You are on page 1of 18

Drama ideeën van cursus door Sjoerd Helmond

Les 2: Fantasie, de 5 W’s


Inleiding:

Cadeaus geven en krijgen:

Doel:

- Fysiek spel ontwikkelen.


- Leren emoties met je stem uit te drukken.
- Inspelen op elkaars spel.

De mensen staan in een kring. Een persoon geeft een denkbeeldig cadeau aan een ander.
De ontvanger pakt het op ‘gepaste’ wijze uit en zegt wat het is. Vervolgens zegt hij
dankjewel en laat daarbij blijken hoezeer hij het cadeau waardeert.

- Aantal personen: -
- Benodigdheden: -
- Ruimte: Er moet genoeg ruimte zijn voor de gever voor het fysiek uitbeelden van
het soort cadeau tijdens het lopen naar de ontvanger.
- Tijd: 10 min

Woordpeloton:

Doel:

- De persoon leert spontaan associëren.


- De persoon wordt gedwongen in zijn eigen fantasie persoonlijke fantasie te duiken,
i.p.v. het gebruiken van clichés.

Een persoon staat tegenover andere mensen. Het peloton. Het eerste ‘executielid’ noemt
een woord waarop de ‘geëxecuteerde’ zo snel mogelijk moet associëren. Daarna komt het
tweede executielid enz.

Wanneer de geëxecuteerde het niet gelijk weet, zegt hij: Weet ik niet.

- Aantal executieleden: 3 a 4
- Geëxecuteerde: 1
- Benodigdheden: -
- Ruimte: weinig ruimte nodig
- Tijd: 10 min

Kern:

Associatiekaarten:

Bedenk een verhaal om de plaatjes die op de kaart staan(elk plaatje moet een keer in het
verhaal voorkomen). Dit wordt ‘gebouwd’ om de 5 w’s: wie waar wanneer en wat en
waarom. Het meest uitdagend is, wanneer de plaatjes op de kaart niets met elkaar te
maken hebben.
Verwerking:

Doel:

- Leren je fantasie te gebruiken, doordat je met plaatjes die niks met elkaar te
maken hebben een samenhangend verhaal moet gaan maken.
- Een verhaal bedenken met een goede opbouw. Dus het verwerken van de vijf w’s.

De groepen krijgen ongeveer 10 minuten om het verhaal te bedenken.


Vervolgens moeten zij het verhaal in ong. 5 minuten vertellen aan het publiek. Tijdens het
vertellen wijzen de vertellers de desbetreffende plaatjes aan.

Het publiek kiest een fragment dat zij uitgespeeld willen zien.

- Aantal personen: 2 a 3 per kaart


- Benodigdheden: Een kaart van a3 formaat met ong. 10 plaatjes
- Ruimte: Genoeg ruimte om het publiek in een hoefvormige cirkel te laten zitten.
- Tijd: 10 min voor elke groep tegelijk + 5 per groep voor het vertellen.

Afsluiting:

Uitspelen van het door het publiek gekozen fragment:

Doel:

- Leren te spelen voor publiek.


- Feedback krijgen over eigen spel.

Verwerking:

De groepen gaan bedenken wie welke rol heeft en hoe ze hun fragment gaan spelen.
Daarbij wordt ook bedacht hoe de twee minuten gaan worden afgerond. Verder krijgen ze
de gelegenheid om attributen te zoeken en een provisorisch decor te bouwen.

Wanneer elke groep zijn fragment heeft voorbereid gaan ze het voordragen.

Het leukste is het, wanneer elk gespeeld fragment wordt ingeleid met bijpassende muziek.

- Aantal personen: 2 a 3
- Benodigdheden: Attributen
- Ruimte: Genoeg ruimte om verschillende decors te kunnen bouwen en het publiek
in hoefvormige cirkel te laten zitten.
- Tijd: Per groep 2 minuten.
Les 3: Ruimte
Inleiding:

Amerikaans liften:

Doel:

- Het hoofd leegmaken van de ‘beslommeringen’ van de dag.


- Concentratie ontwikkelen.

De mensen zitten in een kring en voeren op de maat de volgende handelingen tegelijk uit:
Met de handen op de knieën ‘klappen’, 1 keer in de handen klappen en daarna de
rechterduim achter de rechterschouder brengen en vervolgens je linkerduim achter de
linkerschouder brengen.
Bij het uitsteken van je rechterduim zeg je je eigen naam. Bij het uitsteken van je
linkerduim zeg je de naam van iemand anders uit de groep. Die andere persoon herhaalt
dit. En op deze manier kan iedereen aan de beurt komen.

Variatie:

- I.p.v. het gebruik van namen kun je ook gebruik maken van kleuren.
- Je kan ook eerst de eigen naam zeggen en daarna een kleur noemen. Degene
waarvan de kleur genoemd is, moet daarna weer zijn eigen naam en een andere
kleur uit de groep noemen.

