Hierin volgt ∆0 n uit ∆n door de j-de kolom te vervangen door b1 , . . . , bn .
5
Differentiaal- en Integraalrekening
De verz. van de natuurlijke getallen IN bestaat uit nul en de pos. gehele getallen:
IN = 0, 1, 2, . . .
De verz. van de gehele getallen ZZ bestaat uit nul en alle pos. - en neg. gehele getallen:
ZZ = . . . , −2, −1, 0, 1, 2, . . .
De verz. van de rationele getallen Q Q bestaat uit nul en alle pos. en neg. gehele - en
gebroken getallen: Q Q= p/q | p, q ∈ ZZ, q 6= 0
De verz. van de reële getallen IR bestaat alle getallen die Q Q vormen en de irrationale
getallen, die bestaan uit de algebraı̈sche getallen, dit zijn de getallen die een wortel zijn
van een algebraı̈sche vergelijking, en de trancendente getallen, dit zijn alle getallen die
niet algebraı̈sch zijn. Er geldt dus:
IN ⊂ ZZ ⊂Q
Q⊂ IR
n
!
n
X n n−k k
(a + b) = a b n ∈ IN +
k=0
k
Een functie f (x) van een verz. V naar W is een voorschrift waarbij aan elk element van
het domein V op eenduidige wijze 1 element van het bereik van W wordt toegevoegd: f (x) :
V →W
Een functie f (x) gedefinieerd in een gereduceerde omgeving van a heeft voor x → a de limiet
L, als er bij elke ε > 0 een δ > 0 bestaat zo, dat |f (x) − L| < ε als 0 < |x − a| < δ.
Insluitstelling: Als in een gereduceerde omgeving van a g(x) ≤ f (x) ≤ h(x) en lim g(x) =
x→a
L en lim h(x) = L, dan geldt tevens dat lim f (x) = L.
x→a x→a
Een functie f (x) gedefinieerd in een omgeving van a is continu in x = a als geldt:
lim f (x) = f (a)
x→a
Stelling van Weierstrasz: Als een functie f (x) op [a, b] continu is met f (a) < 0 en
f (b) > 0, dan is er minstens 1 punt c ∈< a, b > zo, dat
f (c) = 0.
6
Tussenwaardestelling: Als een functie f (x) op [a, b] continu is met f (a) = A, f (b) = B,
dan is er minstens 1 punt c ∈< a, b > zo, dat f (c) = C.
Het differentiaalquotiënt f 0 (a) van een functie f (x) in x = a wordt gedefinieerd door:
dy ∆y f (a + ∆x) − f (a)
f 0 (a) = = lim = lim
dx x=a ∆x→0 ∆x ∆x→0 ∆x
f (x) − f (a)
f 0 (a) = lim
∆x→0 x−a
Voor de afgeleide functie van de som, het verschil, produkt en quotiënt van u(x) en v(x)
geldt:
Dx {u(x) ± v(x)} = Dx u(x) ± Dx v(x)
Dx {u1 (x)u2 (x) . . . un (s)} = {Dx u1 (x)}u2 (x) . . . un (x)+u1 (x){Dx U2 (x)}u3 (x) . . . un (x)+. . . +
Dx u(x) Dx u(x)
n n
u1 (x) = u2 (x) = . . . = un (x) = u(x) ⇒ Dx u (x) = u (x) + ··· + ⇔
u(x) u(x)
nDx u(x)
Dx un (x) = un (x) →
u(x)
7
Substitutie van u(x) = x geeft:
Dx xn = nxn−1 | n ∈ IR
df (x) = f 0 (x)∆x
f (x) = x ⇒ ∆x = dx →
df (x) = f 0 (x)dx
Als bij elk element van het bereik precies 1 element van het domein hoort, dan is f inv (x) de
inverse functie van f (x). Er geldt dan:
f inv {f (x)} = x
f {f inv (y)} = y
Als f (x) continu is en monotoon stijgt resp. daalt, dan is f inv (x) ook continu en stijgt resp.
daalt monotoon.
Als f (x) differentieerbaar is in x = c en een inverse functie ϕ bezit met f 0 (c) 6= 0, dan is ϕ
differentieerbaar in y = f (c) = C. Er geldt dan:
dϕ df dx dy
=1 ⇔ · =1
dy y=C dx x=c dy dx
sin x cos x 1 1
Dx tan x volgt uit , Dx cot x uit , Dx sec x uit en Dx cosec x uit :
cos x sin x cos x sin x
Dx sin x = cos x Dx cos x = − sin x
1 1
Dx tan x = Dx cot x = −
cos2 x sin2 x1
sin x cos x
Dx sec x = Dx cosec x = −
cos2 x sin2 x
8
Dx sin x = cos x = sin(x + 12 π) → Dx2 sin x = − sin x = sin(x + 2. 12 π) →
Dx3 sin x = − cos x = sin(x + 3. 21 π) . . .; analoog voor Dxn cos x →
Een functie heet f (x) stijgend in x0 als er een omgeving Ω van x0 bestaat zo, dat geldt:
f (x) − f (x0 )
x > x0 ⇒ f (x) > f (x0 ) ∧ x < x0 ⇒ f (x) < f (x0 ) | x ∈ Ω, ofwel: als >0→
x − x0
Als f (x) monotoon stijgend en differentieerbaar is, dan is f 0 (x) ≥ 0.
f (x) = sin x | x ∈ [− 12 π, 12 π] ⇒ f inv (x) = arcsin x | x ∈ [−1, 1]
f (x) = cos x | x ∈ [0, π] ⇒ f inv (x) = arccos x | x ∈ [−1, 1]
f (x) = tan x | x ∈< − 12 π, 21 π > ⇒ f inv (x) = arctan x | x ∈ IR
f (x) = cot x | x ∈< 0, π > ⇒ f inv (x) = arccot x | x ∈ IR
arcsin(−x) = − arcsin x
arccos(−x) = π − arccos x
arcsin x + arccos x = 12 π
arctan(−x) = − arctan x
arccot(−x) = π − arccot x
arctan x + arccot x = 12 π
9
1 1 √
Stel: y = arcsin x → y 0 = = ; uit x = sin y volgt cos y = 1 − x2 ; analoge
dx/dy cos y
afleidingen gelden voor de overige cyclometrische functies:
1
Dx arcsin x = √
1 − x2
1
Dx arccos x = − √
1 − x2
1
Dx arctan x =
1 + x2
1
Dx arccot x = −
1 + x2
1
Dx arcsec x = √
x x2 − 1
1
Dx arccosec x = − √
x x2 − 1
Een primitieve functie F (x) van een functie f (x) is een functie waarvoor geldt:
F 0 (x) = f (x)
10
Hoofdstelling van de integraalrekening: De afgeleide functie van een onbepaalde inte-
graal met continue integrand naar de bovengrens is gelijk aan de integrand als functie van
die bovengrens:
Zx
I(x) = f (t)dt ⇒ I 0 (x) = f (x)
a
Als F (x) een primitieve van f (x) is, dan geldt dus: I 0 (x) = F 0 (x) → I(x) − F (x) = C
Stel: x = a → I(a) − F (a) = C ⇔ C = −F (a)
Rb
Stel: x = b → I(b) − F (b) = −F (a) = f (t)dt →
a
Zb
f (t)dt = [F (t)]ba = F (b) − F (a)
a
Zb Zb Zb
{λf (x) ± µg(x)}dx = λ f (x)dx ± µ g(x)dx λ, µ ∈ IR
a a a
Zb Za
f (x)dx = − f (x)dx
a b
Zc Zb Zc
f (x)dx = f (x)dx + f (x)dx
a a b
Zt
dt
= ln x x>0
t
1
ln ab = ln a + ln b
a
ln = ln a − ln b
b
ln an = n ln a | n ∈ IN
11
Zx Zx
1 dt ln x
t>1⇒ <1→ < dt = x − 1 ⇒ ln x < x voor x > 1, ofwel: 0 < <1→
t t x
1 1
√ 2 √
ln x ln( x) 2 ln x 2
0< = √ 2 =√ · √ <√ →
x ( x) x x x
ln x
lim =0
x→∞ x
1 1 1 ln t
Stel: x = → lim x ln x = lim ln = lim →
t x↓0 t→∞ t t t→∞ t
lim x ln x = 0
x↓0
1
Stel: x = y 1/a | a ∈ IR+ → lim xa ln x = lim y ln y 1/a = lim y ln y →
x↓0 y↓0 a x↓0
lim xa ln x = 0 | a ∈ IR+
x↓0
!p !p
lnp x
p p
ln x p ln xa/p p ln xa/p
= = · = p ∈ IR, a ∈ IR+
xa xa/p a xa/p a xa/p
!p p p
ln xa/p ln y ln y
a/p
Stel: x = y → lim = lim = lim = 0p = 0 →
x→∞ xa/p y→∞ y y→∞ y
lnp x
p ∈ IR, a ∈ IR+
lim = 0
x→∞ xa
yp
Stel: ln x = y → lim = 0; substitutie van b = ea geeft (met a > 0 → b > 1):
y→∞ eay
yp
lim =0→
y→∞ by
xp
lim x
= 0 p, a ∈ IR, a > 1
x→∞ a
√ lim (ln x/x)
lim x
x = lim eln x/x = ex→∞ = e0 →
x→∞ x→∞
√
x
lim x=1
x→∞
1
Dx ln x =
x
(−1)n−1 (n − 1)!
Dxn ln x =
xn
12
De machtsfunctie x → xa wordt gedefinieerd als:
x → xa | a = p/q, p, q ∈ ZZ, q 6= 0
xa xb = xa+b
(xa )b = xab
(xy)a = xa y a
Dx ex = ex
ax = ex ln a | a > 0, a 6= 1
1 dy
Stel: y = ax → ln y = x ln a → · = ln a ⇔ y 0 = y ln a →
y dx
Dx ax = ax ln a
ax
Z
ax dx = +C
ln a
h0 (x) f 0 (x)
Stel: h(x) = f (x)g(x) → ln h(x) = g(x) ln f (x) → = g 0 (x) ln f (x) + g(x) →
h(x) f (x)
Logaritmische afgeleide:
f 0 (x)
Dx f (x)g(x) = f (x)g(x) g 0 (x) ln f (x) + g(x)
f (x)
13
De algemene logaritmische functie x → a log x wordt gedefinieerd als de inverse functie
van de machtsfunctie x → xa | a > 0:
y = ex ln a → ln y = a ln a →
a ln y
log y =
ln a
Stel: x = ϕ(t) → f (x) = f {ϕ(t)} ∧ dx = ϕ0 (t)dt →
Substitutieregel:
Z Z
f (x)dx = f {ϕ(t)}ϕ0 (t)dt
dx R√
Z
bx)n dx
R
Substitutie van t = a + bx en dt = bdx in (a + resp. resp. a + bxdx
a + bx
geeft:
(a + bx)n+1
Z
(a + bx)n dx = +C
b(n + 1)
dx ln(a + bx)
Z
= +C
a + bx b
Z √ √
2(a + bx) a + bx
a + bxdx = +C
3b
dx dx dx
Z Z Z
Substitutie van t = x/a en dt = dx/a in resp. √ resp. √
a + x2
2
a − x2
2 x x2 − a2
geeft:
dx 1 x
Z
= arctan + C
a2 +x 2 a a
dx x
Z
√ = arcsin + C
a2−x 2 a
dx 1 x
Z
√ = arcsec + C
2
x x −a 2 a a
xdx
Z
Substitutie van t = x2 ± a2 en dt = 2xdx resp. t = a2 − x2 en dt = −2xdx in
x2 ± a2
xdx
Z
resp. geeft:
a2 − x2
xdx
Z
= 1
2 ln(x2 ± a2 ) + C
x2 ± a2
xdx
Z
= − 21 ln(a2 − x2 ) + C
a2− x2
14
xdx
Z
Substitutie van t2 = x2 ± a2 en tdt = xdx resp. t2 = a2 − x2 en tdt = −xdx in √
x2 ± a2
xdx
Z
resp. √ geeft:
a2 − x2
xdx
Z p
√ = x2 ± a2 + C
x2 ± a2
xdx
Z p
√ = − a2 − x2 + C
a2 − x2
t 2 ∓ a2 t2 ± a2 dx
p Z
Substitutie van t − x = x2 ± a2 → x = en dt = dx in √ geeft:
2t 2t2 x2 ± a2
dx
Z p
√ = ln(x + x2 ± a2 ) + C
x2 ± a2
dx dx
Z Z
Substitutie van t = a/x en dx = −(a/t2 )dt in √ resp. √ resp.
x a2 ± x2 x2 x2 ± a2
dx
Z
√ geeft:
x2 a2 − x2
√ !
dx 1 a+ a2 ± x2
Z
√ = − ln +C
x a2 ± x2 a x
√
dx x2 ± a2
Z
√ =∓ +C
x2 x2 ± a2 a2 x
√
dx a2 − x2
Z
√ =− +C
x2 a2 − x2 a2 x
f 0 (x) dt f 0 (x)
Z
Stel: f (x) = t → f 0 (x)dx = dt → dx = → dx = ln t + C →
f (x) t f (x)
f 0 (x)
Z
dx = ln f (x) + C
f (x)
R R
Substitutie van −d cos x = sin xdx en d sin x = cos xdx in tan xdx resp. cot xdx geeft:
Z
tan xdx = − ln cos x + C
Z
cot xdx = ln sin x + C
dx
Z
= ln tan x + C
sin x cos x
15
dx 2d 12 x
Z Z
= →
sin x 2 sin 12 x cos 21 x
dx
Z
= ln tan 21 x + C
sin x
dx dt
Z Z
Substitutie van t − 12 π = x en dt = dx in geeft = ln tan 12 t + C →
cos x sin t
dx
Z
= ln tan( 12 x + 14 π) + C
cos x
dx dx dx cos ϕd(x + ϕ)
Z Z Z Z
= = =
a sin x + b cos x a(sin x + tan ϕ cos x) a sin(x + ϕ)/ cos ϕ a sin(x + ϕ)
a, b ∈ IR, tan ϕ = b/a →
dx cos ϕ
Z
ln tan 12 (x + ϕ) + C a, b ∈ IR, tan ϕ = b/a
=
a sin x + b cos x a
Partiële integratieregel:
Z Z
f 0 (x)g(x)dx = f (x)g(x) − f (x)g 0 (x)dx
xm ex dx = xm dex = xm ex − ex dxm | m ∈ IN + →
R R R
Z Z
m x m x m−1 x
e dx m ∈ IN +
x e dx = x e − m x
Z Z
xm e−x dx = −xm e−x + m xm−1 e−x dx m ∈ IN +
16
1 xemx 1
Z Z
xemx dx = xdemx = emx dx | m ∈ IR →
R
−
m m m
xemx emx
Z
mx
xe dx = − 2 + C m ∈ IR
m m
xm+1 xm+1 1
Z Z
xm ln xdx xm+1 d ln x ⇔
R
= ln xd = ln x −
m+1 m+1 m+1
xm+1
1 m+1 dx
Z
xm ln xdx
R
= ln x − x m ∈ IR\ − 1 →
m+1 m+1 x
xm+1 xm+1
Z
m
x ln xdx = ln x − +C m ∈ IR\ − 1
m+1 (m + 1)2
dx
Z Z Z
Voor m = −1 geldt: x−1 ln xdx = ln x = ln xd ln x →
x
ln x
Z
dx = 1
2 ln2 x + C
x
Z Z
n n
ln xdx = x ln x − n lnn−1 xdx | n ∈ IN +
1 1 a
Z Z Z
ax
e sin bxdx = −e d cos bx = − eax cos bx +
ax
eax cos bxdx
b b b
1 a
Z Z
Analoog: eax cos bxdx = eax sin bx − eax sin bxdx →
b b
a2 − x2 dx x2 dx x
Z p Z Z Z Z p
a2
− x2 dx
= √ dx = a2 √ − √ = a2 arcsin + xd a2 − x2 ⇔
2
a −x 2 2
a −x 2 2
a −x 2 a
R√ 2
√ R√
a2 − x2 dx = a arcsin(x/a) + x a2 − x2 − a2 − x2 dx →
Cirkelintegraal:
Z p p
a2 − x2 dx = 21 x a2 − x2 + 12 a2 arcsin(x/a) + C
R√
Analoog voor a2 + x2 dx:
Z p p p
a2 + x2 dx = 12 x a2 + x2 + 21 a2 ln(x + a2 + x2 ) + C
17
n n−1 n−1
cos xd sinn−1 x ⇔
R R R
sin xdx = − sin xd cos x = − cos x sin x +
sinn xdx = − cos x sinn−1 x + (n − 1) Rcos2 x sinn−2 xdx | n ∈ RZZ ⇔
R
sinn xdx = − cos x sinn−1 x + (n − 1) sinn−2 xdx − (n − 1) sinn xdx; analoog voor
R
n
R
cos xdx | n ∈ ZZ →
n−1
1
Z Z
sinn xdx = − cos x sinn−1 x + sinn−2 xdx n ∈ ZZ
n n
n−1
1
Z Z
cos xdx = sin x cosn−1 x +
n n−2
cos xdx n ∈ ZZ
n n
tann xdx = tann−2 x(1+tan2 x)dx− tann−2 xdx = tann−2 xd tan x− tann−2 xdx | n ∈
R R R R R
ZZ;
analoog voor cot xn−2 xdx | n ∈ ZZ →
R
1
Z Z
n
tann−1 x − n−2
tan xdx = tan xdx n ∈ ZZ
n−1
1
Z Z
n
cotn−1 x − n−2
cot xdx = − cot xdx n ∈ ZZ
n−1
dx 1 + x2 − x2 dx x2 dx
Z Z Z Z
= dx = −
(1 + x2 )n (1 + x2 )n (1 + x2 )n−1 (1 + x2 )n
x2 dx (1 + x2 )−n+1 (1 + x2 )−n+1 1
Z Z Z
= 1
2 xd = 12 x − (1 + x2 )−n+1 dx ⇔
(1 + x2 )n −n + 1 −n + 1 2(−n + 1)
x2 dx x 1 dx
Z Z
2 n
=− 2 n−1
+ →
(1 + x ) (2n − 2)((1 + x ) 2n − 2 (1 + x2 )n−1
dx x 2n − 3 dx
Z Z
2 n
= 2 n−1
+ →
(1 + x ) (2n − 2)((1 + x ) 2n − 2 (1 + x2 )n−1
dx x 2n − 5 dx
Z Z
2 n−1
= 2 n−2
+ →
(1 + x ) (2n − 4)((1 + x ) 2n − 4 (1 + x2 )n−2
dx x 2n − 3 x
Z
= + · + ···+
(1 + x2 )n (2n − 2)(1 + x2 )n−1 (2n − 2)(2n − 4) (1 + x2 )n−2
18
px + q
Z
Als van 2
dx a, b, c, p, q ∈ IR de nulpunten a1 en a2 van de noemer reëel en
ax + bx + c
px + q px + q A1 A2
verschillend zijn, dan geldt: 2
= = + →
ax + bx + c a(x − a1 )(x − a2 ) x − a1 x − a2
px + q dx dx
Z Z Z
dx = A1 + A2
ax2 + bx + c x − a1 x − a2
px + q dx dx
Z Z Z
2
dx = A +B
ax + bx + c x−α (x − α)2
px + q B x + (b/2a)
Z
dx = A ln |ax2 + bx + c| + arctan +C
ax2+ bx + c ak k
Theorema van Rolle: Als een functie f (x) continu is op [a, b], differentieerbaar op
< a, b > en f (a) = f (b), dan is er minstens 1 punt c ∈< a, b > zo,
dat f 0 (c) = 0.
Middelwaardestelling: Als een functie f (x) continu is op [a, b] en differentieerbaar op
< a, b >, dan is er minstens 1 punt c ∈< a, b > zo, dat f 0 (c) =
{f (b) − f (a)}/(b − a)
Als een functie f (x) continu is op [a, b], differentieerbaar op < a, b > en f 0 (x) > 0 resp.
f 0 (x) < 0, dan is f monotoon stijgend resp. dalend op [a, b].
Als de functies f (x) en g(x) continu zijn op [a, b], differentieerbaar op < a, b > en g(x) 6= 0,
f 0 (c) f (b) − f (a)
dan is er een punt c ∈< a, b > zo, dat 0 = .
g (c) g(b) − g(a)
f (x) − f (a) f 0 (ξ)
f (x)
Stel: f (a) = g(a) = 0 → = = 0 x 6= a, ξ ∈< a, x >→
g(x) g(x) − g(a) g (ξ)
19
f 0 (ξ) f 0 (ξ) f 0 (x)
lim = lim = lim →
x→0 g 0 (ξ) ξ→0 g 0 (ξ) x→a g 0 (x)
Stelling van l’Hopital: Als de functies f (x) en g(x) differentieerbaar zijn in een geredu-
ceerde omgeving van x = a, g 0 (x) 6= 0 en f (a) = g(a) = 0, dan
geldt:
f (x) f 0 (x)
lim = lim 0
x→a g(x) x→a g (x)
ln x 1/x
Stel: y = |xx |x=0 = 00 → ln y = |x ln x|x=0 = = = [−x]x=0 = 0 →
1/x x=0 −1/x2 x=0
y=1→
lim xx = 1
x→0
" #
−1 m ∞ −1 ln(1 + m−1 )
Stel: y = [(1 + m ) ]m=∞ = 1 → ln y = [m ln(1 + m )]m=∞ = ⇔
1/m m=∞
1/m2
1+m −1
ln y = =1→y=e→
−1/m2
m=∞
m
1
lim 1+ =e
m→∞ m
" #
√
m 1/m a1/m − 1
Stel: y = [m( a − 1)]m=∞ = [m(a − 1)]m=∞ = ∞.0 → y = ⇔
1/m m=∞
" #
(−1/m2 )a1/m ln a
y= = ln a →
−1/m2 m=∞
√
lim m( m a − 1) = ln a
m→∞
Als f 0 (a) = 0 en f 00 (a) bestaat, dan is f (a) een relatief extreem als f 00 (a) 6= 0, en wel een
min. voor f 00 (a) > 0 en een max. voor f 00 (a) < 0.
Als f 00 (x) in een punt c ∈< a, b > van teken wisselt, dan is f (c) een buigpunt en heeft f (x)
hier een buigraaklijn.
Regel van Leibniz: Als u(x) en v(x) n keer differentieerbare functies zijn, dan geldt voor
de n-de afgeleide van het produkt van u(x) en v(x):
n
!
X n
Dx(n) {u(x)v(x)} = Dx(n−k) u(x)Dx(k) v(x)
k=0
k
Z∞ Zx
f (t)dt = lim f (t)dt
x→∞
a a
20
R∞
Eerste majorantencriterium: Als voor t ≥ a geldt dat 0 ≤ f (t) ≥ g(t) en g(t)dt is
a
R∞
convergent, dan is f (t)dt ook convergent.
a
R∞ R∞
Is f (t)dt divergent, dat is g(t)dt ook divergent.
a a
f (t) R∞
Als vanaf t = a geldt dat f (t) > 0 en g(t) > 0 en is lim > 0, dan zijn f (t)dt en
t→∞ g(t) a
R∞
g(t)dt beide convergent of beide divergent.
a
Z∞ (
1 dt [x1−p − a1−p ]/[1 − p] | p > 1
Stel: g(t) = p → = −→
t tp ∞ |p≤1
a
f (t) R∞
lim = lim f (t)tp > 0 bestaat ⇒ f (t)dt is convergent voor p > 1 en divergent voor
t→∞ g(t) t→∞ a
p ≤ 1.
Tweede majorantencriterium: Als g(t) ≥ 0 en vanaf t = a geldt dat −g(t) ≤ f (t) ≤
R∞ R∞
g(t), dan is f (t)dt convergent als g(t)dt convergent
a a
is.
Als de functie f (t) singulier is in t = b dan wordt de oneigenlijke integraal van de 2-de
soort gedefinieerd als:
Zb Zx
f (t)dt = lim f (t)dt
x↑b
a a
Zϕ
dϕ
De elliptische integraal van de 1-ste soort is van de vorm q 0<k<1
2 sin2 ϕ
0 1 − k
De integrand is te schrijven als een convergente machtreeks die term voor term geı̈ntegreerd
Zϕ Zϕ
dϕ 1 2 1·3 4 4
kan worden: q =ϕ+ 2k sin2 ϕdϕ + k sin ϕdϕ + · · ·
1 − k 2 sin2 ϕ 2·4
0 0
1
2
π
1 · 3 · 5 · · · (2p − 1) 1
Z
Uit sin2p ϕdϕ = · 2 π volgt dan de zgn. complete integraal:
2 · 4 · 6 · · · 2p
0
1
Z2 π ( 2 2 )
dϕ 1·3 1·3·5
= 12 π 1 + ( 12 )2 k 2 + k4 + k 6 + · · · 0 < k < 1
q
1 − k 2 sin2 ϕ 2·4 2·4·6
0
Zϕ q
De elliptische integraal van de 2-de soort is van de vorm 1 − k 2 sin2 ϕdϕ | 0 < k < 1
0
21
De integrand is te schrijven als een convergente machtreeks die term voor term geı̈ntegreerd
Zϕ q Zϕ Zϕ
1 2 2 1 · 3 k4
kan worden: 2
1 − k 2 sin ϕdϕ = ϕ − 2k sin ϕdϕ − · sin4 ϕdϕ − · · ·
2·4 3
0 0 0
1
Voor ϕ = 2π volgt hieruit voor de complete integraal:
1
2
π ( )
1 · 3 2 k4 1 · 3 · 5 2 k6
Z q
1 − k 2 sin2 ϕdϕ = 21 π 1 − ( 12 )2 k 2 −
− − · · · 0 < k < 1
2·4 3 2·4·6 5
0
Een aftelbare verzameling is een verz. die gelijkmachtig is met de verz. IN , d.w.z. een
verz. waarvan de elmenten één-eenduidig corresponderen met IN .
Een rij is een functie die gedefinieerd is op een verz. van gehele getallen.
Eerste limietstelling van Cauchy: Als voor de rij {un } de lim (un+1 −un ) bestaat, dan
n→∞
un
bestaat ook de lim en geldt:
n→∞ n
un
lim = lim (un+1 − un )
n→∞ n n→∞
Tweede limietstelling van Cauchy: Als un > 0 is en voor de rij {un } bestaat de
un+1 √
lim , dan bestaat ook de lim n un en geldt:
n→∞ un n→∞
√ un+1
lim n
un = lim
n→∞ n→∞ un
De rij met complexe termen {un } heeft alleen dan een limiet als zowel de rij der reële delen
{un } als die der imaginaire delen {vn } een limiet heeft.
De n-de partiële som Sn van een rij {un } wordt gedefinieerd als de som van de eerste n
n
X
termen: uk
k=1
De rij van de partiële sommen {Sn } heet de bij {un } behorende reeks.
Een noodzakelijke voorwaarde voor convergentie van een reeks is dat de algemene term un
tot nul nadert: lim un = 0
n→∞
1 − xn
De meetkundige reeks wordt gedefinieerd als: = 1 + x + x2 + · · · + xn−1 →
1−x
1 xn xn
1 + x + x2 + · · · + xn−1 = − ; |x| < 1 ∧ n ∈ IN + ⇒ lim 1−x =0→
1−x 1−x n→∞
1
lim (1 + x + x2 + · · · + xn−1 ) = |x| < 1
n→∞ 1−x
De Harmonische reeks HR is een divergente reeks van de vorm:
∞
X 1
HR =
n=1
n
22
De hyperharmonische reeks HHR is een reeks van de vorm:
∞
X 1
HHR =
n=1
np
De HHR is convergent voor p > 1 en divergent voor p ≤ 1. Als un een reeks met pos. en
P
neg. termen is, dan vormt |un | de reeks der absolute waarden.
P
Als |un | convergent (divergent) is, dan heet un absoluut convergent resp. absoluut
P P
divergent.
Een absoluut convergente reeks is convergent; een absoluut divergente reeks kan convergent
of divergent zijn.
Een alternerende reeks is een reeks met afwisselend pos. en neg. termen.
Kenmerk van Leibniz: Een alternerende reeks waarvan de termen in absolute waarde
monotoon tot nul naderen is convergent.
Een absoluut convergente reeks met complexe termen is convergent.
Als s1 = u0 + u1 + u2 + · · · en s2 = v0 + v1 + v2 + · · · 2 absoluut convergente reeksen zijn,
dan is de produktreeks gelijk aan s1 s2 = w0 + w1 + w + 2 + · · · met
w0 = u0 v0
w1 = u0 v1 + u1 v0
w2 = u0 v2 + u1 v1 + u2 v0
......................................
wn = u0 vn + u1 vn−1 + u2 vn−2 + · · · + un−1 v1 + un v0
∞
cn (x−x0 )n ; deze kan d.m.v. een transformatie
P
Een machtreeks is een reeks van de vorm
n=0
∞
cn xn .
P
van O(0, 0)langs de X-as herleid worden tot de vorm
n=0
∞
cn xn convergeert voor x = x0 , dan is deze absoluut convergent voor elke x waarvoor
P
Als
n=0
geldt dat |x| < |x0 |.
∞
cn xn divergeert voor x = x0 , dan is deze divergent voor elke x waarvoor geldt dat
P
Als
n=0
|x| > |x0 |.
Een machtreeks die convergent is voor x = a is dus convergent op < −a, a]; dit heet het
convergentie-interval dat als uiterste kan bestaan uit het punt O of uit < −∞, ∞ >. Voor
tussenliggende intervallen heeft de verz. {a} een kleinste bovengrens, de zgn. convergentie-
straal ρ. De machtreeks is dus convergent op < −ρ, ρ > en divergent buiten [−ρ, ρ].
Delen door een oneindige reeks kan alleen als de reeks een machtreeks is, daar de deling dan
geschreven kan worden als een binomiaalreeks.
!
x2 x4 x2 x4
cos x = 1 − + − ··· = 1 + − + − ···
2! 4! 2! 4!
Daar het rechterlid voor elke eindige waarde van x convergeert en voor x ∈< − 12 π; 12 π >
x2 x4
geldt dat cos x ∈< 0; 1 >, is − + − · · · < 1 voor x ∈< − 12 π; 12 π >→
2! 4!
23
!
x2 x4
1
= {1 + A(x)−1 } = 1 − A(x) + {A(x)}2 − {A(x)}3 + · · · A =
− + − ··· ⇔
cos x 2! 4!
! !2 !3
1 x2 x4 x2 x4 x2 x4
=1+ − + ··· + − + − ··· − − + − ··· + ··· ⇔
cos x 2! 4! 2! 4! 2! 4!
1 x2 x4 x6 x4 2x6 x6
=1+ − + − ··· + − + ··· + − ··· + ··· →
cos x 2! 4! 6! 2!2! 2!4! 2!2!2!
1 x2 5x4 61x6
=1+ + + + ···
cos x 2 24 720
( !)
x3 x5 x2 x4
sin x = x − + − ··· = x 1 + − + − ···
3! 5! 3! 5!
Daar het rechterlid voor elke eindige waarde van x convergeert en voor x ∈< 0; π > geldt
x2 x4
dat sin x ∈< 0; 1 >, is − + − · · · < 1 voor x ∈< 0; π >→
3! 5!
! !2 !3
1 1 x2 x4 x2 x4 x2 x4
= 1+ − + ··· + − + − ··· − − + − ··· + ··· ⇔
sin x x 3! 5! 3! 5! 3! 5!
( )
1 1 x2 x4 x6 x4 2x6 x6
= 1+ − + − ··· + − + ··· + − ··· + ··· →
sin x x 3! 5! 7! 3!3! 3!5! 3!3!3!
1 1 x 7x3 31x5
= + + + + ···
sin x x 6 360 15120
∞
Q
Het oneindig produkt ui is convergent als lim u0 u1 u2 . . . un−1 bestaat en niet nul en
i=0 n→∞
eindig is, ofwel als lim un = 1.
n→∞
∞ ∞
(1 ± αi ) is convergent als |αi | convergeert.
Q P
Het oneindig produkt
i=0 i=0
Volgens de Stelling van de Moivre geldt: (cos α + i sin α)p = cos pα + i sin pα
p(p − 1
Tevens geldt: (cos α + i sin α)p = cosp α + ip cosp−1 α sin α − cosp−2 α sin2 α − · · · +
2!
ip sinp α
Vergelijking van de beide reële - en imaginaire delen geeft:
p(p − 1
p
cos pα = cos α −
cosp−1 α sin2 α + · · ·
2!
sin pα = p cosp−1 α sin α − p(p − 1)(p − 2) cosp−3 α sin3 α + · · ·
3!
De 2-de vergelijking is te schrijven als:
p(p − 1)(p − 2)
p−1
sin pα = sin α p cos α− cosp−3 α sin2 α + · · ·
3!
24
Stel: p = 2q + 1 | q ∈ IN → ip ∈ C → De laatste term binnen de accolades is sinp−1 α =
sin2q α. Daar alle machten van cos α even exponenten bezitten, kunnen ze geschreven worden
als machten van 1 − sin2 α, zodat de uitdrukking tussen de accoladess een gehele rationale
functie van sin2 α van de q-de graad is waarvan de wortels, als ze nul gesteld wordt, te
schrijven zijn als: β12 , β22 , . . . , βq2 →
sin pα = sin α{(β12 − sin2 α)(β22 − sin2 α) . . . (βq2 − sin2 α)}
π 2π qπ
pα = nπ | n ∈ IN + ⇒ sin pα = 0 → α = , ,···, →
p p p
β12 − sin2 α = 0 ⇔ β12 = sin2 (π/p)
β22 − sin2 α = 0 ⇔ β22 = sin2 (2π/p)
−→
........................................................
βq2 − sin2 α = 0 ⇔ βq2 = sin2 (qπ/p)
π qπ
sin pα = sin α sin2 − sin2 α . . . sin2 − sin2 α ⇔
p p
( ! !)
sin2 α sin2 α
sin pα = sin α 1− . . . 1 −
sin2 (π/p) sin2 (qπ/p)
3
x x x 1 x x x
Stel: pα = x → α = → sin α = sin = − + · · · → p 1 ⇒ sin ≈ →
p p p 3! p p p
2 2 2
sin α sin (x/p) (x/p)2
sin α sin2 (x/p)
x2 (x/p)2 x2
= ≈ = ∧ = ≈ = ... →
sin2 (π/p) sin2 (π/p) (π/p)2 π 2 sin2 (2π/p) sin2 (2π/p) (2π/p)2 2π 2
( ! ! ! )
x x2 x2 x2
sin x = sin 1− 2 1− 1− ...
p π (2π)2 (3π)2
x
p → ∞ ⇒ sin ≈x→
p
∞
!
Y x2
sin x = x 1− 2 2
k=1
k π
25
! !
sin2 α sin2 α
cos pα = 1− · · · 1 −
sin2 ( 12 π/p) sin2 [(q − 21 )π/p]
Substitutie van x = pα geeft:
! ! !
x2 x2 x2
cos x = 1− 1 2 1− 1 2 1− 1 2 ··· →
( 2 π) (1 2 π) (2 2 π)
∞
" #
Y x2
cos x = 1−
k=1
{(2k − 1) 12 π}2
Zx Zx Zx Zx Zx
dx 2 1·3 4 1·3·5
√ = dx + 1
2 x dx + x dx + x6 dx + · · · →
1 − x2 2·4 2·4·6
0 0 0 0 0
1 x3 1 · 3 x5 1 · 3 · 5 x7
arcsin x = x + · + · + · + · · · |x| < 1
2 3 2·4 5 2·4·6 7
Zx Zx Zx Zx Zx
dx 2 4
= dx − x dx + x dx − x6 dx + · · · →
1 + x2
0 0 0 0 0
x3 x5 x7
arctan x = x − + − + · · · |x| < 1
3 5 7
1
Substitutie van x = 1 in de reeks van arctan x resp. x = 2 in de reeks van arcsin x geeft:
π 1 1 1
= 1 − + − + ···
4 3 5 7
π 1 1 1·3 1 1·3·5 1
=1+ · + · + · + ···
2 2 3 2·4 5 2·4·6 7
π 1 1 1 1·3 1 1·3·5 1
= + · + · + · + ···
6 2 2 3 · 23 2 · 4 5 · 25 2 · 4 · 6 7 · 27
Rh
f (h) = f (0) − [f 0 (t)(h − t)]h0 + f 00 (t)(h − t)dt ⇔
0
Rh
f (h) = f (0) + hf 0 (0) + f 00 (t)(h − t)dt
0
Als f (x) voldoende vaak differentieerbaar is, dan volgt door herhaalde partiële integratie de
26
Formule van MacLaurin:
h2 00 hn (n)
f (h) = f (0) + hf 0 (0) + f (0) + · · · + f (0) + Rn (h)
2! n!
Rh
Hierin is Rn (h) = (n!)−1 (h − t)n f (n+1) (t)dt de restterm.
0
→
h2 00 hn (n)
ϕ(h)=ϕ(0) + hϕ0 (0) + 2! ϕ (0) + ··· + n! ϕ (0) + Rn (h)
h2 00 hn (n)
f (a + h) = f (a) + hf 0 (a) + f (a) + · · · + f (a) + Rn (h)
2! n!
h2 00 hn (n)
f (x) = f (0) + hf 0 (0) + f (0) + · · · + f (0) + Rn (h)
2! n!
∞
cn xn | |x| < ρ geldt:
P
Voor de afgeleide van een machtreeks f (x) =
n=0
27
∞
f 0 (x) = ncn xn−1 | |x| < ρ
P
n=0
Daar f 0 (x) weer een machtreeks is, is deze weer differentieerbaar →
Een machtreeks is op < −ρ, ρ > onbeperkt vaak differentieerbaar. De integraal van f (x) is
∞
X cn xn+1
gelijk aan: F (x) = |x| < ρ
n=0
n+1
Een machtreeks kan dus term voor term gedifferentieerd en geı̈ntegreerd worden.
Uit Dx [ex ]x=0 = Dx2 [ex ]x=0 = . . . = Dxn [ex ]x=0 = 1 volgt:
x2 x3
ex = 1 + x + + + ···
2! 3!
Substitutie van x door x ln a geeft:
x2 2 x3 3
ax = 1 + x ln a + ln a + ln a + · · ·
2! 3!
Uit Dxn [sin x]x=0 = [sin(x + 21 nπ)]x=0 en Dxn [cos x]x=0 = [cos(x + 12 nπ)]x=0 volgt:
x3 x5 x7
sin x = x − + − + ···
3! 5! 7!
x2 x4 x6
cos x = 1 − + − + ···
2! 4! 6!
Daar ln x en zijn afgeleiden voor x = 0 oneindig groot worden, is ln x niet in een Taylorreeks
te ontwikkelen. Voor |x| < 1 is dit wel mogelijk voor ln(1 + x).
Uit Dxn [ln(1 + x)]x=0 = [(−1)n−1 (n − 1)!(1 + x)−n ]x=0 = (−1)n−1 (n − 1)! volgt:
28
Dxn [(1 + x)m ]x=0 = [m(m − 1)(m − 2) . . . (m − n + 1)(1 + x)m−n ]x=0 ⇔
Dxn [(1 + x)m ]x=0 = m(m − 1)(m − 2) . . . (m − n + 1) →
Binomiaalreeks:
m(m − 1) 2 m(m − 1)(m − 2) 3
m
(1 + x) = 1 + mx + x + x + · · · |x| < 1
1·2 1·2·3
Voor x = 1 en m = −1 volgt hieruit de Reeks van Euler:
1
2 = 1 − 1 + 1 − 1 + ···
De sinus hyperbolicus sinh x resp. cosinus hyperbolicus cosh x wordt gedefinieerd als:
sinh x ex − e−x
tanh x = = x
cosh x e + e−x
Hieruit volgt voor de som resp. het verschil van tanh(a ± b):
tanh a + tanh b
tanh(a + b) =
1 + tanh a tanh b
tanh a − tanh b
tanh(a − b) =
1 − tanh a tanh b
29
Uit b = a volgen de verdubbelingsformules:
sin ia = i sinh a
cos ia = cosh a
Dx sinh x = cosh x
Dx cosh x = sinh x
1
Dx tanh x =
cosh2 x
Hieruit volgt voor de onbepaalde integraal:
Z
sinh xdx = cosh x + C
Z
cosh x = sinh x + C
dx
Z
= tanh x + C
cosh2 x
R R
Substitutie van d cosh x = sinh xdx en d sinh x = cosh xdx in tanh xdx resp. cotanh xdx
geeft:
Z
tanh xdx = ln cosh x + C
Z
cotanh xdx = ln sinh x + C
dx 2d 12 x
Z Z
= →
sinh x 2 sinh 12 x cosh 21 x
dx
Z
= ln tanh 21 x + C
sinh x
30
dx dx dx dx dex
Z Z Z Z
=2 =2 =2 →
cosh x ex + e−x e2x + 1 e2x + 1
dx
Z
= 2 arctan ex + C
cosh x
x3 x5
sinh x = x + + + ···
3! 5!
x2 x4
cosh x = 1 + + + ···
2! 4!
De inverse van cosh x wordt op [0, →> gedefinieerd als de area cosinus hyperbolicus x:
p
arcosh x = ln(x + x2 − 1)
31
Uit de definitie van de inverse hyperbolische functies volgt voor hun afgeleide:
1
Dx arsinh x = √
x2
+1
1
Dx arcosh x = √
x2 − 1
1
Dx artanh x =
1 − x2
Een functie f (x, y) van 2 variabelen is een voorschrift waarbij aan elk element van (een
deelverz. van) IR × IR op éénduidige wijze een reëel getal wordt toegevoegd:
f : (x, y) → z = f (x, y)
Een functie f (x, y) gedefinieerd in een gereduceerde omgeving van (x0 , y0 ) heeft voor
(x, y) → (x0 , y0 ) de limiet L als bij elke ε > 0 een δ bestaat zo, dat |f (x, y) − L| < ε als
0 < (x − x0 )2 + (y − y0 )2 < δ 2 , waarbij L onafhankelijk moet zijn van de wijze waarop (x, y)
naar (x0 , y0 ) nadert.
Een functie f (x, y) gedefinieerd in een omgeving van (x0 , y0 ) is continu in (x0 , y0 ) als geldt:
lim f (x, y) = f (x0 , y0 )
(x,y)→(x0 ,y0 )
De partiële afgeleide fx (x, y) resp. fy (x, y) van een functie f (x, y) wordt gedefinieerd als:
∂f f (x + ∆x, y) − f (x, y)
fx (x, y) = = lim
∂x ∆x→0 ∆x
∂f f (x, y + ∆y) − f (x, y)
fy (x, y) = = lim
∂y ∆y→0 ∆y
∂2f ∂2f
=
∂y∂x ∂x∂y
∂f ∂f
df = h +k
∂x ∂y
32
√
Hierin is h = ρ cos α, k = ρ sin α en ρ = h2 + k 2 .
