You are on page 1of 67

Biotechniek

Schooljaar 2022-2023

Leerkracht: Mevrouw Jacobs


Klas: 3BIOTA
Naam leerling:
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Klasafspraken

Respect:
1. Iedereen kan en wil samenwerken met iedereen en sluit niemand uit.
2. Iedereen kan en mag zichzelf zijn in onze klas.
3. Ik probeer ruzies te vermijden en moei mij niet met ruzies waar ik niets mee te
maken heb.
4. Ik toon respect en ben beleefd tegen iedereen.
5. Ik steek mijn vinger op als ik iets wil vertellen of vragen.
6. Ik draag zorg voor het materiaal van mezelf en voor dat van de ander.
7. Afval hoort thuis in de juiste vuilnisbak.

Lessen:
1. Neem actief deel aan de lessen. Stel voldoende vragen als je iets niet begrijpt,
zodat je mee het lestempo bepaalt. ELKE VRAAG IS EEN GOEDE VRAAG!
2. Breng steeds je cursus mee naar de les.
3. Bij het binnenkomen van het lokaal nemen we rustig plaats en nemen we ons
schrijfgerief en cursus in stilte.
4. Bij het verlaten van het lokaal staan alle banken recht en de stoelen tegen de
banken.
5. De GSM moet tijdens de lessen uitgeschakeld zijn.

Taken:
1. Een taak wordt toegelicht in de les. De indiendatum wordt genoteerd in de digitale
agenda.
2. Bij afwezigheid wordt de taak de eerstvolgende les ingediend. Bij langdurige
afwezigheid wordt contact opgenomen met de vakleerkracht.

Toetsen:
1. We bespreken steeds samen wanneer een toets zal plaatsvinden.
2. Bij afwezigheid wordt een inhaaltoets georganiseerd tijdens de inhaalstudie
op woensdagmiddag.

1
Klasafspraken
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Laptop in de klas:
1. Jouw laptop gaat elke dag mee naar school. Zorg dus dat je die thuis volledig
opgeladen hebt. Oortjes en een muis of ander extra materiaal (je leerkracht geeft
info) stop je mee in je laptoptas.
2. Tijdens de les stoort jouw laptop nooit. Berichten en geluiden zet je dus uit.
3. Jij hebt respect voor alle laptops. Die blijven dus allemaal in prima staat.
4. Jouw laptop blijft graag zichzelf. Verander dus het scherm niet en laat alcoholstift
of stickers maar thuis.
5. Jouw laptop is aandachtig in de les. Chatten, gamen of surfen wanneer dat niet
mag, daar doet jouw laptop niet aan mee.
6. Jouw laptop is eerlijk wanneer er een toets is. Spieken kan niet en sites/tabbladen
die niet mogen, blijven gesloten.
7. Je laptop houdt het graag privé. Deel dus het wachtwoord met niemand.
8. Is jouw laptop stuk, breng die dan zo snel mogelijk naar de ICT-dienst van de
school (PTI-laptop) of zorg zelf snel voor een oplossing (eigen laptop).
9. Een laptop is heel streng wanneer bovenstaande regels niet gerespecteerd
worden. Nota's en/of maatregelen volgen bij overtreding.

Beschikbaarheid leraar:
1. Voor of na de les kan je altijd een afspraak maken met je leraar.
2. Via Teams kan je heel vlot met je leraar communiceren. We verwachten bij
deze communicatievorm een correct taalgebruik en beantwoorden je vraag
binnen de drie dagen.
3. Indien je problemen ondervindt met de leerstof, verwachten we dat je snel
stappen onderneemt om hieraan te werken. Vraag advies of extra
ondersteuning zodat je op een comfortabele manier de lessen kan blijven
volgen.

Een leerrijk schooljaar toegewenst!

2
Klasafspraken
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?

De biotechnologie staat volop in de belangstelling. Dat komt niet alleen omdat ze zich
buitengewoon snel ontwikkelt, maar ook omdat haar toepassingen een heel concrete weerslag
op ons dagelijks leven hebben.

1 Het begrip biotechniek ontleedt

• Waaraan denk je als je het woord biotechniek hoort?

……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………

• Wat is de letterlijke betekenis van biotechniek of biotechnologie?


Bio (komt van het Griekse woord Bios) = Leven
Techniek (komt van het Griekse woord ‘technikos’) = Gebruik
Biotechniek = Gebruik van leven

2 Definitie
Biotechnologie is het gebruik van levende organismen of delen ervan om
• producten te maken of te wijzigen
• planten of dieren aan te passen
• micro-organismen voor specifieke doeleinden te ontwikkelen.

2.1 De klassieke biotechnologie


Biotechnologie klinkt misschien als iets nieuws, maar dat is het niet. Vroeger werd er al gebruik
gemaakt van bacteriën of gisten om dingen langer houdbaar te maken. Voorbeelden hiervan
zijn alcohol en yoghurt. De bacteriën die gebruikt worden produceren uit zichzelf alcohol en
melkzuur. Mensen hebben daar niks aan veranderd. Dit wordt ook wel de klassieke
biotechnologie genoemd, omdat het al heel lang bestaat.

De klassieke biotechnologie omvat dus de traditionele technieken voor het kweken van
dieren, planten, gisten, schimmels en bacteriën.

3
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1.1 Voorbeeld 1: Het maken van brood

Om een lekker brood te bakken maakt de bakker gebruik van biochemische processen.
Misschien weet jij wel wat de ingrediënten zijn voor een lekker brood?

• Wat zijn de ingrediënten van brood?


Bloem, water, gist, (suiker, zout, ei)
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………

• Waarom voegen we gist toe?


Om het brood te laten rijzen, om het brood luchtig te maken

Om te weten te komen wat gist doet, gaan we een proefje uitvoeren. Om een proefje tot
een goed einde te brengen doorlopen we verschillende stappen van de
wetenschappelijke methode:

DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE

1. ONDERZOEKSVRAAG: Wat willen we onderzoeken?

2. HYPOTHESE: Wat denk je dat het antwoord zal zijn op de

onderzoeksvraag?

3. BENODIGDHEDEN: Wat hebben we nodig om het proefje uit te voeren?

4. WERKWIJZE: Hoe moeten we het proefje uitvoeren?

5. WAARNEMINGEN: Wat kan je zien/ruiken/voelen/horen? Gebruik je

zintuigen om waar te nemen wat er gebeurt.

6. VERWERKING: Hoe komt het dat dit gebeurt?

7. BESLUIT: Wat is het antwoord op de onderzoeksvraag?

8. REFLECTIE:

• Is de proef vlot of niet vlot verlopen?

• Vergelijk je hypothese met je besluit.

4
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
ONDERZOEKSVRAAG: Waarom gebruik je bakkersgist bij het maken van brood?

HYPOTHESE:

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

BENODIGDHEDEN:

• 3 maatkolven (500 ml) • Gist (3x 12 g)

• 3 ballonnen • Suiker (30 g)

• Water (2x 200 ml) • Fruitsap (1x 200 ml)

WERKWIJZE:

Warm het water en fruitsap op tot ongeveer 30 °C m.b.v. het warmwaterbad. Voeg aan

fles 1 200 ml water en 12 g gist toe. Voeg aan fles 2 200 ml water, 12 g gist en 30 g

suiker toe. Voeg aan fles 3 200 ml fruitsap en 12 g gist toe. Meng elke fles goed, totdat

alles opgelost is. Sluit de flessen af met een ballon. Laat de flessen een kwartiertje

staan en bekijk ze daarna.

WAARNEMINGEN:

Teken de proefopstelling

Wat is er met de ballonnen gebeurd? Zie je een verschil tussen de drie flessen?

De ballonnen van fles 2 en 3 zijn opgeblazen, bij fles 1 is er niets gebeurd.

5
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken

VERWERKING:

Waar komt dit verschil door, denk je?

Gist is een schimmel en dus een levend organisme. Als je suiker met gist mengt in een

warme en vochtige omgeving (lauw water) zal gist suiker omzetten in alcohol en

koolzuurgas. Dit koolzuurgas zorgt dat de ballon wordt opgeblazen.

Wat zou er gebeuren als je zout zou gebruiken in plaats van suiker?

Dan heeft de gist geen brandstof (suiker) en zal hij geen koolzuurgas kunnen produceren.

De ballon zal niet opgeblazen worden (zoals bij fles 1).

Wat zou er gebeuren als je koud water zou gebruiken in plaats van lauw water?

Als het water koud is zullen de gisten niet zo goed hun werk kunnen doen. De omzetting

van suiker in alcohol en koolzuurgas zal veel trager gebeuren.

BESLUIT:

Waarom gebruik je bakkersgist bij het maken van brood?


Bakkersgist voegen we toe om ons brood te laten rijzen. Zo wordt het lekker luchtig. Gist

zet het suiker om naar koolzuurgas en alcohol.

REFLECTIE:

Is de proef vlot verlopen?

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

Is er gebeurd wat je verwachte of niet?

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

6
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2.1.2 Voorbeeld 2: Het veredelen van planten


Plantenveredeling is het ontwikkelen van planten die zo goed mogelijk aan de eisen van de
mens voldoen. Een veredelaar selecteert planten met de beste erfelijke eigenschappen en
maakt daar nieuwe rassen van. Het is dus te vergelijken met het fokken van dieren.

• Kan je nog andere voorbeelden geven van klassieke biotechnologie?


Maken van wijn, bier, yoghurt,…

2.2 Moderne biotechnologie

In de moderne biotechnologie gaan wetenschappers een stap verder. Ze passen de


eigenschappen van bacteriën, planten en dieren aan door rechtstreeks in te grijpen in het
DNA, de code van alle erfelijke informatie. Het aanpassen van het DNA wordt genetische
modificatie genoemd.