- Aantal personen: Minstens twee


- Benodigdheden: -
- Ruimte: Genoeg ruimte om met een groep in een kring te zitten.
- Tijd: 10 min

Gezamenlijk uitbeelden van een ruimte:

Doel:

- Bewust leren gebruik te maken van het lichaam en mimiek als middel om mee uit te
beelden.
- Leren Inspelen op het initiatief van de medespelers.
- Bewust omgaan met de typische kenmerken van een bepaalde ruimte.

De groep wordt in tweeën gesplitst. De ene helft is het publiek en de andere helft krijgt de
opdracht om een ruimte met een specifiek kenmerk uit te beelden. Dit kan bijvoorbeeld
zijn: een donker bos, een grote kerk enz. Hierbij mogen de mensen wel praten, maar ze
mogen de plaats van bestemming niet letterlijk uitspreken. Het publiek moet raden waar
de ‘uitbeelders’ zich bevinden. Hierbij vertellen ze waaraan ze dat te weten zijn
gekomen. Vervolgens wisselen de groepen.

- Aantal personen: Minstens 6


- Benodigdheden: -
- Ruimte: Genoeg ruimte om het publiek in een rij te laten zitten en om de
‘uitbeelders’ hun spel te laten spelen.
- Tijd: Per groep 4 minuten.
‘Kettinguitbeelden’:

Doel:

- Bewust leren gebruik te maken van het lichaam en mimiek als middel om mee uit te
beelden.
- Leren inspelen op het initiatief van de medespelers.
- Bewust omgaan met de typische kenmerken van een bepaalde ruimte.

Een persoon beeld een bepaalde ruimte uit (bijvoorbeeld: dierentuin, museum enz). Hij
mag daarbij niet praten, maar mag wel geluiden maken. Wanneer iemand uit het publiek
denkt te weten welke ruimte wordt uitgebeeld, dan gaat hij naar de ‘uitbeelder’ en vraagt
(zodat de anderen het niet kunnen horen) of het juist is. Als dit het geval is, dan mag het
meedoen met uitbeelden. Zo niet, dan moet hij weer terug gaan zitten.

- Aantal personen: Minstens 3


- Benodigdheden: -
- Ruimte: Genoeg ruimte om het publiek in een rij te laten zitten en om de
‘uitbeelders’ hun spel te laten spelen.
- Tijd: Per ‘ruimte’ max 10 min.

Kern:

Ruimte met een probleem:

Doel:

- Bewust leren gebruik te maken van het lichaam en mimiek als middel om mee uit te
beelden.
- Leren Inspelen op het initiatief van de medespelers.
- Bewust omgaan met de typische kenmerken van een bepaalde ruimte.

De groep wordt verdeeld in kleine groepen van ongeveer 2 a 3 personen. Deze krijgen een
plaats toegewezen met een probleem (bijvoorbeeld een lekkende tent). De groepen gaan
provisorisch een decor bouwen in ongeveer 5 min.

Verwerking:

De leerkracht laat de groepen eerst bedenken hoe ze het conflict gaan uitspelen en wie
welke rol heeft. Dit duurt ongeveer 5 minuten.
Hierna gaat elke groep in zijn zelfgemaakte decor het stukje uitspelen. Wanneer de
leerkracht in zijn handen klapt is dat het teken voor de groep om op dat moment het
probleem in het spel te gaan verwerken.

- Aantal personen: 2 a 3 personen per groep


- Benodigdheden:Attributen
- Ruimte: Genoeg ruimte om verschillende decors te kunnen bouwen en publiek er
omheen te kunnen laten zitten/staan.
- Tijd: 5 min. bouwen decor
5 min. bedenken spel
4 min. max per groep voor uitspelen
Decorroute:

Doel:

- Bewust leren gebruik te maken van het lichaam en mimiek als middel om mee uit te
beelden.
- Leren inspelen op het initiatief van de medespelers.
- Bewust omgaan met de typische kenmerken van een bepaalde ruimte.

De groep wordt verdeeld in kleinere groepen van 2 a 3 personen. Deze krijgen op een
papiertje de ruimte die ze moeten bouwen (bijvoorbeeld: kapsalon, roeiboot, winkel,
kleine caravan enz).
De groepen krijgen hier 5 minuten de tijd voor.

Verwerking:

Wanneer de verschillende decors gebouwd zijn, krijgt elke groep ongeveer 4 minuten de
tijd om te spelen in het decor. Er ligt bij elk decor een blaadje waarop staat wat het decor
precies voorstelt. Er mag tussen de spelers niks worden afgesproken. Men begint gewoon
te spelen en ziet wel waar het schip strand.
Na 4 minuten gaan de groepjes naar een ander decor. Dit gaat door, totdat elke groep in
elk decor heeft kunnen spelen.

