Professional Documents
Culture Documents
Schooljaar 2022-2023
Klasafspraken
Respect:
1. Iedereen kan en wil samenwerken met iedereen en sluit niemand uit.
2. Iedereen kan en mag zichzelf zijn in onze klas.
3. Ik probeer ruzies te vermijden en moei mij niet met ruzies waar ik niets mee te
maken heb.
4. Ik toon respect en ben beleefd tegen iedereen.
5. Ik steek mijn vinger op als ik iets wil vertellen of vragen.
6. Ik draag zorg voor het materiaal van mezelf en voor dat van de ander.
7. Afval hoort thuis in de juiste vuilnisbak.
Lessen:
1. Neem actief deel aan de lessen. Stel voldoende vragen als je iets niet begrijpt,
zodat je mee het lestempo bepaalt. ELKE VRAAG IS EEN GOEDE VRAAG!
2. Breng steeds je cursus mee naar de les.
3. Bij het binnenkomen van het lokaal nemen we rustig plaats en nemen we ons
schrijfgerief en cursus in stilte.
4. Bij het verlaten van het lokaal staan alle banken recht en de stoelen tegen de
banken.
5. De GSM moet tijdens de lessen uitgeschakeld zijn.
Taken:
1. Een taak wordt toegelicht in de les. De indiendatum wordt genoteerd in de digitale
agenda.
2. Bij afwezigheid wordt de taak de eerstvolgende les ingediend. Bij langdurige
afwezigheid wordt contact opgenomen met de vakleerkracht.
Toetsen:
1. We bespreken steeds samen wanneer een toets zal plaatsvinden.
2. Bij afwezigheid wordt een inhaaltoets georganiseerd tijdens de inhaalstudie
op woensdagmiddag.
1
Klasafspraken
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Laptop in de klas:
1. Jouw laptop gaat elke dag mee naar school. Zorg dus dat je die thuis volledig
opgeladen hebt. Oortjes en een muis of ander extra materiaal (je leerkracht geeft
info) stop je mee in je laptoptas.
2. Tijdens de les stoort jouw laptop nooit. Berichten en geluiden zet je dus uit.
3. Jij hebt respect voor alle laptops. Die blijven dus allemaal in prima staat.
4. Jouw laptop blijft graag zichzelf. Verander dus het scherm niet en laat alcoholstift
of stickers maar thuis.
5. Jouw laptop is aandachtig in de les. Chatten, gamen of surfen wanneer dat niet
mag, daar doet jouw laptop niet aan mee.
6. Jouw laptop is eerlijk wanneer er een toets is. Spieken kan niet en sites/tabbladen
die niet mogen, blijven gesloten.
7. Je laptop houdt het graag privé. Deel dus het wachtwoord met niemand.
8. Is jouw laptop stuk, breng die dan zo snel mogelijk naar de ICT-dienst van de
school (PTI-laptop) of zorg zelf snel voor een oplossing (eigen laptop).
9. Een laptop is heel streng wanneer bovenstaande regels niet gerespecteerd
worden. Nota's en/of maatregelen volgen bij overtreding.
Beschikbaarheid leraar:
1. Voor of na de les kan je altijd een afspraak maken met je leraar.
2. Via Teams kan je heel vlot met je leraar communiceren. We verwachten bij
deze communicatievorm een correct taalgebruik en beantwoorden je vraag
binnen de drie dagen.
3. Indien je problemen ondervindt met de leerstof, verwachten we dat je snel
stappen onderneemt om hieraan te werken. Vraag advies of extra
ondersteuning zodat je op een comfortabele manier de lessen kan blijven
volgen.
2
Klasafspraken
Biotechniek – 3 Biotechnieken
De biotechnologie staat volop in de belangstelling. Dat komt niet alleen omdat ze zich
buitengewoon snel ontwikkelt, maar ook omdat haar toepassingen een heel concrete weerslag
op ons dagelijks leven hebben.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
2 Definitie
Biotechnologie is het gebruik van levende organismen of delen ervan om
• producten te maken of te wijzigen
• planten of dieren aan te passen
• micro-organismen voor specifieke doeleinden te ontwikkelen.
De klassieke biotechnologie omvat dus de traditionele technieken voor het kweken van
dieren, planten, gisten, schimmels en bacteriën.
3
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1.1 Voorbeeld 1: Het maken van brood
Om een lekker brood te bakken maakt de bakker gebruik van biochemische processen.
Misschien weet jij wel wat de ingrediënten zijn voor een lekker brood?
Om te weten te komen wat gist doet, gaan we een proefje uitvoeren. Om een proefje tot
een goed einde te brengen doorlopen we verschillende stappen van de
wetenschappelijke methode:
DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE
onderzoeksvraag?
8. REFLECTIE:
4
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
ONDERZOEKSVRAAG: Waarom gebruik je bakkersgist bij het maken van brood?