Als f (x, y) totaal differentieerbaar is, dan bestaan er functies ϕ en ψ continu in (x0 , y0 ) zo,
dat geldt:
f (x0 + ρ cos α, y0 + ρ sin α) − f (x0 , y0 ) =ρ cos αϕ(x0 + ρ cos α, y0 + ρ sin α)+
ρ sin αψ(x0 + ρ cos α, y0 + ρ sin α) →
f (x0 + ρ cos α, y0 + ρ sin α) − f (x0 , y0 ) ϕ(x0 + ρ cos α, y0 + ρ sin α)
lim =ρ cos α lim +
ρ→0 ρ ρ→0 ρ
ψ(x0 + ρ cos α, y0 + ρ sin α)
ρ sin α lim →
ρ→0 ρ
∂f ∂f ∂f
= cos α + sin α
∂α ∂x ∂y
m
X ∂f
xi = nλn−1 f (x1 , . . . , xm )
i=1
∂xi
33
Als F ∗ (t) = F {f (t), g(t)} een samengestelde functie is van x = f (t) en y = g(t), dan geldt
voor de afgeleide functie van F ∗ (t):
dF ∗ ∂F df ∂F dg
= · + ·
dt ∂x dt ∂y dt
dz ∂z dx ∂z dy
= · + ·
dt ∂x dt ∂y dt
Als f ∗ (u, v) = f {ϕ(u, v), ψ(u, v)} een samengestelde functie is van x = ϕ(u, v) en y = ψ(u, v),
dan geldt voor de afgeleide functie van f ∗ (u, v):
∂f ∗ ∂f ∂ϕ ∂f ∂ψ
= · + ·
∂u ∂x ∂u ∂y ∂u
∂f ∗ ∂f ∂ϕ ∂f ∂ψ
· ·
= +
∂v ∂x ∂v ∂y ∂v
∂(ϕ, ψ) ∂ϕ ∂ψ ∂ϕ ∂ψ
J= = · − ·
∂(u, v) ∂u ∂v ∂v ∂u
34
Zb Zb
I(α + k) − I(α) f (x, α + k) − f (x, α)
Stel: I(α) = f (x, α)dx → = dx ⇔
k k
a a
Zb Zb
I(α + k) − I(α) ∂f 1 ∂2f
≈ dx + 2 dx →
k ∂α ∂α2
a a
Zb
dI ∂f
= dx
dα ∂α
a
dI ∂I ∂I ∂b ∂I ∂a
Als a en b ook van α afhangen, dan geldt: = + · + ·
dα ∂α ∂b ∂α ∂α ∂α
∂I ∂I
Substitutie van = f (b) en = −f (a) geeft:
∂x x=b ∂x x=a
Zb
dI ∂f db da
= dx + f (b) − f (a)
dα ∂α dα dα
a
Z∞ Z∞
−αx 1 1 dI 1
I(α) = e dx = − [e−αx ]∞
0 = → =− xe−αx dx = − →
α α dα α2
0 0
Z∞
d2 I 2
= x2 e−αx dx = ... →
dα2 α3
0
Z∞
n!
xn e−αx dx = n+1 n ∈ IN +
α
0
1 1 1
Z2 π Z2 π Z2 π
dx 1 d tan x 1 d(b/a) tan x
I(a, b) = = 2 = ⇔
a2 cos2 x + b2 sin2 x a 1 + (b2 /a2 ) tan2 x ab 1 + (b2 /a2 ) tan2 x
0 0 0
1 π
1 b
2
I(a, b) = arctan tan x →
ab a 0
1
Z2 π
dx π
2 =
a2 cos2 x 2
+ b sin x 2ab
0
1 1
Z2 π Z2 π
dI −2a cos2 xdx π dI −2b sin2 xdx π
= 2 = − 2 en = 2 =− →
da 2 2 2
(a cos x + b sin x)2 2a b db 2 2 2
(a cos x + b sin x) 2 2ab2
0 0
1
Z2 π
dx π 1 1
2 2 2 2 2
= 2
+ 2
(a cos x + b sin x) 4ab a b
0
35
Een impliciete functie van 1 veranderlijke is van de vorm: F (x, y) = 0 →
∂F ∂F df
y = f (x) ⇒ F {x, f (x)} = 0 → + · =0→
∂x ∂y dx
df ∂F/∂x
=−
dx ∂F/∂y
∂ ∂F ∂F df ∂ ∂F ∂F df df
+ · + + · =0⇔
∂x ∂x ∂y dx ∂y ∂x ∂y dx dx
2
∂2F ∂ 2 F df ∂F d2 f ∂ 2 F df ∂2F df
+ · + · + · + =0→
∂x2 ∂x∂y dx ∂y dx2 ∂y∂x dx ∂y 2 dx
2
∂2F ∂ 2 F df ∂2F df ∂F d2 f
+ 2 · + + · =0
∂x2 ∂x∂y dx ∂y 2 dx ∂y dx2
∂f ∂F/∂x ∂f ∂F/∂y
=− ∧ =−
∂x ∂F/∂z ∂y ∂F/∂z
( (
F (x, y, z) = 0 F {x, f (x), g(x)} = 0
Stel: y = f (x) ∧ z = g(x) → →
G(x, y, z) = 0 G{x, f (x), g(x)} = 0
∂F ∂F df ∂F dg ∂G ∂G df ∂G dg
+ · + · =0 ∧ + · + · =0
∂x ∂y dx ∂z dx ∂x ∂y dx ∂z dx
∂F ∂G ∂F ∂G df dg
Als J = · − · 6= 0, dan volgt hieruit voor en :
∂y ∂z ∂z ∂y dx dx
Fxx (x0 , y0 )
f 00 (x0 ) = −
Fy (x0 , y0 )
Een functie z = f (x, y) heeft een extreem in (x0 , y0 ) als geldt: fx (x0 , y0 ) = 0 ∧ fy (x0 , y0 ) = 0
Dit zijn noodzakelijke voorwaarden; dergelijke punten heten stationaire punten.
36
Uit f (x0 + h, y0 + k) − f (x0 , y0 ) = 12 {h2 fxx (x0 , y0 ) + 2hkfxy (x0 , y0 ) + k 2 fyy (x0 , y0 )} + εr2 met
√
r = h2 + k 2 ∧ r → 0 ⇒ ε → 0 volgt dan dat het gedrag van f (x0 + h, y0 + k) − f (x0 , y0 )
vnl. bepaald wordt door de kwadratische vorm tussen de accolades. Er geldt nu:
2 (x , y ) > 0, en wel een
f (x0 , y0 ) is een extreem als fxx (x0 , y0 )fyy (x0 , y0 ) − fxy 0 0
max. als fxx (x0 , y0 ) < 0 (ofwel fyy (x0 , y0 ) < 0)
min. als fxx (x0 , y0 ) > 0 (ofwel fyy (x0 , y0 ) > 0)
Stel: f : (x, y) → f (x, y) met nevenvoorwaarde: ϕ(x, y) = 0
ϕ(x, y) = 0 ⇒ y = y ∗ (x) → ϕ{x, y ∗ (x)} = 0 ∧ f {x, y ∗ (x)} = f ∗ (x) →
df ∗ ∂f ∂f df ∗ ∂ϕ ∂ϕ dy ∗ dy ∗ ∂ϕ/∂x
= + · ∧ + · =0→ =− →
dx ∂x ∂y dx ∂x ∂y dx dx ∂ϕ/∂y
df ∗ (∂f /∂x)(∂ϕ/∂y) − (∂f /∂y)(∂ϕ/∂x)
=− →
dx ∂ϕ/∂y
df ∗ ∂f /∂x ∂f /∂y
Noodzakelijke voorwaarde opdat = 0 is: =0
dx ∂ϕ/∂x ∂ϕ/∂y
∂F ∂F
=0 ∧ =0
∂x ∂y
∂2F ∂ 2 F ∂f ∂ 2 F ∂f 2 ∂F ∂ 2 f
+2 · + + · =0
∂x2 ∂x∂z ∂x ∂z 2 ∂x ∂z ∂x2
∂2F
∂ 2 F ∂f ∂ 2 F ∂f ∂ 2 F ∂f ∂f ∂F ∂ 2 f
+ · + · + · · + · =0
∂x∂y ∂x∂z ∂y ∂y∂z ∂x ∂z 2 ∂x ∂y ∂z ∂x∂y
∂2F ∂ 2 F ∂f ∂ 2 F ∂f 2 ∂F ∂ 2 f
2
+2 · + 2
+ · 2 =0
∂y ∂y∂z ∂y ∂z ∂y ∂z ∂y
37
Stationaire punten zijn ook m.b.v. de Lagrange Multiplicatorenmethode te bepalen.
Stel: f : (x, y) → f (x, y) ∧ ϕ(x, y) = 0 | y = y ∗ (x) → f ∗ (x) = f {x, y ∗ (x)}
De functie w∗ (x) = w{x, y ∗ (x)} = f {x, y ∗ (x)} + λϕ{x, y ∗ (x)} met λ ∈ IR een zgn. multipli-
cator, heeft dezelfde extremen als f ∗ (x) →
dw∗ ∂f ∂f dy ∗ ∂ϕ ∂ϕ dy ∗ ∂f ∂ϕ ∂f ∂ϕ dy ∗
= + · +λ + · =0⇔ +λ + +λ =0
dx ∂x ∂y dx ∂x ∂y dx ∂x ∂x ∂y ∂y dx
Als λ zo bepaald wordt dat de term tussen haken nul is, dan zijn de 1-ste 2 termen ook nul.
Samen met de nevenvoorwaarde geeft dat 3 vergelijkingen met 3 onbekenden, waaruit x en
y zijn op te lossen:
∂f ∂ϕ ∂f ∂ϕ
+λ =0 ∧ +λ = 0 ∧ ϕ(x, y) = 0
∂x ∂x ∂y ∂y
Een lijnintegraal is een integraal waarvan de integrand een scalaire functie gedefinieerd op
een kromme in R2 of R3 is.
Een kromme K : ~r(t) = (X(t), Y (t), Z(t)) is georiënteerd als op K een pos. richting
gedefinieerd is.
Stel: f : (x, y, z) → f (x, y, z) is een continue functie van R3 →R, gedefinieerd op K.
Voor de lijnintegraal van f langs K naar x geldt dan:
Z t=β
Z
f (x, y, z)dx = f {X(t), Y (t), Z(t)}Ẋ(t)dt
K
t=α
Z t=β
Z
f (x, y, z)dσ = f {X(t), Y (t), Z(t)}ṡ(t)dt
K
t=α
Als z = f (x, y) een begrensde, niet-negatieve functie is gedefinieerd op een gesloten rechthoek
R = {(x, y) | a ≤ x ≤ b ∧ c ≤ y ≤ d}, dan wordt de inhoud van het deel van de ruimte
bepaald door {(x, y, z) | a ≤ x ≤ b ∧ c ≤ y ≤ d ∧ 0 ≤ z ≤ f (x, y)} gedefinieerd door de
Riemann dubbelintegraal:
ZZ ZZ
f (x, y)dxdy = f (x, y)dR
R R
38
Hierin is R het integratiegebied en dxdy = dR het oppervlakte-element.
Eigenschappen van dubbelintegralen:
ZZ ZZ ZZ
{f (x, y) ± g(x, y)}dxdy = f (x, y)dxdy ± g(x, y)dxdy
ZRZ ZZ R R
λf (x, y)dxdy = λ f (x, y)dxdy | λ ∈ IR
ZRZ Z ZR Z Z
f (x, y)dxdy = f (x, y)dxdy + f (x, y)dxdy | R = R1 + R2
R R1 R2 ZZ
m en M min. resp. max van f op R ⇒ m · Opp R ≤ f (x, y)dxdy ≤ M · Opp R
R
1
ZZ
Uit de laatste eigenschap volgt dat f (x, y)dxdy = µ | m ≤ µ ≤ M →
Opp R
R
ZZ
f (x, y)dxdy = µ · Opp R
R
Een dubbelintegraal is te herleiden tot een zgn. herhaalde integraal, waarbij de volgorde
van de integraties verwisseld mag worden:
ZZ Zd Zb Zb Zd
f (x, y)dxdy = dy f (x, y)dx = dx f (x, y)dy
R c a a c
Een gladde boog is een puntverz. met vectorvergelijking ~r(t) = (X(t), Y (t)) | t ∈ [a, b].
Een Jordankromme is een gesloten, bij gedeelten gladde kromme die zichzelf niet snijdt.
Een kromme heet rectificeerbaar als hij een zekere lengte bezit.
Voor een dubbelintegraal die gedefinieerd is op een gebied
G = {(x, y)|a ≤ x ≤ b ∧ ϕ1 (x) ≤ y ≤ ϕ2 (x)} geldt:
ZZ Zb ϕZ2 (x)
39
Voor een dubbelintegraal die gedefinieerd is op een gebied
G = {(x, y)|c ≤ y ≤ d ∧ ψ1 (y) ≤ x ≤ ψ2 (y)} geldt:
ZZ Zd ψZ2 (y)
Voor een dubbelintegraal die gedefinieerd is op een gebied waarbij G omsloten wordt door
een Jordankromme, geldt:
Een convex gebied is een gebied waarvan elk tweetal punten door een lijnstuk kan worden
verbonden dat geheel binnen dat gebied ligt.
Een enkelvoudig samenhangend gebied R is een gebied met de eigenschap dat voor elke
Jordankromme J die geheel in R ligt, ook het binnengebied van J geheel in R ligt.
∂Q ∂P
ZZ I
Volgens de Stelling van Green geldt: − dxdy = P (x, y)dx + Q(x, y)dy →
∂x ∂y J
R
∂Q ∂P
I
= ⇒ ∀J ∈ R : P (x, y)dx + Q(x, y)dy = 0
∂x ∂y J
RB
Uit ∂Q/∂x = ∂P/∂y volgt tevens dat P (x, y)dx + Q(x, y)dy dan onafhankelijk is van de
A
weg van A naar B.
De uitdrukking P (x, y)dx + Q(x, y)dy heet een differentiaalvorm.
Een exacte differentiaal is een differentiaalvorm die de totale differentiaal is van een functie
F → P (x, y)dx + Q(x, y)dy is exact als er een functie F bestaat zo, dat P (x, y) = Fx (x, y)
en Q(x, y) = Fy (x, y), ofwel als ∂P/∂y = ∂Q/∂x. De functie F is dan te schrijven als:
(x,y)
Z
F (x, y) = P (ξ, η)dξ + Q(ξ, η)dη
(x0 ,y0 )
Daar (x0 , y0 ) een willekeurig pu t in R is, is F (x, y) bepaald op een constante na. De inte-
gratieweg van (x0 , y0 ) naar (x, y) is een willekeurige (bij gedeelten gladde) kromme.
Als de punten (x0 , y0 ), (x, y0 ), (x0 , y) en (x, y) in een convex gebied liggen, dan is de lijninte-
graal te herleiden tot een gewone integraal:
Zx Zy Zy Zx
F (x, y) = P (t, y0 )dt + Q(x, s)ds = Q(x0 , s)ds + P (t, y)dt
x0 y0 y0 x0
40
(
u = U (x, y)
Stel: beeldt elk punt (x, y) van een gebied G in het X, Y -vlak één-eenduidig
v = V (x, y)
af op een punt (u, v) van een gebied H in het U, V -vlak.
(
x = X(u, v)
Voor de inverse transformatie geldt dan:
y = Y (u, v)
De coördinaten (u0 , v0 ) van een punt in het U, V -vlak heten kromlijnige coördinaten.
( ( (
x = X(u, v) u = U (x, y) u = U {X(u, v), Y (u, v)}
Substitutie van in geeft: →
y = Y (u, v) v = V (x, y) v = V {X(u, v), Y (u, v)}
∂U ∂X ∂U ∂Y
∂U ∂X ∂U ∂Y
1=
· + · 0=
· + ·
∂x ∂u ∂y ∂u ∂x ∂v ∂y ∂v
∧ −→
∂V ∂X ∂V ∂Y ∂V ∂X ∂V ∂Y
· · · ·
0=
+ 1=
+
∂x ∂u ∂y ∂u ∂x ∂v ∂y ∂v
∂X 1 ∂V ∂Y 1 ∂V ∂X 1 ∂U ∂Y 1 ∂U ∂(U, V )
= · ∧ =− · ∧ =− · ∧ = · , met D =
∂u D ∂y ∂u D ∂x ∂v D ∂y ∂v D ∂x ∂(x, y)
∂(X, Y )
Substitutie in geeft:
∂(u, v)
∂(X, Y ) 1
=
∂(u, v) ∂(U, V)
∂(x, y)
Stel: Een gebied G, begrensd door de Jordankromme K : (x, y) = (ϕ1 (t), ϕ2 (t)) wordt
d.m.v. de transformatie x = X(u, v) en y = Y (u, v) afgebeeld op een gebied H,
begrensd door de Jordankromme L
Rt1
ϕ1 (t)ϕ02 (t)dt
R
Als K eenmaal linksom doorlopen wordt, dan geldt: O = K xdy =
t0
( Zt1
∂Y dψ1 ∂Y dψ2
x = ϕ1 (t) = X(u, v)
Op K geldt: →O= ϕ1 (t) · + · dt
y = ϕ2 (t) = Y (u, v) ∂u dt ∂v dt
t0
Als een punt K linksom doorloopt, dan doorloopt het beeldpunt L linksom als
D = ∂(X, Y )/∂(u, v) > 0 en rechtsom als D < 0 →
|O| ∂Y ∂Y
Z
O= X(u, v) du + X(u, v) dv
D L ∂u ∂v
∂Y ∂Y
Toepassing van de Stel. van Green met P (u, v) = X(u, v) en Q(u, v) = X(u, v) geeft:
∂u ∂v
∂Q ∂P |D|
ZZ ZZ
− =D→O= Ddudv = |D|dudv →
∂u ∂v D
H H
∂(X, Y )
ZZ ZZ
f (x, y)dxdy = f {X(u, v), Y (u, v)}
dudv
∂(u, v)
G H
41
(
x = X(ρ, ϕ) = ρ cos ϕ ∂(X, Y )
→ z = f (ρ cos ϕ, ρ sin ϕ) ∧ =ρ→
y = Y (ρ, ϕ) = ρ sin ϕ ∂(ρ, ϕ)
ZZ ZZ
f (x, y)dxdy = f (ρ cos ϕ, ρ sin ϕ)ρdρdϕ
G H
ZZ
2 −y 2
e−x dxdy = π
G
R R −x2 −y2 Rn Rn 2 2
Stel: Vn = {(x, y)||x| ≤ n ∧ |y| ≤ n ∧ n ∈ IN } → e dxdy = { e−x dx}e−y dy ⇔
Vn −n −n
R R −x2 −y2 Rn 2 Rn 2 R∞ −x2
e dxdy = { e−x dx}2 → lim { e−x dx}2 = { e dx}2 = π →
Vn −n n→∞ −n −∞
Zx Z∞
2 −u2 2 2
lim Erf x = √ lim e du = √ e−u du →
x→∞ π x→∞ π
0 0
lim Erf x = 1
x→∞
Z∞ Zx Z∞
2 −u2 2 −u2 2 2
√ e du = √ e du + √ e−u du = 1 →
π π π
0 0 x
Z∞
2 2
Erf x = 1 − √ e−u du
π
x
42
De Gammafunctie Γ(p) wordt gedefinieerd als:
Z∞
e−t tp−1 dt p > 0
Γ(p) =
0
R∞ −t p R∞ R∞ −t p−1
e t dt = − tp d(e−t ) = −[tp e−t ]∞
0 +p e t dt →
0 0 0
Γ(p + 1) = p! | p ∈ IN
R∞ −t p−1
Voor de afgeleide van de Gammafunctie geldt: Γ0 (p) = e t ln tdt . . . →
0
Z∞
Γ(n) (p) = e−t tp−1 lnn tdt
0
R∞ −t −1/2 R∞ 2
Γ( 12 ) = e t dt; substitutie van t1/2 = u geeft: Γ( 21 ) = 2 e−u du →
0 0
√
Γ( 12 ) = π
R∞ m −axn
Substitutie van axn = y in x a dx | m, n, a ∈ IR+ geeft:
0
Z∞ ( 1/n )m ( )
1/n Z∞
y −y y 1 1 1
e d = · · y m/n y (1/n)−1 e−y dy ⇔
a a am/n a1/n n
0 0
Z∞ ( 1/n )m ( )
1/n Z∞
y y 1
e−y d = y (m+1−n)/n e−y dy →
a a na(m+1)/n
0 0
Z∞
1 m+1
m −axn m, n, a ∈ IR+
x e dx = (m+1)/n
Γ
na n
0
43
R1 m n
Substitutie van x = e−y in x ln xdx | n ∈ IN + , m ∈ IR, m > −1 geeft:
0
Z0 Z0 Z∞ n
−my n −y n −(m+1)y u du
e (−y) e dy = (−1) n
y e dy = (−1) n
e−u ⇔
m+1 m+1
−∞ −∞ 0
Z0 Z∞
−my n −y (−1)n
e (−y) e dy = un e−u du →
(m + 1)n+1
−∞ 0
Z1
(−1)n n!
m n
x ln xdx = n ∈ IN + , m ∈ IR, m > −1
(m + 1)n+1
0
Z∞ Z∞ Z∞
−αλ2 ∂I −αλ2 1 2
Stel: I(α, β) = e cos βλdλ → =− λe sin βλdλ = sin βλd(e−αλ ) ⇔
∂β 2α
0 0 0
Z∞
∂I β 2 β ∂ ln I β 2
=− e−αλ cos βλdλ = − I→ =− → I(α, β) = Ce−β /4α
∂β 2α 2α ∂β 2α
0
R∞ −αλ2
Substitutie van x = αλ2 in I(α, 0) = e dλ geeft:
0
Z∞
Γ( 1 )
r r
1 −1/2 −x 1 π 1 π
I(α, 0) = √ x e dx = √2 = 2 →C= 2 →
2 α 2 α α α
0
Z∞ r
−αλ2 1 π −β 2 /4α
e cos βλdλ = 2 e
α
0
Z1
p−1 q−1
B(p, q) = t (1 − t) dt p, q > 0
0
B(p, q) = B(q, p)
1
Z2 π
B(p, q) = 2 cos2p−1 ϕ sin2q−1 ϕdϕ
0
44
√ R∞ −u2 2p−1 R∞ 2 R R −(u2 +v2 ) 2p−1 2q−1
Stel: u = t → Γ(p)Γ(q) = 2 e u du·2 e−v v 2q−1 dv = 4 e u v dudv
0 0 C
Γ(p)Γ(q)
B(p, q) =
Γ(p + q)
Hieruit volgt:
1
Z2 π
Γ(p)Γ(q)
cos2p−1 ϕ sin2q−1 ϕdϕ =
2Γ(p + q)
0
1
π
2 Γ( 12 )Γ[ 21 (m + 1)]
sinm ϕdϕ =
R
Stel: 2p − 1 = 0 ∧ 2q − 1 = m →
0 2Γ[ 12 (m + 2)]
Substitutie van m = 2r geeft:
1
π
2 Γ( 21 )Γ(r + 12 ) Γ( 12 )(r − 12 )(r − 32 ) · · · 12 Γ( 12 )
sinm ϕdϕ =
R
= ⇔
0 2Γ(r + 1) 2r(r − 1)(r − 2) · · · 1
1
π
2 (2r − 1)(2r − 3) · · · 1 π 1 · 3 · 5 · · · (2r − 1) π
sinm ϕdϕ =
R
· = ·
0 2r(2r − 2)(2r − 4) · · · 2 2 2 · 4 · 6 · · · 2r 2
1
2
π
cosm ϕdϕ →
R
Analoog voor
0
1 1
Z2 π Z2 π
1 · 3 · 5 · · · (m − 1) π
m m
sin ϕdϕ = cos ϕdϕ = · m = 2, 4, 6, . . .
2 · 4 · 6···m 2
0 0
1 1
Z2 π Z2 π
2 · 4 · 6 · · · (m − 1) π
sinm ϕdϕ = cosm ϕdϕ = · m = 1, 3, 5, . . .
1 · 3 · 5···m 2
0 0
1
π √ 1
2
2p 1 1 1 Γ(p + 12 ) π Rπ
2
en J = sin2p 2xdx
R
Stel: I = sin xdx = 2 B(p + 2, 2) =
0 2Γ(p + 1) 0
45
1
π
1 Rπ 2p
2
sin2p udu ≡ I
R
Substitutie van 2x = u geeft: J = 2 sin udu =
0 0
1 1
2
π 2
π
(2 sin x cos x)2p dx 22p sin2p x cos2p xdx = 22p−1 B(p + 21 , p + 21 ) ⇔
R R
Tevens geldt: J = =
0 0
√
22p−1 Γ2 (p + 12 ) Γ(p + 12 ) π 2 2p−1 Γ2 (p+ 21 )
J= → = →
Γ(2p + 1) 2pΓ(p) Γ(2p + 1)
Verdubbelingsformule:
√
22p−1 Γ(p)Γ(p + 12 ) = πΓ(2p)
Algemeen geldt:
1 2 m−1
Γ(p)Γ p + Γ p+ ··· p + = m(1/2)−mx (2π)(m−1)/2 Γ(px)
m m m
Z∞ p−1
y dy x
Substitutie van x = en dx = in dx 0 < p < 1 geeft:
1−y (1 − y)2 1+x
0
Z1 Z1
y p−1 dy
p−1
(1 − y) = y p−1 (1 − y)−p dy = B(p, 1 − p) →
(1 − y) (1 − y)2
0 0
Z∞ p−1
x
dx = Γ(p)Γ(1 − p) 0 < p < 1
1+x
0
R∞ p−1 −xu
Substitutie van xu = y in u e du | 0 < p < 1 geeft:
0
Z∞ p−1 Z∞ Z∞
y dy 1 Γ(p) 1 1
e−y = p y p−1 e−y dy = → p = up−1 e−xu du →
x x x xp x Γ(p)
0 0 0
Z∞ Z∞ Z∞ Z∞
sin x 1 1 up−1
p
dx = up−1 e−xu sin xdudx = du
x Γ(p) Γ(p) 1 + u2
0 0 0 0
Z∞
dv sin x 1 π
Substitutie van u2 = v en du = geeft: dx = · →
2v 1/2 x p Γ(p) 2 sin 12 pπ
0
Z∞
sin x π
dx = 0<p<1
x p 2Γ(p) sin 12 pπ
0
Z∞
cos x
Analoog geldt voor dx 0 < p < 1:
xp
0
Z∞
cos x π
dx = 0<p<1
x p 2Γ(p) cos 12 pπ
0
46
R∞ n −x R∞
Γ(n + 1) = x e dx = en ln x−x dx; substitutie van x = n + y geeft:
0 0
R∞ R∞ R∞
Γ(n + 1) = en ln(n+y)−n−y dy = e−n en ln[n{1+(y/n)}]−y dy = nn e−n en ln{1+(y/n)}−y dy ⇔
0 0 −n
R∞ 2 /2n)+(y 3 /3n2 )−···−y R∞ 2 /2n+(y 3 /3n2 )−···−y
Γ(n + 1) = nn e−n ey−(y dy = nn e−n e−y dy
−n −n
√ √ R∞ 2 3 √
Substitutie van y = nv geeft: Γ(n + 1) = nn e−n n √ e−v /2+(v /3 n)−···− dv →
− n
√ R∞ 1 2 √ √
n 1 ⇒ Γ(n + 1) ≈ nn e−n n e− 2 v dv = nn e−n n 2π →
−∞
Z1 Z 1−u 1−u−v
aα bβ cγ
Z β
α γ
−1 −1
I= up vq w r −1 dudvdw ⇔
pqr v=0
u=0 w=0
Z1 Z1
1−u
aα bβ cγ r aα bβ cγ r
Z 1−u β Z β
α γ α γ
−1 −1 −1 −1
I= · u p v q (1−u−v) dudv = r · u p v q (1 − u − v) dv
r du
pqr γ v=0 pqr γ
u=0 u=0 v=0
1−u
Z Z1
β β
−1 γ + γr β
−1 γ
Stel: v = (1 − u)t → v q (1 − u − v) dv = (1 − u)
r q tq (1 − t) r dt ⇔
v=0 t=0
1−u β γ
Z β
−1 γ β
+ γr β γ
β
+ γr q Γ( r + 1) Γ
v q (1 − u − v) dv = (1 − u)
r q B , + 1 = (1 − u) q →
q r Γ βq + γr + 1
v=0
β γ Z1 α bβ cγ r Γ β Γ( γ + 1) α β
aα bβ cγ r Γ q Γ( r + 1) a γ
α β γ q r
−1 −
I= · · u p (1−u) q r du = · · B , + +1
pqr γ Γ β + γ + 1 pqr γ Γ β + γ + 1 p q r
q r u=0 q r
47
β
α
aα bβ cγ r Γ p Γ q Γ( γr + 1)
⇔I= · · →
pqr γ Γ αp + β
+ γ
+1
q r
α β γ
aα bβ cγ Γ p Γ q Γ( r )
Z Z Z
α−1 β−1 γ−1 α, β, γ, a, b, c, p, q, r ∈ IR+
x y z dxdydz = ·
pqr α β γ
Γ p + q + r +1
V
Z∞ −u Z∞ Z∞ −u
" #∞
de−u e−u e−x
e e
Ip = du = − = − −p du = − pIp+1 x, p > 0
up up up x
up+1 xp
x x x
1
Substitutie van p = 2 en x = x2 geeft voor Erf x:
2
e−x 1 1 1·3 1·3·5
Erf x = 1 − √ − 3 + 2 5 − 3 7 + ···
π x 2x 2 x 2 x
Zb
f (x)δ(x − x0 )dx = f (x0 )
a
δ(x) = δ(−x)
dδ(x)
x = −δ(x)
dx
xδ(x) = 0
48
Rb
Substitutie van dθ/dx in f (x)δ(x − x0 )dx geeft:
a
Zb Zb Zb
dθ(x − x0 ) df
f (x)dx = [θ(x − x0 )f (x)]ba − 0
θ(x − x ) dx = f (b) − df (x) = f (x0 ) →
dx dx
a a x0
De Deltafunctie kan dus worden opgevat als de afgeleide van de Heaviside functie.
De Deltafunctie kan ook worden geschreven als:
Z∞
1
δ(x) = eixk dk
2π
−∞
Als {φn (x)} een verz. orthonormale functies is, dan geldt voor een willekeurige functie ψ(x):
P Rb ∗ 0
hφn (x0 )|ψ(x0 )i φn (x) = { φn (x )ψ(x0 )dx0 }φn (x) ⇔
P P
ψ(x) = cn φn (x) =
n n n a
Rb P
ψ(x) = { φn (x)φ∗n (x0 )}ψ(x0 )dx0 →
a n
Insluitrelatie:
φn (x)φ∗n (x0 ) = δ(x − x0 )
P
n
Als een functie f gedefinieerd is op een omgeving van een punt P (a, b) in het platte vlak,
dan heeft f een pool in P als geldt: lim f (x, y) = ∞
(x,y)→(a,b)
Een singulariteit van een functie f is een punt waar f niet gedefinieerd is, of wel gedefinieerd
maar een pool heeft.
Een geı̈soleerde singulariteit P is een singulariteit waarbij er een cirkel bestaat rond P
waarbinnen f geen andere singulariteiten heeft.
Een oneigenlijke dubbelintegraal van de tweede soort wordt gedefinieerd als:
ZZ Z Z
f (x, y)dxdy = lim f (x, y)dxdy
n→∞
G G−Gn
Hierbij zijn de Gn ’s omgevingen van P waarvan de diameter naar nul nadert als n → ∞.
dxdy
ZZ
p > 0 ∧ C = {(x, y) | x2 + y 2 ≤ R2 } heeft een pool in C in (0, 0) →
p
( x2 + y 2 )p
C
Z2π ZR ZR
dxdy dr dr
Z Z
= dϕ = 2π Cn = {(x, y) | x2 + y 2 = n−2 }
rp−1 rp−1
p
( x2 + y 2 )p
C−Cn 0 1/n 1/n
49
dxdy dxdy
ZZ Z Z
De integraal convergeert voor p < 2 → p = lim p →
( x2 + y 2 )p n→∞ ( x2 + y 2 )p
C C−Cn
dxdy 2πR2−p
ZZ
p =
( x2 + y 2 )p 2−p
C
Stel: f (x, y, z) is een continue functie gedefinieerd op een begrensd gebied van de ruimte
V = {(x, y, z) | f (x, y, z) ≤ 0}
De drievoudige integraal van f over V wordt dan gedefinieerd als:
Z Z Z Z Z Z
f (x, y, z)dxdydz = f (x, y, z)dV
V V
RRR
Als f (x, y, z) ≡ 1 in V , dan stelt dV de inhoud van V voor:
V
RRR
IV = dxdydz
V
∂(X, Y, Z)
Z Z Z Z Z Z
f (x, y, z)dxdydz = f ({X(u, v, w), Y (u, v, w), Z(u, v, w)}
dudvdw
∂(u, v, w)
V W
∂(X, Y, Z)
Overgang op cylindercoördinaten geeft: f (x, y, z) = f (ρ cos ϕ, ρ sin ϕ, z) ∧ =ρ→
∂(u, v, w)
Z Z Z Z Z Z
f (x, y, z)dxdydz = f (ρ cos ϕ, ρ sin ϕ, z)ρdρdϕdz
V W
∂(X, Y, Z)
Overgang op bolcoördinaten geeft: f (x, y, z) = f (r sin θ cos ϕ, r sin θ sin ϕ, r cos θ)∧ =
∂(r, θ, ϕ)
r2 sin θ →
Z Z Z Z Z Z
f (x, y, z)dxdydz = f (r sin θ cos ϕ, r sin θ sin ϕ, r cos θ)r2 sin θdrdθdϕ
V W
50
Uit f (x, y, z) ≡ 1 volgt voor de inhoud van V :
Z Z Z
IV = r2 sin θdrdθdϕ
W
RR Rb fR(x) Rb
Tevens geldt: dxdy = dx dy = f (x)dx →
G a 0 a
ZZ Zb
dxdy = f (x)dx
G a
RR Rd ϕ(y)
R Rb
Tevens geldt: dxdy = dy dx = ϕ(y)dy →
G c 0 a
ZZ Zd
dxdy = ϕ(y)dy
G c
Als R = R(ϕ) de poolvergelijking van een kromme K is, dan geldt voor de oppervlakte
RR R2 R(ϕ)
ϕ R
begrensd door K en de voerstralen ϕ = ϕ1 en ϕ = ϕ2 : O = ρdρdϕ = ρdρdϕ →
H ϕ1 0
Zϕ2
O= 1
2 R2 (ϕ)dϕ
ϕ1
Als r = R(ϕ, θ) de vergelijking van een oppervlak in bolcoördinaten is, dan geldt:
RRR 2 R Rπ R(ϕ,θ)
2π
r2 sin θdrdθdϕ →
R
IV = r sin θdrdθdϕ =
V 0 0 0
Z2πZπ
IV = 1
3 R3 (ϕ, θ) sin θdθdϕ
0 0
51
Een omwentelingslichaam ontstaat als een kromme y = f (x) gelegen in het X, Y -vlak om
de X-as of de Y -as wordt gewenteld.
Bij wenteling om de X-as tussen de lijnen x = a en x =pb geldt voor de z-component van
een punt P (x, y, z) van het omwentelingsoppervlak: z = f 2 (x) − y 2 →
Rb fR(x) p
f 2 (x) − y 2 dy
RR
I= f (x, y)dxdy = 4 dx
G a 0
Zb
I=π f 2 (x)dx
a
Zd
I=π ϕ2 (y)dy
c
Zb
I=π {f12 (x) − f22 (x)}dx
a
Als S : z = f (x, y) een gekromd oppervlak is boven een gebied G in het X, Y -vlak, dan geldt
voor de vergelijking van het raakvlak in punt P (ξi , ηi , zi ):
z − zi = fx (ξi , ηi )(x − ξi ) + fy (ξi , ηi )(y − ηi ) → Richtingsgetallen van de normaal n in P op S
ηi ), −1) → Richtingscosinus van de scherpe hoek γi die n met de Z-as
zijn (fx (ξi , ηi ), fy (ξi ,q
maakt is cos γi = 1/ fx2 (ξi , ηi ) + fy2 (ξi , ηi ).
52
s 2 2
∂f ∂f
ZZ
OS = + + 1dxdy
∂x ∂y
G
53
∂(X, Y ∂R
= R(θ, ϕ) sin θ R(θ, ϕ) cos θ + sin θ
∂(θ, ϕ) ∂θ
∂(Y, Z ∂R ∂R
= R(θ, ϕ) sin ϕ + R(θ, ϕ) sin2 θ cos ϕ − sin θ cos θ cos ϕ
∂(θ, ϕ) ∂ϕ ∂θ
∂(Z, X ∂R ∂R
= −R(θ, ϕ) cos ϕ − R(θ, ϕ) sin2 θ sin ϕ + sin θ cos θ sin ϕ →
∂(θ, ϕ) ∂ϕ ∂θ
v(
)
∂R 2 ∂R 2
ZZ u
u
2 2
OS = R(θ, ϕ) t R (θ, ϕ) + sin θ + dθdϕ
∂θ ∂ϕ
H
Voor de z-component van een punt van het oppervlak S van een omwentelingslichaam geldt:
q ∂z f (x)f 0 (x) ∂z y
z= f 2 (x) − y 2 → =p 2 2
∧ = −p 2 →
∂x f (x) − y ∂y f (x) − y 2
Zb fZ(x)s Zb fZ(x)
{f (x)f 0 (x)}2 y2 q dy
OS = 4 dx 2 2
+ 2 + 1dy = 4 f (x) f 02 (x) + 1dx
f (x) − y 2
p
f (x) − y f 2 (x) − y 2
a 0 a 0
Zb q
OS = 2π f (x) f 02 (x) + 1dx
a
Ikegel = 31 πr2 h
Zh
s √ Zh
rx r2 2πr r2 + h2
Okegel = 2π + 1dx = xdx →
h h2 h2
0 0
√
Okegel = πr r2 + h2
54
Zr p Zr
s
x2
Obolsegment = 2π r2 − x2 + 1dx = 2πr dx →
r 2 − x2
r−h r−h
Obolsegment = 2πrh
Integratie van 0 naar r geeft voor de inhoud van een halve bol: I = 32 πr3 →
Ibol = 34 πr3
Integratie van 0 naar r geeft voor de oppervlakte van een halve bol: O = 2πr2 →
Obol = 4πr2
Itorus = 2π 2 br2
Zr Zr
s s
p x2 p x2
Otorus = 2π (b + r 2 − x2 ) + 1dx + 2π (b − r 2 − x2 ) + 1dx ⇔
r 2 − x2 r 2 − x2
−r −r
Zr r
dx x
Otorus = 4πbr √ = 4πbr arcsin →
2
r −x 2 r −r
−r
Otorus = 4π 2 br
x2 y 2
Een verlengde omwentelingsellipsoı̈de ontstaat als de ellips met vergelijking 2 + 2 = 1
a b
om de grote as wentelt. Voor de inhoud van de halve ellipsoı̈de geldt dan:
Za
b2
I=π 2 (a2 − x2 )dx →
a
0
Iomwentelingsellipsoı̈de = 43 πab2
55
Stel: a2 = r ∧ cx = z → dx = dz/c →
Ra √ Rac √ √
a4 − c2 x2 dx = c−1 r2 − z 2 dz = c−1 [ 12 z r2 − z 2 + 12 r2 arcsin(z/r)]ac
0 ⇔
0 0
Ra √ √
a4 − c2 x2 dx = 21 a a4 − a2 c2 + 12 (a4 /c) arcsin(c/a) = 21 a2 b + 12 (a4 /c) arcsin(c/a) →
0
2πa2 b c
Oomwentelingsellipsoı̈de = 2πb2 + arcsin
c a
Een afgeplatte omwentelingsellipsoı̈de ofwel spheroı̈de ontstaat als de ellips om de
kleine as wentelt. Voor de inhoud van de halve spheroı̈de geldt:
Zb
a2
I=π 2 (b2 − y 2 )dy →
b
0
Ispheroı̈de = 34 πa2 b
2πa2 b b + c
O = 2πb2 + ln
c a
Stel: a > b → c = a − b2 ; verwisseling van a en b geeft dan:
2 2
2πab2 a + c
Ospheroı̈de = 2πa2 + ln
c b
x2 y 2 z 2
Voor een drie-assige ellipsoı̈de geldt:
+ + = 1. Als γ de cosinus is van de hoek die de
a2 b2 c2
z
normaal op het oppervlak met de Z-as maakt, dan geldt: γ = q →
c2 (x2 /a) + (y 2 /b4 ) + (z 2 /c4 )
1 c4 [(x2 /a) + (y 2 /b4 ) + (z 2 /c4 )]
1− = 1 − ⇔
γ2 z2
!
x2 y 2 z 2 1 x2 y 2 z 2 x2 y 2 z 2
+ 4 + 4 1− 2 = 4+ 4 + 4 − + 4 + 4 =0⇔
a4 b c γ a b c a4 b c
56
Daar γ < 1, is 1 − (1/γ 2 ) < 0 en stelt de vergelijking dus een kegel voor met top in O die
de ellipsoı̈de in alle punten snijdt waarvoor geldt dat hun normaal op het oppervlak met
de Z-as een hoek insluit waarvan de cosinus gelijk is aan γ. Deze vormen een 4-de graads
doorsnijdingskromme die uit 2 t.o.v. het XOY -vlak symmetrisch gesloten ruimtekrommen
bestaat.