- Aantal personen: 2 a 3 personen per groep


- Benodigdheden:Attributen
- Ruimte: Genoeg ruimte om verschillende decors te kunnen bouwen en publiek er
omheen te kunnen laten zitten/staan.
- Tijd: 5 min. bouwen decor
4 min. max per decor

Afsluiting:

Als afsluiting laten de groepen aan elkaar hun leukste/interessantste spel zien. Dit is voor
de ene groep bij de kapperszaak en bij de andere groep de winkel. Samen met de
leerkracht evalueren de groepen elkaars spel.
Vragen kunnen zijn:
- Wat maakte het spel interessant?
- Kon je duidelijk aan de spelers zien in wat voor ruimte ze zaten?
- Wie was in het spel meestal dominant?
Les 5: Voorwerpen en Improviseren
Inleiding:

Amerikaans liften:

Doel:

- Het hoofd leegmaken van de ‘beslommeringen’ van de dag.


- Concentratie ontwikkelen.

De mensen zitten in een kring en voeren op de maat de volgende handelingen tegelijk uit:
Met de handen op de knieën ‘klappen’, 1 keer in de handen klappen en daarna de
rechterduim achter de rechterschouder brengen en vervolgens je linkerduim achter de
linkerschouder brengen. Bij het uitsteken van je rechterduim zeg je je eigen naam. Bij het
uitsteken van je linkerduim zeg je de naam van iemand anders uit de groep. Die andere
persoon herhaalt dit. En op deze manier kan iedereen aan de beurt komen.
- Je kan ook eerst de eigen naam zeggen en daarna een kleur noemen. Degene
waarvan de kleur genoemd is, moet daarna weer zijn eigen naam en een andere
kleur uit de groep noemen.
 Deze les is er al meer mee geoefend en kun je het moeilijker maken door ieder nu
naast een eigen kleur, ook een eigen stuk fruit te laten noemen, dus naam-kleur-fruit.
Wordt jouw naam, kleur of fruit genoemd, dan ben jij aan de beurt. Je begint (na klap
klap en pas bij je linkerduim) met je eigen ding te herhalen, dan zeg je een volgende
ding, dit op volgorde. Dus wordt je naam genoemd, dan herhaal je je eigen naam en
zeg je vervolgens samen met het gebaar van je rechterduim, iemand anders’ kleur.
Wordt jouw kleur genoemd, dan herhaal je je eigen kleur en zeg je vervolgens iemand
anders’ fruit. Wordt je fruit genoemd, dan herhaal je je eigen fruit en eindig je weer
met iemands naam. Naam-kleur-fruit.

Voorbeeld:

Réka-oranje-appel
Esther-paars-druif
Sjoerd-groen-banaan
Lieke-rood-pruim.

Sjoerd begint:
Klap op knieën-klap in handen-
(linkerduim achter schouder)“Sjoerd - paars”(rechterduim)

Esther:
(klap-klap)
(linkerduim) (rechterduim)
“Paars” - “pruim”

Lieke:
(klap-klap)
(linkerduim) (rechterduim)
“Pruim” - “Réka”

Réka:
(klap-klap)
(linkerduim) (rechterduim)
“Réka” - “groen” Enz.
Improviseren a.d.h.v. een scène:

Doel:

- Leren inleven in een situatie.


- Improviserend zelf vorm geven aan een eigen rol.
- Leren Inspelen op het initiatief van de medespelers.

De hele groep krijgt één scèneopzet te horen, en moet in tweetallen daarop verder
improviseren.
Situatie:
Twee boerenbroers. Wonen al vijftig jaar bij elkaar op de boerderij, ouders zijn
overleden. De ene broer is erg zakelijk, runt de hele administratie. De ander is echt een
dromer, een dierenvriend. Zit voornamelijk in de stal. De dromer is naar de veemarkt
geworden en is daar op slag verliefd geworden op een Poolse vrouw. Zij hebben besloten
te gaan trouwen en samenwonen, in de grote stad. Na vijftig jaar zou de boer dus zijn
broer en de boerderij verlaten. Hij wil zijn deel van de boerderij verkopen. Alleen;
broerlief weet het nog niet.
Scène: de broers zitten samen op de boerderij en de verliefde boer wil het vertellen aan
zijn broer.

Vervolgens ga je in tweetallen een plekje zoeken, en krijg je de tijd om dit te gaan


uitspelen met elkaar.

Verwerking:

Twee tweetallen spelen hun scène voor de groep uit, dat wordt nabesproken.

- Aantal personen: Minstens 2


- Benodigdheden: -eventueel stoelen en tafel.
- Ruimte: Genoeg ruimte om het publiek in een rij te laten zitten en om de
‘uitbeelders’ hun spel te laten spelen.
- Tijd: voor het oefenen 10 min., het uitspelen 5 min. Per tweetal.