De organismen die door middel van moderne biotechnologie of gentechnologie een nieuwe
eigenschap hebben gekregen noemt men genetische gewijzigde of gemanipuleerde
organismen (GGO’s).

2.2.1 Voorbeeld 1: genetisch aanpassen van bacteriën


Lang niet alle stoffen die handig zijn voor mensen kunnen gemaakt worden door bacteriën.
Maar door steeds meer techniek kunnen wetenschappers het DNA van bacteriën aanpassen
om speciale stoffen voor ons te maken. De eerste gentransfer werd uitgevoerd bij bacteriën in
1973.

Vijf jaar later slaagden wetenschappers erin om menselijke insuline in bacteriën aan te maken.
Insuline wordt toegediend aan patiënten met suikerziekte of diabetes. Deze mensen hebben
een tekort aan insuline, om te zorgen dat ze niet ziek worden krijgen ze extra insuline.

7
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Voor de moderne biotechnologie werd insuline geïsoleerd uit de alvleesklier van geslachte
dieren. Insuline van dierlijke oorsprong heeft twee belangrijke nadelen:
• Risico op besmetting met dierlijke ziekteverwekkers
• Beperkte hoeveelheid insuline uit 1 dier

Om de insuline te maken worden nu dus bacteriën gebruikt. In die bacteriën hebben


wetenschappers het menselijke gen voor insuline geplaatst. Door de genetische verandering
kan de bacterie nu insuline voor ons maken. Deze bacterie wordt transgeen genoemd omdat
hij DNA heeft van een ander organisme, namelijk de mens.

2.2.2 Voorbeeld 2: Genetisch gewijzigde gewassen


Gewassen die beschermd zijn tegen insecten en ziektes of tegen extreme omstandigheden
als kou en droogte. Op deze manier kan biotechnologie gebruikt worden om de opbrengst van
landbouwgewassen te verhogen en de impact van de landbouw op het milieu te verminderen.
Ook fruit en groenten die langer houdbaar zijn, gezondere aardappelen, sinaasappelen zonder
pitten en nog veel meer is mogelijk.

In 1997 werd met behulp van genetische modificatie een nieuw rijstras gemaakt: gouden rijst.
Deze rijst ziet er in tegenstelling tot gewone rijst geel/oranje uit. Dit komt omdat ze veel
caroteen bevatten. Caroteen is een voorloper van vitamine A en zorgt voor de oranje kleur van
wortels.

Door een tekort aan vitamine A sterven nog altijd 1 tot 2 miljoen kinderen, en raken er 500
duizend blind. Aangezien de meeste van deze kinderen gevoed worden met rijst, kan het
ontwikkelen en verbouwen van gouden rijst een uitkomst bieden, en is dit bovendien minder
kostbaar dan het verhogen van de consumptie van groenten of vlees.

8
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken

In het eerste hoofdstuk hebben we geleerd dat biotechniek een combinatie is


van biologie en techniek of technologie.

In planten en dieren kan men mechanismen vinden die superieur zijn aan de
technieken die de mens toepast. Ze zijn immers al miljarden jaren lang
geperfectioneerd door de natuur. Bij biotechniek wordt getracht deze ideeën
over te nemen van de natuur. Daarbij wordt geprofiteerd van het
indrukwekkend aantal overeenkomsten tussen biologie en techniek, die al vaker
geholpen hebben met het oplossen van technische problemen. Door het
gebruik van biologische principes kan vaak een efficiënte oplossing behaald
worden.

Het idee om de in de natuur gebruikte technieken in de techniek toe te passen


is niet nieuw. Het idee heeft de mensen gefascineerd sinds de mythologische
Icarus met vleugels gemaakt van vogelveren trachtte te vliegen, en volgens de
legende, neerstortte door de hitte van de zon.

9
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

In dit vak bestuderen we dus alle factoren die invloed hebben op de productie

Biotisch van plant en dier. Die factoren kunnen zowel biotisch als abiotisch zijn.

Abiotisch Biotische factoren zijn alle levende organismen met hun onderlinge relaties.
Abiotische factoren zijn de fysische en chemische eigenschappen van de
omgeving.
Geef voorbeelden van een aantal van deze factoren. Zijn ze biotisch of
abiotisch?
abiotisch: bodem, plantenvoeding, licht, water, temperatuur, ...
biotisch: ziekten, voeding voor dieren...

De mens kan ook ingrijpen om de natuur naar zijn hand te zetten om zo de


productie kwantitatief en kwalitatief te verbeteren. Geef een aantal van deze
mogelijke ingrepen.
de bodem bewerken, bemesten, water geven, ziekten bestrijden, de serre
verwarmen

Om verantwoord in te grijpen is een grondige kennis van plant of dier en de


productiefactoren vereist. Welke (deel)vakken komen dus aan bod?
bodemkunde, bemestingsleer, plantenziekten, ziektebestrijdingsleer,
milieubeheer, biologie,...

Helaas zijn de ingrepen niet altijd milieuvriendelijk. Geef ook hiervan een aantal
voorbeelden.
pesticidenresten in het milieu
uitstoot van SO2 en CO2

Die ingrepen houden nog andere risico's in. Welke?


aantasting van onze gezondheid door pesticidenresten in de voedingsmiddelen

10
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Hoofdstuk 2: Studie van de


voortplantingswijzen bij planten

11
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

1 Voortplantingswijze bij planten

OPDRACHT: Benoem de aangeduide onderdelen op onderstaande afbeelding


van een bloem.

kroonblad stempel
helmknop
meeldraad stijl
helmdraad stamper

vruchtbeginsel
kelkblad
bloembodem
bloemsteel

1.1 Generatieve en vegetatieve voortplanting

Nieuwe individuen kunnen op verschillende manieren ontstaan. Deze zijn tot


twee fundamentele types te herleiden:
- de generatieve voortplanting (vermenigvuldiging) = geslachtelijk
- de vegetatieve voorplanting (vermenigvuldiging) = ongeslachtelijk

Bij de generatieve voortplanting ontwikkelen nieuwe organismen zich uit


Generatieve
gespecialiseerde voortplantingscellen in de voortplantingsorganen.
voortplanting
Voorbeelden: de mens, konijn, de zaadplant (natuurwetenschappen 2 de jaar).

Vermits het zaad afkomstig is van een moederplant en van een vaderplant,
heeft die ook twee verschillende groepen van eigenschappen. De nieuwe
planten die uit het zaad of de sporen ontstaan kunnen daarom sterk afwijken
van de ouderplanten . Ze kunnen beter of slechter zijn.
Waarom wordt de generatieve vermenigvuldiging wordt ook geslachtelijk
genoemd?
12
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Omdat bij de vorming van de sporen of het zaad de beide geslachten een rol
hebben gespeeld.

Bij de vegetatieve voortplanting ontwikkelt een nieuw individu zich uit gewone
lichaamsdelen en niet uit speciale voortplantingscellen . De nieuwe organismen

Vegetatieve zijn identiek aan het moederindividu. Deze manier van vermenigvuldigen

voortplanting gebeurt ongeslachtelijk.

1.2 Natuurlijke en kunstmatige voortplanting

Planten vermenigvuldigen door zaad of sporen is de natuurlijke manier van


voortplanten, dit wil zeggen vermenigvuldigen zoals het in de natuur zelf

Natuurlijke gebeurt, zonder ingrijpen van de mens. Zaaien wordt daarom ook wel

voortplanting ‘generatieve kweekmethode’ of ‘geslachtelijke kweekmethode’ genoemd. Een


zonnebloem bijvoorbeeld gaat zich vermenigvuldigen door zaden, varens gaan
zich natuurlijk voortplanten door middel van sporen.
Natuurlijke voortplanting kan dus geschieden door zaad en sporen, maar ook
door bollen, knollen, klisters, uitlopers, wortelstokken, enz.

De voortplanting door middel van afleggen, stekken, scheuren of enten wordt


tot de kunstmatige gerekend. De term wordt gebruikt voor het aanduiden van
nakomelingen van kruisingen van inteeltlijnen, waarbij de nakomelingen de
Kunstmatige
goede eigenschappen van de ouders bezitten.
voortplanting

13
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

OPDRACHT: Beantwoord onderstaande vragen.

1. Wat zijn de voordelen van natuurlijke voortplanting bij planten?


Het is goedkoop,
gemakkelijk
je hebt een groot aantal nieuwe planten.
De kans op het overbrengen van virusziekten is kleiner.

2. Wat zijn de nadelen van natuurlijke voortplanting bij planten?


Het is niet altijd gemakkelijk om zaden te winnen.
Het duurt veel langer vooraleer je grote, marktklare planten hebt
gekweekt.
Vele rassen komen niet raszuiver terug.
De nakomelingen verschillen allemaal van elkaar (ze zijn heterogeen).
De nakomelingen kunnen ook verschillen t.o.v. de ouders: groei,
bloemkleur, …

3. Wat zijn de voordelen van kunstmatige voortplanting bij planten?


Betere planten geven hogere opbrengsten
Homogene planten d.w.z. de planten verschillen bijna niet van elkaar; ze
zijn gelijkmatig.
Groter weerstandsvermogen tegen ziekten en weersomstandigheden.
Betere eigenschappen: mooiere bloemen of bladeren, betere bloemgeur,
sneller groeien, ...

4. Wat zijn de nadelen van kunstmatige voortplanting bij planten?


Duurder.
Als je van een nieuwe plant (hybrideplant) zaad afneemt bekom je terug
ongelijkmatige nakomelingen.