!
z2 c2 γ 2 x2 y 2 x2 y 2 z 2
Substitutie van 2 = + 4 in + 2 + 2 = 1 geeft:
c 1 − γ2 a4 b a2 b c
!
x2 y 2 c2 γ 2 x2 y 2 x2 c2 γ 2 x2 y 2 c2 γ 2 y2
2
+ 2 + + 4 =1⇔ + 2 · 2+ 2 + 2 · 2 =1⇔
a b 1 − γ2 a4 b a 2 2
a (1 − γ ) a b 2
b (1 − γ ) b
( ) ( )
a2 (1 − γ 2 ) + c2 γ 2 x2 b2 (1 − γ 2 ) + c2 γ 2 y2
+ =1⇔
a2 (1 − γ 2 ) a2 b2 (1 − γ 2 ) b2
a2 − (a2 − c2 )γ 2 2 b2 − (b2 − c2 )γ 2 2
x + y =1
a4 (1 − γ 2 ) b4 (1 − γ 2 )
De projectie
p van de 2 ruimtekrommen
p op het XOY -vlak zijn dus ellipsen met halve assen
a2 1 − γ 2 b2 1 − γ 2
p en p 2 →
a2 − (a2 − c2 )γ 2 b − (b2 − c2 )γ 2
πa2 b2 (1 − γ 2 )
Oellips = πab = p 2 =E
{a − (a2 − c2 )γ 2 }{b2 − (b2 − c2 )γ 2 }
Als dE het oppervlakte-element is in het XOY -vlak dat gevormd wordt door de ring tussen 2
ellipsen met infinitesimaal verschillende γ, dan is dE/γ het bijbehorende oppervlakte-element
op de ellipsoı̈de. De oppervlakte van de gehele ellipsoı̈de is dan gelijk aan:
Z1
dE
O = −2
γ
0
De integratiegrenzen komen overeen met een afname van de hoek van 12 π naar nul; hierbij
wordt γ groter en dus E kleiner, zodat het minteken voor een pos. oppervlakte zorgt.
a2 (b2 − c2 )
Stel: k 2 = ∧ c = a cos µ →
b2 (a2 − c2 )
a2 b2 − a2 c2 1 − (c2 /b2 )
p q
2
a sin µ = a2 − c2 ∧ k = 2 2 2 = → c = b 1 − k 2 sin2 µ
b a sin µ sin2 µ
a sin ϕ sin ϕ
Stel: γ = √ = γ ∈ [0; 1] ⇒ ϕ ∈ [0; µ] →
a2 − c2 sin µ
Zµ √ Zµ
dE 2 a2 − c2 dE
O = −2 =−
sin ϕ/ sin µ a sin ϕ
0 0
57
Voor de oppervlakte van een 3-assige ellipsoı̈de geldt nu:
Zµ q Zµ
2πb 2 dϕ
O3-assige ellipsoı̈de = 2πc2 + √ (a − c2 ) 1 − k 2 sin2 ϕdϕ + c2 q
a2 − c2 1− k 2 sin2 ϕ
0 0
Zµ q Zµ
2 dϕ
Stel: Eµ,k = 1 − k 2 sin ϕdϕ ∧ Fµ,k = q →
0 0 1 − k 2 sin2 ϕ
2πb h 2 i
O3-assige ellipsoı̈de = 2πc2 + √ (a − c2 )Eµ,k + c2 Fµ,k
a2 − c2
Als P (r, ϕ) en Q(r + ∆r, ϕ + ∆ϕ) punten van een kromme met
poolvergelijking r = R(ϕ) zijn en µ de hoek is tussen het verlengde
van de voerstraal r en de raaklijn in P , dan geldt:
Opp.4OP Q = 12 OQ · P P 0 = 21 (r + ∆r)r sin ∆ϕ ⇔
sin ∆ϕ sin ∆ϕ
Opp.4OP Q = 21 r2 ∆ϕ + 21 r∆r ∆ϕ →
∆ϕ ∆ϕ
ϕ
R2 ϕ
R2
1 1
r2 dϕ +
P
Osector = lim Opp4OP Q = 2 2 r∆rdϕ
∆ϕ→0 ϕ1 ϕ1
Zϕ2
Osector = 1
2 r2 dϕ
ϕ1
Voor de inhoud van het omwentelingslichaam dat ontstaat als r = R(ϕ) om de X-as wentelt
geldt dat dit gelijk is aan het verschil van de inhoud van de omwentelingskegel met schuine
zijde OQ, en die met schuine zijde OP en de inhoud van de omwentelingsfiguur gevromd
door boog P Q:
ϕ
R2
Isector = 31 πr23 sin2 ϕ2 cos ϕ2 − 31 πr13 sin2 ϕ1 cos ϕ1 − π r2 sin2 ϕd(r cos ϕ) ⇔
ϕ1
ϕ
R2
Isector = 13 π[r3 sin2 ϕ cos ϕ]ϕ
ϕ1 − π
2 r2 sin2 ϕd(r cos ϕ) ⇔
ϕ1
ϕ
R2
Isector = 31 π {d(r3 sin2 ϕ cos ϕ) − 3r2 sin2 ϕd(r cos ϕ)} ⇔
ϕ1
ϕ
R2
Isector = 13 π {3r2 sin2 ϕ cos ϕdr + 2r3 sin ϕ cos2 ϕdϕ − r3 sin3 ϕdϕ + 3r3 sin3 ϕdϕ−
ϕ1
3r2 sin2 ϕ cos ϕdr} →
Zϕ2
Isector = 23 π r3 sin ϕdϕ
ϕ1
58
√ Rb p
Substitutie an y = r sin ϕ en dx = r2 + r02 dϕ in O = 2π y 02 + 1dx geeft voor de
a
oppervlakte:
Zϕ2 p
Osector = 2π r r2 − r02 sin ϕdϕ
ϕ1
59
Fourieranalyse
Een functie f (x) is periodiek met periode T als voor alle x geldt:
f (x) = f (x + T ) | T ∈ IR+
ZL L ZL
kπx L kπx kπx
sin dx = − cos = 0; analoog voor cos dx →
L kπ L −L L
−L −L
ZL ZL
kπx kπx
sin dx = cos dx = 0 k ∈ IN +
L L
−L −L
ZL ZL
mπx nπx (m − n)πx (m + n)πx
1
m 6= n ⇒ sin sin dx = 2 cos − cos dx = 0
L L L L
−L −L
ZL
mπx nπx
Analoog geldt: cos cos dx = 0
L L
−L
ZL ZL
mπx nπx 2nπx
1
m=n⇒ sin sin dx = 2 1 − cos dx = L
L L L
−L −L
ZL
mπx nπx
Analoog geldt: cos cos dx = L →
L L
−L
ZL ZL (
mπx nπx mπx nπx 0 | m 6= n
sin sin dx = cos cos dx = m, n ∈ IN +
L L L L L |m=n
−L −L
ZL ZL
mπx nπx (m − n)πx (m + n)πx
1
m 6= n ⇒ sin cos dx = 2 sin + sin dx = 0
L L L L
−L −L
ZL ZL
mπx nπx 1 2nπx
m=n⇒ sin cos dx = 2 sin dx = 0 →
L L L
−L −L
ZL
mπx nπx
sin cos dx = 0 m, n ∈ IN +
L L
−L
∞
[an cos(nπx/L) + bn sin(nπx/L)] | n ∈ IN + convergeert op (−L, L) uniform naar
P
Stel: A +
n=1
f (x) →
60
ZL ZL ∞ ZL ZL
mπx mπx X mπx nπx mπx nπx
f (x) cos dx = A cos dx+ a cos cos dx + bn cos sin dx ⇔
L L n L L L L
−L −L n=1 −L −L
ZL ZL
mπx 1 mπx
f (x) cos dx = am L → am = f (x) cos dx m ∈ IN +
L L L
−L −L
ZL ZL
mπx 1 mπx
Analoog geldt: f (x) sin dx = bm L → bm = f (x) sin dx m ∈ IN +
L L L
−L −L
ZL ZL ∞ ZL
nπx nπx
X
f (x)dx = Adx + an cos + bn sin dx = 2AL →
n=1−L
L L
−L −L
ZL
1 1 RL
A= f (x)dx; m = 0 ⇒ a0 = L f (x)dx → A = 12 a0 →
2L −L
−L
Als f (x) de periode 2L heeft, d.w.z. buiten f (x) geldt f (x + 2L) = f (x), dan wordt de
Fourierexpansie van f (x) gedefinieerd als:
∞
X nπx nπx
f (x) = 1
2 a0 + an cos + bn sin n ∈ IN +
n=1
L L
ZL ZL
1 nπx 1 nπx
an = f (x) cos dx ∧ bn = f (x) sin dx
L L L L
−L −L
Als c een willekeurig getal reëel is, dan zijn de grenzen in de integraal ook te schrijven als c
resp. c + 2L.
De Fourierexpansie convergeert naar f (x) als f (x) continu is in x en naar 21 {f (x+0)+f (x−0)}
als f (x) discontinu is in x. Hierin is f (x + 0) de rechterlimiet en f (x − 0) de linkerlimiet van
f (x) in x.
Een functie is even als geldt:
f (−x) = f (x)
Een functie is oneven als geldt:
f (−x) = −f (x)
61
ZL Z0 ZL
1 nπx 1 nπx 1 nπx
an = f (x) cos dx = f (x) cos dx + f (x) cos dx f (−x) = f (x)
L L L L L L
−L −L 0
Z0 ZL
1 nπu 1 nπx
Substitutie van x = −u geeft: an = − f (u) cos du + f (x) cos dx ⇔
L L L L
L 0
ZL
2 nπx
an = f (x) cos dx
L L
0
ZL Z0 ZL
1 nπx 1 nπx 1 nπx
bn = f (x) sin dx = f (x) sin dx + f (x) sin dx f (−x) = f (x)
L L L L L L
−L −L 0
Z0 ZL
1 nπu 1 nπx
Substitutie van x = −u geeft: bn = f (u) sin du + f (x) sin dx = 0
L L L L
L 0
Een even functie kan dus geschreven worden als:
∞ ZL
1 2 X nπx nπx
f (x) = 2 a0 + cos f (x) cos dx
L n=1 L L
0
ZL
2 nπx
Analoog geldt voor een oneven functie: an = 0 en bn = f (x) sin dx →
L L
0
∞ ZL
1 2 X nπx nπx
f (x) = 2 a0 + sin f (x) sin dx
L n=1 L L
0
ZL ZL ∞ ZL ZL
X nπx nπx
f 2 (x)dx = 12 a0 f (x)dx + an f (x) cos dx + bn f (x) sin dx ⇔
n=1
L L
−L −L −L −L
ZL ∞
X
f 2 (x)dx = 12 La20 + (La2n + Lb2n ) →
−L n=1
ZL ∞
1 X
f 2 (x)dx = 21 a20 + (a2n + b2n )
L n=1
−L
∞
Als 12 a20 + (a2n + b2n ) convergeert, dan geldt: lim an = lim bn = 0 →
P
n=1 n→∞ n→∞
62
Zπ
1
lim f 2 (x)dx = 0 →
n→∞ π
−π
Zπ Zπ
lim f (x) sin nxdx = lim f (x) cos nxdx = 0
n→∞ n→∞
−π −π
∞
bn inπx/L
+ e−inπx/L ) + − e−inπx/L ) ⇔
X
inπx/L
f (x) = 12 a0 + 1
2 an (e (e
n=1
2i
∞ n o
f (x) = 12 a0 +
P 1
(a − ib )einπx/L + (a + ib )e−inπx/L
2 n n n n
n=1
1
Stel: 2 a0 = c ∧ 21 (an − ibn ) = cn ∧ 12 (an + ibn ) = c−n →
∞
X
f (x) = cn einπx/L
n=−∞
ZL
1
Hierin is cn = f (x)e−inπx/L dx →
2L
−L
∞ ZL
1 X
f (x) = f (x)e−inπx/L dx
2L n=−∞
−L
Z2π
1
a0 = x2 dx = 38 π 2 →
π
0
∞ ∞
4 4π 4
X X
2 4 2 4 2
x = 3π + 2
cos nx − sin nx → f (0) = 3 π + 2
= 12 (0 + 4π 2 ) = 2π 2 →
n=1
n n n=1
n
∞
X 1
= 61 π 2
n=1
n2
63
ZL Zπ
2 nπx 2
an = f (x) cos dx = sin x cos nxdx ⇔
L L π
0 0
Zπ
1 1 1 + cos nπ 1 + cos nπ 2(1 + cos nπ)
an = {sin(x + nx) + sin(x − nx)}dx = − =− n 6= 1
π π n+1 n−1 π(n2 − 1)
0
Zπ Zπ
2 2 4
a1 = sin x cos xdx = 0 ∧ a0 = sin xdx = →
π π π
0 0
∞
2 2 X 1 + cos nπ 2 4 cos 2x cos 4x cos 6x
sin x = − − − + + + · · ·
π π n=2 n2 − 1 π π 22 − 1 42 − 1 62 − 1
∞
8 X n sin 2nx 8 sin 2x 2 sin 4x 3 sin 6x
cos x = = + + + · · ·
π n=1 4n2 − 1 π 4 · 12 − 1 4 · 22 − 1 4 · 32 − 1
∞
4 X cos nπ 4
x=− sin 21 nπx = (sin 12 πx − 21 sin πx + 13 sin 32 πx − · · ·)
π n=1 n π
Als f (x) wordt opgevat als een even functie, dan geldt:
64
ZL Z2
2 nπx 4
x cos 12 nπxdx = 2 2 (cos nπ − 1)
an = f (x) cos dx = n 6= 0
L L n π
0 0
R2
bn = 0 ∧ a0 = xdx = 2 →
0
∞
4 X cos nπ − 1 8
x=1+ 2 2
cos 12 nπx = 1 − 2 (cos 21 πx + 19 cos 32 πx + 1
25 cos 52 πx + · · ·)
π n=1 n π
4
Substitutie van a0 = 2, an = (cos nπ − 1) en L = 2 in de Formule van Parseval geeft:
n2 π 2
Z2 ∞
16 X (cos nπ − 1)2 8 64 1 1 1
1 2
2 x dx = 2 + 4 4
⇔ =2+ 4 4
+ 4 + 4 + ··· →
π n=1 n 3 π 1 3 5
−2
∞
X 1 π4
4
=
n=1
(2n − 1) 96
1 1 1 1 1 1 1 1 1
Stel: S = + + + ··· → S = 4 + 4 + 4 + ··· + 4 + 4 + 4 + ··· ⇔
14 24 34 1 3 5 2 4 6
1 1 1 1 1 1 1 π4 S
S = 4 + 4 + 4 + ··· + 4 4
+ 4
+ 4
+ · · · = + →
1 3 5 2 1 2 3 96 16
∞
X 1 π4
=
n=1
n4 90
1 sin(M + 12 )x
2 + cos x + · · · + cos M x = →
2 sin 21 x
Zπ
sin(M + 12 )x
dx = π
sin 12 x
0
Zb
φm (x)φn (x)dx = δmn
a
65
∞
cn φn (x) convergeert uniform naar f (x) in (a, b) →
P
Stel:
n=1
Rb ∞
P Rb
f (x)φm (x)dx = cn φn (x)φm (x)dx
a n=1 a
Als {φn (x)} onderling orthonormale functies in (a, b) zijn, dan geldt:
Rb Rb
φn (x)φm (x)dx = δmn → f (x)φm (x)dx = cm →
a a
∞ Z b
X
f (x) = f (x)φn (x)dx
n=1 a
De functies ψm (x) en ψn (x) zijn orthonormaal m.b.t. de functie w(x) ≥ 0 als geldt:
Zb
w(x)ψm (x)ψn (x)dx = δmn
a
p
Hierin is w(x) een dichtheidsfunctie ofwel gewichtsfunctie, en is de verzameling { w(x), φn (x)}
orthonormaal in (a, b).
ZL ZL
1 nπu 1 nπu
Stel: an = f (u) cos du ∧ bn = f (u) sin du →
L L L L
−L −L
ZL ∞ ZL ZL
1 1 X nπx nπu nπx nπu
f (x) = f (u)du+ cos f (u) cos du + sin f (u) sin du ⇔
2L L n=1
L L L L
−L −L −L
ZL ∞ ZL
1 1 X nπ
f (x) = f (u)du + f (u) cos (u − x)du
2L L n=1 L
−L −L
∞ Z∞
R∞ 1 X nπ
|f (u)|du convergeert ⇒ lim f (x) = lim f (u) cos (u − x)du
−∞ L→∞ L→∞ L L
n=1 −∞
Z∞
π 1
Stel: ∆α = ∧ F (α) = f (u) cos α(u − x)du →
L π
−∞
∞
X Z∞
f (x) = lim ∆αF (n∆α) = F (α)dα (∆α → 0 ⇒ cos(u − x) → 1) →
∆α→0
n=1 0
Fourier integraaltheorema:
Z∞ Z∞
1
f (x) = dα f (u) cos α(u − x)du
π
0 −∞
66
Analoog aan de Fourierexpansie van een functie f (x) is dit ook te schrijven als:
R∞
f (x) = {A(α) cos αx + B(α) sin αx}dα
0
R∞ R∞
Hierin is A(α) = (π)−1 f (x) cos αxdx en B(α) = (π)−1 f (x) sin αxdx →
−∞ −∞
Z∞ Z∞ Z∞
1
f (x) = f (x) cos αxdx + f (x) sin αxdx dα
π
0 −∞ −∞
Z∞ Z∞
1 −ixα
f (x) = e dα f (u)eiαu du
2π
−∞ −∞
Als f (x) een even resp. oneven functie is, dan geldt:
Z∞ Z∞
2
f (x) = cos xαdα f (u) cos αudu | f (x) even
π
0 0
|
Z∞ Z∞
2
f (x) = sin xαdα f (u) sin αudu | f (x) oneven
π
0 0
Z∞
1
F (α) = √ f (u)eiαu du
2π
−∞
r Z∞
2
f (x) = Fc (α) cos xαdα
π
0
67
Voor oneven functies geldt:
r Z∞
2
Fs (α) = f (u) sin αudu
π
0
r Z∞
2
f (x) = Fs (α) sin xαdα
π
0
Z∞
1
f ∗g = √ f (u)g(x − u)du
2π
−∞
De convolutie is commutatief:
f ∗g =g∗f
Z∞ Z∞ Z∞
1 iαx 1 iαx
F{f ∗ g} = √ (f ∗ g)e dx = e dx f (u)g(x − u)du
2π 2π
−∞ −∞ −∞
1 R∞ R∞
Stel: u + v = x → F{f ∗ g} = 2π f (u)du g(v)eiαu eiαv dv ⇔
−∞ −∞
Z∞ Z∞
1 iαu
F{f ∗ g} = f (u)e du g(v)eiαv dv →
2π
−∞ −∞
Z∞ Z∞
2
|f (x)| dx = |F (α)|2 dα
−∞ −∞
68
(
1 | |x| < a
Stel: f (x) = →
0 | |x| > a
Z∞ Za !
eiαa − e−iαa
r
1 1 1 2 sin aα
F (α) = √ f (u)eiαu du = √ eiαu du = √ = α 6= 0 →
2π 2π 2π iα π α
−∞ −a
Z∞ r 1 | |x| < a
1 2 sin aα −ixα 1
√ e dα = 2| |x| = a
2π π α
0 | |x| > a
−∞
Z∞ π
| |x| < a
sin aα cos xα 1
dα = 2π | |x| = a
α
| |x| > a
−∞
0
Z∞
sin α
Stel: x = 0 ∧ a = 1 → dα = π →
α
−∞
Z∞
sin x
dx = 12 π
x
0
r
2 sin αa
Substitutie van f (x) en F (α) = in de Formule van Parseval geeft:
π α
Za Z∞
2 sin2 aα
dx = dα = 21 πa
π α2
−a −∞
Z∞
dx x2 sin2 x
Stel: αa = x → dα = ∧ α2 = 2 → dx = 12 πa →
a a x2 /a
0
Z∞
sin2 x
dx = 21 π
x2
0
69
Complexe Functietheorie
De som en het produkt van 2 getalkoppels (a, b) en (c, d) met a, b, c, d elementen van IR wordt
gedefinieerd als:
(a, b) + (c, d) = (a + c, b + d)
(a, b) · (c, d) = (ac − bd, ad + bc)
Uit (a, b) − (c, d) = (a, b) + (−c, −d) volgt voor de aftrekking van (a, b) en c, d):
(a, b) − (c, d) = (a − c, b − d)
(
ax − by = c
Stel: (a, b) · (x, y) = (c, d) → (ax − by, ay + bx) = (c, d) → →
ay + bx = d
ac + bd ad − bc
x= 2 2
∧ y= 2
a +b a + b2
Uit (x, y) = (c, d)/(a, b) volgt nu voor de deling van (c, d) en (a, b):
(c, d) ac + bd ad − bc
= ,
(a, b) a2 + b2 a2 + b2
z = ρ(cos ϕ + i sin ϕ)
70
p
ρ = x2 + y 2 = |z| heet de modulus van z, ϕ = arg z het argument van z.
−π < ϕ ≤ π ⇒ ϕ heet de hoofdwaarde van arg z.
Voor de vermenigvuldiging van z1 en z2 geldt nu:
z1 z2 = ρ1 (cos ϕ1 + i sin ϕ1 )ρ2 (cos ϕ2 + i sin ϕ2 ) →
z1 z2 = ρ1 ρ2 {cos(ϕ1 + ϕ2 ) + i sin(ϕ1 + ϕ2 )}
z ∗ = x − iy
|z| = |z ∗ | zz ∗ = |z|2
(z1 + z2 )∗ = z1∗ + z2∗ z + z ∗ = 2x = 2 Re z
(z1 z2 )∗ = z1∗ z2∗ z − z ∗ = 2yi = 2i Im z
n n n n
| zl | = |zl | ∧ arg arg zl | n ∈ IN → |z n | = |z|n ∧ arg z n = n arg z →
Q Q Q P
zl =
l=1 l=1 l=1 l=1
zn = {ρ(cos ϕ + i sin ϕ)}n = ρn (cos nϕ + i sin nϕ)
Voor ρ = 1 volgt hieruit de Stelling van de Moivre:
zn = c ⇔ z n = r(cos α + i sin α)
Stel: z = ρ(cos ϕ + i sin ϕ) is een oplossing → ρn (cos nϕ + i sin nϕ) = r(cos α + i sin α) →
( ( √
ρn cos nϕ = r cos α ρ= nr
⇔ →
ρn sin nϕ = r sin α ϕ = (α + 2kπ)/n | k ∈ ZZ
√
α + 2kπ α + 2kπ
zk = n r cos + i sin k = 0, 1, 2, . . . , n − 1
n n
Voor z = x + iy volgt hieruit voor de exponentiële functie van een complexe variabele:
ez = ex+iy = ex eiy →
ez = ex (cos y + i sin y)
71
Uit eiϕ = cos ϕ + i sin ϕ volgt dan:
z = ρeiϕ
Substitutie van y = π in eiy = cos ϕ + i sin ϕ geeft:
eπi = 1
eiϕ − e−iϕ
sin ϕ = ∧ cos ϕ = 12 (eiϕ + e−iϕ )
2i
eiz − e−iz
sin z = ∧ cos z = 12 (eiz + e−iz )
2i
log w | arg w ∈< −π, π] heet de hoofdwaarde van de logaritme en vormt de logaritmische
functie van een complexe variabele z → log z.
Uit log(−1) = ln | − 1| + i arg(−1) = iπ volgt:
log(−A) = log A + πi | A ∈ IR
log(±i) = ± 21 πi
Een functie f van een complexe veranderlijke z kan geschreven worden als:
f (z + ∆z) − f (z)
f 0 (z) = lim
∆z→0 ∆z
Hierbij dient de limiet te bestaan onafhankelijk van de wijze waarop ∆z naar nul nadert.
Als f 0 (z) voor elke z ∈ R, met R ∈ C bestaat, dan heet f (z) analytisch in R; f (z) moet
dan enkelwaardig en continu zijn.
72
Een noodzakelijke voorwaarde voor het analytisch zijn van f (z) is dat u(x, y) en v(x, y)
voldoen aan de zgn.Cauchy-Riemannvergelijkingen:
∂u ∂v ∂u ∂v
= ∧ =−
∂x ∂y ∂y ∂x
∂u ∂v ∂v ∂u
f 0 (z) = +i = −i
∂x ∂x ∂y ∂y
Als f (z) analytisch is, dan zijn u(x, y) en v(x, y) dus harmonische functies.
De integraal van een enkelwaardige en continue functie f (z) langs een pad C in R van z1
naar z2 wordt gedefinieerd als:
Hieruit volgt voor een gesloten kromme C die een gebied R begrensd:
∂v ∂u ∂u ∂v
I I I ZZ ZZ
f (z)dz = (udx−vdy)+i (vdx+udy) = − − dxdy+i − dxdy
∂x ∂y ∂x ∂y
C C C R R
P
R2
f (z)dz is dan onafhankelijk van de weg tussen P1 en P2 .
P1
I I
f (z)dz = f (z)dz
C1 C2
73
Daar de functie (z − a)−n
I analytisch is in een gebied R en op C en op de cirkel C1 met straal
dz dz
I
ε, geldt: n
= , met a een willekeurig punt in R en met MP van C1 .
(z − a) (z − a)n
C C1
Z2π
dz
I
n=1⇒ =i dθ = 2πi
(z − a)n
C1 0
1 dz
I
n = 0, −1, −2, . . . ⇒ is analytisch binnen C1 → =0→
(z − a)n (z − a)n
C1
(
dz 2πi | n = 1
I
=
(z − a)n 0 | n ∈ ZZ\{1}
C
f (z) f (z)
I I
dz = dz
z−a z−a
C C1
Z2π
f (z)
I
iθ
Stel: z − a = εe → dz = i f (a + εeiθ )dθ
z−a
C1 0
Als f (z) analytisch is, dan is deze tevens continu, waaruit volgt:
2π 2π
f (a + εeiθ )dθ = i
R R
lim i f (a)dθ = 2πif (a) →
ε→0 0 0
Integraalformule van Cauchy:
1 f (z)
I
f (a) = dz
2πi z−a
C
1 f (z)
I
0
Differentiatie van de integrand naar a geeft: f (a) = dz; analoog voor hogere
2πi (z − a)2
C
afgeleiden →
n! f (z)
I
(n)
f (a) = dz
2πi (z − a)n+1
C
Als een functie f (z) dus bekend is op een gesloten kromme C, dan is f (z) ook bekend binnen
C, en als f (z) een eerste afgeleide heeft, dan bestaan tevens alle hogere afgeleiden.
1 f (z)dz 1 f (z)dz h f (z)dz hn f (z)dz
I I I I
f (a + h) = = + 2
+ ··· + +
2πi z − a − h 2πi z−a 2πi (z − a) 2πi (z − a)n+1
C C C C
hn+1 f (z)dz
I
2πi (z − a)n+1 (z − a − h)
C
74
Als C een cirkel is met straal R en MP z = a en a + h een willekeurig punt binnen C, dan
nadert de laatste term voor n → ∞ naar nul; f (a + h) is dan te schrijven als een Taylorreeks:
h2 00
f (a + h) = f (a) + hf 0 (a) + f (a) + · · ·
2!
f 00 (a)
f (z) = f (a) + f 0 (a)(z − a) + (z − a)2 + · · ·
2!
Een singulier punt van een functie f (z) is een punt waarin f (z) niet analytisch is. Een
geı̈soleerde singulariteit z = a van f (z) is een punt waarin f (z) niet analytisch is, terwijl
f (z) overal elders in een gebied rond dit punt wèl analytisch is.
Als f (z) = φ(z)(z − a)−n | n ∈ IN + , φ(a) 6= 0, waarbij φ(z) overal continu is in een gebied
rond z = a, dan heeft f (z) een geı̈soleerde singulariteit in z = a genaamd een pool van de
n-de orde.
Als f (z) analytisch is op en binnen een cirkel C met MP z = a en een pool van de n-de orde
heeft in z = a, dan is (z − a)n f (z) analytisch op en binnen C en is f (z) te schrijven als een
zgn. Laurentreeks:
a−n a−n+1 a−1
f (z) = n
+ n−1
+ ··· + + a0 + a1 (z − a) + a2 (z − a)2 + · · ·
(z − a) (z − a) z−a
Hierin vormen de breuktermen het hoofddeel en de overige termen het analytisch deel
van f (z); de coëfficient a−1 heet het residu van f (z) in z = a.
Elke functie die analytisch is in een gebied begrensd door 2 concentrische cirkels met MP
z = a kan als een Laurentreeks ontwikkeld worden.
a−n a−1
I I I I
f (z)dz = dz + · · · + dz + {a0 + a1 (z − a) + · · ·}dz = 2πia−1
(z − a)n z−a
C C C C
Algemeen geldt de Residuenstelling: als f (z) analytisch is op en binnen een gesloten
kromme C m.u.v. een eindig aantal polen a1 , a2 , a3 , . . . met residuen r1 , r2 , r3 , . . ., dan is de
integraal van f (z) gelijk aan 2πi maal de som van de residuen van f (z) in de polen binnen
C:
I n
X
f (z)dz = 2πi ri
C i=1
1 dn−1
a−1 = lim · n−1 {(z − a)n f (z)}
x→a (n − 1)! dz
75
2π
R
Bij integralen van de vorm F (sin θ, cos θ)dθ is θ op te vatten als het argument van een
0
punt z = eθi | 0 ≤ θ ≤ 2π op de eenheidscirkel C. Substitutie van sin θ = (z − z −1 )/2i,
cos θ = (z + z −1 )/2 en dθ = dz/iz geeft dan:
Z2π !
z − z −1 z + z −1 dz
Z
F (sin θ, cos θ)dθ = F ,
2i 2 iz
0 C
Z2π
dθ
Substitutie van z = eiθ en dθ = dz/iz in
a > 1 geeft:
a + sin θ
0
Z2π Z2π
dθ dθ 2π
= =√ a>1
a + sin θ a + cos θ a2 − 1
0 0
Z2π Z2π
dθ dθ
Analoog geldt voor en :
a + sin θ a + cos θ
0 0
Z2π Z2π
dθ dθ 2π
= =√ −1<a<1
a + sin θ a + cos θ 1 − a2
0 0
√ 1
Stel: w = z → Substitutie van z = eiθ geeft: w = e 2 θi →
Als een punt in het z-vlak linksom langs de cirkel |z| = 1 over 2π is geroteerd, dan is
z = e2πi = 1 en w = eπi = −1, d.w.z. het beeldpunt in het w-vlak komt niet overeen met
het overeenkomstige punt in het z-vlak. Pas na een rotatie over 4π geldt z = 1 en w = 1.
√
Dit betekent dat de functie w = z een dubbelwaardige functie is. Voor 0 ≤ θ < 2π òf
2π ≤ θ < 4π is w wel als een enkelwaardige functie op te vatten. Het punt z = 0 heet een
vertakkingspunt en de X-as een vertakkingslijn.
76
z p−1
I
De integraal dz heeft een vertakkingspunt in z = 0 en een
1+z
C
pool in z = −1 die binnen C ligt. Voor het residu in z = −1 geldt
z p−1
dan: a−1 = lim (z + 1) = (−1)p−1 = (eπi )p−1 →
z→−1 1+z
ZR Z2π Zr Z2π
xp−1 (Reθi )p−1 iReθi (xe2πi )p−1 (reθi )p−1 ireθi
dx + dθ + dx + dθ = 2πi(eπi )p−1
1+x 1 + Reθi 1 + xe2πi 1 + reθi
r 0 R 0
Als r → 0 en R → ∞, dan naderen de 2-de - en de 4-de integraal naar nul →
Z∞ p−1 Z0 2πi(p−1) p−1 Z∞ p−1 Z∞ p−1
x e x x 2πi(p−1) x
dx + dx = dx − e dx = 2πi(eπi )p−1 ⇔
1+x 1+x 1+x 1+x
0 ∞ 0 0
Z∞
xp−1 2πie(p−1)πi 2πi
dx = = pπi →
1+x 1−e 2πi(p−1) e − e−pπi
0
Z∞ p−1
x π
dx = 0<p<1
1+x sin pπ
0
Z∞ p−1
x
Uit dx = Γ(p)Γ(1 − p) volgt:
1+x
0
π
Γ(p)Γ(1 − p) = 0<p<1
sin pπ
Z∞
Voor de Laplacegetransformeerde F (s) van een functie f (t) geldt: F (s) = f (t)e−st dt →
0
γ+iT γ+iT
Z Z∞
1 1
Z
lim F (s)esu ds = lim f (t)esu−st dtds
T →∞ 2πi T →∞ 2πi
γ−iT γ−iT 0
γ+iT Z−T Z∞
1 1
Z
Stel: s = γ+iy|y ∈ IR → lim su
F (s)e ds = lim f (t)eγu+iyu e−γt−iyt dtidy ⇔
T →∞ 2πi T →∞ 2πi
γ−iT T 0
77
γ+iT ZT Z∞
1 eγu
Z
lim su
F (s)e ds = lim e iyu
dy e−iyt {e−yt f (t)}dt ⇔
T →∞ 2πi T →∞ 2πi
γ−iT −T 0
γ+iT (
1 (eγu /2π)2πe−γu f (u) | u > 0
Z
su
lim F (s)e ds = →
T →∞ 2πi 0 |u<0
γ−iT
Hierbij is γ een reëel getal zo, dat s = γ rechts van alle singuliere punten ligt.
1
I
De integraal is te schrijven als een contourintegraal: f (u) = F (s)esu ds
2πi
C
Hierin is C = AB + bgBJKLA.
p
T = R2 − γ 2 → T → ∞ ⇒ R → ∞ →
γ+i∞
1 1
Z I Z
f (u) = lim F (s)esu ds = lim F (s)esu ds − F (s)esu ds
R→∞ 2πi R→∞ 2πi
γ−i∞ C Γ
Hierin is Γ = bgBJKLA.
M
Als er constante getallen M, k > 0 bestaan zo, dat op Γ geldt dat |F (s)| < , dan is
Rk
F (s)esu ds = 0.
R
lim
R→∞ Γ
γ+iT
1 1 1
Z Z Z
su
F (s)e ds = F (s)esu ds + F (s)esu ds
2πi 2πi 2πi
C γ−iT Γ
1
Z
Uit de Residuenstelling volgt: F (s)esu ds = som van de residuen van F (s)esu in alle
2πi
C
polen van F (s) binnen C →
γ+iT
1 1
Z X Z
su su
lim F (s)e ds = {residuen F (s)e in polen F (s)} − lim F (s)esu ds →
R→∞ 2πi R→∞ 2πi
γ−iT Γ
78
1 f (s)
I
f (z) = ds
2πi s−z
C0
Als z1 het inverse punt is van z = reiθ | 0 < r < r0 t.o.v. C0 , dan geldt:
r02 r2 r2 ss∗
|z1 ||z| = r02 → |z1 | = ⇔ |z1 |eiθ = 0 eiθ ⇔ z1 = 0∗ = ∗
r r z z
Z2π
1 s s
Daar z1 buiten C0 ligt, is f (z) te schrijven als: f (z) = − f (s)dϕ
2π s − z s − z1
0
s s s 1 s s z∗ z∗
r02 − r2
− = − = − = + = →
s − z s − z1 s − z 1 − (s∗ /z ∗ ) s − z z ∗ − s∗ s − z s∗ − z ∗ |s − z|2
Z2π
1 (r02 − r2 )f (r0 eiϕ )
f (u) = dϕ
2π |s − z|2
0
Z2π
1 (r02 − r2 )u(r0 , ϕ)
u(r, θ) = dϕ
2π r02 − 2r0 cos(ϕ − θ) + r2
0
Deze formule definieert een lineaire integraaltransformatie van u(r0 , ϕ) naar u(r, θ) met als
kern de Poissonkern P (r0 , r, ϕ − θ), waarvoor geldt:
r02 − r2
P (r0 , r, ϕ − θ) = dϕ
r02 − 2r0 cos(ϕ − θ) + r2
Stel: f (z) is een analytische functie op het halfvlak Im z ≥ 0 zo, dat |z k f (z)| < M | k, M ∈
IR+ als CR een halve cirkel is met straal R en middelpunt O, met R > |z|, dan geldt:
ZR
1 f (z) 1 f (t)
I
f (z) = ds + dt
2πi s−z 2πi t−z
CR −R
M
Daar |f (s)| < , nadert de 1-ste integraal naar nul voor R → ∞ →
Rk
Cauchy integraalformule voor het halfvlak:
Z∞
1 f (t)
f (z) = dt Im z > 0
2πi t−z
−∞
79
Daar f (z) = 0 als z beneden de X-as ligt, is f (z) te schrijven als:
Z∞
1 1 c
f (z) = + f (t)dt Im z > 0, c ∈ IR
2πi t − z t − z∗
−∞
Z∞ Z∞
1 yf (t) 1 (t − x)f (t)
Substitutie van c = −1 en c = 1 geeft: f (z) = 2
dt resp. f (z) = dt
πi |t − z| πi |t − z|2
−∞ −∞
Z∞
1 yu(t, 0)
u(x, y) = dt y>0
π (t − x)2 + y 2
−∞
De analytische functie w = u(x, y) + iv(x, y) is een transformatie die punten in het uv-vlak
met punten in het xy-vlak koppelt. Als de transformatie w = f (z) het punt (x0 , y0 ) afbeeldt
op het punt (u0 , v0 ), waarbij de krommen C1 en C2 (die elkaar in (x0 , y0 ) snijden) worden
afgebeeld op de krommen C10 resp. C20 (die elkaar in (u0 , v0 ) snijden) en daarbij de hoek
tussen C1 en C2 in (x0 , y0 ) zowel in grootte als oriëntatie dezelfde is als de hoek tussen C10
en C20 in (u0 , v0 ), dan heet de transformatie een conforme afbeelding.
Als in een gebied R f (z) analytisch is en f 0 (z) 6= 0, dan is de afbeelding w = f (z) conform
in elk punt van R.
Onder confome afbeeldingen worden kleine gebieden rond een punt z0 in het z-vlak gelijk-
vormig in het w-vlak afgebeeld, alsmede vergroot (of verkleind) met een factor van ong.
|f 0 (z)|2 . Analoog voor korte afstanden, waarbij de factor ong. |f 0 (z0 )| is.
Als C een gesloten kromme in het z-vlak is die een gebied R omsluit en C 0 de eenheidscirkel
die een eenheidsschijf R0 in het w-vlak omsluit, dan geldt volgens het Afbeeldingstheorema
van Riemann dat er een analytische functie w = f (z) in R bestaat die elk punt van R in
juist 1 punt van R0 afbeeldt, alsmede elk punt van C in juist 1 punt van C 0 .
80
Als w = f (z) = u(x, y) + iv(x, y) analytisch is in een gebied R, dan geldt:
∂u/∂x = ∂v/∂y ∧ ∂v/∂x = −∂u/∂y →
∂u 2 ∂v 2 ∂u ∂v 2
∂(u, v) ∂u/∂x ∂u/∂y −∂v/∂x
∂u/∂x
= = = + = +i →
∂(x, y) ∂v/∂x ∂v/∂y ∂v/∂x ∂u/∂x ∂x ∂x ∂x ∂x
∂(u, v)
= |f 0 (z)|2
∂(x, y)
Als α en β complexe - en a en θ0 reële constanten zijn, dan geldt voor de volgende algemene
transformaties:
w =z+β
w = eθ0 i z
w = az
w = z −1
w = αz + β
81
Als P (z0 ) een punt is in het bovenste helve z-vlak R, dan geldt voor de transformatie w die
elk punt van R op juist 1 punt van het binnengebied R0 van de eenheidscirkel C 0 : |w| = 1
in het w-vlak afbeeld:
z − z0
w = eθ0 i
z − z0∗
Hierin zijn A en B complexe constanten die de afmeting, oriëntatie en ositie van P bepalen.
Drie van de punten x1 , x2 , . . . , xn kunnen willekeurig gekozen worden, waarbij i.h.a. xn in
het oneindige genomen wordt, zodat de laatste factor met xn wegvalt.
Daar de som van de buitenhoeken van een gesloten polygoon 2π is, geldt in dat geval:
α1 α2 αn
(π − α1 ) + (π − α2 ) + · · · + (π − αn ) = 2π → −1 + − 1 +···+ − 1 = −2
π π π
Als w = f (z) | f 0 (z) 6= 0 analytisch is, dan wordt de functie Φ(x, y) getransformeerd in
Φ[x(u, v), y(u, v)] →
82
! ! " 2 2 #
∂ 2 Φ ∂ 2 Φ ∂Φ ∂2u ∂2u ∂Φ ∂2v ∂2v ∂2Φ ∂u ∂u
+ = + 2 + + + + +
∂x2 ∂y 2 ∂u ∂x2 ∂y ∂v ∂x2 ∂y 2 ∂u2 ∂x ∂y
" 2 2 #
∂ 2 Φ ∂u ∂v ∂u ∂v ∂2Φ ∂u ∂v
2 · + · + +
∂u∂v ∂x ∂x ∂y ∂y ∂v 2 ∂x ∂y
∂2u ∂2u ∂2v ∂2v
Daar u(x, y) en v(x, y) harmonische functies zijn, is + = + =0
∂x2 ∂y 2 ∂x2 ∂y 2
Uit de Cauchy-Riemannvergelijkingen volgt:
2 2 2 2 2 2
∂v 2
∂u ∂u ∂v ∂v ∂u ∂v ∂u
+ = + = + =
+ i = |f 0 (z)|2 en
∂x ∂y ∂x ∂y ∂x ∂x ∂x ∂x
∂u ∂v ∂u ∂v
· + · =0→
∂x ∂x ∂y ∂y
!
∂2Φ ∂2Φ ∂2Φ ∂2Φ
+ = |f 0 (z)|2 +
∂x2 ∂y 2 ∂u2 ∂v 2
Een harmonische functie Φ(x, y) blijft dus harmonisch onder de transformatie w = f (z) als
f (z) analytisch is.
Het 4-dimensionale analogon van de complexe getallen wordt gevormd door de quater-
nionen, zijn de geordende viertallen van de vorm q = (a, b, c, d) | a, b, c, d ∈ IR, die een
4-dimensionale reële vectorruimte vormen.
