You are on page 1of 475

Spieren

Opgedragen aan
Onze families, onze studenten en onze patiënten
Spieren
Tests en functies

Florence Peterson Kendall


Elizabeth Kendall McCreary
Patricia Geise Provance
Mary McIntyre Rodgers
William Anthony Romani

Vertaald door: Paul Hulsman


Eindredactie: Ad Zuidgeest

Vierde, herziene druk

Bohn Stafleu van Loghum


Houten 2008
 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij, Houten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geauto-
matiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo
het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel
17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting
Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in
bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uit-
gever te wenden.

Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen.
Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die
eventueel in deze uitgave voorkomen.

In dit boek is uiterste zorg besteed aan informatie over dosering van farmaceutische middelen, kennis over
indicaties en reacties. Deze informatie kan in de loop der tijd echter veranderen. De auteurs en uitgevers zijn
niet verantwoordelijk voor eventuele gevolgen van mogelijk verkeerde toepassingen van of omissies in deze
informatie. Evenmin zijn zij aansprakelijk voor verwondingen, kwetsuren of beschadigingen die personen
en/of bezittingen naar aanleiding van deze uitgave oplopen.

Onder de oorspronkelijke titel Muscles, Testing and Function with Posture and Pain verschenen bij Lippincott
Williams & Wilkins, Baltimore, Maryland, Verenigde Staten
 2005 Lippincott Williams & Wilkins

Uitgegeven met akkoord van Lippincott Williams & Wilkins USA.

Tekeningen van: Diane K. Abeloff

Ontwerp omslag: Bottenheft


Ontwerp binnenwerk: TEFF (www.teff.nl)
Automatische opmaak: Pre Press, Zeist

Bohn Stafleu van Loghum


Het Spoor 2
Postbus 246
3990 GA Houten

www.bsl.nl
Inhoud

Voorwoord bij de vijfde Amerikaanse druk VII

Verantwoording bij de vijfde Amerikaanse druk IX

Dankbetuiging XI

1 Basisbegrippen 1
1.1 Spieren, gewrichten en zenuwen 1
1.2 Poliomyelitis 30

2 Houding 37
2.1 Basisbegrippen 38
2.2 Houdingen 49
2.3 Houdingsonderzoek 72
2.4 Houding bij kinderen 80
2.5 Scoliose 90

3 Hoofd en aangezicht 101


3.1 Innervatie 102
3.2 Spieren van hoofd en ogen 108
3.3 Facialisparalyse 114
3.4 Kauw- en slikspieren 118

4 Hals en nek 123


4.1 Innervatie en bewegingen 123
4.2 Spieren van de hals 126
4.3 Tests voor de spieren van de hals 132
4.4 Pijnlijke aandoeningen 135
4.5 Behandeling 138

5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 141


5.1 Romp 141
5.2 Buikspieren 160
5.3 Pijn in de lage rug 189
5.4 Ademhalingsspieren 202

6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 213


6.1 Innervatie 214
6.2 Hand, pols, onderarm en elleboog 225
6.3 Schouder 263
6.4 Pijn in het bovenste gedeelte van de rug en de arm 304
VI Spieren

7 Onderste extremiteit 325


7.1 Innervatie 326
7.2 Gewrichtsbewegingen 334
7.3 Spierkrachttests 362
7.4 Pijnlijke aandoeningen 403

Appendix A Segmentale oorsprong van zenuwen en spieren 427

Appendix B Geı̈soleerde verlamming van de m. serratus anterior 435

Glossarium 443

Literatuur 457

Register 465
Voorwoord bij de vijfde Amerikaanse druk

Voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg op men tot een verantwoord behandelplan op basis van
het gebied van revalidatie vormt deze vijfde druk de bevindingen van het onderzoek. In de hoofd-
van Muscles, Testing and Function with Posture and Pain stukken over de houding, hoofd en hals, de romp,
van Florence P. Kendall en haar vier medeauteurs – de extremiteiten en de ademhaling worden inner-
twee van hen werkten voor het eerst mee aan dit vatie, gewrichtsbewegingen, spierkrachttests, pijn-
boek – opnieuw een rijke bron van kennis en ach- klachten en therapeutische oefeningen besproken.
tergrondinformatie over dit uiterst belangrijke as- Vanaf de eerste druk is het boek geprezen vanwege
pect van het patiëntenonderzoek. Zoals duidelijk de duidelijke tekst, foto’s en afbeeldingen en dit
blijkt uit de publicatie van de eerste druk van dit hoge niveau is voortgezet in deze vijfde druk. Het
boek in 1949 waren Florence en Henry Kendall pio- staat buiten kijf dat deze nieuwste druk van Muscles,
niers op het gebied van de kunst en de wetenschap Testing and Function with Posture and Pain de voorkeur
van het testen van spieren. In elke volgende druk blijft genieten van studenten, clinici en opleiders
(verschenen in 1971, 1983 en 1993) werden de me- die te maken hebben met deze cruciale aspecten van
thoden voor het onderzoek van het gedrag en de het onderzoek en de diagnostiek van klachten van
functie van spieren verder verfijnd en uitgebreid en het bewegingsapparaat.
werd dieper ingegaan op het verband tussen mus- Ik ben zeer vereerd dat ik dit voorwoord heb mo-
culaire disbalans en houdingsafwijkingen en pijn- gen schrijven voor mijn collega, vriendin en mentor.
klachten. Hierdoor is dit boek uitgegroeid tot hét Men kan niet anders dan groot respect hebben voor
standaardwerk voor de klinische praktijk. de bijdrage die deze buitengewone vrouw meer dan
Deze nieuwe druk bevat veel nieuws. Zoals mocht zestig jaar op dit gebied geleverd heeft. Haar en-
worden verwacht van Florence Kendall, een fysio- thousiasme en liefde voor het materiaal dat het ‘hart
therapeute die als begeleider en docent altijd haar en ziel’ van dit boek vormt, blijkt overduidelijk uit
diepgaande inzichten heeft gedeeld met haar stu- al haar werk. De grondigheid waarmee dit boek alle
denten en collega’s, laat ze opnieuw zien hoe be- relevante aspecten van het onderwerp behandelt,
langrijk het is om op de hoogte te blijven van de betekent dat het de tand des tijds zal weerstaan, net
laatste ontwikkelingen die van invloed zijn op de zoals de hoofdauteur de uitdagingen van haar werk-
klinische praktijk. veld, de fysiotherapie, het hoofd heeft geboden.
De achterliggende gedachte van dit boek is dat
behandelaars steeds terug moeten vallen op de be- Prof. Marilyn Moffat, PT, PhD, FAPTA, CSCS,
proefde basiskennis die hen in staat stelt de juiste hoogleraar aan het Department of Physical Therapy,
tests en onderzoeksmethoden te kiezen om te ko- New York University
Verantwoording bij de vijfde Amerikaanse druk

De vier edities die gedurende meer dan een halve sultaten van zes series spiertests bij één patiënt ge-
eeuw van dit boek verschenen zijn, maken het tot durende een periode van vijftig jaar.
een historische uitgave. Het heeft dienstgedaan als Het onderwerp van hoofdstuk 2 is de houding.
handboek voor studenten en als naslagwerk voor Het bevat foto’s en tekeningen die de ideale hou-
artsen en andere beroepsbeoefenaren in de gezond- ding en houdingsafwijkingen bij volwassenen
heidszorg. Na het verschijnen van de eerste druk in illustreren. In paragraaf 2.2 wordt het houdingson-
1949, was de publicatie van Posture and Pain drie jaar derzoek behandeld, in paragraaf 2.3 de houding van
later een belangrijke aanvulling op het materiaal. In kinderen en in paragraaf 2.4 scoliose.
de edities die volgden werden delen van dit boek Hoofdstuk 3 gaat over het hoofd en het aange-
toegevoegd aan Muscles, Testing and Function. De zicht. Op de nieuwe inleiding na is de inhoud vrij-
vierde druk bevatte de gehele tekst van Posture and wel gelijk aan die in de vierde druk, met het over-
Pain, dat daarna niet meer herdrukt werd. In totaal zicht van de innervatie aan het begin. Een overzicht
is het boek gedurende zijn lange geschiedenis in van de kauw- en slikspieren is aan het einde van dit
negen talen vertaald. hoofdstuk opgenomen.
In elke editie werd nieuw materiaal toegevoegd Hoofdstuk 4 behandelt de goede en foutieve
en ondergingen de bestaande onderdelen verande- stand van de hals. Materiaal dat elders te vinden was
ringen. Deze vijfde druk is echter een grondige in de vorige edities is op logische wijze in dit
herziening. De tekst volgt nu de logische opbouw hoofdstuk bij elkaar gebracht. Het hoofdstuk bevat
van het lichaam en begint zodoende bij het hoofd en foto’s die betrekking hebben op de gewrichtsbewe-
eindigt bij de voeten. Door deze reorganisatie is het gingen en de stand van de hals, en behandeloefe-
aantal hoofdstukken afgenomen van twaalf naar ningen. Kleurenfoto’s laten zien dat men op een
zeven. Met uitzondering van de eerste twee hoofd- goede en op een verkeerde manier met een computer
stukken heeft elk hoofdstuk dezelfde, logische, in- kan werken. Verder wordt er door middel van kleu-
deling: inleiding, innervatie, gewrichten, ge- renfoto’s en tekst uitleg over de diverse massage-
wrichtsbewegingen, spierlengtetests, spierkracht- bewegingen die gebruikt kunnen worden om ver-
tests, houdingsafwijkingen en pijnklachten, prak- korte spieren te helpen rekken.
tijkgevallen en oefeningen. Hoofdstuk 5, over de romp en de ademhalings-
Deze druk bevat nieuwe en gewijzigde registra- spieren, begint met een bespreking van de spieren
tiekaarten en tabellen, tekeningen en foto’s (waar- van de wervelkolom en de rug. Een serie foto’s laat
van vele in kleur). Het belang van de innervatie is een verkeerde diagnose van de kracht van rugspie-
benadrukt door met de bespreking ervan niet te ren zien. In het gedeelte over het testen van de
wachten tot het laatste hoofdstuk, zoals in de vierde buikspieren staan foto’s van oefeningen in zit voor
druk, maar de relevante aspecten ervan aan het be- de m. obliquus externus abdominis. Het gedeelte
gin van elk hoofdstuk aan bod te laten komen. over de ademhaling is logischerwijs aan het eind
Nieuwe onderdelen, zoals ‘Kendall klassiek’ en de van dit hoofdstuk geplaatst. Het bevat nieuwe
historische notities laten de lezer delen in de ze- kleurenfoto’s die de bewegingen van het diafragma
ventig jaar ervaring die de hoofdauteur heeft op het en de borstkas illustreren tijdens de in- en uitade-
gebied van de fysiotherapie. ming.
Hoofdstuk 1 behandelt de basisbegrippen die no- Hoofdstuk 6 is gewijd aan de schoudergordel en
dig zijn voor de hoofdstukken die volgen. Bijzonder de bovenste extremiteit. Van bijzonder belang zijn
belangrijk hierbij is de indeling van de spieren in de vijf pagina’s met definities en afbeeldingen en
vier klassen en een herzien overzicht van de spier- een tabel die betrekking hebben op de articulaties
krachtgradaties. Aan het einde van dit hoofdstuk is van de schoudergordel. Door het onderkennen van
een paragraaf over polio en het postpoliosyndroom de vertebroscapulaire en costoscapulaire articulaties
toegevoegd, dat registratiekaarten bevat met de re- is de schoudergordel niet langer incompleet en
hoeft men niet langer het zogenaamde scapulotho-
X Spieren

racale gewricht te postuleren. Het hoofdstuk bevat to’s geven uitleg over de aangepaste Ober-test en een
verder een nieuwe tabel met de bewegingsomvang lengtetest voor de heupflexoren, met inbegrip van
van de gewrichten van de vingers, nieuwe tekenin- de m. tensor fasciae latae. Aan het einde van het
gen van het schoudergewricht en 22 nieuwe kleu- hoofdstuk zijn registratiekaarten opgenomen met
renfoto’s. Diverse praktijkgevallen en een bespre- bevindingen van spiertests die de symmetrie laten
king van overbelastingsletsel zijn toegevoegd. zien die optreedt bij het syndroom van Guillain-
Hoofdstuk 7 behandelt de onderste extremiteit. Barré, in tegenstelling tot de asymmetrie die men
Ook hierin zijn veel nieuwe foto’s te vinden. De vindt bij polio.
foto’s en tekst op pagina 352 zijn van groot belang Een nieuwe appendix bevat de tekst van een arti-
omdat ze aangeven hoe fouten in de interpretatie kel over geı̈soleerde verlamming van de m. serratus
van testresultaten kunnen leiden tot een foutieve anterior.
diagnose. Vier nieuwe pagina’s met veel kleurenfo-
Dankbetuiging

Veel mensen hebben gedurende vele jaren een bij- opnieuw in te delen en uit te breiden, en nieuwe
drage geleverd aan de blijvende waarde van dit illustraties, oefeningen en referenties toe te voegen.
boek. Op deze pagina willen we hen hiervoor be- Susan Katz, Pamela Lappies, Nancy Evans en
danken. Een speciale dankbetuiging gaat uit naar Nancy Peterson van Lippincott, Williams & Wilkins
tekenaar William E. Loechel en fotograaf Charles C. hebben de productie van dit boek voor hun reke-
Krausse jr., wier werk voor de eerste druk van dit ning genomen.
boek (1949) en voor Posture and Pain (1952) de toets Anne Seitz en haar staf hebben de uitgave ver-
der jaren met glans heeft doorstaan en een belang- zorgd. Aan veel pagina’s is kleur toegevoegd en on-
rijke rol heeft gespeeld in alle volgende edities. derdelen die speciale aandacht verdienen zijn in
In de tweede druk werden tekeningen van Ranice kaders geplaatst, waardoor het boek een nieuwe
Crosby, Diane Abeloff en Marjorie Gregerman toe- uitstraling heeft gekregen.
gevoegd. Hun uitstekende weergave van de plexus De familieleden van de hoofdauteur verdienen
cervicalis, brachialis, lumbalis en sacralis is sinds- een speciale vermelding vanwege hun bijdrage aan
dien in elke druk opgenomen. Enkele nieuwe foto’s de totstandkoming van alle vijf edities van dit boek.
werden – met dank aan fysiotherapeut Irvin Miller Om te beginnen met mijn kleinkinderen: David
– toegevoegd aan de derde druk. De uitstekende en Linda Nolte en Kendall McCreary hebben met
kwaliteit van de foto’s werd in de vierde druk veel toewijding model gestaan voor een groot aantal
voortgezet met de bijdragen van Peter J. Andrews, van de foto’s die de spiertests illustreren. Veel van
die toevallig ook nog een bijzonder goede proefper- deze foto’s zijn verschenen in eerdere edities en ge-
soon bleek te zijn voor een aantal foto’s. handhaafd in de onderhavige druk. Kirsten Furlong
Voor deze vijfde editie heeft Diane Abeloff enkele White en Leslie Kendall Furlong hebben een grote
nieuwe tekeningen gemaakt. We bedanken George bijdrage geleverd aan het gereedmaken van het ma-
Geise voor zijn tekeningen ter illustratie van diverse nuscript van deze druk.
oefeningen. We zijn ook bijzonder erkentelijk voor Mijn drie dochters Susan, Elizabeth en Florence
de bijdrage van de fotografen Susan en Robert Jean hebben sinds hun kindertijd meegewerkt; Su-
Noonan. Patricia Provance, een van de schrijvers van san en Elizabeth stonden model voor de foto’s van
de vierde druk, heeft geholpen om het werk van de de tests van de gelaatsspieren in de eerste druk toen
tekenaar en de fotografen te coördineren en heeft ze respectievelijk negen en zeven jaar oud waren.
talloze foto’s aangeleverd. Voor hun hulp bij het Ook als adolescenten en jongvolwassenen zijn ze
proeflezen en hun inspanningen ten behoeve van betrokken gebleven bij dit boek.
het literatuuronderzoek bedanken we Beth Becoskie Als medeauteur van de derde, vierde en vijfde
en Rebecca Sauder, studenten fysiotherapie aan de druk heeft Elizabeth een grote bijdrage geleverd.
University of Maryland School of Medicine. We Susan en haar echtgenoot, Charles E. Nolte, zijn
zijn zeer dankbaar voor de hulp die Sue Carpenter nog steeds van onschatbare waarde. Gedurende de
(medeauteur van Golfers Take Care of your Back) ons laatste zevenentwintig jaar heb ik het voorrecht ge-
geboden heeft toen we die nodig hadden. had met hen te mogen samenleven. Zij hebben de
We zijn zeer dankbaar dat Marilyn Moffat het frustraties waarmee het tot stand brengen van drie
voorwoord heeft willen schrijven. drukken van dit boek gepaard ging met mij ge-
De volgende mensen hebben geholpen deze vijfde deeld, evenals mijn blijdschap met het eindproduct.
druk tot stand te brengen.
De vier medeauteurs hebben geholpen de tekst Florence P. Kendall
j 1 Basisbegrippen

De gedachte achter dit boek is dat men voortdurend patiënt geven een uniek beeld van de blijvende
terug moet naar ‘de basis’. Dit uitgangspunt is ui- relevantie van het testen en graderen van spieren.
terst actueel in een tijd waarin behandelingen aan
tijdsnormen gebonden zijn en de techniek snel
voortschrijdt. j
1.1 Spieren, gewrichten en zenuwen
Spierfuncties, de biomechanica en eenvoudige
behandelprincipes veranderen niet. Bij aandoenin- Manueel spiertesten
gen van het houdings- en bewegingsapparaat blij-
ven de fundamentele behandeldoelen het herstel en In dit boek ligt de nadruk op een goede spierbalans
behoud van een goede bewegingsuitslag, houding en de gevolgen van musculaire disbalans, spier-
en spierbalans. zwakte en contracturen op houding en functie. We
Het is van essentieel belang dat behandelaars bespreken de principes die de basis vormen van het
tests kiezen die een bijdrage kunnen leveren aan het spiertesten als kunst en de noodzakelijke precisie
oplossen van klinische problemen, of het nu gaat tijdens het testen die deze vaardigheid tot weten-
om functieherstel, pijnverlichting, het stellen van schap maakt.
een differentiaaldiagnose of het kiezen of wijzigen De kunst van het spiertesten zit hem in de zorg
van een behandeling, die ze vervolgens doelmatig waarmee een aangedaan lichaamsdeel wordt ge-
uit moeten voeren. Zowel studenten als clinici hanteerd, het plaatsen ervan in een positie waarbij
moeten in staat zijn kritisch te denken, objectiviteit ongemak of pijn voorkomen wordt, de fijngevoe-
te eisen en de voorzichtigheid en zorgvuldigheid te ligheid waarmee zeer zwakke spieren getest moeten
betrachten die nodig is om relevante tests en me- worden en het vermogen zodanig druk of weerstand
tingen op de juiste wijze en met de nodige nauw- te geven dat de patiënt optimaal kan reageren.
keurigheid te gebruiken. De wetenschap eist aandacht voor elk detail dat de
De preventie van klachten van het houdings- en nauwkeurigheid van de spiertest kan beı̈nvloeden.
bewegingsapparaat wordt in de toekomst steeds Door schijnbaar onbelangrijke factoren te veron-
belangrijker. Beroepsbeoefenaren in de gezond- achtzamen kunnen de testresultaten veranderen.
heidszorg kunnen hierbij een effectieve rol spelen Bevindingen zijn alleen bruikbaar als ze accuraat
als ze zich bewust zijn van de negatieve effecten van zijn. Onnauwkeurige testresultaten zijn misleidend
musculaire disbalans, houdingsafwijkingen en ver- en verwarrend en leiden tot een foute diagnose, met
keerde vormen van lichaamsbeweging. alle gevolgen van dien. Het testen van spieren is een
Een grondig begrip van spierklachten en pijn onderzoekstechniek die afhangt van de kennis,
veroorzaakt door een slechte houding stelt behan- vaardigheid en ervaring van de onderzoeker. Die
delaars in staat veilige en doelmatige oefenschema’s mag het vertrouwen dat anderen terecht in deze
voor thuis te ontwikkelen. De maatschappelijke techniek stellen niet beschamen door slordigheid
kosten van het behandelen van veelvoorkomende of gebrek aan vakkennis.
klachten zoals lage rugpijn hebben een kritisch Spiertests zijn een integraal onderdeel van het
punt bereikt. Lage rugpijn is in veel gevallen het lichamelijk onderzoek. Ze verschaffen informatie
gevolg van een foutieve houding en kan verholpen die niet via andere methoden te verkrijgen is en die
of verlicht worden door middel van houdingcorrec- bruikbaar is voor de differentiaaldiagnostiek, prog-
tie. nose en behandeling van neuromusculaire en mus-
Het belang van doelmatige tests voor het hou- culoskeletale aandoeningen.
dings- en bewegingsapparaat blijkt uit het laatste Veel neuromusculaire aandoeningen worden ge-
deel van hoofdstuk 1. De daarin gepresenteerde re- kenmerkt door spierzwakte. Sommige klachten
sultaten van spiertests die gedurende een periode gaan gepaard met duidelijke patronen van spieruit-
van vijftig jaar zijn afgenomen bij een postpolio- val, terwijl bij andere aandoeningen ongelijkmatige
spierzwakte zonder duidelijk patroon optreedt. In
2 Spieren

sommige gevallen is de zwakte symmetrisch, in an- De behandeling van spierzwakte moet afgestemd
dere gevallen asymmetrisch. Het niveau van het zijn op de fundamentele oorzaak van de zwakte. Als
perifere letsel kan worden bepaald doordat de spie- die het gevolg is van inactiviteit moeten oefeningen
ren distaal van het letsel zwak of verlamd zijn. Door voorgeschreven worden, bij overbelasting en ver-
nauwkeurig te testen en de testresultaten precies te moeidheid is rust geı̈ndiceerd, bij te veel spanning en
registreren worden de karakteristieke bevindingen overrekking moeten deze oorzaken eerst weggeno-
zichtbaar en dit draagt bij aan het stellen van de men worden voor de spier kan worden blootgesteld
juiste diagnose. aan de extra belasting veroorzaakt door oefeningen.
Musculoskeletale aandoeningen gaan vaak ge- Elke spier is de ‘agonist’ van een bepaalde bewe-
paard met patronen van musculaire disbalans. ging. Geen twee spieren in het lichaam hebben pre-
Sommige patronen hangen samen met rechts- of cies dezelfde functie. In het geval van paralyse van
linkshandigheid, andere met een slechte gewoonte- welke spier dan ook, is er altijd sprake van vermin-
houding. Een disbalans van de spieren kan ook dering van stabiliteit of verlies aan nauwkeurigheid
voortkomen uit beroeps- of vrijetijdsactiviteiten als van een bepaalde beweging. De functie van een be-
daarbij steeds dezelfde spieren worden gebruikt paalde spier komt het duidelijkst naar voren wan-
zonder dat de tegengesteld werkende spieren ade- neer het contractievermogen is weggevallen, zoals
quaat worden geoefend. Een disbalans die invloed bij verlamde spieren het geval is, en bij ernstige
heeft op de houding is een belangrijke factor bij veel verkortingen zoals bij contracturen en de deformi-
pijnlijke houdingsklachten. teit die daarvan het gevolg is.
De techniek van het manueel spiertesten in ge- De spiertests die in dit boek worden beschreven,
vallen waarbij een foutieve houding een rol speelt zijn gericht op het onderzoek van afzonderlijke
is in wezen hetzelfde als bij neuromusculaire aan- spieren, tenminste voor zover dit praktisch uitvoer-
doeningen, maar de afname van de spierkracht bij baar is. Iedereen die bekend is met spiertests her-
houdingsafwijkingen is geringer, de spierkracht is kent het overlappen van spieractiviteiten en de on-
zelden zwakker dan 3. Ook het aantal tests dat uit- derlinge afhankelijkheid van spieren bij bewegin-
gevoerd moet worden bij een foutieve houding is gen. Vanwege deze nauwe verwantschap tussen
kleiner. functies vereist het accuraat uitvoeren van tests voor
Een musculaire disbalans vervormt de houding afzonderlijke spieren strikte naleving van de fun-
en leidt tot een te hoge spierspanning en overbelas- damentele principes van het spiertesten en de test-
ting van gewrichten, ligamenten en spieren. Ma- methodiek.
nuele spiertests zijn dan het aangewezen instru- De uitvoering en de beoordeling van tests voor
ment om de mate van disbalans te bepalen. spierkracht en spierlengte zijn fundamentele on-
Het onderzoek van de spierlengte en spierkracht derdelen van het manueel spiertesten. Om bedreven
is absoluut noodzakelijk voordat oefeningen voor- te raken in het toepassen van deze methodiek moet
geschreven kunnen worden, aangezien de meeste men een uitgebreide en gedetailleerde kennis heb-
oefeningen bedoeld zijn om verkorte spieren te ben van de spierfunctie. Dit houdt onder andere een
rekken of zwakke spieren te versterken. goed begrip van gewrichtsbewegingen in, omdat
Spierlengtetests worden uitgevoerd om te bepa- tests voor kracht en lengte van spieren beschreven
len of de spier verkort of te lang is, dat wil zeggen of worden in termen van gewrichtsbewegingen en
de spier te kort is om de normale bewegingsuitslag -standen. De onderzoeker moet ook kennis hebben
mogelijk te maken, of gerekt is en een te grote be- van de agonistische en antagonistische werking van
wegingsuitslag toelaat. Wanneer rekking geı̈ndi- spieren en hun rol bij fixatie en compensatie. Bo-
ceerd is, moeten strakke spieren zodanig gerekt vendien moet men in staat zijn een spier of de pees
worden dat dit niet schadelijk is voor het lichaams- ervan te palperen, onderscheid te maken tussen een
deel in kwestie of het lichaam als geheel. De bewe- normale omvang en atrofie, en afwijkingen in de
gingsuitslag moet vergroot worden totdat de nor- stand of de bewegingen te onderkennen.
male gewrichtsfunctie hersteld is, tenzij een bewe- Mensen met een uitgebreide kennis van de wer-
gingsbeperking het gewenste eindresultaat is van- king van spieren en gewrichten kunnen de technie-
wege de stabiliteit. ken leren die nodig zijn om de tests uit te voeren,
Spierkrachttests worden uitgevoerd om het func- maar men moet ervaring hebben om de compensa-
tioneren van de spieren of spiergroepen tijdens de tiebewegingen die optreden in het geval van spier-
beweging te bepalen en hun vermogen om stabili- zwakte te kunnen herkennen.
teit en steun te verschaffen. Dit boek benadrukt de noodzaak om terug te
In het totale beeld van zwakte en het terugkeren gaan naar de ‘basis’ bij het bestuderen van li-
van de kracht spelen vele factoren een rol. Zwakte chaamsbouw en lichaamsfuncties. In het geval van
kan het gevolg zijn van neurologische klachten, in- aandoeningen van het houdings- en bewegingsap-
activiteitsatrofie, overrekking, pijn of vermoeid- paraat bestaat dit uit een studie van de anatomie en
heid. Terugkeer van de spierkracht kan het gevolg functie van de gewrichten en van de origo’s, inser-
zijn van het herstel na een ziekteproces, herstel van ties en werking van spieren. Een goed begrip van de
de innervatie na een trauma en de daaropvolgende fundamentele principes waarop beoordelings- en
regeneratie, hypertrofie van niet-aangedane spier- behandelmethoden berusten is ook noodzakelijk.
vezels, spierontwikkeling als gevolg van oefeningen Verder wordt in dit boek het belang van spier-
om inactiviteitsatrofie te overwinnen of de norma- tests, onderzoek van de houding, beoordeling van
lisering van overrekking en spanning. objectieve bevindingen, onderzoek van het hou-
1 Basisbegrippen 3

dings- en bewegingsapparaat en de behandeling De overige gradaties die gevonden worden bij ma-
benadrukt. Bij een aandoening waarbij het hou- nuele spiertests zijn 4 en 5. Bovendien kan de
dings- en bewegingsapparaat centraal staat, kan de spierkracht boven gradatie 5 zeer variëren. Voor
beoordeling van de testresultaten de gehele diag- zover het noodzakelijk, nuttig en kostenbesparend
nose vormen of deze mede bepalen. Bij aandoenin- is om te bepalen of de patiënt in staat is tot het
gen waarbij dit niet het geval is, kan deze beoorde- leveren van een grotere spierkracht, kunnen me-
ling een bijdrage leveren aan de diagnose. chanische meetinstrumenten een rol spelen.
Bij onderzoek onder gecontroleerde omstandig-
Objectiviteit en betrouwbaarheid van spiertests heden kunnen isokinetische apparaten gebruikt
worden om waardevolle gegevens te verkrijgen. De
Steeds vaker wordt de eis gesteld dat de uitkomsten bruikbaarheid ervan in de kliniek is tot op heden
van spiertests objectief zijn. Vanwege de hoge kos- echter beperkt. Er doen zich problemen voor bij het
ten van de medische zorg eisen verzekeraars dat de testen van spierkracht en bij het oefenen. Een pro-
vooruitgang die geboekt wordt tijdens de behande- bleem bij het gebruik van apparaten is dat nauw-
ling wordt gedocumenteerd. Als bewijs eist men keurige stabilisatie moeilijk te bereiken is. Die is
harde cijfers. Hoe kleiner de vooruitgang, hoe be- nodig om bepaalde variabelen te controleren en de
langrijker deze cijfers worden, opdat zelfs minimale standaardisatie van de testmethode te garanderen.
veranderingen gedocumenteerd kunnen worden. De machinale tests zijn niet specifiek genoeg en er
Er zijn veel voorstanders van het gebruik van treedt compensatie op. Afgezien van de hoge kosten
testinstrumenten, om het subjectieve element van van deze apparaten, kost het ook veel tijd om de
manuele spiertests weg te nemen. Daarbij blijven patiënten gereed te maken voor dergelijke tests. Dit
echter verschillende vragen actueel. In hoeverre kan zijn belangrijke factoren voor het bepalen van het
de subjectiviteit die onherroepelijk verbonden is rendement van deze testmethoden.
met manueel spiertesten uitgebannen worden door Men is het er in het algemeen over eens dat tests
het gebruik van instrumenten? En, in hoeverre leidt die worden uitgevoerd door dezelfde onderzoeker
het gebruik van instrumenten tot nieuwe problemen het meest betrouwbaar zijn. Opmerkelijk is dat dit
en variabelen die de nauwkeurigheid, betrouwbaar- ook geldt voor talloze testapparaten, die geen ‘sub-
heid en validiteit van spiertests beı̈nvloeden? jectief’ element hebben. Bij veel instituten is het
De waarde van objectieve meetresultaten verkre- bijvoorbeeld regel dat opeenvolgende botdicht-
gen met de huidige meetinstrumenten moet afge- heidscans altijd met hetzelfde apparaat worden ge-
wogen worden tegen de beperkte bruikbaarheid, de maakt. Zelfs tussen identieke apparaten zijn er
kosten en de complexiteit ervan. zulke grote verschillen dat het onmogelijk is om het
Indien tests voor de spierlengte nauwkeurig verloop bij dezelfde patiënt nauwkeurig te meten
worden uitgevoerd, kunnen objectieve gegevens met verschillende apparaten. Zelfs verschillende
worden verkregen met simpele instrumenten, zoals apparaten van hetzelfde merk en hetzelfde model
goniometers om hoeken te meten en linialen of zijn niet in staat betrouwbare en vergelijkbare resul-
meetlinten om lengten te meten. taten te produceren. Zelfs bij eenzelfde apparaat kan
Tests voor de spierkracht kunnen niet uitgevoerd de nauwkeurigheid wel 3 procent of meer variëren
worden met dergelijke simpele middelen. De pro- (dr. David Zackson, mondelinge mededeling, 2004).
blemen die bij het meten van spierkracht komen Elektromyografie (EMG) is een ander belangrijk
kijken, zijn geheel anders van aard. De objectiviteit onderzoeksinstrument, maar het nut ervan bij
ligt hier in het vermogen van de onderzoeker om spierkrachttests is twijfelachtig. Volgens Gregory
bijvoorbeeld de reactie van de spier of pees in zeer Rash kunnen EMG-resultaten geen uitsluitsel ge-
zwakke spieren te palperen en te observeren, of na ven over de kracht van de spier of aantonen dat de
te gaan in welke mate de spier in staat is een li- ene spier sterker is dan een andere spier, dat de
chaamsdeel over het gehele bewegingstraject of een contractie concentrisch of excentrisch is of dat het
deel daarvan te bewegen in het horizontale vlak of onderzochte individu de controle heeft over de
het lichaamsdeel tegen de zwaartekracht in in een spieractiviteit.1
bepaalde positie te houden. Er wordt nog steeds onderzoek verricht naar een
Behalve door een onderzoeker kan een visueel goed instrument dat in de hand gehouden kan
bewijs van objectiviteit ook geleverd worden door worden en dat objectieve gegevens kan leveren over
een observator. Die kan een pees zien die prominent de kracht die uitgeoefend wordt tijdens het manu-
wordt (spierkrachtgradatie 1), een beweging waar- eel testen van de spierkracht. Het probleem met
nemen in het horizontale vlak (2) of waarnemen dat instrumenten die in de hand worden gehouden, is
een lichaamsdeel vastgehouden wordt tegen de dat het apparaat zich bevindt tussen de onderzoeker
zwaartekracht in (3). Zelfs de gradatie 3+, die geba- en het lichaamsdeel dat getest moet worden. Het
seerd is op het vasthouden van het lichaamsdeel vrijelijk gebruik van de hand wordt ook belemmerd.
tegen de zwaartekracht in bij een lichte druk gege- De onderzoeker moet ongehinderd het lichaamsdeel
ven door de onderzoeker, is gemakkelijk te onder- in de uitgangshouding kunnen plaatsen, de ge-
scheiden. Bij deze spierkrachtgradaties zijn meet- wenste druk in de juiste richting kunnen geven en
instrumenten niet toepasbaar of noodzakelijk om de vingers, handpalm of de hele hand kunnen ge-
objectieve resultaten te verkrijgen. bruiken voor het geven van druk. (In de toekomst

1 G. Rash: Electromyography Fundamentals. http://www.gcmas.org. Geraadpleegd 08-3-2003.


4 Spieren

wordt er wellicht een handschoen ontwikkeld die discrepantie tussen de verschillen in uitkomsten
gevoelig genoeg is om de druk te registreren zonder van een test van de kracht van de heupabductoren
het gebruik van de hand te belemmeren.) die werd uitgevoerd door twee onderzoekers (Mari-
Apparaten die in de hand gehouden worden, me- no e.a., 1982). De kracht van de onderzoeker beı̈n-
ten de kracht die door de hand van de onderzoeker vloedt de stabiliteit van in de hand gehouden dy-
wordt uitgeoefend. Ze zijn niet geschikt voor het namometers bij het onderzoek van sterkere indi-
meten van de hogere spierkrachtniveaus waarbij de viduen (Wadsworth e.a., 1987). Sekseverschillen
proefpersoon zich maximaal inspant. spelen hierbij ook een rol. Alleen een mannelijke
Aangezien er erg veel dynamometers op de markt onderzoeker die vrouwelijke patiënten testte le-
zijn, is het bijna onmogelijk om tests te standaardi- verde nauwkeurige resultaten bij een onderzoek
seren of de betrouwbaarheid van tests te bepalen. De naar de spierkracht bij maximale kniestrekking met
introductie van nieuwe en ‘betere’ apparaten maakt behulp van een in de hand gehouden dynamometer
de reeds bestaande testmethoden nog gecompliceer- (Mulroy e.a., 1997).
der en onbetrouwbaarder. De volgende opmerking Het moge duidelijk zijn dat de grote variatie in de
van Alvin Toffler kan waarschijnlijk net zo goed gebruikte apparaten en het grote aantal variabelen
toegepast worden op dit gebied als op vele andere: dat hierbij een rol speelt het onmogelijk maken
‘In het huidige klimaat van harde concurrentie gaat normen op te stellen voor het bepalen van de spier-
de productinnovatie zo snel dat bijna nog voor een kracht. Volgens Jules Rothstein lopen we het risico
product gelanceerd is, de volgende generatie van dat de fascinatie voor nieuwe technologie leidt tot
betere producten alweer klaar staat’ (Toffler, 1991). een vertroebeling van het gezonde klinisch oordeel
De literatuur over dynamometers noemt diverse (Rothstein, 1982).
problemen waarmee het gebruik van deze appara- Newton en Waddel vatten tien jaar onderzoek op
ten gepaard gaat. Een van de conclusies van een dit gebied samen en concluderen dat het oordeel
onderzoek naar de betrouwbaarheid is dat de in de van de clinicus over de kracht die door de patiënt
hand gehouden dynamometers slechts beperkt be- ontwikkeld wordt nauwkeuriger blijkt te zijn dan
trouwbaar zijn wanneer ze door twee of meer on- de resultaten uit onderzoek met apparaten (Newton
derzoekers gebruikt worden (Rheault e.a., 1989). In & Waddell, 1993).
twee onderzoeken bleken in de hand gehouden dy- Onze handen zijn de gevoeligste en nauwkeu-
namometers een goede interbeoordelaarsbetrouw- rigste instrumenten die er zijn op dit gebied. De ene
baarheid te hebben (Surburg e.a., 1992; Wadsworth hand van de onderzoeker plaatst het lichaamsdeel
e.a., 1987). In de hand gehouden dynamometers la- naast het te testen lichaamsdeel in de juiste positie
ten echter mogelijk een te lage meting zien van de en stabiliseert het. De andere hand bepaalt het
werkelijke maximale isometrische kracht van de pijnvrije bewegingstraject en geleidt het te testen
patiënt omdat het moeilijk is om het apparaat te lichaamsdeel naar de correcte testpositie, waarbij hij
stabiliseren (Brinkman, 1992). de juiste hoeveelheid druk uitoefent om de spier-
De kracht die de onderzoeker uitoefent is een kracht te bepalen. Dit instrument, de hand, is
andere factor die de betrouwbaarheid van onder- daarbij voortdurend gekoppeld aan de beste com-
zoeken met in de hand gehouden dynamometers puter die er bestaat, de menselijke hersenen. Die
beı̈nvloedt. Marino en collega’s noemen de kracht kunnen waardevolle en bruikbare informatie op-
uitgeoefend door de onderzoeker als oorzaak van de slaan die de basis vormt voor beslissingen over on-

Historische notitie digde. Een jaar later werd dit instrument gepresen-
teerd tijdens een symposium over polio. Afbeelding A
In 1941 heeft Florence Kendall in het kader van een laat de drukgevoelige sensor in de handpalm zien. De
onderzoek voor de Foundation for Infantile Paralysis kracht die wordt uitgeoefend op de sensor kan wor-
een in de hand te houden apparaat ontworpen om den afgelezen op het instrument op de rug van de
de kracht te meten die de onderzoeker uitoefent hand (afbeelding B). Dit is waarschijnlijk een van de
tijdens spiertests. De foundation droeg het ontwerp vroegste dynamometers die in de hand gehouden
over aan dr. W. Beasley, die een prototype vervaar- kunnen worden.
1 Basisbegrippen 5

Kendall klassiek

Een van de unieke kenmerken van dit boek is dat het onjuiste diagnose kunnen leiden.
een samenvatting geeft van meer dan een halve De Kendalls waren pioniers op het gebied van het
eeuw onderzoek naar houding en spieren, en de klinisch onderzoek naar de relatie tussen spierlengte,
invloed daarvan op functie en pijn. Veel van de foto’s spierzwakte en pijnklachten. In het kader van een
zijn historisch en tonen unieke voorbeelden van onderzoek uitgevoerd in de vroege jaren vijftig van de
echte houdingsafwijkingen in plaats van geposeerde. vorige eeuw werden honderden ‘normale’ proefper-
Het is van wezenlijk belang dat behandelaars sonen – cadetten, artsen, fysiotherapeuten en ver-
doelmatige probleemoplossingsstrategieën pleegkundigen in opleiding, in de leeftijd van 18 tot
beheersen die hen in staat stellen de juiste tests te 40 jaar – vergeleken met mensen met lage rugpijn.
kiezen en die nauwkeurig uit te voeren zodat ze Dit onderzoek heeft geleid tot een beter begrip van
nuttige gegevens kunnen verkrijgen die de basis de typen musculaire disbalans die voorkomen in de
vormen voor een succesvol behandelplan. De ana- bevolking als geheel en bij mensen met rugklachten.
tomie van de mens is niet veranderd, maar de Bovendien heeft het kennis opgeleverd over de ver-
tijdslimieten die tegenwoordig soms gehanteerd schillen in musculaire disbalans tussen mannen en
worden in de gezondheidszorg hebben geleid tot vrouwen. De gegevens uit dit klinisch onderzoek zijn
de invoering van verkorte tests die tot een weergegeven in de tabel op p. 6.

derzoek en behandeling. Dergelijke informatie echter niet constant bij alle mensen en hangt vooral
bestaat uit objectieve gegevens die verkregen zijn af van de lichaamsontwikkeling en de leeftijd.
zonder dat de kunst en de wetenschap van het De skeletspieren, die ongeveer 40 procent van het
manueel spiertesten opgeofferd zijn aan de eis lichaamsgewicht uitmaken, zijn aan het skelet be-
van objectiviteit. vestigd door middel van aponeurosen, fasciae of
pezen.
Houdings- en bewegingsapparaat Aponeurosen zijn platen van dicht bindweefsel
die glinsterend wit van kleur zijn. Ze vormen bij-
Het houdings- en bewegingsapparaat is opgebouwd voorbeeld de brede origo’s van de m. latissimus
uit dwarsgestreepte spieren, diverse typen bind- dorsi. De mm. obliquus externus en internus zijn
weefsel en het skelet. Tezamen geven deze onder- verbonden met de linea alba door middel van apo-
delen het lichaam de noodzakelijke kracht, lenig- neurosen. De palmaire aponeurose vormt de insertie
heid en stabiliteit bij belasting. van de m. palmaris longus en wordt door deze spier
De botten van het skelet zijn verbonden door li- op spanning gebracht.
gamenten, sterke vezelige banden of bindweefsel- Er zijn twee typen fasciae: een oppervlakkige fas-
vliezen. Die zijn soepel maar kunnen niet uitgerekt cia die onder de huid ligt en de beweging van de
worden. Sommige ligamenten beperken de bewe- huid over onderliggende structuren mogelijk
gingen zodanig dat het gewricht immobiel is, an- maakt, en een diepe fascia die de spieren omhult en
dere laten bewegingen toe. Ligamenten zijn onder van elkaar scheidt. Sommige diepe fasciae vormen
te verdelen in capsulaire, extracapsulaire en intra- aanhechtingen van spieren. De tractus iliotibialis
capsulaire ligamenten. Ligamenten bevatten ze- bijvoorbeeld, is een sterke bundel van diepe fasciae
nuwuiteinden die een belangrijke rol spelen bij re- die aanhechtingen aan de tibia verschaft voor de m.
flexmechanismen en de waarneming van de stand tensor fasciae latae en aan het femur en de tibia voor
en bewegingen van het lichaam. Ligamenten kun- de m. gluteus maximus. De fascia thoracolumbalis
nen diverse biomechanische functies vervullen. Een vormt een van de aanhechtingen voor de m. trans-
ligamentum collaterale bijvoorbeeld, is een extra- versus abdominis.
capsulair ligament dat strakgespannen blijft tijdens Pezen zijn witte vezelige banden die spieren met
het gehele bewegingstraject, terwijl een ligamen- botten verbinden. Ze hebben een zeer grote trek-
tum cruciatum (zoals de kruisbanden in het knie- vastheid maar zijn vrijwel niet elastisch en bieden
gewricht) slap wordt bij sommige bewegingen en weerstand aan rek. Pezen hebben weinig bloedvaten
strakgetrokken wordt tijdens andere bewegingen. en worden geı̈nnerveerd door sensorische zenuwve-
Er zijn twee hoofdgroepen skeletspiervezels: type zels die eindigen in lichaampjes van Golgi nabij de
I (rood, langzaam, niet-vermoeibaar) en type II (wit, overgang tussen pees en spier. Bij letsel waarbij een
snel, vermoeibaar). In de meeste spieren vindt men zware verrekking heeft plaatsgevonden, is in de
een combinatie van beide typen. Meestal wordt het meeste gevallen de spier aangedaan, maar soms ook
grootste deel van de spier echter gevormd door een de aanhechting van de pees aan het bot. De insertie
van beide, afhankelijk van de contractiele eigen- van de m. peroneus brevis aan de basis van het os
schappen van de spier als geheel. Type I-vezels lij- metatarsale V kan bijvoorbeeld beschadigd worden
ken de overhand te hebben in sommige houdings- door een inversietrauma van de voet. Pezen kunnen
spieren zoals de mm. erector spinae en de m. soleus. ook scheuren. Wanneer de achillespees scheurt,
Type II-vezels overheersen vaak in spieren van de treedt retractie van de m. gastrocnemius en de m.
ledematen die snelle en krachtige bewegingen moe- soleus op. Dit gaat gepaard met spierspasmen en
ten maken. De verhouding tussen de beide typen is acute pijn.
6 Spieren

Gewrichten: definities en classificatie gestrekte stand zowel stabiel als krachtig. De


schoudergewrichten zijn daarentegen in alle rich-
Stedman’s Concise Dictionary geeft de volgende defini- tingen beweegbaar en minder stabiel.
tie van gewrichten: ‘de verbindingen, gewoonlijk
min of meer beweegbaar, tussen twee of meer botten Spierstructuren
(...) die ingedeeld kunnen worden in drie algemene
morfologische typen: fibreus, cartilagineus en sy- De structuur van spieren bepaalt tot op zekere
noviaal’ (Dirckx, 2001). hoogte hun functie en de manier waarop ze reage-
In dit boek wordt een definitie gehanteerd die ren op rekking. Spiervezels zijn gerangschikt in
hierbij aansluit maar ook aangeeft hoe de gewrich- bundels die ‘fasciculi’ genoemd worden. De ligging
ten worden benoemd: ‘een gewricht is een verbin- van de fasciculi en hun aanhechtingen aan pezen
ding tussen botten die bij elkaar gehouden wordt vertonen anatomische variaties. Er zijn twee hoofd-
door fibreus, cartilagineus of synoviaal weefsel. De typen spierstructuren: fusiforme (of spoelvormige)
gewrichten worden benoemd op basis van de botten en pennate (geveerde) spieren. Een derde categorie,
die met elkaar worden verbonden.’ de waaiervormige spier, is waarschijnlijk een modi-
In sommige gewrichten worden de botten zo ficatie van de andere twee, maar heeft wel een dui-
dicht bij elkaar gehouden dat er geen merkbare be- delijk klinisch belang (zie p. 8).
weging is. Deze gewrichten zorgen voor veel stabi- In fusiforme spieren lopen de vezels evenwijdig
liteit. Andere gewrichten zorgen voor stabiliteit in aan de lijn tussen de origo en de insertie. De fasci-
één richting en bewegingsvrijheid in de tegenge- culi lopen aan beide einden van de spier uit in platte
stelde richting, en weer andere maken bewegingen pezen. In pennate spieren hechten de vezels onder
in alle richtingen mogelijk. een hoek aan in de pees of de pezen die de spier aan
Gewrichten die weinig of geen beweging toelaten, één zijde verlengen (musculus unipennatus) of in de
zijn de gewrichten die de twee zijden van het spierbuik verlopen (musculus pennatus).
lichaam bij elkaar houden. De sutura sagittalis van De lange fusiforme spier is waarschijnlijk het
de schedel wordt gezien als een onbeweeglijk ge- meest kwetsbaar voor overrekking. De gewrichts-
wricht dat bij elkaar gehouden wordt door een sterk beweging geschiedt in de richting waarin de vezels
fibreus membraan. Het sacroiliacale gewricht en de lopen. Alle componenten die in de lengterichting
symphysis pubica worden gezien als enigszins be- lopen, zijn dus van elkaar afhankelijk.
weeglijke gewrichten die bij elkaar gehouden wor- Pennate spieren zijn waarschijnlijk het minst
den door sterke fibrocartilagineuze membranen. kwetsbaar voor overrekking, omdat de spiervezels
De meeste gewrichten vallen in de categorie vrij schuin verlopen ten opzichte van de richting van de
beweeglijke gewrichten, die bij elkaar gehouden gewrichtsbeweging en omdat de vezels en fasciculi
worden door synoviale membranen. De elleboog- en kort zijn en evenwijdig aan elkaar liggen, waardoor
kniegewrichten zijn in wezen scharniergewrichten. ze niet afhankelijk zijn van andere segmenten voor
De structuur van de gewrichtsvlakken en de sterke een continu functioneren.
laterale en mediale ligamenten beperken zijwaartse De waaiervormige spier heeft zowel de voor- als
bewegingen, terwijl de ligamenten en spieren aan de nadelen van de beide andere typen spieren. Een
de buigzijde de extensie beperken. Hierdoor is de waaiervormige spier kan beschouwd worden als een

Musculaire disbalans in de bevolking als geheel en bij mensen met rugklachten, met verschillen tussen mannen en vrouwen

mannen in % (n) vrouwen in % (n)

100 patiënten 36 artsen 275 cadetten Vormen van musculaire 307 leerling- 50 fysiotherapeuten 100 patiënten
met lage rugpijn disbalans verpleegkundigen met lage rugpijn

58% (58) 25% (9) 5% (14) zwakte van ‘bovenste 44% (135) 52% (26) 81% (81)
deel’ ventrale buikspieren

69% (69) 31% (11) 33% (91) zwakte van ‘onderste 79% (243) 72% (36) 96% (96)
deel’ ventrale buikspieren

71% (71) 45% (16) 10% (28) beperking anteflexie 5% (15) 10% (5) 48% (48)

71% (71) 77% (28) 26% (72) zwakte van m. gluteus 40% (123) 76% (38) 90% (90)
medius rechts

15% (15) 3% (1) 5% (14) zwakte van m. gluteus 5,5% (17) 10% (5) 6% (6)
medius links

0% (0) 0% (0) 0,3% (1) zwakte van m. gluteus 5,5% (17) 0% (0) 12% (12)
medius bilateraal
1 Basisbegrippen 7

Typen gewrichten

weefsel gewricht bewegingsmogelijkheid voorbeeld

fibreus synartrose syndesmose onbeweeglijk art. tibiofibularis (distaal)

sutura onbeweeglijk suturae van de schedel

gomphosis onbeweeglijk tand in tandkas

cartilagineus amfiartrose synchondrose enigszins beweeglijk art. sternocostalis

symfyse enigszins beweeglijk symphysis pubica

synoviaal art. synovialis art. spheroidea of kogel- alle bewegingsrichtingen schouder en heup
gewricht

ginglymus of scharnier- flexie en extensie elleboog


gewricht

gemodificeerd scharnier- flexie, extensie en beperkte rotatie knie en elleboog


gewricht

art. ellipsoidea of art. alle bewegingen behalve rotatie en artt. metacarpophalangeae en


condylaris oppositie metatarsophalangeae

art. trochoidea of rolgewricht supinatie, pronatie en rotatie art. atlantoaxialis en art. radio-
ulnaris prox. en dist.

art. sellaris of zadelgewricht alle bewegingen behalve rotatie art. calcaneocuboidea en artt.
carpometacarpeae

art. plana of vlak gewricht glijden tussen caput fibulae en condylus


lateralis van de tibia

combinatie van scharnier- flexie, extensie en glijden art. temporomandibularis


gewricht en vlak gewricht

groep spieren die naast elkaar liggen en zo een een- uitgedrukt in graden van de gewrichtsbeweging en
heid vormen. Elk segment is onafhankelijk in de heeft betrekking op de lengte van de spier.
zin dat het zijn eigen origo heeft, hoewel de insertie Als het gaat om spieren die slechts over één ge-
wel gemeenschappelijk is. In de waaiervormige m. wricht lopen, zijn de bewegingsuitslag en de spier-
pectoralis major kan de pars sternocostalis bijvoor- lengte hetzelfde. Beide kunnen normaal, beperkt of
beeld verlamd zijn door een ruggenmergletsel, ter- te groot zijn.
wijl de pars clavicularis niet aangedaan hoeft te zijn. Wanneer men de bewegingsuitslag meet, is het in
Volgens Gray’s Anatomy is er een verband tussen de sommige gevallen noodzakelijk de spier insufficiënt
rangschikking van de spiervezels en de kracht van te maken over het ene gewricht om de volledige be-
spieren. Spieren met relatief weinig spiervezels die wegingsuitslag in het andere gewricht te kunnen
in de lengterichting van de spier lopen, zorgen voor bepalen. Wanneer men bijvoorbeeld de bewegings-
een grotere bewegingsuitslag maar leveren niet zo- uitslag van de flexie in de knie meet, moet de heup
veel kracht. Pennate spieren, waarbij een groot gebogen zijn om de m. rectus femoris insufficiënt te
aantal spiervezels rond de pees ligt, hebben een maken zodat de volledige bewegingsuitslag in het
grotere kracht maar geven een kleinere bewegings- kniegewricht bereikt kan worden. Wanneer men de
uitslag (Goss, 1966). bewegingsuitslag van de flexie in de heup meet,
moet de knie gebogen zijn om de ischiocrurale
Tests voor bewegingsuitslag en spierlengte spieren insufficiënt te maken, zodat de volledige
bewegingsuitslag in het heupgewricht bereikt kan
De termen ‘bewegingsuitslag’ en ‘spierlengte’ heb- worden.
ben een specifieke betekenis. De term bewegings-
uitslag heeft betrekking op de beweging die een Bewegingsuitslag en spierlengte meten
gewricht kan maken, uitgedrukt in graden. Bij de
beschrijving van de gewrichten en de registratie van Het is gemakkelijker en nauwkeuriger om een
gewrichtsbewegingen wordt steeds de normale be- meetinstrument te gebruiken waarbij de vaste arm
wegingsuitslag genoemd. De spierlengte wordt ook van de goniometer op de onderzoeksbank kan
8 Spieren

m. tibialis
anterior

m. flexor
hallucis
longus

m. flex.
m. gluteus
digit.
minimus
long.

os metatarsale I os cuneiforme
mediale
Fusiforme spier.
Waaiervormige spier. Pennate spier.

rusten en de beweegbare arm evenwijdig aan de 78 procent is van de totale bewegingsuitslag in het
as van de humerus of het femur of in het ver- gewricht.
lengde daarvan geplaatst kan worden (afhankelijk
van de test). Het draaipunt zal verplaatst moeten Standaardlengtetest voor de ischiocrurale spieren
worden om deze verandering mogelijk te maken, Ruglig met de onderrug en het sacrum afgevlakt op
maar de hoek blijft hetzelfde – alsof de vaste arm de onderzoeksbank, gestrekt been heffen tot 808 ten
evenwijdig aan de bank gehouden werd langs de opzichte van de bank. De ischiocrurale spieren zijn
romp in het verlengde van het schouder- of heup- 1408 verlengd over de knie bij volledige extensie en
gewricht. 808 over het heupgewricht wanneer het gestrekte
been geheven is, wat een totaal oplevert van 2208.
Correlatie tussen bewegingsuitslag en spierlengte Dit getal gedeeld door 2758 komt uit op 80, wat
betekent dat de spierlengte 80 procent is van de
Er bestaat een interessante correlatie tussen de to- totale bewegingsuitslag in het gewricht.
tale uitslag van de gewrichtsbeweging en de spier-
lengte die gekozen is als de norm voor het testen Spierlengtetests
van de lengte van de ischiocrurale spieren en de
heupbuigers. In beide gevallen is de spierlengte die Spierlengtetests worden gedaan om te bepalen of de
geldt als de norm ongeveer 80 procent van de totale spierlengte normaal, beperkt of te groot is. Spieren
omvang van de beweging in de twee gewrichten die te lang zijn, zijn gewoonlijk zwak en laten aan-
waarover de spieren lopen. passingsverkorting van de tegengesteld werkende
De volgende bewegingsuitslag wordt als normaal spieren toe. Spieren die te kort zijn, zijn gewoonlijk
beschouwd: sterk en houden de tegengesteld werkende spieren
– heup: 108 extensie, 1258 flexie; totaal 1358; in een verlengde stand.
– knie: 08 extensie, 1408 flexie; totaal 1408; Spierlengtetests bestaan uit bewegingen die de
– totaal voor beide gewrichten: 2758. afstand tussen de origo en de insertie vergroten,
waardoor de spier verlengd wordt in richtingen die
Standaardlengtetest voor de heupbuigers Ruglig met tegengesteld zijn aan de richtingen van de spierac-
de onderrug en het sacrum afgevlakt op de onder- ties.
zoeksbank, heupgewricht in extensie, de heupbui- Nauwkeurig testen van de spierlengte vereist
gers 1358 verlengd over het heupgewricht. Wanneer dat het botstuk dat de origo van de spier vormt
de knie onder een hoek van 808 over het uiteinde gefixeerd is, terwijl het botstuk waaraan de spier
van de bank hangt, zijn de polyarticulaire heup- insereert beweegt in de richting van verlenging van
buigers 808 over het kniegewricht verlengd, wat een de spier. Bij lengtetests worden passieve of geleid-
totaal oplevert van 2158. Dit getal gedeeld door 2758 actieve testbewegingen gebruikt om te bepalen in
komt uit op 78,18, wat betekent dat de spierlengte welke mate de spier verlengd kan worden.
1 Basisbegrippen 9

Passieve insufficiëntie Classificatie van spieren

O’Connell en Gardner geven de volgende definitie Klasse I Monoarticulaire spieren die actief verkorten
van passieve insufficiëntie: ‘Een spier is passief in- (d.w.z. concentrische contractie) over het bewe-
sufficiënt wanneer de volledige bewegingsuitslag in gingstraject in het gewricht en hun maximale
het gewricht of de gewrichten waar de spier over- kracht vertonen aan het einde van de bewegings-
heen loopt, beperkt wordt door de lengte van die uitslag (d.w.z. kort en sterk).
spier en niet door de ligamenten of structuren van Voorbeelden: m. triceps brachii (caput mediale en
het gewricht’ (O’Connell & Gardner, 1972). caput laterale), m. deltoideus, m. pectoralis major,
Kendall en collega’s definiëren het begrip als drie monoarticulaire spieren van de duim, m. glu-
volgt: ‘Passieve insufficiëntie is verkorting van een teus maximus, m. iliopsoas en m. soleus.
polyarticulaire spier. De spier is niet lang genoeg
om een normale verlenging over beide gewrichten Klasse II Biarticulaire of polyarticulaire spieren die
tegelijk toe te staan, bijvoorbeeld verkorte ischio- werken als monoarticulaire spieren in de zin dat ze
crurale spieren’ (Kendall e.a., 1993). actief verkorten over beide of alle gewrichten tege-
lijk en hun maximale kracht vertonen aan het einde
van de bewegingsuitslag (d.w.z. kort en sterk).
Opmerking Voorbeelden: m. sartorius, mm. tibialis anterior
en posterior, mm. peroneus longus, brevis en ter-
In beide definities heeft passieve insufficiëntie tius.
betrekking op een te korte spier. De term actieve
insufficiëntie heeft daarentegen betrekking op Klasse III Biarticulaire spieren die verkorten over
een gebrek aan spierkracht. één gewricht en verlengen over het andere zodat de
maximale contractie en kracht (zoals te zien in de
lengte-spanningscurve) bereikt wordt in het mid-
Tests voor spierkracht dengebied van de normale spierlengte.
Voorbeelden: m. rectus femoris, de ischiocrurale
Actieve insufficiëntie spieren en m. gastrocnemius.

O’Connell en Gardner geven de volgende definitie Klasse IV Polyarticulaire spieren die fysiologisch in
van actieve insufficiëntie: ‘Wanneer een spier die één richting werken maar door de samenwerking
over twee of meer gewrichten loopt, tegelijkertijd van synergistische spieren beschermd worden tegen
beweging geeft in alle gewrichten waarover hij te grote verkorting.
loopt, zal hij gauw zo kort worden dat hij geen Voorbeeld van een biarticulaire spier: de biceps
nuttige kracht meer kan ontwikkelen. Onder deze buigt het schoudergewricht en de elleboog. Wan-
omstandigheden wordt de spier actief insufficiënt neer hij beide gewrichten tegelijk zou buigen, zou
genoemd. Een voorbeeld van actieve insufficiëntie is de spier te kort worden. Om dit te voorkomen zor-
het volledig strekken van de heup als de knie gen de extensoren van de schouder – die hierbij
maximaal gebogen is, wat niet zal lukken. De biar- werken als synergisten – voor extensie in het
ticulaire ischiocrurale spieren zijn niet in staat zich schoudergewricht, waardoor de biceps verlengd
volledig te verkorten om een volledige bewegings- wordt over het schoudergewricht wanneer de biceps
uitslag in beide gewrichten tegelijk te geven.’ de elleboog maximaal buigt.
(O’Connell & Gardner, 1972) Voorbeeld van een polyarticulaire spier: als de
Kendall en collega’s definiëren actieve insuffi- flexoren en extensoren van de vingers in één rich-
ciëntie als volgt: ‘Het onvermogen van een polyar- ting zouden kunnen werken om de polsen en vin-
ticulaire spier van klasse III of IV om doelmatig gers tegelijk te buigen, zouden deze spieren te kort
kracht te ontwikkelen wanneer hij in een volledig en actief insufficiënt worden. De activiteit van
verkorte stand wordt gebracht. De uitdrukking andere spieren zorgt er echter voor dat dit niet ge-
‘‘de spier is insufficiënt gemaakt’’ heeft dezelfde beurt. Bij krachtig buigen van de vingers, bijvoor-
betekenis.’ (Kendall e.a., 1993) beeld wanneer men een vuist maakt, verkorten de
Deze definities hebben alleen betrekking op po- flexoren over de vingergewrichten. Door de syner-
lyarticulaire gewrichten. De stelling dat monoarti- gistische werking van de extensoren van de pols
culaire spieren hun grootste kracht ontwikkelen aan blijft de pols echter in een lichte dorsaalflexiestand
het einde van de bewegingsuitslag is terug te vinden waardoor de flexoren niet over hun gehele lengte
in alle eerdere edities van Muscles: Testing and Func- kunnen verkorten maar met kracht kunnen verkor-
tion. Kennis van het punt in de bewegingsuitslag ten over de vingergewrichten.
waar de spier de grootste kracht ontwikkelt is ui-
terst belangrijk om de testpositie te kunnen bepa-
len. Een zorgvuldige analyse laat zien dat er vier
klassen spieren zijn.
10 Spieren

Procedures voor spierkrachttests punten: uitgangshouding, fixatie, test en weer-


stand. Deze punten zijn van belang voor het nauw-
keurig uitvoeren van spiertests en worden daarom
Richtlijnen voor het uitvoeren van gedetailleerd besproken.
spierkrachttests
Uitgangshouding Bij elke spiertest wordt de uit-
. Plaats de patiënt in een stand die de beste gangshouding beschreven: de positie waarin de
fixatie van het lichaam als geheel biedt patiënt wordt geplaatst om de test uit te kunnen
(meestal ruglig, buiklig of zijlig). voeren. De uitgangshouding is in twee opzichten
. Stabiliseer het lichaamsdeel proximaal van het belangrijk. Voor zover dit praktisch uitvoerbaar is,
te testen lichaamsdeel of naast het te testen moet de stand van het lichaam de werking tegen de
lichaamsdeel in het geval van de hand. Stabi- zwaartekracht in mogelijk maken voor alle spieren
lisatie is nodig om de test voldoende specifiek waarbij de zwaartekracht een rol speelt bij het gra-
te laten zijn. deren. Ten tweede moet het lichaam zodanig ge-
. Plaats indien nodig het te testen lichaamsdeel plaatst zijn dat de lichaamsdelen die niet getest
in de juiste testpositie tegen de zwaartekracht worden zo stabiel mogelijk blijven. (Onder ‘Fixatie’
in om de gewenste spieractie op te wekken en wordt op dit punt nader ingegaan.)
als hulpmiddel bij het graderen. Bij alle spiertests zijn het comfort van de patiënt
. Gebruik testbewegingen in het horizontale vlak en een goede hantering van de aangedane spieren
bij spieren die te zwak zijn om te functioneren belangrijke factoren. In sommige gevallen maken
tegen de zwaartekracht in. Gebruik testbewe- het comfort van de patiënt of de toestand van de
gingen tegen de zwaartekracht in voor de aangedane spieren een aanpassing van de uitgangs-
meeste spieren van de romp waarbij het houding noodzakelijk. Als men het lichaam per se
lichaamsgewicht voldoende weerstand biedt. een houding tegen de zwaartekracht in wil laten
. Geef weerstand in een richting die tegenge- aannemen, kan dit leiden tot een absurde houding
steld is aan de trekrichting van de spier of het van de patiënt. Zijlig, een uitgangshouding die voor
spiersegment. Net als bij een stand tegen de verschillende spieren de beste testpositie biedt, kan
zwaartekracht in draagt de richting waarin de onprettig zijn en leiden tot overrekking van andere
weerstand werkt bij aan het opwekken van de spieren.
gewenste spieractie.
. Voer de druk geleidelijk op, maar niet te lang- Fixatie De fixatie heeft betrekking op de stabiliteit
zaam, waardoor de patiënt zich ‘schrap kan van het lichaam of het lichaamsdeel die noodzake-
zetten’ en de stand kan vasthouden. Geef lijk is om een spier of spiergroep nauwkeurig te
gelijkmatig druk en vermijd een te grote lokale kunnen testen. Stabilisatie (in dezelfde positie
druk waardoor de patiënt zich onprettig zou houden of naar beneden drukken), ondersteuning
kunnen voelen. (omhoog houden) en tegendruk (even grote en
. Gebruik waar mogelijk een lange hefboom, tegengesteld gerichte druk) vallen allemaal onder
tenzij dit gecontra-indiceerd is. De lengte van de term fixatie, die stevig vasthouden suggereert.
de hefboom wordt bepaald door de plaats op De fixatie wordt beı̈nvloed door de stevigheid van
de hefboomarm waar druk wordt gegeven. Bij de onderzoeksbank, het lichaamsgewicht en bij
gebruik van een lange hefboom kan men de sommige tests ook door de spieren die zorgen voor
spierkracht beter graderen. de fixatie.
. Gebruik een korte hefboom als de intervenië- Een goede fixatie is voor een groot deel afhanke-
rende spieren niet voldoende fixatie geven om lijk van de stevigheid van de onderzoeksbank, die
een lange hefboom te kunnen gebruiken. veel van de noodzakelijke ondersteuning biedt. De
tests en de gradaties zullen niet nauwkeurig zijn als
de patiënt op een dik zacht kussen ligt of op een
De volgorde waarin de tests worden afgenomen is zachte matras die meegeeft als de onderzoeker
niet speciaal van belang. In het algemeen is de weerstand geeft.
volgorde zo dat de patiënt niet onnodig vaak een Het lichaamsgewicht kan de noodzakelijke fixa-
andere uitgangshouding hoeft in te nemen. Spieren tie verschaffen. Omdat het lichaamsgewicht een be-
die nauw met elkaar samenhangen in ligging of langrijke stabiliserende factor is, biedt de horizon-
functie worden zoveel mogelijk na elkaar getest om tale positie – ruglig, buiklig of zijlig – bij de meeste
de verschillen tussen de tests beter te kunnen on- tests de beste fixatie. Bij de extremiteiten moet het
derscheiden. Gewoonlijk worden de spierlengte- lichaamsdeel proximaal van het te testen lichaams-
tests besproken vóór de spierkrachttests. Wanneer deel stabiel zijn.
de specifieke testvolgorde belangrijk is, wordt dit De onderzoeker kan het proximale deel stabilise-
vermeld. (Zie de aanbevolen volgorde van spiertests ren bij tests van vinger-, pols-, teen- en voetspieren,
op p. 14.) maar bij andere tests moet het lichaamsgewicht een
bijdrage leveren aan de stabilisatie van het proxi-
Terminologie voor de beschrijving van spierkrachttests male lichaamsdeel. In sommige gevallen zorgt be-
halve het gewicht van het proximale lichaamsdeel
De beschrijvingen van de spiertests in de hoofd- ook de onderzoeker voor fixatie. Het kan nodig zijn
stukken 4 tot en met 7 bevatten de volgende hoofd- dat hij een lichaamsdeel stevig op de bank houdt om
1 Basisbegrippen 11

te voorkomen dat de weerstand die hij aan het dis- Bij het testen van monoarticulaire spieren die in
tale lichaamsdeel geeft (plus het gewicht ervan) het staat moeten zijn het lichaamsdeel in de eindstand
proximale lichaamsdeel van zijn plaats brengt. Bij vast te houden, moet de onderzoeker een onder-
rotatietests moet de onderzoeker tegendruk geven scheid kunnen maken tussen spierzwakte en insuf-
om te zorgen dat de test nauwkeurig wordt uitge- ficiëntie van de pees. De m. quadriceps bijvoor-
voerd. (Zie p. 287, 288, 392 en 394.) beeld, kan sterk zijn maar niet in staat om de knie
Bij sommige tests zorgen spieren voor de fixatie. volledig te strekken omdat de kniepees of de pees
De spieren die zorgen voor fixatie lopen niet over van de m. quadriceps gerekt is.
hetzelfde gewricht of dezelfde gewrichten als de Bij spieronderzoek moet men met bijkomende
spier die getest wordt. De spieren die de scapula factoren zoals ontspannen en instabiele gewrichten
stabiliseren tijdens armbewegingen en het bekken rekening houden. De mate van werkelijke spier-
tijdens bewegingen van het been, worden fixatoren zwakte is moeilijk te beoordelen in dergelijke ge-
genoemd. Die zijn niet direct bij de testbeweging vallen. Functioneel kan de spier zwak zijn en moet
betrokken maar stabiliseren de scapula ten opzichte hij aldus worden gegradeerd. Wanneer de spier
van de romp of het bekken ten opzichte van de echter een krachtige contractie vertoont, moet men
thorax, en geven de te testen spier zo de mogelijk- dit onderkennen omdat het ruimte biedt voor ver-
heid vanuit de origo stevig kracht uit te oefenen. Op betering. Als een spier niet functioneert omdat het
dezelfde manier fixeren de ventrale buikspieren de gewricht instabiel is en niet vanwege zwakte van de
thorax ten opzichte van het bekken als de ventrale spier zelf, moet de behandeling zich richten op het
flexoren van de hals het hoofd vanuit ruglig in an- verhelpen van de gewrichtsklachten en het bescher-
teflexie optillen. (Zie p. 154, waar de werking van de men van de spier tegen overrekking. Het is zeker
heterolaterale flexoren van de heup bij stabilisatie geen uitzondering dat de m. deltoideus een ‘volle-
van het bekken tijdens extensie van de heup wordt dige’ contractie vertoont in de gehele spierbuik en
besproken.) toch de arm niet kan optillen. Een dergelijke spier
Spieren die een antagonistische werking hebben, moet tegen overrekking worden beschermd door
zorgen voor fixatie doordat ze voorkomen dat er te het gewricht adequaat te ondersteunen om zo de
veel beweging in het gewricht optreedt. Een voor- gewrichtsstructuren tot hun normale stand te laten
beeld van dit principe is de fixatie die de mm. lum- verkorten. De patiënt kan van een effectieve ver-
bricales en mm. interossei tijdens extensie van de volgbehandeling verstoken blijven als men geen
vinger geven aan het metacarpofalangeale gewricht, onderscheid maakt tussen echte en schijnbare
waarvan ze de hyperextensie beperken. Als de mm. zwakte als gevolg van instabiliteit van het gewricht.
lumbricales en mm. interossei zwak zijn, leidt de
aanspanning van een sterke m. extensor digitorum Testpositie De testpositie is de positie waarin het
tot hyperextensie van deze gewrichten en passieve lichaamsdeel door de onderzoeker geplaatst wordt
flexie van de interfalangeale gewrichten. Deze hy- en vervolgens (indien mogelijk) door de patiënt
perextensie treedt echter niet op en de vingers kun- wordt vastgehouden. Het is de positie die gebruikt
nen normaal gestrekt worden wanneer de onder- wordt voor het beoordelen van de spierkracht van de
zoeker hyperextensie van de metacarpofalangeale meeste spieren.
gewrichten voorkomt door te zorgen voor een fixa- De optimale testpositie is de eindstand van het
tie die overeenkomt met de fixatie door de mm. volledige bewegingstraject voor monoarticulaire
lumbricales en mm. interossei. (Zie ook p. 241.) spieren en voor polyarticulaire spieren die werken
Als de fixatoren te zwak of te sterk zijn, kan de als monoarticulaire spieren. De optimale testpositie
onderzoeker de normale stabilisatie nabootsen door voor andere polyarticulaire spieren ligt in het mid-
beweging van het lichaamsdeel in kwestie te on- dengebied van hun normale lengte volgens het
dersteunen of tegen te gaan. De onderzoeker moet lengte-spanningsprincipe. (Zie de classificatie van
in staat zijn te differentiëren tussen de normale spieren op p. 9.)
werking van deze spieren bij fixatie en de afwij- De testpositie heeft twee voordelen ten opzichte
kende bewegingen die optreden als er sprake is van de testbeweging: precisie bij het plaatsen van de
van compensatie of musculaire disbalans. patiënt in de uitgangshouding en nauwkeurigheid
bij het testen. Bovendien kan de onderzoeker on-
Spierkrachttests Bij het testen van spieren moet middellijk bepalen of er sprake is van een bewe-
spierzwakte worden onderscheiden van een bewe- gingsbeperking wanneer hij het lichaamsdeel over
gingsbeperking. Het komt vaak voor dat een spier het bestaande bewegingstraject naar de testpositie
een bepaald gewricht niet over zijn volledige bewe- beweegt.
gingstraject kan bewegen. In dergelijke gevallen Het gebruik van de testpositie geeft de onderzoe-
kan de spier te zwak zijn om de beweging helemaal ker ook de mogelijkheid compensatiebewegingen te
uit te voeren of kan de bewegingsuitslag beperkt ontdekken. Bij spierzwakte zullen andere spieren
zijn door verkorting van de spieren, het kapsel of de onmiddellijk gaan compenseren in een poging een
ligamenten. De onderzoeker moet het lichaamsdeel stand vast te houden die lijkt op de testpositie. De
passief over het hele bewegingstraject bewegen om zichtbare standsverandering ten opzichte van de
vast te stellen of er een beperking bestaat. Als dat testpositie is dan een teken van een compensatie-
niet het geval is, kan het onvermogen om de test- beweging.
positie vast te houden toegeschreven worden aan Het plaatsen van het lichaamsdeel in de testposi-
zwakte, tenzij de ligamenten of de pees gerekt zijn. tie vergemakkelijkt het graderen van de spierkracht.
12 Spieren