In wat volgt zullen we eerst de generatieve en daarna de vegetatieve


vermenigvuldiging bij planten bespreken.

14
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2 Generatieve voortplanting bij planten

De generatieve methode geschiedt door middel van zaad. De


vermenigvuldiging door middel van sporen (varens) wordt ook wel tot de
generatieve methode gerekend. De sporen zelf ontstaan weliswaar langs
ongeslachtelijke weg, maar na de ontkieming van de sporen moet er wel
degelijk, evenals bij de zaadvorming, bevruchting plaatsvinden, anders vormt
zich geen plantje.

Schema 1: Verloop van generatieve voortplanting

15
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2.1 Bestuiving

Wat is bestuiving?
Bestuiving is het terechtkomen van het stuifmeel op de stempel van een bloem
van dezelfde soort of verwante soort.

Na de bestuiving groeien de stuifmeelkorrels uit tot stuifmeelbuizen. Via de stijl


groeien de stuifmeelbuizen naar de eicel in een zaadbeginsel. De eicel kan
bevrucht worden. Sommige biologen zijn van mening dat de bestuiving pas
voltooid is als de stuifmeelbuis het zaadbeginsel bereikt heeft.

OPDRACHT: Dit is een afbeelding van een stamper die bestoven is. Benoem
de onderdelen.

stuifmeelkorrel
stempel

zaadcel
stuifmeelbuis
stijl

zaadknop = zaadbeginsel
eicel
vruchtbeginsel

Er bestaan heel wat verschillende soorten bestuiving. Deze kunnen ingedeeld


worden op twee manieren:
• Naargelang de herkomst van het stuifmeel
• Naargelang de manier van overdracht van het stuifmeel.

De verschillende soorten bestuiving worden hieronder besproken.

16
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1.1 Indeling naargelang de herkomst van het stuifmeel

2.1.1.1 Zelfbestuiving (autogamie)

Het stuifmeel komt terecht op de stempel van de stamper van dezelfde bloem.
Zelfbestuiving verhindert de variatie en zal door de planten zoveel mogelijk
vermeden worden. Soms wordt zelfbestuiving door de planten echter in de hand
gewerkt. Een voorbeeld hiervan zijn de cleistogame bloemen bij het welriekend
viooltje. Deze plant heeft twee soorten bloemtypen: grote open bloemen en
kleinere bloemen die gesloten blijven (= cleistogame bloemen).

Cleistogame
Bij deze gesloten bloemen zijn de stijl en de meeldraden kort en raken elkaar
bloemen
bijna aan. De stuifmeelkorrels kiemen reeds als ze nog in de helmknoppen
zitten en zijn onmiddellijk bij de stempel als ze tevoorschijn komen. Cleistogame
bloemen komen meestal voor als de milieu-omstandigheden ongunstig zijn en
er weinig of geen bestuivende insecten zijn. Sommige planten bezitten ook
gewone (chasmogame) bloemen die cleistogaam kunnen worden als dit nodig
mocht zijn.
Chasmogame
bloemen
Om zelfbestuiving tegen te gaan heeft de plant allerlei technieken ontwikkeld,
zoals:
• Het vormen van éénslachtige bloemen.
Wanneer deze bloemen op dezelfde plant staan dan is die plant
éénhuizig, vb. hazelaar, maïs. Staan éénslachtige bloemen op

Eenhuizige en afzonderlijke planten, m.a.w. onderscheiden we vrouwelijke en

tweehuizige mannelijke planten, dan noemen we dit tweehuizige planten, vb. hop

planten en wilg.

• Het ongelijktijdig rijp worden van meeldraden en stamper.


Zijn de meeldraden eerder rijp dan de stampers, dan heet dat
proterandrie, vb. wilgeroosje, olm. Zijn de stampers eerder rijp dan
spreekt men van proterogynie, vb. helmkruid, weegbree.
Proterandrie
Proterogynie
• Meerdere bloemtypen waarbij meeldraden en stampers in lengte van
elkaar verschillen, vb. kattestaart met drie bloemtypen en sleutelbloem
met twee bloemtypen, dit verschijnsel noemt men heterostylie.

17
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Heterostylie

Figuur 1: Heterostylie bij de sleutelbloem


a. Kortstijlige bloem: de stijl is relatief kort en de meeldraden staan hoog in de kroonbuis, ver
boven de stempel ingeplant. De stuifmeelkorrels zijn groot en de stempelpapillen klein.

b. Langstijlige bloem: de stijl is lang en de meeldraden staan laag ingeplant zodat de stempel ver
boven de helmknoppen uitsteekt. Stuifmeelkorrels zijn klein en stempelpapillen groot.

Alleen wanneer grote stuifmeelkorrels op de stempel van langstijlige bloemen of wanneer kleine
stuifmeelkorrels op de stempel van kortstijlige bloemen terechtkomen, treedt normale zaadvorming
op.

• Onverenigbaarheid tussen stempel en het eigen stuifmeel. De structuur


van de pollenkorrels komt niet overeen met de structuur van het
stempeloppervlak, vb. Engels gras.

2.1.1.2 Buurbestuiving (geitonogamie)

Dit is het terechtkomen van het stuifmeel op de stempel van een andere bloem
van dezelfde plant.

2.1.1.3 Kruisbestuiving (xenogamie)

Dit is het terechtkomen van het stuifmeel van een bloem op de stempel van een
bloem van een andere plant. Hierdoor is er uitwisseling van genetisch materiaal
mogelijk en kan er variatie binnen een soort ontstaan.

18
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Zelfbestuiving Buurbestuiving Kruisbestuiving

Figuur 2: Zelf-, buur- en kruisbestuiving

2.1.2 Indeling naargelang de manier van overdracht van het


stuifmeel

2.1.2.1 Bestuiving door insecten

Insecten bezoeken bloemen omwille van de aanwezige nectar en stuifmeel,


twee belangrijke voedselbronnen voor bijen, hommels, zweefvliegen, vlinders,
… Stuifmeelbloemen vormen veel stuifmeelkorrels of pollen, een deel daarvan
blijft bij een bloembezoek aan het lichaam van de insecten kleven. Bij een
volgend bloembezoek kan dit op de stempels terechtkomen.

Om de bezoekers te lokken zijn de bloembekleedsels dikwijls opvallend


gekleurd. Ook de geur en de vorm van de bloemen spelen hierbij een
belangrijke rol.

Planten hebben in de loop van de ontwikkeling soms subtiele technieken


ontwikkeld om insecten aan te trekken. Deze subtiele technieken zijn vaak een
vorm van misleiding. In onderstaande opdracht komen enkele voorbeelden aan
bod.

19
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

OPDRACHT: Bestuiving door het misleiden van insecten.

1. Lees het artikel door op onderstaande link te klikken of de QR-


code hiernaast te scannen en los de bijbehorende vragen op.

https://blog.willyvanstrien.nl/2020/05/08/zweefvliegen-erin-geluisd/

a. Hoe lokt de orchidee zweefvliegen voor de bestuiving?


De orchidee bootst de kleur, geur en smaak van een
bladluiskolonie die bedekt is met een laag honingdauw na.

b. Wat krijgen de bestuivers als beloning?


Witte haarplukken die voedzaam en rijk aan suiker zijn (net
als honingdauw).

2. Lees het artikel door op onderstaande link te klikken of de QR-


code hiernaast te scannen en los de bijbehorende vragen op.

https://blog.willyvanstrien.nl/2012/08/09/verliefd-op-een-madeliefje/

a. Hoe lokt het madeliefje insecten voor de bestuiving?


Ze bootsen een vliegenvrouwtje na en lokken op deze
manier paarlustige mannetjes.

b. Wat krijgen de bestuivers als beloning?


Ze kunnen nectar krijgen.

20
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1.2.2 Bestuiving door de wind

Voor windbestuiving zijn ontzaglijke


hoeveelheden stuifmeel nodig.
Echte windbloeiers zoals vele
grassen en boomsoorten
produceren enorm veel stuifmeel.

Eén enkel katje van de hazelaar kan Figuur 3: Windbestuiving


zo’n vier miljard pollenkorrels bevatten. De bloemen van windbloeiers zijn
onopvallend, het stuifmeel is gemakkelijk bereikbaar door de wind.
De stempels zijn groot en steken buiten de bloempakjes uit.

2.1.2.3 Vogels, water, mensen, vleermuizen en zelfs ook door


slakken.

Deze manieren van bestuiving komen in mindere mate voor.


Waterbestuiving: zeegras en hoornblad
Bestuiving door kolibries: kerstster, paradijsvogelbloem
Slakkenbestuiving: slangenwortel, alocasia
Bestuiving door vleermuizen: banaan

Wanneer de vrouwelijke bloemdelen geslachtsrijp zijn, wordt een zoet vocht


afgescheiden. Deze secreties maken het oppervlak van de stempel vochtig en
kleverig, om de pollenkorrels die erop terechtkomen vast te houden. Onder de
juiste omstandigheden (overeenkomstige secreties en gepast
stempeloppervlak) gaan de stuifmeelkorrels kiemen.

21
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2.2 Bevruchting

Bij het ontkiemen van een stuifmeelkorrel barst de buitenste laag (het taaie
exine) open en de binnenlaag (het intine dat uit cellulose is opgebouwd) groeit
uit tot een lange stuifmeelbuis, die doordringt tot in het vruchtbeginsel.

Figuur 4: Bestuiving en bevruchting

OPDRACHT: Wat wordt in bovenstaande figuur afgebeeld met de letters A tot


D?