Kern:

Conflict met een voorwerp:

Doel:

- Bewust leren gebruik te maken van het lichaam en mimiek als middel om mee uit te
beelden.
- Bewust omgaan met de kenmerken van een voorwerp.
- Leren zo creatief mogelijk mogelijkheden te verzinnen wat mis kan gaan met een
voorwerp.

De leraar laat met kop en schotel achter elkaar, voornamelijk non-verbaal, zeker tien
conflicten zien die hij ermee kan hebben. Bijvoorbeeld:
Het kopje blijft aan de schotel plakken – de koffie is te heet – het kopje zit te vol – het is
te zwaar op op te tillen – zijn vinger zit vast in het oor, …
Ieder kiest voor zichzelf een voorwerp uit en gaat voor zichzelf ergens ermee oefenen:
tenminste zeven conflicten ermee bedenken en achter elkaar telkens blijven uitspelen,
herhalend.
Verwerking:

De groep wordt in twee groepen verdeeld, de ene helft is publiek en de andere staat op
een rijtje naast elkaar, ieder beeldt voor zichzelf telkens zijn herhalende conflicten uit
met het voorwerp, allemaal tegelijk.

- Aantal personen: tenminste twee, ook voor het beschouwen.


- Benodigdheden: Attributen
- Ruimte: Genoeg ruimte om een groep individuen op verschillende plekjes te laten
oefenen, en om mensen op een rijtje te kunnen laten uitbeelden en aanschouwen.
- Tijd: 20 min. Zoeken, bedenken en oefenen
2 x 10 min. uitvoeren

Afsluiting:

Telkens nadat de ene rij mensen hun voorwerpconflicten hebben uitgebeeld, wordt elk
persoon door het publiek geanalyseerd: welke rol zou daar nou bij passen? Wat zijn de
eigenschappen, wie stel je je daar nou bij voor?
Zo was Réka een beetje knullig en vrolijk in de weer met een stationslamp, het lukte niet
dat ding op te hangen, ze bleef proberen, enz. Bij haar zagen ze echt een presentator van
een eigen huis&tuin programma voor zich.
Esther deed heel onhandig en kribbig met een oude telefoon, raakte in de knoop met het
snoer, bleef met haar vingers aan de knoppen plakken, draaide steeds het verkeerde
nummer, enz. Bij haar zagen ze een secretaresse op haar eerste werkdag, voor wie het
allemaal te ingewikkeld was geworden..
Ieder kreeg die rol toegewezen, om volgende week verder uit te spelen in een nieuwe
opdracht………….
Les 6:Integratie en het verwerken van al het geleerde
Inleiding:

Beroepenestafette:

Doel:

- Opwarmen voor het ‘echte’ spelen.


- Snel associaties maken wat betreft de kenmerken van een beroep om duidelijk te
kunnen uitbeelden.
- Leren fysiek te spelen.

Verwerking:

De groep is in twee groepen gesplitst. Elke groep krijgt een stapel kaartjes. Op elk kaartje
staat een soort beroep. Nummer 1 van de groep pakt een kaartje en beeld het beroep uit.
Daarbij mogen geluiden worden gemaakt, maar er mag niet gepraat worden. Wanneer het
beroep door de groep is geraden, legt speler nummer 1 de kaart met het beroep met de
letters naar boven, zodat men weet dat dat beroep al is uitgebeeld. Hetzelfde wordt
gedaan door speler nummer 2 enz.
De groep die het snelst alle beroepen heeft geraden heeft gewonnen.

- Aantal personen: Minstens 2 per groep


- Benodigdheden: Kaartjes waarop telkens 1 beroep staat.
- Ruimte: Genoeg ruimte om de twee groepen in een rij te laten zitten en om de
‘uitbeelders’ hun spel te laten spelen.
- Tijd: max 15 min per ronde.

Innerlijk conflict:

Doel:

- Het kunnen inleven in een situatie.


- Het kunnen bedenken van voor – en nadelen bij een bepaalde situatie.

Verwerking:

De spelers gaan elk met het volgende conflict aan de slag: Je bent een werknemer die nog
maar enkele maanden een baan heeft en je bent verliefd geworden op je baas. Bel je je
baas op om hem dit te vertellen? Waarom wel of waarom juist niet?
Alle spelers zitten op een willekeurige plek in de ruimte. Iedereen speelt het conflict voor
zichzelf. De spelers moeten hierbij ‘hardop’ denken.

Evaluatie:
Een speler speelt zijn innerlijk conflict uit. Daarna speelt hij het nog eens maar dan zonder
te praten. Het publieklet op het volgende:
- Wat valt je op aan de lichaamstaal van de speler?
- Welke emotie laat de speler zien? Waaraan zie je dat?