HYPOTHESE:
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
BENODIGDHEDEN:
WERKWIJZE:
Warm het water en fruitsap op tot ongeveer 30 °C m.b.v. het warmwaterbad. Voeg aan
fles 1 200 ml water en 12 g gist toe. Voeg aan fles 2 200 ml water, 12 g gist en 30 g
suiker toe. Voeg aan fles 3 200 ml fruitsap en 12 g gist toe. Meng elke fles goed, totdat
alles opgelost is. Sluit de flessen af met een ballon. Laat de flessen een kwartiertje
WAARNEMINGEN:
Teken de proefopstelling
Wat is er met de ballonnen gebeurd? Zie je een verschil tussen de drie flessen?
5
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
VERWERKING:
Gist is een schimmel en dus een levend organisme. Als je suiker met gist mengt in een
warme en vochtige omgeving (lauw water) zal gist suiker omzetten in alcohol en
Wat zou er gebeuren als je zout zou gebruiken in plaats van suiker?
Dan heeft de gist geen brandstof (suiker) en zal hij geen koolzuurgas kunnen produceren.
Wat zou er gebeuren als je koud water zou gebruiken in plaats van lauw water?
Als het water koud is zullen de gisten niet zo goed hun werk kunnen doen. De omzetting
BESLUIT:
REFLECTIE:
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
6
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
De organismen die door middel van moderne biotechnologie of gentechnologie een nieuwe
eigenschap hebben gekregen noemt men genetische gewijzigde of gemanipuleerde
organismen (GGO’s).
Vijf jaar later slaagden wetenschappers erin om menselijke insuline in bacteriën aan te maken.
Insuline wordt toegediend aan patiënten met suikerziekte of diabetes. Deze mensen hebben
een tekort aan insuline, om te zorgen dat ze niet ziek worden krijgen ze extra insuline.
7
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Voor de moderne biotechnologie werd insuline geïsoleerd uit de alvleesklier van geslachte
dieren. Insuline van dierlijke oorsprong heeft twee belangrijke nadelen:
• Risico op besmetting met dierlijke ziekteverwekkers
• Beperkte hoeveelheid insuline uit 1 dier
In 1997 werd met behulp van genetische modificatie een nieuw rijstras gemaakt: gouden rijst.
Deze rijst ziet er in tegenstelling tot gewone rijst geel/oranje uit. Dit komt omdat ze veel
caroteen bevatten. Caroteen is een voorloper van vitamine A en zorgt voor de oranje kleur van
wortels.
Door een tekort aan vitamine A sterven nog altijd 1 tot 2 miljoen kinderen, en raken er 500
duizend blind. Aangezien de meeste van deze kinderen gevoed worden met rijst, kan het
ontwikkelen en verbouwen van gouden rijst een uitkomst bieden, en is dit bovendien minder
kostbaar dan het verhogen van de consumptie van groenten of vlees.
8
Hoofdstuk 1: Wat is biotechniek?
Biotechniek – 3 Biotechnieken
In planten en dieren kan men mechanismen vinden die superieur zijn aan de
technieken die de mens toepast. Ze zijn immers al miljarden jaren lang
geperfectioneerd door de natuur. Bij biotechniek wordt getracht deze ideeën
over te nemen van de natuur. Daarbij wordt geprofiteerd van het
indrukwekkend aantal overeenkomsten tussen biologie en techniek, die al vaker
geholpen hebben met het oplossen van technische problemen. Door het
gebruik van biologische principes kan vaak een efficiënte oplossing behaald
worden.
9
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
In dit vak bestuderen we dus alle factoren die invloed hebben op de productie
Biotisch van plant en dier. Die factoren kunnen zowel biotisch als abiotisch zijn.
Abiotisch Biotische factoren zijn alle levende organismen met hun onderlinge relaties.
Abiotische factoren zijn de fysische en chemische eigenschappen van de
omgeving.
Geef voorbeelden van een aantal van deze factoren. Zijn ze biotisch of
abiotisch?
abiotisch: bodem, plantenvoeding, licht, water, temperatuur, ...
biotisch: ziekten, voeding voor dieren...
Helaas zijn de ingrepen niet altijd milieuvriendelijk. Geef ook hiervan een aantal
voorbeelden.
pesticidenresten in het milieu
uitstoot van SO2 en CO2
10
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
11
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
kroonblad stempel
helmknop
meeldraad stijl
helmdraad stamper
vruchtbeginsel
kelkblad
bloembodem
bloemsteel
Vermits het zaad afkomstig is van een moederplant en van een vaderplant,
heeft die ook twee verschillende groepen van eigenschappen. De nieuwe
planten die uit het zaad of de sporen ontstaan kunnen daarom sterk afwijken
van de ouderplanten . Ze kunnen beter of slechter zijn.
Waarom wordt de generatieve vermenigvuldiging wordt ook geslachtelijk
genoemd?
12
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Omdat bij de vorming van de sporen of het zaad de beide geslachten een rol
hebben gespeeld.