A: meeldraad met stuifmeel


B: bestuiving
C: uitgroei van de stuifmeelbuis
D: bevruchting

De zaadcellen uit de stuifmeelbuis versmelten met de eicel in de zaadknoppen.


Deze versmelting is de bevruchting . Uit de bevruchte eicel of zygote groeit de
kiem.

22
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.1 Vruchten

Een vrucht is een uitgegroeid vruchtbeginsel. In een vrucht kunnen 1 of


meerdere zaden voorkomen. Meestal zijn aan de vrucht nog restanten van de
stijl(en) van het vruchtbeginsel te zien.

2.2.2 Zaden
Een zaad is een uitgegroeid zaadbeginsel of zaadknop .

Filmpje kieming boon


https://www.youtube.com/watch?v=w77zPAtVTuI

23
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2.3 Kiemen

De kieming begint wanneer de kiem, het miniatuurplantje met zaadlobben,


begint te groeien en door de zaadhuid breekt. Kieming van zaden vormt dus de
start van een nieuwe levensfase die uitmondt in een volwassen plant en draagt
in belangrijke mate bij aan de overlevingsstrategie van de soort.

OPDRACHT: Onderzoek naar het verloop van de groei van wortel en


stengel bij een kiemende boon.

Bestudeer onderstaande grafiek die de wortel- en stengelgroei van een


kiemende boon voorstelt.
Lengte (in mm)

Kieming Tijd (in dagen)

Figuur 5: Wortel- en stengelgroei van de kiemende boon

24
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
WAARNEMINGEN:
• Hoeveel dagen na het zaaien verschijnt het worteltje?

3 dagen

• Hoeveel dagen na het zaaien verschijnt het stengeltje?

5 dagen

• Hoe groot is het worteltje en hoe groot is het stengeltje 6 dagen na


het begin van de kieming? En 9 dagen na het begin van de
kieming?

Na 6 dagen: stengeltje: 14 mm

worteltje: 20 mm

Na 9 dagen: stengeltje: 32 mm
worteltje: 40 mm

BESLUIT:
Bij de kieming verschijnt eerst het worteltje, dit zorgt voor de opname van de
voedingsstoffen. Kort na het uitkomen van de stengel gaat de groei van de
stengel en wortel gelijkmatig.

Zoals besproken in de opdracht hierboven, zal de kiemwortel eerst doorheen


de zaadhuid breken. Daarna zal ook de stengel beginnen groeien, waardoor
ook de zaadlobben uit het zaad breken. De energie die nodig is voor de kieming
en eerste groei, wordt gehaald uit de zaadlobben .

Kort daarna verschijnen de eerste blaadjes. Vanaf nu kan de jonge plant haar
eigen voedsel aanmaken met behulp van de fotosynthese .

25
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2.4 Factoren die een invloed uitoefenen op het kiemproces

Kieming vindt plaats als de condities juist zijn, wanneer de plant optimaal kan
groeien.
Welke factoren oefenen een uitvloed op de kieming van zaden?
• Neerslag
• Licht
• Temperatuur

Bij planten geldt, net zoals bij dieren, ‘the survival of the fittest’. Wat betekent
dit?
Wanneer zaden worden geproduceerd die zowel onder gunstige als ongunstige
omstandigheden kiemen, zullen de laatste nadeel ondervinden.

Veronderstel dat in het voorjaar alle omstandigheden gunstig zijn: voldoende


(maar niet teveel) neerslag, voldoende licht en een temperatuur die hoog
genoeg is. Door de optimale omstandigheden kiemen de zaden en groeien ze
uit tot gezonde zaailingen.

Wanneer een van de condities ongunstig is, bijvoorbeeld een te lage


temperatuur, zullen zaden die toch kiemen uitgroeien tot zaailingen die dan
problemen krijgen met de kou. Deze zaailingen gaan een gewisse dood
tegemoet en selecteren zichzelf weg uit de populatie. De zaden die overblijven
zullen het vermogen om te wachten op betere tijden doorgeven aan de
volgende generatie. Mits deze eigenschap natuurlijk genetisch bepaald is.

26
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Problemen
Dormantie
Kieming is niet altijd probleemloos. Een zaad is simplistisch gezien een pakketje
cellen met het vermogen om uit te groeien tot een zaailing. Maar dat vermogen
is afhankelijk van bepaalde voorwaarden. Een van deze voorwaarden is
uitdroogtolerantie . De meeste plantensoorten produceren zaden met het
vermogen om uit te drogen en zo ongunstige omstandigheden, zoals een droge
periode, te overleven.
Sommige soorten zijn echter uitdroogintolerant. Dit is een vreemd fenomeen,

Uitdroogintolerant dat men van een zaad niet verwacht. Een mogelijke verklaring van het
voorkomen van dit verschijnsel is dat in sommige ecosystemen de condities
altijd constant zijn, bijv. in een tropisch regenwoud. Door de constante condities
is het vermogen tot uitdroogtolerantie overbodig geworden en kan men zich
voorstellen dat deze eigenschap is weggeselecteerd.

Constante condities wil niet zeggen dat de condities ook optimaal zijn!
Licht is een sterke beperking in de onderlaag van het tropisch regenwoud.
Wanneer een zaad kiemt, zal de jonge plant moeite hebben om voldoende licht
te zien en om te groeien. Echter, omdat de condities constant zijn (er is altijd
weinig licht) heeft het geen zin om te wachten met kieming en produceert de
plant zaden die meteen kiemen. Wachten kan alleen maar nadelige effecten
hebben (predatie, veroudering).

Figuur 6: De etages van het tropisch regenwoud.


Een ander probleem dat kan optreden bij kieming is dormantie. Deze
eigenschap wordt gekarakteriseerd door het achterwege blijven van het

27
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
uitgroeien tot een zaailing terwijl de omstandigheden toch optimaal zijn.
Dormantie kan voorkomen bij alle zaden van een soort, of bij een gedeelte van
de populatie.

Op het eerste gezicht is dormantie een merkwaardige eigenschap: waarom niet


kiemen en uitgroeien tot een plant als je kunt profiteren van de gunstige
condities?
Omdat gunstige condities niet altijd zo gunstig zijn als ze lijken.

Neem het voorbeeld van het voorjaar met optimale condities. Niet-dormante
zaden kiemen, maar moeder natuur besluit tot een vorstelijk koude nacht na
een aanvankelijk mild voorjaar. De nachtvorst doodt de zaailingen, maar niet de
zaden die dormant zijn. Soorten waarvan alle zaden hebben gekiemd kunnen
het vergeten. Dormante zaden kunnen, zodra dormantie is gebroken, later in
het seizoen uitgroeien tot zaailingen en volwassen planten. Weliswaar met een
korter groeiseizoen maar met minder kans op een vroegtijdige dood. Dormantie
blijkt dus geen ongunstige eigenschap en kan gezien worden als een vorm van
risicospreiding. Wie wat bewaart, heeft wat.

28
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

3 De vegetatieve voortplanting bij planten

3.1 Overzicht van de belangrijkste vormen van vegetatieve


voortplanting bij planten

3.1.1 Op natuurlijke wijze

Noteer bij elke onderstaande natuurlijke voortplantingswijze telkens een


correcte omschrijving en twee voorbeelden.

3.1.1.1 De bol

Is een sterk verkorte stengel waarrond vlezige bladeren


liggen, die elkaar bedekken.

Tussen de rokken wordt een eindknop gevormd, waarin een bloeistengel groeit.
Deze bloeistengel groeit met de reservestoffen van de rokken.
(Bloeistengel = bebladerde stengel en bloem)

In het najaar worden tussen de rokken okselknoppen gevormd, die uitgroeien


tot klisters. Deze klisters zullen het volgend jaar nieuwe bollen vormen.
Voorbeelden: tulp, hyacint, ajuin, lelie, …

3.1.1.2 De wortelknol

Wortelknollen zijn verdikte bijwortels, waarin


reservevoedsel zit.

De knollen staan in verbinding met een knop die dient voor de voortplanting.
Voorbeelden: dahlia, speenkruid, orchideeën, …

29
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
3.1.1.3 De stengelknol

Een stengelknol is een knolvormige verdikte stengel


waarin reservevoedsel zit.

Vanuit de knoppen van een geplante stengelknol (b.v. een poter) groeien
ondergrondse stengels. De geplante stengelknol verschrompelt omdat het
reservevoedsel hierbij wordt verbruikt. Aan de ondergrondse stengels groeien
er bijwortels en knoppen. Uit deze knoppen kunnen ondergrondse of
bovengrondse stengels groeien. De bovengrondse stengels krijgen groene
bladeren die aan fotosynthese doen. De gevormde suikers worden naar
beneden gevoerd, naar de uiteinden van de horizontale ondergrondse stengels.
Hierdoor groeien op het einde van deze stengels nieuwe stengelknollen. (vb.
nieuwe aardappelen)
Voorbeelden: aardappel, krokus, knolbegonia, …

3.1.1.4 Uitlopers

De stengel groeit horizontaal langs de grond en


vormt op de knopen bijwortels.

Door het uitgroeien van de okselknoppen ontstaan aldus nieuwe plantjes, die
na verbreking van het tussenstuk afzonderlijk kunnen leven.
Voorbeelden: aardbei, kruipende boterbloem, …

3.1.1.5 Een wortelstok

De ondergrondse wortelstok groeit meestal


horizontaal, heeft geen bladgroen en de bladeren zijn
gereduceerd tot kleine schubben.

Planten met een wortelstok kunnen zich snel ongeslachtelijk vermenigvuldigen.