Vervolg:
Iedereen speelt zijn conflict opnieuw uit. Ditmaal zonder te praten.
- Aantal personen: 1 voor het uitspelen, meerdere voor het evalueren van 1 speler.
- Benodigdheden: Een stoel voor iedere speler.
- Ruimte: De spelers moeten verspreid in de ruimte kunnen zitten.
- Tijd: 5 min. voor het uitspelen van het conflict met praten,
5 min. voor het evalueren van 1 speler,
5 min. voor het spelen zonder te spreken.

Kern:

Integratie van verschillende spelaspecten in 1 stuk:

Doel:

- Oefenen met het verwerken van verschillende ‘spelaspecten’ in 1 ‘stuk’.


Deze spelaspecten zijn:
 De 5 W’s
 Innerlijk conflict
 Conflict met voorwerp

Verwerking:

Op basis van de vorige les zijn de ‘spelers’ ingedeeld met een medespeler en krijgen ze
een typetje toegewezen. Daarna worden spelers bij een medespeler ingedeeld en krijg je
ook de situatie waarin je moest spelen. Een voorbeeld van zo’n situatie is de dronken
kapitein op een cruiseschip en de jonge werkster die verliefd is op de kapitein.
De duo’s gaan een provisorisch decor bouwen en oefenen met het uitspelen van de
conflicten.

- Aantal personen: 2 a 3 personen per groep


- Benodigdheden:Attributen
- Ruimte: Genoeg ruimte om verschillende decors te kunnen bouwen en publiek er
omheen te kunnen laten zitten/staan.
- Tijd: 10min. bouwen decor en oefenen van het ‘stuk’

Afsluiting:

Elke groep speelt omstebeurt zijn stuk. Na afloop van elk stuk word besproken of de 5 W’s,
het innerlijk conflict en het conflict met het voorwerp duidelijk in het stuk verwerkt
werden. En wat die conflicten dan waren.
les 7: Incasseren
Inleiding:

Incasserend ruziemaken:

Doel:

- Groots leren incasseren van wat de ander zegt en bij je doet.

De groep moest in twee rijen tegenover elkaar staan. Diegene die je tegenover je hebt, is
je tegenspeler. Je moet elkaar telkens heel boos en dramatisch uitschelden, een ruzie
naspelen. Daarbij gebruik je alleen geen echte scheldwoorden, maar woorden als:
‘soepstengel!’, ‘gordijn!!’, en ‘kniekous!!!’.
Je bent steeds om en om aan de beurt. Je incasseert, herhaalt telkens wat je van de ander
als belediging te horen krijgt. Met jouw incassering daarvan (hoe vang je dat op) laat je
zien hoe erg je dat vindt, hoe boos je het maakt. Vervolgens gooi je zelf een spontaan
bedacht (nep)scheldwoord terug, met jouw eigen interpretatie erin. Lekker groots en
woest uitbeelden, helemaal meespelen. Dus tussen Esther en Annelies:

Annelies:
“Stoeptegel!!”
Esther:
“’STOEPtegel’??!!?? Wat jij, zak cement!!”
Annelies:
“Pff, ‘zak cement’, jij kiezelsteentje”.
Esther:
“Eh…, ‘kiezelsteentje??’. GRASSPRIET!”

Daarna moeten de tweetallen zonder woorden, elkaar nu IN SLOW MOTION in elkaar slaan.
De één geeft een heel langzame vuistslag, en de ander moet die weer incasseren en dat
helemaal uitbeelden; een indeukend gezicht, hoofd draait weg, wijkt naar achter. Dan
geeft diegene een slag of stoot terug. Bijv. in ogen prikken, schop geven, knijpen, duwen.
Wat je krijgt moet je duidelijk incasserend laten zien, en dan wat teruggeven.
Je raakt er wel buiten adem van.

- Aantal personen: tenminste twee.


- Benodigdheden: -
- Ruimte: Genoeg ruimte om een groep in twee rijen tegenover elkaar te zetten en
een gevecht met zwaaiende armen en vallen uit te beelden.
- Tijd: 7 min. per onderdeel.

Het kleine stemmetje:

Doel:

- Leren incasseren wat de ander op je afspeelt.

De leraar geeft met een medespeler eerst het voorbeeld:


De ene speler zit op een stoel, de andere zit achter haar, en begint met en klein
stemmetje tegen haar te praten. Zij reageert op alles wat en hoe hij zegt. Hij stelt een
kabouter voor, die voor haar voeten zit. Zij doet of ze hem oppakt, ze beginnen een
gesprek. Zij reageert, speelt vrijwel alleen op wat hij in het spel brengt.
Het is de bedoeling dat je, als je het stemmetje bent, zoveel mogelijk reactie bij de
‘incasseerder’ teweeg brengt, dus niet opdrachten geven als ‘ga lopen’ of kijk omhoog’,
maar echt emotioneel iets met de mensen doet.