Bij de vegetatieve voortplanting ontwikkelt een nieuw individu zich uit gewone
lichaamsdelen en niet uit speciale voortplantingscellen . De nieuwe organismen
Vegetatieve zijn identiek aan het moederindividu. Deze manier van vermenigvuldigen
Natuurlijke gebeurt, zonder ingrijpen van de mens. Zaaien wordt daarom ook wel
13
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
14
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
15
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1 Bestuiving
Wat is bestuiving?
Bestuiving is het terechtkomen van het stuifmeel op de stempel van een bloem
van dezelfde soort of verwante soort.
OPDRACHT: Dit is een afbeelding van een stamper die bestoven is. Benoem
de onderdelen.
stuifmeelkorrel
stempel
zaadcel
stuifmeelbuis
stijl
zaadknop = zaadbeginsel
eicel
vruchtbeginsel
16
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1.1 Indeling naargelang de herkomst van het stuifmeel
Het stuifmeel komt terecht op de stempel van de stamper van dezelfde bloem.
Zelfbestuiving verhindert de variatie en zal door de planten zoveel mogelijk
vermeden worden. Soms wordt zelfbestuiving door de planten echter in de hand
gewerkt. Een voorbeeld hiervan zijn de cleistogame bloemen bij het welriekend
viooltje. Deze plant heeft twee soorten bloemtypen: grote open bloemen en
kleinere bloemen die gesloten blijven (= cleistogame bloemen).
Cleistogame
Bij deze gesloten bloemen zijn de stijl en de meeldraden kort en raken elkaar
bloemen
bijna aan. De stuifmeelkorrels kiemen reeds als ze nog in de helmknoppen
zitten en zijn onmiddellijk bij de stempel als ze tevoorschijn komen. Cleistogame
bloemen komen meestal voor als de milieu-omstandigheden ongunstig zijn en
er weinig of geen bestuivende insecten zijn. Sommige planten bezitten ook
gewone (chasmogame) bloemen die cleistogaam kunnen worden als dit nodig
mocht zijn.
Chasmogame
bloemen
Om zelfbestuiving tegen te gaan heeft de plant allerlei technieken ontwikkeld,
zoals:
• Het vormen van éénslachtige bloemen.
Wanneer deze bloemen op dezelfde plant staan dan is die plant
éénhuizig, vb. hazelaar, maïs. Staan éénslachtige bloemen op
tweehuizige mannelijke planten, dan noemen we dit tweehuizige planten, vb. hop
planten en wilg.
17
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Heterostylie
b. Langstijlige bloem: de stijl is lang en de meeldraden staan laag ingeplant zodat de stempel ver
boven de helmknoppen uitsteekt. Stuifmeelkorrels zijn klein en stempelpapillen groot.
Alleen wanneer grote stuifmeelkorrels op de stempel van langstijlige bloemen of wanneer kleine
stuifmeelkorrels op de stempel van kortstijlige bloemen terechtkomen, treedt normale zaadvorming
op.
Dit is het terechtkomen van het stuifmeel op de stempel van een andere bloem
van dezelfde plant.
Dit is het terechtkomen van het stuifmeel van een bloem op de stempel van een
bloem van een andere plant. Hierdoor is er uitwisseling van genetisch materiaal
mogelijk en kan er variatie binnen een soort ontstaan.
18
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
19
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
https://blog.willyvanstrien.nl/2020/05/08/zweefvliegen-erin-geluisd/
https://blog.willyvanstrien.nl/2012/08/09/verliefd-op-een-madeliefje/
20
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.1.2.2 Bestuiving door de wind
21
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2 Bevruchting
Bij het ontkiemen van een stuifmeelkorrel barst de buitenste laag (het taaie
exine) open en de binnenlaag (het intine dat uit cellulose is opgebouwd) groeit
uit tot een lange stuifmeelbuis, die doordringt tot in het vruchtbeginsel.
22
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.1 Vruchten
2.2.2 Zaden
Een zaad is een uitgegroeid zaadbeginsel of zaadknop .
23
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.3 Kiemen
24
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
WAARNEMINGEN:
• Hoeveel dagen na het zaaien verschijnt het worteltje?
3 dagen
5 dagen
Na 6 dagen: stengeltje: 14 mm
worteltje: 20 mm
Na 9 dagen: stengeltje: 32 mm
worteltje: 40 mm
BESLUIT:
Bij de kieming verschijnt eerst het worteltje, dit zorgt voor de opname van de
voedingsstoffen. Kort na het uitkomen van de stengel gaat de groei van de
stengel en wortel gelijkmatig.
Kort daarna verschijnen de eerste blaadjes. Vanaf nu kan de jonge plant haar
eigen voedsel aanmaken met behulp van de fotosynthese .
25
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Kieming vindt plaats als de condities juist zijn, wanneer de plant optimaal kan
groeien.
Welke factoren oefenen een uitvloed op de kieming van zaden?