De som en het produkt van 2 quaternionen (a, b, c, d) en (a0 , b0 , c0 , d0 ) wordt gedefinieerd als:
(a, 0, 0, 0) ≡ a
k(a, b, c, d) = (ka, kb, kc, kd) | k ∈ IR
Uit (a, b, c, d) − (a0 , b0 , c0 , d0 ) = (a, b, c, d) + (−a0 , −b0 , −c0 , −d0 ) volgt voor de aftrekking van
(a, b, c, d) en (a0 , b0 , c0 , d0 ):
(a, b, c, d) − (a0 , b0 , c0 , d0 ) = (a − a0 , b − b0 , c − c0 , d − d0 )
83
ax1 − bx2 − cx3 − dx4 = a0 ay1 − by2 − cy3 − dy4 = a0
bx + ax + dx − cx = b0
by + ay − dy + cy = b0
1 2 3 4 1 2 3 4
∧ →
cx1 − dx2 + ax3 + bx4 = c0
cy1 + dy2 + ay3 − by4 = c0
0 0
dx1 + cx2 − bx3 + ax4 = d
dy1 − cy2 + by3 + ay4 = d
a −b −c −d
a −b −c −d
b a d −c b a −d c
∆l = ∧ ∆r = ⇔ ∆l = ∆r = (a2 + b2 + c2 + d2 )2 →
c −d a b c d a −b
d c −b a d −c b a
a2 + b2 + c2 + d2 =
6 0 ⇒ juist 1 oplossing in de vorm van l resp. r, met i.h.a. l 6= r.
a2 + b2 + c2 + d2 = 0 ⇒ geen eenduidige oplossing.
Stel: (a0 , b0 , c0 , d0 ) = (1, 0, 0, 0) → l · (a, b, c, d) = (1, 0, 0, 0) ∧ (a, b, c, d) · r = (1, 0, 0, 0) ⇔
(1, 0, 0, 0) (1, 0, 0, 0)
l= ∧ r=
(a, b, c, d) (a, b, c, d)
De oplossing van beide stelsels vergelijkingen is nu dezelfde, d.w.z. l = r, zijnde de inverse
q −1 van q: q −1 · q = q · q −1 = (1, 0, 0, 0)
Voor q −1 = (a, b, c, d)−1 geldt dan:
a b c d
−1 Q = a2 + b2 + c2 + d2
(a, b, c, d) = ,− ,− ,−
Q Q Q Q
(a, b, c, d) = a + bi + cj + dk
(a − bi − cj − dk)
(a + bi + cj + dk)−1 =
a2 + b2 + c2 + d2
84
Stel: q ∗ = a − bi − cj − dk →
(
q + q ∗ = 2a
q · q ∗ = q ∗ · q = a2 + b2 + c2 + d2
√
Substitutie van |q| = |a + bi + cj + dk| = a2 + b2 + c2 + d2 in q −1 geeft:
q∗
q −1 =
|q|2
)
l · q = q 0 ⇔ (l · q) · q −1 = q 0 · q −1 ⇔ l = q 0 · q −1
→
q · r = q 0 ⇔ q −1 · (q · r) = q −1 · q 0 ⇔ r = q −1 · q 0
q0 · q∗ q∗ · q0
l= ∧ r=
|q|2 |q|2
85
Lineaire Algebra
Een determinant van de 2-de graad ∆2 wordt gedefinieerd als:
a a12
∆2 = 11 = a11 a22 − a12 a21
a21 a22
I. De getalwaarde verandert niet bij verwisseling van alle rijen met alle overeenkomstige
kolomwaarden.
III. De getalwaarde is nul als 2 rijen of 2 kolommen gelijk zijn, als de determinant 2 even-
redige rijen of kolommen heeft, of als alle elementen van een rij of kolom nul zijn.
IV. Een determinant wordt vermenigvuldigd met een getal door alle elementen van 1 rij of
1 kolom met dat getal te vermenigvuldigen.
V. Een determinant is gelijk aan de som van de produkten van de elementen van een rij of
een kolom met hun bijbehorende cofactoren:
n n
aij Cij = aij Cij
P P
∆n =
i=1 j=1
VI. Een determinant waarvan in een rij of kolom alle elementen op 1 na nul zijn, is gelijk
aan het produkt van dat niet-nulelement met zijn cofactor.
VII. Een determinant waarvan de elementen van een rij of kolom veeltermen zijn bestaande
uit p termen, is gelijk aan de som van p determinanten die ontstaan door achtereenvol-
gens de veeltermen te vervangen door de 1-ste, 2-de,. . . , p-de term.
86
VIII. De getalwaarde van een determinant verandert niet als bij de elementen van een rij
(kolom) de overeenkomstige elementen worden opgeteld van 1 of meer andere rijen
(kolommen), nadat deze met een getal zijn vermenigvuldigd.
1 a1 a21 · · · a1n−1
.. ..
Een Determinant van Vandermonde ∆(a1 , . . . , an ) is van de vorm: .. ..
. . . .
1 an a2n · · · an−1
n
Vermenigvuldiging van de (n − 1)-de kolom met a1 en aftrekking van het resultaat van de
n-de kolom geeft:
1 a1 · · · an−2
1 0
n−2 n−2
1 a2 · · · a2 a2 (a2 − a1 )
∆(a1 , . . . , an ) = .. .. .. ..
. . . .
1 an · · · an−2 n−2 (a − a )
n an n 1
Herhaling hiervan rechts naar links met alle andere paren opeenvolgende kolommen geeft:
1 0 0 ··· 0
n−2
1 (a2 − a1 ) a2 (a2 − a1 ) · · · a2 (a2 − a1 )
∆(a1 , . . . , an ) = .. .. .. .. ⇔
. . . .
n−2
1 (an − a1 ) an (an − a1 ) · · · an (an − a1 )
(a2 − a1 ) a2 (a2 − a1 ) · · · an−2
2 (a2 − a1 )
∆(a1 , . . . , an ) = .. .. ..
⇔
. . .
(an − a1 ) an (an − a1 ) · · · an−2
n (an − a1 )
1 a2 an−2
2
1 a3 an−2
3
∆(a1 , . . . , an ) = (a2 − a1 )(a3 − a1 ) · · · (an − a1 ) .. .. .. ⇔
. . .
1 an ann−2
Daar de partiële afgeleide gelijk is aan de cofactor van het element uij , volgt hieruit:
3 3
d∆3 X duij
Cij u0ij ⇔
X
= Cij =
dx i,j
dx i,j
d∆3
= C11 u011 + C12 u012 + C13 u013 + C21 u021 + C22 u022 + C23 u023 + C31 u031 + C32 u032 + C33 u033 ⇔
dx
u0 u012 u013 u u12 u13 u u12 u13
d∆3 11 11 11
0
= u21 u22 u23 + u21 u022 u023 + u21 u22 u23
dx 0
u032 u033
u31 u32 u33 u31 u32 u33 u31
87
Algemeen geldt voor de afgeleide van ∆n naar x dat deze gelijk is aan de som van n determi-
nanten ∆n waarbij in elke determinant 1 rij vervangen is door de afgeleiden van de elementen
van die rij:
0
u11 · · · u01n u11 · · · u1n
d∆n .
.. + · · · + ..
..
= .. .
dx . .
u · · · u u0 · · · u0
n1 nn n1 nn
Een (m, n)-matrix A = (amn ) wordt gedefinieerd als een rechthoekige tabel van m rijen en
a11 · · · a1n
n kolommen: A = ... ..
.
am1 · · · amn
Een vierkante matrix is een matrix waarbij m = n, een rijmatrix ofwel rijvector is een
matrix bestaande uit 1 rij, en een kolommatrix ofwel kolomvector is een matrix bestaande
uit 1 kolom.
Twee matrices A = (ajk ) en B = (bjk ) zijn gelijk als geldt: ajk = bjk
De som van 2 matrices A = (ajk ) en B = (bjk ) wordt gedefinieerd als de matrix A + B
waarvoor geldt:
A + B = (ajk + bjk )
Het verschil van 2 matrices A = (ajk ) en B = (bjk ) wordt gedefinieerd als de matrix A − B
waarvoor geldt:
A − B = (ajk − bjk )
Het produkt van een matrix A = (ajk ) met een getal λ wordt gedefinieerd als de matrix λA
waarvoor geldt:
λA = Aλ = (λajk )
De vermenigvuldiging van een (m, n)-matrix A = (ajk ) met een (n, p)-matrix B = (bjk )
wordt gedefinierd als de matrix C = AB waarvoor geldt:
n
P
C = AB = (cjk ) = ajl blk
l=1
An = AAn−1 | n ∈ IN
De getransponeerde matrix van een matrix A = (ajk ) is de matrix AT die volgt uit
verwisseling van de rijen en de kolommen van A:
A = (ajk ) ⇒ AT = (akj )
88
Voor getransponeerde matrices geldt:
(A + B)T = AT + B T
(AB)T = B T AT
(AT )T = A
A = 12 (A + AT ) + 12 (A − AT )
De complex geconjugeerde matrix van een matrix A = (ajk ) is de matrix A∗ die volgt
uit vervanging van de elementen in A door hun complex geconjugeerde:
A = (ajk ) ⇒ A∗ = (a∗jk )
AI = IA = A ∧ I n = I | n ∈ IN
AA−1 = A−1 A = I
Als A = (ajk ) een niet-singuliere n-de orde vierkante matrix is, d.w.z. det(A) 6= 0, en (Cjk )
is de matrix van cofactoren van A, dan geldt voor de inverse matrix van A:
(Cjk )T
A−1 =
det(A)
89
AA−1 = I → det(A) det(A−1 ) = det(I) = 1 →
1
det(A−1 ) =
det(A)
AT = A−1
Dit is equivalent met:
AT A = I
AT A = I → det(AT A) = det(AT ) det(A) = det(I) = 1
Substitutie van det(AT ) = det(A) geeft: [det(A)]2 = 1 →
Voor een orthogonale matrix geldt:
det(A) = ±1
(A∗ )T = A−1
90
Dit is een n-de graads vergelijking in λ waarvan de wortels de eigenwaarden van A heten,
waarbij met elke eigenwaarde een eigenvector correspondeert.
De karakteristieke vergelijking is ook te schrijven als:
det(A − λI) = 0
b11 · · · b1n
.. .. een vierkante matrix is waarvan de kolommen de eigenvectoren
Als B = . .
bn1 · · · bnn
zijn van een (n, n)-matrix A en λ1 , . . . , λn de bijbehorende eigenwaarden zijn, dan geldt:
b11 b11 b1n b1n
.. .. ∧ · · · ∧ A .. = λ .. →
A . = λ1
. . n .
bn1 bn1 bnn bnn
b11 · · · b1n λ1 b11 · · · λn b1n b11 · · · b1n λ1 · · · 0
.. .
.. = ... .. .. .. .. .. ⇔
AB = A . =
. . . . .
bn1 · · · bnn λ1 bn1 · · · λn bnn bn1 · · · bnn 0 · · · λn
λ1 · · · 0
.. .. →
AB = B . .
0 · · · λn
91
De getransformeerde B −1 AB van A door B is een diagonaalmatrix waarvan de diagonaal-
elementen de eigenwaarden van A zijn en alla andere elementen nul:
λ1 · · · 0
−1 .. ..
B AB = . .
0 · · · λn
a11 a12 a13
Als A = a21 a22 a23 een reële symmetrische matrix is met a21 = a12 , a31 = a13 en
a31 a32 a33
x1 a11 a12 a13 x1
a32 = a23 en X = x2 , dan geldt: X T AX = (x1 , x2 , x3 ) a21 a22 a23 x2 ⇔
x3 a31 a32 a33 x3
a11 x1 a12 x2 a13 x3
X T AX = (x1 , x2 , x3 ) a21 x1 a22 x2 a23 x3 ⇔
a31 x1 a32 x2 a33 x3
X T AX = a11 x21 +a12 x1 x2 +a13 x1 x3 +a12 x1 x2 +a22 x22 +a23 x2 x3 +a13 x1 x3 +a23 x2 x3 +a33 x23 →
Kwadratische vorm:
Een partitie matrix A is een (m, n)-matrix die in een aantal blokken verdeeld is; voor 4
blokken geldt:
!
A1 A2
A= ; hierin zijn A1 , A2 , A3 en A4 matrices waarvoor geldt:
A3 A4
92
!
B1 B2
B= , dan geldt voor de som van A en B:
B3 B4
!
A1 + B1 A2 + B2
A+B =
A3 + B 3 A4 + B 4
Als A een (m, n)-matrix is en B een (n, p)-matrix die beide in geschikte blokken zijn verdeeld,
dan geldt voor het produkt van A en B:
!
A1 B1 + A2 B3 A1 B2 + A2 B4
AB =
A3 B1 + A4 B3 A3 B2 + A4 B4
De Kronecker som ofwel directe som A ⊕ B van 2 vierkante matrices A(m, m) en B(n, n)
wordt gedefinieerd als de vierkante matrix C(m + n, m + n) waarvoor geldt:
!
A 01
C =A⊕B =
02 B
Het Kronecker produkt ofwel directe produkt A ⊗ B van 2 matrices A(l, m) en B(p, q)
wordt gedefinieerd als de matrix C(lp, mq) waarvoor geldt:
a11 B · · · a1m B
C = A ⊗ B = ... ..
.
al1 B · · · alm B
Hierin is alm B een blokmatrix van de orde (p, q) waarvoor geldt: alm B =
.. ..
. .
alm bp1 · · · alm bpq
93
Voor meerdere matrices geldt:
(A ⊗ B) ⊗ C = A ⊗ (B ⊗ C)
A ⊗ (B + C) = A ⊗ B + A ⊗ C
Als A(l, m), B(p, q), C(m, n) en D(q, r) matrices zijn zo, dat AC en BD gedefinieerd zijn,
dan geldt:
a11 B · · · a1m B c11 D · · · c1n D
(A ⊗ B)(C ⊗ D) = . .
. .
. .. ..
⇔
. . .
al1 B · · · alm B cm1 D · · · cmn D
(AC)11 BD · · · (AC)1n BD
(A ⊗ B)(C ⊗ D) = .. ..
→
. .
(AC)l1 BD · · · (AC)ln BD
Als A een (m, n)-matrix is, dan is A[k] = A ⊗ A ⊗ · · · ⊗ A | k ∈ IN + een (mk , nk )-matrix.
Voor 2 matrices A en B waarvoor AB gedefinieerd is, geldt dan:
Hieruit volgt dat ~xi ⊗ ~yj een eigenvector is van A ⊗ B met eigenwaarde λi µj voor
1 ≤ i ≤ m, 1 ≤ j ≤ n.
94
Differentiaalvergelijkingen
Een gewone differentiaalvergelijking van de eerste orde is van de vorm:
A(x)dx + B(y)dy = 0
dz dx
=
F (1, z) − z x
F (x, y)
De algemene gewone DV van de eerste orde is van de vorm: y 0 =
G(x, y)
Ontwikkeling in een Taylorreeks geeft:
a00 + (a10 x + a01 y) + (a20 x2 + a11 xy + a02 y 2 ) + · · · a00 + a10 x + a01 y
y0 = 2 2
≈
b00 + (b10 x + b01 y) + (b20 x + b11 xy + b02 y ) + · · · b00 + b10 x + b01 y
Stel: a00 = a1 ∧ a10 = b1 ∧ a01 = c1 ∧ b00 = a2 ∧ b10 = b2 ∧ b01 = c2 →
a1 x + b1 y + c1
y0 =
a2 x + b2 y + c2
Als teller en noemer 2 snijdende lijnen zijn, dan is hun snijpunt (x0 , y0 ).
dv dy
Stel: u = x − x0 ∧ v = y − y0 | = → homogene DV:
du dx
dv
= G(u, v)
du
a1 x + b1 y + c1
Als teller en noemer 2 evenwijdige lijnen zijn, dan is y 0 te schrijven als: y 0 =
a1 x + b1 y + c2
95
Stel: a1 x + b1 y = z → a1 + b1 y 0 = z 0 →
z 0 − a1 z + c1
=
b1 z + c2
∂P (x, y) ∂Q(x, y)
=
∂y ∂x
∂F ∂F df
Stel: F (x, y) = C | y = f (x) ∧ C ∈ IR → + · = 0 ⇔ P (x, y) + Q(x, y)y 0 = 0
∂x ∂y dx
F (x, y) = C is dus de algemene oplossing van de DV.
∂F ∂
Z Z
= P (x, y) → F (x, y) = P (x, y)dx + h(y) → Q(x, y) = P (x, y)dx + h0 (y) →
∂x ∂y
∂
Z Z Z
F (x, y) = P (x, y)dx + Q(x, y) − P (x, y)dx dy
∂y
Als de DV niet exact is, dan is deze d.m.v. een zgn. integrerende factor µ(x, y) exact te
maken: µ(x, y)P (x, y)dx + µ(x, y)Q(x, y)dy = 0
Hierbij volgt µ(x, y) uit de partiële DV:
y 0 + yP (x) = Q(x)
y 0 + yP (x) = 0
R
Als y = Ce− P (x)dx de oplossing is van de GDV en φ0 (x) een zgn. particuliere oplossing
van de LDV, dan is de algemene oplossing:
R
y = Ce− P (x)dx
+ φ0 (x)
96
De algemene oplossing volgt ook uit de Methode van Lagrange ofwel Variatie van
R
con-
stanten: substitutie van C = C0 (x) in de gereduceerde
R
oplossingZgeeft: yR= C0 (x)e− P (x)dx
R Z R
− P (x)dx P (x)dx
y=e Q(x)e dx + A
De algemene oplossing volgt ook uit de Methode van Bernoulli: substitutie van
y = u(x)v(x) in de LDV geeft: u0 (x)v(x) +R u(x){v 0 (x) + P (x)v(x)} = Q(x)
Stel: v 0 (x) = P (x)v(x) = 0 → v(x) = Ce− P (x)dx
Hierbij is 1 oplossing voldoende (C = 1), daar de algemene oplossing bepaald kan worden
door de constante die optreedtR in de oplossing van u(x), Zdie volgtR uit de substitutie van v(x)
in u0 (x)v(x) = Q(x) : u0 (x)e− P (x)dx
= Q(x) → u(x) = Q(x)e P (x)dx
dx + C →
Z R R
y= Q(x)e P (x)dx
dx + C e− P (x)dx
Delen door y n en substitutie van g(x) = 1/y n−1 | g 0 (x) = {(1 − n)/y n }y 0 geeft een LDV:
(1 − n)−1 g 0 (x) + g(x)P (x) = Q(x)
De differentiaalvergelijking van Clairaut is van de vorm:
y 0 = xy 0 + f (y 0 )
L · y = b(x)
97
De functies f1 (x), . . . , fn (x) zijn lineair afhankelijk als er getallen c1 , . . . , cn ∈ IR zijn (niet
alle nul) zo, dat c1 f1 (x) + · · · + cn fn (x) = 0.
Als de functies (n − 1) maal differentieerbaar zijn, dan is een noodzakelijke voorwaarde voor
lineaire afhankelijkheid dan de Wronskiaan W van het stelsel
f1 (x) ··· fn (x)
c1 f1 (x) + · · · + cn fn (x) = 0
......................................
.
.. ..
nul is: W = . =0
(n−1) (n−1) (n−1) (n−1)
c1 f1 (x) + · · · + cn fn (x) = 0 f (x) · · · fn
(x)
1
Een homogene lineaire differentiaalvergelijking met constante coëfficienten is van de
vorm:
an y (n) + an−1 y (n−1) + · · · + a1 y 0 + a0 y = 0
Substitutie van y = eαx geeft: (an αn + an−1 αn−1 + · · · + a1 α + a0 )eαx = 0 →
Karakteristieke vergelijking: an αn + an−1 αn−1 + · · · + a1 α + a0 = 0
I. De KV heeft n verschillende reële wortels α1 , α2 , . . . , αn →
n
X
y= C k e αk x
k=1
Substitutie van a+bx = σeu | a+bx > 0 ⇒ σ = 1∧a+bx < 0 ⇒ σ = −1 geeft een homogene
LDV met constante coëfficiënten.
De LDV L · y = b(x) is op te lossen d.m.v. de methode van variatie van constanten:
n
ck fk (x) is de algemene oplossing van L · y = en ck = Ck (x) →
P
Stel: y =
k=1
n n n
Ck (x)fk (x) → y 0 = Ck0 (x)fk (x) + Ck0 (x)fk0 (x)
P P P
y=
k=1 k=1 k=1
98
n n n
Ck0 (x)fk (x) = 0 → y 00 = Ck0 (x)fk0 (x) + Ck (x)fk00 (x)
P P P
Stel:
k=1 k=1 k=1
n n n
Ck0 (x)fk0 (x) = 0 → y 000 = Ck0 (x)fk00 (x) + Ck (x)fk000 (x) . . . . . . →
P P P
Stel:
k=1 k=1 k=1
n (n−1) n (n)
y (n) = Ck0 (x)fk
P P
(x) + Ck (x)fk (x)
k=1 k=1
n (n−1) b(x)
Substitutie van y (j) | j = 0, 1, 2, . . . , n in L · y = b(x) geeft: Ck0 (x)fk
P
(x) =
k=1 an (x)
De functies Ck0 (x) volgen uit het stelsel lineaire vergelijkingen:
0 0
C1 (x)f1 (x) + · · · + Cn (x)fn (x) = 0
..........................................
(n−1) (n−1)
C10 (x)f1 (x) + · · · + Cn0 (x)fn
(x) = b(x)/an (x)
Integratie van de Ck0 (x)’s geeft na substitutie in y een particuliere oplossing φ0 (x) → algemene
oplossing: y + φ0 (x)
De differentiaalvergelijking van Bessel is van de vorm:
x2 y 00 + xy 0 + (x2 − n2 )y = 0 | n ≥ 0
∞
ck xk+β | k < 0 ⇒ ck = 0 geeft:
P
Substitutie van y =
−∞
∞
[(k + β)(k + β − 1)ck + (k + β)ck + ck−2 − n2 ck ]xk+β = 0 → [(k + β)2 − n2 ]ck ck−2 = 0
P
−∞
∞
(−1)r ( 12 x)n+2r
( )
xn x2 x4 X
Jn (x) = n 1− + − ··· =
2 Γ(n + 1) 2(2n + 2) 2 · 4(2n + 2)(2n + 4) r=0
r!Γ(n + r + 1)
99
Hieruit volgt voor n = 0:
x2 x4 x6
J0 (x) = 1 − + − + ···
22 22 · 42 22 · 42 · 62
De algemene oplossing van de Besselvergelijking is nu te schrijven als:
2n
Jn+1 (x) = Jn (x) − Jn−1 (x)
x
Jn0 (x) = 21 [Jn−1 (x) − Jn+1 (x)]
xJn0 (x) = nJn (x) − xJn+1 (x) = xJn−1 (x) − nJn (x)
Substitutie van Jn (x) resp. J−n (x) in de DV van Bessel, vermenigvuldiging van de 1-ste met
J−n (x) en de 2-de met Jn (x) en aftrekking geeft:
x2 [Jn00 (x)J−n (x) − J−n
00 (x)J (x)] + x[J 0 (x)J
n n
0
−n (x) − J−n (x)Jn (x)] = 0 ⇔
0 0 0
Dx [x{Jn (x)J−n (x) − J−n (x)Jn (x)}] = 0 → Jn (x)J−n (x) − J−n 0 (x)J (x) = c/x
n
xn 0 xn−1
Substitutie van Jn (x) = − · · ·, Jn (x) = − · · ·,
2n Γ(n + 1) 2n Γ(n)
x−n 0 x−n−1
J−n (x) = − · · · en J−n (x) = − · · · geeft:
2n Γ(−n + 1) 2n Γ(−n)
2 2 sin nπ
c=c= = →
Γ(n)Γ(1 − n) π
2 sin nπ
Jn0 (x)J−n (x) − J−n
0
(x)Jn (x) =
πx
De voortbrengende functie voor Besselfuncties wordt gedefinieerd als:
∞
1 1 X
e 2 x(t− t ) = Jn (x)tn
n=−∞
∞ 1
X (−1)r (x/2) 2 +2r (x/2)1/2 (x/2)5/2 (x/2)9/2
J1/2 (x) = 3 = √ − √ + √ − ···
r=0 r!Γ(r + 2)
(1/2) π 1!(3/2)(1/2) π 2!(5/2)(3/2)(1/2) π
100
( )
(x/2)1/2 x2 x4 (x/2)1/2 sin x
J1/2 (x) = √ 1− + − ··· = √ · ; analoog voor J−1/2 (x) →
(1/2) π 3! 5! (1/2) π x
r r
2 2
J1/2 (x) = sin x ∧ J−1/2 (x) = cos x
πx πx
1
Substitutie van n = 2 resp. n = − 21 in Jn−1 (x) + Jn+1 (x) = (2n/x)Jn (x) geeft:
r r
2 sin x − x cos x 2 x sin x + cos x
J3/2 (x) = ∧ J−3/2 (x) = −
πx x πx x
1 θi −e−θi ) ∞ ∞
Stel: t = eθi → e 2 x(e = eix sin x = Jn (x)enθi = Jn (x)[cos nθ + i sin nθ] ⇔
P P
n=−∞ n=−∞
eix sin x = [J0 (x) + 2J2 (x) cos 2θ + · · ·] + i[2J1 (x) sin θ + 2J3 (x) sin 3θ + · · ·] →
Rπ Rπ Rπ
cos(x sin θ) cos nθdθ = J0 (x) cos nθdθ + 2J2 (x) cos 2θ cos nθdθ + · · · |n = 0, 2, 4, . . . ⇔
0 0 0
Rπ
cos(x sin θ) cos nθdθ = J2 (x)π + J4 (x)π + · · · = πJn (x)
0
Rπ Rπ Rπ
sin(x sin θ) sin nθdθ = 2J1 (x) sin θ sin nθdθ+2J3 (x) sin 3θ sin nθdθ+· · · = 0|n = 0, 2, 4, . . . →
0 0 0
−1
Rπ Rπ
Jn (x) = (π) [cos(x sin θ) cos nθ + sin(x sin θ) sin nθ]dθ = (π)−1 cos(bθ − x sin θ)dθ
0 0
Analoog geldt voor n = 1, 3, 5, . . .:
Rπ Rπ
Jn (x) = (π)−1 sin(x sin θ) sin nθdθ en cos(x sin θ) cos nθdθ = 0 →
0 0
Zπ
1
Jn (x) = cos(nθ − x sin θ)dθ n ∈ IN
π
0
y = c1 Jn (x) + c2 Yn (x)
101
Voor n ∈ IN is Yn (x) in een reeks te ontwikkelen:
∞
2 1 n−1
X 1X 1 2k+n
x
Yn (x) = {ln 12 x + γ}Jn (x) − (n − k − 1)! 12 x2k−n − (−1)k {Φ(k) + Φ(n + k)} 2
π π k=0 π k=0 k!(n + k)!
(1)
De Hankelfunctie van de eerste soort Hn (x) wordt gedefinieerd als:
(1)
Hn (x) = Jn (x) + iYn (x)
(2)
De Hankelfunctie van de tweede soort Hn (x) wordt gedefinieerd als:
(2)
Hn (x) = Jn (x) − iYn (x)
Jn (x) cos nπ − J−n (x) Jn (x) sin nπ + iJn (x) cos nπ − iJ−n (x)
Hn(1) (x) = Jn (x) + i = ⇔
sin nπ sin nπ
" #
Jn (x){cos nπ − i sin nπ} − J−n (x) Jn (x)e−nπi − J−n (x)
Hn(1) (x) =i =i →
sin nπ sin nπ
102
(2)
Substitutie van −i voor i geeft voor Hn (x):
x2 y 00 + xy 0 − (x2 + n2 )y = 0
x2 y 00 + xy 0 − (ix2 + n2 )y = 0
De Ber- en Beifuncties Bern (x) en Bein (x) worden gedefinieerd als het reële en imaginaire
deel van Jn (i3/2 x):
Jn (i3/2 x) = Bern (x) + i Bein (x)
De Ker- en Keifuncties Bern (x) en Kein (x) worden gedefinieerd als het reële en imaginaire
1
deel van e− 2 nπi Kn (i1/2 x):
1
e− 2 nπi Kn (i1/2 x) = Bern (x) + i Kein (x)
103
Voor grote waarden van x zijn Jn (x) en Yn (x) te schrijven in asymptotische vorm:
r
2
Jn (x) ≈ cos(x − 14 π − 12 nπ)
πx
r
2
Yn (x) ≈ sin(x − 14 π − 12 nπ)
πx
x2 y 00 + xy 0 + (λ2 x2 − n2 )y = 0
Z1
λJn (µ)Jn0 (λ) − µJn (λ)Jn0 (µ)
Jn (λx)Jn (µx)dx =
µ2 − λ 2 λ 6= µ
0
Z1 " ! #
n2
xJn2 (λx)dx = 1
2 Jn02 (λ) + 1− 2 Jn2 (λ)
λ
0
Z1
xJn (λx)Jn (µx)dx = 0
0
104
√ √
Dit betekent dat de functies xJn (λx) en xJn (µx) orthogonaal in het punt (0, 1) zijn,
ofwel dat Jn (λx) en Jn (µx) orthogonaal zijn m.b.t. de dichtheidsfunctie x.
Als f (x) aan de Dirichletvoorwaarden voldoet, dan kan f (x) in elk punt van het interval
0 < x < 1 als een Besselreeks geschreven worden:
∞
X
f (x) = Ap Jn (λp x) | 0 < x < 1
p=1
Z1 " ! #
R1 n2
xJn (λk x)f (x)dx = 1
2 Ak Jn0 (λk ) + 1− 2 Jn2 (λk )
0 λk
0
P Jn (λk ) + Qλk Jn0 (λk ) = 0 → Jn0 (λk ) = R2 Jn2 (λk )/S 2 λ2k →
"( ) #
R1 Ak R2
xJn (λk x)f (x)dx = 2 + λ2k − n2 Jn2 (λk ) →
0 2λk S2
Z1
2λ2k
Ak = 2 xJn (λk x)f (x)dx →
[λk − n2 + (R2 /S 2 )]Jn2 (λk )
0
∞ 1
X λ2p Jn (λp x) Z
f (x) = 2 xJn (λp x)f (x)dx
p=1
[λ2p − n2 + (R2 /S 2 )]Jn2 (λp )
0
R1
Q = 0 ⇒ Jn (λp ) = 0 → xJn (λk x)f (x)dx = 12 Ak Jn0 (λk ) = 21 Ak Jn+1
2 (λ ) →
k
0
∞ Z1
X Jn (λp x)
f (x) = 2 2 (λ ) xJn (λp x)f (x)dx
p=1
Jn+1 p
0
∞
ck xk+β | k < 0 ⇒ ck = 0 geeft:
P
Substitutie van y =
k=−∞
∞
[(k + β + 2)(k + β + 1)ck+2 − (k + β)(k + β − 1)ck − 2(k + β)ck + n(n + 1)ck ]xk+β = 0 →
P
k=−∞
105
β = 0 ⇒ (k + 2)(k + 1)ck+2 + [n(n + 1) − k(k + 1)]ck = 0; substitutie van achtereenvolgens
k = −1, 0, 1, 2, 3, . . . geeft:
n(n + 1) 1 · 2 − n(n + 1) [2 · 3 − n(n + 1)]
c2 = − , c3 = c1 , c4 = c2 , . . . →
2·1 3·2 4·3
P0 (x) = 1
P1 (x) = 1
P2 (x) = 12 (3x2 − 1)
P3 (x) = 12 (5x3 − 3x)
P4 (x) = 18 (35x4 − 30x2 + 3)
P5 (x) = 18 (63x5 − 70x3 + 15x)
106
Formule van Rodrigues:
1 dn 2
Pn (x) = · (x − 1)n
2n n! dxn
∞
1 X
√ = Pn (x)tn
1 − 2xt + t2 n=0
1
(−1) 2 n 2n {(n/2)!}2 (n − 1)(n + 2) 3
Qn (x) = x− x +
3!
(n − 1)(n − 3)(n + 2)(n + 4) 5
x − · · · n = 0, 2, 4, . . .
5!
1
(−1) 2 (n+1) 2n−1 {((n − 1)/2)!}2 n(n + 1) 2
Qn (x) = 1− x +
1 · 3 · 5···n 2!
n(n − 2)(n + 1)(n + 3) 4
x − · · · n = 1, 3, 5, . . .
4!
1 1+x
Q0 (x) = 2 ln
1−x
1+x
Q1 (x) = −1 + 21 x ln
1−x
1+x
Q2 (x) = −1 21 x + 14 (3x2 − 1) ln
1−x
y = c1 Pn (x) + c2 Qn (x) | n ∈ IN
107
(1 − x2 )Pm00 (x) − 2xP 0 (x) + m(m + 1)P (x) = 0 en
m m
(1 − x2 )Pn00 (x) − 2xPn0 (x) + n(n + 1)Pn (x) = 0
Vermenigvuldiging van de 1-ste DV met Pn (x) en van de 2-de DV met Pm (x) en aftrekking
geeft:
00 (x)P (x) − P 00 (x)P (x)] − 2x[P 0 (x)P (x) − P 0 (x)P (x)] =
(1 − x2 )[Pm n n m m n n m
Z1
Pm (x)Pn (x)dx = 0 m 6= n
−1
∞ ∞ X ∞
1 X 1 X
√ = Pn (x)tn ⇔ 2
= Pm (x)Pn (x)tm+n →
1 − 2tx + t 2
n=0
1 − 2tx + t m=0 n=0
Z1 ∞ X ∞ Z1
dx X
= tm+n Pm (x)Pn (x)dx →
1 − 2tx + t2 m=0 n=0
−1 −1
∞ ∞ Z1
1 1+t X 2t2n X
ln = = t2n Pn2 (x)dx →
t 1 − t n=0 2n + 1 n=0
−1
Z1
2
Pn2 (x)dx =
2n + 1
−1
Als f (x) aan de Dirichletvoorwaarden voldoet, dan kan f (x) in elk punt van het interval
−1 < x < 1 als een Legendrereeks geschreven worden:
∞
X
f (x) = Ak Pk (x) | − 1 < x < 1
k=0
Z1 ∞ Z1 Z1
X
2 2Am
Pm (x)f (x)dx = Ak Pm (x)Pk (x)dx = Am Pm (x)dx = →
k=0
2m + 1
−1 −1 −1
∞
X Z1
1
f (x) = 2 (2k + 1)Pk (x) Pk (x)f (x)dx
k=0 −1
108
De Geassocieerde Legendre functie van de eerste soort Pnm (x) wordt gedefunieerd als:
1 dm
Pnm (x) = (1 − x2 ) 2 m Pn (x)
dxm
y = c3 Pnm (x) + c4 Qm
n (x)
Z1
m m
Pn (x)Pk (x)dx = 0 n 6= k
−1
Voor n = k geldt:
Z1
2 (n + m)!
[Pnm (x)]2 dx = ·
2n + 1 (n − m)!
−1
∞ Z1
X (k − m)! m
f (x) = 1
(2k + 1) P (x) Pkm (x)f (x)dx
2
k=0
(k + m)! k
−1
y 00 − 2xy 0 + 2ny = 0
De oplossingen van deze DV worden gegeven door de Hermite polynomen Hn (x) die volgen
uit de corresponderende Formule van Rodrigues:
2 dn −x2
Hn (x) = (−1)n ex (e )
dxn
H0 (x) = 1
H1 (x) = 2x
H2 (x) = 4x2 − 2
H3 (x) = 8x3 − 12x
H4 (x) = 16x4 − 48x2 + 12
109
De voortbrengende functie voor Hermite polynomen wordt gedefinieerd als:
∞
2 X Hn (x)tn
e2tx−t =
n=0
n!
Vermenigvuldiging van de 1-ste DV met Hn (x) en van de 2-de DV met Hm (x) en aftreking
geeft:
00 (x)H (x) − H 00 (x)H (x) − 2x[H 0 (x)H (x) − H 0 (x)H (x)] = 2[n − m]H (x)H (x) ⇔
Hm n n m m n n m m n
2 2
0 (x) − H (x)H 0 (x)}] = 2(n − m)e−x H (x)H (x) →
Dx [e−x {Hn (x)Hm m n m n
R∞ −x2 2
2(n − m) e Hm (x)Hn (x)dx = e−x [{Hn (x)Hm
0 (x) − H (x)H 0 (x)}]∞ = 0 →
m n −∞
−∞
Z∞
−x2
e Hm (x)Hn (x)dx = 0 m 6= n
−∞
Z∞
2 √
e−x Hn2 (x)dx = 2n n! π
−∞
Als f (x) aan de Dirichletvoorwaarden voldoet, dan kan f (x) in elk punt van het interval
−∞ < x < ∞ als een Hermitereeks geschreven worden:
∞
X
f (x) = Ak Hk (x)
k=0
∞ Z∞
1 X Hk (x) 2
f (x) = √ k
e−x Hk (x)f (x)dx
π k=0 2 k!
−∞
110
De differentiaalvergelijking van Laguerre is van de vorm:
xy 00 + (1 − x)y 0 + ny = 0
De oplossingen van deze DV worden gegeven door de Laguerre polynomen Ln (x) die volgen
¯
uit de corresponderende Formule van Rodrigues:
dn n −x
Ln (x) = ex (x e )
dxn
L0 (x) = 1
L1 (x) = 1 − x
L2 (x) = 2 − 4x + x2
L3 (x) = 6 − 18x + 9x2 − x3
L4 (x) = 24 − 96x + 72x2 − 16x3 + x4
∞
e−xt/(1−t) X Ln (x)tn
=
1−t n=0
n!
Z∞
−x
e Lm (x)Ln (x)dx = 0 m 6= n
0
R∞ −x 2 R∞ R∞
e Ln (x)dx = e−x Ln (x)ex Dxn (e−x xn )dx = e−x Ln (x)Dxn (e−x xn )dx ⇔
0 0 0
111
R∞ −x 2 R∞
e Ln (x)dx = n! e−x xn dx = n!Γ(n + 1) →
0 0
Z∞
e−x L2n (x)dx = (n!)2
0
Als f (x) aan de Dirichletvoorwaarden voldoet, dan kan f (x) in elk punt van het interval
[0; ∞ > als een Laguerrereeks geschreven worden:
∞
X
f (x) = Ak Lk (x)
k=0
R∞ −x ∞ R∞ R∞
Ak e−x Lm (x)Lk (x)dx = Am e−x L2m (x)dx = (m!)Am →
P
e Lm (x)f (x)dx =
0 k=0 0 0
∞ Z∞
Lk (x)
e−x Lk (x)f (x)dx
X
f (x) = 2
k=0
(k!)
0
y 00 − xy = 0
∞ ∞ ∞
cn xn geeft: n(n − 1)an xn−2 − an xn+1 = 0 ⇔
P P P
Substitutie van y =
n=0 n=2 n=0
∞ ∞
(n + 2)(n + 1)an+2 xn − an−1 xn = 0 ⇔
P P
n=0 n=1
∞
an−1 n ∈ IN + →
]xn
[(n + 2)(n + 1)an+2 − an−1 = 0 → a2 = 0 ∧ an+2
P
2a2 + =
n=1 (n + 2)(n + 1)
Substitutie van achtereenvolgens n = 1, 2, 3, . . . geeft:
a0 a1 a2 a3 a4 a1
a3 = , a4 = , a5 = , a6 = , a7 = = ,... →
3·2 4·3 5·4 6·5 7·6 7·6·4·3
( ) ( )
x3 x6 x4 x7
y = a0 1+ + + · · · + a1 x + + + ···
3·2 6·5·3·2 4·3 7·6·4·3
112
Een Sturm-Liouville stelsel is een grenswaarde probleem van de vorm:
d dy
p(x) + [q(x) + λr(x)]y = 0 a ≤ x ≤ b
dx dx
a y(a) + a y 0 (a) = 0 ∧ b y(b) + b y 0 (b) = 0
1 2 1 2
113
2 complexe wortels α1 en α2 → {~v1∗ + ~v2∗ }/2 en {~v1∗ − ~v2∗ }/2i zijn oplossingen →
! !
eat sin bt eat cos bt
~v (t) = A at +B ∧ x2 + y 2 = (A2 + B 2 )e2at
e cos bt −eat sin bt
De Laplacegetransformeerde F van f wordt gedefinieerd als:
Z∞
F (s) = L{f (t)} = f (t)e−st dt
0
Z∞ Z∞
−st 1
L{f (at)} = e f (at)dt = e−(s/a)u f (u)du →
a
0 0
1 s
L{f (at)} = F
a a
)
g(t) = f (t − a) | t > a ∧ a > 0 R∞ −st R∞
Stel: → L{g(t)} = e f (t−a)dt = e−s(a+u) f (u)du →
g(t) = 0 |0≤t≤a 0 0
R∞ −st −at
L{e−at f (t)} = e e f (t)dt →
0
L{e−at f (t)} = F (s + a)
RA −st 0 R∞ −st
L{f 0 (t)} = lim e f (t)dt = lim [e−st f (t)]A
δ +s e f (t)dt = −f (0+ )+sL{f (t)} →
A→∞,δ↓0 δ A→∞,δ↓0 0
L{f (n) (t)} = sn L{f (t)} − sn−1 f (0+ ) − sn−2 f 0 (0+ ) − sn−3 f 00 (0+ ) − · · · − f (n−1) (0+ )
Rt
Stel: g(t) = f (u)du → L{g 0 (t)} = sL{g(t)} − g(0+ ) →
0
t
Z 1
L f (u)du = L{f (t)}
s
0
Uit F (s) = L{f (t)} volgt voor de invers Laplacegetransformeerde f (t) van F (s):
114
R∞
F 0 (s) = −tf (t)e−st dt = L{−tf (t)} →
0
R∞ −st 1
Stel: f (t) = 1 → F (s) = e dt = →
0 s
1
L(1) =
s
Z∞ Z∞ Z∞
n −st 1 −st n
n
Stel: f (t) = t | n ∈ IN → F (s) = t e dt = − n
t d(e )= tn−1 e−st dt →
s s
0 0 0
n
L(tn ) = L(tn−1 ) →
s
n!
L(tn ) =
sn+1
Z∞
at 1
Stel: f (t) = e → F (s) = e(a−s)t dt = →
s−a
0
1
L(eat ) =
s−a
1
L(sin t) =
1 + s2
115
L(e−at sin bt) = L(sin bt)s→s+a →
b
L(e−at sin bt) =
b2 + (s + a)2
s+a
L(e−at cos bt) =
b2 + (s + a)2
Een LDV met constante coëfficiënten kan d.m.v. een Laplacetransformatie in een algebraı̈sche
vergelijking worden omgezet waarin de beginvoorwaarden zijn verdisconteerd.