Uit de knoppen groeien nieuwe ondergrondse stengels, hierdoor ontstaan
vertakkingen. De wortelstok sterft achteraan af waardoor de vertakkingen

30
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
afzonderlijke wortelstokken worden. Dit kan door toedoen van de mens nog
versneld worden. De wortelstokken worden gescheurd en opnieuw geplant.
Voorbeelden: meiklokje, witte dovenetel, gele lis, …

3.1.1.6 Broedknoppen

= miniplantjes die worden gevormd op de rand van het


blad.

Deze krijgen worteltjes. Ze vallen af en kunnen verder groeien wanneer ze op


geschikte grond vallen.

Voorbeeld: Bryophyllum

3.1.2 Op kunstmatige wijze

In de loop van de tijden heeft de mens een aantal


vermenigvuldigingstechnieken ontwikkeld bij de vermeerdering van
cultuurgewassen.
In bepaalde gevallen biedt zo’n vermeerderingswijze heel wat voordelen t.o.v.
de generatieve vermeerdering zoals o.a. het behouden van de goede
eigenschappen en het verkrijgen van een groot aantal nakomelingen in korte
tijd.

De meest voorkomende technieken zijn:

3.1.2.1 Stekken:
Men verwijdert een plantendeel van de moederplant en brengt het in een
gunstig milieu tot beworteling (zie verder punt 2)

31
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
3.1.2.2 Enten:
Men laat een knopdragend deel, de ent, van een plant van de gewenste soort
of het gewenste ras vastgroeien op een worteldragend deel van een verwante
soort.

Enten is een duurdere vermeerderingswijze dan bijvoorbeeld stekken, maar in


een aantal gevallen is enten toch aangewezen:
• als vermeerdering op een andere manier niet goed mogelijk is: vb. bij
seringenrassen.
• Bij enten kan de productie sneller op gang komen daar men onmiddellijk
gebruik kan maken van de groeikracht van de onderstam, vb. Bij
snijbloemproductie, o.a. rozen.
• Voor een langere levensduur; gekweekte azalea’s vb. worden slechts 4
à 5 jaar oud, terwijl geënte azalea’s het wel 10-tallen jaren kunnen
volhouden. Om ziekten te voorkomen: in de groenteteelt ent men vb.
komkommers op een onderstam die onvatbaar is voor bodemschimmels
die de komkommer vernietigen.

3.1.2.3 Afleggen:
Men buigt een stengel met knopen onder de grond; op de knopen ontstaan
wortels en nieuwe planten die later van de moederplant verwijderd worden.
De resultaten bij afleggen zijn altijd goed en de kans op mislukken is gering. De
bewortelingsduur is soms lang: ½ jaar bij vb. de hazelaar en 2 ½ jaar bij vb.
magnolia.

3.1.2.4 In vitrocultuur:
Dit is een techniek waarbij men een minuscuul plantendeel (pollenkorrel, eicel,
stukje bladweefsel, meristeem of groeipunt) opkweekt in een geprepareerde
voedingsoplossing. Dit moet gebeuren in gecontroleerde
klimaatsomstandigheden en er moet zodanig hygiënisch gewerkt worden dat
infecties vermeden worden.

32
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
In ons land is deze vermeerderingsmethode algemeen toegepast bij
orchideeën, anthurium, gerbera, fresia, chrysant, pelargonium, varens en nog
andere.
Voordelen zijn dat planten snel kunnen vermenigvuldigd worden, virusvrije
planten kunnen gekweekt worden, zeldzame planten kunnen gezaaid worden,
….

3.2 Stekken

Stekken is van alle methoden van vegetatieve vermeerdering wellicht de meest


gebruikte en ook de gemakkelijkste.

a) Deelweefsels, meristemen of groeiweefsels.


Wanneer een plant uit een bevruchte eicel ontstaat dan zal de zygote uitgroeien
tot een kiem (embryo). Als het embryo zich ontwikkelt tot een kiemplant, dan
zullen de samenstellende cellen zich niet eindeloos delen. De celdelingen
blijven dra beperkt tot welbepaalde zones. Op andere plaatsen gaan de cellen
zich strekken, zich differentiëren en uitgroeien tot blijvende weefsels, dit zijn de
zones van celstrekking.

Celstrekking:
Celstrekking Speciaal bij planten wordt door celstrekking een snelle en omvangrijke groei
verkregen. Door osmotische opname van grote hoeveelheden water vloeien
vele kleine holtes in de cel tenslotte samen tot één grote centrale holte. De cel
is vele malen groter geworden (zie onderstaande figuur). De hoeveelheid
protoplasma neemt bij deze celstrekking nog iets toe, maar er wordt vooral veel
nieuw celwandmateriaal gevormd. De celwand houdt daarbij zijn
oorspronkelijke wanddikte.

33
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Figuur 7: Celtstrekking

Dikwijls gaat de celstrekking heel snel. Kiemwortels vb. vertonen een sterke
groei en knoppen lopen in het voorjaar snel uit.
De meeldraden van tarwe kunnen gedurende een korte periode (ongeveer 10
min.) per minuut wel 3 mm groeien.

Weefsels waaruit bij planten nieuwe groei kan ontstaan noemt men
− meristematisch weefsel
− groeiweefsel
− deelweefsel.

Meristemen zijn dus weefsels waarvan de cellen zich door deling


vermenigvuldigen en zo nieuwe, volwassen, gedifferentieerde weefsels doen
ontstaan.

Naar hun oorsprong onderscheiden we primaire en secundaire meristemen:

Primaire meristemen komen voort uit ononderbroken delingen van de cellen


Primaire van het embryo, zoals vb. de topmeristemen van wortels en stengels, de
meristemen meristemen aan de knopen van grassen.
Deze primaire meristemen zorgen voor de lengtegroei van de plant.

Secundaire meristemen ontstaan ofwel uit cellen die na differentiatie hun


Secundaire activiteit hernemen, zoals cambium, dat een rol speelt bij diktegroei van de
meristemen 34
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
plant, ofwel uit permanente cellen die opnieuw meristematisch worden zoals vb.
wondmeristeem, callus, dat plantwonden sluit.

Om met succes te kunnen stekken hebben we dus activiteit van het meristeem
weefsel nodig en is het van belang te weten waar bij planten nieuwe groei
ontstaat.

• Topmeristemen van wortels en stengels, 1 1

zorgen voor de lengtegroei van de plant.

Figuur 8: Schema van de overlangse doorsnede door een


worteltop:
1. epidermis
2. initiale cellen waaruit het topmeristeem zich
ontwikkelt
3. wortelmutsje
De hoeveelheid stippen geeft de frequentie van
celdelingen weer.
2
3
3

• Bij grassen vinden we boven elke knoop een zone met deelweefsel, het
intercallair meristeem. Hierdoor kunnen grassen heel snel in de lengte
doorschieten.

• In oudere stengels en wortels bevindt zich tussen het bast- en het


Cambium houtgedeelte een deelweefsel, het cambium, dat zorgt voor de
diktegroei van de plant.

35
1 2 3
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Figuur 9: Meerjarig takje van een lijsterbes.

OPDRACHT:
1. Benoem op bovenstaande figuur nummer 1, 2 en 3.
1. bast
2. cambium
3. hout met groeiringen

2. Kleur het cambium op de linker en rechter figuur in het rood.

• Bij verwonding van de moederplant wordt het vormingsweefsel, indien


aanwezig op het afgesneden deel, dus verwonde deel, geprikkeld tot
nieuwe groei. Hierdoor ontstaat een weefselwoekering die de wonde
afsluit, callusweefsel genoemd.
Callusweefsel
Bij sommige planten kunnen uit het callusweefsel nieuwe wortels
ontstaan. Bij geraniums vb. kan men de callusvorming bevorderen door
de afgesneden stekken één dag of langer aan de lucht bloot te stellen.

• Onder de schors van vele planten bevinden zich kleine knobbeltjes. Dit
zijn punten waaruit ook gemakkelijk nieuwe wortels ontstaan. Zo’n
Wortelprimordium knobbeltje, dat uit meristeemweefsel bestaat, noemen we
wortelprimordium.
Als je wat schors van een tak van een wilg afhaalt merk je dat zich
daaronder van die kleine knobbeltjes bevinden.

b) Groeibevorderende groeiregulatoren

Auxinen Bij het bewortelen van stekken speelt echter nog een aantal andere stoffen een
rol, die we aanduiden met de term ‘groeibevorderende groeiregulatoren’
bijvoorbeeld. auxinen.
Auxinen werden in de jaren 30 in de top van kiemende haverplantjes ontdekt
en ze bevorderen de wortelvorming van planten.

36
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Om 1 gram zuivere auxine te verkrijgen,zijn 2800 ha met kiemende
haverplanten nodig. Het is dus maar goed dat men erin slaagde deze groeistof
synthetisch te vervaardigen.
De werkzame stoffen die optimaal werken in zeer lage concentraties zijn -
indolazijnzuur en -naftylazijnzuur.

Auxinen worden gevormd in het groeiweefsel aan de top van de stengels en in


jonge bladeren. Ze worden vanuit deze plaatsen actief door de stengel naar
beneden vervoerd. Van boven naar beneden neemt de auxineconcentratie af.
In de worteltop is ze weer wat hoger. Het transport van auxine door de stengel
van boven naar beneden heeft polariteit van de stengel tot gevolg.

OPDRACHT:
Aantonen van de polariteit van de stengel.

Breng onderaan in een hoge glazen pot natte watten, afgedekt met
filtreerpapier. Plaats in de pot een aantal wilgentakjes zodanig dat enkele
rechtop en enkele op de kop staan. Sluit de pot goed af.

Ga na waar aan de stekken de wortels ontstaan!


Ook al bevindt de onderkant van het takje zich bovenaan, toch ontstaan de
wortels steeds aan de onderkant van het takje.