Er worden weer tweetallen gemaakt, en afgewisseld is eerst de één het stemmetje, dan de
ander. Je verzint zelf waar je het stemmetje van bent. Zo kan de één een boosaardige
vlieg zijn op iemands hoofd, of iemands rechteroor voorstellen die voor één dag kan
praten, of een eenzame spin.

Achteraf wordt nabesproken: wat was moeilijker; improviseren met het stemmetje, of het
moeten incasseren?

- Aantal personen: tenminste twee.


- Benodigdheden: Eventueel een stoel.
- Ruimte: Genoeg ruimte om een groep tweetallen op verschillende plekjes te laten
oefenen.
- Tijd: 20 min.

Klein acteren, met de ogen:

Doel:

- Leren incasseren wat de ander op je afspeelt.


- Leren klein acteren, met je ogen.

De groep wordt in vier- of vijftallen verdeeld. Telkens gaat er één voor de groep staan.
Omstebeurt komt iemand van het groepje een belediging of compliment in je oor
fluisteren (niet te persoonlijk), bijvoorbeeld: ‘Wat ruik je lekker’, ‘wat ben je toch
idioot’, ‘zullen we daten?’ of ‘je stinkt!’.
Als incasseerder moet je eerst de opmerking stil herhalen in je hoofd, en met je kleine
gezichtsuitdrukking, je ogen, druk je erbij uit wat het met je doet. De anderen weten niet
wat er tegen je gezegd is. Dan geef je hardop een reactie tegen dat persoon.

Sjoerd tegen Réka:


“Hee dom blondje!”
Réka, denkend en kijkend: (‘hee dom blondje’?)
Réka: “wat nou, kale knakker!”

Afwisselen.

Nabespreken; konden jullie goed zien wat er tegen iemand gezegd werd? Wat deed het
met je?

- Aantal personen: tenminste drie.


- Benodigdheden: Eventueel vier of vijf stoelen.
- Ruimte: Genoeg ruimte om groepjes van vier op verschillende plekjes te laten
oefenen.
- Tijd: 15 min.
Kern:

Scène met extra opdracht:

Doel:

- Leren improviseren a.d.h.v. een scène.


- Leren incasseren van en improviseren op wat een ander op je afspeelt.

De gehele groep krijgt één scène te horen. Die moet straks in tweetallen vanaf een
bepaald punt uitgespeeld, geïmproviseerd worden.
De situatie:
Je moet op voor je rijexamen. Al vier keer ben je gezakt, en steeds bij dezelfde
rijinstructeur. Nu heb je van alles voorbereid zodat je niet meer zenuwachtig bent.
Eigenlijk stap je heel relaxed in de auto.
Scène: je zit in de auto met dezelfde instructeur.

Nadat de leraar dit verhaal verteld heeft, moet de ene helft van de groep even op de gang
staan. Dat worden de incasseerders, degenen die op moeten voor het examen. De
‘instructeurs’ blijven nog even zitten, die krijgen een extra opdracht.
Hen wordt het volgende ingefluisterd;

Je bent stiekem al heel lang erg verliefd op de leerling. Daarom laat je hem/haar al vier
keer zakken, zodat je hem/haar weer kan zien, je geeft jezelf steeds op als vaste
examinator. Deze rit, dit examen ga je het hem/haar vertellen, dat je al zo lang verliefd
bent. (misschien laat je je leerling nu wel slagen, als hij/zij eens met je uit wil?)…

Dan komt de andere groep binnen en ieder mag zijn eigen examinator uitkiezen.

Naast elkaar wordt uitgebeeld hoe ze in de auto zitten. Improviseren op de scène, de


examinatorrol verrast de ander en de ander moet daar weer al spelend op reageren.

Verwerking:
Dit wordt door twee groepjes uitgespeeld voor het publiek, en nabesproken.

- Aantal personen: tenminste twee.


- Benodigdheden: Eventueel twee stoelen.
- Ruimte: Genoeg ruimte om een groep tweeta;;en op verschillende plekjes te laten
oefenen, en om mensen het stuk te laten uitbeelden met aanschouwend publiek.
- Tijd: 10 min. scène en extra opdracht vertellen
10 min. oefenen
2 x 5 min uitspelen voor publiek + nabespreken.

Variatie met andere scène:

Het wordt in drietallen gespeeld.