Als de patiënt probeert de testpositie vast te houden, gengesteld is aan de trekrichting van de spier of de
kan men onmiddellijk vaststellen of hij die positie bijbehorende pees.
wel of niet tegen de zwaartekracht in kan vasthou- In sommige afbeeldingen van spiertests houdt de
den. Als de patiënt de positie niet kan vasthouden, onderzoeker de hand vlak en dat betekent dat de
test de onderzoeker de kracht onder gradatie 3. Als weerstand wordt gegeven in een richting loodrecht
de patiënt de positie wel kan vasthouden, geeft de op de palmaire zijde van de hand. Er moet dan
onderzoeker weerstand om een gradatie groter dan alleen druk worden gegeven in de aangegeven rich-
3 vast te stellen. (Zie de notatie van spierkrachtgra- ting, maar het is niet noodzakelijk om deze stand
daties op p. 17.) van de hand te imiteren tijdens de gebruikelijke
spiertests. De vlakke hand is niet correct wanneer
Testbeweging De testbeweging is een beweging van druk moet worden gegeven bij een test die een ro-
het lichaamsdeel in een bepaalde richting en vol- tatie met zich brengt.
gens een bepaald bewegingstraject. Bij het testen Net zoals de richting van de druk belangrijk is
van de kracht van spieren van de extremiteiten die voor het nauwkeurig uitvoeren van de test, is de
te zwak zijn om tegen de zwaartekracht in te func- hoogte van de druk de bepalende factor bij het tes-
tioneren (d.w.z. spieren met een gradatie tussen 2+ ten van de spierkracht boven gradatie 3. (Zie ‘Gra-
en 2–), wordt de test uitgevoerd in het horizontale daties van spierkracht’ op p. 14, voor meer infor-
vlak. Testbewegingen worden ook gebruikt voor het matie over de hoeveelheid druk.)
testen van de volgende spieren: de laterale romp- De plaats waar de druk wordt gegeven hangt af
buigers, de bovenste buikspieren, de extensoren van van de insertie van de spier, de kracht van de inter-
de rug, de m. quadratus lumborum, de m. serratus veniërende spieren en de hefboom. Over het alge-
anterior in stand, de m. sartorius, de m. popliteus en meen wordt de druk gegeven aan het distale einde
de m. gastrocnemius. van het lichaamsdeel waaraan de spier insereert. Bij
De testbeweging kan gebruikt worden bij het de test van de biceps wordt bijvoorbeeld druk ge-
testen van bepaalde spieren (zoals spieren die over geven aan het distale einde van de onderarm. Uit-
scharniergewrichten lopen), maar is niet praktisch zonderingen op deze algemene regel zijn spieren
wanneer de test een combinatie omvat van twee of waarbij druk op het botstuk waaraan de spier inse-
meer gewrichtsstanden of bewegingen. Het is reert niet voldoende hefboomwerking oplevert om
moeilijk voor de patiënt om de exacte testpositie in de kracht voldoende nauwkeurig te kunnen grade-
te nemen op grond van mondelinge aanwijzingen of ren.
door een beweging van de onderzoeker te imiteren. De lengte van de hefboom en de hoogte van de
Om nauwkeurig te kunnen testen, moet de onder- druk hangen nauw samen bij het testen van spieren
zoeker het lichaamsdeel precies in de gewenste met een spierkracht groter dan 3. Een lange hef-
testpositie plaatsen. boom geeft de onderzoeker een mechanisch voor-
deel en maakt een nauwkeuriger gradering van de
Druk en weerstand In dit boek wordt de term ‘druk’2 spierkracht mogelijk.
gebruikt voor de kracht die de onderzoeker geeft om Als de onderzoeker geen gebruik zou kunnen
de kracht van de spier bij het handhaven van de maken van hefboomwerking, zouden de testresul-
testpositie te bepalen (d.w.z. voor gradaties van 3+ taten in veel gevallen eerder een weerslag zijn van
of hoger). de kracht van de onderzoeker dan van die van de
De term ‘weerstand’ heeft betrekking op de patiënt.
kracht die van buitenaf gegeven wordt om de test- Bij het testen van sterke spieren zoals de abduc-
beweging tegen te houden. De weerstand kan ge- toren van de heup is het noodzakelijk een lange
geven worden door de zwaartekracht of door de hefboom te gebruiken, dus druk te geven iets
onderzoeker. Weerstand kan variëren met het li- proximaal van de enkel. Bij het testen van de ad-
chaamsgewicht (bijv. de test voor de rugstrekkers), ductoren van de heup is het echter noodzakelijk een
de positie van de arm (bijv. de test van de bovenste kortere hefboom te gebruiken en druk te geven juist
buikspieren) of de positie van de benen (bijv. de test boven de knie, om rek op het anteromediale deel
voor de onderste buikspieren). Soms kan de onder- van het kniegewricht te vermijden.
zoeker weerstand geven. Een voorbeeld hiervan is De druk moet geleidelijk worden opgevoerd
de tractie die de onderzoeker geeft tijdens de test om de spierkracht boven gradatie 3 te bepalen. De
van de m. quadratus lumborum. patiënt moet in staat worden gesteld zich schrap
De plaats waar de druk wordt gegeven, de rich- te zetten en de testpositie vast te houden tegen de
ting en de hoogte van de druk zijn belangrijke fac- druk van de onderzoeker in. De onderzoeker kan de
toren bij het testen van spieren met gradatie 3 of spierkracht niet op de juiste waarde schatten als de
hoger. druk niet geleidelijk wordt opgevoerd, omdat het
In de beschrijving van de spiertests wordt onder- mogelijk is de kracht van een sterke spier te over-
scheid gemaakt tussen weerstand tegen en weer- winnen als de druk, ook al is hij licht, plotseling
stand in de richting van. Tegen verwijst naar de po- gegeven wordt. Natuurlijk is de waardebepaling die
sitie van de hand van de onderzoeker ten opzichte wordt gebaseerd op de hoogte van de gegeven druk
van de patiënt en in de richting van beschrijft de subjectief. Krachtsverschillen zijn echter meestal zó
richting waarin de kracht wordt uitgeoefend die te- duidelijk dat een toeschouwer die iets van gradaties

2 Druk wordt hier niet gebruikt in de natuurkundige betekenis (kracht gedeeld door oppervlakte).
1 Basisbegrippen 13

af weet, de kracht zeer nauwkeurig kan schatten als gebruikt in plaats van de testbeweging, herkent
hij de onderzoeker druk ziet geven. zelfs een onervaren onderzoeker een poging de
spierzwakte te compenseren aan de plotselinge
Compensatie Compensatie treedt op wanneer een of houdingsverandering of de verandering van de
meer spieren proberen de spierzwakte van een an- stand van het lichaamsdeel.
dere spier of spiergroep op te vangen. Compensatie
wijst er meestal op dat de geteste spier zwak is, dat Zwakte, verkorting en contractuur De beschrijvingen
de juiste fixatie niet gegeven is of dat de patiënt niet van de spieren in dit boek bevatten ook een be-
de juiste instructie heeft gekregen om de test goed schouwing over bewegingsverlies of deformiteiten
uit te voeren. Spieren die normaal gesproken sa- als gevolg van spierzwakte of spierverkorting.
menwerken bij bewegingen, kunnen elkaar com- Het begrip ‘zwakte’ wordt gebruikt als allesom-
penseren. Hierbij inbegrepen zijn stabiliserende vattende term voor een spierkracht van 0 tot 3 bij
spieren (fixatoren), agonisten en antagonisten. niet-posturele spieren en eventueel tot 3+ bij pos-
Compensatie door stabiliserende spieren is speci- turele spieren (houdingsspieren). Zwakte leidt tot
fiek voor bewegingen van de schouder en de heup. bewegingsverlies als de spier niet voldoende kan
Spieren die de scapula bewegen, kunnen secundair samentrekken om het lichaamsdeel geheel of ge-
een armbeweging veroorzaken en spieren die het deeltelijk over het bewegingstraject te bewegen.
bekken bewegen, kunnen secundair een beweging Een contractuur of verkorting leidt tot bewe-
van het bovenbeen veroorzaken. Deze compensa- gingsverlies wanneer de spier niet kan worden ver-
tiebewegingen lijken op bewegingen van de schou- lengd tot de normale bewegingsuitslag. De term
der of de heup, maar zijn dat niet. ‘contractuur’ wordt gebruikt voor een verkorting
De nauwe samenhang tussen spieren bepaalt hun die leidt tot een aanzienlijk beperkt bewegingstra-
werking bij compensatie, assistentie en stabilisatie ject, terwijl ‘verkorting’ wordt gebruikt voor een
gedurende tests van afzonderlijke spieren. Zoals de licht tot matig verlies aan bewegingsmogelijkheid.
kaarten op de pagina’s 221, 222 en 330 en 331 laten Zwakte leidt meestal niet tot een gefixeerde de-
zien, is er in dit boek voor gekozen om de spieren te formiteit tenzij zich in de sterkere opponenten
groeperen op basis van hun werking op een bepaald contracturen hebben ontwikkeld. In de pols bij-
gewricht, om de gecombineerde werking van spie- voorbeeld, heeft zwakte van de extensoren geen
ren te verduidelijken. gefixeerde deformiteit tot gevolg tenzij een con-
Werkelijke abductie in de heup wordt uitgevoerd tractuur van de antagonistische flexoren de pols
door de abductoren van de heup bij normale fixatie in flexiestand houdt.
door de laterale rompspieren. Als de abductoren van Als een bepaalde spier zwak is en zijn antagonist
de heup zwak zijn, kan schijnbare abductie optre- niet, bestaat er een musculaire disbalans. De
den door de compenserende contractie van de late- sterkste van de twee opponenten neigt tot verkor-
rale rompspieren. Het bekken wordt zijwaarts op- ting, terwijl de zwakkere wordt gerekt. Zowel
getrokken en het been wordt van de bank getild zwakte als verkorting zullen een foutieve ge-
maar er vindt geen werkelijke abductie in de heup wrichtsstand tot gevolg hebben: zwakte laat een
plaats. (Zie p. 157 en 397.) deformatiestand toe, terwijl verkorting een defor-
Antagonisten kunnen een beweging veroorzaken matiestand veroorzaakt.
die lijkt op de testbeweging. Als de flexoren van de In sommige delen van het lichaam kunnen zich
vingers zwak zijn, kunnen de extensoren van de echter deformiteiten ontwikkelen als gevolg van
pols passief flexie van de vingers veroorzaken door zwakte zonder dat de antagonistische spieren daar-
rek van de flexorpezen. bij korter worden, omdat de zwaartekracht en het
Bij compensatie door agonisten zijn er twee mo- lichaamsgewicht in tegengestelde richting werken.
gelijkheden: een beweging van het lichaamsdeel in Zwakte van de thoracale rugspieren heeft een kyfose
de richting van de sterkste agonist of een zodanige van het thoracale deel van de rug tot gevolg, of de
verplaatsing van het lichaam dat die agonist in een ventrale rompspieren nu wel of niet in contrac-
zo gunstig mogelijke positie komt. Bij de test van tuurstand raken. Als de inversiespieren zwak zijn,
de m. gluteus medius in zijlig bijvoorbeeld, heeft staat de voet in pronatie omdat het lichaamsgewicht
het bovenbeen de neiging te buigen als de m. tensor in stand de voetwortel zal verwringen. Dit leidt tot
fasciae latae probeert de m. gluteus medius te com- een gefixeerde deformiteit als de antagonistische
penseren, of de romp draait naar achteren weg zodat mm. peronei in contractuurstand raken.
de m. tensor fasciae latae een positie kan vasthou- Het woord ‘strak’ heeft twee betekenissen. Het
den die op de gewenste testpositie lijkt. kan synoniem zijn met ‘verkort’ of met ‘gespannen’.
Om spieren nauwkeurig te kunnen onderzoeken In het laatste geval kan het zowel betrekking heb-
moet compensatie worden vermeden. De positie of ben op gerekte als op verkorte spieren. Ischiocrurale
beweging waaruit de test bestaat, moet worden uit- spieren die verkort zijn en worden strakgetrokken,
gevoerd zonder verplaatsing van het lichaam of voelen bij palpatie strak aan. Maar ischiocrurale
draaiing van het lichaamsdeel. Dergelijke secun- spieren die gerekt zijn en worden strakgetrokken,
daire bewegingen geven andere spieren de gelegen- voelen ook strak aan. Met het oog op het voor-
heid de zwakke of verlamde spier te compenseren. schrijven van een behandeling is het heel belangrijk
Een ervaren onderzoeker, die weet met welk ge- het verschil te herkennen tussen gerekte en verkorte
mak normale spieren de tests uitvoeren, zal com- spieren. Bovendien zijn sommige spieren kort en
pensatie direct herkennen. Als de testpositie wordt verkeren ze in een toestand van semicontractie. Bij
14 Spieren

palpatie voelen ze stevig of zelfs stijf aan, zonder lichaamsdeel in een bepaalde stand tegen de zwaar-
dat ze strakgetrokken zijn. Bij mensen met een tekracht in vast te houden als ‘redelijk’ of het nu-
slechte houding van hoofd en schouders bijvoor- merieke equivalent daarvan (3) wordt beoordeeld.
beeld, zijn de nekspieren en de m. trapezius des- De gradatie 3 is de meest objectieve gradatie, aan-
cendens vaak strak. gezien de zwaartekracht een constante factor is.
Bij gradaties groter dan 3 wordt boven op de
Volgorde van spiertests weerstand van de zwaartekracht ook extra druk
gegeven. Bij een maximale weerstandstest wordt
De volgorde van de tests in dit boek is niet van de maximale inspanning van een persoon die een
speciaal belang. In het algemeen is de volgorde zo isometrische contractie uitvoert opgewekt doordat
dat de patiënt niet onnodig vaak een andere uit- de onderzoeker geleidelijk de druk opvoert tot het
gangshouding hoeft in te nemen. Spieren die nauw punt waarop de proefpersoon deze niet meer kan
met elkaar samenhangen in ligging of functie zijn weerstaan. Deze test is geschikt voor het graderen
zoveel mogelijk bij elkaar gezet om de verschillen van een spierkracht van 3+ tot 4+.
tussen de tests beter te kunnen onderscheiden. De maximale weerstandstest moet niet worden
Wanneer de specifieke testvolgorde belangrijk is, uitgevoerd als reeds is vastgesteld dat de spierkracht
wordt dit vermeld. Gewoonlijk worden de spier- 5 is. Het is onnodig en kan zelfs traumatisch zijn
lengtetests besproken vóór de spierkrachttests. om de spier in dergelijke gevallen tot meegeven te
dwingen door toepassing van deze test.
Gradaties van spierkracht Verschillende notaties kunnen gebruikt worden
om gradaties aan te geven. Dit kunnen woorden,
De gradatie vormt de weerslag van de beoordeling letters, getallen of andere tekens zijn. Om niet ie-
van de kracht of zwakte van een spier of spiergroep dere keer de diverse equivalenten te hoeven noemen
door de onderzoeker. Als uitkomst van de spiertest wanneer een gradatie gegeven wordt, verwijzen we
is de gradatie gebaseerd op een systeem waarbij naar de tabel met de notatie van spierkrachtgrada-
het vermogen van de persoon om het te testen ties op pagina 17.

Aanbevolen volgorde van spiertests adductoren van de heup


laterale buikspieren
1 In ruglig
extensoren van de tenen 3 In buiklig
flexoren van de tenen mm. gastrocnemius en plantaris
m. tibialis anterior m. soleus
m. tibialis posterior mediale en laterale ischiocrurale spieren
mm. peronei m. gluteus maximus
m. tensor fasciae latae extensoren van de hals
m. sartorius extensoren van de rug
m. iliopsoas m. quadratus lumborum
buikspieren m. latissimus dorsi
flexoren van de hals m. trapezius pars ascendens
flexoren van de vingers m. trapezius pars transversa
extensoren van de vingers mm. rhomboidei
spieren van de duim m. deltoideus pars posterior (test in buiklig)
extensoren van de pols m. triceps brachii (test in buiklig)
flexoren van de pols m. teres major
supinatoren endorotatoren van de schouder (test in buiklig)
pronatoren exorotatoren van de schouder (test in buiklig)
m. biceps brachii
m. brachioradialis 4 In zit
m. triceps brachii (test in ruglig) m. quadriceps femoris
m. pectoralis major, pars descendens endorotatoren van de heup
m. pectoralis major, pars ascendens exorotatoren van de heup
m. pectoralis minor heupbuigers (groeptest)
endorotatoren van de schouder (test in ruglig) m. deltoideus pars anterior, pars media en pars
mm. teres minor en infraspinatus posterior
exorotatoren van de schouder (test in ruglig) m. coracobrachialis
m. serratus anterior m. trapezius pars descendens
m. deltoideus pars anterior (test in ruglig) m. serratus anterior (voorkeurtest)

2 In zijlig 5 In stand
m. gluteus medius m. serratus anterior
m. gluteus minimus plantairflexoren van de enkel
1 Basisbegrippen 15

De zwaartekracht is een vorm van weerstand die aangepast bij het onderzoek van zuigelingen en
fundamenteel is voor het testen van spieren en ge- kinderen tot vijf à zes jaar. Graderen van de spier-
bruikt wordt bij spiertests van de romp, hals en kracht tot gradatie 3 is bij kinderen meestal goed
extremiteiten. De zwaartekracht speelt echter in mogelijk, maar daarboven hangt het af van de me-
slechts 60 procent van de spiertests van de extremi- dewerking van het kind om de weerstand of druk
teiten een rol. Bij tests van de vinger- en teenspieren tegen te houden. Jonge kinderen werken zelden tot
is de zwaartekracht niet van belang omdat het ge- het uiterste mee bij krachtige testbewegingen. Heel
wicht van het lichaamsdeel zo gering is in verhou- vaak moeten testresultaten worden genoteerd als
ding tot de kracht van de spier dat het effect van de ‘schijnbaar normaal’, wat betekent dat hoewel de
zwaartekracht op het lichaamsdeel verwaarloosbaar kracht normaal lijkt, dit niet met zekerheid kan
is. Pronatie en supinatie van de onderarm zijn ro- worden vastgesteld.
tatiebewegingen waarbij het effect van de zwaarte-
kracht eveneens onbelangrijk is. Gradaties groter dan 3 Om tot standaardisatie van
Het testen van spieren die zeer zwak zijn, vereist spiertests te komen voor gradaties boven 3 moet er
bewegingen in het horizontale vlak op een steun- een specifieke positie in het bewegingstraject zijn
vlak, waardoor de weerstand van de zwaartekracht waar de patiënt het lichaamsdeel moet vasthouden
minder sterk is. Om termen als ‘verminderde wanneer de onderzoeker druk geeft.
zwaartekracht’, ‘minimale zwaartekracht’ of De spierkracht is niet constant over het gehele
‘zwaartekracht uitgeschakeld’ te vermijden, ver- bewegingstraject, en het is niet praktisch om bij
wijst de tekst en de notatie van spierkrachtgrada- spiertests te proberen de spierkracht te graderen
ties (zie p. 17) naar bewegingen in het horizontale op verschillende punten van het bewegingstraject.
vlak. (Voor de positie in het bewegingstraject die gebruikt
Een gedetailleerde gradering van de spierkracht wordt als de graderingspositie, zie p. 9.)
is van groter belang voor de prognose dan voor de Of het lichaamsdeel nu passief of actief naar de
diagnose. Bij het diagnosticeren kan men volstaan testpositie bewogen wordt, een gradatie groter dan
met de gradatie 0, 2 of 5, maar bij het bepalen van 3 hangt altijd af van het vermogen van de patiënt
het tempo en de mate waarin de spierkracht terug- om het lichaamsdeel in de testpositie vast te hou-
keert helpt een precieze gradering en die kan ook den.
helpen bij het formuleren van de prognose. Een Als de testpositie gebruikt wordt, plaatst de on-
spier kan bijvoorbeeld maandenlang ‘zwak’ lijken, derzoeker het lichaamsdeel in die specifieke positie,
terwijl volgens het verslag in die periode een voor- waarna hij druk uitoefent. Als de testbeweging ge-
uitgang is geboekt van 2– naar 3+. bruikt wordt, moet de beweging het lichaamsdeel
De nauwkeurigheid van de gradering hangt van naar het punt in het bewegingstraject brengen dat
veel factoren af: de stabiele positie van de patiënt, de als de testpositie is aangewezen, anders is het niet
fixatie van het lichaamsdeel proximaal van de te mogelijk de procedures voor het testen en graderen
testen spier, de nauwkeurigheid waarmee de test- te standaardiseren. Om deze reden is de factor be-
positie is ingenomen, de hoogte van de druk en de weging niet opgenomen in de notatie van spier-
richting daarvan. De hoogte van de druk varieert al krachtgradaties (zie p. 17) voor gradaties groter
naargelang de leeftijd en de lengte van de patiënt, dan 3.
het te testen lichaamsdeel en de hefboom. Als één
extremiteit niet is aangedaan, kan de onderzoeker Gradatie 5 De gradatie 5 (normaal) betekent dat de
de kracht in de niet-aangedane extremiteit gebrui- spier de testpositie kan vasthouden tegen sterke
ken als maat voor de normale kracht van de patiënt druk. Dit is niet de maximale kracht die de persoon
bij het testen van de aangedane extremiteit. kan ontwikkelen, maar de druk die de onderzoeker
De onderzoeker moet een goede basis hebben om geeft om wat men de ‘optimale aanspankracht’ van
testresultaten te kunnen vergelijken. Hiervoor is de spier zou kunnen noemen te verkrijgen. Vanuit
veel ervaring met spiertests nodig, die verkregen het oogpunt van de evaluatie van de patiënt is deze
moet zijn door het testen van zowel gezonde perso- gradatie te beschrijven als de kracht die voldoende
nen als patiënten met verlammingsverschijnselen. is voor normale functionele activiteiten. Om deze
Veel onderzoekers hebben echter alleen ervaring optimale kracht goed te kunnen beoordelen moet
met het testen van zieke patiënten of slachtoffers een onderzoeker zich op de hoogte stellen van de
van een trauma. Hierdoor is hun opvatting van kracht van normale personen, zowel mannen als
normale spierkracht vaak een afspiegeling van de vrouwen, in diverse leeftijdsgroepen en met diverse
schijnbaar herstelde spierfunctie na een periode van lengtes.
zwakte.
Het is aan te bevelen dat onderzoekers personen Gradatie 4 De gradatie 4 (goed) betekent dat de
van diverse leeftijden en van beide seksen testen, spier de testpositie kan vasthouden tegen matige
zowel met een goede houding als met houdingsaf- druk in.
wijkingen. Als het niet mogelijk is een groot aantal
normale mensen te onderzoeken, moet men in ge- Gradatie 3 Bij de gradatie 3 (redelijk) kan de spier
vallen waarbij slechts één of twee extremiteiten het lichaamsdeel vasthouden tegen de weerstand
aangedaan zijn, altijd proberen ook de romp en de van de zwaartekracht in, maar niet wanneer zelfs
niet-aangedane extremiteiten te onderzoeken. maar een geringe extra druk wordt gegeven. Bij
De procedure voor het testen en graderen wordt tests zoals die van de m. triceps brachii en de m.
16 Spieren

quadriceps femoris, moet de onderzoeker ervoor derzoekers hoeveel druk of weerstand gegeven moet
waken dat het gewricht niet ‘op slot’ wordt gezet, worden in ruglig om een kracht aan te tonen die in
aangezien dit een ongewenst voordeel geeft indien de buurt komt van het vermogen om de volledige
de spier een iets geringere kracht dan 3 heeft. bewegingsuitslag te maken tegen de zwaartekracht
Bij de gradatie 3 moet gekeken worden of de in. In het geval van de abductoren van de heup moet
kracht die nodig is om de testpositie vast te houden matige tot sterke weerstand of druk gegeven wor-
even groot is als de kracht die nodig is om het li- den in ruglig voordat de patiënt in staat is de ab-
chaamsdeel over het bewegingstraject naar de test- ductiestand vast te houden tegen de zwaartekracht
positie te bewegen. Op enkele uitzonderingen na in (gradatie 3).
kan de testbeweging uitgevoerd worden als de test- Het is van belang dat om de veranderingen in de
positie vastgehouden kan worden. spierkracht te documenteren in de periode waarin
Bij sommige spiertests beweegt het botstuk de patiënt van gradatie 2– via gradatie 2 opklimt
waaraan de spier insereert van een afhangende po- naar 2+.
sitie in het verticale vlak naar het horizontale vlak. Het doen van tests om de verschillende gradaties
De tests in zit van de m. quadriceps femoris, de m. binnen gradatie 2 toe te kennen is zinvol wanneer
deltoideus en de rotatoren van de heup en de tests in dit op de juiste wijze gebeurt. Bij de revalidatie van
buiklig van de m. triceps brachii en de rotatoren van patiënten met ernstige neuromusculaire en muscu-
de schouder behoren tot deze groep. De hefboom- loskeletale aandoeningen zijn de minimale maar
werking die het gewicht van het lichaamsdeel uit- zichtbare veranderingen die op een verbetering
oefent neemt toe naarmate het eind van het bewe- wijzen zeer belangrijk. Het bijhouden van een ver-
gingstraject nadert. Als de aanwezige spierkracht slag van deze significante veranderingen, hoe klein
voldoende is om de testpositie tegen de zwaarte- ze ook mogen zijn, is belangrijk om het moreel en
kracht in vast te houden, kan de patiënt gewoonlijk de motivatie van de patiënt op peil te houden en is
ook de testbeweging tegen de zwaartekracht in ma- noodzakelijk om diens vooruitgang te kunnen be-
ken. palen. Gezien vanuit het oogpunt van revalidatie
Bij enkele tests beweegt het botstuk waaraan de zijn deze kleine veranderingen aan het ene eind van
spier insereert van een horizontale naar een vertica- het spectrum van mogelijkheden wellicht belang-
le positie. In dat geval is er minder kracht nodig om rijker dan de toename met 10, 20 of 30 N of meer die
de testpositie vast te houden dan om de testbewe- men aan het andere einde van het spectrum kan
ging uit te voeren. Dit gebeurt bij de tests van de waarnemen bij een revaliderende atleet.
ischiocrurale spieren waarbij de knieën in buiklig Na deze uitgebreide uitleg valt op te merken dat
gebogen worden en ook bij de tests van de flexoren men gradatie 2 kan aannemen, ook zonder alle
van de elleboog in ruglig. standsveranderingen die nodig zijn voor tests in het
horizontale vlak. Als men bepaald heeft dat de spier
Gradatie 2 Het vermogen een lichaamsdeel over een de gradatie 3– niet haalt bij de test tegen de zwaar-
deel van het bewegingstraject te bewegen in het tekracht in, maar de kracht wel meer dan 1 bedraagt
horizontale vlak wordt gegradeerd als 2–. De gra- (dit kan in vrijwel elke testpositie bepaald worden),
datie 2 (zwak) betekent dat de spier in staat is het kan men gradatie 2 toekennen zonder verder te tes-
gehele bewegingstraject in het horizontale vlak af te ten.
leggen. De gradatie 2+ betekent dat de spier in staat Er zijn gevallen waarin men zonder meer kan
is het gehele bewegingstraject in het horizontale aannemen dat de gradatie 2 is: als er geen reden is
vlak af te leggen tegen weerstand, of de eindstand om nauwkeuriger te testen voor het vaststellen van
vast te houden tegen druk. Het betekent ook dat de gradatie 5, 4, 3, 2 of 1, als de patiënt zeer zwak is en
spier in staat is een deel van het bewegingstraject af snel vermoeid raakt of als de klacht reeds lang be-
te leggen tegen de zwaartekracht in. staat zonder dat de toestand merkbaar verandert.
De diversiteit van de spierkracht binnen de gra- Het vaststellen van gradatie 2 brengt vaak mee
datie 2 is belangrijk genoeg om deze onderverdeling dat de patiënt van de ene naar de andere houding
te rechtvaardigen. De kracht die nodig is om het bewogen moet worden. In de praktijk is het vaak
volledige bewegingstraject af te leggen in het hori- veranderen van de uitgangshouding vermoeiend
zontale vlak is minder groot dan de kracht waarmee voor de patiënt en tijdrovend voor de onderzoeker.
de meeste spieren, in het bijzonder de spieren van Het kan voorkomen dat patiënten die het zwakst
de heup, de test uitvoeren tegen de zwaartekracht zijn, het vaakst van houding moeten veranderen.
in. Door druk of weerstand te geven bij de horizon- Tijdens het onderzoek moet men patiënten niet
tale bewegingscomponent, benadert men de kracht onderwerpen aan onnodige onderzoeken als de re-
die op het lichaamsdeel inwerkt bij de beweging sultaten die men daarmee verkrijgt niet nuttig zijn.
tegen de zwaartekracht in. Bij tests in het horizontale vlak spelen diverse
De abductoren van de heup bijvoorbeeld kunnen variabelen een rol. Het gedeeltelijke bewegingstra-
in staat zijn het been in ruglig (d.w.z. het horizon- ject voor gradatie 2– is niet specifiek, aangezien er
tale vlak) helemaal te abduceren, wat overeenkomt geen indicatie is waar dit gedeeltelijke traject zich
met gradatie 2. Naarmate de spierkracht terugkeert, bevindt binnen de gehele bewegingsuitslag. Het
kan de patiënt het been in de abductiestand vast- kan zich bevinden aan het begin van het traject, in
houden tegen een steeds grotere druk of de bewe- het middengebied of bij de eindstand.
ging maken naar de abductiestand tegen een steeds Het gedeeltelijke bewegingstraject bij bewegin-
grotere weerstand. Vanuit hun ervaring weten on- gen tegen de zwaartekracht in voor het vaststellen
1 Basisbegrippen 17

van de gradatie 2+ kan meebrengen dat de test van bank en dit bemoeilijkt de flexie en de extensie. Als
de m. quadriceps femoris begint vanuit de afhan- de adductoren sterk zijn, hebben ze de neiging het
gende (verticale) stand. Bij de tests van de ischio- been op te tillen zodat niet het volledige gewicht op
crurale spieren kan het betekenen dat de patiënt in de bank rust, waardoor er minder wrijving ontstaat
buiklig in staat is het been de laatste paar graden te en de flexie- en extensiebewegingen gemakkelijker
buigen om het in de verticale stand te brengen. worden.
Bij de test van de extensoren of flexoren van de
heup in zijlig kan men door middel van een hori- Gradatie 1 Gradatie 1 (zeer zwak) betekent dat de
zontale beweging over het gehele bewegingstraject onderzoeker een zwakke contractie kan voelen bij
de gradatie 2 objectief vaststellen. Het oppervlak palpatie van de spier of dat de pees enigszins pro-
van de bank kan echter glad of stroef zijn, waardoor mineert, maar dat het lichaamsdeel geen zichtbare
de mate van wrijving en weerstand verandert. De beweging maakt. Gradatie 1 kan in vrijwel elke uit-
kracht van de heupadductoren (als het onderlig- gangshouding bepaald worden.
gende been wordt getest) kan de resultaten van de Bij het testen van spieren die zeer zwak zijn,
tests van de flexoren en extensoren in belangrijke plaatst de onderzoeker meestal het lichaamsdeel in
mate veranderen. Als de adductoren verlamd zijn, de testpositie. Hierdoor wordt de patiënt geholpen
rust het volledige gewicht van de extremiteit op de de beweging te voelen om zo een actie van de spier

Notatie van spierkrachtgradaties

spierfunctie notatie

geen beweging geen voelbare of zichtbare contractie nul 0 0 0 0

de pees promineert of een zwakke contractie is voel- zeer zwak ZZ 1 T


baar, maar er is geen zichtbare beweging van het li-
chaamsdeel

beweging in het beweging over een deel van het bewegingstraject zwak– Z– 2– 1 +
horizontale vlak*
beweging over het volledige bewegingstraject van de zwak Z 2 2
onderzochte spier

vasthouden van de testpositie tegen lichte druk** zwak+ Z+ 2+ 3

beweging tegen beweging over een deel van het bewegingstraject tegen zwak+ Z+ 2+ 3
de zwaartekracht de zwaartekracht in
in
geleidelijk loslaten van de testpositie redelijk– R– 3- 4

vasthouden van de testpositie (zonder extra druk) redelijk R 3 5 ++

vasthouden van de testpositie tegen lichte druk redelijk+ R+ 3+ 6

vasthouden van de testpositie tegen lichte tot matige goed– G– 4– 7


druk

vasthouden van de testpositie tegen matige druk goed G 4 8 +++

vasthouden van de testpositie tegen matige tot sterke goed+ G+ 4+ 9


druk

vasthouden van de testpositie tegen sterke druk normaal N 5 10 ++++

* Idealiter moet het lichaamsdeel dat getest wordt, ondersteund worden door een stevig en gelijkmatig oppervlak dat de weerstand tegen bewegingen in
het horizontale vlak zo klein mogelijk houdt, bijvoorbeeld een tafel waarop talkpoeder is gestrooid.
** Bij tests in het horizontale vlak om gradatie 2+ vast te kunnen stellen moet de te testen spier in staat zijn het lichaamsdeel geheel over het
bewegingstraject te bewegen zonder weerstand (gradatie 2) en daarna de testpositie vast te houden tegen lichte druk op het punt waar de spier het
krachtigst is (spieren van klasse I en II moeten bijvoorbeeld getest worden aan het eind van het traject, terwijl spieren van klasse III en IV in het
middengebied van de normale spierlengte getest moeten worden. Zie p. 9.).
Volgens dit overzicht is de hoogst mogelijke gradatie bij bewegingen tegen de zwaartekracht in 3. De testposities voor de laterale rompbuigers, de
bovenste en onderste buikspieren en de rugstrekkers zijn uitzonderingen. Zie de afzonderlijke tests (p. 155, 158, 174, 183) voor het graderen van deze
spieren.
Bij de tests van de spieren van de vingers en tenen speelt de zwaartekracht geen rol. Zie hoofdstuk 6, p. 262.
18 Spieren

op te wekken. De onderzoeker moet er zeker van overige gradaties hebben betrekking op de testbe-
zijn dat de beweging begint vanuit een ontspannen weging en de testpositie. In deze Nederlandse ver-
positie. Als het lichaamsdeel naar het begin van het taling wordt een schaal van 0 tot 5 met plus- en
bewegingstraject gebracht wordt en de spier licht op mintekens gebruikt. Voor het omrekenen van de
spanning komt, kan het gebeuren dat hij terug- diverse symbolen kan men gebruikmaken van de
veert, wat kan worden verward met een actieve be- tabel. Als men berekeningen uit wil voeren met
weging. spierkrachtgradaties is het noodzakelijk de grada-
ties uit te drukken in een schaal van 0 tot 10.
Gradatie 0 Gradatie 0 betekent dat er geen enkele
aanwijzing is dat de spier samentrekt. Het woord ‘normaal’ bij spiertests

Notatie van spierkrachtgradaties Het woord ‘normaal’ heeft veel verschillende bete-
kenissen. Het kan gemiddeld, representatief, na-
Robert W. Lovett heeft een testmethode ontwikkeld tuurlijk of volgens de norm betekenen. Als het ge-
waarbij gebruik wordt gemaakt van de zwaarte- bruikt wordt in verband met de verschillende gra-
kracht als weerstand (Legg, 1932). Het systeem van deringsmethoden, betekent ‘normaal’ het volgende:
Lovett bevatte de volgende definities. een zodanige kracht dat een beweging tegen de
– 0 (nul): geen voelbare contractie. zwaartekracht in kan worden uitgevoerd en tegen
– 1 (zeer zwak): de spiercontractie is wel voelbaar, sterke weerstand kan worden vastgehouden.
maar er vindt geen beweging plaats. Als men zich houdt aan deze betekenis, moet men
– 2 (zwak): als de zwaartekracht geen rol speelt, kan bijvoorbeeld gradatie 2 noteren bij een klein kind in
een beweging uitgevoerd worden, maar dit is niet ruglig dat zijn hoofd niet kan optillen. Maar omdat
mogelijk tegen de zwaartekracht in. bekend is dat kleine kinderen van nature zwakke
– 3 (redelijk): beweging tegen de zwaartekracht in ventrale halsspieren hebben, kan een onderzoeker
is mogelijk. zeggen dat de hals van dit kind normaal is – waarbij
– 4 (goed): beweging is mogelijk zowel tegen de hij ‘normaal’ gebruikt in de zin van ‘natuurlijk’.
zwaartekracht in als tegen weerstand van buiten- Wanneer men de kracht van de buikspieren test bij
af. een grote groep adolescenten door middel van het
– 5 (normaal): de beweging kan tegen een grotere laten zakken van de benen, blijkt de gemiddelde
weerstand uitgevoerd worden dan bij spierkracht kracht in deze groep 3+ of 4– te zijn. Men kan dan
4 het geval is. zeggen dat deze spierkracht normaal is voor deze
leeftijd. Zo hebben we drie verschillende betekenis-
Hoewel de notatie kan variëren, vormen de factoren sen van het woord ‘normaal’ die bij spiertests door
van beweging en kracht die Lovett heeft genoemd, elkaar gebruikt worden: als norm, als natuurlijk
de basis voor de meeste gangbare spiertests. Henry fenomeen en als gemiddelde.
en Florence Kendall waren de eersten die hiervoor Aangezien ‘normaal’ wordt gedefinieerd als de
getallen gebruikten, om zo de veranderingen in de norm wanneer het woord gebruikt wordt om een
spierkracht van postpoliopatiënten te kunnen bere- gradatie aan te geven, moeten gradaties van spier-
kenen. Eerder hadden zij daarvoor woorden en let- kracht aan die norm gerelateerd worden en moeten
tersymbolen gebruikt. In veel gevallen was het mo- bij interpretaties andere geschikte termen worden
gelijk de gradaties van het ene naar het andere sys- gebruikt.
teem over te zetten. Een van de voordelen van het gebruik van cijfers
De huidige auteurs van dit boek zijn van mening is dat men dan de term ‘normaal’ vrijuit kan ge-
dat iedereen die zich bezighoudt met manuele bruiken bij het interpreteren van de gradaties. Dit
spiertests gebaat is bij een zo nauwkeurige moge- zullen wij in de volgende beschouwing ook doen.
lijke standaardisatie van de beschrijvingen van deze De meeste gradaties zijn gebaseerd op de bevin-
tests en de notatie die daarbij gebruikt wordt. Er dingen bij volwassenen. Het is daarom noodzake-
worden steeds vaker getallen gebruikt, wat nood- lijk vast te stellen wat normaal is voor kinderen van
zakelijk is bij wetenschappelijk onderzoek waarbij een bepaalde leeftijd. Dit is vooral het geval bij
spierkrachtgradaties een rol spelen. In deze Neder- spierkrachttests van de ventrale halsspieren en de
landse vertaling is gekozen voor een gradatie in ventrale buikspieren. Zowel de afmetingen van het
cijfers. hoofd en de romp in verhouding tot de onderste
De notatie van spierkrachtgradaties in de tabel op extremiteiten als de grote overspanning en normale
p. 17 is in principe hetzelfde als in het systeem van protrusie van de buikwand hebben invloed op de
Lovett, maar heeft extra definities voor de plus- en relatieve kracht van deze spieren. De ventrale hals-
mingradaties. De gradatie 2+ is ingevoerd als nota- spieren van een kind van drie jaar kunnen een
tie voor bewegingen in het horizontale vlak en voor kracht van ongeveer 2+ hebben en die van een kind
een gedeeltelijk bewegingstraject tegen de zwaarte- van vijf jaar ongeveer 3, waarna de kracht geleidelijk
kracht in. Beide methoden voor het vaststellen van toeneemt tot de norm van 5 op tien- tot twaalfjarige
gradatie 2+ zijn algemeen in gebruik. leeftijd. Bij vele volwassenen zal de kracht niet
In de Amerikaanse editie van dit boek is gekozen groter zijn dan 3+, maar dit hoeft niet als neurogeen
voor een schaal van 0 tot 10 waarbij de gradatie geı̈nterpreteerd te worden omdat het gewoonlijk
normaal– is weggelaten. Zoals uit de tabel blijkt, samengaat met een verkeerde houding van hoofd en
speelt beweging geen rol bij de gradaties 0 en 1. De bovenrug.
1 Basisbegrippen 19

Hét voorbeeld van een norm van spierkracht 5 die Kort nadat de spinale zenuw door het foramen naar
gebaseerd is op de prestaties van kinderen in plaats buiten is getreden, verdeelt hij zich in een primaire
van die van volwassenen is de kracht van de flexoren dorsale ramus en een primaire ventrale ramus. De
van de tenen. In het algemeen hebben kinderen rami dorsales lopen naar achteren en de sensorische
sterkere teenbuigers dan de meeste volwassenen. en motorische vezels ervan innerveren de huid en de
Het komt niet zelden voor dat men bij vrouwen die extensoren van de hals en de romp. De rami ven-
hoge hakken en tamelijk nauwe schoenen dragen, trales, behalve die in het thoracale gebied, bevatten
zwakke teenbuigers aantreft die een kracht hebben de zenuwvezels die deel uitmaken van de plexus.
van niet meer dan 3–. Omdat volgens de norm de Afbeeldingen van de plexus zijn opgenomen in
tenen tegen krachtige weerstand of druk gebogen de relevante hoofdstukken: de plexus cervicalis in
moeten kunnen worden, moet de volwassene ook het gedeelte over de hals (p. 124), de plexus brachi-
aan die norm voldoen en mag men deze zwakte van alis in het gedeelte over de bovenste extremiteit
de teenbuigers niet als normaal voor die leeftijd (p. 215) en de plexus lumbalis en sacralis in het ge-
beschouwen. Men raakt zo gewend aan zwakte van deelte over de onderste extremiteit (p. 326 en 327).
de teenbuigers bij volwassenen dat men soms aan- De rompspieren worden direct geı̈nnerveerd vanuit
neemt dat een bepaalde mate van zwakte normaal is de thoracale zenuwen en een aftakking van de
in de zin van ‘gemiddeld’. Duidelijke zwakte van de plexus lumbalis.
flexoren van de tenen is bijna altijd gekoppeld aan De perifere zenuwen ontspringen vanuit de
een zekere disfunctie van de voet, en men mag een plexus op diverse niveaus of als eindtakken. Als ge-
dergelijke zwakte niet ‘normaal’ noemen, tenzij volg van de verstrengeling van vezels in de plexus
men bereid is de disfunctie als ‘normaal’ te accepte- bevatten perifere zenuwen vezels van ten minste twee
ren. en in sommige gevallen wel vijf spinale segmenten.
De zwakte van de teenbuigers is pas na de kin-
dertijd geleidelijk ontstaan en moet worden be- Segmentale oorsprong van zenuwen en spieren
schouwd als een onnatuurlijke, verworven zwakte.
Ook bij andere spieren kan dit type spierzwakte Het verloop van de spinale segmenten naar perifere
voorkomen als gevolg van rek en spanning door be- zenuwen en spieren blijkt moeilijk te bepalen te
roeps- of vrijetijdsactiviteiten of een foutieve hou- zijn voor anatomen en clinici. De banen van de
ding. Verworven zwakte ligt meestal niet veel lager spinale zenuwen worden versluierd door de ver-
dan 3, maar een spierkracht van 3 en 3+ zou aan een vlechting van de zenuwvezels als ze door de plexus
neurogene oorzaak toegeschreven kunnen worden lopen. Omdat het bijna onmogelijk is om het ver-
als men zich er niet van bewust is dat een dergelijke loop van een individuele zenuwvezel door de wir-
zwakte ook het resultaat kan zijn van rek en span- war van de plexus te volgen, is de informatie over de
ning op de spieren. segmentale distributie hoofdzakelijk verkregen
door klinische observatie. Het gebruik van deze
Innervatie empirische methode heeft vele bevindingen opgele-
verd over de segmentale oorsprong van deze ze-
‘Plexus’ is een woord uit het Latijn en betekent nuwen en de spieren die zij innerveren. De weten-
‘vlecht’. Een zenuwplexus ontstaat door het delen, schap dat er variaties mogelijk zijn, is belangrijk bij
herenigen en ineenstrengelen van zenuwen tot een de diagnose en lokalisatie van zenuwletsels. Om de
complex netwerk. Bij het beschrijven van de oor- aandacht te richten op het scala aan variaties dat
sprong, onderdelen en eindtakken van een plexus voorkomt, hebben wij informatie over de segmen-
worden de woorden ‘zenuwen’, ‘wortels’ en ‘bundel’ tale oorsprong van perifere zenuwen en spieren uit
met verschillende betekenissen gebruikt. Er zijn zes bekende bronnen in tabelvorm samengevat.
spinale zenuwen en perifere zenuwen, wortels van De kaarten op pagina 429 in appendix A tonen de
de spinale zenuwen en wortels van de plexus, het segmentale oorsprong van de zenuwen, de kaart op
ruggenmerg als baan of bundel en bundels van de pagina 430-433 in appendix A toont de oorsprong
plexus. Om verwarring te voorkomen worden de van de innervatie van de spieren.
termen in de nu volgende beschrijving eventueel De volgende symbolen worden gebruikt in de
nader omschreven. kaarten: een grote X om het meest voorkomende
Het ruggenmerg bevindt zich in de wervelkolom verloop aan te duiden, een kleine x voor een iets
en strekt zich uit van de eerste halswervel tot de minder vaak voorkomend verloop en (x) om een
tweede lumbale wervel. Elk van de 31 paar spinale mogelijk of zeldzaam verloop aan te geven.
zenuwen ontspringt vanuit het ruggenmerg met
twee spinale zenuwwortels. De ventrale wortel, die Registratiekaarten spinale zenuwen en spieren
is samengesteld uit motorische vezels, en de dorsale
wortel, die is samengesteld uit sensorische vezels, De registratie van testresultaten is een belangrijk
verenigen zich ter hoogte van het foramen inter- onderdeel van het spieronderzoek. Het is belangrijk
vertebrale en vormen zo de spinale zenuw. (Zie de voor diagnose, behandeling en prognose. Een on-
illustratie op p. 123.) Een spinaal segment is dat derzoek dat wordt uitgevoerd zonder dat de details
deel van het ruggenmerg waaruit elk paar spinale worden genoteerd, kan op dat moment waardevol
zenuwen ontspringt. Elke spinale zenuw bevat zijn, maar men is het aan de patiënt, het instituut
motorische en sensorische vezels uit één spinaal waaraan men verbonden is en zichzelf verplicht de
segment. bevindingen te documenteren.
20 Spieren

Registratiekaarten moeten de mogelijkheid bieden nerveert. (Zie appendix A voor de literatuur waarop
de bevindingen van het spieronderzoek volledig in deze kaart gebaseerd is.)
kaart te brengen. Bovendien moet de indeling ervan
de interpretatie van de informatie vergemakkelij- Spinale segmenten Onder elk spinaal segment wordt
ken. met cijfers de segmentale oorsprong aangegeven
Er zijn twee kaarten in deze categorie, één voor van de zenuwen die de spieren uit de linkerkolom
het hals-nekgebied, het diafragma en de bovenste innerveren. (Zie Appendix A voor de literatuur
extremiteit (zie p. 21), en één voor de romp en on- waarop deze kaart gebaseerd is.)
derste extremiteit (zie p. 23). Deze kaarten zijn Op de kaarten van de spinale zenuwen en de
speciaal ontworpen als hulpmiddel bij het stellen spieren en in de bijbehorende tekst wordt het ze-
van een differentiaaldiagnose bij letsel van de spi- nuwverloop aangeduid met cijfers. De spinale ze-
nale zenuwen. De ernst van de aandoening van het nuw die het meest bijdraagt aan de innervatie krijgt
motorische deel dat met behulp van manuele spier- een vetgedrukt cijfer. Een normaal gedrukt cijfer
tests is bepaald, is van belang om vast te stellen of duidt een kleine bijdrage aan, terwijl een cijfer tus-
het letsel ter hoogte van de zenuwwortel, de plexus sen haakjes voor een mogelijke of zelden voorko-
of de perifere zenuw gelegen is. De kaart kan ook mende innervatie staat.
van nut zijn bij het bepalen van het niveau van een
ruggenmergletsel. Sensibele zenuwen Rechts op de kaarten staan teke-
Op de kaarten van de bovenste en onderste extre- ningen van de dermatomen en het innervatiegebied
miteit staan de namen van de spieren in de linker- van de huidzenuwen, van het hoofd en de bovenste
kolom. Ze zijn gegroepeerd op basis van hun in- extremiteit op pagina 21 en van de romp en de
nervatie, die links van de spieren is vermeld. De onderste extremiteit op pagina 23. De illustraties
groepen zijn gescheiden door dikke zwarte lijnen. van de dermatomen van de extremiteiten zijn af-
De ruimte tussen de kolom spieren en de kolom komstig uit Keegan en Garrett (1948) en die op de
zenuwen kan gebruikt worden om de spierkracht- kaart voor de schedel (zie p. 105) uit Gray’s Anatomy
gradatie te noteren. (Goss, 1966). De tekeningen van het innervatiege-
De m. sternocleidomastoideus en de m. trapezius bied van de huidzenuwen zijn overgenomen uit
zijn opgenomen op de kaart van nek, diafragma en Gray’s Anatomy.
bovenste extremiteit (p. 21) en op de kaart voor de Deze tekeningen kunnen gebruikt worden om
zenuwen en spieren van de schedel (p. 105). Hoewel sensibiliteitsstoornissen te documenteren door het
deze spieren hun motorische innervatie hoofdzake- aangedane gedeelte te arceren of in te kleuren. De
lijk ontvangen uit het spinale deel van de elfde kaarten tonen alleen de rechterextremiteiten. In-
hersenzenuw (n. accessorius), lopen er ook extra dien de opgetekende informatie betrekking heeft op
spinale zenuwtakken naartoe: C2 en C3 naar de m. de linkerzijde kan men dat er duidelijk bij zetten.
sternocleidomastoideus, en C2, C3 en C4 naar de m.
trapezius. Op basis van klinische bevindingen bij Stabiliteit of mobiliteit
letsel van uitsluitend de n. accessorius zijn neuro-
logen van mening dat deze spinale zenuwvezels Bij de behandeling van aandoeningen van gewrich-
hoofdzakelijk betrokken zijn bij de innervatie van ten en spieren moeten de behandeldoelen gebaseerd
het caudale deel van de m. trapezius, terwijl de cra- zijn op de vraag of een optimale functie gebaat is bij
niale en middelste delen ervan, evenals de m. ster- stabiliteit of bij mobiliteit. Gewrichtstructuren zijn
nocleidomastoideus, hoofdzakelijk worden geı̈n- zodanig geconstrueerd dat een grotere mobiliteit
nerveerd door de n. accessorius (Brodal, 1981). Som- leidt tot minder stabiliteit en een grotere stabiliteit
mige auteurs menen dat deze cervicale zenuwen gepaard gaat met minder mobiliteit.
hoofdzakelijk het bovenste deel van de m. trapezius Algemeen wordt aanvaard dat tijdens de groeifase
innerveren. Uit ander onderzoek bleek dat vanuit van kind naar volwassene de ligamenten strakker
deze zenuwvezels geen enkele motorische vezel worden en de soepelheid van de spieren evenredig
verloopt naar de m. trapezius, zodat de motorische afneemt. Hierdoor hebben volwassenen een grotere
innervatie van de gehele spier afhankelijk is van het stabiliteit en spierkracht dan kinderen.
spinale deel van de n. accessorius. Kennelijk bestaan Mensen met ‘slappe’ ligamenten, die gewoonlijk
er aanzienlijke individuele variaties in de innervatie lenig genoemd worden, hebben in stand minder
van de m. trapezius (Peele, 1977). stabiliteit dan minder lenige individuen. Een knie
die overstrekt kan worden, is bijvoorbeeld mecha-
Perifere zenuwen De perifere zenuwen en hun seg- nisch niet zo stabiel bij belasting als de knie die in
mentale oorsprong zijn in het midden aan de bo- de normale extensiestand blijft staan.
venkant van de kaart opgenomen, voor zover mo- Een gebrek aan stabiliteit in de wervelkolom van
gelijk in volgorde van proximaal naar distaal. Bij de een lenig individu kan leiden tot klachten wanneer
perifere zenuwen die uit takken van de plexus bra- het werk perioden van langdurig zitten of staan of
chialis ontspringen, wordt de desbetreffende tak het optillen en dragen van zware lasten meebrengt.
aangegeven. De verklaring van de gebruikte afkor- Spieren zijn niet in staat om naast de functie die ze
tingen staat boven aan de kaarten. vervullen bij de beweging ook nog de steunfunctie
Onder elke zenuw wordt in het midden van de te vervullen die gewoonlijk voor rekening komt van
kaart met stippen weergegeven welke spier hij in- de ligamenten. Klachten worden het eerst manifest
als vermoeidheid, later als pijn. Een jongvolwassene
1 Basisbegrippen 21

Registratiekaart voor nek, diafragma en bovenste extremiteit

Naam Datum

Perifere zenuwen Sensorisch

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


C2

S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.

V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.

P.

P.

P.

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

L. = fasciculus lat.
1

1
5, 6, 7, 8 1
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, (7)

5, 6, 7, 8
(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6

5, 6
1-8

1-4

4, 5
1-8

7, 8
Spier C3

suprascap.
dors. scap.

subclavius

subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus

medianus
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

axillaris
C4

radialis

ulnaris
5

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
T1
extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1
n. supra-
infrahyoidale spieren • 1 2 3 clavicularis
mm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2
Cervicale zenuwen

m. longus capitis • 1 2 3 (4) C5

en n. cutan. brach. med.


m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7) n. axillaris

n. intercostobrach.
T1
m. levator scapulae • • 3 4 5
mm. scaleni (A.M.P.) • 3 4 5 6 7 8 n. cutan.
m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3 antebrach.
dors.
m. trap. (des., transv., asc.) • 2 3 4
diafragma • 3 4 5
wortel

m. serratus anterior • 5 6 7 8
mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5 n. cutan.
antebrach. n. cutan.
m. subclavius • 5 6
trunc.

C6 lat. antebrach.

Plexus brancialis

m. supraspinatus 4 5 6 med.
m. infraspinatus • (4) 5 6 C7 C8
m. subscapularis • • 5 6 7
fasc. P

m. latissimus dorsi • 6 7 8 n. radialis


pars superf. n. ulnaris
m. teres major • 5 6 7
m. pectoralis maj. (p. clav.) • 5 6 7
L

• • n. medianus
M&L

m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) 6 7 8 1


m. pectoralis minor • (6) 7 8 1

N. ax.

m. teres minor 5 6
m. deltoideus • 5 6

musculo-
cutaneus

m. coracobrachialis 6 7

N

m. biceps brachii 5 6
m. brachialis • 5 6
m. triceps brachii • 6 7 8 1 C2
m. anconeus • 7 8
3
m. brachialis (klein gedeelte) • 5 6
Lat. M

m. brachioradialis • 5 6 4
m. ext. carpi rad. l. • 5 6 7 8 5
6
m. ext. carpi rad. b. • 6 7 (8)
N. radialis

7
m. supinator • 5 6 (7) T1
m. ext. digitorum • 6 7 8
Inter

m. ext. digiti minimi • 6 7 8


en n. cutan. brach. post.

n. supra-

n. intercostobrach.

m. ext. carpi ulnaris 6 7 8 clavicularis


m. abd. pollicis longus • 6 7 8
m. ext. pollicis brevis • 6 7 8
m. ext. pollicis longus • 6 7 8
Post

m. ext. indicis • 6 7 8 n. axillaris

m. pronator teres • 6 7
m. flex. carpi radialis • 6 7 8 n. cutan.
antebrach.
m. palmaris longus • (6) 7 8 1
dors.
m. flex. digit. superficialis • 7 8 1
N. medianus

m. flex. digit. prof. I & II • 7 8 1


A. Inter.

n. cutan.
m. flex. pollicis longus • (6) 7 8 1 antebr.
C6
m. pronator quadratus • 7 8 1 lat.
n. cutan.
m. abd. pollicis brevis • 6 7 8 1 antebrach.
C7
m. opponens pollicis • 6 7 8 1 med.

m. flex. poll. brev. (pars sup.) • 6 7 8 1


n. radialis
mm. lumbricales I & II • (6) 7 8 1 n. ulnaris
m. flex. carpi ulnaris • 7 8 1
mm. flex. digit. prof. III & IV • 7 8 1
n. medianus
m. palmaris brevis • (7) 8 1
m. abd. digiti minimi • (7) 8 1

N. ulnaris

m. opponens digiti minimi (7) 8 1


m. flex. digiti minimi • (7) 8 1
mm. interossei palmares • 8 1
mm. interossei dorsales • 8 1 Dermatomen overgenomen uit Keegan en
Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
mm. lumbricales III & IV • (7) 8 1 Sensorisch innervatiegebied van de
m. adductor pollicis • 8 1 perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
Anatomy of the Human Body, 28e druk.
m. flexor poll. brev. (pars prof.) • 8 1

© Elizabeth K. McCreary en Florence P. Kendall, 2004. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
22 Spieren

Gebruik van de kaarten bij de differentiaaldiagnose

De spierkrachtgradaties worden genoteerd in de Deze mate van zwakte kan het gevolg zijn van bij-
kolom links van de kolom met spieren. Dit kan men voorbeeld onvoldoende gebruik van de spier, zwakte
doen met behulp van cijfers of letters. Gradaties ten gevolge van overrekking of gebrek aan fixatie
kunnen worden omgezet in andere notaties met door andere spieren. Men moet echter in gedachten
behulp van de tabel op pagina 17. houden dat de gradatie 4 kán betekenen dat er een
Nadat de gradaties genoteerd zijn, wordt in kaart deficiëntie is van een spinaal segment dat de spier
gebracht welke zenuw of zenuwen aangedaan zijn slechts in beperkte mate innerveert.
door de stip onder ‘perifere zenuwen’ en het cijfer Zwakte bij een gradatie 3 of minder kan optreden
onder ‘spinaal segment’ die met de aangedane spier als gevolg van onvoldoende gebruik van de spier,
corresponderen, te omcirkelen. (Zie hoofdstuk 6, inactiviteitsatrofie, immobilisatie of neurologische
p. 314-319 en hoofdstuk 7, p. 418-421.) symptomen. Een foutieve houding van de bovenrug
Men kan dan aflezen welke perifere zenuwen en/ en de schouders kan zwakte veroorzaken van de m.
of takken van de plexus zijn aangedaan door vanuit trapezius pars transversa en ascendens. Bilaterale
de omcirkelde stippen de lijnen te volgen; de verticale zwakte van deze spieren met gradaties niet groter
tot bovenaan de kaart of de horizontale tot de linker dan 3– is geen ongebruikelijke bevinding. In gevallen
kantlijn. (Zie p. 21.) Als er aanwijzingen zijn voor van geı̈soleerde zwakte van deze spieren is het
zenuwletsel op het niveau van het spinale segment, onwaarschijnlijk hiervoor een neurologische oorzaak
kan men het niveau van het letsel aanduiden met in de n. accessorius ligt, tenzij de m. trapezius pars
een dikke verticale lijn die de aangedane van de niet- descendens ook zwak is.
aangedane segmenten scheidt. (Zie p. 317.) Het gebruik van de registratiekaarten voor spinale
In de regel stelt men bij een spierkracht van gra- zenuwen en spieren wordt op pagina 314-319 aan de
datie 4 of meer dat er geen neurologische uitval is. hand van praktijkgevallen toegelicht.

met een zeer goede spierkracht maar een te mobiele gewrichtsvlakken. Als er een bewegingsbeperking
wervelkolom, moet vaak een rugkorset dragen om is, vindt er echter alleen slijtage plaats van de ge-
de pijn te verlichten. wrichtsvlakken die betrokken zijn bij de feitelijke
Onder sommige omstandigheden kan de functie beweging. Als het vanwege de te korte spieren be-
verbeteren en de pijn verminderen als de bewe- perkt functionerende lichaamsdeel beschermd
gingsuitslag gereduceerd wordt tot een vrijwel wordt tegen elke beweging die spanning kan ver-
complete fixatie. Voorbeelden van dit principe zijn oorzaken, krijgen in plaats daarvan andere li-
aandoeningen zoals spondylitis ankylopoetica – chaamsdelen, die de beperking moeten compense-
mits de wervels vergroeien in de juiste stand – en bij ren, de spanning te verduren.
postoperatieve vergroeiingen in wervelkolom, heup, Hypermobiliteit van een gewricht leidt tot span-
voet of pols (artrodese). ning op de ligamenten die normaal gesproken de
Vanuit mechanisch oogpunt spelen twee typen beweging beperken. Dit kan een te zware compres-
afwijkingen een rol bij houding en mobiliteit: te sie op de randen van de gewrichtsvlakken tot gevolg
zware compressie op de gewrichtsvlakken van bot- hebben wanneer de abnormale bewegingsuitslag
ten en te grote spanning op botten, ligamenten of langdurig blijft bestaan.
spieren. Uiteindelijk kunnen er twee soorten bot-
verandering optreden. Te zware compressie kan lei- Rol van spieren
den tot slijtage van het gewrichtsvlak, terwijl tractie
botgroei ter plaatse van de aanhechting kan bevor- Behalve de functie die ze vervullen bij bewegingen,
deren. hebben spieren ook een belangrijke rol bij het on-
In samenhang met een blijvende houdingsafwij- dersteunen van de skeletstructuren. Een spier moet
king is een te geringe mobiliteit een factor bij het lang genoeg zijn om een normale mobiliteit van de
ontstaan van te zware compressie. Bij te weinig gewrichten mogelijk te maken, maar kort genoeg
mobiliteit is de persoon stijf en blijft er een be- zijn om een effectieve bijdrage te leveren aan de
paalde houdingsafwijking bestaan. Dit kan het ge- stabiliteit van de gewrichten.
volg zijn van een bewegingsbeperking door te korte Wanneer de bewegingsuitslag beperkt is door
spieren of door het onvermogen van te zwakke verkorte spieren, bestaat de behandeling uit de toe-
spieren om het lichaamsdeel over de gehele bewe- passing van diverse behandelmodaliteiten en -tech-
gingsuitslag te bewegen. Als spieren te kort zijn, is nieken die tot doel hebben de spieren te ontspannen
dit een constante factor die het lichaamsdeel in een en te rekken. Rekoefeningen vormen een van de
verkeerde stand houdt, ongeacht de stand van het belangrijkste technieken. Het rekken moet geleide-
gehele lichaam. Spierzwakte is een veel minder lijk gebeuren en mag een lichte mate van ongemak
constante factor omdat het veranderen van de stand met zich brengen, maar geen pijn veroorzaken.
van het lichaam tevens een verandering van de Wanneer de bewegingsuitslag te groot is, is het
stand van het desbetreffende lichaamsdeel kan ver- belangrijkste onderdeel van de behandeling het
oorzaken. Als de gewrichten normale bewegingen voorkomen van overrekking. Als het gewricht niet
kunnen maken, wordt de slijtage verdeeld over de voldoende stabiel is (met of zonder bijkomende
1 Basisbegrippen 23

Registratiekaart voor romp en onderste extremiteit

Naam Datum:

Perifere zenuwen
→ Verklaring

D.

A.

A.

A.
V.

T(12), L1, 2, 3, 4 V.
V.

V.
V.
V.

V.
V.

P.

P.
P.

P.

P.
V. = ventrale primaire ramus
SPINAAL

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3
D.= dorsale primaire ramus

L4, 5, S1, 2,
T(12), L1

L(1), 2, 3, 4
L(1), 2, 3, 4

L4, 5, S1, 2
A.= anterior divisie

T12, L1
SEGMENT

L4, 5, S1
L5, S1, 2
P. = posterior divisie T2
Spierkracht

Spier 4 T2
6 4
6

T1-12, L1-5, S1-3

n. iliohypogastr.
8 8
10

T9, 10, 11, 12

n. peroneus
10

n. glut. sup.
plex. lumb.
n. femoral.

n. glut. inf.
n. obturat.

n. ischiad.
n. ischiad.
plex. sacr.
n. ilioling.
T1, 2, 3, 4 T12

n. tibialis
SPINAAL SEGMENT T12
L1
T5, 6 L1
T7, 8
2

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5
2 S 3
2 4
m. erector spinae • 1 2 3 4 5 1 2 3
m. serratus post. sup •
3
m. trans. thoracis • • •
mm. intercostales int. • • • •
Thoracale zenuwen

mm. intercostales ext. • • • • 4 L5


mm. subcostales • • • •
m. levator costarum • • • •
m. obliquus ext. abd. (•) • •
m. rectus abdominis • • •
S2
m. obliquus int. abd. • • • (•) 1
m. transversus abd. • • • (•) 1 L5
S1
m. serratus post. inf. •

lumbalis

m. quadr. lumborum 1 2 3
Plexus

m. psoas minor • 1 2
m. psoas major • 1 2 3 4 S1

N. femoralis

m. iliacus (1) 2 3 4 L5
m. pectineus • (•) 2 3 4 S1
L4
m. sartorius • 2 3 (4)
m. quadriceps • 2 3 4
L1
m. adductor brevis • 2 3 4
N. obturatorius

2
• 3
Ant.

m. adductor longus 2 3 4
4
m. gracilis • 2 3 4 5
S1

Post.

m. obturator. ext. 3 4
m. adductor magnus • • 2 3 4 5 1 L1
m. gluteus medius • 4 5 1 S2 2
N. gluteus
Sup.

m. gluteus minimus • 4 5 1 3
L1
m. tensor fas. lat. • 4 5 1 5
Inf.

m. gluteus maximus • 5 1 2 S1
m. piriformis • (5) 1 2 2 L4
m. gemellus superior • 5 1 2
sacralis
Plexus

m. obturator. internus • 5 1 2
m. gemellus inferior • 4 5 1 (2)
L5
m. quadratus femoris • 4 5 1 (2) L5 L5 4
• S2
P.

m. biceps (caput breve) 5 1 2


N. ischiad.

m. semitendinosus • 5 1 2 3
m. semimembranosus • 4 5 1 2 post n. ilio-
Tib.

n. lumbo- div. hypogastricus


m. biceps (caput longum) • 4 5 1 2 inguinalis v.d.
m. tibialis anterior • 4 5 1 n. ilio- plex. T12
• inguinalis
lum

m. ext. hall. long. 4 5 1


(N. popl. ext.)

sac
N. peroneus

Prof.


.

m. ext. digit. long. 4 5 1


r.

m. peroneus tertius • 4 5 1
n.Post
cut
m. ext. digit. brevis • 4 5 1
femor.
fem
n. cut.
m. peroneus longus • 4 5 1 n. cut. post.
Sup.

cut
n. cut femor.
m. peroneus brevis • 4 5 1 femor.
femor. lat.
lat.
m. plantaris • 4 5 1 (2) ant.
m. gastrocnemius • 1 2
n. peron. n. peron.