De werking van auxinen kunnen we als volgt samenvatten:

Auxine bevordert Auxine remt


- Celstrekking - Veroudering van het blad
- Wortelvorming - Vruchtval
- Vruchtvorming - Uitlopen van zijknoppen

3.3 Factoren die invloed hebben op het bewortelingsproces


37
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Het lukken van stekken wordt beïnvloed door:


- milieufactoren: licht, temperatuur, vochtigheid en stekmedium;
- groeistoffen.

3.3.1 Vochtigheid
De vochtigheid is een essentiële factor voor de wortelontwikkeling.
Zomerstekken worden geplaatst onder een zo hoog mogelijke luchtvochtigheid,
dit om uitdroging van de stekken tegen te gaan en om een goede wortelvorming
te bekomen. Immers gedurende de tijd dat de stekken nog geen wortels hebben
gevormd, kunnen de stekken enkel water opnemen via het onderste en via het
verwonde deel van de stek.

Het deel van de stek boven de grond, zal door de aanwezigheid van bladeren
water verdampen. Door te zorgen voor een zo hoog mogelijke luchtvochtigheid
rondom de stekken kan het vochtverlies worden tegengegaan. Daarom worden
de stekken afgedekt met al dan niet geperforeerd transparant plasticfolie of
acryldoek. Ook kun je gebruik maken van een nevelinstallatie. Schermen kan
eveneens een mogelijke oplossing zijn.

38
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

3.3.2 Licht
Wortelontwikkeling wordt gestimuleerd door:
- hoge lichtintensiteit
- een lange dag (16u licht /dag)

3.3.3 Temperatuur
Lage temperaturen (5 – 10°C) werken remmend, bij 25°C wordt de
wortelvorming gestimuleerd. Bodemverwarming kan hierbij een oplossing
bieden.

3.3.4 Stekmedium
Het medium waarin de stekken worden geplaatst is zeer belangrijk voor het
proces van de wortelvorming.

Belangrijke aspecten van het stekmedium zijn:


- de samenstelling van het substraat;
- het moet voldoende vochthoudend zijn;
- het moet voldoende luchtig zijn;
- een juiste pH bezitten;
- liefst geen zouten bevatten;
- steriel zijn.

3.3.5 Groeistoffen
Door het gebruik van groeistoffen kan de wortelvorming gevoelig verbeterd
worden. Het wortelvormend vermogen van planten is afhankelijk van de mate
waarin de groeistof in de plant voorkomt.

39
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
WAT MOET JE KENNEN/KUNNEN

- Het verschil uitleggen tussen generatieve en vegetatieve voorplanting van


planten.
- Aan de hand van een voorbeelden het verschil uitleggen tussen natuurlijke
en kunstmatige voortplanting van planten.
- Uitleggen hoe planten zich voortplanten op generatieve wijze.
- Aan de hand van een schema het verloop van bestuiving, bevruchting,
zaadvorming en kieming van zaden uitleggen.
- Opsommen welke factoren een invloed uitoefenen op de kieming van
zaden.
- De belangrijkste vormen van vegetatieve vermeerdering bij planten
opsommen, herkennen en benoemen.
- Aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen hoe wortels ontstaan aan
afgesneden plantendelen.
- De factoren opsommen die een invloed uitoefenen op het
bewortelingsproces van plantendelen.

40
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Hoofdstuk 3: studie van de klimaatsfactoren op


de groei en ontwikkeling bij planten

41
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

42
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

1 Invloed van de temperatuur op de groei en


ontwikkeling van planten
Een klimaatsfactor die erg belangrijk is voor planten, is de temperatuur. Omdat
er maar weinig gewassen zijn die tegen vorst kunnen, wordt de buitenteelt
beperkt door de lage wintertemperaturen.
De gemiddelde dagtemperatuur komt wel niet vaak onder het vriespunt, maar
dat betekent niet dat het ’s nachts of in bepaalde periodes niet flink kan vriezen.

OPDRACHT:
1. Zoek in de klimaatatlas van het KMI de maandelijkse gemiddelde
temperatuur op in jouw gemeente. Vul deze aan in onderstaande tabel.

Maand Gemiddelde temperatuur in °C

Januari 4
Februari 4.5
Maart 7.5
April 10.5
Mei 14
Juni 17
Juli 19
Augustus 18.5
September 15.5
Oktober 12
November 7.5
December 5

Tabel 1: Gemiddelde dagtemperatuur per maand

2. Geef het verloop van de gemiddelde dagtemperatuur in jouw gemeente op


de volgende bladzijde grafisch weer aan de hand van de tabel die je net hebt
aangevuld.

43
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

44
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Jaarlijkse gemiddelde temperatuur

Leven is slechts mogelijk binnen een vrij smal temperatuurgebied. Dat is de


reden waarom in ons zonnestelsel ander leven vinden vrijwel onmogelijk is.
Buiten enkele uitzonderingen is leven slechts mogelijk vanaf het smeltpunt van
ijs en het stollen van eiwitten. Dit is van 0 °C tot 45 °C.
De belangrijkste temperatuurleverancier is de warmte-uitstraling van de zon .

Die straling heeft volgende uitwerking:


- Een deel van de warmtestralen die op planten vallen worden
teruggekaatst (10 %).
- Een deel van de stralingswarmte wordt gebruikt als verdampingswarmte
door transpiratie.
- Een deel van de warmte-energie wordt in de plantencel gebruikt voor de
opbouw van nieuw celmateriaal.
- Een deel van de warmte-energie wordt afgegeven aan de omringende
lucht .

45
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Groei en ontwikkeling van een plant betekenen niet hetzelfde.
- Groei is het toenemen van cellen en het volumineuzer worden ervan:
gewichtstoename en volumetoename.
- Ontwikkeling zijn de inwendige veranderingen in planten, wat niet
noodzakelijk aan groei dient gekoppeld te worden zoals bloeien en het
vormen van zaden .

1.1 Invloed van de temperatuur op de groei van planten

Groei is dus celdeling en celstrekking of een volumetoename door opname van


water in de vacuole van de cel . Voor beide processen is energie nodig,
afkomstig van de zon. De plant legt die energie vast onder de vorm van glucose
door de bladgroenverrichting of fotosynthese . De fotosynthese gebeurt enkel
overdag .
Reactie:

zonlicht
6 CO2 + 6H2O → C6H12O6 + 6 O2
bladgroenkorrels
zonlicht
In woorden: 6 koolstofdioxide + 6 water → glucose + 6 zuurstofgas
bladgroenkorrels

Opbouw = assimilatie = bladgroenverrichting = fotosynthese

Die glucose wordt verbrand tijdens de celademhaling waardoor energie vrijkomt


die gebruikt wordt voor de celdeling, de opbouw van celmateriaal, ... De
celademhaling gebeurt zowel overdag als ‘s nachts .
Reactie:

mitochondriën
C6H12O6 + 6 O2 → 6 CO2 + 6H2O + energie
mitochondriën
In woorden: glucose + 6 zuurstofgas → 6 koolstofdioxide + 6 water + energie

Groei geschiedt als de assimilatie van de plant GROTER / KLEINER is dan de


dissimilatie.

Afbraak = dissimilatie = celademhaling

46
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Grafiek 1:

Invloed van temperatuur op de


fotosynthese
150

CO2 - verbruik
100

50

0
15 20 25 30 35 40
Temperatuur (°C)

De assimilatie neemt snel toe bij stijgende temperatuur. Bij een bepaalde
temperatuur blijft de assimilatie dezelfde, ook al blijft de temperatuur stijgen. Uit
bovenstaande grafiek van een willekeurige plant kunnen we stellen dat de beste
assimilatie ligt tussen 25 °C en 30 °C.

Grafiek 2:

Invloed van temperatuur op de


ademhaling
120
100
O2 - verbruik

80
60
40
20
0
15 20 25 30 35 40
Temperatuur (°C)

We stellen een lineaire (rechtlijnige) stijging vast van de ademhaling, naarmate


de temperatuur stijgt . Wanneer we nu beide grafieken op elkaar brengen,
krijgen we een beeld van verschil tussen ademhaling en fotosynthese . Op die
manier kunnen we de groei kennen.

47
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Wanneer we de beide grafieken op elkaar projecteren kennen we de groei :

Groei
120

CO2 - verbruik
100

O2 - verbruik
80
60
40
20
0
15 20 25 30 35 40
Temperatuur (°C)
assimilatie dissmilatie

Bij een bepaalde temperatuur is er evenwicht bereikt tussen assimilatie en


dissimilatie . In ons voorbeeld : 35°C. Bij hogere temperaturen (vanaf 35°C)
stijgt de dissimilatie sneller dan de assimilatie . Op dat ogenblik is er meer
afbraak dan opbouw en krijgen we afbrekingssymptomen. Dan wordt er uit de
reservestoffen geput door de intense ademhaling . Bij lagere temperaturen
overtreft de assimilatie de dissimilatie . Daardoor ontstaan assimilaten of
groeiproducten. De plant groeit . De temperatuur waarbij de groei van de plant
het hoogst is, is voor iedere plant verschillend. Dat is de optimumtemperatuur.

Voorbeeld: Sla groeit vanaf 5°C, terwijl tomaten pas beginnen te groeien bij
18°C.

Indien men er in zou slagen planten bij een lagere temperatuur te doen groeien
zou dat voor serristen een belangrijke energiebesparing betekenen! Een hoge
temperatuur betekent snelle celdeling en celstrekking. Deze eigenschap wordt
soms wel bij een teelt gebruikt : Bij een slateelt wordt de temperatuur hoog
gehouden tijdens de opkweek en het begin van de teelt. Daardoor krijgen we
veel grote bladeren . Eenmaal het grondoppervlak volledig met bladeren bedekt
is, laat men de temperatuur dalen zodat sterke bladeren gevormd worden, zodat
de sla kropt .