• Neerslag
• Licht
• Temperatuur
Bij planten geldt, net zoals bij dieren, ‘the survival of the fittest’. Wat betekent
dit?
Wanneer zaden worden geproduceerd die zowel onder gunstige als ongunstige
omstandigheden kiemen, zullen de laatste nadeel ondervinden.
26
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Problemen
Dormantie
Kieming is niet altijd probleemloos. Een zaad is simplistisch gezien een pakketje
cellen met het vermogen om uit te groeien tot een zaailing. Maar dat vermogen
is afhankelijk van bepaalde voorwaarden. Een van deze voorwaarden is
uitdroogtolerantie . De meeste plantensoorten produceren zaden met het
vermogen om uit te drogen en zo ongunstige omstandigheden, zoals een droge
periode, te overleven.
Sommige soorten zijn echter uitdroogintolerant. Dit is een vreemd fenomeen,
Uitdroogintolerant dat men van een zaad niet verwacht. Een mogelijke verklaring van het
voorkomen van dit verschijnsel is dat in sommige ecosystemen de condities
altijd constant zijn, bijv. in een tropisch regenwoud. Door de constante condities
is het vermogen tot uitdroogtolerantie overbodig geworden en kan men zich
voorstellen dat deze eigenschap is weggeselecteerd.
Constante condities wil niet zeggen dat de condities ook optimaal zijn!
Licht is een sterke beperking in de onderlaag van het tropisch regenwoud.
Wanneer een zaad kiemt, zal de jonge plant moeite hebben om voldoende licht
te zien en om te groeien. Echter, omdat de condities constant zijn (er is altijd
weinig licht) heeft het geen zin om te wachten met kieming en produceert de
plant zaden die meteen kiemen. Wachten kan alleen maar nadelige effecten
hebben (predatie, veroudering).
27
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
uitgroeien tot een zaailing terwijl de omstandigheden toch optimaal zijn.
Dormantie kan voorkomen bij alle zaden van een soort, of bij een gedeelte van
de populatie.
Neem het voorbeeld van het voorjaar met optimale condities. Niet-dormante
zaden kiemen, maar moeder natuur besluit tot een vorstelijk koude nacht na
een aanvankelijk mild voorjaar. De nachtvorst doodt de zaailingen, maar niet de
zaden die dormant zijn. Soorten waarvan alle zaden hebben gekiemd kunnen
het vergeten. Dormante zaden kunnen, zodra dormantie is gebroken, later in
het seizoen uitgroeien tot zaailingen en volwassen planten. Weliswaar met een
korter groeiseizoen maar met minder kans op een vroegtijdige dood. Dormantie
blijkt dus geen ongunstige eigenschap en kan gezien worden als een vorm van
risicospreiding. Wie wat bewaart, heeft wat.
28
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
3.1.1.1 De bol
Tussen de rokken wordt een eindknop gevormd, waarin een bloeistengel groeit.
Deze bloeistengel groeit met de reservestoffen van de rokken.
(Bloeistengel = bebladerde stengel en bloem)
3.1.1.2 De wortelknol
De knollen staan in verbinding met een knop die dient voor de voortplanting.
Voorbeelden: dahlia, speenkruid, orchideeën, …
29
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
3.1.1.3 De stengelknol
Vanuit de knoppen van een geplante stengelknol (b.v. een poter) groeien
ondergrondse stengels. De geplante stengelknol verschrompelt omdat het
reservevoedsel hierbij wordt verbruikt. Aan de ondergrondse stengels groeien
er bijwortels en knoppen. Uit deze knoppen kunnen ondergrondse of
bovengrondse stengels groeien. De bovengrondse stengels krijgen groene
bladeren die aan fotosynthese doen. De gevormde suikers worden naar
beneden gevoerd, naar de uiteinden van de horizontale ondergrondse stengels.
Hierdoor groeien op het einde van deze stengels nieuwe stengelknollen. (vb.
nieuwe aardappelen)
Voorbeelden: aardappel, krokus, knolbegonia, …
3.1.1.4 Uitlopers
Door het uitgroeien van de okselknoppen ontstaan aldus nieuwe plantjes, die
na verbreking van het tussenstuk afzonderlijk kunnen leven.
Voorbeelden: aardbei, kruipende boterbloem, …
30
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
afzonderlijke wortelstokken worden. Dit kan door toedoen van de mens nog
versneld worden. De wortelstokken worden gescheurd en opnieuw geplant.
Voorbeelden: meiklokje, witte dovenetel, gele lis, …
3.1.1.6 Broedknoppen
Voorbeeld: Bryophyllum
3.1.2.1 Stekken:
Men verwijdert een plantendeel van de moederplant en brengt het in een
gunstig milieu tot beworteling (zie verder punt 2)
31
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
3.1.2.2 Enten:
Men laat een knopdragend deel, de ent, van een plant van de gewenste soort
of het gewenste ras vastgroeien op een worteldragend deel van een verwante
soort.