N. tibialis

m. popliteus 4 5 1 comm. comm.


m. soleus • 5 1 2
m. tibialis posterior • (4) 5 1
n. peron.
m. flex. digit. long. • 5 1 (2)
n. peron. n. saph superf.
m. flex. hall. long. • 5 1 2 superf.
N. tibialis (N. popl. int)

n. peron.
m. flex. digit. brevis • 4 5 1 prof.
N. pl. med.

n. suralis
m. abductor hallucis • 4 5 1
n. suralis

m. flex. hallucis brevis • 4 5 1 n. plantaris


n. plant.
lat. n. tibialis
m. lumbricalis I • 4 5 1 med.
m. abd. digiti minimi • 1 2
m. quad. plantae • 1 2
N. plant. lat.

m. flex. digiti minimi • 1 2


m. opp. digiti minimi • 1 2
Dermatomen overgenomen uit Keegan en
m. adductor hallucis • 1 2 Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
mm. interossei plant. • 1 2 Sensorisch innervatiegebied van de
perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
mm. interossei dors. • 1 2 Anatomy of the Human Body, 28e druk.
mm. lumbricales II, III, IV • (4) (5) 1 2

© Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
24 Spieren

Behandelprincipes

Richtlijnen voor clinici

. Laat u leiden door de eeuwenoude uitspraak: ‘Gij . Houd er rekening mee dat een spier die verzwakt is
zult geen schade berokkenen.’ door letsel of ziekte met meer zorg behandeld
. Zorg dat de patiënt u kan vertrouwen en met u moet worden dan een normale spier.
meewerkt. . Pak het lichaamsdeel stevig maar toch voorzichtig
. Luister goed naar de patiënt. vast wanneer u tractie toepast. Vermijd knijpen en
. Observeer de houding, de lichaamstaal en spon- draaien en trek de huid niet over onderliggende
tane bewegingen. Die kunnen waardevolle diag- structuren.
nostische aanwijzingen opleveren. . Houd er rekening mee dat een behandeling
. Gebruik uw kennis van anatomie, fysiologie en slechts geleidelijk tot verbetering zal leiden. Het
biomechanica bij onderzoek en behandeling van tempo hangt onder andere af van de mate waarin
patiënten met aandoeningen van het houdings- de patiënt pijn en ongemak kan verdragen.
en bewegingsapparaat. . Denk niet ‘meer is beter’. Men kan beter te weinig
. Vraag u af of het beroep en/of de vrijetijdsbeste- behandelen dan te veel, aangezien patiënten vaak
ding van de patiënt een gunstige invloed hebben pas later reageren op een behandeling. Het kan
op de klachten of deze juist erger maken. zijn dat men pas de dag na de behandeling merkt
. Geef voorlichting zodat de patiënt de aard van de dat men te veel heeft gedaan.
klachten kent. . Gebruik geen warmte om gebieden met een ver-
. Laat u leiden door de manier waarop de patiënt in stoorde sensoriek of circulatie of spieren die over-
eerdere gevallen heeft gereageerd op behandelin- rekkingszwakte vertonen te behandelen.
gen. . De behandeling moet gestaakt worden als een of
. Wees geduldig. Er is vaak meer dan één behan- meer van de volgende symptomen optreden:
delsessie nodig voordat patiënten hun angst en zwelling, roodheid, abnormale temperatuur van
weerstand tegen pijn overwinnen. het lichaamsdeel, aanzienlijke drukpijn, afname
. Laat het begin van elke behandeling mild zijn. van de bewegingsuitslag of aanhoudende pijn.
. Ontspanning is een essentiële voorwaarde voordat . Betrek de patiënt bij het opstellen van de behan-
men kan beginnen met het rekken van te korte deldoelen en het huisoefenschema.
spieren. Te sterk rekken kan het herstel vertragen . Zorg dat u verantwoording kunt afleggen. Docu-
in plaats van bevorderen. menteer het onderzoek, de uitkomsten van het
onderzoek, het behandelplan en de nazorg.

pijn), is het in veel gevallen aan te raden een steun- noodzakelijke procedures zoals zenuwresectie of
middel te gebruiken dat de aangedane structuren de rizotomie.
mogelijkheid biedt ‘strakker’ te worden. Aanvul-
lende oefeningen kunnen nodig zijn, maar dit is Neuromusculaire aandoeningen
niet in alle gevallen noodzakelijk omdat veel spie-
ren die verzwakt zijn door rekking zich herstellen Talloze neurologische klachten zijn het gevolg van
tijdens normale activiteit, mits overrekking verme- een niet-invasief trauma dat compressie of spanning
den wordt. (tractie) op zenuwen veroorzaakt. Dergelijke trau-
Veel neuromusculaire aandoeningen worden ge- ma’s kunnen plotseling of geleidelijk optreden. In
kenmerkt door spierzwakte. Bij sommige aandoe- het laatste geval is het trauma het gevolg van een
ningen vindt men bepaalde patronen van spier- stand die vastgehouden wordt of van herhaling van
klachten, terwijl bij andere ongelijkmatige spier- bewegingen. De lokalisatie van de uitval kan va-
zwakte zonder bepaald patroon optreedt. In som- riëren van een complete extremiteit tot een enkele
mige gevallen is de zwakte symmetrisch, in andere tak van een bepaalde zenuw. De klacht kan van
asymmetrisch. De plaats van een perifeer letsel kan voorbijgaande aard zijn of leiden tot permanente
worden bepaald doordat de spieren distaal van het stoornissen.
letsel zwak of paralytisch zijn. Nauwkeurig testen
en precies optekenen van de testresultaten leidt tot Compressie en spanning op zenuwen
de herkenning van karakteristieke bevindingen en
helpt bij het stellen van de diagnose. Een trauma kan ook het gevolg zijn van een uit-
Perifere zenuwen kunnen worden aangetast door wendige kracht die compressie op een zenuw ver-
een groot aantal oorzaken in vele delen van het oorzaakt. Hier volgen enkele voorbeelden van ze-
lichaam. Sommige trauma’s zijn invasief van aard nuwen waarbij dit kan optreden:
en kunnen per ongeluk ontstaan zijn door laceratie, – nn. radialis, medianus of ulnaris (of een combi-
wondvorming waarbij de huid doorboord wordt, natie van deze zenuwen): bijvoorbeeld drukpara-
injecties of operaties waarbij zenuwen onbedoeld lyse doordat een arm langdurig over de rug van
doorgesneden of beschadigd worden. Andere inva- een stoel of bank hangt;
sieve trauma’s kunnen veroorzaakt worden door
1 Basisbegrippen 25

– nn. radialis of medianus (of beide): drukparalyse Voorbeelden van inwendige spanning op een zenuw
veroorzaakt door gebruik van een kruk; zijn:
– nn. radialis, medianus of ulnaris: door druk van – n. suprascapularis waar deze verloopt door de in-
een tourniquet (zie de registratiekaart van patiënt cisura scapulae: hier is de zenuw kwetsbaar voor
1 op p. 314); overrekking bij standsveranderingen van de
– n. medianus: door diverse slaaphoudingen, bij- schouder en de scapula (Sunderland, 1991);
voorbeeld ruglig met de arm boven het hoofd of – n. peroneus: als gevolg van spasmen van de m.
zijlig met de arm in adductie (Sunderland, 1978); tensor fasciae latae waardoor tractie optreedt aan
– n. ulnaris: door trauma van de elleboog; de insertie van de tractus iliotibialis onder het
– n. ulnaris of medianus: door plotseling of her- caput fibulae (zie p. 412);
haald trauma van de duimmuis of pinkmuis; – n. peroneus: als gevolg van tractie aan het been
– n. interosseus antebrachii anterior: door het dra- door inversie van de voet (Sunderland, 1978;
gen van een armbandmitella (rond de onderarm) Conway & Jones, 1989).
(O’Neill e.a., 1990);
– plexus brachialis: door een schouderband; Soms treedt een combinatie van factoren op. Een
– n. peroneus: door gips, tape of een kousenband voorbeeld hiervan is het geval van een vrouw die
die druk uitoefent op het caput fibulae of door midden in de nacht wakker werd met het gevoel dat
langdurig zitten met de benen over elkaar. ze geen rechterarm meer had. De gehele arm was
gevoelloos geworden. De vrouw probeerde de arm te
Een voorbeeld van een tijdelijk optredende uitwen- vinden met haar andere arm, waarmee ze de rech-
dige compressiekracht is een klap tegen de elleboog terkant van haar lichaam aftastte. Uiteindelijk vond
waarbij het zogenaamde ‘telefoonbotje’ geraakt ze de arm gestrekt boven haar hoofd. Ze bewoog de
wordt (het distale einde van de humerus). De aan- arm naar beneden en wreef er stevig over. Na een
gedane locatie doet pijn en veroorzaakt tintelingen minuut of twee was alles weer normaal.
in de ringvinger en de pink, maar deze verschijn- Als de arm boven het hoofd ligt en de sensatie
selen duren niet lang. zich over de gehele arm verspreid heeft, kan zowel
Een trauma door een uitwendige kracht die compressie als spanning opgetreden zijn op de
spanning op zenuwen veroorzaakt, kan bijvoor- trunci van de plexus brachialis en op de bloedvaten,
beeld optreden in de plexus brachialis als gevolg door afknelling onder de processus coracoideus en
van een ongeluk of een manipulatie die te veel trac- de m. pectoralis minor. Gezien de snelle reactie op
tie geeft op de plexus. De n. thoracicus longus is de massage die de bloedsomloop stimuleerde, was
gevoelig voor overrekking door het dragen van een de klacht waarschijnlijk vooral een doorbloedings-
zware tas aan een schouderband. probleem.
Inwendige compressie of spanning die zenuwen
aantast, treedt gewoonlijk op in gebieden van het Impingement
lichaam waar de zenuw kwetsbaar is doordat deze
in de buurt van een harde skeletstructuur verloopt. In dit boek wordt het woord ‘impingement’ ge-
Onder normale omstandigheden kan een groef of bruikt om irritatie van zenuwen door spieren mee te
tunnel bescherming bieden, maar in het geval van duiden.
letsel of een ontsteking waarbij zwellingen en litte- In de jaren dertig van de vorige eeuw was er grote
kenvorming optreden, kan in het ingesloten gebied weerstand tegen het idee dat behalve botstukken en
een ‘entrapment’-syndroom optreden. Hier volgen andere harde structuren ook spieren een rol zouden
enkele voorbeelden van zenuwen waarbij druk kan kunnen spelen bij zenuwirritaties. In een artikel uit
optreden door interne compressie: 1934 stelde Freiberg dat er geen bewijzen zijn dat
– wortels van spinale zenuwen: door opeenhopin- druk van een spierbuik op de truncus van de n.
gen van calcium in het foramen; ischiadicus een oorzaak zou kunnen zijn van druk-
– n. suprascapularis waar deze verloopt onder het gevoeligheid en pijn (Freiberg & Vinke, 1934). Deze
ligament en door de incisura scapulae (Post & auteur stelde zich voorzichtig op en verontschul-
Mayer, 1987; Hadley e.a., 1986; Dawson e.a., 1990; digde zich bijna voor de suggestie dat een spier een
Conway & Jones, 1989); dergelijke rol zou kunnen spelen.
– plexus brachialis: door een halsrib (zie de bespre- In dezelfde periode nam Henry O. Kendall, een
king van de invloed van een halsrib op de hou- van de auteurs van de eerste editie van Muscles:
ding op p. 312); Testing and Function, een zeker risico door wel een
– plexus brachialis: door de processus coracoideus dergelijke verklaring voor te stellen voor een aantal
en een verkorte m. pectoralis minor (zie p. 308) klinische verschijnselen. De meeste van deze geval-
(Sunderland, 1978; Kendall e.a., 1952); len hadden te maken met spieren die doorboord
– n. axillaris; in de laterale okselpoort (zie p. 311) worden door perifere zenuwen, waarbij bewegingen
(Dawson e.a., 1990; Cahill, 1980); en veranderingen van de spierlengte irritatie van de
– n. medianus: bijvoorbeeld bij het carpaletunnel- zenuw veroorzaken door frictie. Pijn of een onpret-
syndroom; tig gevoel konden opgewekt worden door de spier
– de zenuw die een teen (gewoonlijke de vierde) actief te laten aanspannen, door deze te rekken of
innerveert: bijvoorbeeld neuroma van Morton. door herhaling van bewegingen.
Wij zijn ons ervan bewust dat het verklaren van
perifere neuralgieën op basis van druk of frictie
26 Spieren

door spieren nog steeds controversieel is bij be- – de m. pronator teres en de n. medianus (Dawson
paalde syndromen, vooral het piriformissyndroom e.a., 1990; Sunderland, 1991; Spinner, 1980);
(Dawson e.a., 1990; Jankiewicz e.a., 1991). Het idee is – de m. flexor carpi ulnaris en de n. ulnaris (Sun-
echter algemeen aanvaard als het gaat om bepaalde derland, 1978);
andere combinaties van zenuwen en spieren. – het caput laterale van de m. triceps brachii en
Men mag aannemen dat onder normale omstan- de n. radialis (Dawson e.a., 1990; Spinner, 1980);
digheden en bij een normale bewegingsuitslag een – de m. trapezius en de n. occipitalis major (Sun-
spier geen irritatie veroorzaakt van een zenuw die in derland, 1978);
de nabijheid van de spier ligt of de spier doorboort. – de m. scalenus medius en de wortels C5 en C6 van
Een spier die wordt aangespannen, wordt echter de plexus brachialis en de n. thoracicus longus
strak en kan mogelijk een compressie- of wrijvings- (Sunderland, 1978);
kracht uitoefenen. Een spier waarin aanpassings- – de m. coracobrachialis en de n. musculocutaneus
verkorting is opgetreden, heeft een minder groot (Dawson e.a., 1990; Sunderland, 1991).
bewegingstraject en wordt strak voordat hij de nor-
male lengte bereikt heeft. Een gerekte spier daar- Aandoeningen van het bewegingsapparaat
entegen heeft een groter bewegingstraject dan nor-
maal voordat hij strak wordt. Een strakke spier, Hierna worden enkele concepten en klinische
vooral een belaste spier, kan frictie op een zenuw benaderingen besproken van het onderzoek en de
veroorzaken tijdens herhaalde bewegingen. behandeling van pijnlijke aandoeningen van het
In lichte gevallen kunnen de symptomen bestaan bewegingsapparaat.
uit ongemak en een licht zeurende pijn in plaats van
een stekende pijn wanneer de spieren zich aan- Mechanische oorzaken van pijn
spannen of verlengen. Een stekende pijn kan het
gevolg zijn van heftige bewegingen, maar treedt in Pijn, of die nu optreedt in de spier, het gewricht of
het algemeen slechts af en toe op, omdat de patiënt de zenuw zelf, is een respons van een zenuw op een
erin slaagt de pijnlijke bewegingen te vermijden. stimulus. De pijnprikkel wordt altijd voortgeleid
Vroegtijdige herkenning van dit fenomeen maakt door zenuwvezels, ongeacht de plaats waar de sti-
de kans groter dat men erin slaagt om de heviger mulus optreedt. De mechanische factoren die tot
pijn en de validiteitsstoornissen die in een later pijn leiden, moeten daarom direct aangrijpen op
stadium optreden tegen te gaan of te voorkomen. zenuwvezels. Bij een foutieve houding spelen twee
Fysiotherapeuten die rek- en strekoefeningen ge- van deze factoren een rol.
ven, zijn in de gelegenheid om vroege symptomen Ten eerste kan druk op de wortel, truncus, fasci-
van impingement bij hun patiënten te onderken- culus of de periferie van een zenuw worden veroor-
nen. zaakt door een nabijliggende harde structuur zoals
De n. axillaris loopt door de laterale okselpoort bot, kraakbeen, fascia, littekenweefsel of een strak-
die wordt begrensd door de m. teres major, de m. ke spier. Pijn veroorzaakt door een vergroot liga-
teres minor, het caput longum van de m. triceps mentum flavum of uitstulpende tussenwervelschijf
brachii en de humerus. Wanneer een verkorte m. is een typisch voorbeeld van druk op de zenuwwor-
teres major gerekt wordt, kan de patiënt klagen over tel. Het scalenus anticussyndroom bij pijn in de arm
een stekende pijn in het sensibele innervatiegebied en het piriformissyndroom bij ischias zijn voor-
van de n. axillaris. De veronderstelling is dan dat de beelden van irritatie van perifere zenuwen.
n. axillaris wordt samengedrukt of gerekt tegen de Ten tweede kan ook spanning op structuren die
strakke m. teres major. De pijn die het gevolg is van zenuwuiteinden bevatten die gevoelig zijn voor
directe irritatie van de zenuw lijkt niet op de zeu- vervorming (zoals bij spanning of overrekking van
rende pijn die vaak gevoeld wordt bij het normale spieren, pezen of ligamenten) pijn veroorzaken. Die
rekken van verkorte spieren. (Zie p. 223-224 voor de kan afhankelijk van de mate van spanning licht tot
innervatiegebieden van de huidzenuwen en p. 311 ondraaglijk zijn. Krachten in het lichaam die een
voor het teressyndroom.) schadelijke spanning veroorzaken die leidt tot
De n. femoralis doorboort de m. psoas major. overrekking van weke delen, komen gewoonlijk
Tijdens geleid-actieve rekoefeningen kan een voort uit een langdurig afwijkende stand van bot-
patiënt met een verkorte m. iliopsoas klagen over stukken ten opzichte van elkaar of een plotselinge
pijn langs de voor- en binnenzijde van het onder- spierverrekking.
been in het sensibele innervatiegebied van de n. De verdeling van de pijn in het verloop van de
saphenus. (Zie p. 333 voor de innervatiegebieden betrokken zenuw en de gebieden waar de huid-
van de huidzenuwen.) sensoriek gestoord is, geven aanwijzingen over de
De n. occipitalis major doorboort de m. trapezius plaats van het letsel. Pijn kan distaal van het direct
en de fascia. Bewegingen van het hoofd en de hals in betrokken niveau gelokaliseerd zijn of diffuus zijn
richtingen waarin de m. trapezius aangespannen of door het optreden van reflectoire of gerefereerde
gerekt wordt, kunnen pijn veroorzaken in het ach- pijn. Bij radiculaire pijn verloopt de pijn gewoon-
terhoofd en de nek. (Zie de bespreking van occipi- lijk van de oorsprong van de zenuw naar de periferie
tale hoofdpijn op p. 135.) Ook de volgende combi- en openbaart zich in één of meer dermatomen.
naties van spieren en zenuwen zijn voorbeelden: Betrokkenheid van een perifere zenuw wordt
– de m. supinator en de n. radialis (Dawson e.a., vaak gekenmerkt door pijn distaal van het letsel. De
1990; Spinnner, 1980); meeste perifere zenuwen bevatten zowel sensori-
1 Basisbegrippen 27

sche als motorische vezels. Symptomen als pijn of gevolg was van een plotselinge heftige beweging,
tintelingen worden meestal gevoeld in de huidge- patiënten volharden in een stijve houding omdat ze
bieden die geı̈nnerveerd werden door de zenuw bang zijn om bepaalde bewegingen te maken en
voordat de gevoelloosheid of zwakheid merkbaar niet omdat een beschermingsreactie nog steeds no-
werd. Er zijn echter ook talloze spieren die geı̈n- dig is. Vanwege deze mogelijkheid is het vaak nut-
nerveerd worden door zenuwen die uitsluitend tig om warmte en lichte massage toe te passen als
motorisch zijn voor die spier. Hier treedt spier- diagnostische hulpmiddelen om de mate waarin de
zwakte op zonder voorafgaande of begeleidende beschermingsreactie optreedt te bepalen.
symptomen als pijn of tinteling. (Zie p. 218 voor Een segmentaal spierspasme is een onwillekeu-
meer informatie.) rige contractie van het niet-aangedane deel van een
spier als gevolg van spierletsel. Door de contractie
Spierspasmen van dit deel van de spier wordt het aangedane deel
zodanig op spanning gebracht dat pijn optreedt.
Een spasme is een onwillekeurige contractie van een Pijn als gevolg van spanning in de spier kan beperkt
spier of spiersegment, veroorzaakt door een pijnlij- blijven tot de omtrek van de spier of in een groot
ke prikkeling van een zenuw. Irritatie op het niveau gebied optreden als gevolg van reflectoire of gerefe-
van de wortel, plexus of fasciculus veroorzaakt ge- reerde pijn. De behandeling bestaat uit immobili-
woonlijk spasmen in een aantal spieren, terwijl een satie in een stand die de spanning op de aangedane
spasme ten gevolge van irritatie van de zenuwuit- spier opheft. Een positieve reactie kan ook verkre-
einden in een spier beperkt blijft tot de betrokken gen worden door lichte lokale massage van het
spier of in een groot gebied optreedt als gevolg van spastische gebied.
reflectoire pijnmechanismen. Een spierspasme als gevolg van een peesaandoe-
De behandeling van een spierspasme hangt af van ning verschilt van de genoemde typen wanneer de
het type spasme. De behandeling van een spasme als spanning uitgeoefend wordt op de pees in plaats
gevolg van een primaire irritatie van de truncus of van op een deel van de spier. Pezen bevatten veel
fasciculus van de zenuw moet bestaan uit het weg- zenuwuiteinden die gevoelig zijn voor rek en de
nemen van de irritatie. Een agressieve behandeling pijn die optreedt bij peesaandoeningen is dan ook
van de spastische spier of spieren maakt de ver- vaak hevig.
schijnselen gewoonlijk alleen maar erger. Bij acute
ischias bijvoorbeeld moeten warmte, massage en Aanpassingsverkorting
rekking van de ischiocrurale spieren vermeden
worden, evenals rigide immobilisatie van de aange- Bij een aanpassingsverkorting is de spier strak om-
dane extremiteit. dat hij permanent in een verkorte toestand verkeert.
Een beschermingsspasme kan secundair optreden De spier blijft in deze toestand tenzij de tegenge-
na letsel van onderliggende structuren zoals liga- steld werkende spier in staat is het lichaamsdeel
menten of botten. Dit beschermende ‘spalken’, dat terug te trekken naar de neutrale stand of er een
vaak optreedt na rugletsel, voorkomt bewegingen uitwendige kracht optreedt die de verkorte spier
en verdere irritatie van de aangedane structuur. De verlengt.
behandeling van een beschermingsspasme bestaat Een spier is strak of verkort wanneer de lengte
uit een steunmiddel dat de spieren ontlast van deze van de spier licht tot matig afgenomen is. Dit leidt
abnormale functie. Bij toepassing van een steun- tot een overeenkomstige bewegingsbeperking. Deze
middel nemen de spierspasmen gewoonlijk snel af toestand wordt gezien als omkeerbaar, maar het
en wordt de pijn minder hevig. Als de spieren zich rekken moet geleidelijk gebeuren om weefselbe-
ontspannen, neemt het steunmiddel de bescher- schadiging te voorkomen. Het duurt gewoonlijk
mingsfunctie over, waardoor genezing van het letsel een aantal weken om de mobiliteit in spieren die
dat de beschermende spierreactie heeft veroorzaakt matig strak zijn te herstellen.
mogelijk wordt. Mensen die het grootste deel van de dag zittend
Het steunmiddel neemt niet alleen de bewe- of in een rolstoel doorbrengen kunnen een aanpas-
gingsbeperking weg, het biedt ook verlichting door singsverkorting van de monoarticulaire heupbui-
druk uit te oefenen op de spastische spieren. De gers (m. iliopsoas) ontwikkelen. Langdurig zitten
positieve reactie op de druk die direct op de spier met de knieën gedeeltelijk gestrekt plaatst de voet
wordt uitgeoefend, onderscheidt dit type spasme in plantairflexie en kan leiden tot aanpassingsver-
van het spasme dat veroorzaakt wordt door een pri- korting van de m. soleus. Vrouwen die vaak hoge
maire zenuwirritatie. Voor de lage rug, waar be- hakken dragen, kunnen ook een aanpassingverkor-
schermende spierspasmen vaak voorkomen, kunnen ting van de m. soleus ontwikkelen. Een dergelijke
een brace met een lendenkussentje of een korset met verkorting heeft invloed op zowel de balans als de
baleinen aan de achterzijde die de contouren van de houding in stand.
lage rug volgen, gebruikt worden voor zowel im-
mobilisatie als het geven van druk. Overrekkingszwakte
Meestal is de veroorzakende stoornis ernstig ge-
noeg om het gebruik van een steunmiddel ter be- Overrekkingszwakte wordt gedefinieerd als zwakte
vordering van de genezing gedurende ten minste die het gevolg is van een blijvend verkeren in een
enkele dagen te rechtvaardigen. Het komt echter soms slechts weinig verlengde toestand waarbij wel
ook geregeld voor dat wanneer de acute pijn het de neutrale fysiologische ruststand overschreden
28 Spieren

wordt, maar niet de normale bewegingsuitslag. Dit men is en de verbetering aanhoudt, wordt van de
begrip is dus meer verbonden met de duur van de patiënt verwacht dat deze de spieren gaat gebruiken
houdingsafwijking dan met de ernst ervan. (Er is om een goede spierbalans en goede houding te
hierbij geen sprake van overrekking in de zin van handhaven.
een grotere rekking dan de lengte van de spier toe-
staat.) Behandelmethoden en -modaliteiten
Veel patiënten met overrekkingszwakte reageren
goed op een behandeling die de spieren steunt in Tractie
een gunstige stand, ook wanneer de spieren gedu-
rende lange tijd, tot zelfs enkele jaren na het begin Tractie is een kracht die therapeutisch gebruikt kan
van de klacht, zwak of gedeeltelijk verlamd zijn worden om gewrichtsstructuren en/of spieren te
geweest (zie p. 91). De terugkeer van de spierkracht verlengen of te rekken. Bij correcte toepassing trekt
in dergelijke gevallen geeft aan dat de schade aan de de kracht in een richting waarbij de gewrichten van
spieren niet onherstelbaar was. de extremiteiten of de wervelkolom separatie of
Een bekend voorbeeld van overrekkingszwakte distractie ondergaan. Tractie kan manueel gegeven
van een normale spier is de spitsvoet waarvan een worden of met behulp van een mechanisch tractie-
bedlegerige patiënt last kan krijgen doordat het apparaat of statische gewichten. Ook kan distractie
beddengoed de voet in plantairflexie houdt. De toegepast worden door lichaamsdelen in een be-
continue rekking van de dorsaalflexoren leidt tot paalde stand te zetten. De behandeleffecten zijn
zwakte van deze spieren, ook al is er geen neurolo- onder andere verlichting van pijn en spierspasmen,
gische problematiek. het voorkomen of verminderen van adhesievor-
Overrekkingszwakte in spieren die aangedaan ming, het rekken van te korte spieren en een verbe-
zijn door uitval van de voorhoorncel treft men zeer terde doorbloeding.
vaak aan bij poliomyelitispatiënten. (Voor een
voorbeeld hiervan, zie hoofdstuk 2, p. 91.) Massage
Overrekkingszwakte als gevolg van letsel van het
centrale zenuwstelsel komt voor bij patiënten met Massage wordt vaak onderschat als behandelme-
multiple sclerose, vooral in de extensoren van de thode en onvoldoende gebruikt. Bij correcte toe-
pols en de dorsaalflexoren van de enkel. Het rekken passing kan het zeer effectief zijn bij aandoeningen
van de verkorte antagonisten en het toepassen van van het houdings- en bewegingsapparaat. Meestal
een steunmiddel in de vorm van een gipsverband wordt massage gegeven om de doorbloeding te ver-
rond de pols of een enkelorthese verbeteren de beteren, de spieren te ontspannen, littekenweefsel
spierkracht en de functie. losser te maken en te korte spieren en fasciae te
Minder ernstige overrekkingszwakte komt men rekken. Een lichte ontspanningsmassage kan hel-
vaak tegen bij overbelasting als gevolg van hou- pen spierspasmen (bijv. een beschermingsspasme) te
dingsafwijkingen of beroepsmatige activiteiten. De verlichten.
spieren die hierdoor het meest worden getroffen Toepassing van oppervlakkige, matige warmte
zijn monoarticulaire spieren: mm. gluteus medius vóór de massage verhoogt vaak het effect. Omdat
en minimus, m. iliopsoas, de exorotatoren van de massage ontspannend werkt, mag het niet gebruikt
heup, de buikspieren en de m. trapezius pars as- worden bij te korte spieren die zwak zijn. (Zie de
cendens en pars transversa. volgende paragrafen voor de behandeling van ver-
Spieren die overrekkingszwakte vertonen, moe- lamde spieren.)
ten niet behandeld worden door rekken of bewegen De klachten worden soms vrijwel onmiddellijk
in de richting van de verlenging over de gehele be- verlicht, waaruit de bruikbaarheid van deze aanpak
wegingsuitslag. De aandoening is het gevolg van blijkt. De gebruikte techniek, het toepassingsge-
continue rekking en reageert goed op immobilisatie bied, de richting en de duur van de massage moeten
in de fysiologische ruststand gedurende een periode passen bij de bestaande wekedelenaandoening, de
die lang genoeg is om het herstel te laten plaats- mate waarin de patiënt de behandeling verdraagt en
vinden. Belangrijke elementen in de behandeling het gewenste behandelresultaat. Massage ten be-
zijn het opnieuw aanleren van de juiste stand van hoeve van rekking is een essentieel onderdeel van de
het lichaamsdeel waardoor het in een neutrale po- behandeling van spieren en fasciae die verkort zijn
sitie wordt gebracht, en het toepassen van steun- door een langdurig foutieve stand of immobilisatie.
middelen om dit leerproces te ondersteunen totdat De patiënt zegt vaak dat het ‘zeer doet en toch goed
de verzwakte spieren weer hun normale kracht te- voelt’ en de effectieve rekking zorgt ervoor dat de
rug hebben. Elke in tegengestelde richting wer- spieren ontspannen. De correcte techniek omvat een
kende trekkracht waardoor het lichaamsdeel uit de stevige doch zachte knedende effleurage die past bij
goede stand wordt gehouden, moet gecorrigeerd de te behandelen gespannen weefsels en in de rich-
worden om de trek aan de zwakke spieren te ver- ting van het hart wordt gegeven. Soms kan massage
minderen. Ook moeten verkeerde beroepshoudin- in de tegengestelde richting echter meer effect heb-
gen die een constante spanning van bepaalde spie- ben.
ren veroorzaken aangepast of gecorrigeerd worden. Massage kan ook gebruikt worden om een om-
Men moet ervoor zorgen dat een spier die aan een vangrijk oedeem dat de beweging beperkt te be-
langdurige spanning onderworpen is geweest, niet strijden. De zwelling treedt meestal distaal op als
wordt overbelast. Wanneer de spierkracht toegeno- gevolg van een operatie, trauma of langdurige af-
1 Basisbegrippen 29

hankelijkheid en inactiviteit. Het lichaamsdeel worden, maar tegelijkertijd zeer voorzichtig te zijn
moet hoog worden gehouden en de massage moet met bewegingen in richtingen waarbij zwakke of
zorgvuldig geschieden, waarbij stevige gelijkmatige verlamde spieren verlengd worden. Verzwakte spie-
druk uitgeoefend moet worden van distaal naar ren die werden onderworpen aan rekking bleken
proximaal (naar het hart toe). aan kracht te winnen toen de enige verandering in
Wanneer rekking geı̈ndiceerd is, moeten strakke de behandeling bestond uit het verminderen van de
spieren zodanig gerekt worden dat dit niet scha- mate van rekking.
delijk is voor het aangedane lichaamsdeel of het
lichaam als geheel. De bewegingsuitslag moet ver- Elektrostimulatie
groot worden zodat de normale gewrichtsfunctie
hersteld wordt, tenzij een bewegingsbeperking om Tegenwoordig zijn er veel behandelmethoden die
de stabiliteit te verhogen het gewenste eindresultaat gebruikmaken van elektrostimulatie. Deze metho-
is. den worden gebruikt bij pijnbestrijding, spierreva-
lidatie en de behandeling van oedeem. Sommige
Oefeningen van deze methoden zijn nuttig, als ze tenminste op
de juiste wijze toegepast worden als onderdeel van
Spieren zijn in staat zich samen te trekken en langer een afgewogen behandelplan.
te worden. De mate van elasticiteit van spieren
hangt af van een combinatie van deze twee ken- Steunmiddelen
merken. Oefeningen kunnen worden gebruikt om
zwakke spieren te versterken en verkorte spieren te Steunmiddelen kunnen om verschillende redenen
verlengen, om de elasticiteit waarop een normale toegepast worden: (1) immobilisatie van een li-
spierfunctie berust zo goed mogelijk te herstellen. chaamsdeel, (2) correctie van houdingsafwijkingen,
Oefeningen worden ook gebruikt om het uithou- (3) vermindering van de belasting van zwakke spie-
dingsvermogen te vergroten, de coördinatie te ver- ren, (4) facilitatie van de functie, (5) beperking van
beteren en de functie te herstellen. de beweging in een bepaalde richting. De correctie
Het rekken van spieren moet geleidelijk gebeuren van door spierzwakte veroorzaakte houdingsafwij-
om weefselschade te voorkomen. Spierverkortingen kingen vraagt vaak om ondersteunende maatrege-
die in de loop van de tijd zijn ontstaan, moeten len. Zulke maatregelen kunnen echter hun doel
voldoende tijd krijgen om te herstellen. Gewoonlijk voorbijschieten als de antagonisten van de zwakke
is een aantal weken nodig voor het herstel van de spieren gespannen zijn. Een steunmiddel dat een
mobiliteit van spieren die matig verkort zijn. foutieve houding steunt, heft de belasting niet op;
Bij de behandeling van spierzwakte door over- de te korte spier moet gerekt worden.
rekking en inactiviteit moet men de oorzaken in de Vaak wordt de vraag gesteld of men mensen met
overweging betrekken. Bij een foutieve houding of zwakke buikspieren het advies moet geven een kor-
stand ziet men zeer vaak overrekkingszwakte, ter- set te dragen, en zo ja, of ze daar niet te veel op gaan
wijl inactiviteitsatrofie veel minder vaak voorkomt. vertrouwen zodat de spieren alleen maar zwakker
Spieren die verlamd zijn of verzwakt door inacti- worden. Met spier- en houdingstests kan men zon-
viteit of letsel, vereisen een speciale aanpak tijdens der al te veel experimenteren nagaan of steunmid-
onderzoek en behandeling. Spieren die atrofie ver- delen nodig zijn. De mate van spierzwakte en de
tonen als gevolg van denervatie, zijn kwetsbaarder ernst van de houdingsafwijking spelen mee bij de
dan normale spieren en kunnen schade oplopen beantwoording van de vraag of steun nodig is.
door een behandeling die onschadelijk is voor nor- Extreme zwakte door verkeerde belasting of ver-
male spieren. Een trauma van de kwetsbare atrofi- moeidheid kan bestreden worden met bedrust of
sche vezels tijdens de eerste maanden waarin de een bewegingsbeperking van het aangedane li-
atrofie optreedt, versnelt zonder enige twijfel het chaamsdeel met een steunmiddel. Bij matige
degeneratieproces (Adams e.a., 1953). zwakte kan eventueel een steunmiddel toegepast
De behandeling van spieren die niet in staat zijn worden. Dit hangt in hoge mate af van het beroep
te bewegen, moet gericht zijn op het bevorderen van van de patiënt. Een geringe mate van spierzwakte
de doorbloeding en het in stand houden van de reageert meestal goed op lokale oefening zonder dat
souplesse. Matige warmte en lichte massage zijn extra steun of een beperking van de functionele
dan geı̈ndiceerd. Verlamde of gedenerveerde spieren activiteiten noodzakelijk is. Volwassenen bij wie
zijn uiterst kwetsbaar voor nieuw letsel als gevolg de buikspieren een kracht hebben van 3 of minder,
van onvoorzichtig hanteren of een te intensieve be- hebben een korset nodig.
handeling. Als een van de behandeldoelen stelt Het is vaak moeilijk een patiënt ervan te overtui-
Sunderland voor om verlamde spieren in de rust- gen dat het dragen van een steunmiddel een bij-
stand te houden en te beschermen tegen overrek- drage levert aan het herstel van de kracht in zwakke
king of permanente verkorting door interstitiële fi- spieren. Een dergelijke bewering lijkt in tegen-
brose (Sunderland, 1978). spraak met het algemeen bekende gegeven dat oe-
Een verstandige behandeling bestaat uit het fening en activiteit de spierkracht vergroten. Men
handhaven van de functionele bewegingsuitslag moet de patiënt daarom uitleggen dat de spier-
teneinde gewrichtsstijfheid tegen te gaan en de ge- zwakte in zijn of haar geval niet het gevolg is van
wrichten over het gehele bewegingstraject te bewe- inactiviteit, maar van aanhoudend verkeerde belas-
gen in een richting waarin normale spieren gerekt ting. Het steunmiddel vermindert de overbelasting
30 Spieren

die het gevolg is van een foutieve houding en zorgt koude als behandelmiddel gebruikt worden om
ervoor dat de spieren in een meer normale stand spasticiteit te verminderen, de spieren te laten sa-
kunnen functioneren. mentrekken bij diverse vormen van neurogene
Wanneer men een steunmiddel voorschrijft, rijst spierzwakte en bij spierrevalidatie.
altijd de vraag hoe lang dit nodig is. Alleen wanneer Warmte en koude lijken in zoverre op elkaar dat
het gesteunde lichaamsdeel onherstelbaar verzwakt ze beide zorgen voor analgesie, spierspasmen bij
is, bijvoorbeeld bij verlamming of letsel, moet het aandoeningen van het bewegingsapparaat of irrita-
steunmiddel levenslang gedragen worden. De tie van zenuwwortels verlichten en spasticiteit als
meeste gevallen van spierzwakte veroorzaakt door gevolg van aangetaste bovenste motorneuronen
een houdingsafwijking kunnen echter verholpen verminderen. Koude is echter doelmatiger bij de
worden, zodat de steunmiddelen slechts tijdelijk bestrijding van spasticiteit omdat de effecten lang-
gedragen hoeven te worden totdat de spierkracht duriger zijn. Het koelen van spierweefsel vergroot
weer op peil is. Als de behandeling beperkt blijft het vermogen van de spier om een willekeurige
tot het voorschrijven van een steunmiddel, kan de contractie vol te houden.
patiënt er afhankelijk van worden en er slechts met Er zijn verscheidene klachten waarbij koelen niet
tegenzin afstand van doen. Wanneer het echter als behandeltechniek gebruikt moet worden. Koude
duidelijk is dat naast het dragen van het steunmid- moet niet worden toegepast wanneer de patiënt de
del ook oefeningen gedaan moeten worden die het volgende klachten of aandoeningen heeft: hyper-
steunmiddel op den duur overbodig maken, wordt tensie veroorzaakt door secundaire vasoconstrictie,
het slechts gezien als een hulpmiddel voor hou- ziekte van Raynaud, reumatoı̈de artritis, lokale
dingscorrectie in plaats van een permanent onder- ischemie van een extremiteit, vaatlijden (bijv. be-
deel van de behandeling. vriezing of arteriosclerose), koudeallergie (urticaria
veroorzaakt door kou), paroxismale koudehemo-
Warmte globinurie, cryoglobulinemie of enig andere aan-
doening waarbij toepassing van koude een sterke
De therapeutische effecten van warmte zijn onder vaatreactie teweegbrengt.
andere verlichting van pijn en spierspasmen, ver- De meest gebruikte middelen voor het toepassen
minderde gewrichtsstijfheid, soepeler worden van van koude zijn coldpacks, onderdompeling in koud
collageenweefsel, toegenomen doorbloeding en een water en massages met ijs. Sprayen en stretchen is
kleine bijdrage aan de afbraak van ontstekingsin- een variant van cryotherapie, waarbij het gebruik
filtraten (Lehman, 1982). Vanwege de ontspanning van een koelspray wordt gevolgd door het rekken
die de oppervlakkige warmte teweegbrengt, is het van de aangedane spieren (Lehman, 1982).
een effectieve behandeltechniek om pijn en spier-
spasmen te verminderen en rekking van te korte
spieren en contracturen makkelijker te maken. j
1.2 Poliomyelitis
Warmte mag echter niet toegepast worden op
spieren die zwak zijn als gevolg van overrekking Spiertests bij polio en postpolio
omdat een nog grotere ontspanning van deze spie-
ren niet geı̈ndiceerd is. Functionele manuele spiertests zijn een noodzake-
Warmte mag ook niet toegepast worden bij de lijk onderdeel van de diagnostiek van neuromuscu-
meeste acute klachten of in gebieden waar de sen- laire aandoeningen. Het zijn essentiële instrumen-
soriek en de doorbloeding gestoord zijn. Toepassing ten voor de beoordeling van patiënten met polio in
van warmte door middel van een whirlpool wordt een vroeg stadium.
niet aangeraden bij zwelling omdat de extremiteit Het patroon van spierzwakte stelt de onderzoeker
gedurende de behandeling een bepaalde positie in staat het type en de locatie van het neuromuscu-
moet innemen, bijvoorbeeld afhangen. Als de laire letsel te bepalen. Zwakte van bepaalde spieren
warmte meer pijn of een onaangenaam gevoel ver- geeft een aanwijzing over de spinale motorneuro-
oorzaakt, betekent dit gewoonlijk dat het soort nen die aangedaan zijn.
warmte verkeerd is of dat de behandeling te lang Hoewel polio in grote delen van de wereld niet
duurt of te intensief is. meer voorkomt, is het nog steeds een endemische
Zorgvuldige toepassing van diepe warmte, zoals ziekte in bepaalde landen en vormt het nog steeds
ultrageluid, kan bijdragen aan het soepeler maken een ernstig gezondheidsrisico. In 2003 verspreidde
van strakgespannen bindweefsel, wat de doorbloe- een polio-uitbraak zich vanuit Nigeria naar de lan-
ding verbetert. den eromheen en bedreigde 15 miljoen kinderen.3 In
de eerste zes maanden van 2004 raakten vijf keer
Koude zoveel kinderen in Centraal en West-Afrika besmet
met polio als in dezelfde periode in 2003.4
Door het vaatvernauwende effect van het koelen van De opkomst van het West-Nijl-virus (WNV) in het
weefsel is een oppervlakkige toepassing van koude westelijk halfrond is ook een reden tot zorg. Volgens
een goede techniek voor het verminderen van de de Amerikaanse Centers for Disease Control and
pijn en het oedeem na een trauma. Bovendien kan Prevention werden 9006 gevallen van WNV gemeld

3 15 Million children threatened by polio outbreak. http://www.unicef.org/UK/press. Geraadpleegd 22-1-2004.


4 Polio. http://www.newscientist.com. Geraadpleegd 29-6-2004.
1 Basisbegrippen 31

Kendall klassiek

Er is geen eenduidig antwoord op de vraag hoe moeilijker om de normale spanning van gerekte
poliomyelitis behandeld moet worden, aangezien ligamenten te herstellen dan om de gewrichtsbewe-
elke patiënt een andere behandeling nodig heeft. ging te normaliseren na een geringe verkorting van
Om de juiste behandeling te kiezen moeten de vol- spieren. Het is niet mogelijk de kracht van een spier
gende vragen worden beantwoord. nauwkeurig te bepalen wanneer het gewricht zo
. Hoe lang geleden heeft de ziekte zich geopen- ontspannen is dat het niet langer een stabiele basis
baard? voor de test biedt.
. Hoe oud is de patiënt? Te heftige en langdurige toepassing van warmte in
. Hoe ernstig is de aandoening op het ogenblik? een vroeg stadium kan de ernst van de aandoening
. Hoe ernstig was de aandoening in het begin? maskeren. Een verklaring voor dit fenomeen ligt al
. Hoeveel verbetering is er opgetreden in de aan- besloten in de hoofdreden waarom warmte in een
gedane spieren? behandeling wordt toegepast. Warmte wordt
. Hoe verliep de behandeling tot nu toe? gebruikt om spieren te ontspannen en heeft een
algemeen rustgevend effect. Wanneer frequent en
De duur van de aandoening is belangrijk omdat het langdurig warmte wordt gegeven, verliezen de spie-
stadium van de ziekte de behandeling in veel ren hun normale contractiliteit. In 1944 kregen we te
opzichten bepaalt. De relatie tussen de duur van de maken met een ongebruikelijke situatie toen een
ziekte en de opgetreden verbetering maakt een groot aantal poliopatiënten uit quarantaine werd
nauwkeuriger prognose mogelijk. gehaald en overgeplaatst naar een orthopedische
De leeftijd van de patiënt is uiterst belangrijk kliniek. Voor ze overgeplaatst werden, had de
omdat leeftijdsgebonden veranderingen in de aan- behandeling in het vroege stadium van de aandoe-
gedane botten en ligamenten invloed hebben op de ning bestaan uit warmte en rekking. In de kliniek
behandeling. werd meer rust en een minder actieve behandeling
Een vergelijking tussen de oorspronkelijke en de voorgeschreven. Wat volgde was een plotselinge en
huidige ernst van de aandoening is belangrijk om het onverwachte verbetering die beslist niet gebruikelijk is
verdere verloop van de behandeling te kunnen voor spieren die door polio zijn aangetast. Wij ver-
bepalen. klaren deze snelle verbetering uit het feit dat naast de
De behandeling tot nu toe is belangrijk om diverse spierzwakte veroorzaakt door de polio (die niet erg
redenen. Een behandeling die heeft geleid tot het groot was), een extra verzwakking had plaatsgevon-
ontstaan van onnodige contracturen verstoort het den doordat te veel warmte en manipulatie gegeven
klinische beeld van poliomyelitis. Dergelijke contrac- waren. Dit effect verdween toen deze behandeling
turen zorgen voor een bijkomende overrekkings- werd stopgezet.
zwakte van tegengesteld werkende spieren. Totdat Langdurige immobilisatie, waardoor de gewrichten
dergelijke secundaire bijkomende factoren zijn weg- stijf worden of onnodige inactiviteitsatrofie kan
genomen, kan men geen correcte diagnose stellen of optreden, verstoort ook het normale beloop van polio
een goede prognose geven. en leidt tot een vertraagd herstel.
Een behandeling die leidt tot rekking en het losser
worden van gewrichtsstructuren zorgt voor nog ern- Met toestemming overgenomen uit Physiotherapy
stiger problemen dan spiercontracturen. Het is veel Review 1947, vol. 27, nr. 3 (mei-juni).

in 2003. Dit was meer dan een verdubbeling van de Postpoliosyndroom


4156 gevallen die in 2002 waren gerapporteerd.5 Het
WNV veroorzaakt een polioachtig syndroom van Hoewel de meeste artsen in de Verenigde Staten
spierzwakte en verlamming omdat het dezelfde nooit geconfronteerd zijn met de neuromusculaire
motorcellen in de wervelkolom aantast als polio.6 zwakte en verlamming die optreedt bij acute polio,
Richard Bruno stelt dat bijna 1 procent van de WNV- zien veel van hen nu voormalige poliopatiënten die
patiënten verlammingsverschijnselen vertoont, wat last hebben van spierzwakte, pijn, vermoeidheid en
vrijwel hetzelfde percentage is als bij poliovirus- een verminderd uithoudingsvermogen. Deze late
sen.7 consequenties van polio worden het postpoliosyn-
droom (PPS) genoemd en kunnen tien tot veertig
jaar na het doormaken van de infectie optreden.8

5 West Nile Virus statistics, surveillance, and control. http://www.cdc.gov/nci-dod/dvfbid/westnile/index.htm. Geraad-


pleegd 21-1-2004.
6 West Nile Virus can cause polio-like symptoms. http://sciencedaily.com/releases/2003/04/030401074409.htm. Geraad-
pleegd 21-1-2004.
7 R. Bruno: Polio by any other name. West Nile Virus, postpolio syndrome, chronic fatigue syndrome, and a double
standard of disbelief. http://www.ChronicFatigueSupport.com/library.print.cfm/ID=3938. Geraadpleegd 28-7-2003.
8 National Institute of Neurological Disorders and Stroke: Postpolio syndrome fact sheet. http://www.ninds.nih.gov/health
and medical/pubs/post-polio.htm. Geraadpleegd 31-1-2004.
32 Spieren

De Wereldgezondheidsorganisatie schat dat er over derzoek van PPS-patiënten. De discussie draait om


de gehele wereld op het ogenblik 10 tot 20 miljoen het argument dat met dergelijke tests de spierkracht
ex-poliopatiënten leven; volgens sommige schattin- alleen wordt gemeten gedurende de test, terwijl de
gen kunnen 4 tot 8 miljoen van hen PPS krijgen.9 patiënten niet zozeer te maken hebben met een
Bijna 2 miljoen inwoners van Noord-Amerika verlies aan spierkracht in het algemeen, maar meer
zijn ongeveer vijftig jaar geleden getroffen door met een verminderd vermogen om hun kracht te
polio.10 De schattingen lopen uiteen, maar de helft behouden na inspanning of oefening. De spieren
van hen lijdt mogelijk aan PPS.11 Bij veel van deze raken in toenemende mate vermoeid, wat ertoe leidt
ex-patiënten was de normale spierkracht en mobi- dat er vaker zwakte optreedt of dat er sprake is van
liteit teruggekomen. Zij beschouwden zichzelf een progressieve verzwakking.
daarom als genezen. Het opnieuw optreden van De uitkomst van een geı̈soleerde test kan zijn dat
oude zwakheid in vroeger aangetaste spieren en het de spierkracht 5 is, zelfs wanneer de helft van alle
optreden van klachten in andere spieren kan bui- motorneuronen die de spier gewoonlijk innerveren
tengewoon confronterend en moeilijk zijn voor de uitgevallen is.12 Met andere woorden, de helft van
patiënt, zowel lichamelijk als psychisch. Veel men- de spierreserve kan verloren zijn gegaan voordat
sen die meenden de ziekte overwonnen te hebben klinische symptomen van zwakte optreden (Aston,
toen ze hun beugels, korsetten, krukken of rolstoe- 1992).13
len niet meer nodig hadden, krijgen nu te horen dat Behalve het verlies aan spierreserve kan er ook
ze deze hulpmiddelen misschien weer zullen moe- een disfunctie van de motorische eenheid optreden.
ten gebruiken om hun spierkracht op peil te hou- Patiënten krijgen te maken met een terugkeer van
den. zwakte in eerder aangedane spieren wanneer de
In tegenstelling tot vroeger is het behandelings- motorische eenheden niet meer in staat zijn de toe-
doel nu echter niet meer het herstel van de normale genomen belasting van de spiervezels die ze inner-
kracht omdat de zwakte waarmee PPS gepaard gaat, veren te verwerken.
vaak het gevolg is van langdurige overbelasting en Om het beste behandelplan op te kunnen stellen
compensatiebewegingen van bepaalde spieren. Om moet de arts weten of de zwakte zich voordoet in
de spierbalans te herstellen en de spierkracht te be- spieren die eerder door polio waren aangetast of dat
houden, bestaat de behandeling meestal uit activi- er ‘nieuwe’ zwakte optreedt in spieren die niet eer-
teitsbeperking en beschermende steunmiddelen. der waren aangedaan maar nu verzwakt zijn door
jaren van overbelasting en compensatie, of een
Diagnose PPS combinatie van deze twee situaties.
Manuele spiertests kunnen helpen om hierover
De diagnose PPS wordt gesteld door andere neuro- uitsluitsel te krijgen, vooral wanneer oude testre-
musculaire aandoeningen uit te sluiten. Mensen die sultaten beschikbaar zijn. Een vergelijking van de
vele jaren geleden aan polio hebben geleden, kun- gegevens kan laten zien dat oude zwakte terugkeert
nen een grote verscheidenheid aan symptomen en dat er nieuwe zwakte optreedt. In de meeste ge-
hebben. Het beeld kan geheel of gedeeltelijk over- vallen zijn de originele testresultaten echter niet
eenkomen met dat van andere aandoeningen zoals meer beschikbaar, en in veel gevallen zijn in het
multiple sclerose, amyotrofe laterale sclerose, syn- verleden te weinig spieren getest om een valide ver-
droom van Guillain-Barré, fibromyalgie en osteoar- gelijking mogelijk te maken.
tritis. De afwezigheid of onvolkomenheid van gegevens
Lauro Halstead meent dat zwakte in vroeger niet- uit het verleden maakt het lastig om met enige ze-
aangedane spieren het onderscheidende symptoom kerheid uitspraken te doen over het verband tussen
is van PPS: ‘Wanneer zwakte optreedt in spieren die huidige en vroegere symptomen. In deze druk van
vroeger door polio zijn aangetast en/of spieren Spieren wordt voor het eerst een longitudinale case-
waarvan men dacht dat ze oorspronkelijk niet aan- study gepresenteerd op basis van de resultaten van
gedaan waren, kan dit gepaard gaan met andere manuele spiertests afgenomen over een periode van
symptomen, maar dit hoeft niet. Dit is een uiterst vijftig jaar. De resultaten kunnen van belang zijn
belangrijke constatering – een patiënt kan PPS voor artsen en anderen die te maken hebben met
hebben zelfs wanneer de nieuwe zwakte het enige postpoliopatiënten.
symptoom is.’ (Halstead, 1998) Het is essentieel dat de aard én de mate van
Er bestaat enige controverse over de precieze rol spierzwakte worden bepaald. Naast spiertests in de
en de relevantie van manuele spiertests bij het on- uitgangssituatie (of tests die elke paar maanden

9 Report on postpolio syndrome in Australia, Canada, France, Germany, Japan, UK, and USA. Disability World, 2001.
10 R. Bruno: Polio by any other name. West Nile Virus, postpolio syndrome, chronic fatigue syndrome, and a double
standard of disbelief. http://www.ChronicFatigueSupport.com/library.print.cfm/ID=3938. Geraadpleegd 28-7-2003.
11 Mayo Clinic Staff: Postpolio Syndrome. http://www.mayoclinic.com/invole.cfm/id=Ds00494. Geraadpleegd 31-1-2004.
12 Polio experts grapple with the complexities of postpolio syndrome. http://www.post-polio.org/task/expertsa.html.
Geraadpleegd 17-2-2004.
E. Bollenbach: Polio biology X. A Lincolnshire PostPolio Library Publication. http://www.ott.zynet.co.uk/polio/lincoln-
shire/library/bollenbach/biology10.html. Geraadpleegd 14-5-2003.
13 W. Anderson & Oregon tMABotPPPESo: An approach to the patient with suspected postpolio syndrome. http://
www.pke.com/pps/ppspamoh.htm. Geraadpleegd 10-5-2003.
1 Basisbegrippen 33

herhaald zijn) moeten bepaalde spieren ook getest Bovenste extremiteit


worden nadat de patiënt oefeningen heeft gedaan of
zich heeft ingespannen. Met behulp van gegevens Onderzoekers en testdata:
uit specifieke protocollen voor een serie spiertests HOK: 18-10-1949, 21-2-1950, 30-8-1950
afgenomen bij gezonde individuen en PPS-patiën- FPK: 5-2-1990, 21-2-1992, 7-10-1999
ten onmiddellijk na inspanning kan de arts betere Tijdens het eerste onderzoek waren negen spieren
en op het individu toegesneden behandelplannen duidelijk verzwakt. Minder dan een jaar later waren
opstellen. dat er nog slechts drie.
De bevindingen van een dergelijke testreeks Twee spieren werden nooit meer sterk genoeg en
kunnen bijdragen aan het antwoord op de vraag of hun kracht was na vijftig jaar afgenomen tot nul of
oefeningen voorgeschreven moeten worden, en zo zeer zwak.
ja, hoeveel en wat voor type oefening. James Aston Slechts 22 van de 84 onderzochte spieren bleek
oppert het volgende: ‘Elke spier die eventueel voor een goede tot normale kracht (4 tot 5) te bezitten
oefening in aanmerking komt, moet sterk genoeg tijdens het eerste onderzoek. Minder dan een jaar
zijn om weerstand te bieden aan meer dan de later hadden 59 van de geteste 67 spieren een goede
zwaartekracht alleen en moet twee of drie keer op- tot normale kracht teruggekregen.
nieuw getest worden nadat de patiënt 1 à 2 minuten Tweeënveertig jaar na de eerste test werden 94
heeft gelopen. Een afname van de spierkracht na het spieren getest. Hiervan bleken vier slechts een ma-
lopen geeft aan dat de spier geen reserve heeft en tige kracht te hebben en waren er twee aanzienlijk
niet geoefend mag worden.’ (Aston, 1992) verzwakt. Slecht één spier, de rechter m. opponens
De behandeling van PPS-patiënten stelt behan- pollicis, bleek zwakker dan tijdens het eerste on-
delaars voor grote uitdagingen. Over de rol van de derzoek.
fysiotherapeut stelt Patricia Andres dat ‘de fysio- Vijftig jaar later waren de linker m. trapezius pars
therapeutische behandeling van PPS-patiënten ge- ascendens, de rechter m. opponens pollicis en de
richt moet zijn op het herstel van de juiste houding rechter m. abductor pollicis brevis zwakker gewor-
door gebruik van prothesen en/of andere steun- den. De laatste twee bleken zwakker dan tijdens het
middelen en oefeningen die verkorte, overbelaste eerste onderzoek. Verlies aan spierkracht die eerder
spieren rekken in combinatie met niet-vermoeiende teruggekomen was, werd opgemerkt in vijf spieren
oefeningen van zwakke, overrekte spieren in het van de linkerarm. Tijdens dat onderzoek werden
verkorte bewegingstraject’ (Andres, 1991). behalve de twee duidelijk verzwakte spieren geen
Artsen worden ook verwezen naar het tweede spieren van de rechterarm onderzocht.
‘Kendall klassiek’-kader op pagina 31. Hoewel dat
artikel specifiek ging over poliopatiënten, is het ook Onderste extremiteit
van toepassing op PPS-patiënten en iedereen – ook
mensen die lijden aan een WNV-infectie – die last Onderzoekers en testdata:
heeft van spierzwakte of verlamming als gevolg van HOK: 18-10-1949, 21-2-1950, 31-4-1951, 16-5-1968
aantasting van voorhoorncellen. FPK: 26-1-1990, 7-10-1999
Tijdens het eerste onderzoek werden 87 spieren
Toelichting bij de polio/postpolio registratiekaarten getest. Duidelijke zwakte (d.w.z. een score lager dan
3) was aanwezig in zeventien spieren en enige
De compilatie van zes testsessies van de spieren van zwakte (d.w.z. een score tussen 3 en 4–) was aanwe-
de bovenste extremiteit, de romp en de onderste zig in zeventig spieren. Een goede kracht (d.w.z. een
extremiteit van één poliopatiënt die over een pe- score tussen 4 en 5) was slechts aanwezig in drie
riode van vijftig jaar zijn uitgevoerd door slechts spieren.
twee onderzoekers, geeft een uniek en uitgebreid Zes maanden later was slechts één spier nog aan-
beeld van het beloop van deze aandoening bij één zienlijk verzwakt, vertoonden zestien spieren een
individu. De resultaten van zes van de negen gedo- lichte zwakte en was de kracht van 63 spieren goed.
cumenteerde tests worden hier weergegeven. Ten Negentien jaar na de eerste test was de m. tibialis
tijde van het eerste onderzoek was deze mannelijke anterior nog steeds duidelijk verzwakt, waren 24
patiënt 17 jaar oud. Hij was 67 tijdens het laatste spieren in lichte mate verzwakt en hadden 58 spie-
onderzoek. De onderzochte spieren varieerden ren een goede kracht.
enigszins van onderzoek tot onderzoek. De keuze Vijftig jaar later werd aanzienlijke zwakte opge-
van de te testen spieren was gebaseerd op de klach- merkt in vier spieren en een goede sterkte in 46
ten van de patiënt op dat moment of pijn ten tijde spieren.
van het onderzoek, eerdere testresultaten en het
oordeel van de onderzoeker. De hals, romp, bo-
venste en onderste extremiteiten waren allemaal Opmerking
getroffen door polio, waarbij de onderste extremi-
teiten meer waren aangedaan dan de bovenste. De spierkracht werd oorspronkelijk gemeten met
een schaal van 0 tot 100 om het percentage
spierkracht aan te geven. Deze getallen zijn
omgerekend naar een schaal van 0 tot 5 volgens
de notatie in deze Nederlandse vertaling.
34 Spieren

Registratiekaart van de spieren van de bovenste extremiteit 14

Naam patiënt: Kliniek:

LINKS RECHTS
7-10-99 21-2-92 5-2-90 30-8-50 21-2-50 18-10-49 DATUM 18-10-49 21-2-50 30-8-50 5-2-90 21-2-92 7-10-99
FPK FPK FPK HOK HOK HOK ONDERZOEKER HOK HOK HOK FPK FPK FPK
gezichtsspieren
tongspieren
kauw- en slikspieren
spraakspieren
10 10 6 3 m. deltoideus pars anterior 8 10 10 10
10 9 6 3 m. deltoideus pars media 8 10 10 10
10 9 5 3 m. deltoideus pars posterior 10 10 10
10 10 m. trapezius pars descendens 10 10
6 6 5 4 POOR m. trapezius pars transversa POOR 7 6 8 7
4 5 6 5 3 m. trapezius pars ascendens 7 7 7 6
8 6 m. serratus ant. 10 8 10
10 10 10 9 mm. rhomboideae 8 10 10 10
8 8 10 m. latissimus dorsi 9 8 8
10 10 10 10 7 m. pectoralis major 7 9 10 10 10
10 8 6 m. pectoralis minor 9 10 10 10
10 10 6 endorotatoren 7 10 10 10
10 7 exorotatoren 7 10 10 10
10 10 10 10 10 7 m. biceps brachii 7 10 10 10 10
10 10 10 10 10 6 m. triceps brachii 4 6 10 10
10 10 10 10 10 7 m. brachioradialis 7 10 10 10 10
7 10 10 10 7 m. supinator 8 10 9 9
7 10 10 10 7 mm. pronatores 7 7
10 10 10 10 7 m. flexor carpi radialis 7 10 10 10
10 10 7 m. flexor carpi ulnaris 6 10
10 10 7 m. extensor carpi radialis 8 10
10 10 7 m. extensor carpi ulnaris 7 10
10 10 10 10 10 10 1 m. flexor digitorum profundus 1 7 10 10 10 10
2 m. flexor digitorum profundus 2 10
3 m. flexor digitorum profundus 3 10
4 m. flexor digitorum profundus 4 10
10 10 10 10 10 1 m. flexor digitorum superficialis 1 7 10 10 10 10
2 m. flexor digitorum superficialis 2 10 10
3 m. flexor digitorum superficialis 3
4 m. flexor digitorum superficialis 4
10 10 10 10 10 7 1 mm. extensor digitorum 1 7 9 10 10 10
2 mm. extensor digitorum 2
3 mm. extensor digitorum 3
4 mm. extensor digitorum 4
10 10 10 10 10 7 1 mm. lumbricales 1 6 10 9 10 10
2 mm. lumbricales 2
3 mm. lumbricales 3
4 mm. lumbricales 4
10 10 10 10 6 mm. interossei dorsales 7 9 10 10 10
10 10 10 10 10 7 mm. interossei palmares 7 10 10 10 10
7 10 7 6 5 4 m. opponens pollicis 2 4 3 1 1 0
10 10 8 10 10 7 m. adductor pollicis 7 10 10 6 10
10 10 10 10 9 8 m. adductor pollicis longus 6 10 10 10
8 10 9 4 3 6 m. adductor pollicis brevis 3 4 3 (5) 4 1
10 10 10 10 10 flexoren van de duim 7 10 10
10 7 8 10 7 extensoren van de duim 8 10 10 10 10
10 10 m. abductor digiti minimi 7 10 10
10 10 m. opponens digiti minimi 5 10 10
10 10 m. flexor digiti minimi 7 9 10
Contracties en deformiteiten
Legenda: 4 of kleiner 5-7 8-10
Schouder
( ) beperkt bewegingstraject Elleboog
Onderarm
Zwak = 2 Pols
Vingers
Duim

14 Zie voor het omrekenen van spierkrachtgradaties de tabel op p. 17.


1 Basisbegrippen 35

Registratiekaart van de spieren van de nek, romp en onderste extremiteit 15

Naam patiënt: Kliniek:

LINKS RECHTS
7-10-99 26-1-90 15-5-68 3-4-50 21-2-50 18-10-49 DATUM 18-10-49 21-2-50 31-4-51 15-5-68 26-1-90 7-10-99
FPK FPK HOK HOK HOK HOK ONDERZOEKER HOK HOK HOK HOK FPK FPK
9 3 flexoren van de hals 3 10
zwak extensoren van de hals zwak
8 9 9 extensoren van de rug 3 9 9 8
m. quadratus lumborum
laten zakken van
opkomen vanuit ruglig
de benen
zwak 5 5 6 6 4 m. rectus abdominis
m. obliquus internus
m. rectus abdominis 3 4 5 6 7 zwak
m. obliquus externus

10 7 9 10 10 5 m. gluteus maximus 5 10 10 10 9 10
10 7 9 10 10 4 m. gluteus medius 5 8 9 8 7 10
10 8 9 4 abductoren van de heup 5 8 10 10
7 7 10 4 2 adductoren van de heup 4 10 10 10 9
9 9 6 endorotatoren van de heup 6 10 9
7 9 8 exorotatoren van de heup 7 10 10
6 7 6 10 6 3 heupbuigers 7 10 10 10 10 10
5 7 10 10 9 6 m. tensor fasciae latae 5 10 10 10 10 10
8 8 10 10 10 6 m. sartorius 7 10 10 10 10 10
10 9 10 10 10 6 mediale ischiocrurale spieren 7 10 10 10 10 10
7 7 10 10 10 6 laterale ischiocrurale spieren 7 10 10 10 8 7
5 (6) A. 8 10 7 6 m. quadriceps 8 10 10 10 10 10
6 10 10 m. gastrocnemius 7 10 10 10
C. B. B. C.
10 10 7 m. soleus 7
10 10 10 10 9 6 m. peroneus longus 7 10 10 10 10 6
10 10 10 10 9 6 m. peroneus brevis 7 6
10 10 10 10 9 4 m. peroneus tertius 7 10
4 6 6 6 6 3 m. tibialis posterior 4 6 8 9 9 5
0 0 1 3 3 3 m. tibialis anterior 4 6 10 10 8 6
10 10 10 9 7 6 m. extensor hallucis longus 6 7 10 10 10
8 9 7 10 10 6 m. flexor hallucis longus 6 10 9 8 10 10
(5) 8 6 (9) 10 8 m. flexor hallucis brevis 7 9 10 8 10 9
7 8 6 6 7 5 1 m. extensor digitorum longus 1 6 8 10 8 9 (7)
8 8 8 7 7 5 2 m. extensor digitorum longus 2 6 10 (7)
4 6 8 7 7 7 3 m. extensor digitorum longus 3 7 10 (6)
(5) 6 8 7 7 7 4 m. extensor digitorum longus 4 7 8 ?
9 10 10 9 7 6 1 m. extensor digitorum brevis 1 7 8 10 10 10 10
10 2 m. extensor digitorum brevis 2
3 m. extensor digitorum brevis 3
4 m. extensor digitorum brevis 4
2 8 7 10 7 ? 1 m. flexor digitorum longus 1 6 6 9 10 9 10
6 6 7 ? 2 m. flexor digitorum longus 2 6 7
8 7 8 5 3 m. flexor digitorum longus 3 8
8 7 8 5 4 m. flexor digitorum longus 4 8
7 8 6 9 7 6 1 m. flexor digitorum brevis 1 5 6 8 8 9 8
10 2 m. flexor digitorum brevis 2 5 6 8 8
3 m. flexor digitorum brevis 3 6 8 9 8
8 4 m. flexor digitorum brevis 4 6 8 9 8
5 5 5 6 7 7 1 m. lumbricalis 1 5 8 7 9 9 8
2 m. lumbricalis 2 5 9 9 8
3 m. lumbricalis 3 6 7 7 6
4 m. lumbricalis 4 6 7 7 6
beenlengte
dijomtrek
kuitomtrek
Noten: legenda: 4- of kleiner 5 tot 7- 8-10 ( ) = beperkt bewegingstraject zwak = 5 of 6
A. 26-1-90 M. quadriceps – niet in staat in zit de knie te strekken over de laatste 15°.
B. 26-1-90 Niet in staat om staande op één voet de hiel van de vloer te krijgen, maar wel met beide voeten tegelijk. In dat geval helt het lichaam
enigszins naar voren.
C. 7-10-99 Niet in staat om staande op één voet de hiel van de vloer te krijgen.