48
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

OPDRACHT

1. Leg de grafiek hieronder uit.

Gerst, rogge, haver, tarwe en erwten beginnen al te groeien vanaf 0°C. Maïs
en bonen doen dit pas vanaf 10°C. De optimale temperatuur om te groeien ligt
ook hoger bij maïs en bonen dat voor de andere gewassen.
➔ Besluit: de optimale temperatuur is afhankelijk van het soort gewas.

49
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2. Bespreek de volgende figuren: zomerrogge en maïs, opgekweekt in een
kas bij verschillende temperatuur.

10°C 16°C 25°C 32°C 16°C 25°C 32°C

Zomerrogge Maïs
Figuur 10: Invloed op vegetatieve groei

Maïs groeit het hoogst bij hoge temperatuur (32°C) en groeit slechter bij een

lage temperatuur (10°C). Zomerrogge groeit het hoogst bij 10°C. De optimale

groeitemperatuur is afhankelijk van het soort gewas.

50
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

1.2 Invloed van de temperatuur op de ontwikkeling


Ontwikkeling is een verandering binnen de plant, vb. : bloei . Bij groeiende
planten wordt er een overschot van koolhydraten gevormd, die afhankelijk van
de ontwikkeling van de plant dienstig zal zijn voor de:

- Groei: veg fase

- Generatieve fase:
▪ Bloei-inductie : voorbereiding van de bloei
▪ Bloemaanleg: de vorming van de bloemdelen
▪ Bloei
▪ Vruchtvorming, de zaadvorming
▪ Verbreken van de kiemrust, knoprust of bolrust.

1.2.1 De bloei-inductie
De bloei-inductie is het ingaan van een rustperiode. De groei wordt gestaakt.
Er wordt een voorraad suikers aangelegd. De overtollige suikers krijgen een
andere bestemming in de plant. Ze worden aangewend voor de bloei of in de
bol opgeslagen als reservevoedsel .

Meestal gaat dat gepaard met een koudeperiode of vernalisatie (0 - 10 °C).


- Veel overjarige planten hebben een koudeperiode nodig (tijdens de winter) om
te kunnen bloeien of te herbloeien.
- Spruitkool (spruitjes) hebben een koudeperiode nodig om een gesloten
koolkrop te kunnen vormen.
- Tweejarige planten hebben een koudeperiode nodig om het tweede jaar te
kunnen bloeien , vb.: madeliefje, vergeet-mij-nietje
- Bepaalde planten waarvan we de bloei willen forceren brengen we in een
koelcel , vb.: aardbeien

51
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
1.2.2 Verbreken van de kiemrust
Kieming of ontkieming is bij zaadplanten het proces wanneer de kiem, het
miniatuurplantje met zaadlobben, begint te groeien en door de zaadhuid breekt.

Veel zaadplanten vormen zaden die een kiemrust hebben. Dit betekent dat ze
pas na enige tijd kiemen. Wanneer er geen kiemrust is, kan het zaad al gaan
kiemen als het nog aan de plant vastzit. Kiemrust wordt doorbroken wanneer
het zaadje gaat kiemen.

Het verbreken van de kiemrust gebeurt bij iedere plantensoort bij een bepaalde
temperatuur . Sommige zaden kiemen sneller bij een lagere temperatuur,
andere kiemen sneller bij een hogere temperatuur. Ook de minimum en
maximum temperaturen om te kiemen verschilt per soort.

52
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

OPDRACHT
1. In welke eenheid zijn de temperaturen weergegeven?
°F (Fahrenheit)

2. Reken de temperaturen om naar °C om de figuur beter te kunnen begrijpen.


Schrijf ze bij de figuur.

3. Welke groenten kiemen bij de koudste temperatuur?


Pastinaak, ajuin, spinazie en sla

4. Welke groenten kiemen het snelst bij 20°C?


1: rapen, 2: sla, 3: radijzen

5. Bij welke temperatuur kiemen komkommerzaadjes het snelst?


Bij 30°C

6. Welke groenten zijn het minst gevoelig voor temperatuur om te kiemen?


Ajuin (kan kiemen tussen 0°C en 35°C)

7. Welke groenten zijn het meest gevoelig voor temperatuur om te kiemen?


Courgette, aubergine en meloen (zij kunnen kiemen tussen 20°C en 30°C)

Naast een optimale temperatuur zijn ook andere omstandigheden belangrijk


voor een zaadje zal kiemen. Welke omstandigheden kunnen belangrijk zijn
volgens jou?
Water, voedingsstoffen, tijd, zonlicht, …

53
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
We kunnen zaden opdelen in 3 grote groepen op basis van wat er nodig is,
behalve temperatuur om de kiemrust te doorbreken:

1.
Imbibitie = opname van water is
nodig voor kieming

2.2.
Naast water is ook zonlicht nodig
voor kieming

3. Naast water is er ook een rustperiode


nodig voor kieming. Dit wordt
stratificatie genoemd.

• Mechanische stratificatie door


beschadiging van de zaadhuid
of passage van het zaad door
het spijsverteringsstelsel van
dieren

• Koude stratificatie =
vernalisatie
= Koude doorbreekt de kiemrust

54
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
1.2.3 Verbreken van de knoprust.
Voor het verbreken van de knoprust of winterrust is een koudeperiode
noodzakelijk. De meeste houtachtige gewassen nemen genoegen met
temperaturen tussen de -2 °C en 10 °C gedurende 1 à 2 maanden. Om die
reden worden stekken en enten van houtachtige gewassen, die genomen
worden voor de winter, enkele weken in de koelkamer gebracht.

1.2.4 Verbreken van de bolrust.


Bollen zoals tulpen, hyacinten en narcissen moeten bepaalde periodes bij
bepaalde temperaturen doormaken om te bloeien.

In natuurlijke omstandigheden zal na de bloei in het voorjaar het loof afsterven


en zullen in de loop van de zomer de bloemen aangelegd worden voor het
volgende jaar, dus bij warme temperaturen. Dan volgt een koudeperiode nodig
voor de verdere ontwikkeling van de bloemdelen. In het voorjaar vindt dan de
strekking plaats van blad, stengel en bloem.

De bloei van bollen kan worden geforceerd door ze enkele weken bij 5°C te
bewaren. Hoe vroeger de bolgewassen van nature bloeien, des te geringer hun
koude –behoefte zoals bij het sneeuwklokje of de krokus . Het opgeslagen
reservevoedsel wordt in de bol omgezet tot suikers die bruikbaar is om de spruit
uit de bol te schuiven.

1.2.5 Besluit
De temperatuur kan op allerlei manieren een invloed uitoefenen op de
ontwikkeling van een gewas. Als teler is het van belang zo goed mogelijk op de
hoogte te zijn van de eigenschappen van de plantensoort die men teelt.

55
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

1.3 Gevolgen van te hoge of te lage temperaturen voor


planten

Bij temperaturen onder vriespunt kan in een plant ijsvorming optreden. Wat er
dan gebeurt is afhankelijk van het feit of wij met een winterharde of niet-
winterharde plant te maken hebben.

− Winterharde planten: planten die tegen de vrieskoude kunnen.


vb. lavendel, azalea’s siergrassen, dennenboom, ….

− Niet-winterharde planten: deze planten zijn het van nature niet gewend
om in de kou te moeten overleven. Ze zullen sterven door de vorst.
vb. palmbomen, bananenplanten (subtropische en tropische planten)

OPDRACHT:
Temperaturen beneden het vriespunt zijn voor vele plantensoorten nefast. Geef
drie voorbeelden.

- Fruitteelt: lentenachtvorst erg schadelijk voor de bloemen.

- Tropische en subtropische bomen en struiken die bij ons gekweekt


worden bevriezen gewoon of vertonen vorstschade bij langdurige blootstelling
aan te lage temperaturen. Eucalyptus gunnii bijvoorbeeld is niet winterhard;
temperaturen tot ± -10°C verdraagt hij wel; in heel strenge winters vriest hij af
tot tegen de grond en kan hij volgend jaar weer uitlopen, of hij is helemaal
dood.

- Eénjarige bloemen zoals Tagetes bevriezen bij de minste vorst.

Boven de 35°C zullen vele gewassen een verminderde groei vertonen. Stijgt de
temperatuur nog hoger, tot boven de 40°C dan is de ademhaling meestal groter
dan de fotosynthese. De groei neemt dan af en de bladeren krullen of vallen af.

Bij nog hogere temperaturen sterft de plant omdat de eiwitten van de plant gaan
samensmelten. Gelukkig is de bladtemperatuur veel lager dan de
luchttemperatuur.

56
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2 Invloed van licht op de groei en ontwikkeling van


planten
Je weet dat planten licht nodig hebben om te groeien. Licht is een groeifactor waar
de teler niet voor hoeft te betalen! Helaas is er bij ons in de winter voor veel
gewassen te weinig licht om optimaal te groeien.

In vollegrond vormt dat lichttekort in de winter geen probleem. Waarom niet?


De te lage temperatuur is de sterkst beperkende groeifactor.

In glasteelten is het probleem wel oplosbaar. Hoe?


Bijbelichting, als het economisch rendabel is.

2.1 Wat is licht?


Het zichtbare licht is één van de vormen van elektromagnetische straling. Welke
andere soorten straling ken je?
Ultraviolet en infrarood straling (= onzichtbaar licht), radiogolven,
röntgenstraling, gammastraling.