3.1.2.3 Afleggen:
Men buigt een stengel met knopen onder de grond; op de knopen ontstaan
wortels en nieuwe planten die later van de moederplant verwijderd worden.
De resultaten bij afleggen zijn altijd goed en de kans op mislukken is gering. De
bewortelingsduur is soms lang: ½ jaar bij vb. de hazelaar en 2 ½ jaar bij vb.
magnolia.
3.1.2.4 In vitrocultuur:
Dit is een techniek waarbij men een minuscuul plantendeel (pollenkorrel, eicel,
stukje bladweefsel, meristeem of groeipunt) opkweekt in een geprepareerde
voedingsoplossing. Dit moet gebeuren in gecontroleerde
klimaatsomstandigheden en er moet zodanig hygiënisch gewerkt worden dat
infecties vermeden worden.
32
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
In ons land is deze vermeerderingsmethode algemeen toegepast bij
orchideeën, anthurium, gerbera, fresia, chrysant, pelargonium, varens en nog
andere.
Voordelen zijn dat planten snel kunnen vermenigvuldigd worden, virusvrije
planten kunnen gekweekt worden, zeldzame planten kunnen gezaaid worden,
….
3.2 Stekken
Celstrekking:
Celstrekking Speciaal bij planten wordt door celstrekking een snelle en omvangrijke groei
verkregen. Door osmotische opname van grote hoeveelheden water vloeien
vele kleine holtes in de cel tenslotte samen tot één grote centrale holte. De cel
is vele malen groter geworden (zie onderstaande figuur). De hoeveelheid
protoplasma neemt bij deze celstrekking nog iets toe, maar er wordt vooral veel
nieuw celwandmateriaal gevormd. De celwand houdt daarbij zijn
oorspronkelijke wanddikte.
33
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Figuur 7: Celtstrekking
Dikwijls gaat de celstrekking heel snel. Kiemwortels vb. vertonen een sterke
groei en knoppen lopen in het voorjaar snel uit.
De meeldraden van tarwe kunnen gedurende een korte periode (ongeveer 10
min.) per minuut wel 3 mm groeien.
Weefsels waaruit bij planten nieuwe groei kan ontstaan noemt men
− meristematisch weefsel
− groeiweefsel
− deelweefsel.
Om met succes te kunnen stekken hebben we dus activiteit van het meristeem
weefsel nodig en is het van belang te weten waar bij planten nieuwe groei
ontstaat.
• Bij grassen vinden we boven elke knoop een zone met deelweefsel, het
intercallair meristeem. Hierdoor kunnen grassen heel snel in de lengte
doorschieten.
35
1 2 3
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Figuur 9: Meerjarig takje van een lijsterbes.
OPDRACHT:
1. Benoem op bovenstaande figuur nummer 1, 2 en 3.
1. bast
2. cambium
3. hout met groeiringen
• Onder de schors van vele planten bevinden zich kleine knobbeltjes. Dit
zijn punten waaruit ook gemakkelijk nieuwe wortels ontstaan. Zo’n
Wortelprimordium knobbeltje, dat uit meristeemweefsel bestaat, noemen we
wortelprimordium.
Als je wat schors van een tak van een wilg afhaalt merk je dat zich
daaronder van die kleine knobbeltjes bevinden.
b) Groeibevorderende groeiregulatoren
Auxinen Bij het bewortelen van stekken speelt echter nog een aantal andere stoffen een
rol, die we aanduiden met de term ‘groeibevorderende groeiregulatoren’
bijvoorbeeld. auxinen.
Auxinen werden in de jaren 30 in de top van kiemende haverplantjes ontdekt
en ze bevorderen de wortelvorming van planten.
36
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Om 1 gram zuivere auxine te verkrijgen,zijn 2800 ha met kiemende
haverplanten nodig. Het is dus maar goed dat men erin slaagde deze groeistof
synthetisch te vervaardigen.
De werkzame stoffen die optimaal werken in zeer lage concentraties zijn -
indolazijnzuur en -naftylazijnzuur.
OPDRACHT:
Aantonen van de polariteit van de stengel.
Breng onderaan in een hoge glazen pot natte watten, afgedekt met
filtreerpapier. Plaats in de pot een aantal wilgentakjes zodanig dat enkele
rechtop en enkele op de kop staan. Sluit de pot goed af.
3.3.1 Vochtigheid
De vochtigheid is een essentiële factor voor de wortelontwikkeling.
Zomerstekken worden geplaatst onder een zo hoog mogelijke luchtvochtigheid,
dit om uitdroging van de stekken tegen te gaan en om een goede wortelvorming
te bekomen. Immers gedurende de tijd dat de stekken nog geen wortels hebben
gevormd, kunnen de stekken enkel water opnemen via het onderste en via het
verwonde deel van de stek.