Situatie:
Je bent pas ergens komen wonen. Je nieuwe buren, een Marokkaans gezin, heeft je al vele
malen uitgenodigd, je bent er al vier keer komen eten. Nu heb jij ze eens uitgenodigd
voor de vrijdag, om eindelijk eens bij jou te komen eten.
Scène: jullie hebben net gegeten, en je (de Nederlander/nieuwe buur) gaat even het
dessert halen, en komt dan terug zitten.
Extra verrassingsopdracht voor de ene groep, de nieuwe Nederlandse buurman/vrouw:

Je schaamt je een beetje. Deze vrijdag moest je werken en je had geen tijd meer om
boodschappen te doen. Je had nog wel varkensvlees in huis gehaald, maar dat was
absoluut niet halal, moslims mogen en willen dat écht niet eten. Toch heb je het door je
eten gedaan.
Wanneer je het dessert/thee komt brengen, ga je het beschaamd aan ze vertellen.

Ook dit wordt weer geoefend, voor het publiek bespeeld en nabesproken.

Afsluiting:

Nabespreken wat over het algemeen moeilijker/makkelijker wordt ervaren; incasseren, of


alles zelf bedenken tijdens het spelen?
Les 8: ‘Oscars’

Deze les is anders dan de voorgaande lessen. We krijgen een les waarin de groep is
verdeeld in drie kleinere groepen die tegen elkaar moeten strijden. De groep die de
opdrachten op de meest creatieve manier uitwerkt wint de oscar.

Inleiding:

- Yell: Presentatie van de naam van de groep in een yell, waarin alle sterke punten in
naar voren komen.

Kern:

- Tableaus vivant: Elke groep verzint een titel van een verhaal. Er moet een conflict
in worden uitgebeeld. Er zijn drie tableaus, namelijk begin, midden en eind.
Iedereen doet mee aan het uitbeelden. Er is dus geen verteller.

- Verhaal op basis v. muziek: Je krijgt een stuk muziek te horen dat een uitgesproken
sfeer heeft. Nadat je dit beluisterd hebt, ga je samen met je groep een verhaal
bedenken dat bij de muziek past. Het uitspelen van dit verhaal doe je met de
muziek. Je mag er niet bij praten of andere geluiden bij maken.

- Liefdesgedichten: Gezamenlijk maak je een liefdesgedicht dat rijmt. Je mag zelf


weten in wat voor vorm je het doet (bijvoorbeeld dialoogvorm). Belangrijk hierbij is
dat je niet alleen op de tekst let, maar ook op hoe je het presenteert.

- Uitspelen van gegeven tekst: Elke groep moet een stuk uitspelen met dezelfde
tekst. In het stuk komt duidelijk naar voren wat de verhoudingen van de mensen
zijn tot elkaar. De tekst is: ‘Jij hebt mijn vriend afgepakt. Niet waar. O, ik heb jou
met hem zien zoenen. Sorry. Ik ben ook verliefd op hem’.
1 persoon mag ook meerdere zinnen zeggen. Regel is dat iedereen tenminste 1 zin
uitspreekt.

- Reclame: Iedere groep maakt een reclame over ‘Super Donza’s’. Je maakt daarin
duidelijk wat het is, wat het kost, hoe je het gebruikt enz.

- Nou zeg: Je speelt een stuk uit waarin niks anders gezegd mag worden dan ‘nou
zeg’. Bedenk zelf met je groep weer wat jullie verhoudingen zijn tot elkaar, waar
het stuk zich plaatsvindt enz.

- Afsluiting:

- uitreiking van de Oscar aan de meest creatieve groep.


Les 9: Decor, improviseren, incasseren en conflict
Inleiding:

De verhaallijn

Doel:

- Creatief een verhaal kunnen aanvullen.

De groep zit op een rij stoelen. Hiertegenover ligt een denkbeeldige lijn. Daarop moet
helemaal links iemand staan, die een eerste zin verzint van een sprookje. Iemand uit de
groep kiest daar te gaan staan en zegt zijn zin op. Vervolgens moet iemand uit de groep
helemaal rechts gaan staan, en een eindzin opzeggen uit een extreem horrorverhaal.
Het is nu aan de resterende leden om het verhaal compleet te maken; aan te vullen zodat
er samenhang komt tussen het sprookjesbegin en het horroreinde. Telkens moet iemand
(eigen keuze wie en waar) ergens ertussen gaan staan en een aanvullende zin zeggen.
Elke keer als er een nieuw iemand met zin bij is gekomen, zeggen alle leden op de lijn hun
zin op volgorde weer even opnieuw. Dan mag opnieuw iemand ertussen komen staan, en
zijn nieuwe zin opzeggen.
Voor de mensen die langer aan de kant blijven zitten, wordt het steeds moeilijker!

- Aantal personen: Tenminste vier.


- Benodigdheden: Eventueel een rij stoelen.
- Ruimte: Genoeg ruimte om een groep in twee rijen tegenover elkaar te zetten op
een denkbeeldige lijn en rij stoelen.
- Tijd: Ong. 20 min. Ligt aan het aantal personen.

Kern:

De geheimzinnige brief:

Doel:

- Creatief omgaan met materiaal om een decor op te bouwen.