Stel: a2 y 00 (t) + a1 y 0 (t) + a0 y(t) = f (t) | y(0) = y0 ∧ y 0 (0) = y00 →
a2 L{y 00 (t)} + a1 L{y 0 (t)} + a0 L{y(t)} = L{f (t)} ⇔
a2 [s2 L{y(t)} − sy(0) − y 0 (0)] + a1 [sL{y(t)} − y(0)] + a0 L{y(t)} = L{f (t)} ⇔
L{f (t)} + (a2 s + a1 )y0 + a2 y00
L{y(t)} =
a2 s2 + a1 s + a0
Het convolutieprodukt f ∗ g(t) van 2 functies f (t) en g(t) wordt gedefinieerd als:
Zt
f ∗ g(t) = f (τ )g(t − τ )dτ
0
Rt
Uit de definitie volgt: f ∗ 1(t) = f (τ )dτ
0
Een parabolische partiële differentiaalvergelijking van de 2-de orde is van de vorm:
∂2f ∂f
2
−k =0
∂x ∂y
d2 X dY d2 X dY c
Stel: f (x, y) = X(x)Y (y) → Y (y) 2
− kX(x) = 0 ⇔ 2
= cX(x) ∧ = Y (y)
dx dy dx dy k
2 /k)y
Stel: c = −a2 → X(x) = c1 cos ax + c2 sin ax ∧ Y (y) = c3 e−(a →
2 /k)y
f (x, y) = (A cos ax + B sin ax)e−(a
∂2f 2
2∂ f
− a =0
∂x2 ∂y 2
116
d2 X 2 d2 Y
Stel: f (x, y) = X(x)Y (y) → Y (y) − a X(x) =0⇔
dx2 dy 2
d2 X d2 Y k
2
= kX(x) ∧ 2
= 2 Y (y)
dx dy a
Stel: k = b2 → X(x) = Aebx + Be−bx ∧ Y (y) = Ce(b/a)y + De−(b/a)y →
d2 X d2 Y d2 Z
Stel: f (x, y, z) = X(x)Y (y)Z(z) → Y (y)Z(z) 2
+ X(x)Z(z) 2 + X(x)Y (y) 2 = 0 ⇔
dx dy dz
1 d2 X 1 d2 Y 1 d2 Z
· + · + · =0→
X(x) dx2 Y (y) dy 2 Z(z) dz 2
d2 X 2 d2 Y 2 d2 Z
− a X(x) = 0 ∧ − b Y (y) = 0 ∧ − c2 Z(z) = 0 →
dx2 dy 2 dz 2
Oplossingen van de Laplacevergelijking in rechthoekige coördinaten zijn lineaire combinaties
van de volgende termen:
X(x) = c1 cosh ax + c2 sinh ax
Y (y) = c2 cosh by + c4 sinh by
Z(z) = c5 cosh cz + c6 sinh cz
117
1 d2 Φ 1 d2 R 1 dR 1 d2 Z
· + · + · = − · →
ρ2 Φ(ϕ) dϕ2 R(ρ) dρ2 ρR(ρ) dρ Z(z) dz 2
d2 Z 1 d2 Φ 1 d2 R 1 dR
2
+ kZ(z) = 0 ∧ 2
· 2
+ · 2
+ · =k
dz ρ Φ(ϕ) dϕ R(ρ) dϕ ρR(ρ) dρ
d2 Z 1 d2 Φ ρ2 d2 R ρ dR
Stel: k = −a2 → 2
− a2
Z(z) = 0 ∧ − · 2
= · 2
+ · + a2 ρ2 →
dz Φ(ϕ) dϕ R(ρ) dρ R(ρ) dρ
d2 Φ 2
2d R dR
Z(z) = c1 eaz + c2 e−az ∧ 2
+ m2
Φ(ϕ) = 0 ∧ ρ 2
+ρ + a2 ρ2 R(ρ) = m2 R(ρ) →
dϕ dρ dρ
Φ(ϕ) = c3 cos mϕ + c4 sin mϕ
d2 R∗ dR∗
Stel: x = aρ → R(ρ) → R∗ (x) → x2 + x + (x2 − m2 )R∗ (x) = 0
dx2 dx
Dit is de DV van Bessel met als oplossing Jm (x) → oplossingen van de Laplacevergelijking
in cylindercoördinaten zijn dan lineaire combinaties van de volgende termen:
118
!
d2 Φ 1 d2 Θ dΘ
2
+ n2 Φ(ϕ) = 0 ∧ 2
+ cot θ sin2 θ + m(m + 1) sin2 θ = n2 →
dϕ Θ(θ) dθ dθ
( )
d2 Θ dΘ n2
Φ(ϕ) = c3 cos nϕ + c4 sin nϕ ∧ + cot θ + m(m + 1) − Θ(θ) = 0
dθ 2 dθ sin2 θ
Stel: x = cos θ → Θ(θ) → Θ∗ (x) →
( )
d2 Θ∗ dΘ∗ n2
2
(1 − x ) − 2x + m(m + 1) − Θ∗ (x) = 0
dx2 dx 1 − x2
Dit is de geassocieerde DV van Legendre waarvan de oplossing van de vorm is Pm n (x) →
Voor oplossingen die onafhankelijk van ϕ zijn moet n = 0 zijn; de geassocieerde DV gaat
dan over in de DV van Legendre.
119
Variatierekening
Een kromme Y = y(x) | y(x1 ) = y1 ∧ y(x2 ) = y2 is een extreem als voor een gegeven functie
x
R2
F (x, y, y 0 ) de integraal F (x, y, y 0 )dx of een min. of een max. is, ofwel een extremum of
x1
stationaire waarde. Een dergelijke integraal heet een functionaal.
x
R2
Stel: De kromme Y = y(x) verbindt de punten (x1 , y1 ) en (x2 , y2 ) zo, dat F (x, y, y 0 )dx
x1
een extremum is.
Y = y(x) + η(x) | η(x1 ) = η(x2 ) = 0
Voor de integraal I() langs de 2-de kromme geldt:
x
R2 x
R2
I() = F (x, y(x) + η(x), y 0 (x) + η(x))dx = F ()dx →
x1 x1
Zx2
dI() ∂F () ∂F () 0
= η(x) + η (x) dx ⇔
d ∂y ∂y 0
x1
Zx2 x2 Zx2
dI() ∂F () ∂F () d ∂F ()
= η(x)dx + η(x) − η(x)dx →
d ∂y ∂y 0 x1 dx ∂y 0
x1 x1
Zx2
dI() ∂F d ∂F
= − η(x)dx →
d =0 ∂y dx ∂y 0
x1
x
R2
F (x, y, y 0 )dx is een extremum als [dI()/d]=0 = 0, ofwel als de integraal in het rechterlid
x1
nul is. Daar η(x) een willekeurige functie is, volgt hieruit de Eulervergelijking:
d ∂F ∂F
− =0
dx ∂y 0 ∂y
d ∂F ∂F
F − y0 0 − =0
dx ∂y ∂x
∂F
F − y0 =0
∂y 0
120
x
R2
Een nevenvoorwaarde is een conditie waarbij de kromme waarvoor F (x, y, y 0 )dx een
x1
x
R2
extremum is tevens de integraal G(x, y, y 0 )dx constant houdt.
x1
Een isoperimetrisch probleem is hiervan een bijzonder geval, nl. dat waarbij de kromme
een bepaalde lengte heeft zo, dat de door de kromme omsloten oppervlakte max. is.
Vermenigvuldiging van de 2-de integraal met een constante λ en optelling bij de 1-ste integraal
x
R2
geeft (F + λG)dx, welke dan een extremum moet zijn. Met H = F + λG wordt de
x1
bijbehorende Eulervergelijking dan:
d ∂H ∂H
− =0
dx ∂y 0 ∂y
∂F ∂F
δF = η + 0 η 0
∂y ∂y
∂F ∂F
δF = δy + 0 δy 0
∂y ∂y
dy d d
0
Uit δy = δ = η 0 = (η) = (δy) volgt:
dx dx dx
dy d
δ = (δy)
dx dx
δy (n) = (δy)(n) | n ∈ IR
Zx2 Zx2
0
δ F (x, y, y )dx = δF (x, y, y 0 )dx
x1 x1
121
Zx2 Zx2
∂F ∂F ∂F ∂F
η(x) + 0 η 0 (x) dx = 0 ⇔ η(x) + 0 η 0 (x) dx = 0 ⇔
∂y ∂y ∂y ∂y
x1 x1
Zx2 Zx2 Zx2
∂F ∂F
δy + 0 δy 0 dx = δF dx = δ F dx = 0 →
∂y ∂y
x1 x1 x1
x
R2
Als F dx = 0 een extremum is, dan is een noodzakelijke voorwaarde dat geldt:
x1
Zx2
δ F dx = 0
x1
d ∂F ∂F
− = 0 k = 1, 2, . . . , n
dt ∂ ẋk ∂xk
x
R2 x
R2
Stel: I = [p(x)y 02 − q(x)y 2 ]dx met nevenvoorwaarde J = r(x)y 2 dx = 1 →
x1 x1
x
R2 x
R2
H = I − λJ = [p(x)y 02 − q(x)y 2 − λr(x)y 2 ]dx = F dx →
x1 x1
d ∂F ∂F d
− = [p(x)y 0 ] + [q(x) + λr(x)]y = 0 →
dx ∂y 0 ∂y dx
De extremen van I onder de nevenvoorwaarde J zijn oplossingen van de Sturm-Liouvillevergelijking.
122
Goniometrie en Trigonometrie
De goniometrische verhoudingen sin, cos
en tan van een hoek α in een scherphoekige
driehoek ABC worden gedefinieerd als:
p q p sin α
sin α = cos α = tan α = =
r r q cos α
1 1 1
cot α = sec α = cosec α =
tan α cos α sin α
sin α = cos β
sin α = cos( 21 π − α)
cos α = sin β
→ cos α = sin( 12 π − α)
cot α = tan β
cot α = tan( 12 π − α)
β = 12 π − α
tan2 α + 1 = sec2 α
Hieruit volgt:
cot2 α + 1 = cosec2 α
123
Uit de goniometrische grafieken volgt:
F G = OF sin α = p cos β sin α
OG = OF cos α = p cos β cos α
−→
DH = DF cos α = p sin β cos α
HF = DF sin α = p sin β sin α
sin(α + β) = DE/p = (p sin β cos α + p cos β sin α)/p)
cos(α + β) = OE/p = (p cos β cos α − p sin β sin α)/p
−→
p sin β cos α + p cos β sin α
tan(α + β) =
p cos β cos α − p sin β sin α
124
sin α = 2 sin 12 α cos 12 α sin2 α = 12 (1 − cos 2α)
cos α = cos2 12 α − sin2 12 α cos2 α = (1 + cos 2α)
Hieruit volgt:
2 tan 12 α
tan α =
1 − tan2 21 α
a b c
Sinusregel: = = = 2R
sin α sin β sin γ
2
)
CD = b2 sin2 α
2 →
DB = (c − AD)2 = (c − b cos α)2
a2 = b2 + c2 − 2bc cos α
Cosinusregels: b2 = c2 + a2 − 2ca cos β
c2 = a2 + b2 − 2ab cos γ
Optelling en deling door 2 geeft:
CD a sin β
tan α = = →
AD c − DB
a sin β
tan α =
c − a cos β
s s
2 2 2
1 b +c −a (b + c + a)(b + c − a)
q
cos 21 α = 1
2 (1 + cos α) = 2 = ; analoog voor
2bc 4bc
sin 12 α.
Stel: b + c + a = 2s →
sin 12 α =
p
(s − b)(s − c)/bc
cos 21 α =
p
s(s − a)/bc
tan 12 α =
p
(s − b)(s − c)(s − a)
125
Opp. 4ABC = 21 c.h = 21 c.b sin α →
1
2 bc sin α = bc sin 12 α cos 12 α →
p
Opp. 4ABC = s(s − a)(s − b)(s − c)
126
Opp. 4M AB < Opp. M AB < Opp. 4M AC ⇔
1 1 2 1 x 1
2 r.r sin x < 2 xr < 2 r.r tan x ⇔ 1 < sin x < cos x ⇔
sin x
1> > cos x →
x
sin x
lim =1
x→0 x
Uit deling van 1 > sin x/x > cos x door cos x volgt:
tan x
lim =1
x→0 x
Uit de reeksontwikkeling van sin x, cos x en tan x volgt dat deze voor kleine positieve waarden
van x te benaderen zijn als functie van x:
sin x ≈ x
tan x ≈ x
cos x ≈ 1 − 12 x2
~ .
De getallen cos α, cos β, cos γ heten de richtingscosinussen van de vector OP
127
Overige goniometrische identiteiten:
s
1 − sin α cos α + sin α
= sec α − tan α tan(α + 14 π) =
1 + sin α cos α − sin α
s
tan α − cot α sin α 1 − cos α 1 − cos α
= sin2 α − cos2 α tan 1
tan α + cot α 2α =
1 + cos α
=
sin α
=
1 + cos α
sin(α + β) 2 tan α 1 − tan2 α
tan α + tan β = sin 2α = cos 2α =
cos α cos β 1 + tan2 α 1 + tan2 α
sin(β − α) sin α + sin β 1
tan 2 (α + β)
cot α − cot β = =
sin α sin β sin α − sin β tan 21 (α − β)
sec α − cos α
= tan3 α cos α + cos β cot 12 (α + β)
cosec α − sin α =
tan α + tan β sin(α + β) cos α − cos β tan 12 (α − β)
= sin α + sin β
tan α − tan β sin(α − β) tan 12 (α + β) =
cos α + cos β
1 + tan α tan β cos(α − β)
= sin α − sin β
1 − tan α tan β cos(α + β) cot 12 (α + β) = −
s cos α − cos β
1 + tan 12 α 1 + sin α sin α − cos α sin α + cos α 2
= + =
1 − tan 21 α 1 − sin α sin α + cos α sin α − cos α 1 − 2 cos2 α
128
Vectoranalyse
~ en B
Voor 2 vectoren A ~ geldt:
~+B
A ~ =B ~ +A~
~ + (B
A ~ + C)
~ = (A ~ + B)
~ +C ~
~ ~
mA = Am | m ∈ IR
m(nA)~ = (mn)A ~ | m, n ∈ IR
(m + n)A ~ = mA~ + nA ~ | m, n ∈ IR
~ ~ ~
m(A + B) = mA + mB ~ | m ∈ IR
Voor een rechtsdraaiend rechthoekig coördinatenstelsel met eenheidsvectoren ~i, ~j, ~k geldt
dat rotatie van ~i naar ~j over de kleinste hoek de richting van ~k geeft.
~ is in componentvorm te schrijven als:
Een vector A
~·B
Het scalarprodukt A ~ van 2 vectoren A
~ en B ~ die een hoek θ met elkaar maken wordt
gedefinieerd als:
A~·B~ = |A||
~ B|~ cos θ
~·B
In componentvorm is A ~ te schrijven als:
~·B
A ~ = A1 B1 + A2 B2 + A3 B3
A~·B ~ =B ~ ·A ~
~ ~
A · (B + C) = A~ ~·B ~ +A~·C~
m(A ~ · B)
~ = (mA) ~ ·B ~ =A~ · (mB)
~ | m ∈ IR
~i · ~i = ~j · ~j = ~k · ~k = 1
~i · ~j = ~j · ~k = ~k · ~i = 0
Tevens geldt:
~·B
A ~ =0⇒A
~⊥B
~ |A
~=B
~ 6= 0
129
~×B
Het vectorprodukt A ~ van 2 vectoren A
~ en B~ die een hoek θ met elkaar maken wordt
gedefinieerd als:
A~×B ~ = |A||
~ B|~ sin θ~u
~ × B.
Hierin is ~u een eenheidsvector in de richting van A ~
In componentvorm is A ~×B ~ te schrijven als:
~i
~j ~k
~×B
A ~ = A1 A2 A3 = (A2 B3 − A3 B2 )~i + (A3 B1 − A1 B3 )~j + (A1 B2 − A2 B1 )~k
B1 B2 B3
~ × B|
|A ~ 2 + |A
~ · B|
~ 2 = A2 B 2 sin2 θ + A2 B 2 cos2 θ →
~ × B|
|A ~ 2 + |A
~ · B|
~ 2 = |A|
~ 2 |B|
~ 2
~ · (B
Het scalar tripelprodukt A ~ × C)
~ van 3 vectoren A,
~ B~ en C
~ wordt gedefinieerd als:
A A2 A3
1
~ ~ ~
A · (B × C) = B1
B2 B3
C1 C2 C3
~ × (B
Het vector tripelprodukt A ~ × C)
~ wordt gedefinieerd als:
~ × (B
A ~ × C)
~ = B(
~ A~ · C)
~ − C(
~ A~ · B)
~
~ · (B
A ~ × C)
~ =B~ · (C
~ × A)
~ =C ~ · (A
~ × B)
~
Tevens geldt: ~ × (B~ × C)
~ = B(
~ A ~ · C)
~ − A(
~ B~ · C)
~
A
Vector identiteiten:
~ × B)
(A ~ · (C ~ × D)
~ = (A~ · C)(
~ B ~ · D)
~ − (A~ · D)(
~ B ~ · C)
~
~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~
A × (B × C) + B × (C × A) + C × (A × B) = ~0
~ × B)
(A ~ × (C ~ × D)
~ = B(~ A~·C~ × D)
~ − A(~ B~ ·C~ × D)
~ = C(
~ A~·B
~ × D)
~ − D(
~ A~·B
~ × C)
~
~ × B)
(A ~ · (B ~ × C)
~ × (C~ × A)
~ = (A ~·B~ × C)
~ 2
~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~
(A + B) · (B + C) × (C + A) = 2A · B × C ~
~ × B)
(A ~ · (C ~ × D)
~ + (B~ × C)
~ · (A~ × D)
~ + (C ~ × A)
~ · (B~ × D)
~ =0
130
~
De afgeleide functie van een vector R(u) wordt gedefinieerd als:
~
dR ~ + ∆u) − R(u)
R(u ~
= lim
du ∆u→0 ∆u
d~r dx dy dz
= ~i + ~j + ~k
du du du du
~ B
Als A, ~ en C
~ differentieerbare vectorfuncties van u zijn en φ een differentieerbare scalaire
functie van u is, dan geldt:
d ~ ~ dA ~ dB~
(A ± B) = ±
du du du
d ~ ~ ~
dA ~ ~
(A · B) = ·B+A ~ · dB
du du du
d ~ ~ ~
dA ~ ~
(A × B) = ×B+A ~ × dB
du du du
d dφ d ~
A
~ =
(φA) ~+φ
A
du du du
d ~ ~ ~ ~ ~
~ = dA · B
(A · B × C) ~ ×C ~ +A~ · dB × C
~ +A~·B~ × dC
du du du du
~ ~ ~
! !
d ~ ~ × C)}
~ = dA ~ × C)
~ +A ~× dB ~ +A ~× B
~× dC
{A × (B × (B ×C
du du du du
~ = A(x,
De partiële afgeleide functie van een vector A ~ y, z) naar x wordt gedefinieerd als:
~
∂A ~ + ∆x, y, z) − A(x,
A(x ~ y, z)
= lim
∂x ∆x→0 ∆x
~
Analoge definities gelden voor ∂ A/∂y ~
en ∂ A/∂z.
Voor de 2-de orde afgeleide functies geldt:
∂2A~ ∂2A~
=
∂x∂y ∂y∂x
~
∂A ~
∂A ~
∂A
~=
dA dx + dy + dz
∂x ∂y ∂z
d ~ ~ ~
~ =const. → A
Stel: |A| ~·A
~ = |A||
~ A|~ =const. → ~ · dA = 0 →
(A · A) = 2A
dt dt
~ = const. ⇒ A
|A| ~ ⊥ dA/dt
~
131
d ~ ~ ~ 2
~ · dA = dA →
(A · A) = 2A
dt dt dt
~
~ · dA = A dA
A
dt dt
Stel: F~ (x, y, z, t) = F1 (x, y, z, t)~i + F2 (x, y, z, t)~j + F3 (x, y, z, t)~k →
dF~ ∂ F~ ∂ F~ dx ∂ F~ dy ∂ F~ dz
= + · + · + ·
dt ∂t ∂x dt ∂y dt ∂z dt
∂~ ∂ ∂
∇= i + ~j + ~k
∂x ∂y ∂z
∂φ~ ∂φ~ ∂φ ~
∇φ = i+ j+ k
∂x ∂y ∂z
∂Φ~ ∂Φ~ ∂Φ ~ ∂Φ ∂Φ ∂Φ
∇Φ · d~r = i+ j+ k · (dx~i + dy~j + dz~k) = dx + dy + dz →
∂x ∂y ∂z ∂x ∂y ∂z
∇Φ · d~r = dΦ
Nabla-identiteiten:
~ = (∇φ) · A
∇ · (φA) ~ + φ(∇ · A)
~
∇ × (φA) ~ = (∇φ) × A ~ + φ(∇ × A)~
~ × B)
∇ · (A ~ =B ~ · (∇ × A)
~ −A ~ · (∇ × B)
~
~ ~ ~ ~ ~
∇ × (A × B) = (B · ∇)A − B(∇ · A) − (A ~ ~ · ∇)B
~ + A(∇
~ ~
· B)
∇(A~ · B)(
~ B ~ · ∇)A~ + (A~ · ∇)B
~ +B ~ × (∇ × A)
~ +A ~ × (∇ × B)
~
∇ · (∇φ) = ∇ φ 2
∇ × (∇φ) = ~0
∇ · (∇ × A)~ =0
∇ × (∇ × A) ~ = ∇(∇ · A) ~ − ∇2 A~
132
1
∇rn = ∇(x2 + y 2 + z 2 ) 2 n ⇔
∂ 1 ∂ 1 ∂ 1
∇rn = {(x2 + y 2 + z 2 ) 2 n }~i + {(x2 + y 2 + z 2 ) 2 n }~j + {(x2 + y 2 + z 2 ) 2 n }~k ⇔
∂x ∂y ∂z
1 1
∇rn = n(x2 + y 2 + z 2 ) 2 n−1 (x~i + y~j + z~k) = n(r2 ) 2 n−1~r →
∇rn = nrn−2~r
Voor n = −1 volgt hieruit:
1 ~r
∇ =−
r r3
∇ ln |~r| = 21 ∇ ln(x2 + y 2 + z 2 ) ⇔
∂ ∂ ∂
∇ ln |~r| = 1
2 {ln(x2 + y 2 + z 2 )}~i + 12 · {ln(x2 + y 2 + z 2 )}~j + 21 · {ln(x2 + y 2 + z 2 )}~k ⇔
·
∂x ∂y ∂z
x~i + y~j + z~k
∇ ln |~r| = 2 →
x + y2 + z2
~r
∇ ln |~r| = 2
r
!
21 ∂2 ∂2 ∂2 1
∇ = + + (x2 + y 2 + z 2 )− 2 ⇔
r ∂x2 ∂y 2 ∂z 2
1 2x2 − y 2 − z 2 2y 2 − x2 − z 2 2z 2 − x2 − y 2
∇2 = 2 + + →
r (x + y 2 + z 2 )5/2 (x2 + y 2 + z 2 )5/2 (x2 + y 2 + z 2 )5/2
1
∇2 =0
r
y 2 + z 2 − x2 x2 + z 2 − y 2 x2 + y 2 − z 2 r2
∇2 ln r = + + = →
r4 r4 r4 r4
1
∇2 ln r =
r2
∇2 rn = nrn−2 + (n2 − 2n)x2 rn−4 + nrn−2 + (n2 − 2n)y 2 rn−4 + nrn−2 + (n2 − 2n)z 2 rn−4 ⇔
∇2 rn = 3nrn−2 + (n2 − 2n)rn−2 →
∇2 rn = n(n + 1)rn−2
~r
∇· = ∇ · (r−3~r) = (∇r−3 ) · ~r + r−3 ∇ · ~r = −3r−5~r · ~r + r−3 · 3 →
r3
~r
∇· =0
r3
)
∇ · (U ∇V ) = ∇U · ∇V + U (∇ · ∇V ) = ∇U · ∇V + U ∇2 V
→
∇ · (V ∇U ) = ∇V · ∇U + V (∇ · ∇U ) = ∇U · ∇V + V ∇2 U
∇ · (U ∇V − V ∇U ) = U ∇2 V − V ∇2 U
133
∇ × {~rf (r)} = ∇ × {xf (r)~i + yf (r)~j + zf (r)~k} ⇔
∂f ∂f ~ ∂f ∂f ~ ∂f ∂f ~
∇ × {~rf (r)} = z −y i+ x −z j+ y −x k
∂y ∂z ∂z ∂x ∂x ∂y
∂f ∂f ∂r f 0 (r)x ∂f ∂f
= · = ; analoog voor en ; substitutie geeft dan:
∂x ∂r ∂x r ∂y ∂z
∇ × {~rf (r)} = ~0
~r
∇× = ∇ × (r−2~r) = (∇r−2 ) × ~r + r−2 ∇ × ~r = −2r−4~r × ~r →
r2
~r
∇× = ~0
r2
f 0 (r)
∇f (r) = ~r
r
!
f 0 (r)x f 0 (r) r2 − y 2 − z 2 f 0 (r) r2 − y 2 − z 2
p p
∂f ∂2f ∂ ∂r
= = → 2
= ⇔
∂x r r ∂x ∂r r ∂x
1
{f 00 (r) r2 − y 2 − z 2 + 12 f 0 (r)(r2 − y 2 − z 2 )− 2 }r − f 0 (r) r2 − y 2 − z 2
p p p
∂2f r2 − y2 − z 2
= · ⇔
∂x2 r2 r
∂2f f 00 (r)x2 f 0 (r) f 0 (r)x2 ∂2f ∂2f
= + − ; analoog voor en →
∂x2 r2 r r3 ∂y 2 ∂z 2
f 00 (r) 2 3f 0 (r) f 0 (r) 2
∇2 f (r) = (x + y 2
+ z 2
) + − 3 (x + y 2 + z 2 ) →
r2 r r
d2 f (r) 2 df (r)
∇2 f (r) = + ·
dr2 r dr
dF ∂F dx ∂F dy ∂F dz ∂F
Stel: F = F {x(t), y(t), z(t)} → = · + · + · + ⇔
dt ∂x dt ∂y dt ∂z dt ∂t
dF ∂F ~ ∂F ~ ∂F ~ dx~ dy ~ dz ~ ∂F
= i+ j+ k · i+ j+ k + →
dt ∂x ∂y ∂z dt dt dt ∂t
dF ∂F d~r
= + ∇F~ ·
dt ∂t dt
134
~
De integraal van een vectorfunctie R(u) = R1 (u)~i + R2 (u)~j + R3 (u)~k van u = a naar u = b
wordt gedefinieerd als:
Zb Zb Zb Zb
~
R(u)du = ~i R1 (u)du + ~j R2 (u)du + ~k R3 (u)du
a a a a
Als ~r(u) = x(u)~i + y(u)~j + z(u)~k een kromme C bepaalt van P1 (a) naar P2 (b), en
~ y, z) = A1 (x, y, z)~ + A2 (x, y, z)~j + A3 (x, y, z)~k is een vectorfunctie langs C, dan wordt
A(x,
de lijnintegraal van A~ langs C van P1 (a) naar P2 (b) gedefinieerd als:
Z Z
~ · d~r =
A A1 dx + A2 dy + A3 dz
C C
2~ ~
!
~ × d A dt = d ~ dA
Z Z
A A× dt →
dt2 dt dt
2~ ~
~ × d A dt = A
~ × dA + C
Z
A ~
dt2 dt
ZP2 ZP2
∂φ~ ∂φ~ ∂φ ~
Stel: F~ = ∇φ → F~ · d~r = i+ j+ k · (dx~i + dy~j + dz~k) ⇔
∂x ∂y ∂z
P1 P1
Als ∆Sp | p = 1, 2, . . . , n een oppervlakte-element van een oppervlak S is, A ~ een vectorfunctie
~ p (xp , yp , zp ) = A
door S, A ~ p | P (xp , yp , zp ) ∈ ∆Sp en ~np de eenheidsnormaalvector in P , dan
wordt de oppervlakte integraal van A ~ over S gedefinieerd als:
n ZZ ZZ
~ p · ~np ∆Sp = ~ · ~ndS = ~ · dS
~
X
O = lim A A A
n→∞
p=1 S S
135
~ p · ~np de normale component van A
Hierin is A ~ p in P .
Als R de projectie is van S op het XY -vlak, dan geldt:
∆xp ∆yp
∆Sp = →
|~np · ~k|
~ · ~n dxdy
ZZ
O= A
|~n · ~k|
R
)
bg AEB : y = Y1 (x) en bg AF B : y = Y2 (x)
Stel: →
M en N willekeurige functies van x en y
Z y=Y
x=b Z 22 Zb
∂M ∂M
ZZ
dxdy = dy dx = {M (x, Y2 ) − M (x, Y1 )}dx ⇔
∂y ∂y
x=a a
R y=Y1 (x)
Zb Zb
∂M
ZZ I
dxdy = − M (x, Y1 )dx − M (x, Y2 )dx = − M dx
∂y
R a a C
∂N
ZZ I
Analoog voor bg EAF : x = X1 (y) en bg EBF : x = X2 (y) : dxdy = N dy →
∂x
R C
Stelling van Green:
∂N ∂M
ZZ I
− dxdy = M dx + N dy
∂x ∂y
R C
)
~ = M~i + N~j
A
Stel: ~ · d~r = (M~i + N~j) · (dx~i + dy~j) = M dx + N dy∧
→A
~r = x~i + y~j
∂N ~ ∂M ~ ∂N ∂M ~ · ~k = ∂N − ∂M →
~=−
∇×A i+ j+ − ~k → (∇ × A)
∂z ∂z ∂x ∂y ∂x ∂y
ZZ I
~ · ~kdR =
(∇ × A) ~ · d~r
A
R C
RR H
Stel: M = −y ∧ N = x → 2 dxdy = 2Opp. = xdy − ydx →
R C
I
1
Opp.= 2 xdy − ydx
C
136
S1 : z = f1 (x, y)
Stel:
S2 : z = f2 (x, y)
Als R de projectie van het gesloten oppervlak S rond volume
V op het XY -vlak is, dan geldt:
Z Z Z
∂A3 z=f
ZZ Z 2
∂A
3
dxdydz = dz dxdy ⇔
∂z
∂z
V R z=f1
∂A3
Z Z Z ZZ
dxdydz = {A3 (x, y, f2 ) − A3 (x, y, f1 )} dxdy
∂z
V R
)
Voor S2 geldt: cos γ2 dS2 = ~k · ~n2 dS2
→
Voor S1 geldt: − cos γ1 dS1 = ~k · ~n1 dS1
∂A3
Z Z Z ZZ ZZ ZZ
dxdydz = A3~k · ~n2 dS2 + A3~k · ~n1 dS1 = A3~k · ~ndS
∂z
V S2 S1 S
∂A1 ∂A2
Z Z Z Z Z Z
Analoog voor dxdydz en dxdydz →
∂x ∂y
V V
Divergentietheorema:
Z Z Z ZZ
~
∇ · AdV = ~ · ~ndS
A
V S
∂x ∂y ∂z
ZZ Z Z Z Z Z Z
~r · ndS = ∇ · ~rdV = + + dV = 3V
∂x ∂y ∂z
S V V
~ = φC
~ |C
~ =const. → ~ ~ S~⇔
RRR RR
Stel: A ∇ · φCdV = φCd
V S
~ + φ(∇ · C)}dV
~ ~· ~⇔C
~· ~· ~→
RR RR RRR RR
{(∇φ) · C =C φdS ∇φdV = C φdS
V S V S
Z Z Z ZZ
∇φdV = ~
φdS
V S
RRR RR RR
∇ · ~ndV = ~n · ~ndS = dS →
V S S
Z Z Z
∇ · ~ndV = S
V
137
Verwisseling van φ en ψ en aftrekking geeft de Tweede identiteit van Green:
Z Z Z ZZ
{φ∇2 ψ − ψ∇2 φ}dV = ~
{φ∇ψ − ψ∇φ} · dS
V S
dψ dφ
Z Z Z ZZ
2 2
{φ∇ ψ − ψ∇ φ}dV = φ −ψ dS
dn dn
V S
~ = φC
Substitutie van A ~ |C
~ =const. in het Divergentietheorema geeft:
~ ~ · ~ndS ⇔ ~ · ∇φdV = ~ · (φ~n)dS →
RRR RR RRR RR
∇ · (φC)dV = φC C C
V S V S
Z Z Z ZZ
∇φdV = ~
φdS
V S
~=B
Substitutie van A ~ ×C
~ |C
~ =const. in het Divergentietheorema geeft:
~ × C)dV
~ ~ × C)
~ ·N
~ dS ⇔ ~ · (∇ × B)dV
~ ~ · (~n × B)dS
~
RRR RR RRR RR
∇ · (B = (B C = C →
V S V S
Z Z Z ZZ
~
∇ × BdV = ~
~n × BdS
V S
RR RR RR
~n × ~rdS = − ~r × ~ndS = − ∇ × ~ndV = 0 →
S S V
ZZ
~=0
~r × dS
S
~r ~r · ~n
Z Z Z ZZ
~ = ~r/r3 in het Divergentietheorema geeft:
Substitutie van A ∇× dV = dS
r3 r3
V S
~r ~r · ~n
ZZ
Als r 6= 0 in V , d.w.z. O 6∈ V , dan is ∇ · =0→ dS = 0
r3 r3
S
)
s is een boloppervlak rond O met straal a met O ∈ V
Stel: →
τ is het gebied begrensd door S en s
~r · ~n ~r · ~n ~r · ~n ~r
Z Z ZZ ZZ Z Z Z
dS = dS + dS = ∇· dV = 0 (r 6= 0 in τ )
r3 r3 r3 r3
S+s S s V
~r ~r · ~n 1 ~r · ~n 1 4πa2
ZZ ZZ
Op s geldt: r = a ∧ ~n = − → 3 = − 2 → 3
dS = 2 dS = →
a r a r a a2
S s
138
Stelling van Gauss:
~r · ~n
ZZ
dS = 4π
r3
S
(∇ × A1~i) · ~ndS =
RR H
A1 dx. Analoge uitdrukkingen gelden voor A2 en A3 →
S C
Stelling van Stokes:
ZZ I
~ · ~ndS =
(∇ × A) ~ · d~r
A
S C
~ = φC
Substitutie van A ~ |C ~ =const. in de Stelling van Stokes geeft:
~ · dS
~ = φC ~ · d~r ⇔ ~ + φ(∇ × C)}
~ · dS ~=C ~ · φd~r ⇔
RR H RR H
∇ × (φC) {(∇φ) × C
S C S C
~· ~ × (∇φ) = C
~ · φd~r →
RR H
C dS
S C
ZZ I
~ × ∇φ =
dS φd~r
S C
x = x(u1 , u2 , u3 )
u1 = u1 (x, y, z)
Stel: y = y(u , u , u )
1 2 3 ⇒ 2 2u = u (x, y, z)
z = z(u , u , u )
u = u (x, y, z)
1 2 3 3 3
139
De coördinaten (u1 , u2 , u3 ) van een punt P heten de kromlijnige coördinaten van P . De
oppervlakken u1 = c1 , u2 = c2 en u3 = c3 met c1 , c2 en c3 constant heten coördinaatopper-
vlakken waarbij elke 2 paar elkaar snijden in coördinaatkrommen. Als deze elkaar loodrecht
snijden, dan hete het kromlijnig coördinatenstelsel orthogonaal. Stel: ~r = x~i + y~j + z~k is
de positievector van een punt P → ~r = ~r(u1 , u2 , u3 )
Een raakvector aan de kromme u1 in P is dan ∂~r/∂u1 → de eenheidsraakvector ~e1 is dan:
∂~r ∂~
r
~e1 =
∂u1 ∂u1
∂~ r ∂~r
Stel: h1 = → = h1~e1 , analoog voor ~e2 en ~e3 rakend aan u2 resp. u3 :
∂u1 ∂u1
∂~r ∂~r
= h2~e2 en = h3~e3
∂u2 ∂u3
Daar ∇u1 ⊥ u1 = c1 , geldt voor de eenheidsnormaalvector E ~ 1 op het oppervlak u1 − c1 :
140
In parabolische coördinaten geldt: x = uv cos φ ∧ y = uv sin φ ∧ z = 12 (u2 − v 2 ) →
dx = du · v cos φ + udv cos φ − uv sin φdφ
dy = du · v sin φ + udv sin φ − uv cos φdφ −→
dz = udu − vdv
De volume-elementen volgen uit vergelijking met ds2 = h1 du21 + h2 du22 + h3 du23 en de uit-
drukking in de resp. coördinatenstelsels. Substitutie in dV geeft dan:
cylindrisch: dV = ρdρdφdz
bolvormig: dV = r2 sin θdrdθdφ
parabolisch cylindrisch: dV = (u2 + v 2 )dudvdz
parabolisch: dV = uv(u2 + v 2 )dudvdφ
elliptisch cylindrisch: dV = a2 (sinh2 u + sin2 v)dudvdz
1 ∂Φ 1 ∂Φ 1 ∂Φ
∇Φ = · ~e1 + · ~e2 + · ~e3
h1 ∂u1 h2 ∂u2 h3 ∂u3
~e2 × ~e3
~en ~e1
Stel: Φ = un → ∇un = n = 1, 2, 3 → ∇u2 × ∇u3 = = →
hn h2 h3 h2 h3
~e1 = h2 h3 ∇u2 × ∇u3 ; analoog geldt: ~e2 = h3 h1 ∇u3 × ∇u1 en ~e3 = h1 h2 ∇u1 × ∇u2
∇ · (A1~e1 ) = ∇ · (A1 h2 h3 ∇u2 × u3 ) = ∇(A1 h2 h3 ) · ∇u2 × ∇u3 + A1 h2 h3 ∇ · (∇u2 × ∇u3 ) ⇔
~e2 ~e3
∇ · (A1~e1 ) = ∇(A1 h2 h3 ) · × ⇔
h2 h3
1 ∂(A1 h2 h3 ) 1 ∂(A1 h2 h3 ) 1 ∂(A1 h2 h3 ) ~e1
∇ · (A1~e1 ) = · ~e1 + · ~e2 + · ~e3 · ⇔
h1 ∂u1 h2 ∂u2 h3 ∂u3 h2 h3
141
1 ∂(A1 h2 h3 )
∇ · (A1~e1 ) = ·
h1 h2 h3 ∂u1
Analoog voor ∇ · (A2~e2 ) en ∇ · (A3~e3 ) →
Divergentie in orthogonale kromlijnige coördinaten:
~e1
∇ × (A1~e1 ) = ∇ × (A1 h1 ∇u1 ) = ∇(A1 h1 ) × ∇u1 + A1 h1 ∇ × ∇u1 = ∇(A1 h1 ) × ⇔
h1
1 ∂(A1 h1 ) 1 ∂(A1 h1 ) 1 ∂(A1 h1 ) ~e1
∇ × (A1~e1 ) = · ~e1 + · ~e2 + · ~e3 × ⇔
h1 ∂u1 h2 ∂u2 h3 ∂u3 h1
1 ∂(A1 h1 ) 1 ∂(A1 h1 )
∇×(A1~e1 ) = · ~e2 − · ~e3 ; analoog voor ∇×(A2~e2 ) en ∇×(A3~e3 ) →
h3 h1 ∂u3 h1 h2 ∂u2
Rotatie in orthogonale kromlijnige coördinaten:
1 ∂(A2 h2 ) ∂(A1 h1 )
− ~e3
h1 h2 ∂u1 ∂u2
~ = ∇ψ → A1 = 1 · ∂ψ ∧ A2 = 1 · ∂ψ ∧ A3 = 1 · ∂ψ
Stel: A
h1 ∂u1 h2 ∂u2 h3 ∂u3
~ substitutie van A1 , A2 en A3 in de uitdrukkingen voor ∇ · A
∇2 ψ = ∇ · ∇ψ = ∇ · A; ~ geeft de
1 ∂ h2 h3 ∂ψ ∂ h3 h1 ∂ψ ∂ h1 h2 ∂ψ
2
∇ ψ= · + · + ·
h1 h2 h3 ∂u1 h1 ∂u1 ∂u2 h2 ∂u2 ∂u3 h3 ∂u3
142
In cylindrische coördinaten geldt:
(u1 , u2 , u3 ) = (ρ, φ, z) ∧ (~e1 , ~e2 , ~e3 ) = (~eρ , ~eφ , ~ez ) ∧ (h1 , h2 , h3 ) = (1, ρ, 1)
Substitutie in de nabla-uitdrukkingen geeft:
∂Φ 1 ∂Φ ∂Φ
∇Φ = ~eρ + · ~eφ + ~ez
∂ρ ρ ∂φ ∂z
~=1 ∂ ∂Aφ ∂
∇·A (ρAρ ) + + (ρAz )
ρ ∂ρ ∂φ ∂z
∂2Φ 1 ∂ 2 Φ ∂ 2 Φ 1 ∂Φ
∇2 Φ = + · + + ·
∂ρ2 ρ2 ∂φ2 ∂z 2 ρ ∂ρ
In bolcoördinaten geldt:
(u1 , u2 , u3 ) = (r, θ, φ) ∧ (~e1 , ~e2 , ~e3 ) = (~er , ~eθ , ~eφ ) ∧ (h1 , h2 , h3 ) = (1, r, r sin θ)
Substitutie in de nabla-uitdrukkingen geeft:
∂Φ 1 ∂Φ 1 ∂Φ
∇Φ = ~er + · ~eθ + · ~eφ
∂r r ∂θ r sin θ ∂φ
~ = 1 · ∂ (r2 Ar ) + 1 ∂ ∂Aφ
∇·A (sin θAθ ) +
r2 ∂r r sin θ ∂θ ∂φ
1 ∂ ∂ ∂Ar ∂
~=
∇×A (r sin θAφ ) − (rAθ ) ~er + − (r sin θAφ ) r~eθ +
r2 sin θ ∂θ ∂φ ∂φ ∂r
∂ ∂Ar
(rAθ ) − r sin θ~eφ
∂r ∂θ
1 ∂ ∂Φ 1 ∂ ∂Φ 1 ∂2Φ
2
∇ Φ= 2 · r2 + 2 · sin θ + ·
r ∂r ∂r r sin θ ∂θ ∂θ r2 sin2 θ ∂φ2
143
1 ∂Φ 1 ∂Φ ∂Φ
∇Φ = √ · ~eu + √ · ~ev + ~ez
u2 + v 2 ∂u u2 + v 2 ∂v ∂z
1 ∂ p 2 ∂ p 2 ∂Az
~=
∇·A ( u + v 2 Au ) + ( u + v 2 Av ) +
u + v2
2 ∂u ∂v ∂z
1 ∂Az ∂ p 2
p
~=
∇×A − ( u + v 2 Av ) u2 + v 2~eu +
u2 + v 2 ∂v ∂z
∂ p 2 ∂Az
p
( u + v 2 Au ) − u2 + v 2~ev +
∂z ∂u
∂ p 2 ∂ p 2
( u + v 2 Av ) − ( u + v 2 Au ) ~ez
∂u ∂v
!