15 Zie voor het omrekenen van spierkrachtgradaties de tabel op p. 17.


36 Spieren

ouder worden
immunologisch aangetast

overwerktheid proces motorneuron

DISFUNCTIE VAN MOTORISCHE


fasciculaties
EENHEID NA POLIO

spierpijn, spierkramp,
atrofie
spier'spasmen'

OVERBELASTING VAN HET toenemende ONVOLDOENDE GEBRUIK VAN


BEWEGINGSAPPARAAT verzwakking HET BEWEGINGSAPPARAAT

toenemende
afwijkingen van het vermoeidheid
bewegingsapparaat functieafname

pijnsyndromen van
het bewegingsapparaat

Schematische weergave van drie mogelijke oorzaken van door polio geı̈nduceerde stoornissen van het neuromusculaire systeem en het bewegings-
apparaat en de interacties daartussen op latere leeftijd. (Met toestemming overgenomen uit Halstead, 1988, met wijzigingen.)
j 2 Houding

Een goede houding is een goede gewoonte die bij- gewijzigd kunnen worden hangt af van een goed
draagt aan het welbevinden van het individu. De inzicht in de invloeden die eraan ten grondslag lig-
bouw en de functie van het lichaam hebben vol- gen en het uitvoeren van een preventief voorlich-
doende mogelijkheden om een goede houding aan tingsprogramma. Beide vereisen een goed begrip
te nemen en in stand te houden. van de mechanica van houding en beweging en de
Omgekeerd is het zo dat een slechte houding een reacties van het lichaam op spanning en belasting.
slechte gewoonte is, en helaas komt die zeer vaak Bij het concept van de mechanica van houding en
voor (Karahan & Bayraktar, 2004). Houdingsafwij- beweging spelen de stand van de lichaamsdelen en
kingen komen voort uit een verkeerd gebruik van de de spierbalans een belangrijke rol. Onderzoek en
fysieke mogelijkheden die het lichaam biedt en niet behandeling zijn gericht op het herstel en behoud
uit de bouw en functie van het normale lichaam. van een goede mechanica van houding en beweging.
Als een foutieve houding slechts een esthetisch Oefeningen om zwakke spieren te versterken en
probleem zou zijn, zou de bezorgdheid hieromtrent gespannen spieren te rekken zijn de voornaamste
beperkt kunnen blijven tot ongerustheid over hoe middelen voor het herstellen van de spierbalans.
men eruitziet. Feit is echter dat een langdurig aan- Voor een goede mechanica van houding en bewe-
gehouden foutieve houding kan leiden tot onge- ging is het nodig dat de bewegingsuitslag van de
mak, pijn of stoornissen (Karahan & Bayraktar, diverse gewrichten groot genoeg is, maar niet te
2004; Sharma e.a., 2001; Hales e.a., 1994; Elahi e.a., groot. Normale lenigheid is een goede eigenschap,
2000; Marcus e.a., 2002). De mate waarin men last te grote lenigheid niet. Een fundamenteel principe
heeft van de gevolgen – van ongemakken tot ern- van de gewrichtsbewegingen kan als volgt worden
stige validiteitsstoornissen – hangt vaak af van de samengevat: hoe mobieler, hoe instabieler en hoe
duur en de ernst van de houdingsproblemen. stabieler, hoe minder mobiel. Hier ligt echter een
De nadruk die hier wordt gelegd op een goede probleem, omdat goede prestaties op het gebied van
houding komt voort uit het grote aantal mensen dat een groot aantal sporten, dans en acrobatiek grote
lijdt aan houdingsproblemen en de pijnlijke aan- lenigheid en spierlengte vereisen. Hoewel ‘hoe
doeningen en de verspilling van potentieel die er meer, hoe beter’ van toepassing kan zijn op de
het gevolg van zijn. Wij geven een definitie van een kwaliteit van de prestatie, kan dit principe nega-
goede houding, analyseren houdingsafwijkingen en tieve gevolgen hebben voor het welbevinden van
bespreken bepaalde ontwikkelings- en omgevings- degene die de prestatie levert.
factoren die invloed hebben op de houding. Ons De volgende definitie van houding is opgenomen
doel hierbij is een bijdrage te leveren aan een ver- in een rapport van het Posture Committee of the
mindering van het aantal mensen dat last heeft van American Academy of Orthopaedic Surgeons uit
houdingsafwijkingen die leiden tot pijnklachten. 1947. Deze definitie is zo goed verwoord dat we hem
De culturele patronen van de moderne maat- hier herhalen.
schappij vergroten de spanningen die inwerken
op de fundamentele structuren van het menselijk Houding wordt gewoonlijk gedefinieerd als de stand van de
lichaam doordat ze mensen steeds vaker dwingen lichaamsdelen ten opzichte van elkaar. Een goede houding
tot zeer gespecialiseerde activiteiten. Daarom moe- is een zodanig evenwichtig samenspel van spieren en skelet
ten die invloeden gecompenseerd worden om een dat de ondersteunende structuren van het lichaam be-
optimaal functioneren mogelijk te maken in onze schermd worden tegen letsel of toenemende deformiteit,
huidige manier van leven. onafhankelijk van de stand (staand, zittend, gehurkt of
Het hoge percentage houdingsafwijkingen onder gebogen) waarin deze structuren arbeid verrichten of in
volwassenen heeft te maken met deze toename van rust zijn. Onder dergelijke omstandigheden functioneren de
uiterst gespecialiseerde of zich steeds herhalende spieren op de meest efficiënte wijze en bevinden de organen
activiteitenpatronen (Karahan & Bayraktar, 2004; in de thorax en buikholte zich in de optimale positie. Een
Hales e.a., 1994). Of de bestaande omstandigheden slechte houding is een foutieve stand van de lichaamsdelen
38 Spieren

ten opzichte van elkaar waardoor de ondersteunende struc- wordt toegepast. Bij toepassing op een verkeerd
turen in toenemende mate overbelast raken en het lichaam tijdstip kan dezelfde methode ineffectief of zelfs
minder efficiënt in evenwicht is boven het steunvlak. schadelijk zijn.
Net als een nek, schouder of enkel die getroffen is
door letsel, kan bij een rugletsel een steunmiddel
j
2.1 Basisbegrippen nodig zijn. De natuur zelf biedt bescherming door
middel van een beschermend spierspasme of een
Houding en pijn ‘défense musculaire’. Hierbij houden de rugspieren
de rug stijf om pijnlijke bewegingen te voorkomen.
Pijnklachten die verband houden met een mecha- Maar de spieren kunnen ook bij het letsel betrokken
nische overbelasting komen zo vaak voor dat de raken doordat ze te zwaar belast worden bij het be-
meeste volwassenen ze uit de eerste hand kennen. schermen van de rug. Een goed steunkorset dat de
Lage rugpijn komt het meest voor, maar pijn in nek, rug tijdelijk immobiliseert, ontlast de spieren van
schouder en arm komt ook steeds vaker voor (Kara- deze taak en kan leiden tot herstel van het veroor-
han & Bayraktar, 2004; Hales e.a., 1994; Marcus e.a., zakende letsel. Het beschermende spierspasme
2002). Door de huidige populariteit van het hard- neemt meestal snel af en de pijn vermindert wan-
lopen zijn ook voet- en knieklachten wijd verbreid neer een korset wordt toegepast.
(Matheson e.a., 1987; Macintyre e.a., 1991). Hoewel immobilisatie vaak een noodzakelijk
In beschouwingen over het verband tussen pijn middel is voor pijnbestrijding, is stijfheid van het
en houdingsafwijkingen wordt vaak de vraag ge- lichaamsdeel niet het gewenste eindresultaat. Het
steld waarom een foutieve houding in veel gevallen moet de patiënt duidelijk zijn dat de overgang van
niet gepaard gaat met pijn, en waarom schijnbaar het acute stadium naar de herstelfase gepaard moet
lichte afwijkingen leiden tot mechanische belasting gaan met een overgang van immobilisatie naar her-
en overrekking van spieren. Het antwoord op beide stel van de normale bewegingsuitslag. Het blijven
vragen hangt af van de hardnekkigheid van het dragen van een steunmiddel dat niet meer gebruikt
houdingsprobleem. hoeft te worden, zal de klacht – die anders wellicht
Een bepaalde houding kan er uiterst afwijkend vanzelf verdwijnt – alleen maar bestendigen.
uitzien, terwijl het individu toch lenig kan zijn en
de stand van het lichaam snel kan veranderen.
Daarentegen kan een bepaalde houding goed lijken, Principes met betrekking tot houding,
maar kunnen stijfheid of verkortingen de mobiliteit gewrichten en spieren
zodanig beperken dat de stand van het lichaam niet
snel kan worden aangepast. Het gebrek aan mobili- Het onderzoeken en behandelen van houdings-
teit, dat niet tot uiting komt in een staande houding klachten vereist een goed begrip van de basis-
maar alleen ontdekt kan worden met tests voor le- principes met betrekking tot de houding,
nigheid en spierlengte, kan dan het eigenlijke pro- gewrichten en spieren.
bleem zijn. . Een foutieve houding leidt tot te grote span-
Aan de basis van een goed begrip van het verband ning op botten, gewrichten, ligamenten en
tussen pijn en een foutieve houding ligt het besef spieren, en tot overbelasting.
dat de cumulatieve effecten van constante of her- . Aan de stand van een gewricht is te zien welke
haalde geringe spanningen (belastingen) over een spieren zich in een verlengde en welke zich in
lange periode dezelfde klachten kan veroorzaken als een verkorte toestand bevinden.
een plotselinge, zware spanning (overbelasting). . Er bestaat verband tussen de houding en de
Pijn als gevolg van een foutieve houding kan zeer resultaten van spiertests als de houding habi-
verschillen wat betreft het moment van optreden en tueel is.
de ernst van de symptomen. In sommige gevallen . Verkorting van spieren brengt de origo en
treden uitsluitend acute symptomen op, meestal als insertie van de spier dichter bij elkaar.
gevolg van een buitengewone belasting of letsel. In . Aanpassingsverkorting kan optreden in spieren
andere gevallen is er sprake van een acuut optreden die blijvend in een verkorte toestand verkeren.
en de ontwikkeling van chronische pijn, terwijl in . Spierzwakte laat toe dat de origo en insertie
weer andere gevallen chronische symptomen pas van de spier verder van elkaar af komen te
later acuut worden. liggen.
De verschijnselen die samenhangen met een . Overrekkingszwakte kan optreden in mono-
acuut begin zijn vaak algemeen. In dat geval zijn articulaire spieren die blijvend in een verlengde
maatregelen om de pijn te verlichten noodzakelijk. toestand verkeren.
Pas wanneer de acute symptomen bestreden zijn,
kunnen tests gedaan worden om de veroorzakende
houdingsafwijkingen en musculaire disbalans te Terminologie
diagnosticeren. Vervolgens kunnen therapeutische
maatregelen genomen worden. De houding is een combinatie van de standen van
Er zijn belangrijke verschillen tussen de behan- alle gewrichten van het lichaam op een bepaald
deling van acute en chronische pijn. Een behandel- moment, en de houding in stand kan het best be-
methode wordt gezien als ‘therapeutisch’ en als zo- schreven worden in termen van de standen van de
danig geaccepteerd als die op het juiste tijdstip diverse gewrichten en lichaamssegmenten. In dit
2 Houding 39

hoofd

hals

b
o bovenrug
v
borst e
n
s romp
romp t
e
e
buik x onderrug
t
r
e
m
bekken i bekken
t
e
i
t

bovenbeen

onderste been
extremiteit

onderbeen

voet

Lichaamssegmenten

hoofdstuk wordt de hiervoor benodigde informatie Nulstand


over anatomische standen, assen, vlakken en ge-
wrichtsbewegingen gegeven. Deze informatie is De nulstand is dezelfde als de anatomische stand,
essentieel bij het analyseren van de houding. maar de handpalmen zijn naar het lichaam gekeerd
De houding kan ook beschreven worden in ter- en de onderarmen staan in de middenstand tussen
men van spierbalans. In dit hoofdstuk wordt de supinatie en pronatie. Zie p. 40.
spierbalans of disbalans die samenhangt met stati-
sche lichaamshoudingen beschreven. Assen

Anatomische stand Assen zijn reële of denkbeeldige lijnen waaromheen


beweging plaatsvindt. Er zijn drie basisassen die
De anatomische stand van het lichaam is een opge- loodrecht op elkaar staan en samenhangen met de
richte houding, met het gezicht naar voren, de referentievlakken op de volgende pagina (Norkin &
armen langs het lichaam en de handpalmen naar Levangie, 1992).
voren, met de vingers en duimen in extensie. Dit is – Een sagittale as ligt in het sagittale vlak en loopt
de houding waarvan men uitgaat bij definities en horizontaal van voor naar achteren. De abductie-
beschrijvingen van lichaamsvlakken en -assen. Zie en adductiebewegingen vinden plaats rond deze
p. 40. as in een frontaal vlak.
40 Spieren

Anatomische stand. Nulstand.

– Een transversale as ligt in het frontale vlak en Het kan ook het voor-achterwaartse vlak ge-
loopt horizontaal van links naar rechts. De flexie- noemd worden. Het sagittale vlak door de me-
en extensiebewegingen vinden rond deze as diaanlijn, het mediane vlak, deelt het lichaam in
plaats in een sagittaal vlak. een linker- en rechterhelft. Zie p. 41.
– Een longitudinale as loopt verticaal van craniaal – Een frontaal vlak is verticaal en loopt van zij naar
naar caudaal. De endo- en exorotaties en hori- zij. Het wordt in de Engelse literatuur ook coro-
zontale abductie en adductie van de schouder naal (afgeleid van het verloop van de sutura co-
vinden rond deze as plaats in een transversaal ronalis van de schedel) of lateraal vlak genoemd
vlak. en verdeelt het lichaam in een voorste deel en
achterste deel.
Uitzonderingen op deze algemene definities treden – Een transversaal vlak is horizontaal en verdeelt
op bij bewegingen van de scapula, de clavicula en de het lichaam in een bovenste (craniaal) en onderste
duim. (caudaal) gedeelte.

Vlakken Het punt waar de drie vlakken van het lichaam


elkaar snijden is het zwaartepunt.
De drie referentievlakken waar men van uitgaat,
zijn afgeleid van de ruimtelijke dimensies en staan Zwaartepunt Een massa of lichaam bestaat uit een
loodrecht op elkaar (Norkin & Levangie, 1992). groot aantal onderdelen die volgens de wet van de
– Een sagittaal vlak is verticaal en loopt van voor zwaartekracht door de aarde worden aangetrokken.
naar achteren, net als de sutura sagittalis van de De aantrekkingskracht die de aarde op de onderde-
schedel, waarvan de naam van het vlak is afgeleid. len van het lichaam uitoefent, leidt tot een systeem
2 Houding 41

sagittaal vlak frontaal vlak transversaal vlak

van vrijwel evenwijdige krachten waarvan de resul- Bewegingen in het frontale vlak
tante verticaal omlaag gericht is en gelijk is aan het
lichaamsgewicht. Het is mogelijk een punt te loka- Flexie en extensie
liseren waarop een enkelvoudige kracht kan worden
uitgeoefend die even groot is als het lichaamsge- Een transversale as loopt horizontaal van zij tot zij
wicht en verticaal omhoog gericht is, zodat het en ligt in het frontale vlak. Indien het frontale vlak
lichaam in elke stand in evenwicht blijft. Dit punt zou kunnen buigen rond een van zijn assen, zou het
wordt het zwaartepunt van het lichaam genoemd en alleen naar voren en naar achteren kunnen buigen,
kan beschreven worden als de plaats waar theore- niet zijwaarts of met een wringende beweging. Het
tisch het volledige lichaamsgewicht is geconcen- frontale vlak kan niet buigen maar het lichaam wel,
treerd (Rodgers & Cavanagh, 1984). Bij de ideale en de voorwaartse en achterwaartse bewegingen
houding in stand van een zogenaamd gemiddelde vanuit dit vlak (d.w.z. in een sagittale richting)
volwassene zal het zwaartepunt enigszins vóór de worden flexie en extensie genoemd.
eerste of tweede sacrale wervel vallen.
Flexie is een beweging in ventrale richting voor de
Zwaartelijn De zwaartelijn is een verticale lijn door gewrichten van het hoofd, de hals, de romp, de bo-
het zwaartepunt. venste extremiteit en de heup en een beweging in
dorsale richting voor de knie, de enkel (plantair-
flexie) en de tenen.
Extensie is een beweging in een richting die te-
gengesteld is aan de flexierichting, dat wil zeggen Flexie en extensie.
42 Spieren

deze draaiing van de ledematen in tegengestelde


richting wordt de beweging waarbij de hand en de
voorzijde van de onderarm dichter bij elkaar komen
flexie (palmairflexie) genoemd, omdat hij wordt
uitgevoerd door de flexoren. De beweging waarbij
de voet en de voorzijde van het onderbeen dichter
bij elkaar komen, wordt extensie (dorsaalflexie) ge-
noemd, omdat de beweging door de extensoren
wordt uitgevoerd. Zie pagina 334 voor andere ter-
men om bewegingen van de enkel te beschrijven.
Hyperextensie is de term die wordt gebruikt om
schouder een te grote beweging in extensierichting aan te
geven, zoals hyperextensie van de knieën. De term
wordt ook wel gebruikt om een vergrote lumbale
bocht (lordose) met een vooroverkanteling van het
bekken aan te duiden, alsmede de toegenomen cer-
vicale bocht bij een anteropositie van het hoofd. In
elleboog die gevallen is het bewegingstraject waarover de
lumbale of cervicale wervelkolom beweegt niet
overdreven groot, maar is de mate van extensie uit
postureel oogpunt wel groter dan wenselijk. (Zie p.
52 en figuur D op p. 131.)
heupgewricht
pols Bewegingen in het sagittale vlak

Abductie en adductie
vingers
Een sagittale as loopt horizontaal van voor naar
achteren en ligt in het sagittale vlak. Als het sagit-
tale vlak zou kunnen buigen rond een van zijn as-
sen, zou het alleen maar zijwaarts kunnen buigen.
knie
Het zou niet naar voren of naar achteren kunnen
buigen of een wringende beweging kunnen maken.
Het vlak kan niet buigen maar het lichaam wel, en
de zijwaartse bewegingen vanuit dit vlak (d.w.z. in
een frontale richting) worden adductie, abductie en
lateroflexie genoemd.

Abductie is een beweging vanuit en adductie een


beweging naar het mediane vlak voor alle delen van
de extremiteiten behalve de duim, de vingers en de
enkel
tenen
extensie
flexie

in dorsale richting voor de gewrichten van het


hoofd, de hals, de romp, de bovenste extremiteit en
de heup en een beweging in ventrale richting voor
de knie, de enkel (dorsaalflexie) en de tenen.
Dit verschil komt doordat het ontwikkelingspa-
troon van de onderste extremiteit verschilt van het
patroon van de bovenste extremiteit. In een vroeg
stadium zijn de ledematen van een embryo naar
ventraal gericht, de buigzijden naar mediaal en de
grote tenen en duimen naar craniaal. In de loop van
de ontwikkeling draaien de ledematen 90 graden in
het schouder- en heupgewricht, zodat de duimen
naar lateraal en de buigzijden van de bovenste ex-
tremiteiten naar ventraal draaien, terwijl de grote
tenen naar mediaal draaien en de buigzijden van de
onderste extremiteiten naar dorsaal. Als gevolg van
2 Houding 43

zijn en een van de gewrichtsoppervlakken over het


andere glijdt. De translatie van de scapula over de
thorax is een voorbeeld van een glijbeweging.

Circumductie

Circumductie is een beweging waarbij achtereenvol-


gens flexie, abductie, extensie en adductie worden
gecombineerd en waarbij het deel dat bewogen wordt
een kegelvorm beschrijft. Het proximale einde van de
extremiteit vormt de punt van de kegel en dient als
spil, en het distale einde beschrijft een cirkel. Dit
schouder soort bewegingen is alleen mogelijk in kogelge-

wrichten, ellipsoı̈de gewrichten en zadelgewrichten.

Bewegingen in het transversale vlak

Rotatie

Een longitudinale as is verticaal en loopt van crani-


aal naar caudaal. Rotatie is een beweging om een
heup
longitudinale as in een transversaal vlak voor alle
lichaamsdelen behalve de scapula en de clavicula.
pols In de extremiteiten vindt rotatie plaats om de
anatomische as, behalve bij het femur, dat om een
mechanische as roteert (zie p. 391). Het ventrale
oppervlak van de extremiteit wordt hierbij als refe-
rentievlak beschouwd. Rotatie van het ventrale op-
pervlak naar het mediane vlak van het lichaam
wordt endorotatie genoemd, de rotatie daarvandaan
exorotatie.
Omdat hoofd, nek, thorax en bekken roteren
rond verticale assen in het mediane gebied, kan ro-
tatie hier niet ten opzichte van het mediane vlak
worden benoemd. Rotaties van het hoofd worden
beschreven als rotaties van het gezicht naar rechts of
links. Rotaties van thorax en bekken worden in het
algemeen beschreven als bewegingen met de klok
mee of tegen de klok in. Met het transversale vlak
als referentievlak en 12 uur in het midden vóór, gaat
de rotatie met de klok mee als de linkerzijde van de
thorax of het bekken meer naar voren staat dan de
rechterzijde, en tegen de klok in als de rechterzijde
adductie meer naar voren staat dan de linkerzijde.
abductie
Kanteling

tenen (Norkin & Levangie, 1992). Voor de vingers Kanteling is de term voor bepaalde bewegingen van
zijn abductie en adductie de bewegingen van en het hoofd, de scapula en het bekken. Hoofd en bek-
naar de as die door de derde straal loopt. Voor de ken kunnen in voorwaartse en achterwaartse rich-
tenen loopt de as door de tweede straal. Zie voor de ting kantelen rond een transversale as. Een voor-
duim de specifieke definities op pagina 225. waartse kanteling van het hoofd leidt tot flexie (af-
vlakken) van de cervicale wervelkolom, en een ach-
Lateroflexie terwaartse kanteling tot extensie. Bij het bekken
gebeurt het omgekeerde. Een achterwaartse kante-
De term lateroflexie wordt gebruikt om zijwaartse ling (retroversie) leidt tot flexie (afvlakken) van de
bewegingen van hoofd, nek en romp rond een sa- lumbale wervelkolom, terwijl een voorwaartse kan-
gittale as in een zijwaartse richting (d.w.z. in het teling (anteversie) leidt tot extensie.
frontale vlak) aan te duiden. Het hoofd en het bekken kunnen zijwaarts kan-
telen rond een sagittale as. Een zijwaartse kanteling
Glijden van het hoofd kan ook beschreven worden als late-
roflexie van de hals. Een laterale kanteling van het
Glijdende bewegingen treden op wanneer de ge- bekken wordt hoogstand aan de ene zijde en laag-
wrichtsoppervlakken vlak of slechts licht concaaf stand aan de andere genoemd.
44 Spieren

longitudinale as

schouder
endorotatie
exorotatie

pronatie
supinatie
(onderarm staat
in supinatie) rotatie tegen de klok in

rotatie met de klok mee

heup

endorotatie;
pronatie van de onderarm;
voet eversie van de voet
eversie
exorotatie;
supinatie van de onderarm;
inversie van de voet
inversie

Rotatie.

Omdat het bekken als een eenheid beweegt, kunnen Standaardhouding


de kantelingen gezien worden als een voorwaartse,
achterwaartse of laterale kanteling van het trans- Net als bij alle andere tests moet men eerst een
versale vlak zoals uit de afbeelding blijkt. De bek- standaard of norm formuleren waartegen de indivi-
kenkanteling kan gepaard gaan met een rotatie, duele houding kan worden afgezet. De ideale of
maar die treedt vaker op bij voorwaartse en zij- standaardhouding van het skelet brengt een mini-
waartse kanteling dan bij achterwaartse kanteling. male spanning en belasting mee en leidt tot een
(Zie p. 125 voor bewegingen van de nek en p. 335 maximale efficiëntie van het lichaam. Alleen als de
voor bewegingen van het bekken.) standaardhouding hieraan voldoet, kan een oefen-
Als de scapula zich in de neutrale stand bevindt, systeem dat erop gebaseerd is, deugdelijk zijn. Vol-
kan er wel een voorwaartse kanteling optreden, gens Basmajian heeft de mens van alle zoogdieren
maar geen achterwaartse kanteling. Hooguit kan de de meest efficiënte mechanismen om de zwaarte-
terugkeer van de voorwaartse kanteling naar de kracht te overwinnen in de rechtopgaande stand. De
neutrale stand als zodanig worden aangeduid. (Zie manier waarop de spieren energie gebruiken in wat
p. 269 voor bewegingen van de scapula.) een uiterst onhandige stand lijkt, is in feite zeer
economisch (Basmajian & DeLuca, 1985).
In de standaardhouding vertoont de wervelkolom
de normale bochten en hebben de botten van de
2 Houding 45

onderste extremiteiten de beste positie om belasting nuttig is – wel een rol spelen bij de beoefening
op te vangen. De ‘neutrale’ stand van het bekken ervan. De ideale houding van het lichaam geldt als
heeft een positieve invloed op de houding van de de norm of standaard.
buik, de romp en de onderste extremiteiten. De Een paslood is een koord met daaraan een loden
borst en het bovenste deel van de rug hebben een gewichtje, zodat het koord altijd absoluut verticaal
stand die een optimaal functioneren van de adem- naar beneden hangt. Hierdoor kan de loodlijn ge-
halingsorganen toelaat. Het hoofd staat rechtop en bruikt worden als standaard voor het meten van
in een goed uitgebalanceerde stand, zodat de hals- afwijkingen. Omdat in stand het enige vaste punt
spieren zo min mogelijk belast worden (zie p. 50). zich bevindt in het steunvlak waar de voeten in
De contouren van het lichaam op de afbeeldingen contact zijn met de vloer, moet het referentiepunt in
van de standaardhouding laten het verband zien het steunvlak gesitueerd zijn. Een punt dat kan be-
tussen de benige structuren en het silhouet van het wegen is niet als referentiepunt te gebruiken. Het
lichaam in de ideale houding. Er zijn variaties in hoofd is niet onbeweeglijk en daarom is het gebruik
lichaamstype en grootte, en de vorm en de verhou- van de oorlel als punt waar de loodlijn doorheen
dingen van het lichaam zijn factoren bij de verde- zou moeten vallen, niet juist.
ling van het gewicht. Variaties in de lichaamscon- De loodlijntest wordt gebruikt om te bepalen of
touren houden tot op zekere hoogte verband met de referentiepunten van de te onderzoeken persoon
variaties in de uitlijning van het skelet (Levine & dezelfde positie ten opzichte van elkaar hebben als
Whittle, 1996; McLean e.a., 1996). Dit geldt voor de corresponderende punten in de standaardhou-
iedereen, ongeacht zijn of haar lichaamsbouw. Van- ding. De afwijking van de verschillende referentie-
daar dat een ervaren onderzoeker de stand van de punten ten opzichte van de loodlijn brengt aan het
benige structuren kan beoordelen door de li- licht in welke mate de houding van de proefpersoon
chaamscontouren te bekijken (Fedorak e.a., 2003; afwijkt.
Griegel-Morris e.a., 1992). Om dit te kunnen testen gaat de proefpersoon
Waar het mediane en het frontale vlak van het naast een opgehangen paslood staan. Van achteren
lichaam elkaar kruisen, loopt de zwaartelijn (So- gezien staat hij zo dat beide voeten even ver van de
derberg, 1997). Rond deze lijn is het lichaam hypo- lijn staan; van de zijkant gezien zo dat de loodlijn
thetisch in evenwicht. In die positie is het gewicht vlak voor de laterale malleolus valt.
optimaal verdeeld en bevindt ieder gewricht zich in Afwijkingen ten opzichte van de loodlijn worden
een stabiele stand. steeds beschreven als licht, matig of ernstig en niet
Er bestaan diverse apparaten waarmee de hou- in termen van centimeters of graden. Bij routine-
ding beoordeeld kan worden. Het gebruik van deze onderzoek is het niet praktisch om exact vast te
ingewikkelde apparaten brengt echter variabelen stellen hoe ver elk referentiepunt afwijkt van de
mee die moeilijk te controleren zijn. Onderzoekers loodlijn.
van de NASA merkten op dat commercieel verkrijg- De staande houding kan worden beschouwd als
bare systemen waarmee beweging en houding be- een samenstelling vanuit vier gezichtspunten: voor,
oordeeld kunnen worden, uitgebreide procedures achter, rechts en links.
voor gegevensverzameling en rigide methoden voor Aan de hand van de ideale houding worden op de
het kalibreren van camera’s en het bepalen van re- volgende pagina’s de stand van het hoofd, de hals,
ferentiepunten vergen (Whitmore & Berman, 1996). de schouder, de bovenrug, de onderrug, het bekken
Gelukkig kan de houding ook met simpele in- en de onderste extremiteiten beschreven.
strumenten en tegen minimale kosten nauwkeurig Het houdingsonderzoek bestaat uit drie onder-
beoordeeld worden. delen:
Wanneer men een individu in stand beschouwt, – onderzoek van de houding in stand;
wordt een loodlijn gebruikt als referentielijn. – onderzoek van lenigheid en spierlengte;
Waarom een loodlijn? Omdat de loodlijn een norm – onderzoek van de spierkracht.
is. Het paslood is een gereedschap in de mechanica
van houding en beweging omdat het de wet van de Ideale houding: zijaanzicht
zwaartekracht volgt. Met dit simpele instrument
kunnen de effecten van de zwaartekracht zichtbaar In de ideale houding in zijaanzicht zijn de referen-
gemaakt worden. Onzichtbare, denkbeeldige lijnen tielijn in de tekening en de loodlijn op de foto een
en vlakken in de ruimte vormen de absolute criteria projectie van de zwaartelijn in het frontale vlak. Dit
waaraan niet alleen veranderlijke en relatieve stan- vlak verdeelt het lichaam hypothetisch in een
den afgemeten kunnen worden, maar ook bewegin- voorste en een achterste gedeelte van gelijk gewicht.
gen. Deze delen zijn niet symmetrisch en er bestaat geen
In de biomechanica geven loodlijnen de verticale duidelijke scheidingslijn op basis van anatomische
vlakken weer. Met de anatomische positie van het structuren.
lichaam als uitgangspunt worden standen en bewe-
gingen gedefinieerd in relatie tot deze vlakken. De Ideale houding: achteraanzicht
biomechanica is de wetenschap die zich bezighoudt
met de statische en dynamische krachten die op het In de ideale houding in achteraanzicht zijn de refe-
lichaam inwerken. Ook al gebruiken we haar hier rentielijn in de tekening en de loodlijn op de foto
niet op een wetenschappelijke manier, toch moeten een projectie van de zwaartelijn in het mediane
normering en precisie – voor zover dit mogelijk en vlak. De lijn begint midden tussen de hielen, gaat
46 Spieren

vlak achter de apex van de sutura coronalis

door de uitwendige gehoorgang

door de dens van de apex

door het midden van de schouder

door de lumbale wervellichamen

door het promontorium van het sacrum

iets achter het centrum van het heupgewricht

iets voor het centrum van het kniegewricht

iets voor de laterale malleolus

door de articulatio calcaneocuboidea

Ideale houding: zijaanzicht (links) en achteraanzicht (rechts).

midden tussen de benen omhoog, door de middel- en de cervicale wervelkolom een normale bocht naar
lijn van het bekken, de wervelkolom, het borstbeen voren heeft, dan beweegt het hoofd naar voren en
en de schedel. De rechter- en de linkerhelft van de naar beneden. Aangezien men de blikrichting ech-
benige structuren zijn in wezen symmetrisch, en ter horizontaal probeert te houden, moet het hoofd
hypothetisch wordt aangenomen dat de twee li- opgetild worden vanuit deze stand door een dor-
chaamshelften elkaars exacte spiegelbeeld zijn saalflexie van de cervicale wervelkolom. Daardoor
(Norkin & Levangie, 1992). komen het achterhoofd en de zevende halswervel
dichter bij elkaar te liggen. Vergeleken met de af-
Hoofd en hals stand bij een ideale houding kan deze afstand wel
5 tot 8 cm kleiner zijn.
In de ideale stand van hoofd en hals staat het hoofd Anteropositie van het hoofd is een stand waarbij
in balans op de schouders en kan het met een mini- de extensoren van de hals verkort en sterk zijn.
male spierinspanning in die stand gehouden wor- Hierdoor kunnen deze spieren mogelijk een aan-
den. In zijaanzicht loopt de referentielijn door de passingsverkorting gaan vertonen. De ventrale
oorlel en heeft de cervicale wervelkolom een nor- flexoren van de hals hebben een verlengde stand
male bocht naar voren. In achteraanzicht valt de en blijken bij spierkrachttests zwak te zijn (zie de
referentielijn samen met de middellijn van het röntgenopnames op p. 130).
hoofd en met de processus spinosi van de cervicale
wervels. Het hoofd neigt niet naar boven of naar Bovenrug
beneden, vertoont geen zijwaartse kanteling of ro-
tatie, en de kin is niet ingetrokken. In de ideale stand maakt de bovenrug een lichte
Een goede houding van de bovenrug is essentieel bocht naar achteren. De stand van het hoofd en de
voor een goede positie van hoofd en hals. Een fou- hals worden beı̈nvloed door de stand van de thora-
tieve houding van de bovenrug heeft een negatief cale wervelkolom en die wordt weer beı̈nvloed door
effect op de stand van hoofd en hals. Als de boven- de stand van de onderrug en het bekken. Wanneer
rug rond is in stand of zit, wordt dit gecompenseerd het bekken en de lumbale wervelkolom de ideale
door een andere stand van hoofd en hals. stand hebben, kan de thoracale wervelkolom de
Als de bovenrug buigt (grotere bocht naar ach- ideale stand aannemen. Als een individu met een
teren) terwijl de stand van het hoofd hetzelfde blijft normale lenigheid een lordotische stand aanneemt
2 Houding 47

(d.w.z. een grotere bocht naar voren in de onderrug), sartorius en tensor fasciae latae, met aanhechtingen
heeft de bovenrug de neiging rechter te worden, aan de spinae iliacae anteriores superiores, lopen
waardoor de normale bocht naar achteren afvlakt. naar beneden naar het bovenbeen.
Maar gewoontehoudingen en herhaling van activi- Vanwege variaties in de bouw van het bekken is
teiten kunnen leiden tot het ontwikkelen van een het niet praktisch om de neutrale stand van het
kyfolordotische houding waarbij de ene afwijking bekken te beschrijven op basis van twee punten, een
de neiging heeft de andere te compenseren. Bij een aan de voorkant en een aan de achterkant van het
zogenaamde ‘sway back’-houding (bekken naar vo- lichaam, die in hetzelfde horizontale vlak liggen.
ren, bovenrug naar achteren) compenseert de gro- De spinae iliacae anteriores superiores en de spinae
tere bocht naar achteren van de bovenrug de afwij- iliacae posteriores superiores liggen echter wel on-
king naar voren van het bekken. geveer in hetzelfde vlak.
Bij een neutrale stand van het bekken heeft de
Schouder onderrug een normale bocht naar voren, bij een
voorover gekanteld bekken heeft de onderrug een
In de ideale stand van de schouder loopt de refe- lordotische stand en bij een achterover gekanteld
rentielijn in zijaanzicht door het midden van het bekken ziet men een vlakke rug.
gewricht. De stand van de arm en de schouder hangt Zonder aan het belang van een goede stand van de
echter af van de stand van de schouderbladen en de voeten afbreuk te doen, die immers het steunvlak
bovenrug. Bij een goede houding liggen de schou- vormen waarmee belasting wordt opgevangen,
derbladen plat tegen de bovenrug, ongeveer tussen kunnen we stellen dat de stand van het bekken de
de tweede en de zevende thoracale wervel, en staan sleutel vormt voor een goede of verkeerde houding.
ze gemiddeld ongeveer 10 centimeter uit elkaar (af- De spieren die een goede stand van het bekken
hankelijk van het postuur van de persoon). Een handhaven, zowel in voor-achterwaartse als in zij-
foutieve stand van de schouderbladen heeft een ne- waartse richting, zijn van zeer groot belang voor een
gatieve invloed op de stand van het schouderge- goede algemene houding. Een disbalans tussen
wricht en dat kan leiden tot letsel en chronische spieren die in stand tegengesteld aan elkaar werken,
pijn. verandert de stand van het bekken en heeft een
Op pagina 46 is de standaardhouding afgebeeld. negatieve invloed op de stand van de lichaamsdelen
In de bijschriften staan de benige structuren die erboven en eronder.
samenvallen met de referentielijn. Ter vergelijking
is naast de tekening een foto afgedrukt van een Heupen en knieën
persoon van wie de houding de standaardhouding
dicht benadert. Bij het zijaanzicht van de standaardhouding loopt
In de tekening van het zijaanzicht heeft de teke- de referentielijn door de onderste extremiteiten iets
naar een tussenvorm van het mannelijke en het achter het middelpunt van het heupgewricht en iets
vrouwelijke bekken en een gemiddelde vorm en voor de as van het kniegewricht. Dit komt overeen
lengte van het sacrum en het os coccygis afgebeeld. met een stabiele stand van deze gewrichten.
Als het middelpunt van het belaste gewricht op
Bekken en onderrug de zwaartelijn ligt, is de kans dat flexie optreedt in
het gewricht even groot als de kans op extensie.
De relatie van het bekken tot de referentielijn wordt Deze middenpositie van het gewricht is echter geen
in grote mate bepaald door de relatie van het bekken stabiele stand bij belasting. Een zeer geringe kracht
tot het heupgewricht. Omdat de referentielijn in in een van beide richtingen laat het gewricht van de
zijaanzicht vlak achter de assen van de heupge- zwaartelijn af bewegen, tenzij het gestabiliseerd
wrichten loopt, wordt het bekken bij het acetabu- wordt door een voortdurende werking van spieren.
lum doorsneden. Deze referentiepunten zijn echter Als het lichaam gebruik moet maken van spieracties
niet voldoende om de stand van het bekken te be- om een stabiele stand te handhaven, is er sprake van
palen, aangezien het bekken voorover of achterover onnodig energieverbruik.
kan kantelen rond de assen door de heupgewrich- Als het heup- en kniegewricht zich vrij zouden
ten. kunnen bewegen in zowel de extensie- als de
Daarom moet worden aangegeven wat de neu- flexierichting, zouden ze niet stabiel zijn en zou er
trale stand van het bekken is als we de standaard- voortdurend een inspanning moeten worden gele-
houding beschrijven. In dit boek is dat een stand verd om bewegingen in beide richtingen te weer-
waarbij de beide spinae iliacae anteriores superiores staan. Om een stabiele positie die zich niet in het
in hetzelfde horizontale vlak liggen en de spinae midden bevindt te kunnen handhaven, heeft een
iliacae anteriores superiores en de symphysis pubica gewricht een bewegingsbeperking in een bepaalde
in hetzelfde verticale vlak liggen. Vanuit het oog- richting nodig. In de heup- en kniegewrichten is de
punt van de functie van spieren die aanhechten aan extensie beperkt, doordat ligamentaire structuren,
de spinae iliacae anteriores superiores en de sym- sterke spieren en pezen hyperextensie tegengaan.
physis pubica hebben spiergroepen die tegengesteld De stabiliteit in stand is het gevolg van deze nor-
aan elkaar werken eenzelfde mechanisch voordeel male beperking van de gewrichtsbeweging.
bij een rechte trekrichting. De m. rectus abdominis, Het mogelijke effect van oefeningen of manipu-
met zijn aanhechting aan het os pubis, loopt om- laties waarbij de knie of het heupgewricht in hy-
hoog naar het sternum en de mm. rectus femoris, perextensie gebracht wordt of spieren (bijvoorbeeld
48 Spieren

de ischiocrurale spieren) overmatig worden gerekt, lijk, geen rotatie. In tegenstelling tot het kniege-
moet zorgvuldig overdacht worden. De normale wricht ligt het bovenste spronggewricht niet in een
beperkende invloed van ligamenten en spieren frontaal vlak. Volgens anatomen is er sprake van een
draagt bij aan het handhaven van een goede hou- vlak dat enigszins schuin loopt. De schuine lijn
ding met een minimale spierinspanning. Als de li- loopt van enigszins voor de mediale malleolus naar
gamenten en spieren niet voldoende steun kunnen enigszins achter de laterale malleolus. De hoek
geven, kunnen de gewrichten hun normale bewe- waarin de as van het enkelgewricht afwijkt van het
gingsuitslag overschrijden en wordt de houding wat frontale vlak geeft aan dat de voet normaal in licht
betreft de hyperextensie van knie en heup foutief geabduceerde stand staat (waarbij de tenen enigs-
(zie p. 57, 66 en 70). zins naar buiten wijzen) ten opzichte van het on-
derbeen.
Enkel De voet is geen stijve structuur. Bewegingen van
het subtalaire gewricht en de art. tarsi transversa
De referentielijn loopt bij de enkel iets voor de la- laten pronatie en supinatie van de voet toe, evenals
terale malleolus en ongeveer door de apex van de abductie en adductie van de voorvoet. De combina-
boog die lateraal aangegeven wordt door de articu- tie van pronatie en abductie van de voorvoet wordt
latio calcaneocuboidea. De dorsaalflexie van de en- eversie van de voet genoemd en de combinatie van
kel is normaal ongeveer 108 als de knie gestrekt is. supinatie en adductie van de voorvoet inversie.
Dit betekent dat bij het staan op blote voeten met de Passieve of actieve bewegingen van de voet en enkel
tenen licht naar buiten gedraaid en de knieën ge- laten zien dat de voet de neiging heeft naar buiten
strekt, het onderbeen niet meer dan ongeveer 108 te bewegen als hij omhoog gaat en naar binnen te
voorwaarts kan bewegen ten opzichte van de voet. bewegen als hij naar beneden gaat.
Een afwijking van het lichaam naar voren (dorsaal- In stand staat de voet gewoonlijk niet in volledige
flexie in de enkel) wordt tegengehouden door dorsaalflexie ten opzichte van het been en ook niet
weerstand van sterke spieren en ligamenten aan de in volledige eversie. Bij iemand die de knieën buigt
achterzijde van het been. Deze weerstand wordt en de tenen duidelijk naar buiten draait, treedt
echter wezenlijk anders als de hoogte van de hak echter dorsaalflexie en eversie op – een stand die
verandert. Hierdoor krijgt de enkel een andere resulteert in aanzienlijke spanning en belasting van
plantairflexiestand. De weerstand verandert ook de voet en het been.
merkbaar wanneer de knieën gebogen worden. Het is niet mogelijk om te bepalen welke mate
van eversie of inversie van de voet overeenstemt met
Voeten een bepaalde mate van dorsaal- of plantairflexie.
De relatie tussen deze twee factoren kan niet exact
In de standaardhouding is de stand van de voeten bepaald worden, maar men mag aannemen dat de
als volgt. De hielen staan ongeveer 7 à 8 cm van beweging vanuit eversie in de dorsaalflexiestand
elkaar en de voorvoet is ongeveer 8-108 geabduceerd naar inversie in de plantairflexiestand relatief
ten opzichte van de middellijn aan beide zijden, uniform is.
waardoor de totale abductie ongeveer 16-208 be- Bij het dragen van schoenen met hakken is er bij
draagt. een staande positie een uiteenlopende mate van
Deze stand van de voeten heeft alleen betrekking plantairflexie van de voet, die bepaald wordt door
op de statische stand op blote voeten. Zowel het de hakhoogte. Naarmate de hoogte van de hak toe-
heffen van de hielen als het lopen heeft invloed op neemt, neemt de neiging tot evenwijdig plaatsen
de stand van de voeten. van de voet (of het naar binnen brengen van de
Bij het vaststellen van de standaardpositie van de tenen) toe.
voeten – en bij het beantwoorden van de vraag of de Het verband tussen de hakhoogte en het naar
tenen naar buiten gedraaid moeten zijn – is het binnen of buiten wijzen van de tenen is analoog aan
noodzakelijk de voet in relatie tot de rest van de de stand van de voet bij het staan, lopen en hard-
onderste extremiteit te bekijken. Het naar buiten lopen. Bij het staan op blote voeten wijzen de tenen
draaien van de voeten (tenen) kan niet vanuit de van nature licht naar buiten. Bij het op de tenen
knieën optreden omdat er geen rotatie plaatsvindt staan en bij snel lopen hebben de voeten de neiging
in een gestrekte knie. evenwijdig te gaan staan. Als men de snelheid op-
In de ideale houding ligt de as van het kniege- voert van wandelen naar hardlopen, maken de hie-
wricht in extensie in een frontaal vlak. Wanneer het len geen contact meer met de grond en wordt het
kniegewricht in dit vlak ligt, kunnen de tenen niet lichaamsgewicht volledig door de voorzijde van de
naar buiten worden gedraaid vanuit het heupge- voet opgevangen. In dat geval gaan de tenen steeds
wricht. De tenen kunnen weliswaar naar buiten meer naar binnen wijzen.
gedraaid worden als gevolg van exorotatie van de
heup, maar de gehele extremiteit zal dan in exo-
rotatiestand staan en de abductie van de voorvoet
zal overdreven zijn.
Of er rotatie van de voet moet optreden waarbij de
tenen naar buiten wijzen, hangt daarom samen met
de relatie tussen de voet en het enkelgewricht. In
het enkelgewricht is alleen flexie en extensie moge-
2 Houding 49

A B C D

ideale houdingsopbouw kyfolordotische houding vlakke rug sway-backhouding

j
2.2 Houdingen Bij een foutieve houding kan het bekken voorover of
achterover gekanteld zijn of scheef staan. Elke
Vier typen houdingen standsverandering van het bekken heeft een bewe-
ging van de onderrug en de heupen tot gevolg. In
De normale curves van de wervelkolom zijn een afbeelding B is het bekken naar voren gekanteld,
bocht convex naar voren in de nek (cervicaal), con- waardoor de hoek tussen het bekken en het boven-
vex naar achteren in de bovenrug (thoracaal) en been aan de voorzijde kleiner is zodat het heupge-
convex naar voren in de onderrug (lumbaal). Deze wricht in flexie staat. De onderrug vormt een boog
bochten kunnen worden omschreven als een ge- naar voren, waardoor een grotere voorwaartse bocht
ringe dorsaalflexie van de nek, een geringe ven- van de onderrug (lordose) ontstaat. In afbeelding C
traalflexie van de bovenrug en een lichte dorsaal- en D is het bekken achterover gekanteld, waardoor
flexie van de onderrug. Bij een normale bocht in de de heupgewrichten zich strekken en de onderrug
onderrug staat het bekken in een neutrale stand. In afvlakt. Bij bekkenscheefstand staat de ene heup
afbeelding A staan de botpunten aan de voorzijde hoger dan de andere en maakt de wervelkolom een
van het bekken in een neutrale stand, wat blijkt uit bocht met de convexiteit naar de laagste zijde.
het feit dat de spinae iliacae anteriores superiores en (Zie voor bekkenscheefstand p. 59, 60, 95, 397, 398
de symphysis pubica zich in hetzelfde verticale vlak en 402.)
bevinden.
50 Spieren

rugstrekkers buikspieren

m. rectus abdominis
m. obliquus externus
heupbuigers
m. psoas major
heupstrekkers m. iliacus

m. gluteus maximus
m. tensor fasciae latae
ischiocrurale spieren
m. rectus femoris

Ideale houding: zijaanzicht Kniegewrichten: neutrale stand, niet gebogen en niet


overstrekt.
Hoofd: neutrale stand, niet voor- of achterover ge- Enkelgewrichten: neutrale stand, been verticaal en in
kanteld (op de foto iets voorover gekanteld). een rechte hoek met de voetzool.
Cervicale wervelkolom: normale bocht, iets convex
naar voren. In zijaanzicht handhaven de spieren aan de voor- en
Scapulae: lijken op de foto goed te staan, liggen plat achterzijde van het bekken een ideale houding. Aan
tegen de bovenrug. de voorzijde trekken de buikspieren het omhoog en
Thoracale wervelkolom: normale bocht, iets convex de heupbuigers naar beneden, aan de achterzijde
naar achteren. trekken de rugspieren het omhoog en de heup-
Lumbale wervelkolom: normale bocht, iets convex naar strekkers naar beneden. De buikspieren en de
voren. heupstrekkers werken dus samen om het bekken
Bekken: neutrale stand, de spinae iliacae anteriores naar achteren te kantelen, de spieren van de onder-
superiores staan in hetzelfde verticale vlak als de rug en de heupbuigers werken samen om het bek-
symphysis pubica. ken naar voren te kantelen.
Heupgewrichten: neutrale stand, niet gebogen en niet
gestrekt.
2 Houding 51

Kyfolordotische houding ischiocrurale spieren zijn enigszins verlengd en


kunnen al dan niet zwak zijn.
Hoofd: naar voren. De m. rectus abdominis is niet noodzakelijker-
Cervicale wervelkolom: versterkte bocht convex naar wijs verlengd omdat de depressiestand van de
voren. borstkas het effect van de vooroverkanteling van
Scapulae: protractiestand. het bekken tenietdoet.
Thoracale wervelkolom: versterkte bocht convex naar Zowel in zit als in de lordotische houding in
achteren (kyfose). stand zijn de heupflexoren verkort (zoals afge-
Lumbale wervelkolom: versterkte bocht convex naar beeld). De spieren van de onderrug hoeven daarbij
voren (lordose). echter niet verkort te zijn. In zit kan de rug afvlak-
Bekken: voorover gekanteld. ken. Deze combinatie van omstandigheden draagt
Heupgewrichten: gebogen. ertoe bij dat verkorting van de spieren van de on-
Kniegewrichten: iets overstrekt. derrug bij deze houding minder vaak voorkomt dan
Enkelgewrichten: lichte plantairflexie doordat de be- verkorting van de heupflexoren.
nen schuin naar achteren staan. Verkort en sterk: extensoren van de hals en flexoren
Verlengd en zwak: flexoren van de hals, bovenste mm. van de heup. De spieren van de onderrug zijn sterk
erector spinae, m. obliquus externus abdominis. De en kunnen al dan niet verkort zijn.
52 Spieren

Lordotische houding Bekken: voorover gekanteld.


Kniegewrichten: iets overstrekt.
Hoofd: neutrale stand. Enkelgewrichten: lichte plantairflexie.
Cervicale wervelkolom: normale bocht, iets convex Verlengd en zwak: rechte buikspieren. De ischiocru-
naar voren. rale spieren zijn licht verlengd en kunnen zwak
Thoracale wervelkolom: normale bocht, iets convex zijn, maar dit hoeft niet.
naar achteren. Verkort en sterk: lage rugspieren en heupflexoren.
Lumbale wervelkolom: versterkte bocht convex naar
voren (lordose).
2 Houding 53

Vlakke rug Enkelgewrichten: lichte plantairflexie.


Verlengd en zwak: monoarticulaire heupflexoren.
Hoofd: naar voren. Verkort en sterk: ischiocrurale spieren.
Cervicale wervelkolom: lichte bocht convex naar voren. De buikspieren zijn vaak sterk. Hoewel de rug-
Thoracale wervelkolom: bovendeel versterkte bocht spieren in licht verlengde toestand verkeren wan-
convex naar achteren; onderste deel recht. neer de normale bocht naar voren verdwenen is, zijn
Lumbale wervelkolom: afgevlakt (ventraalflexie). ze niet zwak. Soms vertonen de knieën bij indivi-
Bekken: achterover gekanteld. duen met een vlakke rug enige mate van flexie in
Heupgewrichten: gestrekt. plaats van hyperextensie.
Kniegewrichten: gestrekt.
54 Spieren

Foutieve houding: zijaanzicht geerd om een effectieve ontspanning van deze spie-
ren tot stand te brengen.
Afbeelding A laat een opvallende voorwaartse af- Afbeelding B laat een opvallende achterwaartse
wijking van de loodlijn zien. Het lichaamsgewicht afwijking zien van het bovenste deel van de romp en
wordt naar voren gedragen, op de bal van de voet. het hoofd. De knieën en het bekken zijn naar voren
Deze houding komt het meest voor bij lange, ten- verplaatst om tegenwicht te bieden aan het naar
gere personen. Mensen die uit gewoonte op deze achteren verplaatste gewicht van het bovenste deel
wijze staan, vertonen soms te veel spanning in het van het lichaam.
voorste deel van de voet, met eeltvorming onder de Op afbeelding C is een draaiing van het lichaam
bal van de voet en zelfs onder de grote teen. De tegen de klok in te zien vanaf de enkels tot het
behandeling kan bestaan uit een steun onder het halsgebied. De afwijking van het lichaam ten op-
dwarse voetgewelf en correctie van de gehele hou- zichte van de loodlijn is bij mensen met een derge-
ding. Het enkelgewricht staat in lichte dorsaalflexie lijke draaiing rechts anders dan links. Van de rech-
omdat de benen schuin naar voren staan en de terkant gezien bevindt het lichaam zich vóór de
knieën licht gebogen zijn. De spieren aan de ach- loodlijn, terwijl er van de linkerkant gezien een
terzijde van de romp en de onderste extremiteiten tamelijk goede houding is. Van beide kanten gezien
hebben de neiging in een constante contractietoe- wordt het hoofd echter naar voren gedragen.
stand te blijven. De houding moet worden gecorri-
2 Houding 55

M. obliquus externus abdominis en de houding worden voorgeschreven. De beweging hoort door de


m. obliquus externus abdominis te worden uitge-
De spieren die het bekken achterover gekanteld voerd en niet door de m. rectus abdominis of de
houden als men de benen laat zakken in ruglig, zijn extensoren van de heup. De patiënt moet de buik-
voornamelijk de m. rectus abdominis en de m. spieren naar binnen en omhoog trekken, waardoor
obliquus externus abdominis. In veel gevallen is de ze strak en hard worden, vooral de laterale vezels
kracht van de buikspieren normaal bij de test van het van de m. obliquus externus abdominis (zie p. 186).
opkomen tot zit, maar blijken de spieren erg zwak bij Mensen met een sway-backhouding moeten de m.
het laten zakken van de benen. Aangezien de m. rec- obliquus externus abdominis op dezelfde manier
tus abdominis sterk moet zijn om de romp rond te oefenen, namelijk door de onderste buikspieren
kunnen maken, kan het onvermogen de onderrug naar binnen en omhoog te trekken, zonder echter
vlak te houden bij het laten zakken van de benen niet nadruk te leggen op de bekkenkanteling. Bij deze
aan die spier worden toegeschreven. Het is logisch houdingsafwijking is er al sprake van achterover-
het tekort aan kracht toe te schrijven aan de m. obli- kanteling van het bekken in combinatie met zwakte
quus externus abdominis en niet aan de m. rectus van de heupflexoren. Het contraheren van de late-
abdominis. Bovendien gaan de houdingsafwijkingen rale vezels van de m. obliquus externus abdominis
die worden gezien bij individuen die zwakte verto- in stand moet vergezeld gaan van het opstrekken en
nen tijdens deze test samen met een verlengde toe- niet het buigen van de bovenrug omdat deze spieren
stand van de m. obliquus externus abdominis. door de diagonale trekrichting de thorax naar voren
Deze zwakte openbaart zich bij twee houdingen: verschuiven en het bekken naar achteren. Als hij
een voorover gekanteld bekken (lordotische hou- goed wordt uitgevoerd, brengt deze beweging de
ding) en een verschuiving van het bekken naar vo- borst omhoog en naar voren en wordt de normale
ren met verschuiving van de thorax naar achteren voorwaartse bocht in de onderrug hersteld (zie fi-
(sway-backhouding). De laterale vezels van de m. guren hieronder).
obliquus externus abdominis verlopen diagonaal
van posterolateraal van de thorax naar anterolate-
raal op het bekken. Door deze trekrichting kunnen
ze bijdragen aan een goede stand van de thorax ten
opzichte van het bekken of aan het herstel van de
stand als er een verschuiving heeft plaatsgevonden.
(Zie de foto’s op p. 56.)
Het verschil in spierkracht dat in de twee tests tot
uiting komt, is vaak heel duidelijk. Onderzoek toont
aan dat bij het laten zakken van de benen de spier-
kracht slechts 3 tot 3+ is bij mensen die vele malen
tot zit kunnen opkomen. In die gevallen is het
overduidelijk dat de oefening van het tot zit opko-
men het vermogen om de onderrug vlak te houden
tijdens het laten zakken van de benen niet verbetert.
Inderdaad is gebleken dat herhaald en langdurig
oefenen van het tot zit opkomen kan bijdragen aan
een continue zwakte van de laterale vezels van de m.
obliquus externus abdominis (zie p. 174).
Het soort houdingsafwijking dat optreedt, hangt
sterk af van de ermee samenhangende spierzwakte.
Bij een voorover gekanteld bekken (lordotische
houding) bestaat er vaak een verkorting van de
heupflexoren naast zwakte van de buikspieren; bij
de sway-backhouding bestaat er zwakte van de
heupflexoren, vooral van de m. iliopsoas.
Welk type oefeningen voorgeschreven moet wor-
den om de schuine buikspieren te versterken hangt
af van de vraag of er ook andere spieren een rol
spelen en of de spierzwakte ook samengaat met
houdingsproblemen. De manier waarop bewegin-
gen in oefeningen worden gecombineerd, bepaalt of
ze voor het betrokken individu van therapeutische
waarde zijn. Zo is het afwisselend heffen van de
benen samen met bekkenkanteloefeningen niet aan Als de oefeningen van het zitten en staan tegen de
te raden als er een verkorting bestaat van de heup- muur (zie p. 99) goed worden uitgevoerd, worden de
flexoren, maar juist wel noodzakelijk bij verzwakte spieren van de onderbuik en van de laterale vezels
heupflexoren. van de m. obliquus externus abdominis extra geoe-
Om vooroverkanteling van het bekken te corrige- fend. Hierbij moet de patiënt worden aangemoedigd
ren moeten oefeningen in het achterover kantelen om maximaal zijn best te doen door aanwijzingen
56 Spieren

te geven de buik zoveel mogelijk in te trekken. Lengte van de m. obliquus externus abdominis en de
Goede buikspieroefeningen behoren een vast houding
onderdeel te zijn van preventie- en fitnessprogram-
ma’s. Een normale kracht van deze spieren is van Let op de gelijkenis tussen de bochten in de rug bij
wezenlijk belang voor het handhaven van een goede de lordotische en bij de sway-backhouding. Zonder
houding, maar er moet voor worden gewaakt dat een zorgvuldige analyse van de verschillen in hou-
het met ronde rug opkomen noch de bekkenkantel- ding van het lichaam ten opzichte van de loodlijn en
oefeningen té intensief worden gedaan. De normale de bekkenkanteling kan men de bocht bij een sway-
voorwaartse bocht in de onderrug in stand mag niet backhouding aanmerken als een lordose, terwijl dit
verdwijnen. niet het geval is.

Goede houding: het bekken Lordotische houding: het bekken Sway-backhouding: het bekken
staat in de neutrale stand. is voorover gekanteld. is achterover gekanteld.

De stippen die de m. obliquus externus De stippen die de m. obliquus externus De stippen die de m. obliquus externus
abdominis aangeven, liggen 15 cm uit elkaar abdominis aangeven, liggen 18 cm uit elkaar abdominis aangeven, liggen 19 cm uit
bij een goede houding. bij een lordotische houding. elkaar bij een sway-backhouding.

De stippen die de m. obliquus internus De stippen die de m. obliquus internus Vlakke rug: bij dit type houding is de m.
abdominis aangeven, liggen 15 cm uit abdominis aangeven, liggen 12,5 cm uit obliquus externus abdominis vaak sterk.
elkaar bij een goede houding. elkaar bij een sway-backhouding.
2 Houding 57

Nog enkele houdingstypen

Sway-backhouding Verlengd en zwak: monoarticulaire heupflexoren,


m. obliquus externus abdominis, bovenste deel m.
Hoofd: naar voren. erector spinae, flexoren van de hals.
Cervicale wervelkolom: licht versterkte bocht convex Verkort en sterk: ischiocrurale spieren, bovenste vezels
naar voren. van de m. obliquus internus abdominis.
Thoracale wervelkolom: versterkte bocht convex naar Sterk maar niet verkort: lage rugspieren.
achteren (lange kyfose) met verplaatsing van de Het bekken is achterover gekanteld en staat naar
romp naar achteren. voren ten opzichte van de voeten die op hun plaats
Lumbale wervelkolom: afvlakking van de normale blijven. Dit geeft dezelfde overstrekking van de
bocht in het lage lumbale gebied. heupen als bij het naar achteren strekken van het
Bekken: achterover gekanteld. been met gefixeerd bekken. Bij het achterover kan-
Heupgewrichten: overstrekt met verplaatsing van het telen van het bekken vlakt de lumbale wervelkolom
bekken naar voren. af, vandaar dat er geen lordose is, hoewel de lange
Kniegewrichten: overstrekt. bocht in het thoracolumbale gebied (veroorzaakt
Enkelgewrichten: neutraal. Hyperextensie van de door de achterwaartse deviatie van het bovenste deel
kniegewrichten leidt meestal tot plantairflexie van van de romp) soms bij dit soort houding abusieve-
de enkelgewrichten, maar die treedt hier niet op lijk als een lordose wordt aangeduid. (De term sway-
door de voorwaartse verplaatsing van het bekken en backhouding is hier beter op zijn plaats en moet
de bovenbenen. niet als synoniem van de term lordose gebruikt
worden.)
58 Spieren

laterale rompspieren

m. quadratus lumborum
m. obliquus internus
m. obliquus externus

heupabductoren
m. gluteus medius
m. tensor fasciae latae

tractus iliotibialis

adductoren

spieren die eversie spieren die inversie geven


geven m. tibialis posterior
m. flexor digitorum longus
mm. peroneus
longus en brevis m. flexor hallucis longus

Ideale houding: achteraanzicht

Hoofd: neutrale stand, niet gekanteld of gedraaid (op De volgende spiergroepen werken aan de laterale
de foto enigszins naar rechts gekanteld). zijde samen bij het stabiliseren van de romp, het
Cervicale wervelkolom: op de tekening recht (op de bekken en de onderste extremiteiten. Aan de rech-
foto een lichte lateroflexie naar rechts). terkant:
Schouders: horizontaal, niet opgetrokken of afhan- – laterale rompbuigers rechts;
gend. – heupadductoren rechts;
Scapulae: neutrale stand, de mediale randen lopen – heupabductoren links;
parallel en staan ongeveer 8 tot 10 centimeter uit – m. tibialis posterior rechts;
elkaar. – m. flexor hallucis longus rechts;
Thoracale en lumbale wervelkolom: recht. – m. flexor digitorum longus rechts;
Bekken: horizontaal, beide spinae iliacae posteriores – mm. peroneus longus en brevis links.
superiores in hetzelfde transversale vlak.
Heupgewrichten: neutrale stand, niet in adductie of Aan de linkerkant zijn dat:
abductie. – laterale rompbuigers links;
Onderste extremiteiten: recht, geen O- of X-stand. – heupadductoren links;
Voeten: parallel of met gering naar buiten wijzen van – heupabductoren rechts;
de tenen. De laterale malleolus en de buitenste rand – m. tibialis posterior links;
van de voetzool bevinden zich in hetzelfde verticale – m. flexor hallucis longus links;
vlak, zodat de voet niet in pronatie of supinatie – m. flexor digitorum longus links;
staat (zie p. 65). De achillespees moet verticaal staan – mm. peroneus longus en brevis rechts.
in achteraanzicht.
2 Houding 59

Foutieve houding: achteraanzicht 1 abductoren rechts (vooral de dorsale vezels van de


m. gluteus medius), heupadductoren links, mm.
Hoofd: opgericht, niet gekanteld of gedraaid (enigs- peroneus longus en brevis rechts, m. tibialis poste-
zins gekanteld en gedraaid op de foto). rior links, m. flexor hallucis longus links, m. flexor
Cervicale wervelkolom: recht. digitorum longus links. De m. tensor fasciae latae
Schouders: rechts lager. rechts kan al dan niet zwak zijn.
Scapulae: retractiestand; rechts lichte laagstand. Verkort en sterk: laterale rompspieren rechts, heup-
Thoracale en lumbale wervelkolom: thoracolumbale abductoren links, heupadductoren rechts, mm. pe-
bocht convex naar links. roneus longus en brevis links, m. tibialis posterior
Bekken: scheefstand, rechts hoger. rechts, m. flexor hallucis longus rechts, m. flexor
Heupgewrichten: rechts geadduceerd en licht geëndo- digitorum longus rechts. De m. tensor fasciae latae
roteerd; links geabduceerd. links is gewoonlijk sterk en de tractus iliotibialis
Onderste extremiteiten: recht, geen O- of X-stand. kan verkort zijn.
Voeten: op de foto staat de rechtervoet licht gepro- Het rechterbeen staat in posturele adductie en
neerd zoals aan de achillespees te zien is. De lin- door de stand van de heup lijkt het rechterbeen
kervoet staat in lichte posturele pronatie door de langer te zijn.
deviatie van het lichaam naar rechts. Deze houding is kenmerkend voor rechtshandi-
Verlengd en zwak: laterale rompspieren links, heup- gen.
60 Spieren

Foutieve houding: achteraanzicht 2 Voeten: lichte pronatiestand.


Verlengd en zwak: laterale rompspieren rechts, heup-
Hoofd: opgericht, niet gekanteld of gedraaid. abductoren links (vooral de dorsale vezels van de m.
Cervicale wervelkolom: recht. gluteus medius), heupadductoren rechts, m. tibialis
Schouders: opgetrokken en in retractie. posterior rechts, m. flexor hallucis longus rechts,
Schoudergewrichten: geëndoroteerd, zoals te zien is m. flexor digitorum longus rechts, mm. peroneus
door de stand van de handen, die met de palmen longus en brevis links.
naar achteren wijzen. Verkort en sterk: laterale rompspieren links, heup-
Scapulae: retractiestand en geheven. abductoren rechts, heupadductoren links, m. tibia-
Thoracale en lumbale wervelkolom: lichte thoracolum- lis posterior links, m. flexor hallucis longus links,
bale bocht, convex naar rechts. m. flexor digitorum longus links, mm. peroneus
Bekken: zijwaarts gekanteld, links hoger. longus en brevis rechts. Door de elevatie en retractie
Heupgewrichten: links geadduceerd en licht geëndo- van de schouderbladen zijn de mm. rhomboidei
roteerd, rechts geabduceerd. verkort.
Onderste extremiteiten: recht, geen O- of X-stand.
2 Houding 61

rechtshandig linkshandig

Links- en rechtshandigheid: gevolgen voor de houding tijd openbaren. De lichte afwijking van de wervel-
kolom in de richting van de zijde contralateraal van
De foto’s hierboven illustreren typische houdings- de hoger staande heup kan al rond het achtste tot
patronen die ontstaan door links- of rechtshandig- tiende levensjaar ontstaan. De schouder aan de zijde
heid. Afbeelding A is een voorbeeld van het patroon van de hoge heup kan ter compensatie lager staan.
dat kenmerkend is voor rechtshandigen. De rech- In de meeste gevallen is de lagere schouder minder
terschouder staat lager dan de linker, het bekken is belangrijk dan de hoge heup. Meestal volgt een
licht naar rechts gedraaid en de rechterheup lijkt schoudercorrectie op de correctie van de bekken-
enigszins hoger te staan dan de linker. Meestal is er scheefstand, terwijl het omgekeerde niet vanzelf-
een lichte afwijking van de wervelkolom naar links sprekend is.
en staat de linkervoet meer geproneerd dan de Op afbeelding B is het tegengestelde patroon te
rechter. De m. gluteus medius is rechts meestal zien, dat typerend is voor linkshandige mensen.
zwakker dan links. Meestal is de laagstand van de schouder echter niet
Met de houding verbonden patronen van links- zo opvallend als bij deze persoon (zie ook p. 80).
en rechtshandigheid kunnen zich al op jonge leef-
62 Spieren

Foutieve houding: zij- en achteraanzicht bekken, de romp en het hoofd opvallend naar voren
staan. Segmentaal gezien zijn de voor-achterwaartse
Op afbeelding A ziet men een voorbeeld van een bochten van de wervelkolom maar weinig versterkt.
houding die er van achteren goed uitziet, maar die De knieën zijn echter overstrekt.
van opzij gezien een grote afwijking vertoont. Een dergelijke houding kan heel goed het gevolg
Van opzij gezien zijn in de houding opvallende zijn van de poging om te voldoen aan het veelge-
segmentale fouten zichtbaar, maar de afwijkingen hoorde maar onjuiste advies om de schouders naar
naar voren en naar achteren compenseren elkaar, achteren te trekken of het gewicht boven de bal van
zodat de houding ten opzichte van de loodlijn er de voet te houden.
vrij goed uitziet. De contour van de buikwand is Bij deze persoon neigen als gevolg hiervan de
vrijwel identiek aan die van de onderrug. romp en het hoofd zo sterk naar voren dat de hou-
Afbeelding B laat een houding zien die zowel in ding erg instabiel is geworden. Er wordt veel van de
zij- als in achteraanzicht foutief is. Het achteraan- spieren gevergd om het evenwicht te handhaven.
zicht laat een opvallende deviatie van het lichaam Het voorste deel van de voet vertoont tekenen van
ten opzichte van de loodlijn zien, namelijk hoog- spanning.
stand van de rechterheup en laagstand van de rech- Iemand met een dergelijke afwijking kan er met
terschouder. In zijaanzicht is de houding ten op- de kleren aan overigens uitzien alsof hij een prima
zichte van de loodlijn slechter dan de segmentale houding heeft.
opbouw. De knieën staan naar achteren, terwijl het
2 Houding 63

Schouders en schouderbladen 1

Schouders en schouderbladen in de goede stand: Schouderbladen geabduceerd en iets geëleveerd:


de schouderbladen liggen plat tegen de thorax en bij deze persoon staan beide schouderbladen in
geen enkele hoek of rand promineert te veel. De protractie, links meer dan rechts. Beide zijn ook iets
stand van de scapulae wordt niet verstoord door geheven. Dit type elevatie gaat samen met ronde
abnormale spierontwikkeling of onjuiste hou- schouders en een ronde bovenrug. (Zie voor het
dingscorrecties. zijaanzicht van deze persoon p. 131, afbeelding D.)

Schouders geëleveerd, schouderbladen geadduceerd: Schouders in depressie, de schouderbladen geabduceerd:


bij deze persoon zijn beide schouderbladen geële- bij deze persoon hangen de schouders sterk af
veerd, rechts iets meer dan links. De schouder- (depressie), waardoor hun natuurlijke breedte wordt
bladen staan in retractiestand. De pars descendens geaccentueerd. Ook de opvallende protractiestand
van de m. trapezius en de andere spieren die de van de scapulae draagt bij aan dit effect. Oefeningen
schouders heffen, zijn verkort. om de m. trapezius, vooral de pars descendens, te
versterken zijn noodzakelijk om deze houdings-
afwijking te corrigeren.
64 Spieren

Schouders en schouderbladen 2

Schouderbladen geadduceerd en geëleveerd: bij deze per- Schouderbladen abnormaal uiterlijk: bij deze persoon
soon staan de schouderbladen helemaal in retrac- is een abnormale ontwikkeling te zien van enkele
tiestand en zijn ze aanzienlijk geëleveerd. Deze schouderbladspieren, met een onjuiste stand van
stand lijkt door een bewuste inspanning volgehou- de schouderbladen. De m. teres major en de mm.
den te worden, maar als deze gewoonte blijft be- rhomboidei, die duidelijk te zien zijn, vormen een V
staan, keren de schouderbladen niet terug naar de bij de angulus inferior. De schouderbladen zijn zo
normale stand als de persoon probeert te ontspan- gekanteld dat de margo lateralis in een meer hori-
nen. Deze stand is een onvermijdelijk gevolg als zontale stand staat dan normaal. Deze stand wordt
de persoon volhardt in de militaire gewoonte de vermoedelijk veroorzaakt door zwakte van de m.
schouders naar achteren te trekken. serratus anterior, de m. trapezius of beide.

Geabduceerde en enigszins in vleugelstand staande Geabduceerde schouderbladen en protractie van de schou-


schouderbladen: bij deze jongen is een prominentie ders: dit 9-jarige meisje is nogal rijp voor haar leef-
van de schouderbladen te zien die vrij vaak voor- tijd. De protractiestand van de schouders en schou-
komt bij kinderen van deze leeftijd (acht jaar). Op derbladen is typerend voor veel meisjes als de bor-
deze leeftijd is een lichte retractie en vleugelstand sten tot ontwikkeling komen. Als een dergelijke
geen reden tot ongerustheid, maar in dit geval is er gewoontehouding echter blijvend wordt, kan een
mogelijk wel reden tot zorg. Er is een verschil in gefixeerde houdingsafwijking het gevolg zijn (zie
hoogte van de schouders dat wijst op een bijko- p. 83, afbeelding B, voor een zijaanzicht van dit
mende musculaire disbalans. meisje.)
2 Houding 65

Voeten en knieën 1

Goede stand van voeten en knieën: de patellae Pronatie van de voeten en endorotatie van de
wijzen recht naar voren en de voeten zijn bovenbenen: De afstand tussen de laterale
niet geproneerd of gesupineerd. malleolus en het voetenplankje wijst op een
matige pronatie van de voeten. De stand van
de knieschijven wijst op een matige endo-
rotatie van de bovenbenen.

Pronatie van de voeten en X-benen: de voeten Voeten goed, knieën foutief: de stand van de
staan licht geproneerd, er is een lichte voeten is goed, maar de bovenbenen staan
X-stand van de knieën, maar geen exo- of in endorotatie, zoals te zien is aan de patel-
endorotatie. lae. Deze fout is moeilijker te verhelpen met
een schoencorrectie dan een fout waarbij
endorotatie samengaat met pronatie.
66 Spieren

Voeten en knieën 2

Gesupineerde voeten: het gewicht wordt Exorotatie van de benen: de exorotatiestand


gedragen op de buitenranden van de voeten van de benen zoals te zien bij deze persoon
en de lengtegewelven zijn hoger dan nor- is het gevolg van een exorotatiestand in de
maal. Het loodrecht staande voetenplankje heupen. Deze stand ziet men vaker bij
raakt de laterale malleolus maar maakt geen jongens dan bij meisjes. Ernstige gevolgen
contact met de buitenrand van de voetzool. hoeft dit niet te hebben, maar volharden
Het lijkt of de persoon bewust probeert de in deze stand bij staan en lopen zorgt wel
voet in inversie te houden omdat de m. ti- voor een te grote belasting van de lengte-
bialis anterior zo duidelijk te zien is, maar gewelven van de voet.
dit is de natuurlijke stand van de voeten van
deze persoon.

Knieën en benen 1

Knieën in goede stand: in zijaanzicht loopt de Knieflexie, matige vorm: bij houdingsafwijkin-
loodlijn iets voor de as van het kniegewricht gen wordt veel minder vaak een flexiestand
langs. van de knieën gezien dan hyperextensie. De
gebogen stand vereist een constante inspan-
ning van de m. quadriceps femoris. Knieflexie
in stand kan het gevolg zijn van te korte
heupflexoren. Als de heupflexoren strak zijn,
wordt er gecompenseerd in de knieën, in de
onderrug of beide. Het is geen goede oplos-
sing te proberen in stand een lordose te ver-
minderen door de knieën te buigen wanneer
rekking van de heupflexoren nodig is.
2 Houding 67

Knieën en benen 2

Bij een opvallende hyperextensie van de Goede stand van benen en voeten.
knie staat het enkelgewricht in plantair-
flexie.