Het deel van de stek boven de grond, zal door de aanwezigheid van bladeren
water verdampen. Door te zorgen voor een zo hoog mogelijke luchtvochtigheid
rondom de stekken kan het vochtverlies worden tegengegaan. Daarom worden
de stekken afgedekt met al dan niet geperforeerd transparant plasticfolie of
acryldoek. Ook kun je gebruik maken van een nevelinstallatie. Schermen kan
eveneens een mogelijke oplossing zijn.
38
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
3.3.2 Licht
Wortelontwikkeling wordt gestimuleerd door:
- hoge lichtintensiteit
- een lange dag (16u licht /dag)
3.3.3 Temperatuur
Lage temperaturen (5 – 10°C) werken remmend, bij 25°C wordt de
wortelvorming gestimuleerd. Bodemverwarming kan hierbij een oplossing
bieden.
3.3.4 Stekmedium
Het medium waarin de stekken worden geplaatst is zeer belangrijk voor het
proces van de wortelvorming.
3.3.5 Groeistoffen
Door het gebruik van groeistoffen kan de wortelvorming gevoelig verbeterd
worden. Het wortelvormend vermogen van planten is afhankelijk van de mate
waarin de groeistof in de plant voorkomt.
39
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
WAT MOET JE KENNEN/KUNNEN
40
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
41
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
42
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
OPDRACHT:
1. Zoek in de klimaatatlas van het KMI de maandelijkse gemiddelde
temperatuur op in jouw gemeente. Vul deze aan in onderstaande tabel.
Januari 4
Februari 4.5
Maart 7.5
April 10.5
Mei 14
Juni 17
Juli 19
Augustus 18.5
September 15.5
Oktober 12
November 7.5
December 5
43
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
44
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
45
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Groei en ontwikkeling van een plant betekenen niet hetzelfde.
- Groei is het toenemen van cellen en het volumineuzer worden ervan:
gewichtstoename en volumetoename.
- Ontwikkeling zijn de inwendige veranderingen in planten, wat niet
noodzakelijk aan groei dient gekoppeld te worden zoals bloeien en het
vormen van zaden .
zonlicht
6 CO2 + 6H2O → C6H12O6 + 6 O2
bladgroenkorrels
zonlicht
In woorden: 6 koolstofdioxide + 6 water → glucose + 6 zuurstofgas
bladgroenkorrels
mitochondriën
C6H12O6 + 6 O2 → 6 CO2 + 6H2O + energie
mitochondriën
In woorden: glucose + 6 zuurstofgas → 6 koolstofdioxide + 6 water + energie
46
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Grafiek 1:
CO2 - verbruik
100
50
0
15 20 25 30 35 40
Temperatuur (°C)
De assimilatie neemt snel toe bij stijgende temperatuur. Bij een bepaalde
temperatuur blijft de assimilatie dezelfde, ook al blijft de temperatuur stijgen. Uit
bovenstaande grafiek van een willekeurige plant kunnen we stellen dat de beste
assimilatie ligt tussen 25 °C en 30 °C.
Grafiek 2:
80
60
40
20
0
15 20 25 30 35 40
Temperatuur (°C)
47
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Wanneer we de beide grafieken op elkaar projecteren kennen we de groei :
Groei
120
CO2 - verbruik
100
O2 - verbruik
80
60
40
20
0
15 20 25 30 35 40
Temperatuur (°C)
assimilatie dissmilatie
Voorbeeld: Sla groeit vanaf 5°C, terwijl tomaten pas beginnen te groeien bij
18°C.
Indien men er in zou slagen planten bij een lagere temperatuur te doen groeien
zou dat voor serristen een belangrijke energiebesparing betekenen! Een hoge
temperatuur betekent snelle celdeling en celstrekking. Deze eigenschap wordt
soms wel bij een teelt gebruikt : Bij een slateelt wordt de temperatuur hoog
gehouden tijdens de opkweek en het begin van de teelt. Daardoor krijgen we
veel grote bladeren . Eenmaal het grondoppervlak volledig met bladeren bedekt
is, laat men de temperatuur dalen zodat sterke bladeren gevormd worden, zodat
de sla kropt .
48
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
OPDRACHT
Gerst, rogge, haver, tarwe en erwten beginnen al te groeien vanaf 0°C. Maïs
en bonen doen dit pas vanaf 10°C. De optimale temperatuur om te groeien ligt
ook hoger bij maïs en bonen dat voor de andere gewassen.
➔ Besluit: de optimale temperatuur is afhankelijk van het soort gewas.
49
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2. Bespreek de volgende figuren: zomerrogge en maïs, opgekweekt in een
kas bij verschillende temperatuur.
Zomerrogge Maïs
Figuur 10: Invloed op vegetatieve groei
Maïs groeit het hoogst bij hoge temperatuur (32°C) en groeit slechter bij een
lage temperatuur (10°C). Zomerrogge groeit het hoogst bij 10°C. De optimale
50
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
- Generatieve fase:
▪ Bloei-inductie : voorbereiding van de bloei
▪ Bloemaanleg: de vorming van de bloemdelen
▪ Bloei
▪ Vruchtvorming, de zaadvorming
▪ Verbreken van de kiemrust, knoprust of bolrust.