2 1 ∂2Φ ∂2Φ ∂2Φ
∇ Φ= 2 + +
u + v2 ∂u2 ∂v 2 ∂z 2
1 ∂Φ 1 ∂Φ 1 ∂Φ
∇Φ = √ · ~eu + √ · ~ev + · ~eφ
u2 + v ∂u
2 2
u +v 2 ∂v uv ∂φ
1 ∂ ∂ ∂
p p
~=
∇·A (uv u2 + v2A ) +
u (uv u2 + v 2 Av ) + {(u2 + v 2 )Aφ }
uv(u2 + v 2 ) ∂u ∂v ∂φ
1 ∂ ∂ p 2
~=
∇×A (uvAφ ) − ( u + v 2 Av ) ~eu +
uv(u + v 2 )
2 ∂v ∂φ
1 ∂ p 2 ∂
( u + v 2 Au ) − (uvAφ ) ~ev +
uv(u + v 2 )
2 ∂φ ∂u
1 ∂ p 2 ∂ p 2
( u + v 2 Av ) − ( u + v 2 Au ) ~eφ
u + v2
2 ∂u ∂v
( )
1 1 ∂ ∂Φ 1 ∂ ∂Φ u2 + v 2 ∂ 2 Φ
∇2 Φ = 2 · u + · v + ·
u + v2 u ∂u ∂u v ∂v ∂v u2 v 2 ∂φ2
144
1 ∂Φ 1 ∂Φ ∂Φ
∇Φ = p · ~
e u + p · ~
e v + ~ez
a sinh2 u + sin2 v ∂u a sinh2 u + sin2 v ∂v ∂z
1 ∂
q
~=
∇·A (a sinh2 u + sin2 vAu )+
2
a (sinh u + sin2 v)
2 ∂u
∂ ∂Az
q
(a sinh2 u + sin2 vAv ) + a2 (sinh2 u + sin2 v)
∂v ∂z
1 ∂Az ∂
q
~= p
∇×A − (a sinh2 + sin2 vAv ) ~eu +
2 ∂v ∂z
a sinh u + sin2 v
1 ∂ ∂Az
q
p (a sinh2 + sin2 vAu ) − ~ev +
a sinh2 u + sin2 v ∂z ∂u
1 ∂ ∂
q q
2 (a sinh2 + sin2 vAv ) − (a sinh2 + sin2 vAu ) ~ez
a2 (sinh u + sin2 v) ∂u ∂v
( )
1 ∂2Φ ∂2Φ ∂2Φ
∇2 Φ = 2 2 + + a 2
(sinh2
u + sin 2
v)
a (sinh u + sin2 v) ∂u2 ∂v 2 ∂z 2
Als f~ een afbeelding is van de verz. vectoren V in E naar F , dan hoort bij elke vector ~x ∈ V
een vector f~(~x) ∈ F ; f~ is dan een vectorfunctie van een vectorvariabele.
Als (~e1 , . . . , ~en ) | n ∈ IN + een basis is in E en ~x = x1~e1 + · · · + nn~en , dan is f~(~x) te schrijven
als f~(x1 , . . . , xn ) en stelt een vectorwaarde functie van x1 , . . . , xn voor.
Als (~g1 , . . . , ~gm ) | m ∈ IN + een basis is in F , dan is f~(~x) te schrijven als:
De componenten van f~ t.o.v. (~g1 , . . . , ~gm ) zijn hierin reële waarde functies.
Een vectorfunctie f~ in E naar F is lineair als geldt:
145
De partiële afgeleide D~ek van f~ naar de k-de component van ~x wordt gedefinieerd als de
afgeleide in de richting van een basisvector ~ek van ~x:
∂ f~ f~(~x + h~ek ) − f~(~x)
D~ek f~(~x) ≡ Dk f~ ≡ = lim ⇔
∂xk h→0 h
∂ f~ f~(x1 , . . . , xk + h, . . . , xn ) − f~(x1 , . . . , xn )
= lim ⇔
∂xk h→0 h
∂ f~ f1 (x1 , . . . , xk + h, . . . , xn ) − f1 (x1 , . . . , xn )
= lim ~g1 + · · · +
∂xk h→0 h
fm (x1 , . . . , xk + h, . . . , xn ) − fm (x1 , . . . , xn )
lim ~gm →
h→0 h
∂ f~ ∂f1 ∂fm
= ~g1 + · · · + ~gm
∂xk ∂xk ∂xk
∂ f~ ∂ f~
df~(~v ) = v1 + · · · + vn
∂x1 ∂xn
∂ f~ ∂ f~
df~ = dx1 + · · · + dxn
∂x1 ∂xn
Als f~ een vectorfunctie van E naar F is en ~g een vectorfunctie van F naar G, dan is ~h = ~g ◦ f~
een samengestelde vectorfunctie van E naar G.
y1 = a11 x1 + · · · + a1n xn
z1 = b11 y1 + · · · + b1m ym
Stel: ~y = f~(~x) = ························ ∧ ~z = ~g (~y ) = ························ →
y = a x + ··· + a x
z = b y + ··· + b y
m m1 1 mn n r r1 1 rm m
n m
akj xj | k = 1, . . . , m ∧ zi = bik yk | i = 1, . . . , r →
P P
yk =
j=1 k=1
146
!
m n
Componenten van ~z = ~g (f~(~x)) : zi = →
P P
bik akj xj
k=1 j=1
n m
!
X X
zi = bik akj i = 1, . . . , r
j=1 k=1
m
Als (aij ) de matrixvoorstelling van f~ is en (bij ) die van ~g , dan is (cij ) =
P
bik akj de
k=1
matrixvoorstelling van ~h, met (cij ) = (bij )(aij ).
∂~h ∂h1 ∂hr
Stel: ~h = h1~e1 + · · · + hr~er → = ~e1 + · · · + ~er
∂xj ∂xj ∂xj
∂hi ∂gi ∂y1 ∂gi ∂ym
Substitutie van = · + ··· + · i = 1, . . . , r ∧ j = 1, . . . , n geeft:
∂xj ∂y1 ∂xj ∂ym ∂xj
∂~h
! !
∂g1 ∂y1 ∂g1 ∂ym ∂gr ∂y1 ∂gr ∂ym
= · + ··· + · ~e1 + · · · + · + ··· + · ~er ⇔
∂xj ∂y1 ∂xj ∂ym ∂xj ∂y1 ∂xj ∂ym ∂xj
∂ f~ ∂f1 ∂fm
Uit D~ei f~ = = ~g1 + · · · + ~gm volgt voor de 2-de afgeleide in de richting van ~ej :
∂xi ∂xi ∂xi
∂ 2 f~ ∂ 2 f1 ∂ 2 fm
D~e2j ~ei f~ = = ~g1 + · · · + ~gm
∂xj ∂xi ∂xj ∂xi ∂xj ∂xi
Analoge uitdrukkingen gelden voor hogere orde afgeleiden.
∂ f~ ∂ f~
Uit D~u f~ = u1 + · · · + un volgt voor de 2-de afgeleide in de richting van ~v :
∂x1 ∂xn
∂ ∂
2 ~ ~ ~ ~
D~v~u f = D~v (D~u f ) = D~u f v1 + · · · + D~u f vn ⇔
∂x1 ∂xn
∂ 2 f~ ∂ 2 f~ ∂ 2 f~ ∂ 2 f~
! !
D~v2~u f~ = u1 + · · · + un v1 + · · · + u1 + · · · + 2 un vn
∂x21 ∂x1 ∂xn ∂xn ∂x1 ∂xn
Analoge uitdrukkingen gelden voor hogere orde afgeleiden.
147
Tensoranalyse
Stel: SN is een hyperruimte met punten P (xr ) en Q(xr + dxr ) | r = 1, 2, . . . , N → P en Q
definieren een infinitesimale vector P~Q met componenten dxr
∂xr s
Als in een ander coördinatenstelsel de componenten dxr zijn, geldt: dxr = dx
∂xs
Een stel grootheden T r verbonden met een punt P heten componenten van een contra-
variante vector als ze bij een coördinatenovergang transformeren volgens:
r ∂xr
T = Ts
∂xs
rs ∂xr ∂xs
T = T mn ·
∂xm ∂xn
Algemeen geldt voor de componenten van een contravariante tensor van de p-de orde:
T =T
Dit is een invariant, d.w.z. de waarde is onafhankelijk van het gebruikte coördinatenstelsel.
Stel: φ is een invariante functie die aan elk punt (x1 , . . . , xN ) van SN een invariant φ(x1 , . . . , xN )
∂φ ∂φ ∂xs
toekent → = · →
∂xr ∂xs ∂xr
Een stel grootheden Tr verbonden met een punt P heten de componenten van een cova-
riante vector als ze bij een coördinatenovergang transformeren volgens:
∂xs
T r = Ts
∂xs
∂xm ∂xn
T rs = Tmn ·
∂xr ∂xs
Algemeen geldt voor de componenten van een covariante tensor van de q-de orde:
∂xv1 ∂xvq
T u1 ···uq = Tv1 ···vq · · ·
∂xu1 ∂xuq
148
Een stel grootheden T r1 ···rp u1 ···uq verbonden met een punt P heten de componenten van
een gemengde tensor van de orde (p + q) als ze bij een coördinatenovergang transformeren
volgens:
r ···r ∂xr1 ∂xrp ∂xv1 ∂xvq
T 1 p u1 ···uq = T s1 ···sp v1 ···vq s1 · · · sp · u1 · · · uq
∂x ∂x ∂x ∂x
(
1 voor r = s
De Kronecker delta δ r s wordt gedefinieerd als: δ r s = →
0 6 s
voor r =
∂xr ∂xm ∂xr ∂xm ∂xn m ∂x
r ∂xn m
δr s = · = · · = δ n · ; δ n is dus een gemengde 2-de orde
∂xm ∂xs ∂xm ∂xn ∂xs ∂xm ∂xs
tensor.
δr r = δ11 + · · · + δN N = 1 + · · · + 1 →
δr r = N
Een tensorvergelijking is een vergelijking waarvan het linkerlid een tensor is en het rechterlid
nul. Daar de transformatievergelijkingen voor een tensor lineair en homogeen zijn, blijft
een tensorvergelijking dezelfde onder een transformatie van een coördinatenstelsel I naar een
coördinatenstelsel II.
Tensoren van hetzelfde type kunnen worden opgeteld en afgetrokken door hun overeenkom-
stige componenten op te tellen resp. af te trekken:
Dr1 ···rp u1 ···uq = Ar1 ···rp u1 ···uq + B r1 ···rp u1 ···uq − C r1 ···rp u1 ···uq
Een 2-de orde tensor Ars is symmetrisch in een paar indices als Ars = Asr en anti(scheef )
symmetrisch als Ars = −Asr .
Een contra- of covariante tensor blijft (anti) symmetrisch onder een coördinatentransformatie;
dit geldt niet voor gemengde tensors.
Elke 2-de orde symmetrische tensor Ars is te schrijven als:
De contractie van een gemengde tensor wordt gedefinieerd als het gelijkstellen van een
bovenindex aan een onderindex, hetgeen de orde van de tensor met een factor 2 vergaagt.
Het inwendig produkt van 2 tensoren wordt gedefinieerd als een contractie toegepast op
een uitwendig produkt; dit kan op meerdere manieren.
Zo geldt voor Ars B m n = Ams B m n = Csn of Ars B m n = Arm B m n = Drn
Stel: Ars is antisymmetrisch en Brs is symmetrisch →
Ars Brs = −Asr Brs = −Asr Bsr = −Ars Brs → 2Ars Brs = 0 → Ars Brs = 0
De toegevoegde metrische tensor g mn van gmn wordt gedefinieerd als:
gmr g mn = grm g nm = δ n r ; g mn is dus een 2-de orde contravariante tensor.
∆mn
Dit is equivalent met g mn = met g = |gmn | en ∆mn de cofactor van |g mn |
g
149
∂ ln |g| ∂ ln |g| ∂gmn ∂gmn
Er geldt: = · = g mn
∂xr ∂gmn ∂xr ∂xr
∂Ai j
Stel: vectoren Ai ∈ P (xi ) ∧ (Ai + dAi ) ∈ Q(xi + dxi ) → (Ai + dAi ) − Ai = dAi = dx
∂xj
∂Ai
Stel: = Ai,j → dAi = Ai,j dxj ; dit is i.h.a. geen tensor, daar Ai,j geen tensor is.
∂xj
Bij parallelverplaatsing in RN van een covariante
vector wordt Ai verplaatst naar punt Q zonder dat de
grootte en richting van Ai veranderen; de componen-
ten van deze verplaatste vector Ai +δAi zijn in RN niet
gelijk aan de componenten van Ai (dit is wèl het geval
in EN ).
De verschilvector wordt nu gedefinieerd als:
(Ai + dAi ) − (Ai + δAi ) = dAi − δAi = Ai;j dxj , met Ai;j de covariante afgeleide van Ai .
Stel: in EN zijn Ai de componenten van een vectorveld t.o.v. willekeurige kromlijnige
coördinaten xi en Bj de componenten t.o.v. orthonormale coördinaten y j →
∂y i ∂xi
Ai = B j ∧ B j = Ai
∂xi ∂y j
∂ 2yi
Hieruit volgt voor de parallelle verplaatsing van Ai : δAi = dxk Bj ∧ δBj = 0 →
∂xi ∂xk
!
∂ 2yi ∂xl
δAi = · Al dxk
∂xi ∂xk ∂y j
Een affiniteit ofwel affiene verbinding ofwel samenhangfactor Γlik tussen de punten van
de ruimte wordt nu gdefinieerd als:
!
∂ 2yi ∂xl
Γlik = ·
∂xi ∂xk ∂y j
∂Ai j ∂Ai
j
dAi − δAi = Ai;j dx = dx − Γkij Ak dxj = − Γkij Ak dxj →
∂xj ∂xj
∂Ai
Ai;j = Ai,j − Γkij Ak = − Γkij Ak
∂xj
150
∂As
Substitutie van As;t =− Γrst Ar en vervolgens verwisselen van dummies geeft:
∂xt
r ∂xs ∂xt r ∂ 2 xr
k ∂x
Γij k = · Γ +
∂x ∂xi ∂xj st ∂xi ∂xj
∂xl ∂xl ∂xr ∂xl l
Vermenigvuldigen met r
geeft, samen met r
· k
= k
= δ k , de transformatie-
∂x ∂x ∂x ∂x
vergelijking voor een affiniteit:
δB k = −Γkij B i dxj
Analoog aan het bovenstaande volgt dan voor de covariante afgeleide van B i :
∂B k
B k ;j = B k ,j + Γkij B i = + Γkij B i
∂xj
∂Ai j
Ai j;k = − Γljk Ai l + Γilk Al j
∂xk
Algemeen geldt voor de covariante afgeleide van een willekeurige tensor A dat deze de al-
gebraı̈sche som is van de partiële afgeleiden en een stel termen, één voor elke index; deze
bestaan uit ΓA met steeds als boven(onder) index een contravariante(covariante) index in Γ
en een dummie in A die tevens als onder(boven) index optreedt. De resterende index in Γ is
de afleidingsindex. De overige indices van A blijven behouden. De covariante termen krijgen
een minteken.
151
Parallelverplaatsing van een vector Ai langs een gesloten pad
van 3 cirkelbogen geeft aan het eind i.h.a. een 6 (Ai , A0i ) 6= 0.
Daar Ai steeds op elke cirkelboog dezelfde hoek maakt met de
raaklijn aan de cirkelboog, is dAi −δAi = 0 → Ai;j = 0 Als de 3
cirkelbogen infinitesimaal zijn, dan geldt voor de totale variatie
∆Ai van H i
A overH het hele pad:
∆Ai = δAi = Γnil An dxl →
Voor de waarde van Ai binnen het pad geldt:
∂Ai
δAi ≈ Γnil An dxl ⇔ = Γnil An
∂xl
∂Ai ki
I ZZ
Volgens het Theorema van Stokes geldt: Ai dxi = dS
∂xk
Hierin is dS ki een antisymmetrische tensor met componenten die de projecties zijn van het
oppervlakte-element op de coördinaatvlakken →
∂Ai ki 1 ∂Ak ik 1 ∂Ai ki 1 ∂Ak ∂Ai
ZZ ZZ ZZ ZZ
dS = 2 dS + 2 dS = 2 − dS ik →
∂xk ∂xi ∂xk ∂xi ∂xk
∂ ∂
I ZZ
∆Ak = Γikl Ai dxl = 1
(Γi Ai ) − m (Γikl Ai ) dS lm
2 ∂xl km ∂x
Bij integratie over een infinitesimaal gebied kan de term tussen de rechte haken als constant
genomen worden →
∂ ∂
∆Ak = 2 1
(Γ Ai ) − m (Γkl Ai ) ∆S lm ⇔
i i
∂xl km ∂x
!
∂Γikm i ∂Ai ∂Γikl ∂Ai
∆Ak = 1
2 l
Ai + Γ km l
− m
Ai − Γikl m ∆S lm ⇔
∂x ∂x ∂x ∂x
!
∂Γikm ∂Γikl
∆Ak = 1
2 Ai − Ai + Γikm Γnil An − Γikl Γnim An ∆S lm
∂xl ∂xm
Γikm Γnil An − Γikl Γnim An = Γikm Γiil Ai − Γikl Γiim Ai = Γnkm Γinl Ai − Γnkl Γinm Ai →
!
∂Γikl
∆Ak = 1
2 QΓikm xl − + Γinl Γnkm − Γinm Γnkl Ai ∆S lm
∂xm
De Riemann-Christoffel-krommingstensor Ri klm wordt nu gedefinieerd als:
∂Γikm ∂Γikl
Ri klm = − + Γinl Γnkm − Γinm Γnkl
∂xl ∂xm
De verandering ∆Ak van Ak in een punt bij een parallelverplaatsing over een infinitesimaal
gesloten pad is dus evenredig met Ai , het oppervlak ∆S lm en de intrinsieke kromming Ri klm :
∆Ak = 12 Ri klm ∆S lm Ai
∆Ak = − 12 Rk ilm ∆S lm Ai
152
∂Ai ∂Ai;k ∂Ai;l
Ai;k = − Γjik Aj → Ai;kl = − Γril Ar;k − Γrkl Ai;r ∧ Ai;lk = − Γrik Ar;l − Γrlk Ai;r →
∂xk ∂xl ∂xk
∂Ai;k ∂Ai;l r
Ai;kl − Ai;lk = − Γ Ar;k − Γrkl Ar;l + Γrik Ar;l + Γrlk Ai;r
∂xl ∂xk il
Stel: Γrkl = Γrlk →
∂ ∂Ai ∂ n j ∂ ∂Ai ∂ n j o
o
Ai;kl − Ai;lk = − Γik A j − + Γil Aj − Γril Ar;k + Γrik Ar;l ⇔
∂xl ∂xk ∂xl ∂xk ∂xl ∂xk
∂Γjik j ∂Aj ∂Γjil ∂Aj ∂Ar ∂Ar
Ai;kl − Ai;lk = − l
Aj − Γik l
+ k
Aj + Γjil k − Γril k + Γril Γjrk Aj + Γrik l −
∂x ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x
Γrik Γjrl Aj ⇔
∂Γjik ∂Γjil
Ai;kl − Ai;lk =− Aj + Aj + Γril Γjrk Aj − Γrik Γjrl Aj →
∂xl ∂xk
Analoog geldt:
Ai;kl − Ai;lk = Rj mkl Am
j
Ai;lk − Ai;kl = Rj ilk Aj → Ai;kl − Ai;lk = −Rilk Aj → R is antisymmetrisch in k en l:
l
Γij = 0
Als Γ symmetrisch is, dan bestaat er dus een coördinatenstelsel zo, dat alle componenten van
l
Γ in een bepaald punt nul worden.Dergelijke coördinaten heten geodetisch; wegens Γij = 0
zijn de covariante en partiële afgeleiden dan gelijk (Ai;k = [∂Ai /∂xk ] − Γjik Aj ).
Een tensorvergelijking geldig in een geodetisch stelsel is dus ook geldig in een willekeurig
ander stelsel.
∂Γikm ∂Γikl
Voor de Riemann-Christoffel-krommingstensor geldt nu: Ri klm = − →
∂xl ∂xm
153
∂ 2 Γsrn ∂ 2 Γsrm ∂ 2 Γsrt ∂ 2 Γsrn
Rs rmn;t = − → R s
rnt;m = −
∂xt ∂xm ∂xt ∂xn ∂xm ∂xn ∂xm ∂xt
∂ 2 Γsrm ∂ 2 Γsrt
Rs rtm;n = −
∂xn ∂xt ∂xn ∂xm
Optelling van de 3 uitdrukkingen geeft de Bianchi-identiteiten:
gij;k = 0
∂gij ∂gjk
Hieruit volgt: gij;k = k
− Γrik gir − Γrjk gir = 0 → gjk;i = − Γrji grk − Γrki gjr = 0 →
∂x ∂xi
∂gki
gki;j = − Γrkj gri − Γrij gkr = 0 →
∂xj
∂gjk ∂gki ∂gij ∂gjk ∂gki ∂gij
gjk;i +gki;j −gij;k = + − −Γrji grk −Γrij gkr = 0 ⇔ gkr Γrij = 1
2 + −
∂xi ∂xj ∂xk ∂xi ∂xj ∂xk
Het Christoffelsymbool van de 1e soort [ij, k] wordt gedefinieerd als:
∂gki
[ij, k] + [kj, i] =
∂xj
( )
s
Het Christoffelsymbool van de 2e soort wordt gedefinieerd als:
ij
( )
s
= g sk [ij, k] = g sk Γijk = Γsij
ij
g ij ;l = 0
Uit gps Rp rmn = Rsrmn en −gps Rp rmn = gps Rp rnm = Rsrnm volgt:
Rsrmn = −Rsrnm
Tevens geldt:
Rs rmn + Rs mnr + Rs nrm = 0
Rsrmn + Rsmnr + Rsnrm = 0
154
∂Γqrn ∂Γqrm
Rsrmn = gqs Rq rmn = gqs − g qs + gqs Γqpm Γprn − gqs Γqpn Γprm ⇔
∂xm ∂xn
( ) ( ) ( )( ) ( )( )
∂ q ∂ q p q p q
Rsrmn = gqs m − gqs n + gqs − gqs
∂x rn ∂x rm rn pm rm pn
( ) " ( )# ( ) ( )
∂ q ∂ q q ∂gqs ∂ q ∂gqs
gqs m = m
gqs − m
= m
[rn, s] − →
∂x rn ∂x rn rn ∂x ∂x rn ∂xm
( ) ( ) ( ) ( )
∂ ∂ p p ∂gqs q ∂gqs q
Rsrmn = m
[rn, s] − n [rm, s] + [pm, s] − [pn, s] − m +
∂x ∂x rn rm ∂x rn ∂xn rm
∂gqs
Substitutie van de definitievergelijking van [rn, s] en [rm, s] en = [sn, q] + [qn, s] geeft:
∂xn
( )
∂ ∂gns ∂gsr ∂grn ∂ ∂gms ∂gsr ∂grm p
1 1
Rsrmn = 2 + − − n 2 + m− + [pm, s]−
∂xm ∂xr ∂xn ∂xs ∂x ∂xr ∂x ∂xs rn
( ) ( ) ( )
p q q
[pn, s] − ([sm, q] + [qm, s]) + ([sn, q] + [qn, s])
rm rn rm
Stel: q = p →
! ( ) ( )
1 ∂ 2 gsn ∂ 2 grm ∂ 2 grn ∂ 2 gsm p p
Rsrmn = 2 + − − + [sn, p] − [sm, p] →
∂xm ∂xr ∂xn ∂xs ∂xm ∂xs ∂xn ∂xr rm rn
!
1 ∂ 2 gsn ∂ 2 grm ∂ 2 grn ∂ 2 gsm
Rsrmn = 2 m r
+ n s− m s− n r + gpq {[rm, q][sn, p] − [sm, p][rn, q]}
∂x ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x
In R4 is het aantal componenten van R 44 = 256; t.g.v. symmetrie in R is dit terug te brengen
1
tot 12 N 2 (N 2 − 1) onafhankelijke componenten. Het aantal onafhankelijke componenten in
1
R4 is dus 12 · 16 · 15 = 20.
( )
n ∂gnm ∂gmr ∂grn
1 mn
= 2g + − ; verwisseling van n en m in de laatste term geeft:
rn ∂xr ∂xn ∂xm
1 nm ∂gnm ∂ ∂
2g = ln |g|1/2 = |g|−1/2 r |g|1/2
∂xr ∂x r ∂x
( ) !
n n ∂T n n m ∂T n 1 ∂ √
∇·T =T ;n = + T = + √ · m g Tm →
∂xn mn ∂xn g ∂x
1 ∂ √
T n ;n = √ · n ( gT n )
g ∂x
155
∂φ
∇φ = is een covariante 1e orde tensor; de geaassocieerde contravariante 1e orde tensor
∂xr
∂φ ∂φ
is dan: Aq = g qr r → ∇2 φ = ∇ · g qr r →
∂x ∂x
1 ∂ √ ∂φ
∇2 φ = √ · q gg qr
g ∂x ∂xr
De Riccitensor Rrm wordt gedefinieerd als de contractie van de 1e en 4e index van Rs rmn :
Rrm = Rmr
∂R
Rm l;m = 21 R;l = 1
2 ·
∂xl
Gi j = Ri j − 21 δ i j R
∂R ∂R
∇ · Gi j = Ri j;i − 12 δ i j
i
= Ri j;i − 12 · j = Ri j;i − Ri j;i = 0
∂x ∂x
De covariante divergentie van G j (en Gij en Gij ) is dus nul.
i
g jk Gi k = g jk Ri k − 21 g jk δ i k R →
Gij = Rij − 21 g ij R
Gi i = Ri i − 12 δ i i R →
G = R − 12 N R
156
Een vectorruimte V is een abstracte ruimte met elementen u, v, w, . . . (vectoren) waarvoor
2 lineaire operaties zijn gedefinieerd m.b.t. de optelling en scalaire vermenigvuldiging:
u, v ∈ V ⇒ u + v ∈ V
u+v =v+u
(u + v) + w = u + (v + w)
∃0 ∈ V : u + 0 = u
∀u ∈ V : ∃ − u ∈ V | u + (−u) = 0
u ∈ V ⇒ a · u = au ∈ V | a ∈ IR
a(u + v) = au + av | a ∈ IR
(a + b)u = au + bu | a, b ∈ IR
(ab)u = a(bu)
1·u=u
De eerste 5 axioma’s definieren een vectorruimte als een Abelse commutatieve groep m.b.t. de
optelling. In de algemene definiëring van een groep G wordt de binaire operator gedefinieerd
als een vermenigvuldiging die niet-commutatief hoeft te zijn:
u, v ∈ G ⇒ uv ∈ G
(uv)w = u(vw)
∃e ∈ G : eu = ue = u
∀u ∈ G : ∃u−1 ∈ G | uu−1 = u−1 u = e
Een basis voor een vectorruimte V wordt gedefinieerd als een maximale lineaire onafhan-
kelijke verz. van vecoren b1 , b2 , b3 , . . .; als de verz. een eindig aantal van n elementen bezit,
dan is V ei ndig-dimensionaal met dimensie n, anderss oneindig-dimensionaal.
De standaardbasis voor Rn , de vectorruimte van n-koppels, is van de vorm:
e1 = (1, 0, 0, . . . , 0) ∧ e2 = (0, 1, 0, . . . , 0) . . . ∧ . . . en = (0, 0, 0, . . . , 1)
Twee mathematische systemen zijn isomorfisch als ze qua structuur identiek zijn.
Een isomorfisme is een bijectieve (1-1) lineaire afbeelding ϕ van de ene vectorruimte naar
de andere waarvoor geldt:
ϕ(u + v) = ϕ(u) + ϕ(v)
ϕ(au) = aϕ(u)
Een isomorfisme voor een groep is een bijectie ψ waarvoor geldt:
ψ(uv) = ψ(u)ψ(v)
(p, q) + (r, s) = (p + r, q + s)
a(p, q) = (ap, aq)
157
Een lineaire functionaal ofwel 1-vorm is een afbeelding van een vectorruimte V naar de
reële getallen R zo, dat geldt ϕ(u + v) = ϕ(u) + ϕ(v) en ϕ(au) = aϕ(u).
De algebraı̈sche duaal van een vectorruimte V is de verz. V ∗ van alle lineaire functionalen
die een vectorruimte vormt onder gwone optelling en scalaire vermenigvuldiging:
Elke lineaire functionaal op Rn is te schrijven als een lineaire functie van de coördinaten:
v = v 1 e1 + v 2 e2 + . . . + nn en → f (v) = v 1 f (e1 ) + v 2 f (e2 ) + . . . + v n f (en )
Substitutie van ai = f (ei ) geeft:
f (v) = a1 v 1 + a2 v 2 + · · · + an v n
Elke lineaire functionaal op Rn is dus geheel bepaald door het n-koppel (a1 , a2 , . . . , an ), zodat
verschillende functionalen overeenkomen met verschillende n-koppels. Lineaire functionalen
kunnen daarom in differentiaalvorm als een 1-vorm geschreven worden:
Voor een vectorruimte die niet overeenkomt met Rn geldt voor de afbeelding van
v = v 1 b1 + v 2 b2 + · · · + v n bn = v j bj , met b1 , b2 , . . . , bn een willekeurige basis, onder de
1-vorm ω = ai dxi :
ω(v) = ω(v j bj ) = (ai dxi )(v j bj ) = ai v i
β(e) = dxi | i = 1, 2, . . . , n
i
Als {bi } en {bi } 2 verschillende basissen voor V zijn en {β i } resp. {β } de overeenkomstige
basissen voor V ∗ , dan geldt:
i j j
bi = Aji bj ⇒ β = Ai β j | (Ai ) = (Aij )−1
T (ω 1 , . . . , ω p ; v 1 , . . . , v q ) : (V ∗ )p ⊗ V q → R
158
Een 10 -tensor geeft reële getallen T (ω) voor alle 1-vormen ω als argument. Een dergelijke
G(u, v) = uT Ev
G(u, v) = G(v, u)
0
Een 2 -tensor G(u, v) is niet-singulier als voor elke u en v geldt:
G(u, v) = 0 ⇒ v = 0
0
Een 2 -tensor G(u, v) is positief-definiet als voor elke u 6= 0 geldt:
G(u, u) > 0
0
Een metrische tensor is een 2 -tensor die symmetrisch en tevens niet-singulier is.
Als C = Cji een (n, n)-matrix is en ai en v j zijn de componenten van ω resp. v m.b.t. de
standaardbasis in Rn en zijn duale basis, dan wordt een 11 -tensor over Rn gedefinieerd door
het matrixprodukt:
T (ω; v) = ωCv = ai Cji v j
Als b1 , . . . , bn een basis van V is en β 1 , . . . , β n zijn duale basis in V ∗ , dan geldt voor de
componenten van een 10 - resp. 01 - resp. 11 -tensor:
1
0 : T i = T (β i )
0
1 : Ti = T (bi )
1
1 : Tji = T (β i ; bj )
1
Onder een translatie van de basis in V en V ∗ geldt voor de componenten van een 0 resp.
0 1
1 - resp. 1 -tensor:
i i i i i
T = T (β ) = T (Ar β r ) = Ar T (β r ) = T r Ar
T i = T (bi ) = T (Ari br ) = Ari T (br ) = Tr Ari
i i i i i
T j = T (β ; bj ) = T (Ar β r ; Asj bs ) = Ar Asj T (β r ; bs ) = Tsr Ar Asj
159
Een verz. is open als ieder punt van de verz. een omgeving heeft die geheelit punten bestaat
die tot de verz. behoren.
Een open omgeving is een omgeving die tevens een open verz. is.
Een manifold of veeloppervlak is een verz. met de eigenschap dat elk punt kan dienen
als de oorsprong van lokale coördinaten die geldig zijn in een open omgeving van dat punt,
waarbij de omgeving een exacte afbeelding is van een open omgeving van een punt in in Rn .
Voor een manifold M in Rm geldt dan dat M elke verz. in Rm is met de eigenschap dat voor
elk punt p ∈ M er een open omgeving U p ∈ M bestaat en een afbeelding ϕp die Up afbeeldt
op een omgeving in Rn . Hierbij is ϕp een homeomorfische afbeelding, d.w.z. ϕp en ϕ−1 p
zijn continu en ϕp is bijectief.
Een kaart of lokale coördinatie wordt gedefinieerd als het paar (U p , ϕp ) voor elk punt
p ∈ M.
Een atlas voor M wordt gedefinieerd als elke verz. van kaarten met de eigenschap dat de
omgevingen Up samen M bedekken.
Als de omgevingen van (U p , ϕp ) en (U q , ϕq ) elkaar in M overlappen, dan genereert het gebied
U p ∩ U q ≡ W een afbeelding ϕ tussen de beelden van W onder ϕp en ϕq : ϕ = ϕq ◦ ϕ−1 p
Als ϕ en ϕ−1 van de klasse C k zijn, d.w.z. in elk punt continue partiële afgeleiden van de
k-de orde bezitten, dan is W eveneens van de klasse C k .
Een differentieerbaar manifold wordt gedefinieerd als een manifold dat een atlas bezit
zo, dat alle overlappende gebieden W van de klasse C 1 zijn.
Een C ∞ -manifold is een manifold met een atlas waarvan de ovrlappende gebieden van de
klasse C ∞ zijn.
Voor 1 ≤ j ≤ m wordt de afbeelding ϕ−1 i
p die M koppelt aan de coördinaten x geschreven
−1 1 2 n 1 2 n j 1 2 n
als: ϕp (x , x , . . . , x ) ≡ r(x , x , . . . , x ) ≡ (y (x , x , . . . , x ))
160
Een vectorveld V op een manifold M is een raakvector aan M die continu en differentieerbaar
van punt tot punt varieert.
Als c = r(x1 (t), x2 (t), . . . , xn (t)) = (y j (x1 , x2 , . . . , xn )) | 1 ≤ j ≤ m een kromme op M is,
dc dr ∂r dxi
dan geldt: = = ·
dt dt ∂xi dt
∂r
V wordt nu gedefinieerd als het raakveld van c: V = V i r i = V i i , met de vectoren r i
∂x
rakend aan M .
Voor elk differentieerbaar manifold M met kaart Up in elk punt p wordt de raakruimte
T + p(M ) in p gevormd door de opspanning van de vectoren r 1 , r 2 , . . . , r n . De vereniging
van alle raakruimten voor alle punten behorende tot M heet de raakbundel T (M ) van M .
Een vectorveld V op een manifold M wordt nu gedefinieerd als elke C ∞ -functie die M
afbeeldt op zijn raakbundel T (M ), ofwel voor elk punt p ∈ M is het beeld V (p) = V p een
vector die behoort tot de raakruimte Tp (M ) in p. Voor scalaire functies V i geldt dan:
i
i ∂y
i i
V = V ri = V = V ∂ j = 1, 2, . . . , m
i
∂xi
Elk vectorveld op een manifold M bezit een stelsel stroomkrommen ofwel integraalk-
rommen op M , dit zijn krommen waarvoor de raakvector in elk punt samenvalt met het
vectorveld in dat punt.
Als voor elk punt p ∈ M Tp∗ (M ) de duaal is van de vectorruimte Tp (M ), dan heet de
vereniging T ∗ (M ) van alle dualen de duale raakbundel van M .
De differentiaal van een functie f : Rn → R wordt gedefinieerd als een 2-vectorfunctie
df : Rn → R die elk paar (x, v), met x een punt behorende tot Rn en v = (dx1 , dx2 , . . . , dxn )
een richting in Rn , naar een reëel getal afbeeldt:
∂f ∂f
df (x, v) = dx1 + · · · + n dxn = fi dxi
∂x1 ∂x
Als f (x1 , x2 , . . . , xn ) ≡ f (y 1 (x1 , . . . , xn ), y 2 (x1 , . . . , xn ), . . . , y m (x1 , . . . , xn )) een willekeurige
reële-waarde functie C k op M is, dan wordt een differentiaalveld df op M , zijnde een
1-vorm, gedefinieerd als:
∂ ∂f ∂y k i
df = i
[f (r(x))]dxi = · dx = (∇f · r i )dxi
∂x ∂y k ∂xi
161
Hieruit volgt dat df dus op te vatten is als een afbeelding van M → T ∗ (M ), d.w.z. df in
een puntt p ∈ M is de 1-vorm (∇f (p) · r i (p))dxi in Tp∗ (M ).
Een rs -tensorveld op een manifold M wordt nu gedefinieerd als een afbeelding
162
Planimetrie
Door elk tweetal punten A en B in het platte vlak wordt een oneindig lange rechte lijn ofwel
rechte l bepaald. Het stuk tussen A en B inclusief deze punten is een lijnstuk. Een halve
rechte is een lijn met aan de ene kant een eindpunt en die aan de andere kant onbegrensd
is. Twee niet-samenvallende rechte lijnen snijden elkaar als ze 1 punt gemeen hebben.
Een hoek wordt gedefinieerd als 2 halve rechten, de benen, die een gemeenschappelijk eind-
punt hebben, het hoekpunt. Een gestrekte hoek is een hoek waarvan de benen in elkaars
verlengde liggen. Een rechte hoek is een hoek die de helft is van een gestrekte hoek. Een
scherpe hoek resp. stompe hoek is een hoek die kleiner resp. groter is dan een rechte
hoek.
Een graad 1◦ wordt gedefinieerd als het 1/180-deel van een gestrekte hoek.
Er geldt: 1◦ ≡ 600 en 10 ≡ 6000
Twee hoeken zijn elkaars supplement als ze samen 180◦ zijn en elkaars complement als ze
samen 90◦ zijn.
Nevenhoeken worden gedefinieerd als hoeken die 1 been gemeen hebben en waarvan de
beide andere benen in elkaars verlengde liggen. Ze zijn dus elkaars supplement.
Overstaande hoeken worden gedefinieerd als hoeken waarvan de benen van de ene hoek
in het verlengde liggen van de benen van de andere hoek. Ze zijn dus even groot.
Een driehoek wordt gedefinieerd als 3 niet op 1 lijn liggende punten, de hoekpunten, die
onderling met elkaar door lijnstukken, de zijden, zijn verbonden.
Een buitenhoek van een driehoek is gelijk aan de som van de 2 niet aanliggende binnenhoeken.
Twee driehoeken zijn congruent als ze:
1. 2 zijden en de ingesloten hoek gelijk hebben (ZHZ).
2. 1 zijde en de beide aanliggende hoeken gelijk hebben (HZH).
3. 1 zijde, een aanliggende en de overstaande hoek gelijk hebben (ZHH).
4. de 3 zijden gelijk hebben (ZZZ).
163
Twee rechthoekige driehoeken zijn congruent als ze een rechthoekszijde en de hypothenusa
gelijk hebben (ZZR).
Als 2 rechten l en m door een 3-de rechte s gesneden wor-
den in de punten A en B, dan zijn 6 A1 , 6 A4 , 6 B2 en 6 B3
binnenhoeken, 6 A2 , 6 A3 , 6 B1 en 6 B4 buitenhoeken,
6 A1 en 6 B3 , 6 A4 en 6 B2 verwisselende binnenhoeken
en 6 A2 en 6 B4 , 6 A3 en 6 B1 verwisselende buitenhoe-
ken en 6 A1 en 6 B1 , 6 A2 en 6 B2 , 6 A3 en 6 B3 , 6 A4 en 6 B4
overeenkomstige hoeken.
Als l en m evenwijdige rechten zijn, dan zijn de overeenkomstige hoeken gelijk, alsmede
de verwisselende binnenhoeken →
Parallellenpostulaat: Door een punt buiten een rechte lijn l kan juist 1 rechte lijn gaan
die evenwijdig is met l.
In de rechthoekige 4ABC geldt: β = 90◦ − γ
AD is een lijn zo, dat geldt: 6 DAB = β →
6 ADB = 180◦ − 2β → 6 ADB = 2β
Tevens geldt: 6 CAD = 90◦ − β = γ →
AD = CD →
In een rechthoekige driehoek is de zwaartelijn op de hypothenusa gelijk aan de helft hiervan.
Een vierhoek wordt gedefinieerd als 4 niet op 1 lijn liggende punten die met elkaar verbonden
zijn door lijnstukken.
n = (n − 2)180◦
P
164
In ruit ABCD geldt dat 4ASB ∼ = 4ASD →
6 S1 = 6 S2
6 S1 + 6 S2 = 180◦ → 6 S1 = 90◦ → AV ⊥ BD →
In een ruit staan de diagonalen loodrecht op elkaar.
Daar tevens geldt: 6 A1 = 6 A2 , 6 B1 = 6 B2 , 6 C1 = 6 C2 en 6 D1 = 6 D2 volgt hieruit:
In een ruit delen de diagonalen de hoeken middendoor.
Een vierkant is een rechthoek die tevens ruit is.
Een trapezium is een vierhoek waarvan 2 zijden evenwijsig zijn.
Een gelijkbenig trapezium is een trapezium waarvan de niet-evenwijdige zijden gelijk zijn.
In het gelijkbenig trapezium ABCD is EC k AD; daar
AECD een parallellogram is, geldt: AD = EC = BC →
6 E1 = 6 B = 6 A →
In een gelijkbenig trapezium zijn de basishoeken gelijk.
In ABCD is 4ABD ∼ = 4BAC → AC = BD →
In een gelijkbenig trapezium zijn de diagonalen gelijk.
In 4ABC zijn l, m en n de middelloodlijn van resp. BC, CA
en AB. )
S ∈ l → SB = SC
Stel: →
s ∈ m → SC = SA
SA = SB → S ∈ n →
De 3 middelloodlijnen van een driehoek gaan door 1 punt.
In 4ABC zijn l, m en n de bissectrice van resp. 6 A, 6 B en
6C. )
S ∈ l → d(S, AB) = d(S, AC)
Stel: →
s ∈ m → d(S, AB) = d(S, BC)
d(S, AC) = d(S, BC) → S ∈ n →
De 3 bissectrices van een driehoek gaan door 1 punt.
In 4ABC zijn l, m en n de hoogtelijn van resp. 6 A, 6 B en
6 C.
Als EF k BC, F D k CA en DE k AB, dan vormen ABCD
en ABCE een parallellogram AB = CD en AB = CE →
CD = CE
Tevens geldt: n ⊥ AB en AB k DE → n ⊥ DE →
n is de middelloodlijn van DE.