O-benen: op deze foto is een lichte vorm van X-benen: op deze foto is een lichte vorm van
structurele O-benen (genua vara) te zien. structurele X-benen (genua valga) te zien.
68 Spieren

O- en X-benen

Ideale stand: de heupen hebben een Posturele O-benen (genua vara) zijn het Posturele X-benen (genua valga) zijn het
neutrale rotatiestand, zoals te zien is aan gevolg van een combinatie van endoro- gevolg van een combinatie van exorota-
de knieschijven die recht naar voren tatie van de femora, pronatie van de tie van de femora, supinatie van de voe-
wijzen. De as van het kniegewricht ligt voeten en hyperextensie van de knieën. ten en hyperextensie van de knieën. Bij
in het frontale vlak en flexie en extensie Wanneer de femora in endorotatiestand exorotatie staat de as van het kniege-
geschieden in het sagittale vlak. De voe- staan, staat de as van het kniegewricht wricht eveneens schuin op het frontale
ten vertonen een goede stand. voor flexie en extensie schuin op het vlak en leidt de hyperextensie tot ad-
frontale vlak. Om deze as treedt hyper- ductie in de knieën.
extensie op in posterolaterale richting,
waardoor de benen bij de knieën uit
elkaar gaan en de benen een schijnbare
O-stand hebben.
2 Houding 69

Posturele O-benen ter compensatie van X-benen

Op afbeelding A is de X-stand van de benen te zien andere te overstrekken, waardoor de knieën dichter
als deze vrouw haar knieën in voor-achterwaartse bij elkaar komen. Hier kunnen rotatiefouten uit
richting in de goede positie brengt. voortkomen als steeds dezelfde knie wordt gebogen
Op afbeelding B is te zien dat als de vrouw haar terwijl de andere overstrekt blijft.
knieën overstrekt, zij zo’n posturele O-stand kan Posturele O-benen en X-benen kunnen ook het
maken dat de ruim tien centimeter afstand die er in gevolg zijn van de combinatie van knieflexie met
afbeelding A tussen haar voeten was, verdwijnt. rotatie, maar dit is niet afgebeeld. Bij exorotatie en
Op de afbeeldingen met posturele O-benen (zie lichte flexie lijken de benen iets in O-stand te staan,
pag. 68) is te zien hoe groot een posturele O-stand terwijl het bij endorotatie en lichte flexie lijkt of er
kan worden door te overstrekken bij iemand die een X-stand van de knieën is. De variaties die met
geen X-benen heeft. flexie samengaan zijn van minder belang dan de-
Kinderen vinden het vaak vreselijk als ze X-benen gene die bij hyperextensie voorkomen, omdat flexie
hebben en het is niet ongewoon dat ze die gaan een normale beweging is terwijl hyperextensie een
compenseren als de X-stand aanhoudt. Soms mas- abnormale beweging is.
keren ze de X-stand door de ene knie te buigen en de
70 Spieren

Röntgenopnamen van juiste en foutieve stand van de benen

Bij het nemen van elk van deze röntgen- Dit is een röntgenopname van een proef- Deze foto is van dezelfde vrouw als die in
foto’s werd een loodlijn van metalen persoon die de gewoonte had met over- de middelste opname. Toen ze volwassen
kralen naast de proefpersoon gehangen. strekte knieën te staan. De loodlijn liep was, probeerde ze haar overstrekte
Er werden twee opnamen tegelijk ge- door het referentiepunt toen de foto werd knieën te corrigeren. De stand van het
maakt. Deze foto geeft de relatie weer genomen. Opmerkelijk zijn de veran- kniegewricht en het femur is heel goed,
tussen de loodlijn en de botten van de derde stand van de knieschijf en de com- maar de achterwaartse kromming van de
voet en het onderbeen terwijl de proef- pressie aan de voorkant van het knie- tibia en de fibula zijn duidelijk zicht-
persoon in een goede houding staat. gewricht. baar. (Vergelijk deze opname met de af-
beelding uiterst links waarin deze bot-
ten een goede stand hebben.)
2 Houding 71

Zithouding

Het handhaven van een goede houding van het heupen en knieën moeten een hoek van ongeveer 90
lichaam in zit kan de pijn die voortkomt uit hou- graden maken en de rugleuning moet ongeveer 10
dingsklachten verminderen of wegnemen. Afbeel- graden naar achteren hellen. De zithouding kan
ding A is een voorbeeld van een goede houding. comfortabel zijn als de stoel en eventuele extra
Deze is het gemakkelijkst vol te houden omdat het steun het lichaam in een goede positie houden.
energieverbruik van de spieren het geringst is. De Niet alle stoelen bevorderen een goede zithou-
houding in afbeelding B is een lordosestand. Die ding. Zogenaamde houdingsstoelen die alleen het
wordt soms ten onrechte beschouwd als een goede lumbale gedeelte van de rug steunen, hebben de
zithouding. De rugspieren raken vermoeid doordat neiging de bocht van de lumbale wervelkolom te
het handhaven van deze zithouding moeite kost. De versterken en zijn daarom vaak ongeschikt. Als men
bekende ingezakte houding in afbeelding C leidt tot lange tijd doorbrengt in een draaistoel die te ver
spanning door gebrek aan steun voor de onderrug naar achteren helt, kan dit bijdragen aan een zeer
en resulteert in een zeer foutieve stand van boven- foutieve stand van de bovenrug en het hoofd.
rug, hals en hoofd. Als de stoel te hoge armleuningen heeft, worden
In het algemeen raadt men mensen aan om te de schouders naar boven geduwd. Als de armsteu-
zitten met de voeten plat op de grond. Als men toch nen te laag zijn, worden de armen niet voldoende
met de benen over elkaar zit, moet men deze stand ondersteund. Goede armsteunen maken het moge-
afwisselen zodat de benen niet altijd dezelfde posi- lijk de stoel dicht bij het bureaublad te brengen.
tie ten opzichte van elkaar innemen. Sommige Waar mogelijk moet alles wat men nodig heeft voor
mensen, vooral degenen met een slechte doorbloe- het werk onder handbereik zijn, zodat onnodige
ding van de benen, zouden niet met de benen over rekking of torsie wordt voorkomen.
elkaar moeten zitten. Er moet voldoende licht op de werkplek zijn, het
Sommige mensen zitten gemakkelijk in een stoel moet onder de juiste hoek binnenvallen en er mo-
met een kussentje ter hoogte van het lumbale gebied. gen geen schitteringen, weerkaatsingen of onnodige
Voor anderen is dat ongemakkelijk of zelfs pijnlijk. schaduwen optreden.
Sommige mensen merken dat een voorgevormd kus- Wanneer men uren aan één stuk zit, moet men de
sentje ter hoogte van het sacroiliacale gebied of een stand van het lichaam variëren, aangezien bij het
stoel waarvan de vorm van het kussen aangepast is zitten de heupen, de knieën en meestal ook de rug
aan dat gebied hen in staat stelt prettig te zitten. in flexie zijn. Simpele strekbewegingen en af en toe
De perfecte stoel bestaat niet. De hoogte en diepte opstaan kunnen de spanning en belasting veroor-
van de stoel moeten passen bij het individu. De zaakt door langdurig zitten verlichten.
stoel moet zo hoog zijn dat de voeten gemakkelijk In de auto is het belangrijk dat de stoel comfor-
op de vloer kunnen rusten, zodat druk op de ach- tabel is. Pijn en vermoeidheid in het nek- en schou-
terkant van de bovenbenen voorkomen wordt. Als dergebied worden vaak veroorzaakt door de nood-
de zitting te diep is, wordt de rug niet gesteund of zaak onder het rijden het hoofd in een voorwaartse
staan de bovenbenen aan te veel druk bloot. De of gekantelde stand te houden.
72 Spieren

j
2.3 Houdingsonderzoek Set van zes blokjes Deze blokjes meten 10 bij 25 cm
en hebben de volgende dikten: 3, 6, 10, 15, 20 en 25
Benodigdheden mm. Ze worden gebruikt om te bepalen hoeveel het
bekken aan één kant omhoog gebracht moet worden
De Kendalls gebruikten de volgende hulpmiddelen om horizontaal te komen (zie ook de meting van de
bij het houdingsonderzoek (zie volgende afbeelding). beenlengte op p. 400).

Huidpotlood Met een huidpotlood kunnen de pro-


cessus spinosi op de huid worden afgetekend,
waardoor laterale afwijkingen zichtbaar worden.

Meetlint Het meetlint kan worden gebruikt bij het


meten van de beenlengte en om de afstand van de
vingertoppen tot of voorbij de tenen bij het voor-
overbuigen in langzit te meten.

Registratiekaarten Zie pagina 79.

Geschikte kleding Geschikte kleding voor het hou-


dingsonderzoek is bijvoorbeeld een bikini voor
Hulpmiddelen voor houdingsonderzoek (van links naar meisjes en een sportbroekje voor jongens. Het be-
rechts): gradenboog en passer, opklapbare liniaal met oordelen van kinderen in gewone gymkleding is
waterpas, een set blokjes, een paslood en een huid- niet goed mogelijk.
potlood. In ziekenhuizen moeten er ochtendjassen voor de
patiënten aanwezig zijn.

Houdingsplankjes Houdingsplankjes zijn plankjes Houding in stand


waarop voetstappen geschilderd zijn. Er kunnen
ook voetstappen op de vloer van de onderzoeks- De patiënt staat op het houdingsplankje met zijn
ruimte geschilderd zijn, maar het voordeel van voeten precies op de voetstappen.
plankjes is dat ze kunnen worden verplaatst (zie de
onderste foto’s). Vooraanzicht Kijk naar de stand van de voeten,
knieën en benen. Let daarbij op de stand van de
Loodlijn Een loodlijn wordt opgehangen boven het tenen, op het lengtegewelf, op een pronatie of supi-
basispunt op het houdingsplankje, dus voor de la- natiestand van de voet, op rotatie van het femur
terale malleolus in zijaanzicht en midden tussen de (door naar de stand van de patella te kijken) en op X-
hielen in achteraanzicht. of O-benen. Let ook op draaiing van het hoofd of een
afwijkende stand van de ribben. De bevindingen
Opklapbare liniaal met waterpas De liniaal met wa- worden op de registratiekaart genoteerd onder het
terpas wordt gebruikt om het verschil te meten kopje Segmentale opbouw.
tussen de hoogte van de ene en de andere spina
iliaca posterior superior. Hij kan ook worden ge- Zijaanzicht De loodlijn hangt boven een punt net
bruikt om hoogteverschillen tussen beide schouders voor de laterale malleolus. De verhouding van het
op te sporen. Een achtergrond met horizontale en lichaam als geheel ten opzichte van de loodlijn
verticale lijnen (zoals te zien is op veel van de foto’s wordt bekeken en genoteerd onder het kopje Lood-
in dit boek) is echter praktischer voor dit doel. lijn. Men moet van zowel de linker- als de rechter-

Houdingsplankjes met ‘voetstappen’ waarop de proefpersoon moet gaan staan voor het houdingsonderzoek:
A zijaanzicht, B achteraanzicht, C vooraanzicht.
2 Houding 73

zijde kijken om rotatieafwijkingen te kunnen vin- Het strekken van de romp gebeurt door achterover
den. Bij het noteren van de bevindingen kunnen te buigen en dit kan worden uitgevoerd in stand om
omschrijvingen worden gebruikt als: ‘lichaam vanaf de mobiliteit van de rug te onderscheiden van de
de enkels naar voren’, ‘bekken en hoofd naar voren’, spierkracht van de rugspieren in buiklig (zie de be-
‘goed, uitgezonderd lordose’ of ‘bovenste deel romp spreking van de test in hoofdstuk 5). Normaal ge-
en hoofd naar achteren’. sproken trekt de rug hol in het lumbale deel. Als de
Een foutieve segmentale opbouw kan met of hyperextensie beperkt is, kan de patiënt het achter-
zonder gebruik van een loodlijn worden opge- over buigen simuleren door de knieën te buigen en
spoord. Ga na of de knieën een goede stand hebben achterover te leunen. De knieën moeten daarom
of in hyperextensie- of flexiestand staan. Observeer tijdens deze test recht blijven.
de stand van het bekken in zijaanzicht en ga na of Lateroflexie wordt gebruikt om de mobiliteit van
de bochten van de wervelkolom normaal zijn of te de romp in zijwaartse richting te testen. De lengte
sterk. Observeer ook de stand van het hoofd (in van de laterale rompspieren links is bepalend voor
anteropositie of naar boven of beneden gekanteld), de bewegingsuitslag van de lateroflexie naar rechts
de stand van de borstkas (normaal, naar binnen of en omgekeerd. Met andere woorden, als de mobili-
geheven) en de contouren van de buikwand. De be- teit van de romp naar rechts beperkt is, moet dit
vindingen worden op de kaart genoteerd onder het worden geı̈nterpreteerd als verkorting van de late-
kopje Segmentale opbouw. rale rompspieren links, tenzij verkorting van liga-
menten of gewrichtsproblemen de beweeglijkheid
Achteraanzicht De loodlijn hangt boven een punt van de wervelkolom beperken.
midden tussen de hielen. De verhouding van het Verschillen in mobiliteit worden onder andere
lichaam of de lichaamsdelen ten opzichte van de veroorzaakt door individuele variaties in de romp-
loodlijn wordt uitgedrukt als ‘goed’, ‘afwijking naar lengte en de ruimte tussen de ribben en de crista
links’ of ‘afwijking naar rechts’. De bevindingen iliaca. Het is onpraktisch om te proberen de mate
worden genoteerd op de registratiekaart op p. 79, van lateroflexie exact te meten. De bewegingsuit-
onder het kopje Opmerkingen. slag wordt als normaal beschouwd als de borstkas
Wat betreft de segmentale opbouw moet men en de crista iliaca elkaar bij het zijwaarts buigen
kijken naar het verloop van de achillespees, naar een dicht naderen. De meeste mensen kunnen hun vin-
posturele abductie of adductie in de heupen, naar gertoppen tot ongeveer kniehoogte krijgen als ze
een eventueel hoogteverschil van de spinae iliacae zijwaarts buigen (zie de bespreking van deze test in
posteriores superiores, naar bekkenscheefstand, hoofdstuk 5).
naar zijwaartse deviaties van de wervelkolom, naar
de stand van de schouders en de schouderbladen. Er Spierkrachttests
kan bijvoorbeeld een bekkenscheefstand ontstaan
als een voet geproneerd staat of een knie altijd ge- De spierkrachttests die van wezenlijk belang zijn bij
bogen wordt gehouden (zie p. 411), waardoor het het onderzoek naar de houding zijn beschreven in
bekken aan die kant lager staat in stand. hoofdstuk 5, 6 en 7. Hieronder vallen de tests van de
bovenste, onderste en schuine buikspieren, de late-
Tests en interpretaties rale rompbuigers, de rugstrekkers, het middelste
(pars transversa) en onderste (pars ascendens) deel
Onderzoek naar lenigheid en spierlengte van de m. trapezius, de m. serratus anterior, de m.
gluteus medius, de m. gluteus maximus, de ischio-
De bevindingen met betrekking tot de lenigheid en crurale spiergroep, de heupbuigers, de m. soleus en
de spierlengte worden op de kaart genoteerd in de de teenbuigers.
daarvoor bestemde ruimte (zie p. 79). Vooroverbui- Bij voor-achterwaartse afwijkingen van de hou-
gen wordt genoteerd als ‘normaal’, ‘beperkt’ of ‘nor- ding is het vooral belangrijk de buik- en rugspieren,
maal+’ met het aantal centimeters tot aan of voorbij de flexoren en extensoren van de heup en de m.
de voeten (zie p. 86 en de tabellen op p. 87 en 88 soleus te testen. Bij laterale afwijkingen van de
voor de normale leeftijdgebonden variaties bij dit wervelkolom of scheefstand van het bekken is het
onderzoek). Op de kaart voor het houdingsonder- vooral van belang de schuine buikspieren, de late-
zoek duidt R de rug aan, ICS de ischiocrurale spier- rale rompspieren en de m. gluteus medius te testen.
groep en GS de mm. gastrocnemius en soleus.
Vooroverbuigen kan zowel staand als zittend Interpretatie van de testresultaten
gedaan worden, maar wij geloven dat de test in zit
meer zegt over de mobiliteit. Als de mobiliteit in zit Bij een foutieve houding wordt het patroon van
normaal is en in stand beperkt, is er gewoonlijk verkeerde mechanismen dat uit de tests blijkt, be-
sprake van rotatie of scheefstand van het bekken. vestigd door de spiertests, tenminste als beide pro-
Dit leidt tot rotatie van de lumbale wervelkolom, cedures nauwkeurig zijn uitgevoerd. Soms bestaat
wat weer de flexie in stand beperkt. er echter een schijnbare discrepantie tussen de test-
De bevindingen van de test waarbij de armen bo- resultaten. Die inconsistentie kan een aantal oorza-
ven het hoofd geheven moeten worden kunnen als ken hebben. Een vroeger opgelopen letsel of door-
‘normaal’ of ‘beperkt’ worden genoteerd. Indien er gemaakte ziekte kan bijvoorbeeld het patroon heb-
sprake is van een beperking, moet de mate (licht, ben gewijzigd, zeker als het gaat om het patroon
matig of ernstig) worden toegevoegd. Vervolg op blz. 79
74 Spieren

Overzichten houdingen, analyse en behandeling

Goede en foutieve houdingen

Goede houding Lichaamsdeel Foutieve houding

In stand heeft het lengtegewelf de vorm van een halve bol. Voeten Afgevlakt lengtegewelf of platvoet.
Op blote voeten of op schoenen zonder hakken wijzen de Afgevlakt dwarsgewelf, meestal te zien aan eelt onder de bal van
tenen enigszins naar buiten. de voet.
Op schoenen met hakken staan de voeten evenwijdig. Het gewicht rust op de binnenrand van de voet (pronatie).
Bij lopen met of zonder hakken staan de voeten parallel en De enkel ‘rolt naar binnen’.
wordt het gewicht overgebracht van de hiel langs de bui- Het gewicht rust op de buitenrand van de voet (supinatie).
tenrand naar de bal van de voet. De enkel ‘rolt naar buiten’.
Bij sprinten staan de voeten parallel of wijzen de tenen De tenen wijzen naar buiten bij het lopen of staan op schoenen
enigszins naar binnen. Het gewicht rust op de bal van de met hakken (‘Charlie Chaplin-voeten’).
voet en tenen omdat de hielen niet met de grond in con- Tenen wijzen naar binnen bij lopen of staan (‘kippenpootje’).
tact komen.

De tenen moeten recht staan, dat wil zeggen niet omlaag Tenen De tenen strekken omhoog in het eerste gewricht en buigen naar
en niet omhoog gebogen. Ze moeten recht naar voren beneden in het middelste gewricht zo dat het gewicht rust op de
steken vanuit de voet en niet tegen elkaar aangedrukt toppen van de tenen (hamertenen). Deze afwijking wordt vaak
zitten of over elkaar heen liggen. gezien bij het dragen van te kleine schoenen.
De grote teen buigt terug naar de middellijn van de voet (hallux
valgus) of ‘knokkel’. Deze afwijking wordt vaak gezien samen met
het dragen van te smalle schoenen die bij de teen spits toelopen.

Boven en onder zijn de benen recht. De knieschijven wij- Knieën en benen De knieën raken elkaar als de voeten uit elkaar staan (X-benen).
zen recht naar voren als de voeten goed staan. In zijaan- De knieën staan van elkaar af als de voeten elkaar raken (O-
zicht zijn de knieën recht, dat wil zeggen niet gebogen en benen).
niet naar achteren op slot gezet. De knieën staan enigszins naar achteren (overstrekte knie).
De knieën staan enigszins naar voren gebogen, dat wil zeggen ze
staan niet zo recht als normaal (gebogen knieën).
De knieschijven wijzen enigszins naar elkaar (endorotatie van de
bovenbenen).
De knieschijven wijzen enigszins naar buiten (exorotatie van de
bovenbenen).

In het ideale geval wordt het gewicht door beide voeten Heupen, bekken en De ene heup staat hoger dan de andere (bekkenscheefstand).
gedragen en staan de heupen even hoog. De ene kant wervelkolom Soms lijkt de ene heup wat hoger omdat het zijwaarts zwaaien
promineert niet meer dan de andere in voor- of achter- (achteraanzicht) van het lichaam er meer de aandacht op vestigt. Kleermakers en
aanzicht. Ook staat de ene heup niet meer naar voren of naaisters merken vaak een scheefstand op omdat de rok- of
achteren dan de andere in zijaanzicht. De wervelkolom broekspijplengte moet worden aangepast.
maakt geen bocht naar links of rechts. (Een lichte deviatie De heupen staan zo geroteerd dat de ene verder naar voren staat
naar links bij rechtshandigen en naar rechts bij linkshan- dan de andere (rotatie met de klok mee of tegen de klok in).
digen is niet ongewoon. Ook moeten we een enigszins lage
rechterschouder en een enigszins hoge rechterheup wat
vaak bij rechtshandigen wordt gezien, en omgekeerd voor
linkshandigen, niet als afwijkend beschouwen.)
2 Houding 75

Goede houding Lichaamsdeel Foutieve houding

De voorzijden van bekken en bovenbenen staan in een Wervelkolom en De bocht in de onderrug gaat te diep naar voren (lordose). Het
rechte lijn. De billen promineren niet naar achteren maar bekken (zijaanzicht) bekken is te veel naar voren gekanteld. De voorzijde van de bo-
lopen enigszins schuin naar beneden. venbenen vormt een hoek met het bekken als deze kanteling
De wervelkolom heeft vier natuurlijke bochten; in de nek bestaat.
en onderrug loopt de bocht naar voren, in de bovenrug en De normale bocht in de onderrug is afgevlakt. Het bekken hangt
aan het onderste einde van de wervelkolom (sacrale ge- achterover en er bestaat een licht achteroverhellen van het bek-
bied) naar achteren. De sacrale bocht is gefixeerd terwijl de ken ten opzichte van de voorzijde van de heupen (vlakke rug).
andere drie flexibel zijn. Een versterkte achterwaartse bocht in de bovenrug (kyfose of
ronde rug).
Versterkte voorwaartse bocht in de nek. Gaat bijna altijd samen
met een ronde rug en te zien als een anteropositie van het hoofd.
Zijwaartse bocht van de wervelkolom (scoliose); naar één zijde
(C-vormige bocht) of naar beide zijden (S-vormige bocht).

Bij jonge kinderen tot ongeveer tien jaar promineert de Buik De hele buik promineert.
buik in normale omstandigheden iets. Het onderste deel van de buik promineert terwijl het bovenste
Bij oudere kinderen en volwassenen moet hij vlak zijn. deel is ingetrokken.

Een goede stand van de borstkas is een stand waarbij de Borst In depressie of een ‘trechterborst’.
borst iets geheven en iets naar voren staat (terwijl de rug in Geheven en te hoog, veroorzaakt door het hol trekken van de rug.
de goede stand blijft). Ribben promineren aan de ene zijde meer dan aan de andere.
De borstkas lijkt in een stand te verkeren die tussen die bij Onderste ribben staan als vleugels uit.
volledige inademing en die bij volledige uitademing ligt.

De armen hangen ontspannen langs de zijden, waarbij de Armen en schouders Het stijf vasthouden van de armen, naar voren, naar achteren of
handpalmen naar het lichaam wijzen. De ellebogen zijn van het lichaam af. De armen zo gedraaid dat de handpalmen
licht gebogen waardoor de onderarmen enigszins naar naar achteren wijzen.
voren hangen. De ene schouder staat hoger dan de andere. Beide schouders
De schouders staan even hoog en geen van beide staat opgetrokken. Een of beide schouders zakken naar voren of han-
meer naar voren of naar achteren in zijaanzicht. gen. De schouders staan gedraaid, met de klok mee of tegen
De schouderbladen liggen plat tegen de borstkas. Ze staan de klok in.
noch te dicht tegen elkaar, noch te wijd uiteen. Bij vol- De schouderbladen worden te strak naar achteren getrokken.
wassenen is een afstand van ongeveer 10 cm normaal. De schouderbladen staan te ver uit elkaar. De schouderbladen
promineren te veel en staan van de borstkas af (vleugelstand).

Het hoofd staat rechtop in een stand waarin een goed Hoofd De kin steekt te ver omhoog.
evenwicht heerst. Het hoofd is in anteropositie. Het hoofd staat naar een kant
scheef of gedraaid.
76 Spieren

Foutieve houding: analyse en behandeling

Houdings- Anatomische stand Spieren in Spieren in Behandelprocedure


afwijking van de gewrichten verkorte toestand verlengde toestand

anteropositie van cervicale wervel- strekkers van de cervi- buigers van de cervicale Rek de strekkers van de cervicale wervelkolom,
het hoofd kolom overstrekt cale wervelkolom wervelkolom indien verkort, door de cervicale wervelkolom af
m. trapezius pars des- te vlakken. Versterk de buigers van de cervicale
cendens en m. levator wervelkolom, indien verzwakt. Een anteropositie
scapulae van het hoofd is meestal het gevolg van een
verkeerde stand van de bovenrug. Als de hals-
kyfose en depres- thoracale wervel- bovenste en laterale strekkers van de thora-
spieren aan de achterzijde niet strak zijn, wordt
sie van de borst kolom gebogen vezels van de m. obli- cale wervelkolom
de stand van het hoofd meestal gecorrigeerd als
intercostale ruimten quus internus abdomi- m. trapezius pars
de bovenrug gecorrigeerd is.
verkleind nis transversa
Versterk de strekkers van de thoracale wervel-
adductoren van de m. trapezius pars
kolom.
schouders ascendens
Laat diepe ademhalingsoefeningen doen om de
m. pectoralis minor
mm. intercostales en de bovenste delen van de
mm. intercostales
buikspieren te rekken. Rek de m. pectoralis mi-

protractie van de schouderbladen m. serratus anterior m. trapezius pars nor. Rek de adductoren van de schouders en de

schouders geabduceerd en m. pectoralis minor transversa endorotatoren, indien verkort. Versterk de m.

(meestal) geheven m. trapezius pars des- m. trapezius pars trapezius pars transversa en pars ascendens.

cendens ascendens Gebruik zo nodig steun voor de schouders om de


m. pectoralis minor te rekken en de spanning op
het middelste en onderste deel van de m. tra-
pezius te verlichten. (Zie oefeningen en hulp-
middelen op p. 99, 139 en 310.)

lordotische lumbale wervel- strekkers van de onder- buikspieren, vooral Rek de spieren van de onderrug, indien verkort.
houding kolom overstrekt rug m. obliquus externus Versterk de buikspieren met bekkenkanteloefe-
bekken naar voren m. obliquus internus abdominis (lateraal) ningen naar achteren en zo nodig door de romp
gekanteld abdominis te buigen. Vermijd tot zit komen omdat daar-
door de heupbuigers verkorten. Rek de heup-
buigers als die verkort zijn. Versterk zwakke
heupstrekkers.

flexie heupgewricht heupbuigers heupstrekkers Geef houdingscorrectie. Afhankelijk van diepte


van de lordose en de ernst van de spierzwakte en
pijn, gebruik steun (korset) om spanning op de
buikspieren te verlichten en de lordose te corri-
geren.

vlakke rug ventraalflexie lum- ventrale buikspieren strekkers van de De lage rugspieren zijn zelden zwak, maar als ze
bale wervelkolom onderrug dat wel zijn moeten ze zeker worden geoefend
om ze te versterken en om de normale bocht
naar voren te herstellen. Kantel het bekken naar
voren, waardoor de onderrug een bocht naar
voren krijgt.
Vermijd hyperextensie in buiklig, omdat de
achterover gekantelde stand van het bekken er
alleen maar door wordt verergerd en de heup-
buigers erdoor worden gerekt (zie p. 199).

bekken achterover Geef houdingscorrectie. Als de rug pijnlijk is en


gekanteld steun nodig heeft, geef dan een korset dat de
rug in een stand brengt met een normale lum-
bale bocht naar voren.

extensie heup- heupstrekkers heupbuigers Versterk de heupbuigers om een normale bocht


gewricht (monoarticulair) naar voren te helpen maken.
Rek de ischiocrurale spiergroep als die verkort is.
2 Houding 77

Houdings- Anatomische stand Spieren in Spieren in Behandelprocedure


afwijking van de gewrichten verkorte toestand verlengde toestand

sway-backhou- stand lumbale bovenste buikspieren, onderste buikspieren, Versterk de onderste buikspieren (nadruk op
ding (bekken naar wervelkolom hangt vooral m. rectus abd. vooral m. obliquus ext. m. obliquus ext. abd.). Rek de armen boven het
voren verplaatst, af van het niveau en m. obliquus int. abd. abd. hoofd en haal diep adem om de strakke mm.
bovenrug naar van de verplaatsing heupstrekkers heupbuigers intercostales en de bovenste buikspieren te rek-
achteren) naar achteren van ken. Geef houdingscorrectie. In stand tegen de
het bovendeel van muur is een zeer goede oefening.
de romp Rek de ischiocrurale spiergroep als die verkort is.
bekken achterover Versterk de heupbuigers, indien zwak, door in zit
gekanteld afwisselend de heupen te buigen of door in
extensie heup- ruglig afwisselend de benen te heffen. Vermijd
gewrichten heffen van beide benen wegens spanning op
buikspieren.

lichte convexe thoracolumbale laterale rompspieren laterale rompspieren Indien geen bekkenscheefstand: rek de laterale
C-vormige bocht wervelkolom: rechts links rompspieren rechts, indien verkort, en versterk
naar links: lateroflexie, convex de laterale rompspieren links, indien zwak.
thoracolumbale naar links Indien wel bekkenscheefstand: zie verderop voor
scoliose extra behandelprocedures.
Corrigeer verkeerde gewoonten die de zijwaartse
bocht mede vergroten: vermijd het zitten op de
linkervoet als de wervelkolom daardoor naar links
wordt weggeduwd; vermijd het liggen op de lin-
kerzij, op de elleboog gesteund om te lezen of te
schrijven.

m. psoas major links m. psoas major rechts Indien zwak, oefen m. iliopsoas rechts, in zit (zie
p. 96).

Let op: voor thoracolumbale scoliose naar rechts: alles omgekeerd.

prominerende of bekken: scheef- laterale rompspieren laterale rompspieren Rek laterale rompspieren rechts, indien verkort.
hoogstaande stand, rechts hoger rechts links Versterk laterale rompspieren links, indien ver-
rechterheup zwakt.

rechterheup: abductoren van de abductoren van de Rek de spieren aan de laterale zijde van het
geadduceerd heup en m. tensor fas- heup rechts, met name bovenbeen en de m. fascia lata, indien te kort.
linkerheup: ciae latae links m. gluteus medius Specifieke oefeningen om de m. gluteus medius
geabduceerd adductoren van de adductoren van de rechts te versterken zijn niet noodzakelijk om de
heup rechts heup links lichte posturele zwakte te corrigeren; functio-
nele activiteiten zijn voldoende als de juiste
houding gevonden en gehandhaafd is. De
patiënt wordt geadviseerd om te staan met het
gewicht over beide voeten verdeeld, het bekken
horizontaal; het staan met het gewicht op het
rechterbeen te vermijden, anders gaat de rech-
terheup in posturele adductie; onder de hak van
de linkerschoen een rechte verhoging te dragen
(meestal ongeveer een halve centimeter), of een
inleghakje in de schoen of pantoffels.

Let op: voor houding met C-curve naar rechts en hoogstaande linkerheup: alles omgekeerd.
78 Spieren

Foutieve stand van benen, knieën en voeten: analyse en behandeling

Houdings- Anatomische stand Spieren in Spieren in Behandelprocedure


afwijking van de gewrichten verkorte toestand verlengde toestand

hyperextensie knie in hyper- m. quadriceps femoris m. popliteus Geef instructie over de houding, met nadruk op
van een knie extensie m. soleus ischiocrurale spieren bij het vermijden van hyperextensie van de knie. Bij
enkel in plantair- de knie, caput breve hemiplegiepatiënten een korte beenbeugel met
flexie stop in rechte hoek.

gebogen knieën knie in flexie m. popliteus m. quadriceps femoris Rek de kniebuigers, indien verkort. Algemene
enkel in dorsaalflexie ischiocrurale spieren bij m. soleus houdingscorrectie. De knieflexie kan het gevolg
de knie zijn van te korte heupbuigers. Controleer de lengte
van de heupbuigers en rek deze indien verkort.

endorotatie van heupgewricht in en- endorotatoren van de exorotatoren van de Rek de endorotatoren van de heup, indien te
het femur (gaat dorotatie heup heup kort. Versterk de exorotatoren van de heup, in-
vaak samen met dien te zwak. Jonge kinderen moeten vermijden
pronatie van de in de omgekeerde kleermakershouding (benen in
voet, zie hierna) W-vorm) te zitten. (Zie verderop voor correctie
van eventuele begeleidende pronatie.)

X-benen (genua heupgewricht in m. tensor fasciae latae structuren mediaal van Hakverhoging aan binnenrand als de voeten in
valga) adductie structuren lateraal van het kniegewricht pronatie staan. Rek zo nodig de m. tensor fas-
kniegewricht in het kniegewricht ciae latae.
abductie

posturele heupgewricht in endorotatoren van de exorotatoren van de Oefeningen voor algehele correctie van de voet,
O-benen endorotatie heup heup de knie en de heup. Vermijd hyperextensie van
kniegewricht in m. quadriceps femoris m. popliteus de knie. Versterk de exorotatoren van de heup.
hyperextensie spieren die zorgen voor m. tibialis posterior en Hakverhoging aan de binnenrand ter correctie
voet in pronatie eversie van de enkel lange teenstrekkers van pronatiestand.

Stand met de voeten recht naar voren en onge-


veer vijf centimeter uit elkaar. De knieën ont-
spannen in een ‘gemakkelijke’ stand, d.w.z. niet
strak en niet gebogen. Span de spieren die de
gewelven van de voeten verdiepen en breng het
gewicht een beetje naar de buitenranden van de
voeten. Span de bilspieren om de benen een
beetje te exoroteren (tot de knieschijven recht
naar voren wijzen).

pronatie voet in eversie mm. peronei en teen- m. tibialis posterior en Verhoging aan de binnenzijde van de hak
strekkers lange teenbuigers (meestal ongeveer 3 mm bij brede hakken en
1,5 mm bij middelmatig brede hakken).
Algemene correctie van de stand van de voeten
en knieën. Oefeningen om de spieren die voor
inversie zorgen te versterken. De juiste houding
in stand en tijdens lopen aanleren.

supinatie voet in inversie m. tibialis posterior mm. peronei Verhoging aan de buitenzijde van de hak.
Oefeningen voor de mm. peronei.

hamertenen en metatarsofalangeale teenstrekkers mm. lumbricales Mobiliseer de metatarsofalangeale gewrichten


een afgevlakt gewrichten in hyper- door flexie; rek de interfalangeale gewrichten
dwarsgewelf extensie door extensie. Versterk de mm. lumbricales door
proximale inter- flexie van het metatarsofalangeale gewricht.
falangeale gewrich- Inlegzooltje of metatarsaal balkje.
ten in flexie
2 Houding 79

van rechts- of linkshandigheid. Een recente ziekte woontefouten van de onderzochte persoon. Bij kin-
of een recent letsel kan een al bestaand patroon van deren is het noodzakelijk om de houdingtests meer
disbalans versterkt hebben. Een kind met een late- dan eens uit te voeren. Bovendien moet men bij de
rale bocht van de wervelkolom kan zich in een ouders en onderwijzers die het kind vaak zien, in-
overgangsstadium bevinden van een C- naar een formatie inwinnen over de gewoontehouding. Het
S-bocht. is ook aan te raden geregeld foto’s te maken van
Behalve bij lenige kinderen zijn houdingsafwij- kinderen om de houdingsveranderingen die ze
kingen die op het moment van onderzoek worden doormaken terwijl ze in de groei zijn te kunnen
gevonden, meestal in overeenstemming met de ge- beoordelen.

Registratiekaart voor het houdingsonderzoek


80 Spieren

ting en moet aandacht worden besteed aan waar-


Verworven houdingszwakte neembare houdingsfouten. De instructie moet sim-
pel en accuraat zijn. Dergelijke voorlichting moet
De volgende spieren vertonen soms tekenen van niet verwaarloosd worden maar er hoeft ook niet te
verworven zwakte als gevolg van een foutieve veel nadruk op te liggen. Ze moet worden gegeven
houding: op een manier die de interesse van het kind wekt en
. flexoren van de tenen (m. flexor digitorum diens medewerking garandeert.
brevis en mm. lumbricales)
. m. trapezius, pars transversa en pars ascen- Factoren van invloed op de houdingsontwikkeling
dens
. extensoren van de bovenrug Voeding
. rechte buikspieren (test: laten zakken van de
benen) Een goede ontwikkeling van de houding hangt af
. ventrale halsspieren. van een goede structurele en functionele ontwikke-
ling van het lichaam, wat weer afhangt van een
Bij rechtshandige individuen: goede voeding. De invloed van de voeding op een
. laterale rompspieren links goede ontwikkeling van skelet- en spierweefsels is
. heupabductoren rechts bijzonder groot. Zo is bijvoorbeeld rachitis – een
. exorotatoren van de heup rechts ziekte die vaak ernstige skeletafwijkingen bij kin-
. mm. peroneus longus en brevis rechts deren veroorzaakt – het gevolg van een gebrek aan
. m. tibialis posterior links vitamine D.
. m. flexor hallucis longus links Als de groei voltooid is, is er een kleinere kans dat
. m. flexor digitorum longus links. slechte voeding structurele gebreken veroorzaakt
die een directe invloed hebben op de houding. In dit
Bij linkshandige individuen (bij wie het patroon stadium leiden voedingstekorten eerder tot fysiolo-
niet zo algemeen voorkomt als bij rechtshandi- gische klachten en kunnen ze in de houding tot
gen): uiting komen als vermoeidheidsverschijnselen. Het
. laterale rompspieren rechts lichaam gebruikt voedsel niet alleen voor de groei,
. heupabductoren links maar ook als brandstof. Het voedsel wordt dan om-
. exorotatoren van de heup links gezet in warmte en energie. Als er onvoldoende
. mm. peroneus longus en brevis links brandstof beschikbaar is, wordt er minder energie
. m. tibialis posterior rechts opgewekt en functioneren de fysiologische mecha-
. m. flexor hallucis longus rechts nismen minder efficiënt. Het optreden van voe-
. m. flexor digitorum longus rechts. dingstekorten bij volwassenen is het meest waar-
schijnlijk wanneer ze gedurende langere tijd ge-
confronteerd worden met ongewone fysiologische
eisen.
j
2.4 Houding bij kinderen
Gebreken, ziekten en functiestoornissen
In de vorige paragrafen is vooral de houding van
volwassenen besproken. Deze paragraaf gaat over de Bepaalde lichamelijke gebreken, ziekten en func-
ontwikkeling van houdingsgewoonten bij opgroei- tiestoornissen kunnen leiden tot houdingsklachten.
ende kinderen en diverse factoren die daarop van Deze aandoeningen kunnen grofweg in drie cate-
invloed zijn. Deze factoren worden niet uitputtend gorieën worden ingedeeld wat betreft de aandacht
behandeld en krijgen ook niet allemaal evenveel die in de behandeling moet worden besteed aan de
aandacht. Deze informatie kan van nut zijn bij de houding.
preventie van houdingsafwijkingen. Als behande- De eerste categorie bestaat voornamelijk uit
laars de factoren die van invloed zijn op de ontwik- klachten waarbij in een vroeg stadium houdingsaf-
keling van de houding beter herkennen, kunnen ze wijkingen meer in potentie dan feitelijk aanwezig
wellicht de leefomgeving zo beı̈nvloeden dat een zijn. Deze afwijkingen worden alleen actueel als de
goede houding bevorderd wordt. onderliggende oorzaak niet volledig weggenomen
Een goede houding is geen doel op zich maar een kan worden, bijvoorbeeld door middel van medica-
aspect van het algemene welbevinden. In het ideale tie of chirurgisch ingrijpen. Dergelijke klachten
geval zijn instructie over de houding en houdings- omvatten onder andere gehoorstoornissen, visus-
oefeningen een onderdeel van het normale leven in klachten, skeletafwijkingen zoals een klompvoet of
plaats van een aparte discipline. Als ouders en lera- een dislocatie van de heup, neuromusculaire aan-
ren op de hoogte zijn van goede houdingsgewoon- doeningen zoals letsel van de plexus brachialis, of
ten en de invloeden en gewoonten herkennen die spieraandoeningen zoals een torticollis.
kunnen leiden tot een goede of een foutieve hou- De tweede categorie omvat klachten die op zich-
ding, dan kunnen ze een bijdrage leveren aan dit zelf gezien een verminderde functie kunnen ver-
aspect van het welbevinden in het dagelijks leven oorzaken maar waarbij voortdurende aandacht voor
van het opgroeiende kind. In elk geval moeten in- de houdingsaspecten vanaf een vroeg stadium de
structie over de houding en houdingsoefeningen kans op een functiestoornis zo klein mogelijk
deel uitmaken van een goede gezondheidsvoorlich- maakt. Als het lichaam een goede functionele hou-
2 Houding 81

ding behoudt bij artrotische aandoeningen van de Ontwikkelingsfactoren


wervelkolom (bijvoorbeeld spondylitis ankylopoeti-
ca) tijdens de artrodesefase, is de kans groot dat het Hoewel het belangrijk is opvallende of hardnekkige
functieverlies slechts gering zal zijn en de deformi- houdingsafwijkingen van kinderen te observeren en
teit nauwelijks zichtbaar als de wervels eenmaal te herkennen, is het net zo belangrijk om niet te
definitief vergroeid zijn. Als het houdingsaspect verwachten dat kinderen zich conformeren aan de
echter wordt verwaarloosd, vertoont de romp standaardhouding van volwassenen. Hiervoor zijn
meestal aanzienlijke flexie wanneer de artrodese diverse redenen. De voornaamste reden is dat kin-
voltooid is. Deze houding is een ernstige deformi- deren veel mobieler en leniger zijn dan volwasse-
teit en gaat gepaard met ernstige functiestoornis- nen.
sen. De meeste houdingsafwijkingen bij opgroeiende
De derde categorie wordt gevormd door klachten kinderen vallen in de categorie van de ontwikke-
waarbij een permanente functiestoornis bestaat die lingsafwijkingen. Wanneer bepaalde patronen een
het gevolg is van letsel of ziekte maar waarbij extra gewoonte worden, kunnen ze leiden tot houdings-
belasting door een bepaalde houding de klacht afwijkingen. Ontwikkelingsafwijkingen zijn afwij-
aanzienlijk kan verergeren. Een amputatie van een kingen die bij veel kinderen op ongeveer dezelfde
been bijvoorbeeld, zorgt onvermijdelijk voor een leeftijd ontstaan en die verbeteren of verdwijnen
grotere belasting van de overgebleven structuren. zonder dat ze door middel van een behandeling
Een houding die de mechanische belasting in stand wordt gecorrigeerd, soms zelfs ondanks ongunstige
en tijdens bewegingen zoveel mogelijk beperkt, kan omgevingsinvloeden (Nissinen, 1995). De vraag of
dan aanzienlijk bijdragen aan het gezond houden een ontwikkelingsafwijking bij een kind zal leiden
van deze structuren. tot een houdingsafwijking moet beantwoord wor-
den door herhaalde of continue observatie, niet door
Omgevingsfactoren een enkel onderzoek. Als de toestand niet verandert
of als de afwijking toeneemt, moeten maatregelen
Diverse omgevingsfactoren beı̈nvloeden de ontwik- ter correctie worden genomen. Ernstige afwijkingen
keling en het behoud van een goede houding. De moeten onmiddellijk na constatering worden be-
omgeving moet zo ingericht worden dat deze facto- handeld, ongeacht de leeftijd van het kind.
ren de gunstigste invloed hebben op de houding. Jonge kinderen hebben slechts zelden habituele
Wanneer een grote aanpassing niet mogelijk is, houdingsafwijkingen en kunnen schade oplopen
kunnen kleine aanpassingen vaak ook een belang- door onnodige corrigerende maatregelen. Overcor-
rijke bijdrage leveren. Hierna bespreken we de in- rectie kan leiden tot atypische houdingsafwijkingen
vloed van factoren zoals stoelen, schoolbanken en die schadelijker en moeilijker te behandelen zijn
bedden, omdat dit voorbeelden zijn van omge- dan de oorspronkelijke afwijkingen die de aanlei-
vingsinvloeden op de houding in zit en lig. Als ding tot de bezorgdheid vormden.
kinderen naar school gaan, brengen ze aanzienlijk Sommige verschillen tussen kinderen en volwas-
meer tijd zittend door. Hierdoor wordt de school- senen zijn het gevolg van het feit dat de structuren
bank een belangrijke omgevingsfactor. van het lichaam met een verschillende snelheid
Zowel de stoel als het tafeltje moeten aangepast groeien in de periode tussen geboorte en volwas-
zijn aan de afmetingen van het kind. Het kind moet senheid. In het algemeen groeien ze in het begin
beide voeten plat op de vloer kunnen laten rusten en snel en neemt daarna het groeitempo langzaam af.
de knieën moeten ongeveer een rechte hoek maken. Het groter worden van de botten is hier een voor-
Als de stoel te hoog is, worden de voeten niet vol- beeld van. De toename van de lengte van het gehele
doende ondersteund. Als de stoel te laag is, nemen skelet gaat gepaard met een verandering in de on-
de heupen en knieën een te grote flexiestand aan. derlinge verhoudingen tussen de diverse segmen-
De zitting moet diep genoeg zijn om de bovenbenen ten. Deze verandering treedt op als eerst één deel
goed te ondersteunen, maar niet zo diep dat het van het skelet en dan een ander deel het snelst groeit
buigen van de knieën moeilijk wordt. De rugleu- (Buschang, 1982; Nissinen e.a., 2000). Het geleide-
ning moet voldoende steun bieden aan de rug en lijk strakker worden van ligamenten en fasciae en
bovendien een paar graden naar achteren hellen, het sterker worden van de spieren zijn belangrijke
zodat het kind de rug kan ontspannen door er te- ontwikkelingsfactoren. Het effect ervan is een ge-
genaan te leunen (zie de foto’s van de diverse zit- leidelijke beperking van de bewegingsmogelijkheid
houdingen op p. 71). van de gewrichten totdat de bewegingsuitslag die
Het tafelblad moet zich ongeveer ter hoogte van kenmerkend is voor volwassenen bereikt is. De toe-
de ellebogen bevinden als het kind in een goede name van de stabiliteit die hieruit voortkomt, is
houding zit en kan eventueel licht oplopen. Het gunstig omdat het de kans op overrekking bij het
tafeltje moet zo dichtbij staan dat het kind de ar- hanteren van zware voorwerpen of andere activitei-
men erop kan laten rusten zonder dat het te ver naar ten die veel inspanning vergen kleiner maakt. De
voren moet leunen of te veel op de punt van de stoel normale bewegingsuitslag bij volwassenen zorgt
moet zitten. voor een effectieve balans tussen beweging en sta-
biliteit. Een gewricht waarvan de bewegingsuitslag
beperkt of te groot is, is kwetsbaar voor overrek-
king.
82 Spieren

De grotere bewegingsuitslag van de gewrichten van beeld racketsporten, vergroten de kans op een mus-
kinderen kan leiden tot tijdelijke en habituele hou- culaire disbalans.
dingsafwijkingen die bij volwassenen als distorsies Het spel van jonge kinderen is meestal gevarieerd
aangemerkt zouden worden. Tegelijkertijd be- genoeg om een musculaire disbalans of habituele
schermt de lenigheid van kinderen hen tegen het houdingsafwijkingen te voorkomen. Als kinderen
ontwikkelen van gefixeerde houdingsafwijkingen. echter oud genoeg zijn om mee te doen aan sport in
Al op acht- tot tienjarige leeftijd kunnen postu- wedstrijdverband, kan er een punt bereikt worden
rele patronen van links- of rechtshandigheid optre- waarop een verdere ontwikkeling van de behendig-
den. De lichte afwijking van de wervelkolom aan de heid door intensieve training gepaard gaat met een
zijde tegenover de hogere heup treedt al op jonge zekere opoffering van een goede spierbalans en een
leeftijd op. Ook kan de schouder aan de zijde van de goede stand van het skelet. Hoewel ze in eerste in-
hoge heup lager staan ter compensatie. In de meeste stantie onbelangrijk lijken, kunnen de afwijkingen
gevallen is de lage schouder een minder belangrijke die dan ontstaan ernstiger worden en uiteindelijk
factor. Gewoonlijk volgt de schoudercorrectie op de leiden tot pijnklachten.
bekkenscheefstand; het omgekeerde treedt niet op. Er kunnen specifieke oefeningen nodig zijn om
Het kind moet niet proberen de schouder hoog te de bewegingsuitslag op peil te houden en bepaalde
houden door de spieren constant aan te spannen. spieren te versterken als spieren die daaraan tegen-
Activiteiten die min of meer neutrale gevolgen gesteld werken overontwikkeld raken door de
hebben voor de houding zijn sporten waarbij lopen sportbeoefening. Deze oefeningen moeten specifiek
of hardlopen de belangrijkste elementen zijn. inwerken op het betrokken lichaamsdeel en een
Sporten die voornamelijk eenzijdig zijn, bijvoor- heilzame invloed hebben op het lichaam als geheel.
2 Houding 83

Houdingen van kinderen

Op afbeelding A staat een meisje van tien jaar dat bekken is naar voren gekanteld en de knieën zijn
een heel goede houding heeft voor haar leeftijd. De overstrekt.
houding lijkt meer op de normale houding van een
volwassene dan op die van een jong kind. De boch- Een beschouwing van zowel normale als abnormale
ten van de wervelkolom zijn bijna normaal en de variaties in de houding van kinderen kan uitgaan
schouderbladen promineren vrijwel niet. Het is van de algemene houding en van eventuele deviaties
voor kleine kinderen karakteristiek dat de buik van de diverse segmenten. Variaties in de algemene
promineert, maar op tien- tot twaalfjarige leeftijd houding van kinderen van ongeveer dezelfde leef-
treedt er een duidelijke verandering op als de taille tijd zijn hierboven afgebeeld en op pagina 85.
relatief smaller wordt en de buik niet langer pro-
mineert. Voeten
Afbeelding B toont een negenjarig kind met een
voor deze leeftijd gemiddelde houding. De voeten van kleine kinderen die beginnen met
Op afbeelding C is een elfjarig kind te zien met staan en lopen, zijn normaal gesproken plat. Er
een ernstig foutieve houding. Het hoofd staat in vindt nog botvorming plaats en de voetgewelven
anteropositie, kyfose en lordose zijn aanwezig, het zijn incompleet. De gewelven ontwikkelen zich ge-
84 Spieren

leidelijk in samenhang met de botopbouw en met Ruim voor het zesde of zevende levensjaar moet er
het sterker worden van de spieren en ligamenten. al een aanzienlijke verbetering optreden in de
Rond het zesde of zevende levensjaar mag men ver- X-stand en bij het bereiken van deze leeftijd moeten
wachten dat de gewelven goed ontwikkeld zijn. Om de X-benen geheel verdwenen zijn (zie p. 85).
de veranderingen van de gewelven na te gaan, kan Sommige kinderen met X-benen houden bij het
men regelmatig voetafdrukken nemen. Dit kan staan één knie enigszins gebogen en de andere knie
worden gedaan met een podograaf. Wanneer deze licht overstrekt, zodat de knieën over elkaar vallen
niet beschikbaar is, kan men de voetzool insmeren en ze de voeten bij elkaar kunnen houden. De
met vaseline en een voetafdruk maken op papier. X-stand kan dan blijven bestaan. Bij volwassenen
Naarmate de gewelven hoger worden, wordt een ziet men deze houdingsafwijking vaker bij vrouwen
steeds kleiner gedeelte van de voetzool onder de dan bij mannen.
gewelven zichtbaar op de voetafdruk. De verandering in de mate van X-stand kan bij-
Platte longitudinale voetgewelven kunnen aan- gehouden worden door de omtrek van de benen na
wezig blijven als een gefixeerde fout of op elke wil- te trekken op papier terwijl het kind met de knieën
lekeurige leeftijd terugkeren als gevolg van overbe- tegen elkaar staat. Een lichte tot matige X-stand kan
lasting van de voet. Slecht schoeisel of de gewoonte meestal behandeld worden met een schoencorrectie.
te staan en te lopen met de tenen naar buiten ge- In ernstiger gevallen kunnen echter braces of zelfs
draaid kan een dergelijke overbelasting veroorza- een operatie noodzakelijk zijn.
ken. Als de voet van het kind erg plat en geproneerd Een O-stand van de benen is een houdingsafwij-
is en de tenen naar buiten gedraaid zijn op een king waarbij de knieën uit elkaar staan wanneer de
manier die toelaat dat het lichaamsgewicht constant voeten elkaar raken. Dit kan een posturele of een
op de binnenzijde van de voet rust, kan het nood- structurele afwijking zijn. Een posturele O-stand is
zakelijk zijn een kleine correctie toe te passen zoals een deviatie die gepaard gaat met hyperextensie van
een hakwig aan de binnenzijde of een lengtezooltje de knie en endorotatie van de heup (zie p. 68).
in de schoen. Die moeten vrij snel nadat het kind Naarmate de dorsale ligamenten strakker worden
begonnen is met staan en lopen aangebracht wor- en de hyperextensie kleiner wordt, wordt dit type
den. In de meeste gevallen is het echter raadzaam fout meestal minder ernstig. Als het kind uit ge-
pas correcties toe te passen nadat men het kind een woonte de O-stand aanhoudt, moet instructie gege-
tijd geobserveerd heeft. Er zijn mensen bij wie de ven worden zodat het kind de houding kan corri-
lengtegewelven niet tot ontwikkeling komen. Deze geren. Naarmate het kind ouder is, wordt het
personen hebben een statische platte voet. Bij hen is moeilijker de houding te corrigeren, hoewel een ze-
de stand van de voet meestal niet foutief wat betreft kere mate van correctie nog bereikt kan worden bij
pronatie of het naar buiten staan van de tenen en jongvolwassenen die erg lenig zijn.
zijn er geen symptomen van overbelasting van de Posturele O-benen kunnen een compensatie zijn
voet. In dergelijke gevallen zijn de correcties die van X-benen. Als een kind met X-benen staat met de
aangebracht worden bij platte gewelven meestal knieën naar achteren in hyperextensie, komen de
niet nodig (zie p. 65). voeten door de posturele O-stand die hiervan het
gevolg is naast elkaar te staan zonder dat de knieën
Knieën over elkaar vallen. In deze stand is de X-stand niet
zichtbaar, maar die komt tevoorschijn wanneer de
Hyperextensie is een vrij vaak voorkomende hou- benen in de neutrale positie met gestrekte knieën
dingsafwijking, die gewoonlijk verband houdt met worden gebracht (zie p. 69).
een gebrek aan stevige steun door de ligamenten. Posturele O-benen verdwijnen meestal in lig; dit
Als de ligamenten strakker worden, verdwijnt deze is niet het geval met structurele O-benen. Structu-
fout meestal, maar als het een gewoontehouding rele O-benen moeten vroegtijdig behandeld worden.
wordt, moet hij gecorrigeerd worden door hou- Gebeurt dit niet, dan is in een later stadium wellicht
dingstraining (zie p. 66). een operatie noodzakelijk.
Veel kinderen hebben lichte X-benen; dit wordt De veranderingen in een structurele O-stand
meestal voor het eerst waargenomen wanneer het kunnen opgetekend worden door de omtrek van de
kind begint te staan. De lengte en de lichaamsbouw benen na te trekken met het kind in ruglig met de
van het kind moeten in ogenschouw worden geno- voeten tegen elkaar. Aangezien posturele O-benen
men bij het beantwoorden van de vraag of dit een alleen in stand waargenomen kunnen worden, moet
houdingsafwijking is. Men kan stellen dat dit het de tekening bij deze fout in stand worden gemaakt,
geval is als de enkels meer dan 5 centimeter uit elkaar bijvoorbeeld door het papier op de muur te plakken
staan wanneer de knieën elkaar raken (zie p. 66). en het kind ervoor te zetten (zie p. 66).
2 Houding 85

Afbeelding A laat de houding van een kind van zonder hulp naar voren op te tillen. Hoewel de
achttien maanden zien. De gebogen heupen en het buikspieren en de flexoren van de hals nooit zo
brede steunvlak laten de onzekere balans zien die sterk worden als hun antagonisten, zijn ze bij
bij deze leeftijd hoort. Hoewel dat op de foto niet volwassenen relatief veel sterker dan bij kinderen.
heel duidelijk is, had het kind in deze periode een Op dit punt moet van kinderen dus niet verwacht
lichte vorm van X-benen. (Deze afwijking verdween worden dat ze zich kunnen conformeren aan de
geleidelijk zonder dat er corrigerende maatregelen volwassen standaard totdat ze de volwassenheid
genomen waren, zodat het kind op zesjarige leeftijd naderen.
rechte beentjes had.) De ontwikkeling van het Het is voor kleine kinderen karakteristiek dat de
lengtegewelf van de voet is bij dit kind erg goed buik promineert. De verandering van de contour
gezien de leeftijd. van de buikwand verloopt over het algemeen gelei-
Op afbeelding B staat een zevenjarig kind dat delijk, maar rond het tiende tot twaalfde levensjaar
voor zijn leeftijd een heel goede houding heeft. vindt een duidelijke verandering plaats waarbij de
Afbeelding C toont een slechte houding bij een taille relatief smaller wordt en de buik niet langer
kind van zes jaar. Het hoofd wordt naar voren ge- naar voren steekt.
dragen, de rug vertoont een kyfose, de borst heeft Bij kinderen varieert de stand van de rug enigs-
een depressiestand en het kind neigt naar een sway- zins met de leeftijd. Een klein kind kan licht naar
backhouding. In zijaanzicht is het promineren van voren hangen in de heupen, met de voeten uit elkaar
de schouderbladen duidelijk. voor een beter evenwicht (zie afbeelding A). Kinde-
Afbeelding D geeft een opvallende lordose te zien ren in de onderbouw van de basisschool blijken een
bij een achtjarig kind. Er is een korset nodig voor kenmerkende afwijking van de bovenrug te hebben
een goede houding van de rug en om de buik te waarbij de schouderbladen duidelijk promineren.
steunen; bij een dergelijke ernstige houdingsafwij- Rond het negende levensjaar gaat de onderrug vaak
king moeten ook oefeningen voorgeschreven wor- een sterkere bocht naar voren (lordose) vertonen.
den. Deze deviaties moeten afnemen naarmate het kind
ouder wordt (Nissinen, 1995; Willner & Johnson,
Hals en romp 1983).
De normale bewegingsuitslag voor flexie en ex-
Vanaf de kleuterleeftijd is er een voortdurende dis- tensie van de lumbale wervelkolom neemt af naar-
balans tussen de kracht van de ventrale en de dor- mate men ouder wordt, zowel bij kinderen als vol-
sale spieren van romp en hals. De grotere kracht van wassenen (Einkauf e.a., 1987; Hein, 1996; Widhe,
de dorsale spieren zorgt ervoor dat het kleine kind 2001).
het hoofd en de romp naar achteren kan optillen, Het kan als normaal worden beschouwd dat
lang voordat het in staat is deze lichaamsdelen jonge kinderen en volwassenen met de vingertop-
86 Spieren

pen hun tenen aan kunnen raken. Veel kinderen Relatie tussen mobiliteit en leeftijd
tussen elf en veertien kunnen dit echter niet, zonder
dat ze overigens tekenen van spierverkortingen of Bij de oefening waarbij in langzit de tenen met de
gewrichtsbeperkingen vertonen. De reden is waar- vingertoppen moeten worden aangeraakt vindt men
schijnlijk dat bij deze leeftijdsgroep de verhouding interessante en significante leeftijdsgebonden ver-
tussen romp- en beenlengte anders is dan bij jon- schillen. De grafiek en de tabel op pagina 87 laten
gere en oudere mensen. de verschillen zien die hierbij binnen de verschil-
De tekeningen zijn representatief voor de meeste lende leeftijdsgroepen bestaan (Kendall & Kendall,
kinderen in respectievelijk de volgende leeftijds- 1948).
groepen: De overgang van de ogenschijnlijke hypermobi-
– figuur A: 1 tot 3 jaar; liteit van het zeer jonge kind naar de schijnbaar
– figuur B: 4 tot 7 jaar; beperkte bewegingsmogelijkheid van het kind in
– figuur C: 8 tot 10 jaar; figuur D vindt geleidelijk plaats in de jaren waarin
– figuur D: 11 tot 14 jaar; de benen verhoudingsgewijs langer worden dan de
– figuur E: 15 jaar en ouder. romp. Men moet bij het opstellen van standaard
bewegingsuitslagen voor het naar voren buigen in
langzit bij kinderen rekening houden met de nor-
male variaties in bewegingsmogelijkheid die hierbij
voorkomen (Cornbleet & Woolsey, 1996).

A
Lenigheidstest 1: tenen aanraken met de vingers

Dit zesjarige meisje kan met gemak haar tenen aanra-


ken. Er is een goede contourlijn van de rug en de lengte
van de ischiocrurale spieren is normaal.

Lenigheidstest 2: knieën aanraken met het voorhoofd


D

Dit meisje is twaalf jaar. Dat ze haar tenen niet kan


aanraken is kenmerkend voor deze leeftijd (zie ook
p. 87 en 89). Soms is de beenlengte de bepalende factor;
soms, zoals in dit geval, zijn de ischiocrurale spieren op
deze leeftijd enigszins verkort.
2 Houding 87

Conditietests de spierkracht, het uithoudingsvermogen en de


lenigheid. Degenen die goed scoren op dergelijke
Er zijn zeer veel tests ontwikkeld voor de lichame- tests krijgen een complimentje of een beloning;
lijke conditie van schoolkinderen, soldaten, atleten degenen met slechte resultaten krijgen niets.
en andere mensen die meedoen aan gezondheids- en Hoewel ze reeds lange tijd en zeer vaak worden
fitnessprogramma’s. Dezelfde bewegingen worden gebruikt, moet de bruikbaarheid van drie tests op-
ook gebruikt als oefeningen voor het vergroten van nieuw onderzocht worden, namelijk het opkomen

Relatie tussen leeftijd en lenigheid: aanraken van de tenen (overgenomen uit Kendall en Kendall, 1948)

vrouwen (3082)
mannen (2033)
100

90
percentage dat de tenen kan aanraken

80

70

60

50

40

30

20

10

0
leeftijd 1-4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 - 22
(bij benadering)

Lenigheidstest 1: aanraken van de tenen met de vingertoppen.


Onderzoek onder 5115 personen

jongens/mannen meisjes/vrouwen

beperking gem. perc. PPN leeftijd PPN perc. gem. beperking

1,3-22,9 7,0 86% 102 5 102 98% 9,5 8,9-10,2

2,5-25,4 10,2 74% 125 6 108 83% 7,6 1,3-10,2

1,3-26,7 7,6 56% 147 7 152 63% 8,9 1,3-26,7

1,3-24,1 8,9 52% 150 8 192 59% 10,2 2,5-21,6

1,3-26,7 11,4 52% 150 9 158 57% 11,4 2,5-34,3

2,5-25,4 11,4 50% 158 10 174 59% 10,2 1,3-20,3

2,5-29,2 10,8 41% 140 11 156 49% 11,4 1,3-25,4

1,3-24,1 10,2 28% 100 12 100 43% 15,2 1,3-29,2

3,8-33,0 11,4 40% 151 13 115 30% 12,7 1,3-25,4

1,3-25,4 11,4 50% 222 14 108 37% 14,0 5,1-33,0

1,3-31,8 8,9 60% 100 15 498 59% 12,7 1,3-30,5

1,3-31,8 12,7 64% 100 16 507 64% 12,7 2,5-30,5

2,5-30,5 7,6 87% 113 17 405 69% 12,7 2,5-35,6

2,5-27,9 10,2 90% 275 18-22 307 95% 7,6 2,5-16,5

totaal aantal proefpersonen: 2033 totaal aantal proefpersonen: 3082

gem. = gemiddelde;
perc. = percentage proefpersonen dat in staat is de tenen aan te raken;
PPN = aantal proefpersonen.
Meetresultaten uitgedrukt in centimeters
88 Spieren

tot zit met heupen en knieën gebogen, het opdruk- als een afspiegeling van de lichamelijke conditie
ken en het vooroverbuigen in langzit. (Cornbleet & Woolsey, 1996; Kendall, 1965). De na-
Het nut van deze tests hangt af van hun nauw- druk ligt tegenwoordig op buitensporige aspecten –
keurigheid en van de mate waarin ze afwijkingen de snelheid van uitvoering, het aantal herhalingen
aantonen. Helaas zijn ze verworden tot instrumen- en de mate van rekking – in plaats van de kwaliteit
ten voor het beoordelen van de prestaties van dege- en het specifieke karakter van de beweging.
nen die ze uitvoeren en worden ze niet meer gezien Wij hebben besloten deze tests hier te bespreken

relatie tussen leeftijd en lenigheid: aanraken van de knieën met het voorhoofd
(overgenomen uit Kendall en Kendall, 1948) vrouwen (2117)
mannen (1712)
100
percentage dat de knieën kan aanraken

90

80

70

60

50

40

30

20

10

0
leeftijd 1-4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 - 22
(bij benadering)

Lenigheidstest 2: aanraken van de knieën met het voorhoofd.