2.1.1 Overzicht van het elektromagnetisch spectrum

Het elektromagnetisch spectrum is de verzamelnaam voor alle mogelijke


golflengtes van elektromagnetische straling. We kunnen deze golven sorteren
van kleine naar grote golflengte: gammastralen <
X-stralen of röntgenstralen <
ultraviolet stralen (= UV-stralen) < zichtbaar licht <
infrarood stralen (= IR stralen) < microgolven <
radiogolven

Licht is dus een energievorm die zich met een bepaalde snelheid voortplant. In
de lucht is dat 300 000 km/sec.

57
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

Ons oog ziet enkel licht met een golflengte tussen 380 en 780 nm (nanometer
of 10-9 m of een miljoenste mm). Violet licht heeft een golflengte van ± 400 nm,
groen ± 500 nm, geel ± 550 nm, rood ± 700 nm. Weet je dat paars geen echte
kleur is maar een mengkleur van rood en blauw ?

OPDRACHT
1. Kleur een balkgrafiek die het kleurenspectrum van het zichtbaar licht
weergeeft in. Gebruik de volgende tabel met de juiste golflengten.

KLEUR  (nm)
violet 380 - 436
blauw 436 - 495
groen 495 - 566
geel 566 - 589
oranje 589 - 627
rood 627 - 780

380 nm 780 nm

De kleuren vloeien wat in elkaar over rond de overgangsgolflengte.

2. Wat is wit licht?


Een mengsel van alle kleuren.

58
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Wit licht (zonlicht) kan in zijn samenstellende kleuren worden gebroken via bv.
een prisma (zie fysica). Dit gebeurt ook wanneer zonnestralen gebroken worden
door regendruppels waardoor een regenboog ontstaat.

De meeste lichtbronnen, dus ook de zon, zenden niet alleen zichtbaar licht uit,
maar ook straling uit aangrenzende golfgebieden zoals het ultraviolet en
infrarood gebied.
De zichtbare zonnestraling (licht) maakt ± 45 % uit van de totale zonnestraling.

Licht is niet alleen als een trilling (golfbeweging) te beschouwen, maar ook als
een stroom energierijke deeltjes (fotonen). Hoe korter de golflengte, hoe
energierijker de straling is. Dus blauw licht is energierijker als rood licht. De
golflengte is dus omgekeerd evenredig met de energie aanwezig in die straling!

2.1.1 Gevoeligheid van het menselijk oog en planten voor licht

Mensen kunnen het beste waarnemen in het gele lichtgebied. De maximale


gevoeligheid voor het menselijk oog is 555 nm.

59
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

De gevoeligheid van planten of de fotosyntheseopbrengst verschilt volgens de


golflengte van het licht. Het rode licht (600 – 700 nm) het groeiproces van de
plant het meest stimuleren, gevolgd door het blauwe (ongeveer 450 nm) en het
groene licht (ongeveer 500 nm) het minste. Het groene licht wordt trouwens
voor een groot stuk weerkaatst. Daardoor zien wij planten als groen.

60
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken

2.2 Het effect van licht op planten

2.2.1 Wat gebeurt er met het licht dat op een blad valt?
Planten beschikken over gespecialiseerde celorganellen om de lichtenergie op
te vangen, namelijk de bladgroenkorrels . Deze komen hoofdzakelijk voor in de
bladeren.

Indien een lichtbundel op een blad valt en we beschouwen die als zijnde 100 %
licht, dan wordt :
• Slechts 5 % gebruikt voor de fotosynthese of assimilatie
• 50 % wordt gebruikt voor de verdamping
• 20 % wordt onder de vorm van warmte teruggekaatst
• 15% wordt onder de vorm van groen licht teruggekaatst
• 10 % gaan verloren omdat dat door het blad straalt = doorstraling

Lichtbundel valt
op een blad
100%
15% terugkaatsing
20% terugkaatsing
groen licht
warmte

5% fotosynthese

50% verdamping

10% doorstraling

61
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.2 Hoe passen planten zich aan om zoveel mogelijk licht op
te vangen?
Planten zullen ernaar streven zoveel mogelijk licht via hun bladeren op te
vangen. Dit kunnen ze doen door:

1. grote en donkere bladeren te ontwikkelen. Zo hebben ze meer


bladgroenkorrels om licht op te vangen.

2. Fototropie:
Foto = licht / lichtbron
Tropie = beweging veroorzaakt door
een uitwendige prikkel
→ fototropie = beweging of groei in
reactie op het licht

3. Heliotropie:
Helio = zon
→ Heliotropie = beweging of groei in reactie op de zon
Vb. zonnebloem
Zie filmpje: https://nl.123rf.com/footage_32114205_stock-footage.html

4. op het geschikte moment van


het jaar te bloeien
Vb. boshyacint bloeit in het
voorjaar voordat het bladerdek zich
sluit

5. groeien op andere grotere planten


(zonder organisch materiaal te onttrekken)
vb. spaans mos

62
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.3 Factoren van het licht die de fotosynthese in de plant
beïnvloeden
Er zijn drie factoren van het licht die een invloed hebben op de fotosynthese:

• Golflengte van het licht. In de grafiek op blz. 60 kan je zien dat het rode
licht (600-700 nm) de fotosynthese of het groeiproces van de plant het
meest zal stimuleren.
• Lichtsterkte. Dit komt overeen met hoe fel het zonlicht is en is afhankelijk
van het seizoen en de weersomstandigheden. (zie 2.2.3.1)
• Lichthoeveelheid Dit komt overeen met het aantal uren zonlicht per dag
en is afhankelijk van het seizoen. (zie 2.2.3.2)

2.2.3.1 Invloed van de lichtsterkte op de fotosynthese


Er is een bepaalde lichtsterkte nodig (de minimumlichtsterkte) om de
fotosynthese te laten beginnen. Bij toename van de lichtsterkte neemt de
intensiteit van de fotosynthese toe. Bij een bepaalde lichtsterkte bereikt de
fotosynthese een maximum. Die lichtsterkte is de optimale lichtsterkte. Als de
lichtsterkte nog meer toeneemt, neemt de fotosynthese af. Bij de maximale
lichtsterkte is er nog juist fotosynthese. Bij nog sterker licht stopt de
fotosynthese.

Planten kunnen opgedeeld worden in twee groepen, afhankelijk van de invloed


die de lichtsterkte heeft op de fotosynthese, namelijk lichtplanten en
schaduwplanten .
iteit

li tpla te
t s t ese a

s adu pla te

i tsterkte klu

63
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
• Schaduwplanten zijn vaak planten die in een bos groeien. Zij hebben
een maximale fotosyntheseactiviteit bij een lage lichtsterkte. Bij
schaduwplanten stijgt de fotosyntheseactiviteit iets sneller bij lage
lichtsterkte dan bij lichtplanten, maar het maximum is bijna bereikt bij 12
klux . Boven die lichtsterkte is er nog maar een kleine stijging van de
fotosyntheseactiviteit. Lichtsterktes van meer dan 70 000 lux hebben
duidelijk een remmend effect.

• Lichtplanten, zoals grassen, groeien niet goed onder bomen. Ze hebben


voor een goede groei een sterke belichting nodig en hebben daarom
een maximale fotosynthese bij een grote lichtsterkte: 35 klux. Bij
lichtplanten geeft een lage lichtsterkte iets minder fotosyntheseactiviteit
dan bij schaduwplanten. Bij stijgende lichtsterkte neemt de
fotosyntheseactiviteit toe en bereikt een veel hoger maximum dan bij
schaduwplanten.

Voor alle soorten planten is een optimale lichtsterkte vast te stellen. Bij zeer
sterke belichting loopt de temperatuur hoog op. Het gevolg kan zijn dat planten
daardoor doodgaan. Kamerplanten in de vensterbank, in de felle zon,
sneuvelen nog wel eens op deze manier. Als het licht te zwak is, kan een plant
doodgaan door gebrek aan voedsel. Er vindt geen fotosynthese plaats en er
wordt dus geen glucose gevormd.

2.2.3.2 Invloed van de lichthoeveelheid op de fotosynthese en


ontwikkeling
De hoeveelheid fotosynthese die een plant op één dag kan doen is ook
afhankelijk van het aantal uren zonlicht per dag of per nacht . Zo zal een plant
in de zomer meer aan fotosynthese doen dan in de lente of de herfst. Planten
weten in welk seizoen ze zich bevinden aan de hand van het aantal uren
zonlicht. Ze passen hun ontwikkeling hieraan aan.

64
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Veel planten zijn in verband met de bloei gevoelig voor de lengte van de dag.
Planten die per dag minder dan 12 uur licht nodig hebben om te kunnen bloeien,
heten kortedagplanten Hiertoe behoren voorjaars- en najaarsplanten vb.
chrysant . Voorjaarsplanten bloeien in het voorjaar of de lente. Najaarsplanten
bloeien in het najaar of de herfst . Planten die in de zomer bloeien, zijn
langedagplanten .

OPDRACHT: schrap wat niet past

Een plant bepaalt de lengte van de dag door de duur van de DAG / NACHT te
meten. Door aanpassing van de lengte van de DAG / NACHT kan de bloei
beïnvloed worden.

Bij kortedagplanten treedt bloei op bij een KORTE / LANGE donkerperiode.


Wanneer tijdens de donkere periode licht wordt bijgegeven (dus een
nachtonderbreking) blijft de plant vegetatief (dit betekent geen bloei).

Hetzelfde geldt voor langedagplanten. Een KORTE / LANGE donkere periode


zorgt voor bloei, ongeacht de lengte van de lichtperiode.

65
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten

You might also like