Analoog zijn l en m de middelloodlijn van EF resp. F D.
Daar de 3 middelloodlijnen van 4DEF door 1 punt gaan, volgt hieruit:
De 3 hoogtelijnen van een driehoek gaan door 1 punt, het hoogtepunt.
165
Tevens geldt:
AB : BD = AC : CE
In 4ADE is AB = BD en AC = CE. →
AB : BD = AC : CE = 1 : 1 → BC k DE
4ABC ∼= 4CP E → BC = DP = P E → BC = 12 DE →
De lijn die de middens van 2 zijden van een driehoek verbindt, de zgn. middenparallel, is
evenwijdig met de 3-de zijde en gelijk aan de helft daarvan.
Als een punt P t.o.v. O wordt vermenigvuldigt met een getal k, dan geldt voor de afstand
van het beeldpunt P 0 tot O:
OP 0 = k · OP
Hierbij ligt P 0 rechts van O voor k > 0 en links van O voor k < 0.
Als een n-hoek met een factor k vermenigvuldigd wordt, dan geldt voor de produktfiguur:
1. De zijden zijn evenwijdig aan die van de oorspronkelijke figuur.
2. De zijden zijn k maal zo lang als die van de oorspronkelijke figuur.
3. De hoeken zijn even groot als die van de oorspronkelijke figuur.
Twee figuren zijn gelijkvormig als er een vermenigvuldiging bestaat zo, dat de produktfi-
guur congruent is met de andere figuur.
Twee driehoeken zijn gelijkvormig als ze:
1. 2 hoeken gelijk hebben (HHH).
2. 1 hoek gelijk hebben en de omliggende zijden van de ene driehoek evenredig zijn met die
van de andere driehoek (ZHZ).
3. de zijden van de ene driehoek evenredig zijn met die van de andere driehoek (ZZZ).
Twee rechthoekige driehoeken zijn gelijkvormig als een rechthoekszijde en de hypothenusa
van de ene driehoek evenredig zijn met die van de andere driehoek.
In trapezium ABCD verdelen de diagonalen AC en BD
het trapezium o.a. in 4ABS en 4CDS.
6 S1 = 6 S2 en 6 A1 = 6 C1 → 4ABS ∼ 4CDS →
In een trapezium verdelen de diagonalen elkaar in stukken
die zich verhouden als de evenwijzige zijden:
AS : CS = AB : CD
In trapezium ABCD is EF k AB k DC en DE : EA = p : q.
DH k CB → HB = GF = DC = a en AH = AB − HB = b − a
In 4AHD geldt: EG : AH = DE : DA ⇔
(b − a)p
EG : (b − a) = p : (p + q) → EG =
p+q
(b − a)p
EF = EG + GF = +a→
p+q
aq + bp
EF =
p+q
166
In 4ABC staat AD ⊥ BC en BE ⊥ AC.
4ADC ∼ 4BEC → AD : BE = AC : BC →
De hoogtelijnen van een driehoek zijn omgekeerd evenredig
met de zijden waarop ze staan:
ha : hb = b : a
4CDA ∼ 4CEB → CD : CE = CA : CB
6 C = 6 C → 4CDE ∼ 4CAB, ofwel:
Van een scherplijnige driehoek ABC snijden de verbindingsrechten van de voetpunten van
de hoogtelijnen driehoeken af die gelijkvormig zijn met 4ABC.
De voetpuntsdriehoek van 4ABC wordt gedefinieerd als de driehoek die als hoekpunten
de voetpunten van de hoogtelijnen van 4ABC heeft.
In 4ABC is CD = DB en CE = EA.
CE : EA = CD : DB = 1 : 1 → DE k AB →
6 A1 = 6 D1 en 6 Z1 = 6 Z2 → 4ABZ ∼ 4DEZ →
AZ : ZD = AB : DE
AB : DE = AC : EC = 2 : 1 →
AZ : ZD = 2 : 1, ofwel:
De zwaartelijnen van een driehoek verdelen elkaar in stukken die zich verhouden als 2 : 1.
De 3-de zwaartelijn CF verdeelt AD ook in 2 stukken die zich verhouden als 2 : 1. Daar AD
door BE ook wordt verdeeld in 2 stukken die zich verhouden als 2 : 1, moeten BE en CF
dus AD in hetzelfde punt Z snijden →
De zwaartelijnen van een driehoek ABC gaan door 1 punt, het zwaartepunt van 4ABC.
In 4ABC is 6 C1 = 6 C2 , AA0 ⊥ CD en BB 0 ⊥ CD →
)
4AA0 D ∼ 4BB 0 D → AD : BD = AA0 : BB 0
→
4AA0 C ∼ 4BB 0 C → AC : BC = AA0 : BB 0
De bissectrice uit 6 C van 4ABC verdeelt de overstaande
zijde AB in 2 stukken AD en BD, waarvoor geldt:
AD : BD = AC : BC
AD : BD = AC : BC
De projectie van een punt P op een rechte l wordt gedefinieerd als het voetpunt P 0 van
de loodlijn uit P op l.
De projectie van een lijnstuk AB op een rechte l wordt gedefinieerd als het lijnstuk A0 B 0
dat de prjecties van A en B op l als uiteinden heeft.
167
In 4ABC is c = p + q, CD ⊥ AB en 4BCD ∼ 4BAC →
BD : BC = BC : BA
Tevens geldt: 4ADC ∼ 4ACB → AD : AC = AC : AB →
a2 = pc
b2 = qc
a2 + b2 = c2
4ACD ∼ 4CBD → AD : CD = CD : BD →
h2 = pq
In 4ABC is CD = hc ⊥ AB en AD = p. →
a2 = h2c + (c − p)2 = h2c + c2 − 2cp + p2
Substitutie van h2c = b2 − p2 geeft de Projectiestelling:
a2 = b2 + c2 − 2cp
a2 = b2 + c2 + 2cp
2q
hc = s(s − a)(s − b)(s − c)
c
168
x2 c = a2 d + b2 (c − d) − cd(c − d)
Stel: c − d = e →
Formule van Stewart:
x2 c = a2 d + b2 e − cde
Orechthoek = ab
Oparallellogram = ah = ac sin α
In 4ABC is AD k CB en BD k CA.
4ABC ∼= 4BAD → Oabcd = 2O4ABC = aha = ab sin γ →
169
Als 4ABC met een factor k wordt vermenigvuldigd, dan
geldt voor de oppervlakte van de produktfiguur:
OA0 B 0 C 0 = 12 a0 h0a = 12 ka · kha = 12 k 2 aha = k 2 OABC
een willekeurige veelhoek A1 A2 A3 . . . An is te verdelen in
driehoeken door vanuit een willekeurig hoekpunt alle diago-
nalen te trekken. Bij vermenigvuldiging van de veelhoek met
een factor k wordt de oppervlakte van elke driehoek met k 2
vermenigvuldigd. →
Als een veelhoek met een factor k vermenigvuldigd wordt, dan wordt de oppervlakte k 2 maal
zo groot.
a0 a02 O4A0 B 0 C 0 a02
Voor een driehoek geldt: k = ⇔ k2 = 2 → = 2
a a O4ABC a
Dit geldt analoog voor veelhoeken →
De oppervlakten van gelijkvormige veelhoeken verhouden zich als de kwadraten van overeen-
komstige zijden.
Een cirkel (M, r) wordt gedefinieerd als de verz. punten die een gegeven afstand r tot een
gegeven punt M hebben.
Door 3 punten die niet op 1 rechte lijn liggen, gaat 1 cirkel.
In (M, r) is M R ⊥ l en is P Q een koorde van de cirkel.
4M RP ∼ = 4M RQ → P R = RQ →
Een loodlijn uit het middelpunt van een cirkel op een koorde
deelt de koorde middendoor.
De centraal van 2 cirkels wordt gedefinieerd als de verbindingslijn van de middelpunten van
de cirkels.
Als (M1 , r1 ) en (M2 , r2 ) elkaar snijden in de punten P
en Q, dan geldt: )
M1 P = M1 Q → M1 ∈ middelloodlijn van P Q
→
M2 P = M2 Q → M2 ∈ middelloodlijn van P Q
P R = RQ →
Als 2 cirkels elkaar snijden, dan is de centraal de middelloodlijn van de gemeenschappelijke
koorde.
Twee cirkels raken elkaar uitwendig als ze aan verschillende kanten van de gemeenschappelijke
raaklijn liggen en inwendig als ze aan dezelfde kant van de raaklijn liggen. In beide gevallen
ligt het raakpunt op de centraal en staat de raaklijn hier loodrecht op.
Een middelpuntshoek van een cirkel wordt gedefinieerd als een hoek waarvan het hoekpunt
het middelpunt van de cirkel is. Hierbij geldt dat gelijke middelpuntshoeken op gelijke bogen
staan en dat 2 middelpuntshoeken evenredig zijn met de bogen waarop ze staan.
Een booggraad wordt gedefinieerd als een boog waarop een middelpuntshoek van 1◦ staat.
Een middelpuntshoek is nu gelijk aan de boog waarop hij staat.
Een omtrekshoek van een cirkel wordt gedefinieerd als een hoek waarvan het hoekpunt op
de cirkel ligt en de benen elk nog een punt met de cirkel gemeen hebben, dan wel de cirkel
raken.
170
In (M, r) is 6 M1 een buitenhoek van 4AM B →
6 M 1 = 6 A1 + 6 B
Tevens geldt: AM = BM → 6 A1 = 6 B →
6 A1 = 1 6 M1 = 1 bgBD
2 2
Analoog geldt: 6 A2 = 12 bgDC → 6 BAC = 21 bgBC →
Een omtrekshoek is gelijk aan de helft van de boog waarop hij staat.
Een binnenomtrekshoek van een cirkel wordt gedefinieerd als een hoek waarvan het hoek-
punt binnen de cirkel ligt.
AP · P B = CP · P D
PA · PB = PC · PD
P A · P B = P C2
De omgeschreven cirkel v an een driehoek wordt gedefinieerd als de cirkel die door de
hoekpunten van de driehoek gaat.
171
Als (M, R) de omgeschreven cirkel van 4ABC
is en CE = hc ⊥ AB, dan geldt:
4CDA ∼ 4CBE → CD : CB = CA : CE ⇔
ab abc
2R : a = b : hc ⇔ R = =
2hc 2hc c
abc
4O4ABC = 2hc c → R = →
4O
abc
R(M,R) = p
4 s(s − a)(s − b)(s − c)
De ingeschreven cirkel van een driehoek wordt gedefinieerd als de cirkel die raakt aan de
zijden van de driehoek.
Een aangeschreven cirkel van een driehoek wordt gedefinieerd als een cirkel die raakt aan
een zijde van de driehoek en aan de verlengden van de beide andere zijden van de driehoek.
Als (M, ra ) een aangeschreven cirkel is van 4ABC,
dan geldt:
OABM C = OABM + OACM = 21 cra + 12 bra = 12 (b + c)ra →
OABC = 21 (b + c)ra − OBCM = 12 (b + c)ra − 21 ara ⇔
OABC = 12 (a + b + c − 2a)ra = (s − a)ra →
p
s(s − a)(s − b)(s − c)
ra =
s−a
Analoog voor rb en rc →
s s s
s(s − b)(s − c) s(s − a)(s − c) s(s − a)(s − b)
ra = rb = rc =
s−a s−b s−c
Een koordenvierhoek wordt gedefinieerd als een vierhoek die een omgeschreven cirkel heeft.
In koordenvierhoek
) ABCD geldt:
1
α = 2 bgBCD
→ α + γ = 21 · 360◦ = 180◦ →
γ = 21 bgDAB
172
De som van 2 overstaande hoeken van een koordenvierhoek is 180◦ .
In koordenvierhoek ABCD is AC = m en BD = n.
Als E een punt van AC is zo, dat 6 ADE = 6 BCD,
dan geldt, daar 6 DAC = 6 CBD : 4ADE ∼ 4BCD →
AD : BD = AE : BC ⇔ d : n = AE : b ⇔ n · AE = bd
)
6 ADB = 6 EDC
6
→ 4ADB ∼ 4EDC →
ABD = 6 DCA
AB : EC = DB : DC ⇔ a : EC = n : c ⇔ n · EC = ac → n(AE + EC) = bd + ac →
Stelling van Ptolemaeus:
mn = ac + bd
abm cdm (ab + cd)m
OABCD = OABC + OCDA = + =
4R 4R 4R
→
adn bcn (ad + bc)n
OABCD = OABD + OCDB = + =
4R 4R 4R
m ad + bc
=
n ab + cd
Een raaklijnenvierhoek wordt gedefinieerd als een vierhoek waarvan alle zijden raken aan
een cirkel.
Oraaklijnenvierhoek = rs
Een regelmatige veelhoek wordt gedefinieerd als een veelhoek waarvan alle zijden en
hoeken gelijk zijn.
360◦
ϕn =
n
173
Voor de hoek α van een regelmatige n-hoek geldt: α = 6 A1 + 6 B1 →
α = 180◦ − ϕn
2zn R
Zn = p
4R2 − zn2
r q
z2n = 2R2 − R 4R2 − zn2
ocirkel = 2πr
Daar een middelpuntshoek van α◦ gelijk is aan de boog waarop hij staat, geldt:
ocirkelboog α◦
= →
ocirkel 360◦
πrα
ocirkelboog =
180
Substitutie van ocirkelboog = r geeft: α = 180/π →
De grootte van een middelpuntshoek is dus onafhankelijk van de straal van de cirkel.
Een radiaal wordt gedefinieerd als de hoek die, als middelpuntshoek van een cirkel opgevat,
staat op een boog met een lengte gelijk aan de straal van de cirkel.
174
Daar 1◦ = π/180◦ , bevat een hoek van α◦ dus απ/180◦ →
ocirkelboog = αR
ocirkel = πr2
Daar een middelpuntshoek van α◦ gelijk is aan de boog waarop hij staat, geldt:
Ocirkelsector α◦
= →
Ocirkel 360◦
πr2 α
ocirkelsector =
360
175
Stereometrie
Een plat vlak wordt gedefinieerd door 3 punten die niet op 1 lijn liggen. Twee vlakken die
3 punten gemeen hebben vallen dus samen. Een vlak wordt tevens bepaald door een rechte l
en een punt P buiten l, door 2 snijdende rechten l en m, en door 2 parallelle rechten l en n.
Twee rechten l en m in de ruimte kruisen elkaar als ze
niet in hetzelfde vlak liggen; is dit wel zo maar hebben
ze geen enkel punt gemeen, dan zijn ze evenwijdig. Als
P een punt is van m en in hetzelfde blak ligt als l en l0 is
een rechte parallel aan l, dan wordt de hoek tussen l en
m gedefinieerd als de hoek tussen l0 en m.
Als een rechte l een vlak V snijdt in punt P en loodrecht staat op de rechten m en n van
V die door P gaan, dan staat l loodrecht op elke rechte van V die door P gaat; l is dan de
loodlijn in P op V .
Uit een punt P buiten een vlak V kan slechts 1 loodlijn op V neergelaten worden. Als 2
rechten loodrecht op eenzelfde vlak staan, dan zijn ze evenwijdig, ofwel: als 2 rechten l en m
beide evenwijdig zijn met een 3-de rechte, dan zijn l en m onderling evenwijdig.
De projectie van een punt P op een vlak V wordt gedefinieerd als het voetpunt van de
loodlijn uit P op V . De afstand van P tot V wordt gedefinieerd als de lengte van deze
loodlijn. De projectie van een lijn l op V wordt gedefinieerd als de verz. punten van de
projecties van alle punten van l. Als l een rechte lijn is die niet loodrecht op V staat, dan is
de projectie van l eveneens een rechte lijn.
De hoek tussen een rechte l die een vlak V in een punt A snijdt en V wordt gedefinieerd als
de scherpe hoek die l maakt met elke andere rechte door A in V . Als l geen enkel punt met
V gemeen heeft, dan is l parallel met V .
Als 2 vlakken geen enkel punt gemeen hebben, dan zijn ze evenwijdig, ofwel: als 2 vlakken
loodrecht op dezelfde rechte staan, dan zijn ze parallel. Twee vlakken V en W zijn evenwijdig
als 2 snijdende rechten van V evenwijdig zijn met 2 snijdende rechten van W .
Als 2 parallelle vlakken gesneden worden door een 3-de vlak, dan zijn de snijlijnen parallel.
Door een punt buiten een vlak V kan maar 1 vlak worden aangebracht dat parallel is met V .
Een halfvlak wordt gedefinieerd als een vlak dan aan één kant begrensd wordt door een
rechte, een zgn. grensrechte.
Een tweevlakshoek wordt gedefinieerd als 2 halve
vlakken, de zijden, die een gemeenschappelijke grens-
rechte, de zgn. ribbe, bezitten. De standhoek van
een tweevlakshoek wordt gedefinieerd als de hoek die
gevormd wordt door de loodlijnen uit een punt van de
ribbe in elk der zijden.
Twee vlakken staan loodrecht op elkaar als 1 van de vlakken een rechte bevat, die loodrecht
op het andere vlak staat. Als 2 snijdende vlakken loodrecht staan op een 3-de vlak, dan
staat hun snijlijn loodrecht op dat vlak.
Een veelvlakshoek wordt gedefinieerd als dat deel van de ruimte dat begrensd wordt door
meer dan 3 vlakken die door eenzelfde punt gaan en elkaar 2 aan 2 snijden, waarbij de vlakken
door de snijlijnen begrensd worden. De tophoeken heten de zijden van de veelvlakshoek.
176
Als in drievlakshoek T ABC zijde AT B het langst is en zijde
AT C is gelijk aan zijde AT D met T S = T R, dan geldt:
4T P S ∼= 4T P R → P S = P R → QS = QP − RP → QS <
QR
Voor 4T QS en 4T QR geldt: T Q = T Q en T S = T R
Daar QS < QR volgt hieruit: 6 QT S < 6 QT R
177
Oz = AA0 .GH + BB 0 .HK + · · · →
178
De inhoud I van een rechthoekig blok met ribben a, b en c wordt nu gedefinieerd als:
Iblok = abc
Voor elk prisma geldt dat de inhoud gelijk is aan het produkt van de oppervlakte van het
grondvlak G en de hoogte h:
Iprisma = Gh
179
Een cirkelkegel met top T ontstaat als in 1 van de bladen een cirkelvlak als grondvlak
wordt aangebracht. Een afgeknotte cirkelkegel ontstaat door snijding van de cirkelkegel met
een plat vlak evenwijdig met het grondvlak.
Daar een cilinder is op te vatten als de limiet van een regelmatig recht prisma waarvan het
aantal zijden naar oneindig nadert, is de zijdelingse oppervlakte van een cilinder gelijk aan
het produkt van de oppervlakte van het grondvlak en de hoogte. Voor een cilinder met straal
r en hoogte h geldt dus:
Ox,cilinder = 2πrh
Analoog geldt voor de inhoud van een cilinder:
Icilinder = πr2 h
Daar een kegel is op te vatten als de limiet van een regelmatige piramide waarvan het aantal
zijden naar oneindig nadert, is de zijdelingse oppervlakte van een kegel gelijk aan de som van
de oppervlakten van de driehoeken van de piramide, d.w.z. gelijk aan het produkt van de
helft van de omtrek van het grondvlak en het apothema van elke driehoek. Voor een kegel
met straal r en apothema a geldt dus:
Ox,kegel = πra
Ikegel = 13 πr2 h
Daar een afgeknotte kegel is op te vatten als de limiet van een afgeknotte reglmatige pira-
mide waarvan het aantal zijden naar oneindig nadert, is de zijdelingse oppervlakte van een
afgeknotte kegel gelijk aan de som van de trapeziums van de piramide, d.w.z. gelijk aan het
produkt van de helft van de som van de omtrek van het grond- en bovenvlak en het apothema
van elk trapezium. Voor een afgeknotte kegel met stralen R en r en apothema a geldt dus:
180
Analoog geldt voor de inhoud van een afgeknotte kegel, met G = πR2 en B = πr2 :
Obolschijf = 2πRh
181
Daar bij een bolsegment punt A met punt P samenvalt, geldt dezelfde uitkomst voor de
oppervlakte van een bolsegment:
Obolsegment = 2πRh
Obol = 4πR2
De oppervlakte van een bolsector is gelijk aan de som van de oppervlakten van de kegel en
het op het grondoppervlak daarvan staande bolsegment:
Obolsector = Okegel + Obolsegment = πrR + 2πRh →
Hierin is R de straal van de bijbehorende bol, r de straal van het grondvlak en h de hoogte
van het bolsegment.
De oppervlakte van een bolschil is gelijk aan de som van de oppervlakten van de bolschijf en
de hierbinnen liggende afgeknotte kegel: Obolschil = Obolschijf + Oaf geknotte kegel →
182
Voor een bolsector wordt het ronde oppervlak gevormd door wenteling van boog AB, waarvan
het oppervlak gelijk is aan 2πRh → Ibolsector = 13 R.2πRh →
Ibolsector = 23 πR2 h
Ibolsegment = 12 πh(r2 + 13 h2 )
Ibolschijf = 12 πh(a2 + b2 + 31 h2 )
183
De inhoud van een bolschil is gelijk aan het verschil van
de inhoud van een bolschijf en een afgeknotte kegel met
gelijke grond- en bovenvlakken van a resp. b en hoogte
h→
Ibolschil = Ibolschijf − Iaf geknotte
kegel ⇔
Ibolschil = 2 πh(a + b + 3 h ) − 13 πh(a2 +
1 2 2 1 2
ab + b2 ) ⇔
Ibolschil = 61 πh[(a − b)2 + h2 ]
Substitutie van k 2 = (a − b)2 + h2 geeft:
Ibolschil = 16 πhk 2
184
Boldriehoeksmeetkunde
Als P Q de diameter van een bol met middelpunt O is die
loodrecht staat op het vlak bepaalt door de grote cirkel
EAB, dan staat P Q ook loodrecht op het vlak bepaalt
door de kleine cirkel F CD die parallel is met cirkel EAB.
De bolhoek SP T tussen de grote cirkels P CAQ en
P DBQ in punt P wordt gedefinieerd als de hoek tus-
sen de raaklijn P T aan boog P DBQ en de raaklijn P S
aan boog P CAQ. Daar P T k OB en P S k OA, geldt:
6 SP T = 6 AOB
Een boldriehoek wordt gedefinieerd als 3 punten die op 1 bolhelft liggen en verbonden zijn
door delen van grote cirkels.
Als R de straal van de bol is, dan geldt voor de lengte van de grote cirkelboog AY :
boog AY = R.6 AOY
Hierin wordt 6 AOY uitgedrukt in radialen. Daar voor elke grote cirkel R constant is, kan
R = 1 genomen worden. → boog AY = 6 AOY
Daar het vlak van F CD papallel is aan het vlak van EAB geldt: 6 CRD = 6 AOB →
RC RC
CD = .AB = .AB = AB cos RCO = AB cos AOC = AB cos AC
OA OC
Daar P A = 90◦ , geldt voor de lengte van een kleine cirkelboog:
CD = AB cos AC = AB sin P C
AD OD
tan c = en sec c =
OA OA
6 OAE = 90◦ en 6 AOE = 6 AOC = b →
AE OE
tan b = en sec c =
OA OA
In 4DAE geldt: DE = AD2 + AE 2 − 2AD.AE cos DAE ⇔
2
185
Cosinusformules:
cos a = cos b cos c + sin b sin c cos A
cos b = cos c cos a + sin c sin a cos B
cos c = cos a cos b + sin a sin b cos C
186
sin A
Tevens geldt: ∀0<θ<180◦ : sin θ > 0 → X =
sin a
sin B sin C
Analoog geldt: X = en X = →
sin b sin c
Sinusformule:
sin A sin B sin C
= =
sin a sin b sin c
sin c sin a cos B = cos b − cos c cos a = cos b − cos c(cos b cos c + sin b sin c cos A) ⇔
sin c sin a cos B = cos b cos2 c − sin b sin c cos c cos A ⇔
sin c sin a cos B = cos b sin2 c − sin b sin c cos c cos A →
Analoog geldt:
sin a cos C = cos c sin b − sin c cos b cos A
Substitutie van cos c = cos a cos b + sin a sin b cos C geeft:
cos b = cos a(cos a cos b + sin a sin b cos C) + sin c sin a cos B ⇔
cos b = (1 − sin2 a) cos b + sin a sin b cos a cos C + sin c sin a cos B ⇔
cos b sin2 a = sin a sin b cos a cos C + sin c sin a cos B ⇔
sin c
cot b sin a = cos a cos C + cos B →
sin b
187
Identiteiten van Napier:
cos 21 (A − B)
tan 12 (a + b) = tan 21 c
cos 12 (A + B)
sin 21 (A − B)
tan 12 (a − b) = tan 12 c
sin 12 (A + B)
cos 12 (a − b)
tan 12 (A + B) = cot 21 C
cos 12 (a + b)
sin 21 (a − b)
tan 12 (A − B) = cot 12 C
sin 12 (a + b)
188
Analytische Meetkunde
Een Cartesisch coördinatenstelsel is een
coördinatenstelsel waarbij de coördinaatassen dezelfde
schaalverdeling bezitten. Als de assen loodrecht op
elkaar staan, dan heet het stelsel rechthoekig. De
X-as heet de abscis en de Y -as de ordinaat.
2 2 2
In 4ABC geldt: AB = AC + BC − 2AC ·
BC cos(π − θ) →
l1 ⊥ l2 ⇒ cos θ = 0 →
|AB|2 = (x1 − x0 )2 + (y1 − y0 )2
Als r1 en r2 de eenheidsafstand is langs l1 resp. l2
en 6 (l1 , l2 ) = θ, dan geldt:
( )
x = OA + OB = OA + AP cos θ
→
y = BP = AP sin θ
(
x = r1 a + r2 b cos θ
y = r2 b sin θ
Een 3-dimensionale vector ~n wordt gedefinieerd als een geordend tripel van reële getallen
n1 , n2 , n3 : ~n = (n1 , n2 , n3 )
De som resp. het verschil van 2 vectoren m ~ = (m1 , m2 , m3 ) en ~n = (n1 , n2 , n3 ) wordt
gedefinieerd als:
~ ± ~n = (m1 ± n1 , m2 ± n2 , m3 ± n3 )
m
De vermenigvuldiging van een vector ~n = (n1 , n2 , n3 ) met een reëel getal λ wordt gedefinieerd
als:
λ~n = (λn1 , λn2 , λn3 ) | λ ∈ IR
Als ~a en ~b 2 vectoren in het platte vlak V zijn, met ~a en ~b niet nul en ~a 6k ~b, dan is elke vector
~c te schrijven als een lineaire combinatie van ~a en ~b : ~c = r~a + s~b | r, s ∈ IR
Hierin zijn ~a en ~b de basisvectoren in V .
Analoog geldt in de ruimte voor 3 vectoren ~a, ~b en ~c die niet in 1 vlak liggen:
d~ = r~a + s~b + t~c | r, s, t ∈ IR
Een verz. van n vectoren ~a1 , ~a2 , . . . , ~an vormt een verz. van lineair onafhankelijke vecto-
ren als uit m1~a1 + m2~a2 + . . . + mn~an = ~0 volgt dat m1 = m2 = . . . = mn = 0. Als er reële
189
getallen m1 , m2 , . . . , mn bestaan die niet alle nul zijn zo, dat m1~a1 + m2~a2 + . . . + mn~an = ~0,
dan vormen de vectoren ~a1 , . . . , ~an een verz. lineair afhankelijke vectoren.
Algemeen geldt dat elke vector slechts op 1 unieke manier te schrijven is als een lineaire
functie van {A} : ~a1 , . . . , ~an , als {A} een lineaire onafhankelijke verz. is.
Als de eindpunten A, B en C van 3 vec-
toren ~a, ~b resp. ~c op 1 lijn liggen, met
BC : AC = r : s | r + s = 1, dan
geldt: OC~ = OB ~ + BC~ = ~b + rBA ~ ⇔
~c = ~b + r(OA
~ − OB)~ = ~b + r(~a − ~b) →
~c = r~a + (1 − r)~b | r ∈ IR
l : P~0 P = λ~n | λ ∈ IR
(x − x0 , y − y0 ) = λ(a, b) ⇔ x − x0 = λa ∧ y − y0 = λb →
(
x = x0 + λa
l:
y = y0 + λb
x − x0 y − y0
l: =
a b
l : a(x − x0 ) + b(y − y0 ) = 0
Voor de vergelijking van een rechte lijn l door de punten A(x0 , y0 ), B(x1 , y1 ) en P (x, y) geldt:
~ = λOA
OP ~ + (1 − λ)OB ~ ⇔ (x, y) = λ(x0 , y0 ) + (1 − λ)(x1 , y1 ) →
(
x = λx0 + (1 − λ)x1
l:
y = λy0 + (1 − λ)y1
x − x1 y − y1
l: =
x0 − x1 y0 − y1
y1 − y0
Stel: x1 = x0 ∧ y1 = y0 → y − y0 = (x − x0 )
x1 − x0
y1 − y0
Substitutie van tan ϕ = = m geeft:
x1 − x0
l : y − y0 = m(x − x0 )
190
Voor de algemene vergelijking van een rechte lijn in het platte vlak geldt:
l : ax + by + c = 0 | a, b, c ∈ IR
~ = (x1 − x0 , y1 − y0 ) ∧ CD
Stel: AB ~ = (x3 − x2 , y3 − y2 ) → AB
~ · CD
~ =0⇔
y1 − y0 y3 − y2
(x1 − x0 )(x3 − x2 ) + (y1 − y0 )(y3 − y2 ) = = −1 →
x1 − x0 x3 − x2
~ ⊥ CD
AB ~ ⇒ m ~ m ~ = −1
AB CD
Stel: l1 : a1 x + b1 y + c1 = 0 snijdt l2 : a2 x + b2 y + c2 = 0 →
n1 , ~n2 ) = θ | ~n1 = (a1 , b1 ) ⊥ l1 ∧ ~n2 = (a2 , b2 ) ⊥ l2
6 (l1 , l2 ) = 6 (~
~n1 · ~n2 = |~n1 ||~n2 | cos θ →
a1 a2 + b1 b2
cos θ = q q
a21 + b21 a22 + b22
cos θ = 0 ⇒ l1 ⊥ l2 →
l1 ⊥ l2 ⇒ a1 a2 + b1 b2 = 0
l : x cos ϕ + y sin ϕ − p = 0
|ax1 + by1 + c|
d(P1 (x1 , y1 ), l) = √
a2 + b2
191
|c2 − c1 |
d(l1 , l2 ) = √
a2 + b2
l : r cos(θ − φ) = p
O ∈ l ⇒ p = 0 → cos(θ − φ) = 0 →
l : θ = k | k ∈ IR
~ 0 + λ~a + µ~b | λ, µ ∈ IR
~ = OP
V : OP
192
Stel: P0 (x0 , y0 , z0 ), A(x1 , y1 , z1 ) en B(x2 , y2 , z2 ) zijn 3 niet
op 1 lijn liggende punten in P (x, y, z) is een willekeu-
rig punt van het vlak gevormd door P0 AB →
~
OP ~ 0 + λP~0 A + µP~0 B ⇔
= OP
~
OP ~ 0 + λ(OA
= OP ~ − OP ~ 0 ) + µ(OB ~ − OP~ 0) →
~ = (1 − λ − µ)OP
V : OP ~ 0 + λOA
~ + µOB
~ | λ, µ ∈ IR
V : ax + by + cz + d = 0
)
V1 : a1 x + b1 y + c1 z + d1 = 0 snijdt V2 : a2 x + b2 y + c2 z + d2 = 0 onder hoek θ
Stel: →
~n1 = (a1 , b1 , c1 ) ⊥ V1 en ~n2 = (a2 , b2 , c2 ) ⊥ V2
|~n1 · ~n2 | = |~n1 ||~n2 | cos θ →
|a1 a2 + b1 b2 + c1 c2 |
cos θ = q q
a21 + b21 + c21 a22 + b22 + c22
193
|ax1 + by1 + cz1 − ax0 − by0 − cz0 |
|P~0 P · ~n| = √
a2 + b2 + c2
P0 ∈ V → ax0 + by0 + cz0 + d = 0 →
(x − x0 )2 + (y − y0 )2 = r2
194
MP= O ⇒ r1 = 0 → r = a
MP= (a, 0) ⇒ r2 + a2 − 2ra cos θ = a2 → r = 2a cos θ
MP= (a, 12 π) ⇒ r2 + a2 − 2ra cos(θ − 12 π) = a2 → r = 2a sin θ
Voor een cirkel met MP (x0 , y0 ) en straal r geldt:
sin ϕ = (y − y0 )/r ∧ cos ϕ = (x − x0 )/r →
Parametervergelijking van een cirkel:
(
x = x0 + r cos ϕ
y = y0 + r sin ϕ
dy x1 x1
2xdx + 2ydy = 0 → =− → y − y1 = − (x − x1 ) →
dx x1 ,y1 y1 y1
Vergelijking raaklijn in punt (x1 , y1 ) van een cirkel met MP in O en straal r:
xx1 + yy1 = r2
C1 : x2 + y 2 + a1 x + b1 y + c1 = 0 ∩ c2 : x2 + y 2 + a2 x + b2 y + c2 = 0 →
Vergelijking snijlijn van 2 cirkels:
De macht m van een punt P (x1 , y1 ) t.o.v. (M, r) wordt gedefinieerd als:
2
m = P M − r2
2
M (a, b) ⇒ P M = (x1 − a)2 + (y1 − b)2 →
2
P M − r2 = (x1 − a)2 + (y1 − b)2 − r2
195
r = BP = CF + F A = r cos(π − ϕ) + p = p − r cos ϕ →
Poolvergelijking van een parabool:
p
r=
1 + cos ϕ
y = mx + (p/2m)
dy p p
2ydy = 2pdx → = → y − y1 = (x − x1 ) →
dx x1 ,y1 y1 y1
Vergelijking raaklijn in punt (x1 , y1 ) van een parabool met brandpunt F ( 21 p, 0) en richtlijn
l : y = − 12 p:
yy1 = p(x + x1 )
x2 y 2
+ 2 =1
a2 b
c
e=
a
!
2 2 b2
2 c2 a(1 − e2 )
b =a −c → =a 1− 2 = a(1 − e2 ) → b2 = r(a + ae cos ϕ) → r =
a a 1 + e cos ϕ
Stel: p = a(1 − e2 ) →
p
r=
1 + e cos ϕ
y = mx + n ∩ b2 x2 + a2 y 2 = a2 b2 → b2 x2 + a2 (m2 x2 + 2mnx + n2 ) − a2 b2 = 0 →
√
D = a4 m2 n2 − (b2 + a2 m2 )(a2 n2 − a2 b2 ) → D = 0 ⇒ n = a2 m2 + b2 →
196
Vergelijking raaklijn met RC m:
√
y = mx ± a2 m2 + b2
2x 2y dy dy b2 x1 b2 x1
+ 2 · =0→ =− → y − y 1 = − (x − x1 ) →
a2 b dx dx x1 ,y1 a 2 y1 a2 y1
Vergelijking raaklijn in (x1 , y1 ) van een ellips met brandpunten F1 (c, 0) en F2 (−c, 0), halve
lange as a en halve korte as b:
xx1 yy1
+ 2 =1
a2 b
(c − a2 )x2 − a2 y 2 = a2 (c2 − a2 )
2
Analoog aan de ellips volgt uit (2x/a2 ) − (2y/b2 )(dy/dx) = 0 voor de vergelijking van de
raaklijn in (x1 , y1 ) van een hyperbool met brandpunten F1 (c, 0) en F2 (−c, 0), halve lange as
a en halve korte as b:
xx1 yy1
− 2 =1
a2 b
√
y = mx ∩ b2 x2 − a2 y 2 = a2 b2 → (b2 − a2 m2 )x2 − a2 b2 = 0 → x1,2 = ±ab b2 − a2 m2 |
b2 6= a2 m2 → b2 = a2 m2 ⇒ x1,2 = ±∞ → asymptoten van H(F1 , F2 ):
b
y=± x
a
Voor b = a ontstaat een orthogonale hyperbool:
x2 − y 2 = a2
Homogene Cartesische coördinaten van een punt P (x, y) zijn die coördinaten (x1 , x2 , x3 )
van P waarvoor geldt:
x1 x2
x= ∧ y=
x3 x3
Analoog voor een punt P (x, y, z) in de ruimte:
x1 x2 x3
x= ∧ y= ∧ z=
x4 x4 x4
197
Stel: PS = (x, y) en PS 0 = (x0 , y 0 ), met X-as k X 0 -as en
Y -as k Y 0 -as →
Als OS 0 de coördinaten (x0 , y0 ) in S heeft, dan geldt:
~ = OO
OP ~ 0 + O~0 P ⇔ x~i + y~j = x0~i + y0~j + x0~i + y 0~j ⇔
xi + y j = (x0 + x0 )~i + (y0 + y 0 )~j →
~ ~
Als (x0 , y 0 , 1) de homogene coördinaten van P zijn t.o.v. S 0 en (x, y, 1) die t.o.v. S, dan is
dit in matrixvorm te schrijven als:
x0 1 0 −x0 x
0
y = 0 1 −y0 y
1 0 0 1 1
x0
1 0 0 −x0 x
y0 0 1 0 −y0
y
=
z0 0 0 0 −z0 z
1 0 0 0 1 1
Als
(
6 (S, S 0 ) = θ, met OS ≡ OS 0 , dan geldt:
~i0 = cos θ~i + sin θ~j
→
j~0 = cos θ~j − sin θ~i
x~i + y~j = x0~i0 + y 0 j~0 = x0 (cos θ~i + sin θ~j) + y 0 (cos θ~j − sin θ~i) ⇔
x~i + y~j = (x0 cos θ − y 0 sin θ)~i + (x0 sin θ + y 0 cos θ)~j →
(
x = x0 cos θ − y 0 sin θ
→
y = x0 sin θ + y 0 cos θ
Rotatievergelijkingen van het vlak:
(
x0 = x cos θ + y sin θ
y 0 = −s sin θ + y cos θ
198
In matrixvorm is dit te schrijven als:
x0 cos θ sin θ 0 x
0
y = − sin θ cos θ 0 y
1 0 0 1 1
x~i + y~j + z~k = x0~i0 + y 0 j~0 + z 0 k~0 = x0 (cos θ11~i + cos θ12~j + cos θ13~k)+
y 0 (cos θ21~i + cos θ22~j + cos θ23~k) + z 0 (cos θ31~i + cos θ32~j + cos θ33~k) →
0
x = x cos θ11 + y cos θ12 + z cos θ13
y 0 = x cos θ
21 + y cos θ
22 + z cos θ
23
z 0 = x cos θ + y cos θ + z cos θ
31 32 33
x0
cos θ11 cos θ12 cos θ13 0 x
y0 cos θ21 cos θ22 cos θ23 0 y
=
z0 cos θ31 cos θ32 cos θ33 0 z
1 0 0 0 1 1
R T
Voor de produkttransformatie S → S 0 → S 00 van het vlak geldt:
x0 cos θ sin θ 0 x x00 1 0 −x0 x0
0 00 0
y = − sin θ cos θ 0 y ∧ y = 0 1 −y0 y →
1 0 0 1 1 1 0 0 1 1
x00 1 0 −x0 cos θ sin θ 0 x
00
y = 0 1 −y0 − sin θ cos θ 0 y →
1 0 0 1 0 0 1 1
x00 cos θ sin θ −x0 x
00
y = − sin θ cos θ −y0 y
1 0 0 1 1
R T
Analoog voor de produkttransformatie S → S 0 → S 00 van de ruimte:
x00
cos θ11 cos θ12 cos θ13 −x0 x
y 00 cos θ21 cos θ22 cos θ23 −y0
y
=
z 00 cos θ31 cos θ32 cos θ33 −z0 z
1 0 0 0 1 1
199
Voor een spiegeling van het vlak in de Y -as resp. X-as geldt:
( (
x0 = −x x0 = x
∧
y0 = y y 0 = −y
Analoog geldt voor een spiegeling van de ruimte in het XY -vlak resp. XZ-vlak resp. XY -
vlak:
0 0 0
x = −x
x =x
x =x
0
y =y ∧ 0
y = −y ∧ 0
y =y
z0 = z
z0 = z
z 0 = −z
Het produkt van 2 willekeurige spiegelingen komt steeds overeen met een rotatie.
Een stijve transformatie is een transformatie waarbij geldt dat de afstand tussen 2 punten
invariant is. Translaties, rotaties en spiegelingen alsmede produkten van deze zijn stijve
transformaties.
Elke stijve transformatie T kan beschreven worden d.m.v. de matrix
a b c
T = c d f , met a2 + c2 = 1 ∧ b2 + d2 − 1 ∧ ab + cd = 0
0 0 1
(a2 + c2 )(b2 + d2 ) = a2 b2 + a2 d2 + b2 c2 + c2 d2 = 1
)
→ a2 d2 − 2abcd + b2 c2 = 1 ⇔
(ab + cd)2 = a2 b2 + 2abcd + c2 d2 = 0
(ad − bc)2 = 1 →
ad − bc = ±1
200
De kegelsneden worden gedefinieerd als de grafieken van de algemene 2-de graads vergelij-
king in 2 veranderlijken:
λ1 x002 + λ2 y 002 + f 0 = 0
201
−d0 /λ1
1 0 0 λ1 0 d0 1 0 x00
02 f
00 00
(x y 1)
0 1 0 0 0 e0
0 1
d
2e0 λ1 − 2e0
y 00 = 0 ⇔
−d02 f
d0 e0 f
−d0 /λ1 2e0 λ1 − 2e0 1 0 0 1 1
λ1 0 0 x00
00 00 0 00
(x y 1) 0 0 e y = 0 ⇔
0 e0 0 1
λ1 x002 + 2e0 y 00 = 0
f (x, y, z) = 0
Door een geschikte rotatie en/of translatie van de coördinaatassen is de vergelijking te trans-
formeren in 1 van de 2 canonieke vergelijkingen:
Ax2 + By 2 + Cz 2 = 0
Ax2 + By 2 + Cz = 0
x2 + y 2 + z 2 = r 2
202
Voor de vergelijking van het raakvlak
in punt (x1 , y1 , z1 ) geldt:
xx1 + yy1 + zz1 = 1
203
Voor de vergelijking van het raakvlak
in punt (x1 , y1 , z1 ) geldt:
xx1 yy1 1
+ 2 − 2 c(z − z1 ) = 0
a2 b
204
Voor de vergelijking van het raakvlak
in punt (x1 , y1 , z1 ) geldt:
xx1 − 21 c(z1 + z) = 0
205
Differentiaal Meetkunde
Stel: X is een monotone continue functie van t op een interval I van de X-as met bereik
V →
X heeft een inverse functie X inv gedefinieerd op V : t = X inv (x) →
y = Y (t) = Y (X inv (x)) = f (x)
De parametervoorstelling van de functie y = f (x) wordt gegeven door:
x = X(t) ∧ y = Y (t)
Hierin is ~r de plaatsvector van het punt met coördinaten X(t) en Y (t) en t de parameter.