Onderzoek onder 3929 personen

jongens/mannen meisjes/vrouwen

beperking gem. perc. PPN leeftijd PPN perc. gem. beperking

1,3-25,4 12,7 5% 102 5 102 16% 10,2 1,3-19,1

5,1-29,2 17,8 2% 125 6 108 5% 15,2 1,3-26,7

7,6-33,0 19,0 2% 147 7 152 6% 17,8 2,5-34,3

1,3-27,9 16,5 1% 150 8 192 5% 15,2 2,5-29,2

10,2-35,6 22,9 2% 150 9 158 3% 19,1 2,5-31,8

2,5-31,8 17,8 0 158 10 174 2% 15,2 2,5-26,7

3,8-38,1 19,0 0 140 11 156 4% 17,1 5,1-26,7

8,9-34,3 22,9 1% 100 12 100 5% 15,2 1,3-29,2

2,5-45,7 20,3 1% 112 13 116 4% 17,8 3,8-50,8

5,1-48,3 25,4 1% 215 14 129 6% 17,8 1,3-30,5

3,8-48,3 22,9 1% 100 15 173 6% 20,3 2,5-47,0

6,4-59,7 27,9 1% 100 16 277 0 20,3 2,5-47,0

1,3-45,7 20,3 1% 113 17 281 1% 20,3 3,8-50,8

totaal aantal proefpersonen: 1712 totaal aantal proefpersonen: 2117


2 Houding 89

omdat we het nodig vinden om misleidende infor- zit en het testen van de kracht van de bovenste en
matie te weerleggen en omdat deze tests en de re- onderste buikspieren.)
sultaten ervan negatieve gevolgen kunnen hebben Kinderen en jongeren lopen het meeste risico als
voor zowel kinderen als volwassenen. ze de oefeningen met gebogen knieën meerdere
malen moeten doen omdat zij over het algemeen
Opkomen tot zit met heupen en knieën gebogen leniger zijn dan volwassenen. Bij volwassenen met
lage rugpijn veroorzaakt door hypermobiliteit van
Bij deze test gaat het erom in 60 seconden zo vaak de onderrug kan deze oefening ook negatieve ge-
mogelijk op te komen tot zit. Als doel van de test volgen hebben. Een interessant verschijnsel dat kan
wordt genoemd het meten van de belastbaarheid en optreden bij sommige mensen die deze oefening
de kracht van de buikspieren. De test beantwoordt met gebogen knieën heel vaak hebben gedaan, is dat
echter niet aan dit doel. In plaats daarvan meet hij zij in zit of bij vooroverbuigen een te sterke ven-
de kracht en de belastbaarheid van de heupflexoren, traalflexie te zien geven maar in stand een lordose
die worden geholpen door de stabilisatie van de vertonen.
voeten. Het is te betreuren dat het vermogen om een be-
Het opkomen tot zit vereist flexie in de heupge- paald aantal keren tot zit te komen, ongeacht hoe de
wrichten en deze beweging kan alleen worden vol- oefening wordt uitgevoerd, als maat voor de licha-
bracht door de heupflexoren. Aangezien de buik- melijke conditie wordt gehanteerd. Samen met op-
spieren de heupen niet overspannen, kunnen ze drukoefeningen worden deze oefeningen meer dan
geen bijdrage leveren aan de flexie in de heup. welke andere ook in fitnessprogramma’s benadrukt.
De buikspieren flecteren de wervelkolom, dat wil Als deze oefeningen overdreven vaak worden ge-
zegen dat ze de romp rond maken. Om de kracht daan, verergeren ze bestaande afwijkingen en kun-
van deze spieren te testen, moet de romp dus ge- nen ze zelfs houdingsafwijkingen veroorzaken.
bogen zijn. Als deze spieren de romp gebogen kun- Wanneer, hoe en in welke mate ruglig met ge-
nen houden terwijl heupflexie wordt uitgevoerd, bogen knieën moet worden toegepast, wordt be-
krijgt men daarom een goede indicatie van de sproken in hoofdstuk 5 op (zie p. 179-181).
kracht van de bovenste buikspieren.
Het probleem met het gebruik van het opkomen Opdrukken
tot zit als test of oefening ligt in het feit dat deze
niet in staat is te differentiëren tussen opkomen met Wanneer het opdrukken correct wordt uitgevoerd,
gebogen romp en opkomen met holle rug. De komen de scapulae in protractiestand bij het heffen
eerstgenoemde beweging vergt een sterke aanspan- van de romp. Deze stand is vergelijkbaar met de
ning van de buikspieren om de romp gebogen te stand bij het recht naar voren reiken met de armen.
houden, terwijl de laatstgenoemde beweging de Wanneer de m. serratus anterior zwak is, kan de
buikspieren verlengt en zorgt voor overbelasting opdrukbeweging ook uitgevoerd worden maar de
van de onderrug. Deze overbelasting kan merkbaar scapulae komen dan niet in de protractiestand te
worden bij zowel kinderen als volwassenen wanneer staan zoals bij de correcte uitvoering.
ze zo vaak mogelijk tot zit moeten komen in een Als het voornaamste doel van het opdrukken het
bepaalde tijd. testen van de kracht en de belastbaarheid van de
Veel mensen beginnen de beweging met een ge- armspieren is, dan beantwoordt deze test aan zijn
bogen romp, maar krijgen gaandeweg een steeds doel, maar dit gaat ten koste van de m. serratus
hollere rug omdat de belastbaarheid van de buik- anterior wanneer deze spier zwak is. Dit is te zien
spieren niet voldoende is om de rompflexie te aan de vleugelstand van de scapulae en doordat de
handhaven. Sommige mensen hebben in het begin volledige protractie van de scapulae niet gereali-
al niet voldoende kracht om de romp te buigen en seerd kan worden.
doen de test de hele tijd (60 seconden) met een holle Wanneer het opdrukken ten koste gaat van de
rug. Het probleem met deze zogenaamde buik- m. serratus anterior, kan deze activiteit niet langer
spiertest is dat mensen met zwakke buikspieren gezien worden als een indicatie van de conditie van
toch een hoge score kunnen halen. degene die de test ondergaat.
De gangbare test vereist een snelle uitvoering.
Om de kracht van de buikspieren accuraat te kun- Vooroverbuigen in langzit
nen testen moet de test echter langzaam uitgevoerd
worden, waarbij men ervoor moet zorgen dat de Deze test wordt uitgevoerd door in langzit met de
romp gebogen wordt voor het begin van de heup- vingertoppen de tenen aan te raken. In deze positie
flexiefase en dat de romp gebogen blijft wanneer de is het voor jonge kinderen en de meeste volwasse-
heupflexiefase begint en tijdens de beweging naar nen normaal dat ze de tenen kunnen aanraken. Als
zit. men in staat is tot voorbij de tenen te reiken, duidt
Voor een valide uitslag moeten bij deze test alleen dit meestal op te grote lenigheid van de rug, te lange
de keren dat men met gebogen romp opkomt tot zit ischiocrurale spieren of beide. Als de beweging als
meegeteld worden. Op het moment wordt deze eis test wordt gebruikt, heeft hij als doel de mobiliteit
niet gesteld. Bovendien kan de test niet snel afge- van de onderrug en de souplesse van de ischiocru-
legd worden als de stand van de romp goed in de rale spieren na te gaan. De score is gebaseerd op de
gaten moet worden gehouden. (Zie hoofdstuk 5 voor afstand die het individu tot voorbij de tenen kan
een gedetailleerde bespreking van het opkomen tot komen. Deze afstand komt zogenaamd overeen met
90 Spieren

een goede, betere of uitstekende mobiliteit van de Er zijn echter veel gevallen van scoliose waarvan de
rug en souplesse van de ischiocrurale spieren, onder oorzaak niet bekend is. Deze gevallen worden idio-
het motto ‘hoe verder, hoe beter’. pathisch genoemd. Ondanks het grote aantal tests
De test houdt echter geen rekening met belang- dat beschikbaar is om de oorzaak van scoliose op te
rijke variabelen die de resultaten beı̈nvloeden. Er sporen, valt een hoog percentage gevallen in deze
zijn leeftijdgebonden variaties in wat ‘normaal’ is, categorie.
en beperkingen als gevolg van een mogelijke dis- In deze paragraaf wordt voornamelijk de idiopa-
balans tussen de lengte van de rug en van de thische scoliose behandeld. Een musculaire dis-
ischiocrurale spieren. balans als gevolg van een aandoening zoals polio-
Het onvermogen de tenen aan te raken – laat myelitis wordt snel herkend als oorzaak van scoliose
staan er voorbij te komen – is normaal voor veel wanneer de ziekte de rompspieren aantast. Een
kinderen tussen tien en veertien jaar. Zij zijn in een musculaire disbalans is soms echter ook aanwezig
groeistadium waarin de benen lang zijn in vergelij- bij zogenaamd ‘normale’ individuen maar wordt
king met de romp en daarom moeten ze niet ge- vaak niet als zodanig herkend, behalve door onder-
dwongen worden hun tenen aan te raken (Cornbleet zoekers die spiertests gebruiken bij het onderzoek
& Woolsey, 1996). (Zie p. 86.) van personen met houdingsafwijkingen. Een pro-
Een beperkte lenigheid van de rug kan onopge- bleem bij de behandeling van idiopathische scoliose
merkt blijven als de ischiocrurale spieren te lang is dat men niet onderkent dat de musculaire dis-
zijn. Personen met een dergelijke disbalans kunnen balans – die geen bekende oorzaak hoeft te hebben –
‘slagen’ voor de test, terwijl veel kinderen met een een belangrijke rol kan spelen bij het ontstaan van
voor hun leeftijd normale lenigheid van de rug de aandoening.
‘zakken’. Het is in dit geval juister om te zeggen dat De nu volgende beschouwing legt de nadruk op
de test deze kinderen laat zakken dan dat de kin- een onderdeel van de behandeling dat meer aan-
deren zakken voor de test. dacht verdient dan het tot nu toe gekregen heeft,
Behalve dat ze te horen krijgen dat ze gefaald namelijk de zorg voor patiënten met scoliose in een
hebben, krijgen veel kinderen oefeningen om de vroeg stadium. Bij deze patiënten kunnen goede
mobiliteit van de wervelkolom te vergroten en/of de oefeningen en steunmiddelen een positieve invloed
ischiocrurale spieren te rekken, terwijl dergelijke hebben op het verloop van de aandoening. In de
oefeningen onnodig zijn en zelfs schade kunnen literatuur over scoliose vindt men geen specifieke
toebrengen. procedures voor het testen van de houding en de
Bij volwassenen worden grote variaties geconsta- musculaire disbalans.
teerd in de lengte van de ischiocrurale spieren en de Bij het onderzoek van scoliosepatiënten is het
rugspieren (zie p. 148 en 149). Net als adolescenten bijzonder belangrijk de relatie tussen de houding
kunnen volwassenen van wie de benen lang zijn in als geheel en de loodlijn te bekijken. Weliswaar is
vergelijking met de romp een normale lenigheid het makkelijk om de bocht zelf op te sporen door
van de rug en een normale lengte van de ischiocru- een loodlijn op te hangen ‘vanuit’ de zevende hals-
rale spieren bezitten en toch niet in staat zijn hun wervel of langs de bilspleet (wat vaak wordt ge-
tenen aan te raken. daan), maar de mate waarin de wervelkolom een
zijwaartse verschuiving van het bekken compen-
Vanwege het veelvuldig gebruik van conditietests seert of andere houdingsafwijkingen die scheef-
en het belang dat men hecht aan de resultaten ervan stand van het bekken veroorzaken en de daarmee
is het uiterst belangrijk dat ze kritisch onderzocht gepaard gaande wervelkolomafwijkingen worden
worden. hierdoor niet aan het licht gebracht. De analyse van
de houding is beschreven in paragraaf 2.2.

j
2.5 Scoliose Scoliose als gevolg van een neuromusculaire
aandoening
De normale wervelkolom heeft bochten in voor-
achterwaartse richting. Een bocht in een laterale Bij de behandeling van poliopatiënten werd duide-
richting wordt echter als abnormaal beschouwd. lijk welk effect deze ziekte had op de spierfuncties.
Scoliose is een laterale bocht van de wervelkolom. Degenen die deze patiënten behandelden, namen de
Aangezien de wervelkolom niet zijwaarts kan bui- deformiteiten waar die konden ontstaan als gevolg
gen zonder tegelijkertijd te roteren, vindt bij sco- van een musculaire disbalans. Ze observeerden de
liose zowel lateroflexie als rotatie plaats. verwoestende effecten van spierzwakte en de daar-
Veel van de oorzaken van scoliose zijn bekend. uit voortkomende verkortingen of contracturen in
Scoliose kan aangeboren zijn of verworven, of het tegengesteld werkende spieren, zoals de uiterst ne-
gevolg zijn van ziekte of trauma. Sommige oorza- gatieve gevolgen voor de wervelkolom. Sommige
ken van scoliose hebben te maken met veranderin- potentieel ernstige klachten konden met behulp van
gen van botstructuren, zoals een wigvormige ver- de juiste interventies geheel of gedeeltelijk voorko-
groeiing van een wervellichaam, andere met neuro- men worden.
musculaire klachten die de rompmusculatuur direct De afbeeldingen hieronder tonen de duidelijke
aantasten en weer andere met een stoornis in een zwakte van de buikspieren aan de rechterzijde en de
extremiteit zoals een beenlengteverschil of visus- of daarmee samenhangende laterale bocht. Dit meisje
gehoorstoornissen (Nissinen e.a., 1993). kreeg polio toen ze 16 maanden oud was, maar ze
2 Houding 91

Historische notitie: oefenprogramma’s

In de loop der tijd zijn ingewikkelde oefenprogram- Op een paar uitzonderingen na bleef men sceptisch
ma’s opgesteld voor de behandeling van scoliosepa- over oefenprogramma’s voor scoliosepatiënten. In
tiënten. De kruipoefeningen aanbevolen door Klapp een lezing uitgesproken in 1985 voor de American
werden niet langer voorgeschreven toen bleek dat Academy of Orthopedic Surgeons vindt men de vol-
een programma waarin ze opgenomen waren afge- gende uitspraak:
broken moest worden omdat de kinderen knieklach-
ten kregen (Licht, 1984). Oefeningen die te veel de Fysiotherapie kan een progressie van de deformiteit niet
nadruk legden op de mobiliteit zorgden voor proble- voorkomen en er zijn mensen die menen dat specifieke
men omdat hierdoor de kans op dislocatie van wer- oefenprogramma’s voor de wervelkolom een averechts
vels groter werd. Bij de behandeling van patiënten effect sorteren omdat ze de wervelkolom leniger maken
met een S-scoliose moeten oefeningen om de ene dan deze normaal gesproken zou zijn en daardoor het
bocht te corrigeren, maar een negatieve invloed risico op progressie van de scoliose vergroten (American
hebben op de andere bocht, worden vermeden. Academy of Orthopedic Surgeons, 1985).
Op grond hiervan is het niet verwonderlijk dat er
twijfel bestaat over het nut van oefeningen bij sco- De te grote nadruk die op de mobiliteit werd gelegd,
liose. Men is lang van mening geweest dat oefenin- was onterecht. Er was geen goede methode voor
gen niet of nauwelijks belangrijk zijn. Dit idee is niet onderzoek van het houdings- en bewegingsappa-
nieuw. In dit verband maakte Risser jaren geleden de raat voorhanden, waardoor een wetenschappelijke
volgende opmerking: onderbouwing van de keuze van therapeutische
oefeningen goeddeels ontbrak. Scoliose is een
Als onderdeel van de behandeling van scoliose in het klacht die op asymmetrie berust. Om de symmetrie
New York Orthopedic Hospital was het tot de jaren te herstellen, moet men asymmetrische oefenin-
twintig en dertig gebruikelijk dat nieuwe patiënten naar gen gebruiken in combinatie met de juiste steun-
de gymzaal gestuurd werden om oefeningen te doen. middelen. Het rekken van verkorte spieren is
Zonder uitzondering werd de scoliose bij patiënten van gewenst, maar mobiliteit van de wervelkolom als
twaalf en dertien jaar erger. Men nam daarom aan dat geheel niet. Het is beter dat de patiënt stijf is in de
oefeningen en bewegingen van de wervelkolom de bocht beste houding die men kan bereiken dan dat de rug
groter maakten (Risser, 1984). te mobiel is.

werd pas voor behandeling opgenomen in het zie- deling van poliopatiënten werd duidelijk dat de
kenhuis toen ze 8 jaar en 8 maanden was. Ze werd zwakte veroorzaakt door rekking in veel gevallen
op een gebogen beugelframe gelegd om de buik- secundair was aan de reeds bestaande zwakte die het
spieren te ontspannen, terwijl een gordel over het gevolg was van de ziekte. Zoals blijkt uit het geval
lichaam een trek uitoefende in de richting van de m. van het afgebeelde patiëntje, keert de innervatie van
obliquus externus abdominis rechts. Naast het ge- de spieren niet terug als alleen de rekking en de
bruik van de steungevende gordel werden specifieke overbelasting opgeheven worden. De innervatie kan
oefeningen gegeven voor de zwakke rompspieren. in principe terugkeren, maar de gerekte spieren
Zeven maanden na het begin van de behandeling waren niet in staat tot een respons totdat de rekking
waren de buikspieren duidelijk sterker geworden: en de overbelasting werden opgeheven door vol-
de kracht van de m. obliquus externus abdominis doende steun én de spieren gestimuleerd werden
rechts was toegenomen van 2- tot 4. Bij de behan- door de juiste oefeningen.

voor na voor na
92 Spieren

Houdingsonderzoek Bij de meeste mensen zijn de bochten van de wer-


velkolom ‘functioneel’ en worden ze niet gefixeerd
In plaats van oefeningen bij de behandeling van of ‘structureel’. Wanneer de bochten wel gefixeerd
scoliose geheel te vermijden, moet men de nadruk zijn, veranderen ze meestal ook, en worden ze
leggen op een meer wetenschappelijke benadering ‘compensatoir’, dat wil zeggen dat ze veranderen
van het onderzoek en de keuze van de juiste oefe- van een enkelvoudige C-scoliose naar een S-scoliose.
ningen. Het onderzoek van het houdings- en bewe- Een enkelvoudige bocht convex naar links blijft be-
gingsapparaat moet tests voor houding, spierlengte staan als een bocht convex naar links in het lumbale
en spierkracht omvatten. gebied en verandert in een bocht convex naar rechts
In het onderzoek moeten tests voor de houding in het thoracale gebied.
van het lichaam opgenomen zijn, zowel loodlijn- Bij een gewone C-scoliose is de schouder aan de
tests als segmentale tests in voor-, achter- en zij- kant van de hoge heup lager. Als de schouder hoger
aanzicht (zie p. 49-62). is aan dezelfde kant als de hoge heup, is de scoliose
De spierlengtetests moeten ten minste de vol- waarschijnlijk een S-scoliose.
gende tests omvatten: tests voor de heupflexoren In sommige gevallen blijkt de houdingsafwijking
(zie p. 339-343) en de ischiocrurale spieren (zie p. beperkt te zijn tot de wervelkolom. De volgende
345-352), het vooroverbuigen als test voor de con- afbeelding geeft een voorbeeld van een enkelvoudi-
touren van de rug en de lengte van de spieren aan de ge C-scoliose waarbij de houding van het lichaam
achterzijde van het lichaam (zie p. 148-149), tests ten opzichte van de loodlijn goed is. Segmentaal
voor de m. tensor fasciae latae en de tractus ilioti- gezien staat de rechterschouder lager in samenhang
bialis (zie p. 355-360) en tests voor de m. teres major met de C-scoliose.
en de m. latissimus dorsi (zie p. 275).
De spierkrachttests moeten de volgende tests
omvatten: tests voor de extensoren van de rug (zie p.
155), tests voor de bovenste en onderste buikspieren
(zie p. 174 en 183), voor de laterale rompbuigers
(zie p. 158), voor de schuine buikspieren (zie p. 159),
voor de flexoren (zie p. 385-386) en extensoren van
de heup (zie p. 399), voor de abductoren van de heup
en de m. gluteus medius (zie p. 389 en 390), voor de
adductoren van de heup (zie p. 395 en 396) en voor
de m. trapezius pars transversa en pars ascendens
(zie p. 294 en 295).
Een essentieel onderdeel van het onderzoek is het
observeren van de rug tijdens beweging. De onder-
zoeker staat hierbij achter de patiënt en vraagt hem
voorover te buigen en daarna langzaam terug te
keren naar stand. Indien de rug een structurele
bocht heeft, is er een zekere bolling (prominentia)
aan de zijde van de convexiteit. De bolling bevindt
zich slechts aan één zijde wanneer er slechts één
bocht is (C-scoliose). Bij een dubbele bocht (S-sco-
liose), zoals een thoracaal rechts convexe en lumbaal
links convexe bocht, is er een bolling naar rechts in
de bovenrug en een bolling naar links in de onder-
rug. Bij een functionele bocht hoeft er echter geen
teken te zijn van rotatie tijdens het vooroverbuigen.
Dit is vooral het geval als de functionele bocht ver-
oorzaakt wordt door een scheefstand van het bek-
ken door een disbalans van de heupabductoren of de
buikspieren.
Rotatie van de wervelkolom of de romp is zicht-
baar als de patiënt vooroverbuigt.

Lichte thoracolumbale bocht (C-scoliose) links.

Bij deze patiënt is een schoenverhoging niet nodig


omdat het bekken horizontaal staat. In plaats daar-
van moeten de m. obliquus internus abdominis
rechts en de m. obliquus externus abdominis links
geoefend worden door het bovenste deel van de
romp naar rechts te verplaatsen zonder daarbij het
bekken zijwaarts te bewegen.

Lichte thoracale scoliose rechts.


2 Houding 93

Zwakke onderste buikspieren. Patiënt is niet in staat de onderrug


vlak op de tafel te houden tijdens het laten zakken van de benen.

Foutieve test voor de lengte van


de ischiocrurale spieren wanneer
de heupbuigers verkort zijn.
Als het been wordt vastgehouden,
is de onderrug niet vlak.

Normale lengte van de


ischiocrurale spieren blijkt uit de hoek
tussen het bekken en het bovenbeen.

Uitvoering van het houdingsonderzoek

Deze foto’s laten voorbeelden zien van een foutieve houding, zwakte van de onderste buikspieren, een
foutieve test voor de lengte van de ischiocrurale spieren en een normale lengte van de ischiocrurale spieren.
(Zie voor de bevindingen van het houdingsonderzoek bij deze patiënt de kaart op p. 94.)
94 Spieren
2 Houding 95

Kaart voor het houdingsonderzoek doeld zijn voor rechtshandigen. (De musculaire
disbalans die samenhangt met rechts- of linkshan-
Functionele scoliose digheid wordt besproken op p. 59 en 61.)

Scoliose en bekkenscheefstand Foutieve gewoontehoudingen

Als het bekken zijwaarts kantelt, beweegt de lum- Het is belangrijk dat men bekend is met de ge-
bale wervelkolom met het bekken mee zodat er een woontehoudingen van kinderen in stand, zit en lig.
zijwaartse bocht ontstaat die convex is naar de lage Bij een rechtshandig persoon die aan een bureau zit
bekkenzijde. Een feitelijk beenlengteverschil ver- te schrijven is het lichaam (of bovenlichaam) enigs-
oorzaakt een laterale bekkenkanteling in stand,
waarbij de lage zijde zich aan de kant van het kor-
tere been bevindt. Een tijdelijke bekkenscheefstand
is te verkrijgen door een verhoging onder één voet te
plaatsen.
Een voorbeeld van een spierklacht die voorkomt
als oorzaak van scoliose bij poliopatiënten, is uni-
laterale verkorting van de m. tensor fasciae latae en
de tractus iliotibialis. Het gevolg van een dergelijke Soms gaan kinderen op de vloer of op bed op hun zij
verkorting is een bekkenscheefstand met de lage liggen om hun huiswerk te maken. Een rechtshandig
zijde aan de kant van de verkorting. Het optreden persoon gaat op de linkerzij liggen om met de vrije
van een unilaterale verkorting van deze structuren rechterhand te kunnen schrijven of de bladzijden van een
blijft niet beperkt tot personen met een bekende boek om te slaan. Een dergelijke houding brengt de
etiologie; het komt ook vaak voor bij zogenaamde wervelkolom in een links convexe bocht.
‘normale’ personen.
Minder goed begrepen, maar even belangrijk is Bij het zitten op de linkervoet
het feit dat unilaterale zwakte kan leiden tot een kantelt het bekken links naar
bekkenscheefstand. Door zwakte van de heup- beneden en rechts naar
abductoren rechts als groep, of de m. gluteus me- boven omdat de rechterbil
dius rechts in het bijzonder, komt het bekken aan opgetild wordt doordat hij
de rechterzijde omhoog en kantelt het aan de lin- rust op de linkervoet. De
kerzijde naar beneden. Op dezelfde wijze heeft wervelkolom vertoont dan
zwakte van de laterale rompspieren links tot gevolg een links convexe bocht.
dat de linkerkant van het bekken naar beneden
kantelt. Deze zwakten kunnen afzonderlijk of in
combinatie optreden. Het laatste komt vaker voor
(zie p. 59). zins tegen de wijzers van de klok in gedraaid; het
In zit is een bekkenscheefstand in combinatie met papier ligt schuin op het bureau; de rechterschouder
een zijwaartse bocht van de wervelkolom het gevolg wijst enigszins naar voren.
van unilaterale zwakte en atrofie van de m. gluteus
maximus. Als het kind een tas of rugzak aan een riem over de
linkerschouder draagt en deze schouder hooghoudt
Rechts- of linkshandigheid in relatie tot scoliose om te voorkomen dat de riem ervan afglijdt, heeft
de wervelkolom de neiging naar links te buigen.
De combinatie van pronatie van de linkervoet, ver- Kinderen die op school of in hun vrije tijd vaak
korting van de tractus iliotibialis links en zwakte asymmetrische, repeterende activiteiten beoefenen,
van de m. gluteus medius rechts, de adductoren van hebben een grote kans op het ontwikkelen van een
de heup links en de laterale buikspieren links ziet musculaire disbalans die kan leiden tot laterale af-
men vaak bij rechtshandige personen die ook een wijkingen van de wervelkolom.
functionele bocht naar links convex hebben. De Wanneer de wervelkolom habitueel een bocht
meeste mensen ontwikkelen geen scoliose maar de- naar dezelfde kant vertoont in de diverse houdin-
genen bij wie dit wel gebeurt, hebben in de meeste gen, moet men daarmee rekening houden in ver-
gevallen een thoracaal rechts convexe en lumbaal band met de correctie of preventie van scoliose in
links convexe bocht. Bovendien zijn de meeste een vroeg stadium.
mensen in de westerse wereld rechtshandig, waar- Klachten die samenhangen met pronatie van één
door er veel activiteiten en houdingen zijn waar- voet wanneer steeds dezelfde knie licht gebogen
door zij een verhoogde kans op een musculaire dis- wordt in stand (zie p. 411), moeten niet over het
balans hebben die slechts door precieze en adequate hoofd gezien worden. Logisch gezien hebben de
spiertests ontdekt kan worden. Bij linkshandigen disbalans in de heupmusculatuur en de foutieve
zijn de patronen gewoonlijk tegengesteld, maar ze stand van de voet of het been die leiden tot bek-
komen iets minder vaak voor, waarschijnlijk omdat kenscheefstand meer te maken met primair lumbale
deze mensen zich bij zeer veel activiteiten en hou- of thoracolumbale bochten dan met primair thora-
dingen moeten aanpassen aan de patronen die be- cale bochten.
96 Spieren

Oefeningen en steunmiddelen vermijden dat het corrigeren van de ene bocht ten
koste gaat van de correctie van de andere.
Oefeningen Bij een thoracaal rechts convexe en lumbaal links
convexe scoliose is er vaak zwakte van het postero-
Oefeningen moeten zorgvuldig worden gekozen op laterale deel van de m. obliquus externus abdominis
basis van de onderzoeksresultaten. Het kind moet rechts en verkorting van het cranioventrale deel van
goed geı̈nstrueerd worden, om er zeker van te zijn de m. obliquus externus abdominis links. In ruglig
dat het de oefeningen accuraat uitvoert. Indien plaatst de patiënt de rechterhand op de rechterzij-
mogelijk moet een ouder of andere huisgenoot de kant van de borstwand en de linkerhand op de lin-
verrichtingen in de gaten houden totdat het kind in kerkant van het bekken. Met de handen in deze
staat is de oefeningen zonder toezicht te doen. Het positie moet de patiënt de handen dichter bij elkaar
doel van de behandeling is een optimale symmetrie brengen door de buikspieren aan te spannen, zon-
tot stand te brengen door middel van asymmetri- der echter de romp te buigen. Het is hierbij alsof het
sche oefeningen. bovenste deel van het lichaam zich naar links ver-
Bij de hieronder afgebeelde patiënt heeft het on- plaatst en het bekken naar rechts. Doordat flexie
derzoek uitgewezen dat de m. iliopsoas rechts zwak van de romp niet is toegestaan en de dorsolaterale
is. De patiënt is danseres. Een van de rekoefeningen vezels van de m. obliquus externus abdominis aan-
die zij uitvoert, is de spagaat, waarbij het ene been spannen, zal de thorax enigszins tegen de klok in
voor is en het andere achter. In dit geval heeft de roteren, waardoor de thoracale rotatie die optreedt
patiënt altijd het rechterbeen voor en het linkerbeen bij een rechts convexe thoracale scoliose in zekere
achter. Zij heeft een lumbaal links convexe en tho- mate gecorrigeerd wordt.
racaal rechts convexe bocht. Het is bijzonder belangrijk dat de wervelkolom
Omdat de m. psoas aanhecht aan de lumbale van meisjes tussen de tien en veertien jaar regelma-
wervels, de processus transversus en de tussenwer- tig wordt onderzocht omdat wervelkolomafwijkin-
velschijven kan deze spier direct aan de wervelko- gen vaker optreden bij meisjes en meestal in deze
lom trekken. Als de wervelkolom mobiel is, kan periode verschijnen.
deze worden beı̈nvloed door een oefening – mits
zorgvuldig uitgevoerd – die bijdraagt aan de cor- Afbeelding A: In zit vertoont de patiënt een thora-
rectie van de laterale deviatie. Bij de uitvoering van caal rechts convexe bocht en een lichte lumbaal
de oefening zit de patiënt op de rand van de bank links convexe bocht.
met gebogen knieën en afhangende benen. (NB De Afbeelding B: De negatieve gevolgen van het oe-
oefening mag niet in ruglig worden gedaan.) De fenen van de m. iliopsoas links.
patiënt doet een krachtige poging om het rechter- Afbeelding C: De correctie die plaatsvindt tijdens
bovenbeen te heffen, maar de beweging van het bo- de oefening voor de m. iliopsoas rechts.
venbeen wordt tegengegaan door voldoende krach- Afbeelding D: De uiteindelijke correctie na toe-
tige weerstand (gegeven door de patiënt zelf of ie- voeging van de oefening om de thoracale bocht te
mand anders). Op deze wijze wordt de kracht niet corrigeren.
geabsorbeerd door het bovenbeen maar uitgeoefend Om de thoracale bocht te corrigeren heft de
op de wervelkolom, waardoor deze naar rechts ge- patiënt de arm schuin naar boven, enigszins voor
trokken wordt (zie afbeelding C). het frontale vlak, waarbij zij de wervelkolom zo
Degene die de uitvoering van de oefening in de lang mogelijk maakt om een zo goed mogelijke
gaten houdt, moet achter de patiënt staan om er voor-achterwaartse stand te verkrijgen. Het doel
zeker van te zijn dat beide bochten tegelijk gecorri- van de oefening is het vasthouden van de gecorri-
geerd worden. Omdat er veel variatie is in deze geerde stand om zo een nieuw kinesthetisch gevoel
bochten, is nauwkeurige observatie nodig om te te krijgen van wat recht is. De foutieve houding is

A B C D
2 Houding 97

zo gewoon geworden dat de rechte houding abnor- bekkenkantelingen of bekkenkantelingen in com-


maal aanvoelt. binatie met laten glijden van de benen over de on-
dergrond – oefeningen die de werking van de m.
Maar al te vaak bestaat in het vroege stadium van obliquus externus abdominis benadrukken – zijn
scoliose de ‘behandeling’ uit niet meer dan obser- echter wel aan te raden (zie p. 186).
vatie en het regelmatig maken van röntgenopna- Men mag de musculaire disbalans en de foutieve
men. Een neiging tot scoliose op jonge leeftijd is houding van het lichaam als oorzaken van idiopa-
ernstiger dan de voor-achterwaartse deviaties die thische scoliose niet onderschatten. Scoliose is een
men ziet bij de gebruikelijke houdingsafwijkingen. complexe houdingsafwijking. Er moet daarom goed
Instructie voor een juiste houding en goede hou- worden onderzocht of bepaalde spieren zwak of
dingsoefeningen in combinatie met schoencorrec- verkort zijn en daardoor een houdingsafwijking
ties om de houdingscorrectie mechanisch te onder- veroorzaken. Dit kan alleen worden nagegaan door
steunen, vormen een betere behandelmethode dan herhaald testen, maar deze tests moeten wel zorg-
uitsluitend observatie. vuldig worden uitgevoerd. De onderzoeker moet te
De bekkenscheefstand die samengaat met een werk gaan volgens de principes waarop het manueel
scoliose kan verholpen worden met een goede hak- spiertesten gebaseerd is (zie p. 10). Waar mogelijk
verhoging. De medewerking van de patiënt is hier- moet men gebruikmaken van een lange hefboom
bij van groot belang omdat de verhoging in alle om de verschillen in de kracht van sommige grote
schoenen, ook in pantoffels gebruikt moet worden. spieren (bijv. de heupabductoren) aan de ene en aan
Een hakverhoging helpt echter niet als de patiënt de andere kant goed te kunnen waarnemen.
het grootste deel van het lichaamsgewicht blijft
dragen op het been waarboven de heup hoger staat Steunmiddelen
en de knie aan de kant van de hakverhoging gebo-
gen blijft houden. Behalve bij oefeningen en schoencorrecties hebben
Voor het gebruik van een verhoging bij een ver- veel patiënten in een vroeg stadium van de scoliose
korte m. tensor fasciae latae en tractus iliotibialis baat bij een steunmiddel. Soms is alleen een steun
zie pagina 413. Zie pagina 402 voor het gebruik van in de vorm van een korset nodig. In ernstiger ge-
een hakverhoging van de heterolaterale schoen om vallen moet een steviger steunmiddel gedragen
overbelasting van een zwakke m. gluteus medius op worden. Florence en Henry Kendall hebben veel van
te heffen. dergelijke stevige steunmiddelen vervaardigd.
Behalve dat de juiste oefeningen gedaan worden, De patiënte op de foto draagt een afneembaar
is het ook van belang dat oefeningen die een nega- korset van cellulose van een type dat veel gebruikt
tief effect kunnen hebben vermeden worden. Er is
hierbij een inherent risico dat men de mobiliteit van
de gehele wervelkolom vergroot. Een verhoogde
mobiliteit in de richting waarin de bochten gecor-
rigeerd worden is noodzakelijk, mits de spieren ook
versterkt worden zodat de patiënt de correctie kan
handhaven. Als de patiënt de mogelijkheid heeft om
de spieren te versterken en hij is bereid een steun-
middel te dragen en nauwgezet een programma met
spierversterkende oefeningen af te werken, dan
kunnen oefeningen die de mobiliteit vergroten het
gewenste effect hebben.
Een patiënt bij wie zich een kyfoscoliose ontwik-
kelt in combinatie met een lordose moet geen strek-
oefeningen voor de rug doen in buiklig omdat de
pogingen om de dorsaalflexiemogelijkheid van de
thoracale wervelkolom te vergroten de klachten in
de onderrug alleen maar verergeren. Het bovenste
deel van de rug kan worden gestrekt in zit op een
kruk met de rug tegen de muur, maar de onderrug
mag hierbij niet hol trekken in een poging het bo-
venste deel van de rug recht te doen lijken. In deze
gevallen moet ook het oefenen van de bovenste
buikspieren door middel van het rond maken van de
romp of het tot zit komen worden vermeden, zelfs
als de bovenste buikspieren zwak zijn. Deze oefe-
ningen hebben een negatief effect omdat het rond-
maken van de romp betekent dat de thoracale wer-
velkolom rond gemaakt wordt. Indien zich bij de
patiënt een kyfoscoliose ontwikkelt, zal een derge-
lijke oefening de kyfotische bocht vergroten. Oefe-
ning van de onderste buikspieren in de vorm van
98 Spieren

Kendall klassiek

Henry O. Kendall was de eerste fysiotherapeut die in extensie van de wervelkolom tegen de zwaartekracht
dienst kwam van de Children’s Hospital School in in en in de meeste gevallen lukte dit ook als er
Baltimore. Hij werd daar in juni 1920 aangesteld. Het weerstand werd gegeven.
volgende citaat is overgenomen uit notities over Spierzwakte wordt vrijwel altijd gevonden in de
scoliose die hij in het begin van de jaren dertig van de laterale buikspieren, de rechte buikspieren en in de
vorige eeuw schreef. spieren van het bekken, de heup en de benen. Door
‘Symmetrische oefeningen moeten vermeden deze zwakte devieert het lichaam hetzij ten opzichte
worden. Men moet een zorgvuldig spieronderzoek van het frontale mediane vlak, hetzij ten opzichte van
doen en de spierkracht graderen. Als een bepaalde het sagittale mediane vlak en de patiënten gaan deze
spiergroep of spier te sterk is ten opzichte van zijn deviatie compenseren met andere spieren om het
antagonist, dan moet men die spier of spiergroep evenwicht te behouden. Door deze compensatie
rekken en de zwakkere antagonist versterken totdat versterken de patiënten altijd bepaalde spieren die
die zo sterk is dat hij voldoende tegenkracht kan laterorotatiebewegingen veroorzaken. Het is dus niet
bieden. moeilijk in te zien waarom een laterale bocht
Ik heb meer dan honderd gevallen van scoliose samengaat met rotatie.
onderzocht en ik ben nog steeds geen geval tegen- Als we de musculaire disbalans corrigeren, grijpen
gekomen waarbij de rugstrekkers zwak waren. In alle we in veel gevallen van scoliose de primaire oorzaak
gevallen waren de patiënten in staat tot hyper- van het probleem aan.’

wordt bij scoliose. De werkwijze voor het vervaar- gen of activiteiten die duidelijk bijdragen aan een
digen van dit korset is als volgt. progressie van de scoliose vermeden moeten wor-
De patiënt staat rechtop en met behulp van een den.
Sayre-sling wordt tractie gegeven aan het hoofd. Voor dit doel kan men bijvoorbeeld een foto van
Het bekken wordt horizontaal gezet met een hak- de rug van het kind nemen terwijl het zit of staat op
verhoging. Stroken hechtpleister of zacht leer wor- de manier waarop het dat gewend is en een andere
den diagonaal van de ribbenboog naar de heterola- foto in de gecorrigeerde stand, zodat het kind het
terale crista iliaca aangebracht om de stand van de effect van de oefening op de houding kan zien.
romp zo goed mogelijk te corrigeren voordat het Men moet ook zorgen voor prikkels zodat het kind
gips wordt aangebracht. Meisjes moeten onder het geı̈nteresseerd blijft en mee blijft werken, omdat
gips een bh dragen die enigszins opgevuld is om houdingscorrectie een zaak van lange adem is.
ruimte te laten voor de ontwikkeling van de bor- Bij patiënten met een ernstige scoliose is een
sten. steunmiddel in veel gevallen noodzakelijk om de
Als de gipsmal droog is, wordt deze verder aan- verbetering van de houding die door middel van het
gepast door hem enigszins af te schaven aan de kant oefenprogramma bereikt is, te behouden.
van de convexiteit en op dezelfde hoogte eenzelfde
hoeveelheid gips toe te voegen aan de concaviteit Oefeningen ter correctie van de houding
om zo de omtrek gelijk te houden. Het korset wordt
dan vervaardigd op de mal. De volgende oefeningen zijn bedoeld om bepaalde
Tegenwoordig heeft men de beschikking over vaak voorkomende houdingsafwijkingen te corri-
modernere materialen die gemakkelijker zijn in het geren. Oefeningen ter correctie van andere hou-
gebruik, maar de basisprincipes van het gebruik van dingsafwijkingen zijn opgenomen aan het einde
steunmiddelen zijn vrijwel hetzelfde gebleven: zorg van de volgende hoofdstukken. Om de spierbalans
voor een zo goed mogelijke houding, laat ruimte en de houding te verbeteren moeten specifieke
voor expansie aan de zijde van de concaviteit en oefeningen worden gedaan. Voor het juiste effect
oefen zoveel druk uit aan de zijde van de convexiteit moeten deze oefeningen iedere dag worden gedaan
als de patiënt kan verdragen zonder negatieve ge- en enkele weken worden volgehouden. Verder
volgen of ongemak. moet de patiënt elke dag de juiste houding aanne-
men en vasthouden totdat dit een gewoonte ge-
Belang van vroege interventie worden is.
Bij het corrigeren van een musculaire disbalans is
Waarom afwachten tot een bocht van de wervelko- het gewoonlijk raadzaam de volgende oefeningen te
lom groter wordt, in plaats van de afwijking tijdig vermijden: in ruglig heffen van beide benen tege-
behandelen zodat dit voorkomen kan worden? lijk, opkomen tot zit vanuit ruglig met de voeten
De behandeling van heel vroege stadia van sco- plat op de vloer, ‘luchtfietsen’ in ruglig waarbij het
liose vraagt niet om een rigoureus trainingspro- grootste deel van het gewicht rust op de bovenrug,
gramma, maar meer om een paar zorgvuldig geko- met de vingertoppen proberen de tenen aan te raken
zen oefeningen die de patiënt helpen een kinesthe- in stand of langzit. Mensen met een versterkte
tisch gevoel voor de juiste houding te ontwikkelen. bocht naar voren in de onderrug moeten ook de
Dit vereist zorgvuldige instructie van de patiënt en oefening vermijden waarbij de romp in buiklig ge-
de ouders over de wijze waarop gewoontehoudin- heven wordt om de rug hol te trekken.
2 Houding 99

Rekken van de nek


Ga op de rug liggen, buig de knieën en plaats de
voeten plat op de vloer. Buig de ellebogen en breng
de handen naast het hoofd met de rug van de hand
op de vloer. Kantel daarna het bekken om de on-
derrug af te vlakken. Druk het hoofd naar achteren,
breng de kin naar de borst en probeer zo de nek af te
vlakken.

Rekken van de adductoren van de schouder


Ga op de rug liggen, buig de knieën en plaats de
voeten plat op de vloer. Kantel het bekken om de
onderrug af te vlakken. Houd de rug vlak, houd de
armen recht en breng ze boven het hoofd. Probeer
de armen op de vloer te leggen. Houd de bovenar-
men zo dicht mogelijk bij het hoofd. (Trek de rug
niet hol.)

Houdingsoefening staand tegen de wand


Ga met de rug tegen de wand staan, met de hielen
ongeveer 8 cm van de wand. Plaats de handen naast
het hoofd, waarbij de ellebogen de wand moeten
raken. Corrigeer indien nodig de stand van de voe-
ten en knieën met behulp van de oefening hier-
naast. Kantel daarna het bekken om de onderrug af
te vlakken tegen de wand door de buikwand met de
onderste buikspieren naar boven en naar binnen te
trekken. Beweeg de armen langzaam naar boven tot
ze diagonaal staan, terwijl ze contact houden met de
wand.

Houdingsoefening zittend tegen de wand


Ga op een stoel zitten met de rug tegen de wand.
Plaats de handen naast het hoofd met de rug van de
handen tegen de wand. Maak de bovenrug recht,
druk het hoofd naar achteren, breng de kin naar de
borst en duw de ellebogen naar achteren tegen de
wand. Vlak de onderrug af tegen de wand door de
buikwand met de onderste buikspieren naar boven
en naar binnen te trekken. Beweeg de armen lang-
zaam naar boven tot ze diagonaal staan, terwijl ze
contact houden met de wand.

Correctie van pronatie, hyperextensie en


endorotatie
Ga staan met de voeten ongeveer 10 cm uit elkaar en
met de tenen enigszins naar buiten. Ontspan de
knieën: zet ze niet op slot, maar buig ze ook niet te
veel. Span de bilspieren aan om de benen enigszins
naar buiten te draaien (tot de knieschijven recht
naar voren wijzen). Span de spieren die de voetge-
welven omhoog houden en verplaats daarbij het
gewicht enigszins naar de buitenkant van de voeten.

 Florence P. Kendall en Patricia G. Provance, 2005.


Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor
commerciële doeleinden.
j 3 Hoofd en aangezicht

De afbeelding op pagina 102 is een sagittale door- spieren (bijvoorbeeld een grimas) of slechts in een
snede van de schedel door het midden van de linker klein deel van het gezicht plaatsvinden (bijvoor-
oogkas, waarin echter wel de gehele oogbal is opge- beeld het optrekken van een wenkbrauw). Een ge-
nomen. De spieren die worden getoond zijn de die- stoorde functie van aangezichtsspieren belemmert
pe spieren van hoofd en aangezicht, voornamelijk het overbrengen van gevoelens door middel van ge-
die van de tong, het faryngeale gebied en het oog. laatsuitdrukkingen en maakt de spraak onduide-
De linker hersenhemisfeer is naar boven ver- lijk.
plaatst om de onderkant ervan en de wortels van de Een glimlach, een gefronste blik, een blijk van
hersenzenuwen te kunnen laten zien. De verbin- verbazing: dit soort uitdrukkingen wordt gevormd
dingen tussen de zenuwwortels en de corresponde- door de werking van spieren die direct verbonden
rende zenuwbundels worden in het onderste ge- zijn met de huid. Vanwege de unieke insertie van
deelte van de afbeelding aangegeven door lijnen aangezichtsspieren verschillen de tests van deze
met de nummers van de respectieve hersenzenu- spieren van andere manuele spiertests waarbij de
wen. Zenuwwortels I, II en VII zijn sensorisch, deze patiënt een testpositie moet innemen, lichaamsde-
zijn in wit ingetekend. De motorische en gemengde len gefixeerd moeten worden en de onderzoeker
zenuwen zijn in geel afgebeeld, met één uitzonde- druk of weerstand geeft. In plaats daarvan wordt de
ring. Omdat het motorische gedeelte van de vijfde patiënt gevraagd diverse gelaatsuitdrukkingen te
hersenzenuw een zeer klein takje is, is dit stukje imiteren die afgebeeld zijn op foto’s van iemand die
ook geel en is de rest van deze zenuw wit. de testbeweging uitvoert of ter plaatse door de on-
De afbeelding op pagina 103 toont de oppervlak- derzoeker worden aangenomen. De gradering van
kige spieren van hoofd en hals. De hersenzenuwen de spierkracht is in wezen een subjectieve beoorde-
en de spieren die ze innerveren staan op pagina’s 102 ling door de onderzoeker van de wijze waarop de
en 103. spieren functioneren op de schaal van 0 tot 5. De
De aangezichtsspieren worden ook wel de mimi- tests voor de spieren van het aangezicht en de ogen
sche spieren genoemd. De aangezichtszenuw (n. fa- zijn afgebeeld op pagina 108 tot en met 113 en de
cialis), die zeer veel vertakkingen heeft, innerveert testresultaten van twee patiënten met facialispara-
de meeste aangezichtsspieren. Een beweging kan lyse worden getoond en besproken op pagina 114
het resultaat zijn van de samenwerking van vele tot en met 117.
102 Spieren

j
3.1 Innervatie

Hersenzenuwen en diepe aangezichtsspieren

3
7

31
10
8
16 13
11
14

15

12

I n. olfactorius (sensorisch) VII n. facialis


II n. opticus (sensorisch) m. occipitalis (20)
III n. oculomotorius m. auricularis posterior (21)
m. levator palpebrae superioris (1) m. digastricus venter posterior (22)
m. rectus superior (2) m. stylohyoideus (23)
m. rectus medialis (3) m. auricularis superior (24)
m. rectus inferior (4) m. auricularis anterior (25)
m. obliquus inferior (5) m. occipitofrontalis (26)
IV n. trochlearis m. corrugator supercilii (27)
m. obliquus superior (6) m. orbicularis oculi (28)
V n. trigeminus, hiervan de tak n. mandibularis m. levator labii superioris (29)
m. masseter (17) mm. zygomaticus major en minor (30)
m. temporalis (18) m. buccinator (31)
m. digastricus venter anterior (19) m. risorius (32)
VI n. abducens m. orbicularis oris (33)
m. rectus lateralis (7) m. levator anguli oris (34)
3 Hoofd en aangezicht 103

Hersenzenuwen en oppervlakkige spieren van hoofd en hals

26

18

27
28
35
24

25

20

21
29
36 30

37

34
31
47
33
32
17
22

41 44
40
39 23 46
38
19

45
43
48

42

41

m. procerus (35) m. constrictor pharyngis superior (10)


m. nasalis (36) m. constrictor pharyngis medius (11)
m. depressor septi nasi (37) m. constrictor pharyngis inferior (12)
m. mentalis (38) XII n. hypoglossus
m. depressor labii inferioris (39) m. styloglossus (13)
m. depressor anguli oris (40) m. hyoglossus (14)
platysma (41) m. genioglossus (15)
VIII n. vestibulocochlearis(sensorisch) intrinsieke tongspieren (16)
IX n. glossopharyngeus rami van plexus cervicalis
m. stylopharyngeus (8) m. sternohyoideus (42)
X n. vagus (zie p. ###) m. omohyoideus (43)
XI n. accessorius m. scalenus medius (45)
m. sternocleidomastoideus (44) m. levator scapulae (46)
m. trapezius (48) m. splenius capitis (47)
IX, X, XI plexus pharyngeus
m. palatoglossus (9)
104 Spieren

Bewegingen van het kaakgewricht Registratiekaart hersenzenuwen en spieren

De bewegingen van het kaakgewricht zijn depressie De registratiekaart van de hersenzenuwen en spie-
van de onderkaak (d.w.z. openen van de mond), ren (zie p. 105) bevat alle hersenzenuwen en de
protrusie van de onderkaak (d.w.z. een beweging in specifieke spieren die erdoor worden geı̈nnerveerd.
voorwaartse richting), retrusie van de onderkaak Er is ook een kolom opgenomen om de kracht te
(d.w.z. een beweging in achterwaartse richting) en noteren van de spieren die kunnen worden getest.
laterale bewegingen van de onderkaak (d.w.z. zij- Aan de rechterkant van de kaart staan drie tekenin-
waartse bewegingen). De retrusiebeweging is veel gen van het hoofd waarop de dermatomen en de
kleiner dan de protrusiebeweging. innervatiegebieden van de huidzenuwen zijn aan-
Volgens Bourban zijn de twee primaire bewegin- gegeven.
gen van het kaakgewricht rotatie rond een trans- Dit is in de eerste plaats een referentiekaart, maar
versale as en translatie (verschuiving) langs de an- hij kan ook worden gebruikt om de testresultaten
teroposterieure en supero-inferieure assen (Bour- van de mimische spieren op vast te leggen. Vanwege
ban, 1989). Als het kaakkopje naar voren en naar dit tweeledige doel wordt ook informatie geboden
beneden beweegt langs het slaapbeen, vindt eerst de die niet ter zake doet als de kaart alleen wordt ge-
rotatie plaats en daarna de translatie. Het sluiten bruikt om uitslagen van spieronderzoek te noteren.
van de mond begint met een achterwaartse trans- Zo wordt bijvoorbeeld bij alle hersenzenuwen ver-
latie van de onderkaak tot ongeveer twee derde van meld of ze sensorisch, motorisch of gemengd zijn.
de maximale opening. De combinatie van transla- Verder worden spieren genoemd die noch apart,
tie- en rotatiebewegingen die optreedt tijdens het noch per groep manueel kunnen worden getest.
openen van de mond wordt omgekeerd uitgevoerd
bij het sluiten van de mond naar de rustpositie
(Rocabado, 1983).
Als de mond op normale wijze wordt geopend
of gesloten, bewegen de beide kaakgewrichten syn-
chroon, zodat de kaak geen afwijking naar links of
rechts vertoont. Bij een asymmetrische translatie
naar lateraal verschuift de onderkaak naar één zijde
(Yustin e.a., 1993).
Een gestoorde werking van het kaakgewricht kan
leiden tot hoofdpijn, aangezichtspijn en een be-
perkte mondopening. De spieren die doorgaans
betrokken zijn bij dergelijke klachten zijn de mm.
pterygoideus lateralis en medialis, de m. masseter
en de m. temporalis (Travell, 1960). Conservatieve
fysiotherapie kan voldoende zijn om de pijn te ver-
lichten. Diverse gebitsprothesen kunnen toegepast
worden om het verloop van deze spieren te veran-
deren of ze te oefenen (Grace e.a., 2002).
3 Hoofd en aangezicht 105

Naam Datum

S&M

S&M

S&M
S&M
Sensorisch

M
M

M
M
S

S
S

VIII n. vestibulocochl.
n. oculomotorius

XII n. hypoglossus
n. glossophar.

n. accessorius
Sensorisch of motorisch naar:

n. trigeminus
n. olfactorius

n. trochlearis
Spierkracht

n. abducens
n. opticus

VII n. facialis

n. vagus
IX

XI
IV

VI
III

X
V
II
I
I neus S sensorisch–reuk •
II oog S sensorisch–visus •
ooglid m. levator palpebrae superioris •
m. rectus superior •
III oog m. obliquus inferior •
m. rectus medialis •
m. rectus inferior •
IV oog m. obliquus superior •
→ S sensorisch–aangezicht & inwendige structuren v.h. hoofd •
oor m. tensor tympani •
gehemelte m. tensor veli palatini •
m. masseter •
m. temporalis •
kauw-
V
spieren
m. pterygoideus medialis •
m. pterygoideus lateralis •
supra- m. mylohyoideus •
hyroid.
spieren m. digastricus ant. •
VI oog m. rectus lateralis •
tong S sensorisch–smaak, anterior ²⁄³ tong •
→ S sensorisch–uitwendig oor •
oor m. stapedius •
supra- m. digastricus post. •
hyroid.
spieren m. stylohyoideus •
schedel m. occipitalis •
intrinsieke oorspieren n. auricularis, ramus post. •
m. auricularis post. •
oor m. auricularis ant. •
m. auricularis sup. n. temporalis •
schedel m. frontalis • Dermatomen
wenkbrauw m. corrugator supercilii •
ooglid m. orbicularis oculi n. temp. en n. zygom. •
VII m. procerus •
neus m. dep. septi & nas., trans. •
htalmicus
m. nasalis, pars alaris • op

n.
m. zygomaticus major •
m. levator labii sup. n. buccalis •

en
m. buccinator • 2 s

uw

i
lar
mond m. orbicularis oris 3
4 6bu

z en
is

m. levator anguli oris


ar

5 8
ndi

m. risorius • 12
ill

ale
9 13
ax

n. ma

m. depressor anguli oris •


m 10
m. depressor labii inf. n. mandibularis • n. vic
er
• c
kin m. mentalis 14
hals m. platysma ramus cervicalis • 11
VIII oor S sensorisch–gehoor en evenwicht • 15
tong S sensorisch–posterior ¹⁄³ tong • ventraal dorsaal
IX S sensorisch–farynx, keelholte, zachte gehemelte • primaire
farynx m. stylopharyngeus • rami
dwarsgestreepte spieren–farynx •
→ dwarsgestreepte spieren–zachte gehemelte, farynx & larynx •
→ spijsverteringskanaal onwillekeurige spieren–slokdarm •
→ onwillekeurige spieren–luchtwegen • Huidinnervatie door de
X → onwillekeurige hartspier • cervicale zenuwen
→ S sensorisch–n. auricularis • n. opthalmicus n. maxillaris
→ S sensorisch–spijsverteringskanaal • 1 n. supratrochl. 6 n. zygomaticotemp.
→ S sensorisch–luchtwegen • 2 n. supra orbitalis 7 n. infraorbitalis
→ S sensorisch–abdominale viscera & hart • 3 n. lacrimalis 8 n. zygomaticofac.
hals mm. trapezius & sternocleidomastoideus • 4 n. infratrochl.
XI gehemelte m. levator veli palatini • 5 n. nasalis
→ dwarsgestreepte spieren–zachte gehemelte, farynx & larynx •
n. mandibularis cervicale zenuwen
m. styloglossus •
9 n. auriculotemp. 12 n. occipitalis major
m. hyoglossus •
10 n. buccalis 13 n. occipitalis minor
XII tong m. genioglossus • 11 n. mentalis 14 n. auricularis magnus
intrinsieke tongspieren •

© Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
106 Spieren

Spieren van het hoofd en de ogen, met innervatie.

spier/zenuw origo insertie functie en paginaverwijzing

m. buccinator/ buitenkant van de processus mondhoek, vermengd met de trekt de wangen in (zie p. 110)
n. facialis alveolaris van de maxilla en m. orbicularis oris
mandibula en de raphe pterygo-
mandibularis

m. corrugator supercilii/ mediale deel van de margo supra- diepgelegen deel van de huid boven de ‘fronsspier’: trekt de wenkbrau-
n. facialis orbitalis van het os frontale het midden van de wenkbrauwen wen naar binnen en naar beneden
waardoor verticale rimpels ontstaan
in het voorhoofd (zie p. 108)

m. depressor anguli oris/ linea obliqua van de mandibula mondhoek, vermengd met aan- trekt de mondhoek omlaag
n. facialis grenzende spieren (zie p. 111)

m. depressor labii inferioris/ linea obliqua van de mandibula onderlip, vermengd met de trekt de onderlip omlaag en enigs-
n. facialis m. orbicularis oris zins zijwaarts, zoals bij een ironische
gelaatsuitdrukking (zie p. 110)

m. depressor septi nasi/ fossa incisiva maxillaris septum en achterste deel van de trekt de neusvleugel omlaag om de
n. facialis neusvleugel neus toe te knijpen (zie p. 108)

m. occipitofrontalis/ galea aponeurotica spieren en huid van de wenkbrau- trekt de wenkbrauwen omhoog en
n. facialis wen en de neuswortel fronst het voorhoofd, zoals bij ver-
bazing of schrik (zie p. 108)

m. levator anguli oris/ fossa canina maxillaris mondhoek, vermengd met de maakt de groef tussen neus en
n. facialis m. orbicularis oris bovenlip dieper, zoals bij afkeer of
walging (zie p. 109)

m. levator labii superioris/ margo infraorbitalis musculaire gedeelte van de bovenlip beweegt de bovenlip omhoog en
n. facialis naar voren (zie p. 110)

m. levator labii superioris bovenste deel van de processus kraakbeen van de neusvleugel, huid trekt de bovenlip omhoog en naar
alaeque nasi/n. oculomotorius frontalis maxillae van de neus en het laterale deel van voren (zie p. 110)
de bovenlip

m. levator palpebrae onderkant van de ala minor van het huid van het ooglid, diepgelegen trekt de bovenste oogleden omhoog
superioris/ os sphenoidale deel van de huid van het bovenste (zie p. 113)
n. oculomotorius ooglid, pars palpebralis van de
m. orbicularis oculi en mediale en
laterale voortzetting van de apo-
neurosis van de insertie

m. masseter/ pars superficialis: processus zygoma- angulus en ramus mandibulae brengt de kaken op elkaar
n. trigeminus ticus van de maxilla en de onderrand (zie p. 111)
van de arcus zygomaticus

pars profunda: achterste derde deel bovenste helft van de ramus en het brengt de kaken op elkaar
van de onderrand en het mediale laterale oppervlak van de processus (zie p. 111)
aspect van de arcus zygomaticus coronoideus mandibulae

m. mentalis/ fossa incisiva van de mandibula huid van de kin trekt de onderlip omhoog en naar
n. facialis voren en zorgt voor rimpels in de kin,
zoals bij een pruilmondje (zie p. 111)

m. nasalis pars alaris/ maxilla neusvleugel maakt de neusgaten groter


n. facialis (zie p. 108)

m. nasalis pars transversa/ boven en lateraal van de fossa gaat over in de aponeurose van de trekt het kraakbenige deel van de
n. facialis incisiva maxillae m. nasalis aan de heterolaterale zijde neus omlaag (zie p. 108)
3 Hoofd en aangezicht 107

spier/zenuw origo insertie functie en paginaverwijzing

m. obliquus inferior oculi/ margo infraorbitalis maxillaris gaat over in externe deel van de trekt het hoornvlies omhoog en
n. oculomotorius sclera, tussen de mm. rectus supe- naar buiten (zie p. 113)
rior en lateralis, achter de equator
van de oogbol

m. obliquus superior oculi/ boven de rand van het foramen gaat over in de sclera tussen de trekt het hoornvlies omlaag en naar
n. trochlearis opticum mm. rectus superior en lateralis, buiten (zie p. 113)
achter de equator van de oogbol

m. orbicularis oculi/ nasale deel van het os frontale, spiervezels lopen rondom de oog- pars palpebralis: sluit de ogen
n.facialis processus frontalis maxillaris, voor- kas, verspreiden zich naar beneden zachtjes
kant van lig. palpebrale mediale over de wang en vermengen zich pars orbitalis: sluit de ogen met
met aangrenzende musculaire en meer kracht (zie p. 112)
ligamentaire structuren

m. orbicularis oris/ een aantal vezellagen rondom de huid en slijmvlies van de lippen; sluit de lippen en steekt ze naar
n. facialis mond, gedeeltelijk afkomstig van vermengd met andere spieren voren (zie p. 110)
andere gezichtsspieren

platysma/ fascia over de pars clavicularis van onderste rand van de mandibula, de trekt de mondhoek naar binnen en
n. facialis de m. pectoralis major en de dorsale vezels vermengen zich met omlaag (zie p. 110)
m. deltoideus de spieren van de mondhoek en het
onderste deel van de mond

m. procerus/ fascia over het onderste deel van huid aan de onderkant van het trekt de binnenzijde van de wenk-
n. facialis het os nasale en het bovenste deel voorhoofd tussen de wenkbrauwen brauwen omlaag en zorgt voor
van het neuskraakbeen dwarse rimpels op de neusbrug
(zie p. 109)

m. pterygoideus lateralis/ caput superius: laterale zijde van de voorste deel van de condylus man- opent de mond, beweegt de onder-
n. trigeminus ala major van het os sphenoidale, dibulae, voorkant van de discus ar- kaak vooruit en zijwaarts
en de crista infratemporalis ticularis van het kaakgewricht (zie p. 111)
caput inferius: laterale zijde van de
lamina lateralis van de processus
pterygoideus

m. pterygoideus medialis/ mediale zijde van de lamina lateralis onderste en achterste deel van de brengt de kaken op elkaar
n. trigeminus van processus pterygoideus, pro- mediale zijde van de ramus en an- (zie p. 111)
cessus pyramidalis van het os pala- gulus mandibulae
tinum en tuberositas maxillae

mm. rectus superior, inferior fibreuze ring die de boven-, onder- gaat over in de sclera, voor de beweegt het oog in de richting die
en medialis/n. oculomotorius en mediale rand van het foramen equator van de oogbol aan de kant wordt aangegeven door de naam
m. rectus lateralis/n. abducens opticum omgeeft die door de naam van de spier wordt van de spier (zie p. 113)
aangegeven

m. risorius/ fascia parotideomasseterica huid van de mondhoek trekt de mondhoek naar binnen
n. facialis (zie p. 109)

m. temporalis/ fossa temporalis en fascia processus coronoideus en voorste brengt de kaken op elkaar
n. trigeminus temporalis rand van de ramus mandibulae (zie p. 111)

m. zygomaticus major/ os zygomaticum ventraal van de mondhoek, vermengd met aan- trekt de mondhoek naar boven en
n. facialis processus temporalis grenzende spieren naar buiten, zoals bij een glimlach
(zie p. 109)

m. zygomaticus minor/ os zygomaticum facies lateralis m. orbicularis oris van de bovenlip maakt de groef tussen neus en
n. facialis bovenlip dieper, zoals bij een
bedroefde uitdrukking
108 Spieren

j
3.2 Spieren van hoofd en ogen

Tests voor de spieren van hoofd en ogen

M. occipitofrontalis M. corrugator supercilii

Test: laat de patiënt de wenkbrauwen optrekken en Test: laat de patiënt de wenkbrauwen samentrekken,
het voorhoofd fronsen, zoals bij verbazing of schrik. zoals bij het fronsen.

M. nasalis pars alaris M. depressor septi nasi en m. nasalis pars transversa

Test: laat de patiënt de neusgaten verwijden, zoals Test: laat de patiënt de punt van de neus omlaag
bij geforceerde of bemoeilijkte ademhaling. trekken en daarbij de neusgaten kleiner maken.
3 Hoofd en aangezicht 109

M. procerus M. levator anguli oris

Test: laat de patiënt zijn neus optrekken, waardoor Test: laat de patiënt de mondhoek recht omhoog
dwarse rimpels over de neusbrug ontstaan. trekken, zodat de groef van de zijkant van de neus
naar de mondhoek dieper wordt, zoals bij een af-
keurende gezichtsuitdrukking. Vraag de patiënt te
proberen de hoektanden eerst aan de ene en dan aan
de andere kant te laten zien.

M. risorius M. zygomaticus major

Test: laat de patiënt de mondhoeken naar achteren Test: laat de patiënt de mondhoeken omhoog en
trekken. naar buiten trekken, zoals bij een glimlach.
110 Spieren

M. levator labii superioris M. depressor labii inferioris en platysma

Test: laat de patiënt de bovenlip optrekken en naar Test: laat de patiënt de onderlip en mondhoek naar
voren uitsteken, alsof hij het boventandvlees wil onder en naar buiten trekken, en de huid van de
laten zien. hals spannen.

M. orbicularis oris M. buccinator

Test: laat de patiënt de lippen gesloten naar voren Test: laat de patiënt de wangen stevig aan de zijkant
uitsteken, zoals bij het fluiten. tegen de tanden drukken, waarbij de mondhoeken
naar achteren getrokken worden zoals bij het be-
spelen van een trompet. (Het naar achteren trekken
van de kin, zoals op deze foto te zien is, maakt geen
deel uit van de functie van de m. buccinator.)
3 Hoofd en aangezicht 111

M. mentalis M. depressor anguli oris

Test: laat de patiënt de huid van de kin optrekken. Test: laat de patiënt de mondhoeken omlaag trek-
Als gevolg hiervan zal de onderlip iets uitsteken, ken.
zoals bij het pruilen.

M. pterygoideus lateralis M. temporalis, m. masseter en m. pterygoideus pars


medialis

Test: Laat de patiënt de mond enigszins openen, de Test: laat de patiënt stevig bijten (de mond is licht
onderkaak vooruitsteken en dan de onderkaak zij- geopend om te laten zien dat de tanden op elkaar
waarts bewegen, eerst naar rechts en dan naar links. geklemd worden).
112 Spieren

Suprahyoı̈dale spieren M. orbicularis oculi

Test: laat de patiënt de onderkaak tegen weerstand Test pars orbitalis: laat de patiënt krachtig de ogen
naar beneden duwen. Tijdens deze spieractie fixe- dichtknijpen, zodat er rimpels ontstaan vanaf de
ren de infrahyoı̈dale spieren het os hyoideum. (Zie buitenste ooghoek.
p. 118 voor de origo’s, inserties en functies van de Test pars palpebralis: laat de patiënt de ogen voor-
suprahyoı̈dale spieren en de afbeelding in hoofd- zichtig sluiten (niet afgebeeld).
stuk 4 op p. 129.)

Infrahyoı̈dale spieren

Test: begin met een ontspannen rustpositie, zoals afgebeeld in afbeelding A. Laat de patiënt daarna het os
hyoideum omlaag trekken, zoals in afbeelding B. (Zie p. 118 voor de origo’s, inserties en functies van de
infrahyoı̈dale spieren en de afbeelding in hoofdstuk 4 op p. 129.)
3 Hoofd en aangezicht 113

M. rectus medialis oculi en m. rectus lateralis oculi M. levator palpebrae superioris e.a.

Test m. rectus medialis rechts en m. rectus lateralis links: Test m. levator palpebrae superioris: laat de patiënt het
laat de patiënt horizontaal opzij naar links kijken bovenste ooglid optillen.
(zoals in de afbeelding). Test m. rectus superior en m. obliquus inferior: laat de
Test m. rectus medialis links en m. rectus lateralis rechts: patiënt recht omhoog naar de wenkbrauwen kijken.
laat de patiënt horizontaal opzij naar rechts kijken Test m. rectus inferior en m. obliquus superior: laat de
(niet afgebeeld). patiënt recht omlaag naar de mond kijken (niet af-
gebeeld).
114 Spieren

j
3.3 Facialisparalyse

Op de volgende pagina’s zijn twee registratiekaar-


ten opgenomen, met de bevindingen van spiertests
van twee patiënten met facialisparalyse of Bell-ver-
lamming.

Patiënt 1

Bij deze patiënt was de verlamming een week voor het eerste onderzoek ingetreden. Zoals blijkt uit de
registratiekaart hadden drie spieren kracht 0, tien spieren kracht 1 en twee spieren kracht 2. Drie weken
later hadden de spieren allemaal kracht 4 en weer ongeveer drie weken daarna was de spierkracht 5, op
drie spieren na die nog kracht 4 te zien gaven.
Dit is een voorbeeld van het type facialisverlamming waarbij snel herstel optreedt, soms binnen een
paar dagen of een week en soms, zoals in dit voorbeeld, binnen twee maanden.
Tijdens het eerste onderzoek was de m. orbicularis oculi, die het oog sluit en dichtknijpt, zwak en was
de m. occipitofrontalis, die de wenkbrauw omhoog trekt en zorgt voor rimpels in het voorhoofd, zeer
zwak. In sommige gevallen van facialisparalyse kan de m. orbicularis oculi echter langzamer reageren
dan de m. occipitofrontalis. In dergelijke gevallen moet de m. frontalis niet geoefend worden, omdat de
werking ervan tegengesteld is aan die van de m. orbicularis oculi. De reden hiervoor kan als volgt
geı̈llustreerd worden. Trek de wenkbrauw op door de m. occipitofrontalis samen te trekken. Houd dan
met de vingertoppen op of juist boven de wenkbrauw de wenkbrauw in de opgetrokken stand. Probeer
daarna het oog langzaam te sluiten en probeer daarna het oog stijf dicht te knijpen. Hieruit blijkt
duidelijk hoe moeilijk het is om beide handelingen (en vooral de laatste) uit te voeren.
3 Hoofd en aangezicht 115

Registratiekaart hersenzenuwen en bijbehorende spieren patiënt 1

Naam Voorbeeld 1 Datum: 1 week na begin

S&M

S&M

S&M
S&M
Sensorisch

M
M

M
M
S
S

S
VIII n. vestibulocochl.
n. oculomotorius

XII n. hypoglossus
n. glossophar.

n. accessorius
Sensorisch of motorisch naar:

n. trigeminus
n. olfactorius

n. trochlearis
Spierkracht

n. abducens
n. opticus

VII n. facialis

n. vagus
Links

IX

XI
IV

VI
III

X
V
II
I
I neus S sensorisch–reuk •
II oog S sensorisch–visus •
ooglid m. levator palpebrae superioris •
m. rectus superior •
III oog m. obliquus inferior •
m. rectus medialis •
m. rectus inferior •
IV oog m. obliquus superior •
→ S sensorisch–aangezicht & inwendige structuren v.h. hoofd •
oor m. tensor tympani •
gehemelte m. tensor veli palatini •
m. masseter •
m. temporalis •
kauw-
V
spieren
m. pterygoideus medialis •
m. pterygoideus lateralis •
supra- m. mylohyoideus •
hyroid.
spieren m. digastricus ant. •
VI oog m. rectus lateralis •
tong S sensorisch–smaak, anterior ²⁄³ tong •
→ S sensorisch–uitwendig oor •
oor m. stapedius •
supra- m. digastricus post. •
hyroid.
spieren m. stylohyoideus •
schedel m. occipitalis •
20 maart


13 april

intrinsieke oorspieren n. auricularis, ramus post.


27 febr.

m. auricularis post. •
oor m. auricularis ant. •
m. auricularis sup. n. temporalis •
schedel 1 m. frontalis 4 5 • Dermatomen
wenkbrauw 1 m. corrugator supercilii 4 5 •
ooglid 2 m. orbicularis oculi n. temp. en n. zygom. 4 5 •
VII 2 m. procerus 4 5 •
neus – m. dep. septi & nas., trans. – – •
1 4 5 htalmicus
m. nasalis, pars alaris • op
1 4 5
n.
m. zygomaticus major •
m. levator labii sup. n. buccalis 4 5 •

en
1 m. buccinator 4 5 • 2 s

uw
1 4 4 •
i
lar
mond m. orbicularis oris 3
4 6
1 4 4
bu


z en
is

m. levator anguli oris


ar

5 8
ndi

1 m. risorius 4 5 • 12
ill

ale
9 13
ax

1 4 5
n. ma

m. depressor anguli oris •


m 10
vic

0 m. depressor labii inf. n. mandibularis 4 5 • n.


er

1 4 4 • c
kin m. mentalis 14
hals 0 m. platysma ramus cervicalis 4 5 • 11
VIII oor S sensorisch–gehoor en evenwicht • 15
tong S sensorisch–posterior ¹⁄³ tong • ventraal dorsaal
IX S sensorisch–farynx, keelholte, zachte gehemelte • primaire
farynx m. stylopharyngeus • rami
dwarsgestreepte spieren–farynx •
→ dwarsgestreepte spieren–zachte gehemelte, farynx & larynx •
→ spijsverteringskanaal onwillekeurige spieren–slokdarm •
→ onwillekeurige spieren–luchtwegen • Huidinnervatie door de
X → onwillekeurige hartspier • cervicale zenuwen
→ S sensorisch–n. auricularis • n. opthalmicus n. maxillaris
→ S sensorisch–spijsverteringskanaal • 1 n. supratrochl. 6 n. zygomaticotemp.
→ S sensorisch–luchtwegen • 2 n. supra orbitalis 7 n. infraorbitalis
→ S sensorisch–abdominale viscera & hart • 3 n. lacrimalis 8 n. zygomaticofac.
hals mm. trapezius & sternocleidomastoideus • 4 n. infratrochl.
XI gehemelte m. levator veli palatini • 5 n. nasalis
→ dwarsgestreepte spieren–zachte gehemelte, farynx & larynx •
n. mandibularis cervicale zenuwen
m. styloglossus •
9 n. auriculotemp. 12 n. occipitalis major
m. hyoglossus •
10 n. buccalis 13 n. occipitalis minor
XII tong m. genioglossus • 11 n. mentalis 14 n. auricularis magnus
intrinsieke tongspieren •
116 Spieren

Patiënt 2

Deze patiënt met facialisparalyse, die voor het eerst onderzocht werd drie weken na het intreden van de
verlamming, had geen enkele spierfunctie, uitgezonderd een geringe functie van de m. corrugator
supercilii. Gedurende de eerste drieënhalve maand vertoonde deze patiënt nauwelijks enige vooruit-
gang. Na zes maanden was de kracht van de meeste spieren echter weer 3 of meer. Na acht maanden
was er nog meer verbetering opgetreden, en na negenenhalve maand was de spierkracht van een derde
van de spieren 3 en van alle andere 4 of 5. Dit is dus een voorbeeld van de langzame maar geleidelijke
verbetering die in sommige gevallen optreedt.
De patiënte in dit voorbeeld kreeg in haar mondhoek een klein, goed passend plastic haakje, dat met
een rubber bandje aan een poot van haar brilmontuur was bevestigd. Ze kreeg instructies om zichzelf
lichte massages te geven – omhoog bewegend aan de aangedane zijde en omlaag en in de richting van
de mond aan de niet-aangedane zijde. Af en toe werden met een stukje plakband de mondhoek en de
wang van de aangedane gezichtshelft opgetrokken. Als de patiënte noch het haakje, noch het
plakband gebruikte, werd haar geadviseerd de rechterelleboog op de tafel of stoel laten rusten als ze
zat, de palm van de rechterhand onder de kin te houden en de vingers op de rechterwang te leggen om
de aangedane rechterkant van het gezicht omhoog te houden. Ook bij het praten, glimlachen of
lachen moest ze met de hand de aangedane zijde naar rechts en omhoog duwen om de verzwakte
spieren steun te geven en te voorkomen dat de niet-aangedane zijde de mond zou scheeftrekken. De
patiënte werd bovendien geleerd hoe ze de aangezichtsspieren kon oefenen door de verzwakte zijde te
helpen en de sterkere zijde tegen te houden.
3 Hoofd en aangezicht 117

Registratiekaart hersenzenuwen en bijbehorende spieren patiënt 2

Naam Voorbeeld 2 Datum: 3 weken na begin

S&M

S&M

S&M
S&M
Sensorisch

M
M

M
M
S

S
S

VIII n. vestibulocochl.
n. oculomotorius

XII n. hypoglossus
n. glossophar.

n. accessorius
Sensorisch of motorisch naar:

n. trigeminus
n. olfactorius

n. trochlearis
Spierkracht

n. abducens
n. opticus

VII n. facialis

n. vagus
Rechts

IX

XI
IV

VI
III

X
V
II
I
I neus S sensorisch–reuk •
II oog S sensorisch–visus •
ooglid m. levator palpebrae superioris •
m. rectus superior •
III oog m. obliquus inferior •
m. rectus medialis •
m. rectus inferior •
IV oog m. obliquus superior •
→ S sensorisch–aangezicht & inwendige structuren v.h. hoofd •
oor m. tensor tympani •
gehemelte m. tensor veli palatini •
m. masseter •
m. temporalis •
kauw-
V
spieren
m. pterygoideus medialis •
m. pterygoideus lateralis •
supra- m. mylohyoideus •
hyroid.
spieren m. digastricus ant. •
VI oog m. rectus lateralis •
tong S sensorisch–smaak, anterior ²⁄³ tong •
→ S sensorisch–uitwendig oor •
oor m. stapedius •
supra- m. digastricus post. •
hyroid.
spieren m. stylohyoideus •
22 augustus

schedel m. occipitalis •

17 april

intrinsieke oorspieren n. auricularis, ramus post.


28 febr.
11 dec.