1.2.1 De bloei-inductie
De bloei-inductie is het ingaan van een rustperiode. De groei wordt gestaakt.
Er wordt een voorraad suikers aangelegd. De overtollige suikers krijgen een
andere bestemming in de plant. Ze worden aangewend voor de bloei of in de
bol opgeslagen als reservevoedsel .
51
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
1.2.2 Verbreken van de kiemrust
Kieming of ontkieming is bij zaadplanten het proces wanneer de kiem, het
miniatuurplantje met zaadlobben, begint te groeien en door de zaadhuid breekt.
Veel zaadplanten vormen zaden die een kiemrust hebben. Dit betekent dat ze
pas na enige tijd kiemen. Wanneer er geen kiemrust is, kan het zaad al gaan
kiemen als het nog aan de plant vastzit. Kiemrust wordt doorbroken wanneer
het zaadje gaat kiemen.
Het verbreken van de kiemrust gebeurt bij iedere plantensoort bij een bepaalde
temperatuur . Sommige zaden kiemen sneller bij een lagere temperatuur,
andere kiemen sneller bij een hogere temperatuur. Ook de minimum en
maximum temperaturen om te kiemen verschilt per soort.
52
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
OPDRACHT
1. In welke eenheid zijn de temperaturen weergegeven?
°F (Fahrenheit)
53
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
We kunnen zaden opdelen in 3 grote groepen op basis van wat er nodig is,
behalve temperatuur om de kiemrust te doorbreken:
1.
Imbibitie = opname van water is
nodig voor kieming
2.2.
Naast water is ook zonlicht nodig
voor kieming
• Koude stratificatie =
vernalisatie
= Koude doorbreekt de kiemrust
54
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
1.2.3 Verbreken van de knoprust.
Voor het verbreken van de knoprust of winterrust is een koudeperiode
noodzakelijk. De meeste houtachtige gewassen nemen genoegen met
temperaturen tussen de -2 °C en 10 °C gedurende 1 à 2 maanden. Om die
reden worden stekken en enten van houtachtige gewassen, die genomen
worden voor de winter, enkele weken in de koelkamer gebracht.
De bloei van bollen kan worden geforceerd door ze enkele weken bij 5°C te
bewaren. Hoe vroeger de bolgewassen van nature bloeien, des te geringer hun
koude –behoefte zoals bij het sneeuwklokje of de krokus . Het opgeslagen
reservevoedsel wordt in de bol omgezet tot suikers die bruikbaar is om de spruit
uit de bol te schuiven.
1.2.5 Besluit
De temperatuur kan op allerlei manieren een invloed uitoefenen op de
ontwikkeling van een gewas. Als teler is het van belang zo goed mogelijk op de
hoogte te zijn van de eigenschappen van de plantensoort die men teelt.
55
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Bij temperaturen onder vriespunt kan in een plant ijsvorming optreden. Wat er
dan gebeurt is afhankelijk van het feit of wij met een winterharde of niet-
winterharde plant te maken hebben.
− Niet-winterharde planten: deze planten zijn het van nature niet gewend
om in de kou te moeten overleven. Ze zullen sterven door de vorst.
vb. palmbomen, bananenplanten (subtropische en tropische planten)
OPDRACHT:
Temperaturen beneden het vriespunt zijn voor vele plantensoorten nefast. Geef
drie voorbeelden.
Boven de 35°C zullen vele gewassen een verminderde groei vertonen. Stijgt de
temperatuur nog hoger, tot boven de 40°C dan is de ademhaling meestal groter
dan de fotosynthese. De groei neemt dan af en de bladeren krullen of vallen af.
Bij nog hogere temperaturen sterft de plant omdat de eiwitten van de plant gaan
samensmelten. Gelukkig is de bladtemperatuur veel lager dan de
luchttemperatuur.
56
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Licht is dus een energievorm die zich met een bepaalde snelheid voortplant. In
de lucht is dat 300 000 km/sec.
57
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Ons oog ziet enkel licht met een golflengte tussen 380 en 780 nm (nanometer
of 10-9 m of een miljoenste mm). Violet licht heeft een golflengte van ± 400 nm,
groen ± 500 nm, geel ± 550 nm, rood ± 700 nm. Weet je dat paars geen echte
kleur is maar een mengkleur van rood en blauw ?
OPDRACHT
1. Kleur een balkgrafiek die het kleurenspectrum van het zichtbaar licht
weergeeft in. Gebruik de volgende tabel met de juiste golflengten.
KLEUR (nm)
violet 380 - 436
blauw 436 - 495
groen 495 - 566
geel 566 - 589
oranje 589 - 627
rood 627 - 780
380 nm 780 nm
58
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Wit licht (zonlicht) kan in zijn samenstellende kleuren worden gebroken via bv.
een prisma (zie fysica). Dit gebeurt ook wanneer zonnestralen gebroken worden
door regendruppels waardoor een regenboog ontstaat.