De bijbehorende kromme wordt in de pos. richting doorlopen als de parameterwaarden
toenemen.
Stel: x = X(t) ∧ y = Y (t) | y = f (x) →
dY df dX df dY /dt
y = f {X(t)} = Y (t) → = · → =
dt dx dt dx dX/dt
Stel: dX/dt = Ẋ(t) ∧ dY /dt = Ẏ (t) →
df Ẏ (t)
=
dx Ẋ(t)
( ) ( )
d2 f d Ẏ (t) d Ẏ (t) 1 Ÿ (t)Ẋ(t) − Ẏ (t)Ẍ(t) 1
2
= = = · →
dx dx Ẋ(t) dt Ẋ(t) Ẋ(t) 2
Ẋ (t) Ẋ(t)
d2 f Ÿ (t)Ẋ(t) − Ẏ (t)Ẍ(t)
2
=
dx Ẋ 3 (t)
Als bij poolcoördinaten (ϕ, r) de voerstraal r gegeven is als functie van ϕ in de vorm van
r = ρ(ϕ), dan stelt dit de poolvergelijking van de kromme woor.
( (
x = r cos ϕ x = ρ(ϕ) cos ϕ = X(ϕ)
⇔ ⇔
y = r sin ϕ y = ρ(ϕ) sin ϕ = Y (ϕ)
ρ(ϕ)
tan θ =
ρ0 (ϕ)
206
Stel: K : y = f (x) | f continu op [a, b]
Als [a, b] verdeeld wordt in n deelintervallen met lengte
∆xi = xi − xi−1 , dan geldt voor de bijbehorende y-waarden:
yi − yi−1 = ∆yi → Lengte bijbehorende koorde is dan:
s
2
∆yi
q
∆σi = (∆xi )2 + (∆yi )2 = 1+ ∆xi
∆xi
s
n n 2
∆yi
X X
Voor de totale lengte van K geldt dan: σ(a, b) = lim ∆σi = lim 1+ ∆xi →
n→∞
i=1
n→∞
i=1
∆xi
Zb q
σ(a, b) = 1 + f 02 (x)dx
a
( v ( )2
u
x = X(t) Ẏ (t)
u q
Stel: → ds = 1 +
t Ẋ(t)dt = Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t)dt →
y = Y (t) Ẋ(t)
Zt2 q
σ(a, b) = Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t)dt
t1
Zt2 r 2
~ ˙ ~ (t)dt →
Stel: K : ~r = R(t) → σ(a, b) = R
t1
Zt2 q
σ(a, b) = ~r˙ (t) · ~r˙ (t)dt
t1
( (
x = R(ϕ) cos ϕ = X(ϕ) Ẋ(ϕ) = R0 (ϕ) cos ϕ − R(ϕ) sin ϕ
→ →
y = R(ϕ) sin ϕ = Y (ϕ) Ẏ (ϕ) = R0 (ϕ) sin ϕ − R(ϕ) cos ϕ
Zϕ2q
σ(a, b) = R2 (ϕ) + R02 (ϕ)dϕ
ϕ1
1
k=
R
207
Uit ∆σ = R∆α(σ) volgt voor de gemiddelde kromming
van een willekeurige kromme tussen 2 punten P en P1 :
1 ∆α(σ)
k(σ) = =
R ∆σ
De kromming k(σ) in een punt P met booglengte σ
∆α(σ)
wordt nu gedefinieerd als: k(σ) = lim →
∆σ→0 ∆σ
dα
k(σ) =
dσ
De kromtestraal R(σ) wordt gedefinieerd als de absolute waarde van het omgekeerde van
de kromming van de zgn. kromtecirkel:
1
R(σ) =
|k(σ)|
! !
X(t) Ẋ(t)
q
Stel: K : ~r(t) = → ~r˙ (t) = → |~r˙ (t)| = Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t)
T (t) Ẏ (t)
Als ~r(t) aangrijpt in een punt P ∈ K, dan is ~r(t) dus een raaklijnvector in P aan K. Daar
Ẏ (t)/Ẋ(t) de tangens van de hellingshoek van ~r(t) is, wordt de tangeltiële eenheidsvector
T~ (t) gegeven door:
!
1 Ẋ(t)
T~ (t) = q
Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t) Ẏ (t)
~
~ (a) = dT (a)
N
da
˙
Stel: a = σ → |T~ (σ)| = α̇(σ) = k(σ) →
˙
T~ (σ) = k(σ)N
~ (σ)
(
x = X(t)
Stel: ∧ σ = s(t) | t = sinv (σ) → α(t) = α{sinv (σ)} = α∗ (σ) →
y = Y (t)
208
dα∗ dα dsinv dα/dt
k(σ) = = · = = k ∗ (t)
dσ dt dσ ds/dt
Ẏ (t) α̇(t) Ẋ(t)Ÿ (t) − Ẏ (t)Ẍ(t)
tan α(t) = → 2 α(t)
= ⇔
Ẋ(t) cos Ẋ 2 (t)
Ẋ(t)Ÿ (t) − Ẏ (t)Ẍ(t) 1 Ẋ(t)Ÿ (t) − Ẏ (t)Ẍ(t)
α̇(t) = · =
2
Ẋ (t) 2 2
1 + {Ẏ (t)/Ẋ (t)} Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t)
q
Substitutie van α̇(t) en ds/dt = Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t) in k ∗ (t) geeft:
Ÿ (σ) Ẍ(σ)
k(σ) = =−
Ẋ(σ) Ẏ (σ)
( )2 ( )2
Ÿ (σ) Ẍ(σ) Ÿ 2 (σ) + Ẍ 2 (σ)
k2(σ) = = = = Ẍ 2 (σ) + Ÿ 2 (σ) →
Ẋ(σ) Ẏ (σ) Ẋ 2 (σ) + Ẏ 2 (σ)
q
k(σ) = Ẍ 2 (σ) + Ÿ 2 (σ)
f 00 (x)
k(x) =
{1 + f 02 (x)}3/2
209
dα dθ ρ2 (ϕ) + 2ρ02 (ϕ) − ρ(ϕ)ρ00 (ϕ)
=1+ =
dϕ dϕ ρ2 (ϕ) + ρ02 (ϕ)
ρ2 (ϕ) + ρ02 (ϕ) in k ∗ (ϕ) geeft:
p
Substitutie van dα/dϕ en ds/dϕ =
Analoog aan een vlakke kromme kan een ruimtekromme worden weergegeven door een pa-
rametervoorstelling:
x = X(t) ∧ y = Y (t) ∧ z = Z(t)
In vectorvorm is dit te schrijven als:
x X(t)
r = ~r∗ (t)
y = Y (t) ⇔ ~
z Z(t)
Als P (X(t0 ), Y (t0 ), Z(t0 )) en Q(X(t0 + ∆t), Y (t0 + ∆t), Z(t0 + ∆t)) 2 punten zijn van een
kromme K : ~r = ~r∗ (t), dan zijn de richtingsgetallen van de rechte lijn door P en Q te
X(t0 + ∆t) − X(t0 ) Y (t0 + ∆t) − Y (t0 ) Z(t0 + ∆t) − Z(t0 )
schrijven als: ,
∆t ∆t ∆t
Als P via K naar Q nadert, dan gaat de koorde P Q over in de raaklijn in P aan K, met als
vergelijking:
X(t0 ) Ẋ(t0 )
Y (t0 ) + t Ẏ (t0 ) ⇔ ~l(t) = ~
~l(t) =
r(t0 ) + t~r0 (t0 )
Z(t0) Ż(t0)
x(y) = X(t0 ) + tẊ(t0 )
x(t) − X(y0 ) y(t) − Y (t0 ) z(t) − Z(t0 )
y(y) = Y (t0 ) + tẎ (t0 ) → = =
Ẋ(t0 ) Ẏ (t0 ) Ż(t0 )
z(y) = Z(t0 ) + tŻ(t0 )
Stel: X(t0 ) = x0 ∧ Y (t0 ) = y0 ∧ Z(t0 ) = z0 ∧ Ẋ(t0 ) = ẋ0 ∧ Ẏ (t0 ) = ẏ0 ∧ Ż(t0 ) = ż0 →
x − x0 y − y0 z − z0
= =
ẋ0 ẏ0 ż0
Het normalenvlak in P op de kromme K wordt gedefinieerd als het vlak door P loodrecht
op de raaklijn in P aan K.
x − x0 y − y0 ẏ0
= ⇔ y − y0 = (x − x0 ) →
ẋ0 ẏ0 ẋ0
Voor het normalenvlak geldt dan: y − y0 = −[ẋ0 /ẏ0 ](x − x0 ) ⇔ (y − y0 )ẏ0 = −ẋ0 (x − x0 )
Analoog geldt: (y − y0 )ẏ0 = −ż0 (z − z0 ) en (x − x0 )ẋ0 = −ż0 (z − z0 ) →
Optelling en deling door 2 geeft de vergelijking van het normalenvlak:
210
Analoog aan een vlakke kromme geldt voor de lengte van een ruimtekromme
K : x = X(t) ∧ y = Y (t) ∧ z = Z(t):
Zt2 q
σ(a, b) = Ẋ 2 (t) + Ẏ 2 (t) + Ż 2 (t)dt
t1
Zb
s
2 2
dY dZ
σ(a, b) = 1+ + dx
dx dx
a
X(σ)
Stel: t = σ → K : ~r(σ) = Y (σ) → Ẋ 2 (σ) + Ẏ 2 (σ) + Ż 2 (σ) = 1 →
Z(σ)
Ż(σ)
˙
Uit Ẋ(σ)Ẍ(σ)+Ẏ (σ)Ÿ (σ)+Ż(σ)Z̈(σ) = 0 volgt voor de hoofdnormaalvector ~¨r(σ) = T~ (σ):
Ẍ(σ)
˙
T~ (σ) = Ÿ (σ)
Z̈(σ)
˙
De kromming κ(σ) van K in punt P wordt nu gedefinieerd als de lengte van T~ (σ):
q
κ(σ) = Ẍ 2 (σ) + Ÿ 2 (σ) + Z̈ 2 (σ)
Als P (σ) en Q(σ + ∆σ) 2 punten van K zijn en 6 (T~ (σ), T~ (σ + ∆σ)) = ∆θ, dan is dit
equivalent met:
∆θ dθ
κ(σ) = lim =
∆σ→0 ∆σ dσ
~ (σ) in P geldt nu:
Voor de eenheidshoofdnormaalvector N
¨ ~˙
~ (σ) = ~r(σ) = T (σ)
N
κ(σ) κ(σ)
211
~
De eenheidsbinormaalvector B(σ) in P wordt gedefinieerd als:
~
B(σ) = T~ (σ) × N
~ (σ)
T~ (σ) = N
~ (σ) × B(σ)
~ ~ (σ) = B(σ)
∧ N ~ × T~ (σ)
˙
T~ (σ) = κ(σ)N
~ (σ)
~
|B(σ)| ~
= 1 ⇔ B(σ) ~
· B(σ) ~
= 1 → B(σ) ~˙
· B(σ) ~˙
= 0 → B(σ) ~
⊥ B(σ)
~
B(σ) ⊥ T~ (σ) → B(σ)
~ ~˙
· T~ (σ) = 0 → B(σ) · T~ (σ) + B(σ)
~ ˙
· T~ (σ) = 0 ⇔
~˙
B(σ) · T~ (σ) + κ(σ)B(σ)
~ ~˙
~ (σ) = 0 ⇔ B(σ)
·N ~˙
· T~ (σ) = 0 → B(σ) ⊥ T~ (σ)
~˙
Daar B(σ) ~ (σ) beide loodrecht staan op zowel B(σ)
en N ~ ~˙
als T~ (σ), is B(σ) dus evenredig
~ (σ) → Tweede formule van Frenet-Serret:
met N
~˙
B(σ) ~ (σ)
= −τ (σ)N
~˙ (σ) = τ (σ)B(σ)
N ~ − κ(σ)T~ (σ)
Analoog aan de kromming geldt voor de torsie als P (σ) en Q(σ + ∆σ) 2 punten van een
~
kromme K zijn met 6 (B(σ), ~ + ∆σ)) = ∆ϕ:
B(σ
∆ϕ dϕ
τ (σ) = lim =
∆σ→0 ∆σ dσ
212
...
~r˙ (σ) · ~¨r(σ) × ~r (σ) =T~ (σ) · κ(σ)N ~˙ (σ) + κ̇(σ)N
~ (σ) × [κ(σ)N ~ (σ)
...
~r˙ (σ) · ~¨r(σ) × ~r (σ) =T~ (σ) · κ(σ)N
~ (σ) × [κ(σ){τ (σ)B(σ)
~ − κ(σ)T~ (σ)} + κ̇(σ)N
~ (σ)] ⇔
...
~r˙ (σ) · ~¨r(σ) × ~r (σ) =T~ (σ) · [κ2 (σ)τ (σ)N
~ (σ) × B(σ)
~ ~ (σ) × T~ (σ)+
− κ3 (σ)N
~ (σ) × N
κ(σ)κ̇(σ)N ~ (σ)] ⇔
...
~r˙ (σ) · ~¨r(σ) × ~r (σ) =T~ (σ) · [κ2 (σ)τ (σ)T~ (σ) + κ3 (σ)B(σ)]
~ = κ2 (σ)τ (σ) →
...
Ẋ(σ) Ẏ (σ) Ż(σ)
1 1
τ (σ) = 2 {~r˙ (σ) · ~¨r(σ) × ~r (σ)} = 2 Ẍ(σ) Ÿ (σ) Z̈(σ)
κ (σ) κ (σ) ... ... ...
X (σ) Y (σ) Z (σ)
Als P (t0) een punt is van een kromme K : ~r = ~r(t), dan geldt voor een omgeving van P :
1 2 1 2
X(t0 + h) = X(t0 ) + hẊ(t0 ) + 2 h Ẍ(t0 ) + · · ·=X0 + hẊ0 + 2 h Ẍ0 + · · ·
Y (t0 + h) = Y (t0 ) + hẎ (t0 ) + 12 h2 Ÿ (t0 ) + · · · =Y0 + hẎ0 + 21 h2 Ÿ0 + · · ·
Z(t0 + h) = Z(t0 ) + hŻ(t0 ) + 21 h2 Z̈(t0 ) + · · · =Z0 + hŻ0 + 12 h2 Z̈0 + · · ·
Als P (X(t0 ), Y (t0 ), Z(t0 )) een punt is van een oppervlak S : F (x, y, z) = 0, dan is een
raaklijn in P aan S een raaklijn aan een kromme K : ~r(t) = (X(t), Y (t), Z(t)) die geheel op
S ligt. Het raakvlak in P aan S is dan het platte vlak gevormd door alle raaklijnen in P aan
S. Voor de raaklijn in P aan K geldt dan:
x − X(t0 ) y − Y (t0 ) z − Z(t0 )
= = ⇔ Ẋ(t0 ) = x − x0 ∧ Ẏ (t0 ) = y − y0 ∧ Ż(t0 ) = z − z0
Ẋ(t0 ) Ẏ (t0 ) Ż(t0 )
∂F dX ∂F dY ∂F dZ
Uit K ∈ S volgt: F {X(t), Y (t), Z(t)} = 0 → · + · + · =0→
∂x dt ∂y dt ∂z dt
∂F ∂F ∂F
In punt P geldt: Ẋ0 + Ẏ0 + Ż0 = 0
∂x0 ∂y0 ∂z0
Substitutie van Ẋ(t0 ), Ẏ (t0 ) en Ż(t0 ) geeft dan de vergelijking voor het raakvlak in P aan
S:
∂F ∂F ∂F
(x − x0 ) + (y − y0 ) + (z − z0 ) =0
∂x0 ∂y0 ∂z0
213
Stel: S : z = f (x, y) → f (x, y) − z = 0 → F (x, y, z) = f (x, y) − z → ∂F/∂x0 = −1 →
Raakvlak in P aan oppervlak S : z = f (x, y):
∂f ∂f
z − z0 = (x − x0 ) + (y − y0 )
∂x0 ∂y0
∂z ∂z
Stel: z = f (x, y) → dz = dx + dy = pdx + qdy
∂x ∂y
Overgang op kromlijnige coördinaten (u, v) geeft: x = f (u, v) ∧ y = g(u, v) ∧ z = h(u, v) →
∂z ∂z ∂u ∂z ∂v
p=
= · + ·
∂x ∂u ∂x ∂v ∂x
∂z ∂z ∂u ∂z ∂v
· ·
q=
= +
∂y ∂u ∂y ∂v ∂y
Differentiatie van x = f (u, v) en y = g(u, v) naar x geeft:
∂f ∂u ∂f ∂v
1=
· + ·
∂u ∂x ∂v ∂x →
0 = ∂g · ∂u + ∂g · ∂v
∂u ∂x ∂v ∂x
∂u ∂g/∂v ∂v ∂g/∂u
= ∧ =− ⇔
∂x ∂f ∂g ∂g ∂f ∂x ∂f ∂g ∂g ∂f
· − · · − ·
∂u ∂v ∂u ∂v ∂u ∂v ∂u ∂v
∂u ∂y/∂v ∂v ∂y/∂u ∂(y, z)/∂(u, v)
= ∧ =− →p=−
∂x ∂x ∂y ∂y ∂x ∂x ∂x ∂y ∂y ∂x ∂(x, y)/∂(u, v)
· − · · − ·
∂u ∂v ∂u ∂v ∂u ∂v ∂u ∂v
Differentiatie van x = f (u, v) en y = g(u, v) naar y geeft:
∂f ∂u ∂f ∂v
0=
· + ·
∂u ∂y ∂v ∂y
→
∂g ∂u ∂g ∂v
· ·
1=
+
∂u ∂y ∂v ∂y
∂u ∂f /∂v ∂v ∂f /∂u
=− ∧ = ⇔
∂y ∂g ∂f ∂f ∂g ∂y ∂f ∂g ∂g ∂f
· − · · − ·
∂v ∂u ∂v ∂u ∂u ∂v ∂u ∂v
∂u ∂x/∂v ∂v ∂x/∂u ∂(z, x)/∂(u, v)
=− ∧ = →q=− →
∂y ∂y ∂x ∂x ∂y ∂y ∂x ∂y ∂y ∂x ∂(x, y)/∂(u, v)
· − · · − ·
∂v ∂u ∂v ∂u ∂u ∂v ∂u ∂v
De vergelijking van het raakvlak in een punt (x0 , y0 , z0 ) van een oppervlak z = f (x, y) bij
kromlijnige coördinaten is van de vorm:
∂f ∂f
Stel: z = f (x, y) → dz = dx + dy
∂x ∂y
Als P (x, y, z) een raakpunt is van z = f (x, y) en Q(X, Y, Z) een willekeurig punt van het
raakvlak in P , dan geldt: dx = X − x ∧ dy − Y − y ∧ dz − Z − z →
214
Vergelijking van het raakvlak in P (x, y, z) aan het oppervlak z = f (x, y):
∂f ∂f
Z − z = (X − x) + (Y − y)
∂x ∂y
Z − z = p(X − x) + q(Y − y)
Als P (x, y, z) een punt is van het oppervlak f (x, y, z) = 0 en ϕ(x, y, z) = 0 is een 2-de opper-
vlak dat ook door P gaat, dan hebben f en ϕ een gemeenschappelijke doorsnijdingskromme
die door P gaat. Uit f (x, y, z) = 0 en ϕ(x, y, z) = 0 volgt:
2
∂f ∂f ∂f 1 ∂f ∂f ∂f
dz + · · · = 0
∆f = dx + dy + dz + dx + dy +
∂x ∂y ∂z 2! ∂x ∂y ∂z
2
∂ϕ ∂ϕ ∂ϕ 1 ∂ϕ ∂ϕ ∂ϕ
∆ϕ = dx + dy + dz + dx + dy + dz + · · · = 0
∂x ∂y ∂z 2! ∂x ∂y ∂z
Substitutie van dx = X − x ∧ dy = Y − y ∧ dz = Z − z geeft:
∂f ∂f ∂f
(X − x) + (Y − y) + (Z − z) =0
∂x ∂y ∂z
∂ϕ ∂ϕ ∂ϕ
(X − x) + (Y − y) + (Z − z) =0
∂x ∂y ∂z
Hierbij is (X, Y, Z) een willekeurig punt van de raaklijn aan de doorsnijdingskromme en stelt
elke vergelijking een plat vlak voor. Daar de 1-ste vergelijking niet verandert als ϕ verandert,
ligt de raaklijn aan de doorsnijdingskromme steeds in hetzelfde vlak →
Vergelijking van het raakvlak in P (x, y, z) aan het oppervlak f (x, y, z) = 0:
∂f ∂f ∂f
(X − x) + (Y − y) + (Z − z) =0
∂x ∂y ∂z
Voor de normaal die in punt P loodrecht op het raakvlak staat geldt dat de coëfficiënten van
het raakvlak evenredig zijn aan de richtingscosinussen van de normaal op dat vlak →
Vergelijking van de normaal in P (x, y, z):
X −x Y −y Z − z
= = f (x, y, z) = 0
∂f /∂x ∂f /∂y ∂f /∂z
X −x Y −y Z − z
= = ! z = f (x, y)
p q −1
De vergelijking van de raaklijn in punt P (x, y, z) aan een ruimtekromme is te schrijven als:
X −x Y −y Z −z
= =
dx dy dz
Hieruit volgt voor de vergelijking van het normaalvlak in P (x, y, z) loodrecht op de raaklijn:
215
De vergelijking van het osculatievlak in P (x, y, z) is te schrijven als:
X −x Y −y Z −z
dx dy dz =0
d2 x d2 y d2 z
X −x Y −y Z −z
= 2 = 2
d2 x d y d z
Daar het rectificerend vlak loodrecht op de hoofdnormaal staat, geldt voor de vergelijking
van het rectificerend vlak:
De binormaal is de snijlijn van het rectificerend vlak met het normaalvlak en staat loodrecht
op het osculatievlak:
X −x Y −y Z −z
= =
dyd2 z 2
− dzd y 2 2
dzd x − dxd z dxd y − dyd2 x
2
Stel: P (x, y, z) en Q(x + ∆x, y + ∆y, z + ∆z) zijn punten van een ruimtekromme K, met
bgP Q = ∆s →
∆x/∆s ≈ cos(6 P Q, X-as) → dx/ds ≡ cos(6 raaklijn, Xas)
Analoog voor dy/ds en dz/ds m.b.t. de Y -as resp. Z-as.
Hierbij is ds een stukje van de raaklijn en niet van K, en is dx, dy en dz de projectie van ds
op resp. de X-, Y - en Z-as →
ds2 = dx2 + dy 2 + dz 2
X −x Y −y Z −z
= =
a b c
Als A een beginpunt is van een ruimtekromme K waardoor een raaklijn gaat, dan is A0 het
zgn. sferische beeldpunt van A op een eenheidsbol rond O dat ontstaat door de snijding
van een straal uit O evenwijdig aan de raaklijn door A met het boloppervlak. De verz. van
al deze beeldpunten van elk punt van K vormt een kromme op de bol, de zgn. sferische
216
indicatrix van K.
Als op K bgBC = ∆s en op de bijbehorende indicatrix bg B 0 C 0 = ∆σ, dan is de hoek tussen
de raaklijn in B en C gelijk aan 6 B 0 OC 0 . De eerste kromming ofwel flexie van K in B
wordt dan gedefinieerd als: lim ∆σ/∆s = dσ/ds
∆s→0
Voor de kromtestraal R geldt dan:
1 dσ
=
R ds
Dit komt overeen met de definitie van de kromming van een vlakke kromme.
Daar de richtingscosinussen van de raaklijn in B gelijk zijn
s aan de rechthoekige coördinaten
dσ d2 da2 dc2
van B 0 , geldt voor dσ 2 : dσ 2 = da2 + db2 + dc2 → = + + →
ds ds2 dsb2 ds2
s
2 2 2
1 da db dc
= + +
R ds ds ds
X −x Y −y Z −z
0
= 0
=
a b c0
De vergelijking van het rectificerend vlak is dus te schrijven als:
217
Het krommingsmiddelpunt M (x0 , y 0 , z 0 ) is het punt op de hoofdnormaal aan de holle zijde
van de ruimtekromme op afstand R van punt B; er geldt dan:
x0 − x = Ra0 ∧ y 0 − y = Rb0 ∧ z 0 − z = Rc0 →
!
d2 x d2 y d2 z
M (x0 , y 0 , z 0 = x + R2 2 , y + R2 2 , z + R2 2
ds ds ds
De tweede kromming ofwel torsie van een ruimtekromme (die bij vlakke krommen nul is)
wordt gemeten door de verandering van het osculatievlak, dan wel van de binormaal. Door
O evenwijdig aan de binormalen in B getrokken lijnen snijden de eenheidsbol in punten B 00 ,
het zgn. 2-de beeldpunt van B, en vormen de 2-de indicatrix van de ruimtekromme; de
richtingscosinussen a00 , b00 , c00 van de binormaal zijn de rechthoekige coördinaten van B 00 .
Als ∆τ de booglengte van de 2-de indicatrix is, dan wordt analoog aan de eerste kromming
de torsie gedefinieerd als lim ∆τ /∆s = dτ /ds
∆s→0
Voor de torsiestraal T geldt dan:
1 dτ
=
T ds
s
dτ da002 db002 dc002
dτ 2 = da002 + db002 + dc002 → = + + →
ds ds2 ds2 ds2
s
2 2 2
1 da00 db00 dc00
= + +
T ds ds ds
da0 a a00
=− + ; analoog voor b en c →
ds R T
Formules van Frenet-Serret in Cartesische vorm:
da a0 db b0 dc c0
= ∧ = ∧ =
ds R ds R ds R
218
Stel: x = f (u, v) ∧ y = g(u, v) ∧ z = h(u, v)
Eliminatie van u en v geeft een vergelijking tussen x, y en z die een oppervlak voorstelt. Als
u en v functies zijn van een parameter t, dan doorloopt het punt (x, y, z) een kromme op het
oppervlak. Er geldt dan:
X ∂xi 2 X ∂xi 2 X ∂xi 2
∂xi 2
X ∂xi ∂xi
ds2 dx2i · dv 2
P
= = du + dv = du +2 dudv+
i i
∂u ∂v i
∂u i
∂u ∂v i
∂v
2 2
X ∂xi X ∂xi ∂xi X ∂xi
Stel: =E ∧ · =F ∧ =G→
i
∂u i
∂u ∂v i
∂v
Eerste fundamentaal vorm:
Als u en v functies zijn van een parameter t0 , dan ontstaat een 2-de kromme; als deze de 1-ste
kromme in een punt P (u, v) snijdt, dan geldt voor de cos van de hoek ϕ die de raaklijnen in
P met elkaar maken:
dx ∂x dy ∂y dz ∂z
cos ϕ = · + · + ·
ds ∂s ds ∂s ds ∂s
dx dy dz ∂x ∂y ∂z
Hierin zijn , , en , , de richtingscosinussen van de raaklijn in P aan
ds ds ds ∂s ∂s ∂s
de 1-ste resp. 2-de kromme.
∂x ∂x ∂x ∂x
dx∂x = du + dv ∂u + ∂v ⇔
∂u ∂v ∂u ∂v
2 2
∂x ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x
dx∂x = du∂u + · du∂v + · dv∂u + dv∂v
∂u ∂u ∂v ∂v ∂u ∂v
Edu∂u + F (du∂v + dv∂u) + Gdv∂v
Analoog voor dy∂y en dz∂z → cos ϕ = →
ds∂s
Voorwaarde dat 2 krommen op een oppervlak elkaar loodrecht snijden:
u = const. ⊥ v = const. ⇒ F = 0
219
Als de krommen u =const. en v =const. elkaar overal op het oppervlak loodrecht snijden,
dan zijn zij elkaars orthogonale trajectoriën; er geldt dan:
Stel: Op een oppervlak ligt een kromme die door een punt P gaat waarin een raaklijn t met
richtingscosinussen a, b, c loopt; h is de hoofdnormaal met richtingscosinussen a0 , b0 , c0 en b de
binormaal met richtingscosinussen λ, µ, ν; h0 is een lijn door P loodrecht op het vlak door t
en n met richtingscosinussen a1 , b1 , c1 . De hoek tussen h, die loodrecht op t staat en in het
vlak ligt dat door n en h0 gaat, is Θ.
Vermenigvuldiging van λ met cos Θ en van a1 met sin Θ en optelling, en analoog voor µ en
b1 resp. ν en c1 geeft:
0
a = λ cos Θ + a1 sin Θ
b0 = µ cos Θ + b sin Θ
1
c0 = ν cos Θ + c sin Θ
1
Vermenigvuldiging van λ met sin Θ en van a1 met cos Θ en aftrekking, en analoog voor µ en
b1 resp. ν en c1 geeft:
00
a = λ sin Θ − a1 cos Θ
b00 = µ sin Θ − b cos Θ
1
c00 = ν sin Θ − c cos Θ
1
dλ da0 dΘ da00 dΘ
= cos Θ − a0 sin Θ + sin Θ + a00 cos Θ ⇔
ds ds ds ds ds
dλ dΘ da0 da00
= (−a0 sin Θ + a00 cos Θ) + cos Θ + sin Θ
ds ds ds ds
da0 a a00 da00 a0
Substitutie van =− + en = geeft:
ds R T ds T
dλ dΘ a cos Θ 1 dΘ a cos Θ a1
= −a1 − + (a0 sin Θ − a00 cos Θ) = −a1 − + ⇔
ds ds R T ds R T
220
dλ 1 dΘ a cos Θ dµ dν
= a1 − − ; analoog voor en .
ds T ds R ds ds
da1 da0 dΘ da00 dΘ
= sin Θ + a0 cos Θ − cos Θ + a00 sin Θ ⇔
ds ds ds ds ds
da1 dΘ da0 da00
= (a0 cos Θ + a00 sin Θ) + sin Θ − cos Θ
ds ds ds ds
da0 da00 da1 1 dΘ a sin Θ
Substitutie van en geeft: = −λ − −
ds ds ds T ds R
Analoog voor db1 /ds en dc1 /ds.
da a0 λ cos Θ a1 sin Θ db dc
Tevens geldt: = = + en analoog voor en .
ds R R R ds ds
Vermenigvuldiging met λ resp. µ resp. ν en optelling geeft:
da db dc cos Θ sin Θ
λ +µ +ν = (λ2 + µ2 + ν 2 ) + (λa1 + µb1 + νc1 )
ds ds ds R R
cos Θ 2
d x 2
d y 2
d z
n ⊥ h0 ∧ λ 2 + µ 2 + ν 2 = 1 → =λ 2 +µ 2 +ν 2
R ds ds ds
√
Stel: l1 = Hλ ∧ l2 = Hµ ∧ l3 = Hν | H = EG − F → 2
( )
cos Θ 1 d2 x d2 y d2 z
= l1 2 + l2 2 + l3 2
R H ds ds ds
∂x ∂x ∂2x 2 ∂2x ∂2x 2
ds = du + dv → d2 x = du + 2 dudv + dv ; analoog voor d2 y en d2 z →
∂u ∂v ∂u2 ∂u∂v ∂v 2
X X ∂ 2 xi X ∂ 2 xi X ∂ 2 xi
li d2 xi = li 2 du2 + 2 li dudv + li 2 dv 2
i i
∂u i
∂u∂v i
∂v
X ∂ 2 xi ∂ 2 xi X ∂ 2 xi
= E0 ∧ = F0 ∧ li 2 = G0 →
X
Stel: li li
i
∂u2 i
∂u∂v i
∂v
Vermenigvuldiging van da/ds, db/ds en dc/ds met a1 resp. b1 resp. c1 en optelling geeft:
sin Θ d2 x d2 y d2 z
= a1 2 + b1 + c1
R ds ds2 ds2
a b c
Daar a1 b1 = 1, is elk element gelijk aan zijn bijbehorende monor →
c1
λ µ ν
( ) a b c
sin Θ 1 2 b c
2 a c
2 a b
1 2 2 2z
= 2 −dx + dy − dz = d x d y d
µ ν λ ν λ µ ds2
R ds
λ µ ν
a b c
sin Θ 1 2
= 2 d x d2 y d2 z
R ds
λ µ ν
221
Het linkerlid heet de geodetische kromming en R/ sin Θ de geodetische kromtestraal
van de ruimtekromme in een punt P op het oppervlak.
geodetische lijnen van een oppervlak zijn die krommen op het oppervlak waarvan de
geodetische kromming in alle punten nul is, d.w.z. voor R 6= 0 is dat voor Θ = 0, dus als het
osculatievlak de normaal op het oppervlak bevat.
Vermenigvuldiging van dλ/ds. dµ/ds en dν/ds met a1 resp. b1 resp. c1 en optelling geeft:
( )
1 dΘ dλ dµ dν 1 b c a c a b
− = a1 + b1 + c1 = −dλ + dµ − dν ⇔
T ds ds ds ds ds µ ν λ ν λ µ
a b c
1 dΘ 1
− = dλ dµ dν →
T ds ds
λ µ ν
dx dy dz
1 dΘ 1
− = 2 dλ dµ dν
T ds ds
λ µ ν
Het linkerlid heet de geodetische torsie van de ruimtekromme op het oppervlak in een
punt P . Voor krommen waarvoor Θ =const. of Θ = 0 (geodetische lijnen) gaat deze dus
over in de torsie.
222
Statistiek en Waarschijnlijkheidsrekening
Een massa ofwel populatie is een verz. van min of meer gelijksoortige elementen.
Wet van de grote aantallen: Naarmate het aantal waarnemingen toeneemt nadert het
percentage van een verschijnsel naar een grenswaarde.
De absolute frequentie van een verz. elementen wordt gedefinieerd als het aantal elementen
in een bepaalde klasse van de verz., waarbij de elementen van de verz. in klassen zijn
ingedeeld.
De relatieve frequentie van een klasse wordt gedefinieerd als het aantalelementen in die
klasse uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal elementen in de hele massa.
Een frequentieverdeling is een verdeling van de elementen van een populatie naar grootte
van een bepaald kenmerk in de vorm van een histogram. De hoogte van elke kolom is gelijk
aan het quotiënt van de frequentie f en de breedte kb van de bijbehorende klasse. Deze
hoogte heet de frequentiedichtheid fd →
f
fd =
kb
De modus van een verz. elementen wordt gedefinieerd als het element dat het vaakst in de
massa voorkomt.
De mediaan van een verz. elementen wordt gedefinieerd als het middelste van de naar
grootte gerangschikte elementen.
Het rekenkundig gemiddelde x van een aantal elementen wordt gedefinieerd als het
quotiënt van de som van hun grootte en hun aantal:
X
xi
x=
n
Het gewogen gemiddelde xw van een aantal elementen wordt gedefinieerd als het quotiënt
van de som van de gewogen elementen en de som van de bijbehorende wegingsfactoren:
X
wi x i
xw = X
wi
Het klassegemiddelde m van een klasse van een frequentieverdeling wordt gedefinieerd als
het quotiënt van het totaal aantal uitkomsten in de klasse en het aantal waarnemingen in
die klasse: X
xi
m=
n
Als f de frequentie van een bepaalde klasse is, dan volgt hieruit voor elke klasse:
X
xi = f m
223
De variatiebreedte vb van een aantal uitkomsten wordt gedefinieerd als het verschil tussen
de hoogste - en laagste uitkomst:
vb = xmax − xmin
De gemiddelde afwijking ga t.o.v. het rekenkundig gemiddelde van een aantal uitkomsten
wordt gedefinieerd als het quotiënt van de som van de absolute afwijkingen xi − x en hun
aantal: X
|xi − x|
ga =
n
De variantie s2 wordt gedefinieerd als het rekenkundig gemiddelde van de gekwadrateerde
afwijkingen:
sX
(xi − x)2
s=
n
De standaarddeviatie σ wordt gedefinieerd als de wortel uit de variantie:
sX
(xi − x)2
σ=
n
X X X X X X
2
(xi − x)2 x2i xi x2 x2i 2 2
x2i
σ = = − 2x + = − 2x + x = − x2 →
n n n n n n
sX
x2i
σ= − x2
n
De standaarddeviatie is - vooral bij de zgn. normale verdeling - de voornaamste spreidings
maatstaf.
De variatiecoëfficiënt vc is een maat voor de relatieve spreiding, uitgedrukt in een per-
centage, en wordt gedefinieerd als het quotiënt van de standaarddeviatie en het rekenkundig
gemidddelde van een aantal uitkomsten:
σ
vc = · 100%
x
Bij een frequentieverdeling wordt de variatiebreedte vb,f gedefinieerd als het verschil tussen
de bovengrens van de laatste klasse en de ondergrens van de eerste klasse:
De gemiddelde afwijking ga,f t.o.v. het rekenkundig gemiddelde wordt nu gedefinieerd als:
X
fi |mi − x|
ga,f = X
fi
Hierbij wordt er steeds over het aantal klassen gesommeerd en zijn de uitkomsten in elke
klasse gelijk aan het klassegemiddelden m.
224
De standaarddeviatie σf wordt nu gedefinieerd als:
v
uX
u fi (mi − x)2
σf = t
u
X
fi
X X X X
fi (mi − x)2 fi m2i fi mi 2
fi fi m2i
X =X − 2x X +x X = X − 2x2 + x2 →
fi fi fi fi fi
v
uX
u fi m2i
σf = t X − x2
u
fi
Een waarschijnlijkheidsverdeling geeft - i.t.t. een frequentieverdeling - aan hoe een on-
eindig aantal waarnemingsuitkomsten is verdeeld; per interval is de waarschijnlijkheid (d.w.z.
de te verwachten relatieve frequentie) gegeven. Het rekenkundig gemiddelde wordt hierbij
aangeduid met µ.
De normale verdeling ofwel Gausskromme is
een waarschijnlijkheidsverdeling die 1-toppig sym-
metrisch is en een vaste verhouding heeft tussen
de breedte van bepaalde intervallen op de X-as
en de bijbehorende delen van het oppervlak onder
de kromme. Hierbij stelt het totale oppervlak on-
der de kromme de som van de waarschijnlijkheden
voor.
De excentriciteit z wordt gedefinieerd als het aantal malen de standaarddeviatie σ, d.w.z.
de afstand van een gegeven waarde tot het rekenkundig gemiddelde µ.
De waarschijnlijkheid P wordt gedefinieerd als het percentage waarnemingsuitkomsten
dat in het interval tussen µ − zσ en µ ligt, of dus ook in het interval tussen µ en µ + zσ.
De vorm van de Gausskromme wordt door σ bepaald. Daar voor z = 3 geldt dat P = 49, 9%,
ligt dus tussen µ − 3σ en µ + 3σ 99,8% van de waarnemingsuitkomsten.
Een steekproef is een deelverz. van de populatie. Een steekproef is representatief als de
elementen ervan (vrijwel) dezelfde eigenschappen bezitten als die van de hele populatie. Dit
is het geval als de elementen a-select worden getrokken, d.w.z. als elk element dezelfde kans
heeft om tot de steekproef te behoren, en het aantal getrokken elementen groot genoeg is.
De steekproefgemiddelden x1 , x2 , x3 , . . . van een populatie vormen weer een normale verdeling
met een gemiddelde µx en een standaarddeviatie σx waarvoor geldt:
σ
µx = µ en σx = √
n
225
steekproefpercentagess p1 , p2 , p3 , . . . weer een normale verdeling met een gemiddelde µp en
een standaarddeviatie σps , waarvoor geldt:
s
p(100 − p)
µp = p% en σps = %
n
n!
Cnk =
k!(n − k)!
Cnk = Cnm−k
De kans P (G) op de gebeurtenis G wordt gedefinieerd als het quotiënt van het aantal gunstige
uitkomsten g en het aantal mogelijke uitkomsten m:
g
P (G) =
m
Als g 0 het aantal gunstige uitkomsten is voor de gebeurtenis niet G, dan geldt:
g g0
g + g 0 = m → P (G) + P (−G) = + =1→
m m
Complementregel:
P (G) + P (−G) = 1
Als g1 het aantal gunstige uitkomsten is voor de gebeurtenis G1 en g2 het aantal gunstige
uitkomsten voo G2 , waarbij G1 en G2 elkaar uitsluiten, dan is g1 + g2 het aantal gunstige
uitkomsten voor de gebeurtenis G, zijnde G1 of G2 . →
226
g1 + g2 g1 g2
P (G) = = + = P (G1 ) + P (G2 ) →
m m m
Somregel:
P (G1 ∨ G2 ) = P (G1 ) + P (G2 )
Als g1 het aantal gunstige uitkomsten is voor de gebeurtenis G1 en g2 het aantal gunstige
uitkomsten voo G2 , waarbij G1 en G2 onafhankelijk van elkaar zijn, m1 het aantal mogelijke
uitkomsten voor G1 en m2 het aantal mogelijke uitkomsten voor G2 , dan is g1 g2 het aantal
gunstige en m1 m2 het aantal mogelijke uitkomsten voor de gebeurtenis G, zijnde G1 en G2 .
→
g1 g2 g1 g2
P (G) = = · = P (G1 )P (G2 ) →
m1 m2 m1 m2
Produktregel:
P (G1 ∧ G2 ) = P (G1 )P (G2 )
Als n verzamelingen elk bestaan uit elementen van 2 verschillende soorten en de kans om uit
elke verz. hetzelfde element te trekken is p, dan is de kans om het andere soort element te
trekken 1 − p. → De kans om k maal hetzelfde element te trekken in een bepaalde volgorde
is pk (1 − p)n−k . Dit geldt voor elke volgorde die dezelfde uitkomst geeft, ofwel Cnk volgorden.
→
Binomiale kansverdeling: Als een samengestelde handeling uit n deelhandelingen be-
staat waarbij voor elk van de deelhandelingen de kans op
succes p is, dan geldt voor de kans op k successen:
227