6 juni
3 nov.

m. auricularis post. •
oor m. auricularis ant. •
m. auricularis sup. n. temporalis •
schedel 0 m. frontalis 1 1 2+ 3 3 • Dermatomen
wenkbrauw 2 m. corrugator supercilii 2 – 4– 4 4 •
ooglid 0 m. orbicularis oculi n. temp. en n. zygom. 2– 2 3+ 5 5 •
VII 0 m. procerus 0 2 4– 3 4 •
neus 0 m. dep. septi & nas., trans. – – – – – •
0 0 ? 3 3 3 htalmicus
m. nasalis, pars alaris • op
0 2– 2 4– 4 4
n.
m. zygomaticus major •
0 m. levator labii sup. n. buccalis ? ? 3 3 4 •
– 3– 3 3

en
0 m. buccinator – • 2 s
1 3 3– 3

uw
0 – •
i
lar

mond m. orbicularis oris 3


4 6
0 1 ? 4– 4 4
bu


z en
is

m. levator anguli oris


ar

2– 2 3+ 4 4 5 8
ndi

0 m. risorius • 12
ill

ale
9 13
– 3 3– 3
ax

0 ?
n. ma

m. depressor anguli oris •


m 10
vic

0 m. depressor labii inf. n. mandibularis ? – 2+ 3– 4 • n.


er

0 0 ? 3+ 4 5 • c
kin m. mentalis 14
hals 0 m. platysma ramus cervicalis 1 – 3+ 5 5 • 11
VIII oor S sensorisch–gehoor en evenwicht • 15
tong S sensorisch–posterior ¹⁄³ tong • ventraal dorsaal
IX S sensorisch–farynx, keelholte, zachte gehemelte • primaire
farynx m. stylopharyngeus • rami
dwarsgestreepte spieren–farynx •
→ dwarsgestreepte spieren–zachte gehemelte, farynx & larynx •
→ spijsverteringskanaal onwillekeurige spieren–slokdarm •
→ onwillekeurige spieren–luchtwegen • Huidinnervatie door de
X → onwillekeurige hartspier • cervicale zenuwen
→ S sensorisch–n. auricularis • n. opthalmicus n. maxillaris
→ S sensorisch–spijsverteringskanaal • 1 n. supratrochl. 6 n. zygomaticotemp.
→ S sensorisch–luchtwegen • 2 n. supra orbitalis 7 n. infraorbitalis
→ S sensorisch–abdominale viscera & hart • 3 n. lacrimalis 8 n. zygomaticofac.
hals mm. trapezius & sternocleidomastoideus • 4 n. infratrochl.
XI gehemelte m. levator veli palatini • 5 n. nasalis
→ dwarsgestreepte spieren–zachte gehemelte, farynx & larynx •
n. mandibularis cervicale zenuwen
m. styloglossus •
9 n. auriculotemp. 12 n. occipitalis major
m. hyoglossus •
10 n. buccalis 13 n. occipitalis minor
XII tong m. genioglossus • 11 n. mentalis 14 n. auricularis magnus
intrinsieke tongspieren •
118

Spieren van tong, verhemelte, keel en strottenhoofd, met hun innervatie


3.4
Spieren

spier origo insertie functie motorische sensorische rol bij het slikken
j

innervatie innervatie

tong Voorbereiding
”
“ .
m. longitudinalis superior intrinsiek intrinsiek verkort de tong en tilt de “
“ algemene esthesie: In deze fase houden de tong en de
“
“
zijkanten en de punt van “ – ant. 2/3: n. trige- buccinatorspieren het voedsel tussen
“
“
“ minus V de kiezen, waar het wordt samenge-
de tong op “
“
“
“ – post. 1/3: n. glos- perst en vermalen door de werking
m. transversus linguae intrinsiek intrinsiek maakt de tong lang en “
“
“ sopharyngeus IX
•
n. hypoglossus XII van de kauwspieren. Met de tong
smal “
Kauw- en slikspieren

“
“ – basis: n. vagus X
“
“ .
wordt door middel van de intrinsieke
m. verticalis linguae intrinsiek intrinsiek maakt de tong plat en “ specifieke esthesie
“
“ spieren en de unilaterale werking van
breed “
“ (smaak):
“
“ de mm. styloglossi het voedsel van de
“ – ant. 2/3: n. facialis
m. longitudinalis inferior intrinsiek intrinsiek verkort de tong en draait “
“
“ VII ene naar de andere kant bewogen,
de punt omlaag
–
” – post. 1/3: n. glos- waardoor het met speeksel vermengd
“
“
m. genioglossus spina mentalis tong en corpus ossis beweegt de tong naar “
“ sopharyngeus IX wordt. Het deel van het voedsel dat
“
“
hyoidei beneden, naar voren en “ – basis: n. vagus X
“ voldoende is fijngekauwd, wordt van
“
“
naar achteren; eleveert “
“ de rest gescheiden en doorgeslikt als
“
“
het os hyoideum “ een voedselbrok.
“
“
m. hyoglossus cornu majus ossis tong beweegt de tong naar “
“
• n. hypoglossus XII
“
“
hyoidei beneden en trekt hem “
“
“
“
naar achteren “
“
“
“
“
m. styloglossus processus styloideus tong beweegt de tong omhoog “
“
“
“
en trekt hem naar ach- “
“
“
“
teren –
m. palatoglossus aponeurosis van het tong beweegt de tong omhoog plexus pharyngeus IX, X,
palatum molle en trekt hem naar ach- XI
teren en vernauwt de
keelholte
spier origo insertie functie motorische sensorische rol bij het slikken
innervatie innervatie

palatum molle Willekeurig stadium


”
“
m. tensor veli palatini fossa scaphoidea, spina aponeurose van het spant het palatum molle n. trigeminus V “
“ De depressoren van de tong contra-
“
“
“
“ heren en vormen een uitholling in het
ossis sphenoidalis, palatum molle “
“
3 Hoofd en aangezicht

laterale zijde van de


“
“ achterste gedeelte van de tong die de
“
“
tuba auditiva “
“ voedselbrok omsluit. Door middel van
” “
“
“
“ “
“ een beweging die door de intrinsieke
m. levator veli palatini onderzijde van het pars palatum molle eleveert het palatum “
“ • n. trigeminus V
“
“ “
“ spieren wordt ingezet, wordt eerst het
petr. ossis temporalis molle “ “
“ n. glossopharyngeus IX
“
“ “
“ “ voorste en dan het achterste gedeelte
en mediale oppervlak “
• plexus pharyngeus IX, “
“
“
“ “
“ van de tong tegen het palatum
van de tuba auditiva “
“ X, XI “
“
“
“ “
“ durum gedrukt. Deze opeenvolgende
m. uvulae palatum durum en uvula verkort het palatum molle “
“ “
“
“
“ “
“ bewegingen verplaatsen de voed-
aponeurosis palatina “
– “
–
selbrok en persen hem in de keel-
keel
” holte. Daarna wordt de tongbasis,
“
“
m. palatoglossus zie boven zie boven zie boven “ n. glossopharyngeus IX voornamelijk door de werking van de
“
“
m. palatopharyngeus aponeurosis van het dorsale oppervlak van vernauwt de keelholte
“
“
“ mm. styloglossi, geheven en naar
“
“
palatum molle de cartilago thyroidea “
“ achteren geduwd, waardoor de
“
“
“
• plexus pharyngeus IX, voedselbrok via de keelholte in de
dorsale en laterale zijde eleveert larynx en farynx “
“
“ X, XI farynx terechtkomt. Tegelijk met
van de farynx “
“
“
“ deze elevatie van de tongbasis vindt
“
“
“
“ een elevatie van het os hyoideum en
“
“
“
“ de larynx plaats.
–
119
120

spier origo insertie functie motorische sensorische rol bij het slikken
innervatie innervatie

suprahyoı̈dale spieren Onwillekeurig stadium (reflex)


m. digastricus venter an- fossa digastrica mandi- tussenpees aan het os trekt het os hyoideum n. trigeminus V Als de voedselbrok via de keelholte de
terior bulae hyoideum op de over- naar craniaal en naar farynx bereikt heeft, worden takken
gang tussen corpus en ventraal, en helpt bij de- van hersenzenuwen V, IX en X ge-
cornu majus pressie van de mandibula prikkeld en ontstaan impulsen in de
afferente baan van de slikreflex, die in
m. digastricus venter incisura mastoidea trekt het os hyoideum n. facialis VII
de hersenstam via synapsen overge-
posterior ossis temporalis naar craniaal en naar
bracht worden op efferente vezels
dorsaal
Spieren

van hersenzenuwen IX, X en XI,


m. mylohyoideus linea mylohyoidea corpus ossis hyoidei en eleveert os hyoideum en n. trigeminus V
waardoor de reflexboog gesloten
mandibulae raphe tussen mandi- tong, en geeft depressie
wordt en de volgende activiteiten
bula en os hyoideum van de mandibula
automatisch plaatsvinden.
m. geniohyoideus spina mentalis mandi- corpus ossis hyoidei eleveert os hyoideum en ansa cervicalis C1, C2
bulae tong, en geeft depressie
van de mandibula
m. stylohyoideus processus styloideus corpus ossis hyoidei trekt het os hyoideum n. facialis VII
ossis temporalis naar craniaal en naar
dorsaal
infrahyoı̈dale spieren Het palatum molle wordt geheven en
m. thyrohyoideus linea obliqua cartilagi- cornu majus ossis eleveert cartilago thyroi- ansa cervicalis C1, C2 in contact gebracht met de achter-
nis thyroideae hyoidei dea en geeft depressie van wand van de farynx door contractie
os hyoideum van de mm. tensor en levator veli
”
“
“ palatini. Hierdoor wordt de nasofa-
m. sternohyoideus manubrium sterni en corpus ossis hyoidei, geeft depressie van het os “
“
“
“ rynx gesloten, waardoor de voed-
extremitas sternalis van onderrand hyoideum “
“
“
“ selbrok zijn weg vervolgt via het
de clavicula “
“
“
“ lumen van de laryngofarynx. Deze
m. sternothyroideus manubrium sterni en linea obliqua cartilagi- geeft depressie van de “
“
“
“ passage wordt makkelijker omdat
kraakbeen van de 1e rib nis thyroideae cartilago thyroidea “
“
”
“
“ “
“ het lumen wordt vergroot door de
m. omohyoideus venter margo superior sca- tussenpees onder de “
“ “
“
“ “
“ elevatie van de farynxwand en de
“ • ansa cervicalis C1,
superior pulae, mediaal van de m. sternocleidomastoi- “
“ “
“
“ “ C2, C3 anterocraniale beweging van het os
incisura scapulae deus “
“ “
“
“ “
“ hyoideum en de larynx. Als het laat-
“
“ “
m. omohyoideus venter tussenpees onder de corpus ossis hyoidei, “ “
“
“
• geeft depressie van het “ ste deel van de voedselbrok de
“
“ “
“
inferior m. sternocleidomas- onderrand “
“ os hyoideum “
“ mondholte verlaat, wordt de oro-
“
“ “
toideus “ “
“
“ “ farynx gesloten door contractie van
“
“ “
“ “
“ de palatofaryngeale spieren en
“
“ “
“ “
“
“
“ “ depressie van het palatum molle.
– –
spier origo insertie functie motorische sensorische rol bij het slikken
innervatie innervatie

larynx De beweging naar craniaal van het


”
“ ”
“
m. aryepiglotticus apex cartilaginis ary- laterale zijde van de helpt bij het sluiten van de “
“ “
“ cartilago thyroidea in de richting van
“
“ “
“
tenoideae epiglottis larynxingang “
“ “
“ het os hyoideum en de beweging van
“ “
“
“
3 Hoofd en aangezicht

“ “
“ deze twee structuren in de richting
m. thyroepiglotticus mediale oppervlak van laterale zijde van de helpt bij het sluiten van de “
“ “
“ “
“
“ “ van de tongbasis heeft tot gevolg dat
de cartilago thyroidea epiglottis larynxingang “
“ “
“
“
“ “ de epiglottis achterover kantelt. Het
“ “
“
m. thyroarytenoideus mediale oppervlak van processus muscularis helpt bij het sluiten van de “
“ “
“ “
“ gewicht van de voedselbrok versterkt
de cartilago thyroidea van de cartilago glottis en verkort de plicae “
“ “
“ “
“ “
“ deze kanteling als hij in contact komt
arytenoidea vocales “
“ “
” “ “
“ met het ventrale oppervlak van de
“
“ “
“ “
m. arytenoideus obliquus basis van één cartilago apex van de heterola- “ “ “
“
“
“ “
“ “ epiglottis. De positieverandering van
“ “ “
“
arytenoidea terale cartilago aryten- “
“ “ “
“ helpt bij het sluiten van
“
“ “
“ de epiglottis maakt het gemakkelijker
oidea “
“ “
“ “
“ “ “
“ de voedselbrok langs de larynxwand
“
• de glottis door de car- “
“ “
m. arytenoideus trans- dorsale oppervlak en dorsale oppervlak en “
“ “ “
“
“ tilagines arytenoideae “
“ “ naar de hypofarynx te leiden via de
“
“ “ “
“
versus laterale rand van één laterale rand van de “
“
“
“ “ recessus piriformis en over de apex
“ te adduceren “ “
“
cartilago arytenoideae heterolaterale cartilago “ “
“ “
“
“ “ “
“ van de epiglottis. Hierdoor wordt ook
“ “
“ “
arytenoidea “
– “ “
“ “
“ voorkomen dat er voedsel in de larynx
“
“ n. vagus X, vooral n. “
m. cricoarytenoideus bovenrand van de arcus processus muscularis adduceert en endoroteert “ “
“ terechtkomt. Het voornaamste
• accessorius XI, crania- • n. vagus X
“
“ “
“
lateralis cartilaginis cricoideae van de cartilago de cartilago arytenoidea, “
“ “
“ beschermingsmechanisme van de
“
“ le wortel “
“
arytenoidea en helpt bij het sluiten van “ “
“ larynx is echter de gelijktijdige sfinc-
“
“ “
“ “
“
de glottis “
“ “ terachtige afsluiting van de larynx-
“ “
“
“
“ “ ingang naar het vestibulum laryngis
m. vocalis mediale oppervlak van processus vocalis van reguleert de spanning van “ “
“
“
“ “
de cartilago thyroidea de cartilago arytenoi- de plicae vocales “ “
“ en de afsluiting van de plicae vesti-
“
“ “
“ “
dea “ “
“ bularis en vocalis van de glottis.
“
“ “
“ “
“
m. cricoarytenoideus dorsale oppervlak van processus muscularis abduceert de cartilago “
“ “
“ “
“
“
“ “
posterior de lamina cartilaginis van de cartilago arytenoidea waardoor de “ “
“
“
“ “
cricoideae arytenoidea glottis wijder wordt “ “
“
“
“ “
”
“ “ “
“
m. cricothyroideus, pars ventrale en laterale ventrale rand en cornu “
“ “
“ “
“ “ “
“
“ “
“ “
recta deel van de arcus car- inferior van de cartilago “
“ “ “
“
“
“ eleveert de arcus cri- “
“ “
“ “ “
tilaginis cricoideae thyroidea “ “ “
“
• coideae en verlengt de “
“ “
“
“ “ “
“
m. cricothyroideus, pars onderrand van de “
“ “
“ “
“ plicae vocales “ “
“
obliqua lamina van de cartilago “ “ “
“ “
“ “ “
“
“
“ “
“ “
thyroidea “ “ “
“
– – –
121
122

spier origo insertie functie motorische sensorische rol bij het slikken
innervatie innervatie

farynx Tegelijk met de al beschreven activi-


”
“ ”
“
m. salpingopharyngeus tuba auditiva wand van de farynx eleveert de farynx “
“ “
“ teiten treedt een opeenvolgende
• plexus pharyngeus IX, “
“
“
“ “ contractie op van de mm. constrictor
m. palatopharyngeus zie boven zie boven vernauwt de keelholte “
– X, XI “
“
“
“ superior, medius en inferior, waar-
m. stylopharyngeus processus styloideus dorsale rand van de eleveert larynx en farynx n. glossopharyngeus IX “
“
“
“ door de farynx van boven naar bene-
cartilago thyroidea en “
“
“
“ den contraheert en de voedselbrok
posterolaterale farynx- “
“
“
“ naar de slokdarm wordt geduwd.
wand “
“
” “
“ Horizontaal verlopende vezels tussen
“
Spieren

m. constrictor pharyngis mediale deel van het os tuberculum pharyn- “ “


“
“
“ “
“ de m. constrictor inferior en de slok-
“
“ “
“
superior pterygoideum, raphe geus en “ “
“
“
“ “ darm vormen de m. cricopharyngeus.
pterygomandibularis en raphe pharyngeus geven achtereenvolgens “ • plexus pharyngeus IX
“
“
“ “ Deze spier werkt als een sfincter en
constrictie van: “
“ “
“ en X
mandibula “ “
.
“ “
“ hoort functioneel gezien meer bij de
”
“
“ nasofarynx “
“ “
m. constrictor pharyngis cornua ossis hyoidei raphe pharyngeus “ “
“ “
“ . orofarynx “ “
“ slokdarm dan bij de farynx. Hij ont-
“
“ “ “
medius “ .
• plexus pharyngeus IX, “ spant als de voedselbrok het caudale
“
“ laryngofarynx “
“ X, XI
“
“
“ “
“ “
“
m. constrictor pharyngis cartilagines thyroideae raphe pharyngeus “
“ “ “ deel van de hypofarynx bereikt,
“ “
“ “
“
inferior en cricoideae
“
”
“ “ “
“ “ “ waardoor deze in de slokdarm terecht
“
“ “
“ “
“
m. cricopharyngeus arcus cartilaginis arcus cartilaginis “
•
“ fungeert als sfincter; “
“ “
“ kan komen.
“
•
“ “
“ “
“
cricoideae cricoideae
“
“ voorkomt lucht in oeso- “
“ “
“
“
“ “ “
“
“ “ “
“
“
“
– fagus; ontspant bij slikken “
“
– “
–
“
“
“
“
“
“
“
“
“
“
–
j 4 Hals en nek

De cervicale wervelkolom en de spieren van hals en Een veelvoorkomende oorzaak van een whiplash is
nek vormen een unieke structuur die het hoofd sta- een kop-staartaanrijding waarbij een stilstaand of
biliseert in diverse posities en ervoor zorgt dat de langzaam rijdend voertuig door een ander voertuig
mens het hoofd in alle richtingen kan bewegen. De met hoge snelheid van achteren geraakt wordt.
hals draagt het gewicht van het hoofd in stand. Door de klap zwiept het hoofd naar achteren waar-
Iemand die een kopstand maakt laat zelfs het ge- bij de cervicale wervelkolom extreem naar achteren
wicht van het lichaam korte tijd rusten op de hals! buigt, onmiddellijk gevolgd door een plotselinge
De standaard of normale positie van het hoofd is ruk naar voren waarbij de cervicale wervelkolom
er een waarbij men het hoofd ‘recht’ houdt om de extreem naar voren buigt. De klachten die voortko-
blikrichting horizontaal te houden. De cervicale men uit een whiplash kunnen tijdelijk en relatief
wervelkolom heeft hierbij een lichte bocht naar licht zijn, maar ook ernstig en langdurig.
voren en de bovenrug heeft een lichte bocht naar In dit hoofdstuk worden het onderzoek en de
achteren. behandeling van een foutieve stand van de hals en
Bij een typische foutieve houding verandert de pijnlijke nekklachten besproken.
stand van het hoofd niet, maar die van de cervicale
wervelkolom wel, als gevolg van de veranderde
stand van de bovenrug. Wanneer de bovenrug recht j
4.1 Innervatie en bewegingen
is, is de cervicale wervelkolom ook recht. Wanneer
de bovenrug een bocht naar achteren (kyfose) ver- Zenuwen
toont, neemt de bocht naar voren van de hals even-
redig toe. Een duidelijke kyfose kan er dan toe lei- Ruggenmerg en zenuwwortels
den dat de hals versterkt naar achteren gebogen
wordt om het hoofd recht te houden (zie p. 131,
afbeeldingen B en D). RUGGENMERG SPINALE ZENUW
Een foutieve stand van de bovenrug kan leiden
tot chronische hals- en nekklachten. Zoals blijkt uit ventrale wortel
de röntgenopnamen op pagina 130, treedt de retro- primaire ventrale ramus
flexie op in de onderste helft van de cervicale wer-
velkolom en blijven de bovenste wervels recht om
het hoofd te steunen.
De hals is ook kwetsbaar voor (over)belasting en
letsel. Beroeps- of vrijetijdsactiviteiten kunnen een dorsale wortel primaire dorsale ramus
stand van het hoofd meebrengen die leidt tot een
foutieve houding en musculaire disbalans (zie p. 137
voor voorbeelden van goede en foute houdingen op
het werk).
Emotionele problemen kunnen acute nekpijn en
spasmen van de hals- en nekspieren veroorzaken.
De klacht kan tijdelijk zijn, maar de stress kan ook
langer duren en leiden tot chronische aandoenin-
gen. Een juiste toepassing van massage in het
vroege stadium kan een belangrijk onderdeel zijn
van de behandeling (zie p. 138).
124 Spieren

Registratiekaart van de spinale zenuwen en spieren

Naam Datum

Perifere zenuwen

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.

V.

V.

V.

L.

L.
P.
P.

P.

P.

P.

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

L. = fasciculus lat.
1

1
5, 6, 7, 8 1
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6
5, 6
4, 5
1-4
1-8
1-8

7, 8
Spier

suprascap.
dors. scap.

subclavius

subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus

medianus
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

axillaris

radialis

ulnaris

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1
infrahyoidale spieren • 1 2 3
mm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2
Cervicale zenuwen

m. longus capitis • 1 2 3 (4)


m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7)
m. levator scapulae • • 3 4 5
mm. scaleni (A.M.P.) • 3 4 5 6 7 8
m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3
m. trap. (des., transv., asc.) • 2 3 4
diafragma • 3 4 5

Plexus cervicalis perifere zenuwen die ontspringen uit de plexus


cervicalis innerveren de meeste ventrale en laterale
De plexus cervicalis wordt gevormd door de pri- spieren van de hals en geven sensorische vezels af
maire ventrale rami van de spinale zenuwen C1 tot naar een deel van het hoofd en een groot deel van
en met C4, met een kleine bijdrage van C5. De de hals.

n. accessorius
n. auricularis (XI) n. hypoglossus
n. occipitalis magnus (XII)
minor C2, 3
C2, 3
C1

naar naar
m. rectus m. longus capitis C1, 2, 3, (4)
capitis C1 en
ant. en m. longus colli C2, 3, 4
lat.
C1, 2

naar C2
m. sternocleidomastoideus
XI
C(1), 2, 3 C2

naar
C3 m. genoihyoideus
C1, (2)
C3
naar naar
m. levator m. thyrohyoideus
scapulae C1, (2)
C3, 4, 5 C4
n. cutaneus
C4 colli
C2, 3

C5

naar ansa cervicalis:


C5
m. trapezius bovenste wortel C1, (2)
XI
C2, 3, 4 onderste wortel C2, 3

n. supraclavicularis
C3, 4 naar
mm. scaleni naar m. omohyoideus
C3, 4, 5
n. phrenicus naar m. sternohyoideus C1, 2, 3
C3, 4, 5 naar m. sternothyroideus
naar m. omohyoideus
ZIJAANZICHT
4 Hals en nek 125

Bewegingen van de cervicale wervelkolom Bewegingsuitslagen in de cervicale wervelkolom

De normale bocht naar voren van de cervicale wer- Het is belangrijk dat de hals een goede bewegings-
velkolom zorgt voor een lichte mate van dorsaal- mogelijkheid heeft. Mensen moeten voortdurend
flexie. Dorsaalflexie van de cervicale wervelkolom is het hoofd draaien om opzij te kijken of kantelen om
een beweging waarbij de normale bocht naar voren naar beneden te kijken, om te zorgen dat ze niet
toeneemt. Die kan plaatsvinden bij het achterover ergens tegenaan lopen of struikelen. Het is daarom
kantelen van het hoofd, waardoor het achterhoofd terecht dat middelen worden gezocht om de bewe-
naar de zevende halswervel beweegt. Dorsaalflexie gingsuitslag in de cervicale wervelkolom te meten
kan eveneens in zit of stand optreden bij de typische en te vergelijken met vastgestelde normen.
houding met ronde schouders en anteropositie van Er zijn diverse instrumenten en methoden in
het hoofd, waardoor het achterhoofd en de zevende omloop om deze bewegingsuitslag te meten: rönt-
halswervel dichter bij elkaar komen. genopnamen, goniometers, elektrogoniometers,
Ventraalflexie van de cervicale wervelkolom is een clinometers, meetlinten, speciale apparaten om de
beweging van de wervelkolom naar achteren, waar- cervicale bewegingsuitslag te meten, elektronische
door de normale voorwaartse bocht afneemt. De instrumenten die gebruikmaken van ultrasone en
beweging kan doorgaan tot het punt waar de cervi- lichtgolven, maar ook simpele schattingen van de
cale wervelkolom gestrekt is (d.w.z. aan het eind- geobserveerde beweging (Sforza e.a., 2002). De di-
punt van de normale ventraalflexie) en in sommige versiteit aan instrumenten en het gebrek aan uni-
gevallen tot het punt waar de wervelkolom convex forme procedures in zowel beschrijvende onderzoe-
naar achteren wordt (d.w.z. een lichte kyfose). Na ken als betrouwbaarheidsstudies hebben geleid tot
bestudering van röntgenopnamen concludeerden een grote variatie in de gepubliceerde normen voor
Gore en medewerkers dat een cervicale kyfose een actieve en passieve bewegingen van de cervicale
normale standsvariatie is bij mensen zonder klach- wervelkolom. In de tabel hieronder staan drie
ten (Gore e.a., 1986). Harrison en medewerkers be- bronnen die wel met elkaar overeenkomen.
studeerden röntgenopnamen om de belasting te Het onderzoeken van een groot aantal proefper-
onderzoeken die optreedt bij verschillende standen sonen is niet de oplossing, aangezien een dergelijk
van de cervicale wervelkolom en concludeerden dat onderzoek te veel variabelen met zich brengt.
de belasting bij een cervicale kyfose zes tot tien keer Dvorak en medewerkers vonden aanzienlijke ver-
groter is dan bij een cervicale lordose (Harrison e.a., schillen tussen de geslachten en de diverse leef-
2001). tijdsgroepen (Dvorak e.a., 1992). Bovendien zijn er
Een beweging van de wervelkolom in het frontale verschillen tussen mensen met een lange, slanke
vlak wordt aangeduid als lateroflexie. Door de vorm hals en mensen met een korte, stevige hals.
van de gewrichtsvlakjes vindt lateroflexie voorna- Het is van wezenlijk belang dat de proefpersoon
melijk plaats tussen het achterhoofd en C1 en tussen een houding aanneemt waarin de ideale stand van
C1 en C2 (Soderberg, 1997). Bij het onderzoek van de hals en bovenrug zo dicht mogelijk wordt benaderd
lateroflexie moeten de thoracale en lumbale wer- voordat de bewegingsuitslag wordt gemeten. Als
velkolom worden gestabiliseerd en moet men er ze- het hoofd in anteropositie staat, zal de beweging in
ker van zijn dat de geobserveerde beweging inder- ieder vlak beperkt zijn.
daad lateroflexie is en geen elevatie van de schouder Als de bovenrug stijf is en een kyfose heeft,
(Magee, 2002). Cervicale rotatie vindt plaats in een brengt een behandeling van de verkorte extensoren
transversaal vlak rond een verticale as tussen C2 en van de hals met massage en lichte rekking waar-
C7 (Norkin & White, 1985). Vanwege de transversale schijnlijk alleen een verlichting van de symptomen
en schuine stand van de cervicale gewrichtsvlakjes teweeg, maar dit loont wel de moeite. Als de fou-
wordt de rotatie in de cervicale wervelkolom ge- tieve stand van de bovenrug een gewoontehouding
combineerd met lateroflexie (zie p. 130 voor ven- is, maar de patiënt wel een goede algehele houding
traalflexie en dorsaalflexie van de cervicale wervel- kan aannemen, moet de behandeling gericht zijn op
kolom en p. 139 voor rotatie en lateroflexie van de het vasthouden van de goede houding. Een korset
cervicale wervelkolom). kan tijdelijk toegepast worden om te helpen de
foutieve stand van de schouders en de bovenrug te
corrigeren.

Bewegingsuitslagen in de cervicale wervelkolom: vergelijking van ‘normen’

bewegingen van de cervicale wervel- Palmer & Eppler, 1998 Clarkson, 2000 Reese & Bandy, 2002
kolom

ventraalflexie cervicaal 08 tot 458 08 tot 458 08 tot 45-508

dorsaalflexie cervicaal 08 tot 458 08 tot 458 08 tot 45-758

lateroflexie 08 tot 45-608 08 tot 458 08 tot 458

rotatie 08 tot 60-758 08 tot 608 08 tot 808


126 Spieren

j
4.2 Spieren van de hals

Origo’s en inserties van de spieren van de hals

spier origo insertie

m. rectus capitis posterior minor tuberculum posterius van de atlas mediale deel van de linea nuchalis inferior

m. rectus capitis posterior major processus spinosus van de axis laterale deel van de linea nuchalis inferior

m. obliquus capitis superior bovenzijde van de processus transversus van de tussen de linea nuchalis inferior en superior
atlas

m. obliquus capitis inferior apex van de processus spinosus van de axis inferoposterieure deel van de processus transver-
sus van de atlas

m. longus capitis 1 tubercula anteriora van de processus transversi os occipitale (onderzijde van de pars basilaris)
van C3 t/m C6

m. longus colli1 pars obliqua superior: tubercula anteriora van de tuberculum anterius van de atlas
processus transversi van C3, C4 en C5

pars obliqua inferior: voorzijde van de wervelli- tubercula anteriora van de processus transversi
chamen van de eerste twee of drie thoracale van C5 en C6
wervels

pars recta: voorzijde van de wervellichamen van de voorzijde van de wervellichamen van C2, 3 en 4
eerste drie thoracale en de laatste drie cervicale
wervels

m. rectus capitis anterior 1 basis van de processus transversus en voorzijde os occipitale (onderzijde van het pars basilaris)
van de atlas

m. rectus capitis lateralis 1 bovenzijde van de processus transversus van de os occipitale (onderzijde van de processus jugula-
atlas ris)

platysma2 fascia over de pars clavicularis van de m. pectoralis onderste rand van de onderkaak en de huid van
major en de m. deltoideus het onderste gedeelte van het gezicht en de
mondhoek

m. sternocleidomastoideus2 pars sternalis: bovendeel van het manubrium zijkant van de processus mastoideus, laterale helft
sterni van de linea nuchalis superior
pars clavicularis: mediale derde deel van de clavi-
cula

m. scalenus anterior 1 tubercula anteriora van de processus transversi tuberculum scaleni en craniale crista van de eerste
van C3 t/m C6 rib

m. scalenus medius1 tubercula posteriora van de processus transversi bovenzijde van de eerste rib tussen het tubercu-
van C2 t/m C7 lum en de sulcus subclaviae

m. scalenus posterior1 met twee of drie pezen van de tubercula posteri- buitenzijde van de tweede rib
ora van de processus transversi van de laatste
twee of drie cervicale wervels

m. trapezius, pars descendens protuberantia occipitalis en middelste derde deel laterale derde deel van de clavicula; acromion van
van de linea nuchalis superior, ligamentum nu- de spina scapulae
chae en processus spinosus van C7

1 Zie afbeelding op p. 128.


2 Zie afbeelding op p. 103.
4 Hals en nek 127

Functie en innervatie van de spieren van de hals

bilaterale functie unilaterale functie:


rotatie naar

spier dorsaal- ventraal- latero- homo- hetero- innervatie


flexie flexie flexie lateraal lateraal

m. rectus capitis posterior minor X n. suboccipitalis

m. rectus capitis posterior major X X n. suboccipitalis

m. obliquus capitis superior X X n. suboccipitalis

m. obliquus capitis inferior X n. suboccipitalis

m. longus capitis X X C1-C3

m. longus colli X X X C2-C7

m. rectus capitis anterior X X C1, C2

m. rectus capitis lateralis X C1, C2

platysma X n. facialis

m. sternocleidomastoideus X X X X n. accessorius en C1, C2

m. scalenus anterior X X X onderste cervicale segmenten

m. scalenus medius X X onderste cervicale segmenten

m. scalenus posterior X X C6-C8

m. trapezius, pars descendens X X X (C1), C3, C4


128 Spieren

m. rectus capitis
lateralis m. longus capitis
verscheidene origo’s C3-C6
m. rectus capitis *
anterior

m. longus colli
verscheidene origo’s C1-Th4

ORIGO:

m. scalenus medius
m. scalenus m. scalenus
medius anterior
m. scalenus anterior
2-7 3-6

m. scalenus posterior

INSERTIE:
m. scalenus medius
m. scalenus anterior

Ventrale en laterale halsspieren.

Zie pagina 126 en 127 voor de origo’s, inserties,


functie en innervatie van deze spieren (Sobotta-
Figge, 1974).
4 Hals en nek 129

m. mylohyoideus
m. digastricus, venter anterior
m. digastricus, venter posterior

m. stylohyoideus

m. thyrohyoideus

m. omohyoideus, venter anterior

m. sternothyroideus

m. sternohyoideus
m. omohyoideus, venter inferior

Supra- en infrahyoı̈dale spieren.

Zie hoofdstuk 3 (p. 118 tot en met 122) voor de


origo’s, inserties, functie en innervatie van deze
spieren (Sobotta-Figge, 1974).
130 Spieren

Dorsaalflexie en ventraalflexie van de cervicale wervelkolom

Voor het volgende voorbeeld werden van vijf mobiliteit van de cervicale wervelkolom. Er wer-
standen van de hals foto’s en röntgenopnamen den röntgenmarkers geplaatst bij de haargrens en
genomen van een proefpersoon met een normale de wervel C7.

Dorsaalflexie van de cervicale wervelkolom door Dorsaalflexie van de cervicale wervelkolom bij een
het hoofd achterover te kantelen. Merk op dat de typische stand met het hoofd naar voren (anteropo-
markers op de röntgenopname dichter bij elkaar sitie). Merk de overeenkomsten op met de bocht van
liggen. de wervelkolom en de positie van de markers in de
eerste opname. Deze stand wordt vaak ten onrechte
aangeduid als ventraalflexie van het onderste deel
van de cervicale wervelkolom en dorsaalflexie van
het bovenste deel. In feite is de dorsaalflexie sterker
in het onderste deel van de cervicale wervelkolom
dan in het bovenste deel.

Goede stand van de cervicale wervelkolom. Ventraalflexie (afvlakken) van de cervicale wervel-
kolom door het hoofd voorover te kantelen.

Foutieve standen van hoofd en hals

Ventraalflexie van de cervicale wervelkolom en van Cervicale wervelkolom in goede en foutieve stand.
het bovenste deel van de thoracale wervelkolom Bij het maken van de röntgenopname links zat de
treedt op wanneer de kin naar de borst gebracht proefpersoon rechtop met het hoofd en het bovenste
wordt. deel van de romp in een goede stand. De opname
rechts is van dezelfde proefpersoon die hier in een
typische ingezakte houding zit met een ronde bo-
venrug en het hoofd in anteropositie. Merk op dat
de cervicale wervelkolom in dorsaalflexie is.
4 Hals en nek 131

Afbeelding A: dorsaalflexie van de cervicale wervel- begint op een typerende wijze in het laag-cervicale
kolom. Het hoofd is achterover gekanteld en de deel, maar bij ongeveer de zesde halswervel treedt
cervicale wervelkolom is te ver naar achteren gebo- een scherpe hoek op. Boven dit niveau lijkt de bocht
gen. De borst en schouders worden omhoog gehou- heel wat minder groot. De kin is tegen de voorkant
den. van de keel aangetrokken. Deze eerder verwrongen
Afbeelding B: rechte cervicale wervelkolom (ven- dan gecorrigeerde houding van de hals is eigenlijk
traalflexiestand). Het hoofd is licht naar voren ge- een falende correctie van de ermee samenhangende
kanteld, de scapulae promineren en de bovenrug is verkeerde stand van het bovenste deel van de romp.
recht. (Zie p. 299 voor een achteraanzicht van een Afbeelding D: opvallende anteropositie van het
persoon met een rechte bovenrug en prominente hoofd. Deze persoon heeft een totaal foutieve stand
scapulae.) van de hals en de thoracale wervelkolom. De ernst
Afbeelding C: hoofd in anteropositie met poging van de deformiteit van de thoracale wervelkolom
tot correctie. Deze persoon probeert duidelijk een kan wijzen op osteochondritis. Deze patiënt werd
stand te corrigeren die in feite neerkomt op een behandeld wegens pijn in de nek en in het occipitale
anteropositie van het hoofd. De bocht van de hals gebied.
132 Spieren

j
4.3 Tests voor de spieren van de hals

Ventrale flexoren van de hals

Uitgangshouding: ruglig met gebogen ellebogen en de Zwakte: hyperextensie van de cervicale wervelkolom
handen boven het hoofd rustend op de tafel. met als gevolg een anteropositie van het hoofd.
Fixatie: de rechte buikspieren moeten sterk genoeg Contractuur: een flexiecontractuur van de hals komt
zijn om de thorax ten opzichte van het bekken te zelden voor, behalve bij een torticollis, waar een
fixeren voordat de halsflexoren het hoofd kunnen unilaterale contractuur kan ontstaan.
optillen. Als de buikspieren zwak zijn, kan de on- Gradatie: omdat spierkracht 5 meestal gebaseerd is
derzoeker fixeren door een stevige druk naar bene- op de norm voor volwassenen, is het noodzakelijk
den op de thorax te geven. Bij kinderen van vijf jaar te weten wanneer een kracht van minder dan 5 nor-
en jonger moet de onderzoeker de thorax fixeren. maal is bij kinderen van een bepaalde leeftijd. Dit is
Test: ventraalflexie van de cervicale wervelkolom vooral het geval bij spierkrachttests van de ventrale
door het hoofd van de tafel op te tillen waarbij de halsspieren en de rechte buikspieren. Zowel de af-
patiënt de kin moet intrekken en naar de borst moet metingen van het hoofd en de romp in verhouding
brengen. tot de onderste extremiteiten als de grote overspan-
Druk: tegen het voorhoofd in een achterwaartse ning en normale protrusie van de buikwand hebben
richting. invloed op de relatieve kracht van deze spieren.
Aangepaste test: laat in gevallen van duidelijke De ventrale halsspieren van een kind van drie jaar
zwakte de patiënt proberen de cervicale wervelko- kunnen een kracht van ongeveer 2 hebben, die van
lom tegen de tafel af te vlakken en daarbij de kin een kind van vijf jaar ongeveer 3 en dit loopt ge-
naar de borst te brengen. leidelijk op tot de norm van 5 op tien- tot twaalfja-
Druk: tegen de kin in de dorsaalflexierichting. rige leeftijd. Zelfs bij vele volwassenen is de kracht
niet groter dan 3+, maar dit hoeft niet als neurogeen
geı̈nterpreteerd te worden omdat het gewoonlijk
Opmerking samengaat met een verkeerde houding van hoofd en
bovenrug.
De ventrale halsflexoren zijn de mm. longus
capitis en colli en de m. rectus capitis anterior. Bij
deze beweging worden ze geholpen door de m.
sternocleidomastoideus, de ventrale mm. scaleni
en de supra- en infrahyoı̈dale spieren. Het pla-
tysma zal ook ingeschakeld worden als de flexo-
ren erg zwak zijn.
4 Hals en nek 133

Foutieve test van de flexoren van de hals

Als de ventrale halsflexoren zwak zijn en de mm. ren, omdat deze beweging hoofdzakelijk wordt
sternocleidomastoidei sterk, is de patiënt in staat uitgevoerd door de mm. sternocleidomastoidei met
het hoofd van de tafel op te tillen (zoals hier afge- ondersteuning van de ventrale mm. scaleni en het
beeld) en deze stand tegen weerstand vast te hou- claviculaire gedeelte van de m. trapezius descen-
den. Dit is echter geen goede test voor de halsflexo- dens.

Anterolaterale flexoren van de hals

De spieren die bij deze test actief zijn, zijn voorna- Test: anterolaterale flexie van de hals.
melijk de m. sternocleidomastoideus en de mm. Druk: tegen de slaap, in een schuin-dorsale richting.
scaleni. Contractuur en zwakte: een contractuur van de m.
Uitgangshouding: ruglig met gebogen ellebogen en de sternocleidomastoideus rechts geeft een torticollis
handen boven het hoofd rustend op de tafel. naar rechts. Het gezicht is naar links gedraaid en
Fixatie: als de rechte buikspieren zwak zijn, kan de het hoofd staat in lateroflexie naar rechts. Een tor-
onderzoeker fixeren door een stevige druk naar ticollis rechts leidt dus tot een cervicale scoliose die
beneden op de thorax te geven. convex is naar links, waarbij de m. sternocleido-
mastoideus links verlengd is en verzwakt.
Een contractuur van de m. sternocleidomastoideus
Opmerking links, met zwakte van dezelfde spier rechts, leidt
tot een torticollis naar links waarbij de cervicale
Als de halsspieren sterk genoeg zijn om de weer- scoliose convex is naar rechts.
stand te kunnen houden, maar niet sterk genoeg Bij een verkeerde gewoontehouding waarbij het
om helemaal te flecteren, kan de patiënt het hoofd in anteropositie is, blijft de m. sternoclei-
hoofd van de tafel tillen door de schouders naar domastoideus in een verkorte stand. Deze heeft dan
voren te brengen. Patiënten doen dit vooral bij de de neiging te verkorten.
tests van de halsflexoren rechts en links door
gewicht op de elleboog of hand te nemen en zo
de schouder van de tafel te duwen. Om dat te
voorkomen moet de onderzoeker de schouder
van de patiënt plat op de tafel houden.
134 Spieren

Posterolaterale flexoren van de hals

De spieren die hier getest worden, zijn voorname- de m. splenius capitis rechts en de m. trapezius
lijk de mm. splenius capitis en cervicis, mm. semi- descendens links verkort, samen met de m. sterno-
spinalis capitis en cervicis en het cervicale gedeelte cleidomastoideus links. Bij een torticollis naar
van de m. erector spinae (zie p. 150 en 151). rechts zijn de tegenovergestelde spieren verkort.
Uitgangshouding: ruglig met gebogen ellebogen en de
handen boven het hoofd rustend op de tafel.
Fixatie: niet noodzakelijk. Opmerking
Test: posterolaterale extensie van de hals, met het
gezicht gedraaid naar de kant van de te testen zijde De m. trapezius pars descendens, die ook een
(zie opmerking). posterolaterale extensor van de hals is, wordt
Druk: tegen de posterolaterale zijde van het hoofd, getest met het gezicht weggedraaid van de te
in een ventrale richting. testen zijde (zie hieronder).
Verkorting: bij een torticollis naar links zijn meestal

M. trapezius pars descendens

lig. nuchae

C7

Uitgangshouding: zit. ven van de schouders omdat het de enige spier is die
Fixatie: niet noodzakelijk. de extremitas acromialis van de clavicula en de sca-
Test: elevatie van de extremitas acromialis van de pula omhoog brengt. Door de werking van deze
clavicula en de scapula en posterolaterale extensie spier treedt ook laterorotatie van de scapula op in
van de hals waarbij het achterhoofd in de richting samenhang met de elevatie. Dit in tegenstelling tot
van de geëleveerde schouder beweegt en het gezicht de verticale elevatie die optreedt wanneer alle spie-
naar de heterolaterale zijde roteert. ren die elevatie geven van de schouders aanspannen,
De m. trapezius pars descendens kan gedifferenti- zoals bij het ophalen van de schouders.
eerd worden van de andere spieren die elevatie ge-
4 Hals en nek 135

Druk: tegen de schouder in de depressierichting en en pijn in de hoofdhuid in het gebied dat geı̈nner-
tegen het hoofd in de anterolaterale flexierichting. veerd wordt door de zenuw. Bij spanningshoofdpijn
Zwakte: unilaterale zwakte vermindert het vermo- speelt behalve de foutieve houding van hoofd en
gen van de spier om het acromion en het achter- hals en de verkorting van de halsspieren ook de
hoofd naar elkaar toe te brengen; bilaterale zwakte belasting vaak een rol, zodat de ernst van de klacht
vermindert het vermogen tot retroflexie van de cer- op en neer gaat met de mate van belasting. In beide
vicale wervelkolom (d.w.z. het vermogen het hoofd gevallen reageren de verkorte spieren gewoonlijk
in buiklig op te tillen). goed op een behandeling die gericht is op ontspan-
Verkorting: leidt tot een elevatiestand van de schou- ning van deze spieren.
dergordel (komt vaak voor bij beroepsboksers en Behalve pijn kunnen ook andere verschijnselen
zwemmers). Bij een verkeerde houding met het optreden bij spanningshoofdpijn. Soms gaat
hoofd in anteropositie en de rug in kyfose, heeft de hoofdpijn die veroorzaakt wordt door spiercontrac-
cervicale wervelkolom een dorsaalflexiestand en is ties gepaard met misselijkheid, braken en vermin-
de m. trapezius pars descendens verkort. derde visus, maar treden er geen verschijnselen op
Contractuur: unilaterale contractuur komt vaak voor voordat de hoofdpijn opkomt, zoals bij migraine
bij een torticollis. Een contractuur van de m. trape- (Margolis & Moses, 1992).
zius pars descendens rechts gaat bijvoorbeeld meestal In een ander artikel wordt gesteld dat de antero-
samen met een contractuur van de m. sternoclei- positie van het hoofd een verandering teweegbrengt
domastoideus en mm. scaleni rechts (zie ook p. 133). in de ruststand van de onderkaak, leidt tot een hoge
borstademhaling met de bijbehorende hyperactivi-
teit van de hulpademhalingsspieren en tot mond-
j
4.4 Pijnlijke aandoeningen ademhaling waarbij de ruststand van de tong ver-
loren gaat (...) en uiteindelijk kan leiden tot osteo-
Pijn in de hals artrose en vormverandering van het kaakgewricht
(Ayub e.a., 1984).
De spierklachten waarbij pijn in de hals optreedt, Bij palpatie blijken de halsspieren verkort. De
vallen uiteen in twee hoofdgroepen. De ene groep bewegingen van de cervicale wervelkolom zijn vaak
wordt veroorzaakt door verkorte spieren, de andere beperkt in alle richtingen, met uitzondering van de
door overbelasting van spieren. De verschijnselen dorsaalflexierichting. De pijn kan afnemen als de
en de indicaties voor behandeling zijn verschillend patiënt gaat liggen, maar is over het algemeen
bij de twee typen. Beide typen komen vaak voor. voortdurend aanwezig ongeacht de positie die de
Klachten als gevolg van te korte spieren ontstaan patiënt inneemt.
meestal geleidelijk, terwijl de klachten als gevolg Bij het slapen moet de patiënt een kussen ge-
van overbelasting zich meestal acuut voordoen. bruiken dat voor een comfortabele positie van de
hals zorgt, en beslist niet zonder kussen slapen
Verkorte halsspieren omdat de hals dan een dorsaalflexiestand aanneemt.
Aan de andere kant moet een te dik kussen afgera-
Hoofdpijn en pijn in de nek door verkorting van de den worden omdat het hoofd hierdoor te veel in
halsspieren ziet men meestal bij patiënten die het anteropositie kan komen. Een in de winkel gekocht
hoofd in een anteropositie houden en een ronde rug of zelfgemaakt nekkussen kan het nodige comfort
hebben. Zoals blijkt uit pagina 130 en 131, leidt de verschaffen en de hals in de juiste stand houden.
compensatiestand van het hoofd bij een doorge- Het moet in het midden vlak zijn om zowel dorsaal
zakte ronde bovenrug tot dorsaalflexie van de cer- als lateraal voldoende steun te geven.
vicale wervelkolom. De actieve behandeling bestaat uit warmte, mas-
De foutieve mechanismen die optreden bij deze sage en rekking. Aanvankelijk moet de massage
klacht bestaan voornamelijk uit een te zware com- licht zijn en gericht op ontspanning, later kan wor-
pressie aan de achterzijde van de gewrichtsvlakjes den overgegaan tot diepere knedingen. Het rekken
en het dorsale deel van de wervellichamen en over- van de verkorte spieren moet zeer geleidelijk ge-
rekkingszwakte van de ventrale flexoren en verkor- beuren, waarbij zowel actieve als geleid-actieve
ting van de extensoren, met inbegrip van de m. bewegingen gebruikt moeten worden. De patiënt
trapezius pars descendens, m. splenius capitis en m. moet actief proberen de halsspieren te rekken door
semispinalis capitis. de kin naar beneden en naar achteren te trekken om
Er zijn in wezen twee soorten hoofdpijn die ver- de cervicale wervelkolom af te vlakken (zie p. 139).
oorzaakt worden door de spanning in deze spieren: Deze oefening is vergelijkbaar met het afvlakken
occipitale hoofdpijn en spanningshoofdpijn. Occi- van de lumbale wervelkolom bij een lordose en kan
pitale hoofdpijn is genoemd naar de n. occipitalis gedaan worden in ruglig, zit of stand, maar niet in
major, een gemengde zenuw. Die innerveert de m. buiklig. Oefeningen die leiden tot hyperextensie
semispinalis en de m. splenius capitis en doorboort van de cervicale wervelkolom zijn af te raden.
de m. semispinalis capitis en m. trapezius nabij hun Aangezien de foutieve stand van het hoofd ge-
aanhechtingen aan het os occipitale. Deze zenuw woonlijk een gevolg is van een thoracale kyfose, die
innerveert ook de hoofdhuid van het achterhoofd op zijn beurt voort kan komen uit een foutieve
tot aan de kruin. Bij occipitale hoofdpijn is er stand van de lage rug of het bekken, bestaat het
meestal sprake van pijn en gevoeligheid bij palpatie eerste stadium van de behandeling vaak uit het
in het gebied waar de zenuw de spieren doorboort corrigeren van die afwijkingen. Het is wellicht
136 Spieren

noodzakelijk de behandeling van nekklachten te mag behandeld worden. Aangezien het moeilijk is
beginnen met oefeningen om de onderste buikspie- de warmtebehandeling effectief te beperken tot een
ren te versterken van en het voorschrijven van een dergelijk klein gebied, bestaat de behandeling al-
goed buikkorset, zodat de stand van de bovenrug en leen uit massage. Begin met milde knedingen en
de borstkas verbetert. verhoog de intensiteit afhankelijk van de toleran-
Eenzijdige verkorting van de posterolaterale tiegrens van de patiënt.
spieren van de hals komt vaak voor bij mensen die
de telefoon tussen oor en schouder klemmen. De Een geı̈mproviseerde halskraag of mitella (of beide)
schouder wordt dan geheven en het hoofd naar de kan voorgeschreven worden als de klacht zeer pijn-
homolaterale zijde gebogen (zie p. 137). De spier die lijk blijft en niet goed reageert op de massage. Een
het meest direct tegengesteld werkt aan de m. tra- simpele kraag kan vervaardigd worden uit een
pezius pars descendens is de m. trapezius pars as- handdoek die in de lengte wordt opgevouwen tot de
cendens, die de scapula naar beneden trekt. De spier juiste breedte en daarna stevig om de hals gewik-
die het meest direct tegengesteld werkt aan de m. keld wordt en vastgezet met een stuk tape. De kraag
trapezius pars descendens in het frontale vlak is de kan steviger gemaakt worden door een strip karton
m. latissimus dorsi. Deze is verantwoordelijk voor mee te vouwen. Soms hoeft de kraag maar twee of
de depressie van de schouder en de schoudergordel. drie dagen gedragen te worden.
Spierkrachttests voor deze spier geven vaak zwakte
aan de zijde van de geheven schouder te zien. De Druk op een cervicale zenuwwortel
behandeling bestaat uit oefeningen om deze spier
te versterken in samenhang met oefeningen om de Pijn in de arm als gevolg van druk op een cervicale
laterale flexoren van de hals te rekken. (Zie p. 139 zenuwwortel is in wezen een neurologische klacht.
voor een oefening voor de m. latissimus dorsi en Een foutieve stand van de cervicale wervelkolom
oefeningen om de laterale flexoren van de hals te kan een bijkomende factor zijn wanneer de klacht
rekken.) niet veroorzaakt wordt door een plotseling trauma.
De dorsaalflexie van de cervicale wervelkolom die
Overbelasting m. trapezius pars descendens optreedt door een houding waarbij het hoofd habi-
tueel in anteropositie gehouden wordt (zie p. 130)
De pars descendens is het deel van de m. trapezius zorgt voor te veel compressie op de gewrichtsvlakjes
dat verloopt van het achterhoofd naar het laterale en dorsale facetten van de wervellichamen van de
derde deel van de clavicula en het acromion. Over- cervicale wervels.
belasting van deze spier leidt tot – gewoonlijk acute Bij acuut optreden kunnen de klachten aanzien-
– pijn aan de zijkant van de hals. lijk verlicht worden met vochtige (goed te verdra-
De belasting die de oorzaak is van deze aandoe- gen) warmte om de défense musculaire te vermin-
ning is vaak een combinatie van spanning op en deren, lichte massage om de spieren te ontspannen
contractie van de spier. De klacht kan ontstaan als en manuele of mechanische tractie van lage inten-
de patiënt zich zijdelings strekt om iets te pakken siteit om de compressie te verminderen. In het be-
terwijl hij of zij het hoofd buigt in de tegengestelde ginstadium van de behandeling is een halskraag
richting. Typische voorbeelden hiervan zijn het op- vaak noodzakelijk. De kraag immobiliseert de cer-
rapen van iets wat onder het bureau gerold is of het vicale wervelkolom, voorkomt extreme dorsaal-
pakken van een voorwerp van de achterbank van de flexie, en zorgt dat het gewicht van het hoofd op
auto als men voorin zit. De abductie van de arm de juiste wijze rust op de schoudergordel. Wanneer
vereist een fixatie van de scapula door de m. trape- de symptomen subacuut of chronisch zijn, moet de
zius, terwijl de laterale kanteling van het hoofd trek behandeling ook oefeningen omvatten om veroor-
aan de spier veroorzaakt. zakende afwijkingen in houding of spierbalans te
In de spier ontstaat een ‘knoop’ of kramp of beter corrigeren. Soms is een conservatieve behandeling
gezegd een segmentaal spierspasme (zie p. 27). alleen voldoende; soms wordt deze gegeven na een
Warmte of massage in het gehele aangedane gebied operatie.
maakt de pijn meestal erger omdat de spier overbe-
last is. Uitsluitend het spastische (gespannen) deel Ergonomie op de computerwerkplek

Het toegenomen gebruik van computers in veel


werksituaties is vaak de oorzaak van klachten van
nek en bovenrug en hoofdpijn als bepaalde ergono-
mische principes niet in acht genomen worden. De
foto’s hieronder laten zien hoe de werkplek en de
houding aangepast kunnen worden, en spanningen
kunnen worden weggenomen. De sleutel tot een
goede zithouding is een goed passende stoel waar-
van de zitting, de armsteunen en de rugleuning
verstelbaar zijn. Een headset voor de telefoon kan
belasting van de schouder voorkomen.
4 Hals en nek 137

Foutieve werkhouding

Telefoon op de schouder, computer en beeldscherm in retroflexie; de schouders zijn geheven, waardoor


in de hoek van het bureau op een verhoging. De hals de ellebogen en polsen op spanning staan; de voeten
is naar links gekanteld, naar rechts geroteerd en staat staan gespitst op het onderstel van de stoel.

Goede werkhouding

De computer staat onder het bureau, het beeld- komen. De leuning van de stoel ondersteunt de rug
scherm is uit de hoek gehaald en staat niet langer op en goede armsteunen zorgen ervoor dat het gewicht
een verhoging, zodat hij zich nu op ooghoogte of van de armen niet langer aan hals en schouders
zelfs lager bevindt. Een telefoonheadset wordt ge- hangt. De benen worden gesteund door een voe-
bruikt om belasting van hals en schouders te voor- tenbankje onder het bureau.
138 Spieren

j
4.5 Behandeling De foto’s hieronder illustreren de houdingen die de
patiënt moet aannemen zodat een massage om de
Massage van halsspieren spanning en stijfheid van de nek te verlichten doel-
matig gegeven kan worden. De patiënt zit op een
Massage is een belangrijke behandelvorm bij pijn- krukje naast de behandeltafel. De patiënt leunt naar
lijke nekklachten. Een zachte massage kan helpen voren en legt het hoofd op de handen op een of meer
om strakke spieren te ontspannen. De dorsaalflexo- kussens op de tafel. De hoogte hiervan moet zoda-
ren van de hals zijn vaak verkort door een foutieve nig zijn dat het hoofd gerieflijk op de kussens kan
anteropositie van het hoofd. Massage en de juiste rusten. De massage beperkt zich tot de dorsale en
oefeningen kunnen helpen de verkorte spieren te laterale spieren van de hals, voornamelijk de m.
ontspannen en te rekken en de normale bewegings- trapezius pars descendens. (Zie p. 130 voor ven-
uitslag te herstellen (zie voor massage hoofdstuk 1, traalflexie en dorsaalflexie van de hals en p. 139 voor
p. 28). rotatie en lateroflexie.)

1 Begin de massage bij de aanhechtingen van de m. 2 Zet de massage voort langs de trapezius naar de aan-
trapezius pars descendens aan het achterhoofd. Begin hechtingen aan de claviculae en scapulae.
met gelijkmatige stevige strijkingen (effleurage).

3 Herhaal de massage van de m. trapezius pars 4 Laat de patiënt het hoofd naar links draaien om de
descendens links en rechts, maar nu met knedingen trapezius links licht te rekken. Herhaal dan de effleurage
(petrissage). en petrissage.

5 Laat de patiënt het hoofd naar rechts draaien om de 6 Laat de patiënt de linkerzijde van het lichaam naar de
trapezius rechts licht te rekken. Herhaal ook aan deze tafel draaien. De elleboog moet op de tafel rusten en het
kant de effleurage en petrissage. hoofd rust in de hand. Laat de patiënt het hoofd naar
links kantelen en masseer de laterale halsspieren aan de
rechterkant van het lichaam. Draai dan de positie om en
masseer de laterale halsspieren aan de linkerkant van
het lichaam.
4 Hals en nek 139

Oefeningen om de halsspieren te rekken Rekken van de lateroflexoren van de hals


Plaats zittend of staand de rechterhand op de lin-
Rekken van de rotatoren van de hals kerschouder om deze naar beneden te houden. Help
Ga op een stoel zitten en houd de zitting met beide mee met de linkerhand door de rechteronderarm bij
handen vast om de schouders naar beneden en ho- de elleboog vast te pakken en naar beneden te trek-
rizontaal te houden. Draai het hoofd naar beide ken. Kantel het hoofd naar de rechterschoudertop
kanten door de tegengesteld werkende rotatoren om de lateroflexoren van de hals aan de linkerzijde
van de hals te gebruiken zonder daarbij het hoofd te te rekken. Plaats de handen en de hals in omge-
kantelen. keerde positie om de rechterzijde te rekken.

Rekken van de lateroflexoren van de hals Rekken van de extensoren van de hals
Ga op een stoel zitten en houd de zitting met beide Ga op de rug liggen of zitten op een kruk met de rug
handen vast om de schouders naar beneden en ho- tegen de muur. Leg de handen naast het hoofd en
rizontaal te houden. Kantel het hoofd zijwaarts om vlak de onderrug af, druk het hoofd naar achteren
de lateroflexoren van de hals aan de andere zijde te met de kin ingetrokken en naar beneden, zodat de
rekken. Een aanpassing van de oefeningen voor het ventrale flexoren van de hals gebruikt worden om
rekken van de lateroflexoren is het kantelen van het de hals recht te maken (af te vlakken).
hoofd in anterolaterale richting om de posterolate-
rale spieren aan de andere zijde te rekken.
140 Spieren

Rekken van de m. trapezius pars descendens door


de m. latissimus dorsi te versterken
Ga zitten op de tafel met beklede blokken naast de
heupen. Houd het lichaam rechtop met de schou-
ders in de juiste stand. Duw naar beneden, strek de
ellebogen en til de billen recht omhoog van de bank
(zie ook p. 135, 289 en 290).
j 5 Spieren van de romp en het
ademhalingsmechanisme

Bij de innervatie van de rompspieren speelt een dat een groot aantal volwassenen wel eens last heeft
plexus die zich tussen de wervelkolom en de peri- van lage rugpijn. In veel gevallen bestaat de beste
fere zenuwen bevindt – zoals de plexus cervicalis, behandeling uit het herstel van een goede houding
brachialis, lumbalis en sacralis – geen rol. De buik- en spierbalans (zie ‘Het raadsel van de lage rug’ op
spieren worden geı̈nnerveerd door de rami ventrales pagina 189).
van de thoracale spinale zenuwen. Ook de bespreking van de ademhalingsspieren
Als we kijken naar de botstructuren, bestaat de hoort in dit hoofdstuk. De longen en het middenrif
romp uit twee gedeelten. Het bovenste gedeelte be- maken immers deel uit van de romp. Een foutieve
staat uit de thoracale wervelkolom en de borstkas, stand van de botstructuren en een musculaire dis-
het onderste uit de lumbale wervelkolom en het balans kunnen een negatieve invloed hebben op het
bekken. ademhalingssysteem.
De wervelkolom en de extensoren van de rug be- De Registratiekaart van de ademhalingsspieren
palen voor een groot deel de stand en de bewegin- (pagina 209) geeft een overzicht van de drieëntwin-
gen van de romp. In dit hoofdstuk wordt de rol van tig spieren (elk zowel rechts als links) en het dia-
de rompspieren bij bewegingen en stabilisatie van fragma die betrokken zijn bij de ademhaling. Veel
de romp besproken en de rol van de heupspieren die van deze spieren vervullen ook een functie bij de
samen met de rompspieren zorgen voor de stabili- houding en de spierbalans.
satie en bewegingen van het bekken.
Opgemerkt moet worden dat spieren die samen-
werken om bepaalde bewegingen mogelijk te ma- j
5.1 Romp
ken, elkaar tegenwerken om een goede houding te
bereiken. Tijdens de dorsaalflexiebeweging van de Innervatie
wervelkolom in buiklig, bijvoorbeeld, helpen de
extensoren van de heup het bekken te stabiliseren Definities
ten opzichte van het femur. Bij de ventraalflexie-
beweging van de wervelkolom in ruglig dragen de De volgende definities hebben betrekking op de
flexoren van de heup bij aan de stabilisatie van het romp en de heupgewrichten. Ze zijn van wezenlijk
bekken. Bij een goede houding in stand daarente- belang voor een goed begrip van de functies van de
gen, werken de extensoren van de heup samen met rompspieren.
de buikspieren en de flexoren van de heup met de De romp, of torso, is het lichaam zonder het
extensoren van de rug. Bij het zijwaarts heffen van hoofd, de nek en de ledematen. De thorax (borst-
de romp buigen de laterale rompspieren de romp kas), het abdomen (de buik), het bekken (de heup-
zijwaarts terwijl de abductoren van de heup het beenderen) en de onderrug zijn onderdelen van de
bekken stabiliseren. Maar bij een goede houding romp. De term rompheffen kan worden gebruikt
worden de laterale rompspieren geholpen door de voor het heffen van de romp tegen de zwaartekracht
abductoren van de heup aan de heterolaterale zijde. in in verschillende uitgangshoudingen en in ver-
De foto’s en tekeningen laten duidelijk de ver- schillende richtingen: in buiklig omhoog, in zijlig
schillen zien tussen de normale bewegingen bij de zijwaarts en in ruglig omhoog. De term kan ook
spiertests en de veranderingen die optreden in geval worden gebruikt voor het heffen van de romp naar
van een disbalans tussen spieren die normaal ge- de rechtopstaande positie vanuit voorovergebogen,
sproken samenwerken. In veel gevallen is het nut- zijwaarts gebogen of achterovergebogen positie.
tiger om spiergroepen te testen dan individuele De thorax wordt gestrekt (de borst wordt opge-
spieren vanwege de interacties tussen bepaalde heven) door de bovenrug recht te maken, waarbij de
rompspieren. borstkas uit een ingezakte houding wordt gebracht.
Een belangrijk verschijnsel waarbij de romp een De thorax wordt bij ineengezakte houding in stand
rol speelt, is lage rugpijn. Het is algemeen bekend of zit in depressie gehouden. De thorax kan ook
142 Spieren

Naam Datum:

Perifere zenuwen Sensorisch

→ Verklaring

D.

A.

A.

A.
V.

V.

T(12), L1, 2, 3, 4 V.
V.

V.
V.
V.

V.

P.
P.

P.
P.

P.
V. = ventrale primaire ramus
SPINAAL

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3
D.= dorsale primaire ramus

T(12), L1

L(1), 2, 3, 4
L(1), 2, 3, 4

L4, 5, S1, 2

L4, 5, S1, 2
A.= anterior divisie

T12, L1
SEGMENT

L4, 5, S1
L5, S1, 2
P. = posterior divisie T2
Spierkracht

Spier 4 T2
6 4
6

T1-12, L1-5, S1-3

n. iliohypogastr.
8 8

T9, 10, 11, 12

n. peroneus
n. glut. sup.
10

plex. lumb.
n. femoral.
10

n. glut. inf.
n. obturat.

n. ischiad.
n. ischiad.
plex. sacr.
n. ilioling.
T1, 2, 3, 4

n. tibialis
SPINAAL SEGMENT T12
T12
L1

T5, 6
T7, 8
L1 2

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5
2 S 3
m. erector spinae • 1 2 3 4 5 1 2 3 2 4
m. serratus post. sup •
m. trans. thoracis • • • 3
mm. intercostales int. • • • •
Thoracale zenuwen

mm. intercostales ext. • • • • 4 L5


mm. subcostales • • • •
m. levator costarum • • • •
m. obliquus ext. abd. (•) • •
m. rectus abdominis • • •
m. obliquus int. abd. • • • (•) 1 S2
m. transversus abd. • • • (•) 1 L5
S1
m. serratus post. inf. •
m. quadr. lumborum • 1 2 3
lumbalis
Plexus

m. psoas minor • 1 2
m. psoas major • 1 2 3 4
S1
© Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden. L5

Registratiekaart van de spinale zenuwen en spieren van de romp

ª Florence P. Kendall 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

naar beneden worden getrokken door de werking het os occipitale en de bovenste facetten van de at-
van bepaalde buikspieren. las, wordt geclassificeerd als een ellipsoı̈d gewricht.
De romp is via de heupgewrichten verbonden met Beweging is mogelijk in flexie- en extensierichting
de bovenbenen. Buiging in de heup betekent naar met een heel kleine laterale uitslag. Het atlanto-
voren buigen in de heupgewrichten. Dit kan wor- axiale gewricht bestaat uit drie gewrichten, waarvan
den uitgevoerd door de voorzijde van de bovenbe- de twee laterale overeenkomen met de andere ge-
nen dichter naar het bekken toe te brengen, zoals bij wrichten van de wervelkolom. Het derde gewricht,
het heffen van de benen (anteflexie), of door het in het midden, wordt gevormd door de dens van de
bekken naar voren te kantelen in de richting van de axis en de fovea dentis van de atlas en wordt ge-
bovenbenen (anteversie), zoals bij het tot zit komen classificeerd als een articulatio trochoidea. Hierin is
(de goede en foutieve stand van het bekken zijn rotatie mogelijk.
afgebeeld op p. 147 en 149).
Bewegingen van de romp: ventraalflexie en
Gewrichten van de wervelkolom dorsaalflexie

De gewrichten van de wervels bestaan uit de bilate- Om de omvang van de ventraalflexie en dorsaal-
rale synoviale gewrichten van de wervelbogen. De flexie van de romp te bepalen zijn er tests waarbij de
onderste facetten van een wervel articuleren met de wervelkolom voorover en achterover wordt gebo-
bovenste facetten van de wervel eronder en twee gen. Er zijn diverse varianten van deze tests.
opeenvolgende wervellichamen worden door een fi-
brocartilagineuze discus intervertebralis met elkaar Bewegingsuitslag van de ventraalflexie
verbonden. Er is enige beweging tussen twee aan-
grenzende wervels mogelijk; die wordt bepaald Bij vooroverbuigen in langzit vindt behalve ven-
door het schuine verloop van de gewrichtsfacetten traalflexie van de romp ook anteversie in de heup-
en de flexibiliteit van de disci intervertebrales. De gewrichten plaats. Bij het observeren van de con-
bewegingsmogelijkheid van de wervelkolom in zijn touren van de rug moet men proberen de beweging
geheel is echter aanzienlijk en bestaat uit ventraal- in de heup te negeren (zie de normale bewegings-
flexie, dorsaalflexie, lateroflexie en rotatie. uitslag op p. 148).
De gewrichten tussen de eerste twee wervels zijn De bewegingsuitslag en de contouren van de rug
anders dan die van de rest van de wervelkolom. Het zijn ook te observeren wanneer een persoon voor-
atlanto-occipitale gewricht, tussen de condylen van overbuigt in stand. Het gebruik van deze positie als
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 143

toe hij in staat is. De spinae iliacae anteriores supe-


riores mogen niet van de bank komen tijdens de
dorsaalflexie van de rug omdat dit de retroversie in
spina iliaca anterior superior
de heup toevoegt aan de bewegingsuitslag van de
dorsaalflexie van de rug (zie de afbeeldingen hier-
onder).
De dorsaalflexie van de rug wordt vaak beoor-
deeld in stand. Deze test is nuttig voor een grove
beoordeling, maar is niet erg specifiek. De proef-
persoon moet bijna altijd de heupen naar voren be-
wegen om het evenwicht te bewaren wanneer hij de
romp naar achteren buigt, maar dit voegt het ele-
ment van retroversie in de heup toe aan de test. Als
uitgangshouding voor de test heeft echter enkele hij de heup niet beweegt, moet hij de knieën licht
nadelen. Als het bekken niet horizontaal staat of buigen.
geroteerd is, verandert het vlak waarin het naar vo- Een test om de dorsaalflexie van de wervelkolom te
ren buigen plaatsvindt. Hierdoor is deze test niet zo beoordelen, kan op dezelfde wijze uitgevoerd wor-
nauwkeurig als de test in langzit waarbij het bek- den als de ventraalflexietest. Hierbij ligt de proef-
ken horizontaal staat en de rotatie van het bekken persoon in buiklig op de bank, steunend op de on-
beter onder controle gehouden wordt. derarmen met de ellebogen in een rechte hoek. De
Om de ventraalflexie van de rug te bepalen zonder armen bevinden zich dicht bij het lichaam. Als de
de daarbij optredende anteversie in de heup, kan proefpersoon de wervelkolom voldoende naar ach-
men de proefpersoon in ruglig plaatsen en op de teren kan buigen om op de onderarmen te steunen
onderarmen laten rusten, met de armen langs het met het bekken afgevlakt op de bank (d.w.z. de spi-
lichaam en de ellebogen in een rechte hoek. Als de nae iliacae anteriores superiores blijven op de bank),
proefpersoon de wervelkolom in deze stand naar kan de bewegingsuitslag van de dorsaalflexie als
voren kan buigen met het bekken afgevlakt op de goed beoordeeld worden.
bank (d.w.z. geen anteversie in de heup), kan de Soms is het noodzakelijk de passieve bewegings-
bewegingsuitslag als goed beoordeeld worden. uitslag van de dorsaalflexie van de rug te bepalen.
Soms is het noodzakelijk de ventraalflexie van de De proefpersoon ligt dan in buiklig op de bank en
rug passief te bepalen. Hiertoe plaatst de onderzoe- de onderzoeker tilt de romp op totdat de maximale
ker de proefpersoon in ruglig en tilt hij het bovenste bewegingsuitslag bereikt is.
deel van de romp op totdat de maximale bewe-
gingsuitslag bereikt is. De proefpersoon moet zich
ontspannen om de onderzoeker in staat te stellen de
maximale ventraalflexie te bereiken.
Opmerking
Bewegingsuitslag van de dorsaalflexie
Instabiliteit van de scapulae en in het bijzonder
Omdat de lage rugspieren zelden zwak zijn, kan de zwakte van de m. serratus anterior kan van
bewegingsuitslag van de dorsaalflexie van de rug invloed zijn op de test van de dorsaalflexie van de
bepaald worden door de actieve spierkrachttest in rug, zoals op de foto te zien is.
buiklig (zie p. 155). Of de bewegingsuitslag nor-
maal, beperkt of te groot is, de proefpersoon kan
altijd het volledige bewegingstraject afleggen waar-

Personen die deze spierzwakte vertonen mogen


spina iliaca anterior superior geen opdrukoefeningen doen.
144 Spieren

Bewegingen van de wervelkolom Dorsaalflexie

Ventraalflexie Dorsaalflexie van de wervelkolom is een beweging


waarbij het hoofd en de romp achteroverbuigen,
In het cervicale gebied betekent ventraalflexie van terwijl de wervelkolom een convexe voorwaartse
de wervelkolom dat de normale voorwaartse bocht bocht maakt.
vlakker wordt. De beweging gaat door tot het punt In het cervicale gebied betekent dorsaalflexie dat
waarop dit gebied gestrekt of afgevlakt is, maar ge- de normale voorwaartse bocht toeneemt. Dit ge-
woonlijk niet zo ver dat de wervelkolom convex beurt bij het achterover brengen van het hoofd,
naar achteren wordt (zie hoofdstuk 4, p. 125 en 131 waarbij het achterhoofd naar de zevende halswervel
voor uitzonderingen hierop). beweegt. Dorsaalflexie treedt, in zit of stand, even-
In het thoracale gebied betekent ventraalflexie eens op bij de typische houding met ronde schou-
van de wervelkolom dat de normale achterwaartse ders en anteropositie van het hoofd, waardoor het
bocht wordt versterkt. Bij normale ventraalflexie achterhoofd en de zevende halswervel dichter bij
kromt de wervelkolom zich convex naar achteren en elkaar komen.
veroorzaakt daardoor een doorgaande, licht ronde In het thoracale gebied betekent dorsaalflexie dat
contour in het hele thoracale gebied (zie hoofdstuk de normale achterwaartse bocht afneemt. De bewe-
4, p. 131 voor uitzonderingen hierop). ging kan doorgaan tot het punt waarop de thoracale
In het lumbale gebied betekent ventraalflexie van wervelkolom recht of afgevlakt is, maar gaat daar
de wervelkolom dat de normale voorwaartse bocht normaal gesproken niet voorbij.
afneemt. Dit gaat door tot het punt waarop de on- In het lumbale gebied betekent dorsaalflexie dat
derrug gestrekt of afgevlakt is, maar normaal ge- de normale voorwaartse bocht toeneemt. Dit ge-
sproken wordt de lumbale wervelkolom niet convex beurt bij het achteroverbuigen van de romp of
naar achteren. Hyperflexie in de onderrug is echter voorover kantelen van het bekken.
niet ongewoon. Bepaalde activiteiten of oefeningen Zoals blijkt uit de foto’s op de volgende pagina,
(bijvoorbeeld opkomen tot zit met gebogen knieën) kan de omvang van de dorsaalflexie zeer uiteenlo-
kunnen de ventraalflexie een grotere omvang geven pen, waardoor het lastig is een norm te bepalen.
dan normaal en de rug kwetsbaar maken bij het Deze variaties kunnen bestaan zonder dat er pijn of
optillen van zware voorwerpen (zie p. 148 en 149). functiestoornissen optreden, waardoor het ook las-
In ruglig kan bij normale ventraalflexie de rug vol- tig is om te bepalen wanneer een beperkte of te
doende rond gemaakt worden om de schouderbla- grote bewegingsuitslag gezien moet worden als een
den van de ondergrond te kunnen optillen. De ze- stoornis. De beoordeling van de dorsaalflexie van de
vende halswervel komt ongeveer 20 tot 25 cm van de romp is maar al te vaak onnauwkeurig of arbitrair.
grond. In buiklig kunnen bij normale dorsaalflexie het
hoofd en de borst voldoende omhoog gebracht
worden om de processus xiphoideus van het ster-
num ongeveer 5 tot 10 cm van de bank te tillen.