- Improviseren op en incasseren van een situatie.
- Leren incasseren wat de ander op je afspeelt.
- Uitspelen van een conflict.

Er worden drie decors naast elkaar uitgebouwd: een slaapkamer, woonkamer en keuken.
De beginsituatie is telkens hetzelfde: twee mensen die samenwonen in een klein
appartementje (ze hebben het niet breed) hebben de dag ervoor thuis een feestje gehad.
Een paar minuten wordt de scène uitgespeeld met het bijkomen van gisteren, dan
herinnert de één zich dat er een brief was aangekomen voor de ander. De ander leest
daarop de brief, waar iets confronterends in staat, iets waarvan hij niet wil dat de ander
het weet. De speler weet eerst niet wat er in de brief staat, de anderen ook niet.
De speler moet incasseren op wat er in de brief staat, en uiteindelijk gaat de ander
erachter komen, bijvoorbeeld door zelf nieuwsgierig doordrammen of doordat de lezer het
uiteindelijk schoorvoetend vertelt.

Het is vooral een kijkles. De groep zit als publiek tegenover het decor. Telkens komen
twee spelers een scène uitspelen. Per keer is het een ander koppel (bijvoorbeeld een
getrouwd stel, ene vader en puberdochter, twee zussen, e.d.), en is het een andere
verrassingsbrief.
Enkele brieven:
- De puberdochter, die gisteren zestien is geworden, opent haar brief waarin staat
dat ze twee dure horloges heeft gestolen voor haar (loverboy)vriendje en deze snel
moet geven opdat ze bij een 18+feest naar binnen mag.
- Één van de twee zussen leest dat ze een enorme (stiekeme) gokschuld heeft bij een
illegaal gokbedrijf, en ze z.s.m. €18.000 moet betalen, anders komen ze hun huis
verbouwen.
- De tienerdochter, die een brief krijgt van oplettende burger, die gezien heeft dat
ze in een gestolen auto te snel reed en de auto beschadigd had. De burger
chanteert haar met: of naar de politie gaan, of alleen naar een afspreekpunt gaan
en €200,- geven.
- De echtgenoot ontvangt een brief van zijn bemoeizuchtige buurvrouw die ziet dat
zijn vrouw elke week een bos rozen ontvangt van een mysterieuze man in een
Porsche.
- De man die leest dat zijn oom heeft ontdekt dat er naaktfoto’s van zijn vrouw op
een pornosite staan.

- Aantal personen: Tenminste vier, omdat het ook een kijkles is.
- Benodigdheden: Stoelen voor het publiek.
- Ruimte: Genoeg ruimte om een publiek neer te zetten, en drie decortjes op te
zetten.
- Tijd: 10 min. per tweetal.
Les 10: ‘synchroon’ spelen,dialoog
-
Deze les is ter voorbereiding van de presentatie:

Inleiding:

Synchroon bewegen

Doel:

- Nauwkeurig leren kijken naar elkaars bewegingen.

Verwerking:
Je maakt met vier mensen een ruitvorm. Alle andere mensen die overblijven gaan in het
midden van die ruit staan. Wanneer de muziek start gaat degene die vooraan staat
bewegingen maken die passen bij de muziek. Deze bewegingen moeten makkelijk na te
doen zijn door de andere mensen. Wanneer de leerkracht klapt draait iedereen zich een
kwartslag om. Nu staat een ander persoon vooraan en ook deze gaat weer bewegingen
voordoen die anderen moeten volgen. Zo gaat het door totdat alle vier de mensen ‘geleid’
hebben.

- Aantal personen: Minstens 4 om een ruitvorm te kunnen maken


- Benodigdheden: Muziek
- Ruimte: Genoeg ruimte om iedereen vrij te kunnen laten bewegen.
- Tijd: 10 min.

Variatie in tweetallen:

De groep wordt verdeeld in tweetallen. De 1 leidt en ander volgt de bewegingen. Wanneer


de leerkracht klapt zijn de rollen omgedraaid.
Vervolgens gebeurt weer hetzelfde, maar deze keer wordt niet afgesproken wie leidt. Dit
moeten de tweetallen ter plekke zelf aan elkaar duidelijk maken, zonder het met elkaar af
te spreken.
Belangrijk is dat het niet statisch is, maar dat er goed gebruik wordt gemaakt van de
ruimte.

Kern:

Dialoog:

Alle spelers krijgen dezelfde dialoog. Deze is tussen man en vrouw. We verdelen de groep
in 4 mannen en 4 vrouwen.
De verdeling is als volgt:

Man 1:…
Vrouw A:…
Man 2:…
Vrouw B:…
Enz.

Eerst wordt het stuk alleen mondeling gespeeld.


Alle mannen volgende handeling van de mannelijke spreker. Zo zitten alle mannen in het
begin met een krant.

You might also like