De meeste lichtbronnen, dus ook de zon, zenden niet alleen zichtbaar licht uit,
maar ook straling uit aangrenzende golfgebieden zoals het ultraviolet en
infrarood gebied.
De zichtbare zonnestraling (licht) maakt ± 45 % uit van de totale zonnestraling.
Licht is niet alleen als een trilling (golfbeweging) te beschouwen, maar ook als
een stroom energierijke deeltjes (fotonen). Hoe korter de golflengte, hoe
energierijker de straling is. Dus blauw licht is energierijker als rood licht. De
golflengte is dus omgekeerd evenredig met de energie aanwezig in die straling!
59
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
60
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.1 Wat gebeurt er met het licht dat op een blad valt?
Planten beschikken over gespecialiseerde celorganellen om de lichtenergie op
te vangen, namelijk de bladgroenkorrels . Deze komen hoofdzakelijk voor in de
bladeren.
Indien een lichtbundel op een blad valt en we beschouwen die als zijnde 100 %
licht, dan wordt :
• Slechts 5 % gebruikt voor de fotosynthese of assimilatie
• 50 % wordt gebruikt voor de verdamping
• 20 % wordt onder de vorm van warmte teruggekaatst
• 15% wordt onder de vorm van groen licht teruggekaatst
• 10 % gaan verloren omdat dat door het blad straalt = doorstraling
Lichtbundel valt
op een blad
100%
15% terugkaatsing
20% terugkaatsing
groen licht
warmte
5% fotosynthese
50% verdamping
10% doorstraling
61
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.2 Hoe passen planten zich aan om zoveel mogelijk licht op
te vangen?
Planten zullen ernaar streven zoveel mogelijk licht via hun bladeren op te
vangen. Dit kunnen ze doen door:
2. Fototropie:
Foto = licht / lichtbron
Tropie = beweging veroorzaakt door
een uitwendige prikkel
→ fototropie = beweging of groei in
reactie op het licht
3. Heliotropie:
Helio = zon
→ Heliotropie = beweging of groei in reactie op de zon
Vb. zonnebloem
Zie filmpje: https://nl.123rf.com/footage_32114205_stock-footage.html
62
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
2.2.3 Factoren van het licht die de fotosynthese in de plant
beïnvloeden
Er zijn drie factoren van het licht die een invloed hebben op de fotosynthese:
• Golflengte van het licht. In de grafiek op blz. 60 kan je zien dat het rode
licht (600-700 nm) de fotosynthese of het groeiproces van de plant het
meest zal stimuleren.
• Lichtsterkte. Dit komt overeen met hoe fel het zonlicht is en is afhankelijk
van het seizoen en de weersomstandigheden. (zie 2.2.3.1)
• Lichthoeveelheid Dit komt overeen met het aantal uren zonlicht per dag
en is afhankelijk van het seizoen. (zie 2.2.3.2)
li tpla te
t s t ese a
s adu pla te
i tsterkte klu
63
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
• Schaduwplanten zijn vaak planten die in een bos groeien. Zij hebben
een maximale fotosyntheseactiviteit bij een lage lichtsterkte. Bij
schaduwplanten stijgt de fotosyntheseactiviteit iets sneller bij lage
lichtsterkte dan bij lichtplanten, maar het maximum is bijna bereikt bij 12
klux . Boven die lichtsterkte is er nog maar een kleine stijging van de
fotosyntheseactiviteit. Lichtsterktes van meer dan 70 000 lux hebben
duidelijk een remmend effect.
Voor alle soorten planten is een optimale lichtsterkte vast te stellen. Bij zeer
sterke belichting loopt de temperatuur hoog op. Het gevolg kan zijn dat planten
daardoor doodgaan. Kamerplanten in de vensterbank, in de felle zon,
sneuvelen nog wel eens op deze manier. Als het licht te zwak is, kan een plant
doodgaan door gebrek aan voedsel. Er vindt geen fotosynthese plaats en er
wordt dus geen glucose gevormd.
64
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten
Biotechniek – 3 Biotechnieken
Veel planten zijn in verband met de bloei gevoelig voor de lengte van de dag.
Planten die per dag minder dan 12 uur licht nodig hebben om te kunnen bloeien,
heten kortedagplanten Hiertoe behoren voorjaars- en najaarsplanten vb.
chrysant . Voorjaarsplanten bloeien in het voorjaar of de lente. Najaarsplanten
bloeien in het najaar of de herfst . Planten die in de zomer bloeien, zijn
langedagplanten .
Een plant bepaalt de lengte van de dag door de duur van de DAG / NACHT te
meten. Door aanpassing van de lengte van de DAG / NACHT kan de bloei
beïnvloed worden.
65
Hoofdstuk 2: Studie van de voortplantingswijzen bij planten