Ventraalflexie. Dorsaalflexie.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 145

Hyperextensie

Hyperextensie van de wervelkolom is een beweging


die verder gaat dan de normale bewegingsuitslag in
dorsaalflexie. De term kan ook worden gebruikt
voor een stand die groter is dan de normale voor-
waartse bocht. Hyperextensie kan variëren van licht
tot ernstig. Een hyperextensie in stand komt voort
uit een vooroverkanteling van het bekken en er is
dan sprake van een versterkte lordose. Opgemerkt
moet worden dat de omvang van de dorsaalflexie
van de rug in tests niet automatisch dezelfde is als De bewegingsuitslag van de dorsaalflexie van de rug
de lordose in stand. Andere factoren, zoals de lengte is kleiner dan normaal maar de spierkracht is nor-
van de heupflexoren en de kracht van de buikspie- maal.
ren zijn ook van invloed op de stand van de lumbale
wervelkolom.

Lateroflexie

Lateroflexie en rotatie worden afzonderlijk be-


schreven, hoewel ze in combinatie optreden en niet
als zuivere bewegingen worden beschouwd.
Lateroflexie van de wervelkolom treedt op in een
frontaal vlak. Het is een beweging waarbij het hoofd
en de romp naar één zijde worden gebogen, terwijl De bewegingsuitslag van de dorsaalflexie van de rug
de wervelkolom convex wordt naar de tegengestelde is gemiddeld. De spinae iliacae anteriores superiores
zijde. Een bocht convex naar rechts is het equivalent zijn in contact met de bank.
van lateroflexie naar links. In stand met de voeten
ongeveer 10 cm uit elkaar, het lichaam rechtop en de
armen langs het lichaam, komen bij normale late-
roflexie (zuiver zijwaarts buigen) de vingertoppen
ongeveer ter hoogte van de knieën uit. Lateroflexie
verschilt per gedeelte van de wervelkolom. In het
cervicale en lumbale gebied is de lateroflexie tame-
lijk vrij. In het thoracale gebied wordt de latero-
flexie beperkt door de borstkas.

Rotatie

Rotatie is een beweging in het transversale vlak. De


bewegingsmogelijkheid is het grootst in het thora-
cale gebied en het kleinst in het lumbale gebied. De Hyperextensie van de rug in combinatie met exten-
omvang van de rotatie in het cervicale gebied is sie in de heupgewrichten, waardoor de spinae ante-
bijna 908. Deze wordt beschreven als rotatie van het rior superior loskomen van de bank. De proefper-
hoofd naar rechts of links. De rotatie van de thorax soon is een schoonspringer en vertoont ook hyper-
ten opzichte van het bekken wordt beschreven als flexie van de rug (zie p. 149).
rotatie met de klok mee (linkerhelft van het lichaam
naar voren) of rotatie tegen de klok in (rechterhelft
van het lichaam naar voren).
146 Spieren

Bewegingen van de wervelkolom en het bekken

Bij achteroverbuigen in stand moeten het bekken Lateroflexie van de wervelkolom hangt af van de
en de bovenbenen naar voren bewegen om het bewegingsuitslag van de wervelkolom en de lengte
evenwicht te bewaren. Dorsaalflexie van de wervel- van de lateroflexoren van de romp aan de andere
kolom moet onderscheiden worden van achterover- zijde. De mate waarin het lichaam zijwaarts kan
buigen. Hoe ver de wervelkolom naar achteren kan buigen, hangt behalve van deze factoren ook af van
buigen, hangt af van de bewegingsuitslag van de de lengte van de heupabductoren aan de andere
wervelkolom en de lengte van de buikspieren. Hoe zijde. Om het zijwaarts buigen als meting van de
ver het lichaam achterover kan buigen, hangt be- lateroflexie van de wervelkolom te kunnen gebrui-
halve van deze factoren ook af van de lengte van de ken, moet het bekken horizontaal staan en moeten
heupflexoren. de voeten op een standaardafstand van elkaar staan.

Deze proefpersoon probeert niet met de vingertop- Bij de proefpersoon op deze foto staat de rechter-
pen de vloer aan te raken (hiervoor is meer flexie in heup hoger. Als deze proefpersoon zijwaarts buigt
de heup nodig), maar heeft wel de wervelkolom en de afstand tussen de vingertoppen en de vloer
maximaal naar voren gebogen. Dat de ventraalflexie gemeten wordt, is deze afstand rechts groter dan
normaal is, blijkt uit het feit dat de lumbale wer- links. Indien deze metingen gebruikt worden als
velkolom recht is en de thoracale wervelkolom een een maat voor de lateroflexie van de wervelkolom,
vloeiende doorgaande bocht heeft. (Zie p. 149 en wordt de onjuiste conclusie getrokken dat de late-
340 voor voorbeelden van hyperflexie, en p. 149 roflexie rechts beperkter is dan links. Maar omdat
onderaan voor voorbeelden van een beperking van de rechterheup hoger staat, staat de wervelkolom
de ventraalflexie van de lumbale wervelkolom.) reeds in een lateroflexiestand, waardoor de schou-
der en de arm niet zo ver naar beneden kunnen be-
wegen als wanneer het bekken horizontaal staat.
Voor nauwkeurige metingen van de ventraalflexie,
dorsaalflexie en lateroflexie van de wervelkolom
mag er geen beweging in het heupgewricht plaats-
vinden zoals bij de buigbewegingen die hierboven
afgebeeld zijn.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 147

Er zijn diverse instrumenten ontwikkeld ten be-


hoeve van objectieve metingen. Goniometers, incli-
natiemeters, buigzame linialen, meetlinten en
röntgenopnamen zijn gebruikt als hulpmiddelen
voor een goede meetmethode. Maar dergelijke me-
tingen zijn waarschijnlijk niet zinvol voordat er een
definitie van de normale flexiemogelijkheid van de
lumbale wervelkolom gegeven wordt.

Bekken

Men noemt de stand van het bekken neutraal als de


beide spinae iliacae anteriores superiores in één
transversaal vlak staan en in hetzelfde frontale vlak
als de symphysis pubica. Het bekken is voorover
gekanteld als het frontale vlak door de spinae ilicae
anteriores superiores ventraal ligt van het frontale extensie flexie lateroflexie rotatie
vlak door de symphysis pubica. Het bekken is ach-
terover gekanteld als het frontale vlak door de spi-
nae iliacae anteriores superiores dorsaal ligt van het
frontale vlak door de symphysis pubica. In stand
gaat een voorover gekanteld bekken samen met
hyperextensie van de lumbale wervelkolom en
flexie in de heupgewrichten, terwijl een achterover
gekanteld bekken samengaat met ventraalflexie van
de lumbale wervelkolom en extensie in de heupge-
wrichten (zie p. 49-55). Het bekken staat in de neutrale stand en de lumbale wervelkolom heeft een
normale bocht naar voren.

Het bekken is 108 achterover gekanteld en de onderrug is vlak (d.w.z. normale


ventraalflexie).
neutrale stand voorwaartse achterwaartse
kanteling kanteling

Bij een zijwaartse bekkenkanteling is de hoogte van


het bekken links niet gelijk aan de hoogte rechts;
één spina iliaca anterior superior staat hoger dan de
andere. In stand gaat een laterale kanteling samen
met lateroflexie van de lumbale wervelkolom en
adductie en abductie van de heupgewrichten. Als
bijvoorbeeld het bekken zo gekanteld is dat de
rechterkant hoger staat dan de linker, ontstaat er
een lateroflexie van de lumbale wervelkolom naar
rechts met een bocht convex naar links. De rechter-
heup staat in adductie, de linkerheup in abductie.

neutrale stand zijwaartse kanteling


148 Spieren

Tests voor de spieren aan de achterzijde van het Variaties bij het naar voren buigen:
lichaam – ischiocrurale spieren en rug beide normaal;
– ischiocrurale spieren te lang, rug te mobiel;
Naar voren buigen in langzit is een test voor de – ischiocrurale spieren verkort, onderrug te mobiel;
lengte van de spieren aan de achterzijde van het – ischiocrurale spieren normaal, onderrug te mo-
lichaam. biel;
– ischiocrurale spieren verkort, rug strak;
Mobiliteit van de rug en lengte van de ischiocrurale – ischiocrurale spieren te lang, rug strak.
spiergroep
Normale bewegingsuitslag bij het naar voren buigen: een
Benodigdheden: dezelfde als voor de test van de lengte normale lengte van de ischiocrurale spieren laat toe
van de ischiocrurale spiergroep plus een liniaal. De dat het bekken zo ver naar de bovenbenen beweegt
liniaal wordt gebruikt om de afstand van de vin- dat de hoek tussen het sacrum en de bank ongeveer
gertoppen tot of voorbij de top van de grote teen te 808 is. Een normale ventraalflexie van de lumbale
meten. Deze meting wordt alleen gebruikt om ver- wervelkolom laat toe dat de wervelkolom afvlakt.
anderingen in het naar voren buigen te registreren; Bij een normale mobiliteit van de thoracale wervel-
het is beslist geen indicatie van een bewegingsbe- kolom neemt de convexiteit naar achteren toe. Dit
perking of te grote bewegingsuitslag. kan men zien als een vloeiende doorgaande bocht in
Uitgangshouding: zit met gestrekte benen (langzit), dit gebied. De gemiddelde volwassene is in staat de
met de voeten in een rechte hoek. tenen met de vingertoppen aan te raken bij het naar
Reden: standaardisatie van de stand van benen en voren buigen met gestrekte knieën als zowel de le-
knieën. nigheid van de rug als de lengte van de ischiocrurale
Testbeweging: laat de proefpersoon zo ver naar vo- spieren normaal zijn (zie de tekening).
ren reiken als de lengte van de spieren toelaat en
laat hem proberen met de vingertoppen de top van
de grote teen aan te raken of voorbij de tenen te
komen.
Reden: zowel de rugspieren als de ischiocrurale
spieren worden hierdoor maximaal verlengd.

Normale lengte van de rugspieren, de ischiocrurale


spieren, de m. gastrocnemius en de m. soleus.

De meeste volwassenen willen graag hun tenen Bij in langzit naar voren buigen laten te lange
kunnen aanraken. Bij deze persoon liggen de lengte ischiocrurale spieren een te grote beweging toe van
van de ischiocrurale spieren en de mobiliteit van de het bekken naar de bovenbenen (anteversie in het
rug binnen de normale grenzen. heupgewricht). Deze proefpersoon heeft ook een te
mobiele middenrug (thoracolumbaal gebied).
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 149

Lengtevariaties van de spieren aan de achterzijde van


het lichaam

Te lange rugspieren, te korte ischiocrurale spieren, De te grote mobiliteit van de rug compenseert de te
normale lengte van de m. gastrocnemius en m. korte ischiocrurale spieren.
soleus.

Te lange spieren van de bovenrug, licht verkorte Deze proefpersoon kan zijn tenen niet aanraken
spieren van het middelste en onderste deel van de omdat de ischiocrurale spieren, de m. gastrocne-
rug en van de m. gastrocnemius en m. soleus. De mius en de m. soleus licht verkort zijn en omdat de
lengte van de ischiocrurale spieren en de spieren van mobiliteit van de middenrug enigszins beperkt is.
de onderrug is normaal. De bovenrug geeft een wat te grote flexie te zien.

Normale lengte van de spieren van de bovenrug, Normale lengte van de spieren van de bovenrug en
korte spieren van de onderrug en te korte ischio- een contractuur van de spieren van de onderrug met
crurale spieren en m. gastrocnemius en m. soleus. paralyse en te grote lengte van de spieren van de
onderste extremiteit.
150 Spieren

Spieren van de romp waartse richting, maar worden hun trekrichtingen


gecombineerd zodat ze het bekken voorover, ach-
De rompspieren kunnen worden onderscheiden in terover en zijwaarts kantelen. Er zijn vier belang-
extensoren van de rug (rugstrekkers) die de romp rijke spiergroepen betrokken bij de tegengestelde
naar achteren buigen, lateroflexoren die de romp werking in de voor-achterwaartse richting.
zijwaarts buigen, rechte buikspieren die de romp – De mm. erector spinae, de m. quadratus lumbo-
naar voren buigen en combinaties van deze spieren rum en andere rugspieren die aanhechten aan het
die de romp met de klok mee of tegen de klok in posterieur-superiore deel van het bekken oefenen
roteren. Al deze spieren spelen een rol bij het stabi- aan de achterzijde een trek naar boven uit.
liseren van de romp, maar de rugstrekkers zijn hier- – De rechte buikspieren, vooral de m. rectus abdo-
bij het belangrijkst. Het verlies aan stabiliteit dat minis die insereert aan de symphysis pubica, en
optreedt bij verlamming of zwakte van de rugspie- de m. obliquus externus abdominis die aanhecht
ren, maakt dit goed duidelijk. Gelukkig komt ern- aan de ventrale zijde van de crista iliaca, oefenen
stige zwakte van de rugspieren maar zelden voor. aan de voorzijde een trek naar boven uit.
De uitdrukking ‘een zwakke rug’, zoals die vaak – De m. gluteus maximus en de ischiocrurale spier-
wordt gebruikt in samenhang met lage rugpijn, groep, die aanhechten aan het achterste deel van
suggereert ten onrechte dat er zwakte is van de lage het os ilium, het sacrum en het os ischii, oefenen
rugspieren. Het gevoel van zwakte dat samen met aan de achterzijde een trek naar beneden uit.
de rugpijn optreedt, hangt samen met een foutieve – De heupflexoren, met inbegrip van de m. rectus
houding van het lichaam en wordt vaak veroorzaakt femoris, de m. tensor fasciae latae en de m. sarto-
door zwakke buikspieren. Bij een foutieve houding rius die aanhechten aan de spinae iliacae anterio-
waarbij de bovenrug rond is, kan zwakte optreden res superior en inferior, en de m. iliopsoas, die
in de extensoren van de bovenrug. De kracht van de aanhecht aan de lumbale wervelkolom en de bin-
extensoren van de onderrug is dan echter normaal. nenzijde van het os ilium, oefenen aan de voor-
Alhoewel de spieren van de onderrug de belang- zijde een trek naar beneden uit.
rijkste rol spelen bij het stabiliseren van de romp,
wordt daar in dit hoofdstuk relatief weinig aan- De lage rugspieren werken samen met de heup-
dacht aan besteed. Dit in tegenstelling tot de uit- flexoren (vooral de m. psoas major die een directe
gebreide bespreking van de buikspieren. Het testen trek uitoefent op het femur vanuit de lumbale wer-
van de rugspieren is veel minder gecompliceerd dan velkolom) om het bekken naar beneden en naar vo-
het testen van de buikspieren. Bovendien worden er ren te trekken (vooroverkanteling van het bekken).
op het gebied van de oefentherapie voor de rug- Ze werken tegengesteld aan de gecombineerde trek
spieren relatief weinig vergissingen gemaakt, ter- van de rechte buikspieren die aan de voorzijde naar
wijl er veel verkeerde opvattingen bestaan over de boven trekken en de ischiocrurale spiergroep en de
juiste buikspieroefeningen. Daarbij komt dat m. gluteus maximus die aan de achterzijde naar
zwakte van de buikspieren veel vaker voorkomt dan beneden trekken om het bekken naar een horizon-
zwakte van de rugspieren. Het is belangrijk te we- tale stand te bewegen vanuit een voorovergekan-
ten hoe men de kracht moet testen en welke oefe- telde stand.
ningen men dient te geven met het oog op de in- Er zijn twee belangrijke spiergroepen betrokken
vloed die zwakte van de buikspieren heeft op de bij de tegengestelde werking in zijwaartse richting:
houding van het lichaam en het verband tussen een – De adductoren van de onderste extremiteit (voor-
dergelijke zwakte en pijnklachten die te maken namelijk de m. gluteus minimus en de m. gluteus
hebben met de houding. medius) waarvan de origo gevormd wordt door de
Afbeeldingen, definities en omschrijvingen van buitenzijde van het os ilium trekken het bekken
basisprincipes worden gebruikt om dit doel te be- naar beneden wanneer het been gefixeerd is, bij-
reiken. Zowel de afbeeldingen van de rompspieren voorbeeld in stand.
op de volgende pagina’s als de bijbehorende tekst – De laterale rompspieren die aanhechten aan de
geven gedetailleerde informatie over de origo’s, in- zijkant van de crista iliaca trekken het bekken
serties en werking. Kennis daarvan is van wezenlijk zijwaarts naar boven.
belang om de functies van de belangrijke romp-
spieren te begrijpen. De abductoren van de heup aan de ene zijde en de
– Voor-achterwaartse bewegingen: de lage rugspie- laterale rompspieren aan de andere zijde werken
ren werken tegengesteld aan de rechte buikspieren. samen om het bekken zijwaarts te kantelen: de ab-
– Zijwaartse bewegingen: de laterale rompspieren ductoren rechts trekken naar beneden aan de rech-
werken tegengesteld aan elkaar. terzijde van het bekken terwijl de laterale romp-
– Rotatiebewegingen: de spieren die zorgen voor spieren links naar boven trekken aan de linkerzijde
rotatie met de klok mee werken tegengesteld aan en vice versa. Hierbij worden ze geholpen door
de spieren die zorgen voor rotatie tegen de klok in. heupadductoren aan dezelfde zijde als de laterale
rompspieren.
Rompspieren die aanhechten aan het bekken De gecombineerde werking van de heupabducto-
ren rechts, de heupadductoren links en de laterale
Wanneer het bekken kantelt ten opzichte van de rompspieren links is tegengesteld aan de werking
femora, werken de antagonistische spiergroepen van de heupabductoren links, de heupadductoren
niet alleen tegengesteld in een zuiver voor-achter- rechts en de laterale rompspieren rechts.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 151

Extensoren van de hals en de rug

m. splenius

m. splenius
capitis
m. trapezius
m. splenius
m. erector spinae m. transversus spinalis cervicis
(oppervlakkige laag) (diepe laag)

m. longissimus capitis

m. semispinalis
capitis
m. spinalis cervicis

m. longissimus cervicis m. semispinalis


cervicis
m. iliocostalis cervicis

m. spinalis
thoracis
m. semispinalis
thoracis
m. longissimus
thoracis

m. iliocostalis
thoracis

m. iliocostalis
lumborum mm. transversarii

m. multifidus
152 Spieren

Extensoren van hals en rug

spier/innervatie origo insertie functie

mm. erector spinae (oppervlakkig)

m. iliocostalis lumborum / gemeenschappelijke origo vanaf de door middel van pezen naar de dorsaalflexie van de wervelkolom in
nn. spinales ventrale zijde van de brede pees aan caudale randen van de angulus het onderste thoracale gebied; trekt
de mediale crista sacralis, processus van de onderste zes of zeven de ribben naar caudaal
spinosi van de lumbale wervels en Th11 ribben
en Th12, dorsale deel van het labium
mediale cristae iliacae en de laterale
cristae sacrales

m. iliocostalis thoracis / met pezen vanaf de craniale randen craniale rand van de angulus dorsaalflexie en lateroflexie van de
nn. spinales van de angulus van de onderste zes van de bovenste zes ribben, en wervelkolom in het bovenste thoracale
ribben dorsale zijde van de processus gebied; trekt de ribben naar caudaal
transversus van C7

m. iliocostalis cervicis / angulus van de derde tot en met zesde tuberculum posterior van de dorsaalflexie van de wervelkolom in
nn. spinales rib processus transversi van C4, C5 het bovenste thoracale en onderste
en C6 cervicale gebied

m. longissimus thoracis / in het lumbale gebied vormt deze spier door middel van pezen aan het dorsaalflexie en lateroflexie van de
nn. spinales één geheel met de m. iliocostalis lum- uiteinde van de processus wervelkolom in het thoracale gebied;
borum en komt van de dorsale zijden transversi van alle thoracale trekt de ribben naar caudaal
van de processus costarii en accessorii wervels en door middel van vle-
van de lumbale wervels en voorste blad zige uitlopers naar de negende
van de fascia thoracolumbalis en tiende rib, tussen tubercu-
lum en angulus

m. longissimus cervicis / met pezen vanaf de processus trans- door middel van pezen naar het dorsaalflexie en lateroflexie van de
nn. spinales versi van de bovenste vier of vijf thora- tuberculum posterior van de wervelkolom in het cervicale gebied;
cale wervels processus transversi van C2 t/m trekt de ribben naar caudaal
C6

m. longissimus capitis / met pezen van de processus transversi dorsale zijde van de processus dorsaalflexie, lateroflexie en rotatie
nn. cervicales van de bovenste vier of vijf thoracale mastoideus van de cervicale wervelkolom; draaien
wervels en processus articulares van de van het hoofd naar de homolaterale
onderste drie of vier cervicale wervels zijde

m. spinalis thoracis / met pezen vanaf de processus spinosi processus spinosi van de bo- dorsaalflexie van de wervelkolom in
nn. spinales van de eerste twee lumbale en de venste vier tot acht (variabel) het thoracale gebied
laatste twee thoracale wervels thoracale wervels

m. spinalis cervicis / lig. nuchae, onderste deel, processus processus spinosus van de axis dorsaalflexie van de wervelkolom in
nn. spinales spinosus van C7 en soms processus en soms de processus spinosi het bovenste cervicale gebied
spinosi van Th1 en Th2 van C3 en C4

m. spinalis capitis niet te onderscheiden van de m. semi- zie bij m. semispinalis capitis zie bij m. semispinalis capitis
spinalis capitis (zie aldaar)

m. transversospinalis (diep)

m. semispinalis thoracis processus transversi van de onderste processus spinosi van de bo- dorsaalflexie van de wervelkolom en
(eerste laag) / nn. spinales zes tot tien thoracale wervels venste vier thoracale en de on- rotatie naar de heterolaterale zijde in
derste twee cervicale wervels het thoracale gebied
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 153

spier/innervatie origo insertie functie

m. semispinalis cervicis / nn. processus transversi van de bovenste processus spinosi van C2 t/m dorsaalflexie van de wervelkolom en
spinales vijf of zes thoracale wervels C5 rotatie naar de heterolaterale zijde in
het bovenste thoracale en cervicale
gebied

m. semispinalis capitis / nn. uiteinden van de processus transversi tussen de linea nuchae superior dorsaalflexie van de hals en rotatie van
cervicales de bovenste zes of zeven thoracale en inferior van het os occipitale het hoofd naar de heterolaterale zijde
wervels en van C7 en de processus ar-
ticulares van C4, C5 en C6

mm. multifidi (tweede laag) / sacraal gebied: dorsale zijde van het overbrugt twee tot vier wervels dorsaalflexie van de wervelkolom en
nn. spinales sacrum, mediale zijde van de spina en hecht aan de processus spi- rotatie naar de heterolaterale zijde
iliaca posterior superior en achterste nosus van de bovenliggende
sacro-iliacale ligamenten wervel, vanaf de laatste lumbale
lumbaal, thoracaal en cervicaal gebied: wervel tot de axis (C2)
processus transversi van L5 t/m C4

mm. rotatores (derde laag) / processus transversi van de wervels lamina van de bovenliggende dorsaalflexie van de wervelkolom en
nn. spinales wervel rotatie naar de heterolaterale zijde

mm. interspinales gelegen in paren tussen de processus dorsaalflexie van de wervelkolom


spinosi van opeenvolgende wervels
cervicaal: zes paar
thoracaal: twee of drie paar; tussen Th1
en Th2 (of Th2 en Th3) en Th11 en Th12
lumbaal: vier paar

mm. intertransversarii ante- kleine spiertjes tussen de processus lateroflexie van de wervelkolom
rior en posterior / nn. spina- transversi van opeenvolgende cervicale,
les thoracale en lumbale wervels

m. splenius cervicis / nn. processus spinosi Th3 tot en met Th6 tuberculum posterius processus dorsaalflexie, lateroflexie en rotatie
cervicales transversus C1, C2 of C3 van de hals, waarbij het hoofd naar
de homolaterale zijde wordt gedraaid
beide zijden werken samen: dorsaal-
flexie van de hals

m. splenius capitis / nn. cer- caudale helft lig. nuchae; processus processus mastoideus van het dorsaalflexie, lateroflexie en rotatie
vicales spinosus C7; processus spinosi van os temporale en aan het os oc- van de hals, waarbij het hoofd naar
eerste drie of vier thoracale wervels cipitale inferior aan het laterale de homolaterale zijde wordt gedraaid
derde deel van de linea nuchae beide zijden werken samen: dorsaal-
superior flexie van de hals
154 Spieren

Extensoren van de rug en de heup De tekeningen op deze pagina tonen de variaties die
er zijn, afhankelijk van de kracht van de belang-
Om met de extensoren van de rug vanuit buiklig de rijkste twee spiergroepen.
romp te kunnen heffen moeten de extensoren van Als de flexoren van de heup licht verkort zijn, is
de heup het bekken ten opzichte van het bovenbeen er geen retroversie in de heup mogelijk en is alle
in retroversie houden. beweging bij de poging om het been te heffen het
Gewoonlijk vinden retroversie van de heup en resultaat van hyperextensie in de lumbale wervel-
dorsaalflexie van de lumbale wervelkolom gelijktij- kolom en vooroverkanteling van het bekken.
dig plaats en zijn het geen aparte bewegingen.

Om met de extensoren van de heup vanuit buiklig Een persoon met sterke extensoren van rug en heup
het been achterwaarts te heffen over de enkele gra- kan de romp heffen en in dorsaalflexie brengen.
den ‘echte’ retroflexie van de heup (ongeveer 108)
moeten de extensoren van de rug het bekken fixeren
ten opzichte van de romp.

Wordt het been verder geheven, dan is dat afhanke- Een persoon met sterke rugspieren en heel zwakke
lijk van de hyperextensie in de lumbale wervelko- of verlamde extensoren van de heup kan de lumbale
lom en de vooroverkanteling van het bekken. Bij wervelkolom in hyperextensie brengen maar niet de
deze laatste beweging worden de extensoren van de romp van de bank heffen.
rug geholpen door de flexoren van de heup aan de
andere kant die helpen het bekken voorover te kan-
telen.

Als de persoon probeert het been op te tillen, span- Een persoon met zwakke of verlamde rugspieren en
nen de rugspieren aan om het bekken ten opzichte sterke extensoren van de heup kan zijn romp niet
van de romp te fixeren, maar omdat de extensoren heffen. Aan de extensoren van de heup wordt bij
van de heup weinig of geen kracht hebben kan het hun werking om het bekken te fixeren geen tegen-
been niet geheven worden. De trek die de rugspie- kracht geboden, waardoor het bekken achterover
ren uitoefenen wordt niet tegengewerkt, waardoor kantelt en de lumbale wervelkolom afgevlakt wordt.
een hyperextensie van de rug ontstaat en de heup
passief in flexie wordt getrokken ondanks de
poging deze te heffen.

Bij een poging het been te heffen, spannen de extensoren van de heup op het bekken uitoefenen
extensoren van de heup aan, maar het been komt en door het gewicht van het been, kantelt het bek-
niet omhoog omdat de rugspieren niet in staat zijn ken achterover in plaats van voorover, zoals het
het bekken te stabiliseren. Door de trek die de geval zou zijn als de rugspieren normaal waren.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 155

Extensoren van de rug: testen en graderen lijk, al naargelang het oordeel van de onderzoeker.
Als de bewegingsuitslag beperkt lijkt te zijn,
moet een assistent de benen tegen de bank drukken
of moeten de benen met banden op de bank gehou-
den worden terwijl de onderzoeker de romp optilt
tot de eindstand van de dorsaalflexie.
Als de extensoren van de heup zwak zijn, kan de
onderzoeker ook het bekken stevig fixeren in de
richting van een achteroverkanteling ten opzichte
van de bovenbenen, mits de benen stevig op de bank
gehouden worden door een assistent of met behulp
van banden (zie p. 156). De patiënt kan ook aan het
Bij de extensietest van de romp worden de mm. einde van de bank op de buik gaan liggen en de
erector spinae geholpen door de m. latissimus dorsi, benen laten afhangen met voldoende gebogen
de m. quadratus lumborum en de m. trapezius. knieën. De onderzoeker stabiliseert het bekken en
In buiklig heeft de onderrug een normale bocht vraagt de patiënt de romp in dorsaalflexie te heffen
naar voren. en deze stand tegen druk vast te houden. Als de
Om een foutieve interpretatie van de testresulta- heupflexoren verkort zijn, vertoont de rug een dor-
ten te voorkomen is het soms noodzakelijk om en- saalflexiestand (d.w.z. een lordose) waarvan de ernst
kele voorbereidende tests uit te voeren. Dit hoeft afhangt van de mate waarin de flexoren van de heup
echter niet bij elk onderzoek te gebeuren, aangezien verkort zijn. Met andere woorden, de onderrug
een nauwkeurige observatie van de patiënt in buik- vertoont een dorsaalflexiestand voordat de romp
lig en diens bewegingen tijdens de dorsaalflexie van geheven wordt. In dergelijke gevallen is de mate
de romp laat zien of tests voor de lengte van de waarin de romp geheven kan worden beperkt en
heupbuigers (zie p. 340) en de kracht van de heup- dan kan men de verkeerde conclusie trekken dat de
strekkers (zie p. 399) nodig zijn. rompspieren zwak zijn.
Uitgangshouding: buiklig met de handen gevou- Een soortgelijke situatie kan ontstaan wanneer de
wen achter de billen (of de handen achter het hoofd). extensoren van de heup zwak zijn. Om de rug sterk
Fixatie: de extensoren van de heup moeten het achterover te kunnen buigen moeten de extensoren
bekken ten opzichte van de bovenbenen fixeren. De van de heup het bekken stabiliseren ten opzichte
onderzoeker duwt de benen stevig tegen de bank. van het bovenbeen. Als de extensoren van de heup
Testbeweging: dorsaalflexie van de romp tot de hiertoe niet in staat zijn, trekken de rugextensoren
maximale bewegingsuitslag waartoe de patiënt in het bekken naar boven waardoor de rug in dorsaal-
staat is. flexiestand komt. Net als bij een verkorting van de
Weerstand: de zwaartekracht. Handen achter het heupflexoren kan de romp niet zo hoog van de tafel
hoofd of op de rug. geheven worden wanneer de rug al enige dorsaal-
Gradatie: als de patiënt in staat is de beweging af te flexie vertoont voordat begonnen wordt met het
maken en de positie vast te houden met de handen heffen van de romp als mogelijk was geweest wan-
achter het hoofd of op de rug is de spierkracht nor- neer het bekken ten opzichte van het bovenbeen in
maal. De lage rugspieren zijn zelden zwak, maar als extensie was gehouden (zie p. 154 en 156).
er zwakte lijkt te bestaan, moet men eerst een even- Zwakte: bilaterale zwakte van de extensoren van
tuele verkorting van de heupbuigers en/of zwakte de rug leidt tot een lumbale kyfose en een versterkte
van de heupstrekkers uitsluiten. Zwakte kan meestal thoracale kyfose. Unilaterale zwakte leidt tot een
vastgesteld worden door de gestrekte romp van de laterale bocht met de convexiteit naar de zwakke
patiënt op te tillen (tot de eindstand) en de patiënt zijde.
daarna te vragen deze stand vast te houden. Als Contractuur: bilaterale contractuur van de lage
de patiënt hiertoe niet in staat is, zijn de lage rug- rugspieren heeft een verdiepte lordose tot gevolg.
spieren zwak. Bij het graderen kan de zwakte het Unilaterale contractuur leidt tot een scoliose met de
best omschreven worden als licht, matig of aanzien- convexiteit naar de andere kant.
156 Spieren

Zwakte van de m. gluteus maximus

Bij zwakte van de m. gluteus maximus bestaat de


kans op een foutieve diagnose van de kracht van de
extensoren van de rug.

In buiklig heeft de lumbale wervelkolom van deze Zodra de patiënt de dorsaalflexie van de rug inzet,
patiënt een normale bocht naar voren. wordt de bocht van de lumbale wervelkolom groter
door de zwakte van de m. gluteus maximus.

Wanneer de patiënt de rug verder naar achteren Als het bekken achterover gekanteld wordt gehou-
buigt, kan zij de romp verder van de bank heffen, den op dezelfde manier als een sterke m. gluteus
maar niet tot de maximale bewegingsuitslag. maximus dit zou doen, is de patiënt in staat de rug
naar achteren te buigen tot de maximale bewe-
gingsuitslag.

M. quadratus lumborum
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 157

Origo: lig. iliolumbale, crista iliaca. Soms vanaf de terale zijde van de crista iliaca worden gegeven, te-
bovenranden van de processus costarii van de on- gengesteld aan de trekrichting van de spier.
derste drie of vier lumbale wervels. De m. quadratus lumborum werkt samen met
Insertie: onderrand van de laatste rib en de pro- andere spieren om lateroflexie van de romp te ge-
cessus costarii van de bovenste vier lumbale wervels. ven. Palperen van deze spier is lastig omdat hij diep
Functie: helpt bij dorsaalflexie, geeft lateroflexie onder de mm. erector spinae ligt. Hoewel de m.
van de lumbale wervelkolom en depressie van de quadratus lumborum bijdraagt aan de elevatiebe-
onderste rib. Fixeert bilateraal, samen met het weging van het bekken in stand of tijdens het lopen,
middenrif, de laatste twee ribben bij het ademen. is stand geen goede testpositie. Elevatie van de
Innervatie: plexus lumbalis, Th12, L1, L2, L3. rechterhelft van het bekken in stand bijvoorbeeld
Uitgangshouding: buiklig. hangt minstens evenveel af van de trek die de ab-
Fixatie: door de spieren die het femur stevig in het ductoren van de heup links naar beneden uitoefe-
acetabulum gedrukt houden. nen als van de trek van de laterale buikspieren
Testbeweging: optrekken van het bekken aan één rechts naar boven.
kant. Het been wordt in lichte retroversie geplaatst De test moet niet worden beschouwd als een zui-
en in de mate van abductie die correspondeert met vere test van de m. quadratus lumborum, maar als
de vezelrichting van de m. quadratus lumborum. een test die de beste differentiatiemogelijkheden
Weerstand: wordt gegeven in de vorm van tractie biedt.
aan het been, precies tegengesteld aan de trekrich- Gradatie: Men moet bij deze test liever niet pro-
ting van de m. quadratus lumborum. Als de heup- beren de kracht van de spier in cijfers uit te druk-
spieren zwak zijn, kan de weerstand aan posterola- ken, maar voornamelijk proberen vast te stellen of
de spier zwak of sterk is.

Laterale rompbuigers en abductoren van de heup

Sterke laterale rompbuigers en sterke heupabductoren

Links: Lateroflexie van de romp tot de maximale bewegingsuitslag waartoe de persoon in staat is.
Rechts: Abductie van de heup tot de maximale bewegingsuitslag waartoe de persoon in staat is.

Sterke laterale rompbuigers en verlamde heupabductoren

Links: De patiënt kan de romp wel zijwaarts heffen, maar de onderliggende schouder komt nauwelijks van de bank.
Het bekken wordt opgetrokken als het hoofd wordt opgetild, en de crista iliaca en de ribbenboog naderen elkaar.
Rechts: Als de patiënt probeert de extremiteit te abduceren, brengen in plaats daarvan de laterale rompspieren het
bekken in elevatie. Het been kan daardoor worden opgetrokken tot de positie als in de tekening. In de heup vindt
echter geen abductie plaats. In feite hangt het been in een adductiestand en deze stand wordt meer door de
gewrichtsstructuren dan door de heupspieren gehandhaafd.
158 Spieren

Zwakke laterale rompbuigers en sterke heupabductoren

Links: De patiënt kan de romp niet in echte lateroflexie brengen. Onder bepaalde omstandigheden kan de patiënt
ondanks zwakke laterale rompspieren toch in staat zijn de romp van de bank te tillen. Als de romp stijf gehouden
wordt, kunnen de heupabductoren de romp ten opzichte van het bovenbeen abduceren. De ribbenboog en de crista
iliaca komen dan niet dichter naar elkaar toe zoals het geval is als de laterale rompspieren sterk zijn. Door de druk te
verminderen die gegeven moet worden om de heupabductoren te fixeren, kan de onderzoeker proberen de laterale
buikspieren tot het inzetten van de beweging te stimuleren.
Rechts: Het been kan zijwaarts worden geabduceerd, maar aangezien de laterale buikspieren geen fixatie geven, kan
het niet hoog worden opgetild. Omdat de laterale rompspieren zwak zijn, kantelt het bekken naar beneden door het
gewicht van het been.

Laterale rompbuigers: testen en graderen

Voordat men de laterale rompspieren test, moet Fixatie: de abductoren van de heup moeten het bek-
men de kracht van de abductoren en adductoren van ken ten opzichte van het bovenbeen fixeren, evenals
de heup, de lateroflexoren van de hals en de bewe- de adductoren van de andere kant. De onderzoeker
gingsmogelijkheid in lateroflexierichting testen. moet de benen naar beneden duwen om tegenwicht
Het zijwaarts heffen van de romp is een combina- te geven aan het gewicht van de romp, maar deze
tie van lateroflexie van de romp en abductie in de niet zó stevig vasthouden dat het bovenste been niet
heup (dit laatste gebeurt door een zijwaartse kante- meer mee kan gaan met de zijwaartse kanteling van
ling van het bekken naar beneden ten opzichte van het bekken naar die kant. Als het bekken omhoog
het bovenbeen). De laterale rompspieren die aan geduwd wordt en niet naar beneden mag bewegen,
deze beweging deelnemen zijn de laterale vezels van kan het voor de patiënt onmogelijk worden de romp
de mm. obliquus abdominis externus en internus, de zijwaarts te heffen, ook al zijn de laterale buikspie-
m. quadratus lumborum, de m. latissimus dorsi en ren sterk.
de m. rectus abdominis aan de kant die getest wordt. Testbeweging: zuiver zijwaarts heffen van de romp
Uitgangshouding: zijlig met een kussen tussen de zonder rotatie.
benen en met het hoofd, bovenste deel van de romp, Weerstand: het lichaamsgewicht geeft voldoende
bekken en onderste extremiteiten in één lijn. De weerstand.
bovenliggende arm wordt langs het lichaam ge- Gradatie:
strekt en de vingers zijn gesloten zodat de patiënt – spierkracht 5: de patiënt kan de romp zijwaarts
het bekken niet vast kan houden om zo met de hand heffen vanuit zijlig en in maximale lateroflexie
mee te helpen. De patiënt kruist de onderliggende houden;
arm voor de borst en pakt de andere schouder vast – spierkracht 4: de patiënt kan de onderliggende
om te voorkomen dat hij zich met de elleboog op schouder ongeveer 10 cm van de bank heffen;
kan duwen.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 159

– spierkracht 3: de patiënt kan de onderliggende


schouder ongeveer 5 cm van de bank heffen (zie denstand in zijlig, kan de thorax voor- of achter-
p. 188 voor tests en gradaties voor gevallen met waarts roteren als de romp zijwaarts buigt. Als de
ernstige zwakte van de laterale rompspieren). thorax naar voren draait, is de kracht die uitge-
oefend wordt door de m. obliquus externus het
grootst; draait de thorax naar achteren dan is de
Opmerking m. obliquus internus sterker. Als de rug in hyper-
flexie komt terwijl de patiënt de romp heft, geven
De test van de laterale rompspieren kan een dis- de m. quadratus lumborum en de m. latissimus
balans tussen de m. obliquus abdominis internus dorsi een krachtiger trek te zien, wat erop wijst
en de m. obliquus abdominis externus aan het dat de rechte buikspieren niet genoeg tegenwicht
licht brengen. Als bij het zijwaarts heffen van de geven om de romp in één lijn met het bekken te
romp de benen en het bekken gestabiliseerd houden.
worden, dus als men voorkomt dat ze naar voren De test voor de kracht van de laterale romp-
of naar achteren kunnen draaien vanuit de mid- buigers is van belang bij scoliose.

Schuine rompbuigers: testen en graderen

Schuin opkomen met de romp is een gecombineerde Gradatie:


beweging van ventraalflexie en rotatie van de romp. – spierkracht 5: de patiënt is in staat de testpositie
De spieren die hierbij betrokken zijn, zijn de m. vast te houden met de handen achter het hoofd;
rectus abdominis en de m. obliquus abdominis ex- – spierkracht 4: idem, met de armen gekruist op de
ternus aan de ene kant en de m. obliquus abdominis borst;
internus aan de andere kant. – spierkracht 3+: idem, met de armen gestrekt naar
Uitgangshouding: ruglig (zie ‘gradatie’ voor de po- voren (zie p. 175 voor armposities);
sitie van de armen). – spierkracht 3: de patiënt kan de romp in een zo-
Fixatie: een assistent stabiliseert de benen terwijl danige ventraalflexie- en rotatiestand vasthouden
de onderzoeker de patiënt in de testpositie plaatst. dat de beide scapulae van de bank blijven (zie
(De onderzoeker staat niet op de foto.) p. 188 voor tests en gradaties voor gevallen met
Test: de patiënt houdt de handen achter het ernstige zwakte van de schuine rompspieren).
hoofd. De onderzoeker plaatst de romp van de
patiënt in de juiste ventraalflexie- en rotatiestand
van en vraagt de patiënt deze positie vast te houden. Opmerking
Als de spieren zwak zijn, draait de romp terug en
zakt naar beneden. Het bekken kan verder voor- De test voor de kracht van de schuine buikspieren
overbuigen ten opzichte van de bovenbenen in een is van belang bij scoliose.
poging de gestrekte romp toch van de bank te hou-
den.
Weerstand: alleen het gewicht van de romp. De
weerstand wordt gevarieerd door de armpositie te
veranderen.
160 Spieren

j
5.2 Buikspieren het opkomen tot zit met ronde rug. Op pagina 162-
165 staan de afbeeldingen nog eens en daar worden
Bewegingen en spieracties tijdens het opkomen tot de ermee gepaard gaande spieracties beschreven.
zit met ronde rug De tekeningen zijn gemaakt naar het voorbeeld
van foto’s. Hierbij zijn het femur en het bekken
De afbeeldingen op deze en volgende pagina laten ingetekend, terwijl de dikkere streepjeslijn een deel
de verschillende bewegingsstadia van de wervelko- van de wervelkolom voorstelt. De doorgetrokken
lom en de heupgewrichten zien die optreden tijdens lijn van de spina iliaca anterior superior naar de

wervelkolom heupgewrichten
bekken
cervicaal thoracaal lumbaal anatomische geometrische
(nek) (bovenrug) (onderrug) gradering gradering

A
180º
sp. il. ant. sup. Positie: ruglig, handen gevouwen onder het hoofd.
sym. pub.
nul nul nul neutrale nul 180°
(normale (normale (normale positie
voor- achter- voor-
A bekken femur waartse waartse waartse
bocht) bocht) bocht)

190º B
Beweging: achteroverkanteling van het bekken, anteflexie van de lumbale
wervelkolom en retroversie van de heupgewrichten.
kanteling 10º nul nul gebogen 10° achter- 10° retro- 190°
(recht) overkanteling versie
B

C
cervicaal 190º Beweging: anteflexie van de cervicale en thoracale wervelkolom.
Afbeelding C geeft de voltooiing weer van de anteflexie van de
10º wervelkolom en het begin van de anteversie in de heupgewrichten.
thoracaal gebogen gebogen gebogen 10° achter- 10° retro- 190°
C (recht) (rond) (recht) overkanteling versie
lumbaal

D
Beweging: anteversie in het heupgewricht. Het heupgewricht is vanuit
190° naar 150° anteversie bewogen doordat het bekken naar het femur
bewogen is.
gebogen gebogen gebogen bekken blijft gebogen, 150°
150º (recht) (rond) (recht) achterover- 30°
gekanteld
ten opzichte
30º van de
romp maar
D beweegt in
de richting
van voor-
overkanteling
naar de
E bovenbenen

Beweging: anteversie in het heupgewricht en terugkeer naar de nulpositie


van de cervicale en thoracale wervelkolom.

naar nul naar nul gebogen bekken blijft gebogen, 100°


(recht) achterover- 80°
100º gekanteld ten
opzichte van
de romp maar
80º beweegt in de
E richting van
voorover-
kanteling naar
de boven-
benen

Opkomen tot zit met ronde rug en gestrekte benen.


5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 161

wervelkolom heupgewrichten
bekken
cervicaal thoracaal lumbaal anatomische geometrische
(nek) (bovenrug) (onderrug) gradering gradering

130º Positie: ruglig, handen gevouwen onder het hoofd, knieën gebogen.

0º nul nul nul neutrale 50° 130°


(normale (normale (normale positie
50º voor- achter- voor-
A waartse waartse waartse
bocht) bocht) bocht)

B
140º Beweging: anteflexie van de lumbale wervelkolom en 10° vermindering van
10º de anteversie in het heupgewricht door achteroverkantelen van het bekken.

50º nul nul gebogen 10° achter- 50° flexie 140°


B (recht) overkanteling boven-
been

C
Beweging: anteflexie van de cervicale en thoracale wervelkolom.
140º Afbeelding C geeft de voltooiing weer van de anteflexie van de wervelkolom
en het begin van de flexie van het bekken naar het gebogen bovenbeen.
10º
gebogen gebogen gebogen 10° achter- 50° flexie 140°
C 50º (recht) (rond) (recht) overkanteling bovenbeen

D
Beweging: anteversie in het heupgewricht. Het heupgewricht is vanuit
140° naar 100° anteversie bewogen doordat het bekken naar het femur
bewogen is.
gebogen gebogen gebogen bekken blijft 80° 100°
(recht) (rond) (recht) achterover- (50°
gekanteld boven-
100º
ten opzichte benen
van de romp + 30°
maar be- bekken)
D 30º 50º weegt in de
richting van
voorover-
kanteling
naar de
bovenbenen
E
Beweging: anteversie in het heupgewricht en terugkeer naar de nulpositie
van de cervicale en thoracale wervelkolom. Op basis van 125° voltooide
anteversie heeft het heupgewricht de stand van volledige anteversie.

naar nul naar nul gebogen bekken blijft 125° 55°


(recht) achterover- (50°
55º gekanteld boven-
ten opzichte benen
van de romp + 75°
75º 50º maar be- bekken)
E
weegt in de
richting van
voorover-
kanteling
naar de
bovenbenen

Opkomen tot zit met ronde rug en gebogen benen.


162 Spieren

symphysis pubica is de referentielijn voor het bek- wordt als normale ventraalflexie beschouwd omdat
ken. De streepjeslijn die hieraan parallel loopt, is het een aanvaardbare en gewenste bewegingsuitslag
door het bekken naar het heupgewricht getrokken is.
en loopt als referentielijn door het femur om de Met gebogen knie kan het heupgewricht vanuit
stand van het heupgewricht, dus de flexiehoek aan de nulpositie ongeveer 1258 buigen tot een scherpe
te geven op de verschillende momenten van de be- hoek van ongeveer 558 tussen het femur en het bek-
weging. ken. Met gestrekte knie (zoals in de test voor de
De gegeven graden zijn gebaseerd op de hier en in lengte van de ischiocrurale spieren, het gestrekt
hoofdstuk 2 gegeven gemiddelde normale bewe- heffen van het been) kan het been ongeveer 808 van
gingsuitslagen, en helpen om de bewegingen beter de bank worden geheven. Het equivalent hiervan is
te begrijpen. Door individuele variaties in de bewe- een beweging waarbij de romp wordt opgetild, met
gingsuitslag van de wervelkolom en de heupge- gestrekte benen, waarbij het bekken naar de boven-
wrichten treden ook variaties op in de manier benen wordt gebogen over een bewegingsuitslag
waarop proefpersonen de bewegingen uitvoeren. van ongeveer 808 vanaf de bank.
Voor deze analyse gaan we ervan uit dat de lengte en Om het meten van een gewrichtsbeweging te
kracht van de buikspieren, de mm. erector spinae en vereenvoudigen wordt steeds vaker de anatomische
de flexoren en extensoren van de heupen normaal stand aangehouden als de nulpositie. De rechte
zijn en dat de wervelkolom en de heupgewrichten stand van de heup wordt dan als de nulpositie be-
een normale bewegingsuitslag toestaan. schouwd. Bij het beschrijven van de hoeken en het
De normale retroflexie in de heupgewrichten is aantal graden van de hoeken moeten echter wel
108. Voor stabiliteit in stand is het wenselijk enkele geometrische termen gebruikt worden.
graden retroversie te hebben, maar niet meer dan Op pagina 160 en 161 geeft de kolom rechts, onder
een paar graden. In staande houding of in ruglig het kopje ‘heupgewrichten’ de hoek aan van de
met gestrekte heupen en knieën leidt een achter- flexie aan de voorzijde tussen de referentielijnen die
overkanteling van het bekken van 108 tot 108 retro- lopen door het femur en het bekken; de graden zijn
versie van het heupgewricht. Die treedt op omdat in geometrische termen uitgedrukt. Veranderingen
het bekken achterover kantelt naar de achterzijde in de hoek van flexie geven daarmee overeenstem-
van de bovenbenen in plaats van dat de bovenbenen mende veranderingen aan in de lengte van de
naar achteren worden gebracht naar het bekken. De heupbuigers. De tweede kolom van rechts onder het
achteroverkanteling van het bekken gaat gepaard kopje heupgewrichten geeft het aantal graden
met afvlakken van de lumbale wervelkolom. Ven- waarover het heupgewricht heeft bewogen vanuit
traalflexie totdat de onderrug recht wordt of afvlakt de nulpositie, eerst in retroversie, dan in anteversie.

Functie van de buikspieren en heupbuigers tijdens het opkomen tot zit met ronde rug

Nulpositie van de wervelkolom en het bekken

De afbeeldingen A en A1 kunnen worden beschouwd In afbeelding A1 zijn de monoarticulaire heupbui-


als hypothetische uitgangshoudingen. gers korter dan in afbeelding A door de gebogen
In werkelijkheid heeft, zeker als de knieën gebogen houding van de heupen. In verhouding tot zijn
zijn, de onderrug de neiging af te vlakken (d.w.z. normale lengte bevindt de m. iliacus zich op onge-
de lumbale wervelkolom buigt) als een persoon veer 40 procent van zijn totale bewegingsuitslag,
met normale lenigheid op zijn rug ligt. dat is het middelste derde deel van de totale bewe-
In afbeelding A komt de lengte van de heup- gingsuitslag.
flexoren overeen met de anatomische nulpositie van
de heupgewrichten.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 163

Achteroverkanteling van het bekken, afvlakking van de lumbale wervelkolom en retroflexie in de heupgewrichten

De afbeeldingen B en B1 laten zien dat het bekken In afbeelding B1 zijn de heupbuigers iets langer dan
achterover gekanteld wordt voordat het heffen van in afbeelding A1 omdat het bekken 108 achterover is
de romp begint (let op de 108 achteroverkanteling.) gekanteld, van het femur af. Er worden vaak bek-
Bij het testen wordt deze beweging vaak uitgevoerd kenkanteloefeningen in achterwaartse richting ge-
als een aparte fase om het afvlakken van de lumbale geven om de buikspieren te versterken. Te vaak
wervelkolom te waarborgen. wordt dat echter gedaan zonder de buikspieren erbij
Als het bekken niet als een aparte beweging ach- te betrekken. De patiënt voert de beweging uit door
terover gekanteld wordt, dan gebeurt dit tegelijk zijn bilspieren aan te spannen (heupstrekkers) en in
met de inzet van het heffen van de romp (d.w.z. de ruglig met gebogen knieën, door af te zetten met de
fase van het rond maken van de romp) tenzij de voeten om het bekken makkelijker achterover te
buikspieren uitzonderlijk zwak zijn of de heupbui- laten ‘schommelen’.
gers zo kort zijn dat ze de achteroverkanteling ver- Om er zeker van te zijn dat de buikspieren het
hinderen wanneer de persoon op de rug ligt met de bekken achterover kantelen moet er een trek naar
benen gestrekt. binnen en omhoog zijn, waarbij de voorzijde en de
In afbeelding B zijn de heupbuigers verlengd en zijkanten van het onderste deel van de buik heel
hebben de monoarticulaire heupbuigers (hoofdza- strak worden (zie p. 186).
kelijk de m. iliacus) de bewegingsgrens bereikt die Het is noodzakelijk het aanspannen van de bil-
door de extensie van het heupgewricht wordt toe- spieren te vermijden, zodat de buikspieren worden
gestaan. Bij deze lengte helpen ze het bekken te gedwongen het bekken achterover te kantelen.
stabiliseren door verdere kanteling van het bekken
tegen te gaan.

Ventraalflexie van de wervelkolom (ronde rug) voltooid

In de afbeeldingen C en C1 worden de hals (cervicale heupbuigers in dezelfde mate verlengd als in af-
wervelkolom), de bovenrug (thoracale wervelkolom) beelding B.
en de onderrug (lumbale wervelkolom) gebogen. De In afbeelding C1 hebben de monoarticulaire
onderrug blijft in dezelfde stand als in de afbeel- heupbuigers niet hun uiterste lengte bereikt en
dingen B en B1, waar de maximale flexie voor deze gaan niet passief de achteroverkanteling tegen. De
patiënt bereikt is. heupbuigers contraheren daarom om het bekken
In de afbeeldingen C en C1 zijn de buikspieren te stabiliseren. Bij palpatie van de oppervlakkige
maximaal verkort wanneer de ventraalflexie van de heupbuigers is een stevige contractie te voelen als de
wervelkolom voltooid is. In afbeelding C zijn de patiënt zijn hoofd en schouders van de bank begint
te tillen.
164 Spieren

Anteversie van de heup (tot zit komen), inzet

Als de ventraalflexie van de wervelkolom voltooid is Vanuit ruglig kan anteversie van de heup alleen
(afb. C, C1, D en D1), kan er geen verdere beweging in worden uitgevoerd door de heupbuigers, die aan-
de richting van zit optreden behalve door anteversie spannen om het bekken naar de bovenbenen toe te
in de heupgewrichten. brengen.
Aangezien de buikspieren de heupen niet over- In de afbeeldingen D en D1 wordt zowel het begin
spannen, kunnen ze geen bijdrage leveren aan de van de fase van het tot zit komen als het einde van
anteversie van de heup. de fase van het rond maken van de rug getoond.

Anteversie van de heup (tot zit komen), vervolg

De afbeeldingen E en E1 geven een punt weer in het van ongeveer 308 vanaf de bank tot de zittende
bewegingstraject tussen de voltooide fase van het houding.
rond maken van de romp (zie afb. C, C1, D en D1) en Als het nodig is, kunnen de voeten worden vastge-
het volledig rechtop zitten. De buikspieren hand- houden bij het inzetten van de fase van anteversie
haven de romp in ventraalflexie en de heupbuigers van de heup of tijdens deze beweging (zie p. 180).
hebben de gebogen romp geheven over een traject Voordat de anteversie van de heup ingezet is, mogen
de voeten niet worden gefixeerd.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 165

Anteversie van de heup (tot zit komen), voltooiing

In de afbeeldingen F en F1 bereikt de patiënt de bovenbeen. Dit laat de lengte van de ischiocrurale


zittende houding, zijn de cervicale en thoracale spieren echter niet toe.
wervelkolom niet langer volledig gebogen en zijn de In afbeelding F1 bewegen de heupbuigers het
buikspieren enigszins ontspannen. bekken naar de bovenbenen over een traject van
In afbeelding F bewegen de heupbuigers het ongeveer 758 vanaf de bank. De lumbale wervelko-
bekken naar de bovenbenen, waarmee ze een traject lom blijft gebogen omdat het heupgewricht de 1258
van ongeveer 808 vanaf de bank voltooien. In deze volledige anteversie al heeft bereikt. Verdere ante-
houding met gestrekte knieën en de lumbale wer- versie in de heupgewrichten door het bekken voor-
velkolom gebogen, zijn de heupgewrichten zo ver over te kantelen (en de onderrug in de normale
gebogen als de normale lengte van de ischiocrurale voorwaartse bocht te brengen), kan alleen worden
spieren het toelaat. De lumbale wervelkolom blijft uitgevoerd als de flexie van het bovenbeen wordt
gebogen omdat de beweging naar de nulpositie verminderd door de voeten verder van de billen te
(de normale voorwaartse bocht) zou vereisen dat het plaatsen in deze zittende houding.
bekken 108 meer moet worden gekanteld naar het
166 Spieren

Definities en omschrijving van bewegingen van de romp een zittende houding door in de heupgewrichten
te buigen. Als deze beweging zonder hulp wordt
Het rond maken van de rug duidt alleen op ven- uitgevoerd, komen hierbij alleen de heupbuigers
traalflexie van de wervelkolom (dat wil zeggen: de in actie. Op zichzelf of in combinatie zou het
bovenrug is convex naar achteren en de onderrug is woord ‘zitten’ eigenlijk moeten worden gereser-
recht). Als de buikspieren sterk zijn en de heupbui- veerd voor bewegingen waaraan anteversie in de
gers zwak, kan van het tot zit komen alleen het rond heupgewrichten te pas komt.
maken van de rug worden uitgevoerd (zie p. 177). De oefening van het tot zit komen is dan ook de
Zit is een houding waarin de rug recht is en de beweging vanuit ruglig naar zit door het buigen van
heupen gebogen zijn. Gaan zitten betekent het gaan de heupgewrichten, wat wordt uitgevoerd door de
zitten vanuit een opgerichte positie door in de heupbuigers. Deze beweging kan worden gecombi-
heupgewrichten te buigen; hierbij is echter geen neerd met verschillende houdingen van de benen en
actie van de heupflexoren nodig. Tot zit komen de romp, zoals op de foto’s hieronder te zien is, of op
betekent vanuit een liggende houding komen tot foutieve wijze zoals afgebeeld op pagina 182.

Opkomen tot zit met gestrekte benen bestaat uit ventraalflexie van de wervelkolom (rond maken) door de buikspieren,
gevolgd door anteversie in de heupgewrichten (tot zit komen) die door de heupbuigers wordt uitgevoerd (Guimaraes
e.a., 1991; Andersson e.a., 1997; Wickenden e.a., 1992).

Opkomen tot zit met gebogen heupen en knieën (opkomen in kortlig) begint vanuit anteflexie van de heup (de
bovenbenen naar het bekken) en bestaat uit ventraalflexie van de wervelkolom (rond maken) die wordt uitgevoerd
door de buikspieren, gevolgd door verdere anteversie in de heupgewrichten (doordat het bekken naar de bovenbenen
toe gaat) die wordt uitgevoerd door de heupbuigers (Guimaraes e.a., 1991; Andersson e.a., 1997).
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 167

Grote buikmusculatuur

M. rectus abdominis

a
b
c
2

a
b
c

Origo: rand van het os pubis en symphysis pubica. ren kan een persoon zijn hoofd niet optillen, ook
Insertie: cartilago costalis van de vijfde, zesde en al zijn de flexoren van de hals sterk. In stand laat
zevende rib en processus xiphoideus van het ster- zwakte van deze spier een vooroverkanteling van
num. het bekken en een versterkte lumbale lordose toe
Vezelverloop: verticaal. (toegenomen convexiteit naar voren van de lumbale
Functie: zorgt voor ventraalflexie van de wervelko- wervelkolom).
lom door de thorax en het bekken aan de voorkant
naar elkaar toe te brengen. Als het bekken gefixeerd Doorsnede van de m. rectus abdominis en de
wordt, beweegt de thorax naar het bekken toe en als rectusschede
de thorax gefixeerd wordt, beweegt het bekken naar Boven de linea arcuata (1) splitst de aponeurose van
de thorax toe. de m. obliquus internus abdominis (b) zich. De la-
Innervatie: Th5, Th6, Th7 t/m Th11, Th12, rami ven- mina anterior verenigt zich met de aponeurose van
trales. de m. obliquus externus abdominis (a). Deze struc-
Zwakte: zwakte van deze spier leidt tot een vermin- turen vormen daarmee het ventrale peesblad van de
derd vermogen om de wervelkolom naar voren te rectusschede. De lamina posterior verenigt zich met
buigen. In ruglig is het vermogen om het bekken de aponeurose van de m. transversus abdominis (c).
achterover te kantelen of de thorax naar het bekken Deze structuren vormen daarmee het dorsale pees-
te brengen verminderd, wat het moeilijk maakt het blad van de rectusschede.
hoofd en de romp te heffen. Om met de ventrale Onder de linea arcuata (2) komen de aponeurosen
flexoren van de hals vanuit ruglig het hoofd op te van alle drie de spieren samen en vormen ze de
kunnen tillen, is het van belang dat de rechte buik- ventrale peesplaat van de rectusschede, terwijl de
spieren, vooral de m. rectus abdominis, de thorax fascia transversalis de dorsale peesplaat vormt. (Zie
fixeren. Bij een duidelijke zwakte van de buikspie- ook p. 170.)
168 Spieren

M. obliquus externus abdominis

linea alba

m. latissimus
dorsi

M. obliquus externus abdominis, ventrale vezels M. obliquus externus abdominis, laterale vezels
Origo: buitenzijde van de vijfde tot en met de achtste Origo: buitenzijde van de negende rib, alternerend
rib, alternerend met de m. serratus anterior. met de m. serratus anterior en de buitenzijde van de
Insertie: door middel van een brede, platte aponeu- tiende, elfde en twaalfde rib, alternerend met de m.
rose in de linea alba, een peesplaat die vanaf de latissimus dorsi.
processus xiphoideus naar beneden loopt. Insertie: als het lig. inguinale: aan de spina iliaca
Vezelverloop: schuin, naar mediaal en caudaal, met de anterior superior en het tuberculum pubicum en
bovenste vezels meer naar mediaal. aan de voorste helft van het labium externum van
Functie: bij bilaterale werking zorgen de ventrale de crista iliaca.
vezels voor ventraalflexie van de wervelkolom Vezelverloop: schuin naar mediaal en caudaal, maar
waardoor thorax en bekken elkaar aan de voorkant meer naar caudaal dan de ventrale vezels.
naderen. Ze steunen de buikorganen en houden Functie: bij bilaterale werking zorgen de laterale ve-
deze bij elkaar, geven depressie van de thorax en zels van de m. obliquus externus voor ventraalflexie
assisteren bij de ademhaling. Bij unilaterale wer- van de wervelkolom, met het accent op de lumbale
king in samenwerking met de ventrale vezels van de wervelkolom waardoor het bekken achterover wordt
m. obliquus internus aan de andere kant, roteren de gekanteld. (Zie ook de bespreking van het verband
ventrale vezels van de m. obliquus externus de tussen de functie en de houding op p. 56.) Bij uni-
wervelkolom, waarbij ze aan de kant van de m. laterale werking brengen de laterale vezels van de
obliquus externus de thorax naar voren brengen (als m. obliquus externus in samenwerking met de
het bekken gefixeerd is) of het bekken naar achteren laterale vezels van de m. obliquus internus aan de
brengen (als de thorax gefixeerd is). Bij bijvoorbeeld homolaterale zijde de wervelkolom in lateroflexie,
een gefixeerd bekken roteert de m. obliquus exter- waardoor de thorax en de crista iliaca dichter bij
nus rechts de thorax tegen de klok in en de m. elkaar komen. In samenwerking met de m. obliquus
obliquus externus links met de klok mee. internus aan de heterolaterale zijde zorgen deze ve-
Innervatie: van de ventrale en laterale vezels: (Th5, zels van de m. obliquus externus ook voor rotatie
Th6), Th7 t/m Th11, Th12. van de wervelkolom. De functie van de m. obliquus
externus voor de thorax is vergelijkbaar met die van
de m. sternocleidomastoideus voor het hoofd.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 169

M. obliquus internus abdominis

linea alba

door-
gesneden
rand van de
m. obliquus
ext.

M. obliquus internus abdominis, onderste ventrale obliquus externus de wervelkolom, waardoor ze de


vezels thorax naar achteren brengen (als het bekken ge-
Origo: laterale twee derde deel van lig. inguinale en fixeerd is) of het bekken naar voren brengen (als de
een korte aanhechting aan de crista iliaca dicht bij thorax gefixeerd is). Bij bijvoorbeeld een gefixeerd
de spina anterior superior. bekken roteert de m. obliquus internus rechts de
Insertie: met de m. transversus abdominis aan de thorax naar rechts, de m. obliquus internus links
crista pubica, mediale deel van de linea pectinea en naar links.
aan de linea alba door middel van een aponeurose.
Vezelverloop: dwars over de onderbuik. M. obliquus internus abdominis, laterale vezels
Functie: Samen met de m. transversus abdominis Origo: middelste derde deel van de linea intermedia
steunen de onderste ventrale vezels van de m. obli- van de crista iliaca, en fascia thoracolumbalis.
quus internus de organen van de onderbuik bijeen Insertie: onderrand van de tiende, elfde en twaalfde
en houden deze bijeen. rib en door middel van een aponeurose aan de linea
alba.
M. obliquus internus abdominis, bovenste ventrale Vezelverloop: schuin naar craniaal en mediaal, maar
vezels meer naar craniaal dan de ventrale vezels.
Origo: voorste derde deel van de linea intermedia van Functie: bij bilaterale werking zorgen de laterale ve-
de crista iliaca. zels voor ventraalflexie van de wervelkolom. Daar-
Insertie: door middel van een aponeurose aan de li- bij brengen ze de thorax naar het bekken en geven
nea alba. ze depressie van de thorax. Bij unilaterale werking
Vezelverloop: schuin naar mediaal en craniaal. zorgen deze vezels samen met de laterale vezels van
Functie: bij bilaterale werking zorgen de bovenste obliquus externus aan de homolaterale zijde voor
ventrale vezels vor ventraalflexie van de wervelko- lateroflexie van de wervelkolom, waardoor de af-
lom waardoor thorax en bekken elkaar aan de voor- stand tussen thorax en bekken kleiner wordt. In
kant naderen. Ze steunen de buikorganen en hou- samenwerking met de obliquus externus aan de
den deze bij elkaar, geven depressie van de thorax heterolaterale zijde zorgen deze vezels ook voor
en assisteren bij de ademhaling. Bij unilaterale rotatie van de wervelkolom.
werking in samenwerking met de ventrale vezels Innervatie: van de ventrale en laterale vezels: Th7,
van de m. obliquus externus aan de heterolaterale Th8, Th9 t/m Th12, L1, ventrale rami van de n. ilio-
zijde, roteren de bovenste ventrale vezels van de m. hypogastricus en n. ilioinguinalis.
170 Spieren

M. transversus abdominis

linea alba

linea
arcuata
fascia
transversalis

m. rectus
abdominis

Origo: binnenzijde van het kraakbeen van de on- mee aan de lateroflexie van de romp als zodanig,
derste zes ribben, alternerend met het diafragma; maar houdt de buikorganen bijeen en fixeert de
fascia thoracolumbalis; voorste drie vierde deel van linea alba, waardoor de ventrolaterale rompspieren
het labium internum van de crista iliaca en laterale beter kunnen werken.
derde deel van het lig. inguinale. Innervatie: Th7 t/m Th12, L1, ventrale rami van de n.
Insertie: aan de linea alba door middel van een brede iliohypogastricus en n. ilioinguinalis.
aponeurose, de crista pubica en het pecten van het Zwakte: leidt tot uitpuiling van de ventrale buik-
os pubis. wand en daardoor indirect een neiging tot toename
Vezelverloop: dwars (horizontaal). van de lordose (zie foto). Als de m. transversus ab-
Functie: werkt als een gordel om de buikwand af te dominis zwak is, heeft de buikwand bij ventraal-
vlakken en de buikorganen bijeen te houden; het flexie van de wervelkolom in ruglig en bij dorsaal-
bovenste deel helpt de infrasternale hoek te ver- flexie in buiklig de neiging naar lateraal uit te pui-
kleinen, zoals bij uitademing. Deze spier werkt niet len.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 171

Mm. obliquus externus en internus abdominis: zwakte en verkorting

ventrale
vezels
laterale
vezels

laterale
ventrale
vezels
vezels

m. obliquus externus abdominis m. obliquus internus abdominis

Zwakte: bij matige of ernstige zwakte van zowel de C-vormige bocht ontstaat met de convexiteit naar de
m. obliquus externus als de m. obliquus internus kant van de zwakte. Zwakte van de laterale vezels
wordt de ademhaling minder efficiënt en worden de van de m. obliquus externus en internus links leidt
buikorganen minder goed gesteund. tot een links convexe C-vormige bocht.
Bij bilaterale zwakte van de m. obliquus externus Verkorting: bilaterale verkorting van de ventrale
neemt het vermogen om de wervelkolom naar voren vezels van de mm. obliquus externus en internus
te buigen en het bekken achterover te kantelen af. veroorzaakt een depressiestand van de thorax waar-
In stand heeft dit óf een vooroverkanteling van het door de ventraalflexie in de wervelkolom toeneemt.
bekken tot gevolg, óf een deviatie van het bekken In stand is dit te zien aan een neiging tot een kyfose
naar ventraal ten opzichte van de thorax en de on- en depressiestand van de borstkas. Bij een kyfolor-
derste extremiteiten (zie p. 56). dotische houding zijn de laterale vezels van de m.
Bij bilaterale zwakte van de m. obliquus internus obliquus internus verkort en zijn de laterale vezels
neemt het vermogen om de wervelkolom naar voren van de m. obliquus externus uitgerekt. Dezelfde
te buigen af. bevindingen komen voor bij een sway-backhouding
Kruislingse zwakte van de m. obliquus externus waarbij het bekken naar ventraal en de thorax naar
aan de ene zijde en de m. obliquus internus aan de dorsaal gedevieerd zijn.
heterolaterale zijde vergroot de afstand tussen de Kruislingse verkorting van de m. obliquus exter-
ribbenboog en de tegenoverliggende crista iliaca, nus aan de ene en de m. obliquus internus aan de
wat leidt tot rotatie en laterale deviatie van de wer- andere zijde veroorzaakt rotatie en laterale deviatie
velkolom. Als de m. obliquus externus rechts en van de wervelkolom. Verkorting van de m. obliquus
de m. obliquus internus links zwak zijn (zoals het externus links en de m. obliquus internus rechts –
geval kan zijn bij een thoracaal rechts en lumbaal wat voorkomt bij een ernstige rechts thoracale en
links convexe scoliose), wordt de afstand tussen de links lumbale scoliose – leidt tot rotatie naar voren
ribbenboog rechts en de crista iliaca links groter. De van de linkerhelft van de thorax.
thorax devieert naar rechts en roteert naar rechts- Unilaterale verkorting van de laterale vezels van
achter. Bij zwakte van de m. obliquus externus links de mm. obliquus externus en internus aan dezelfde
en de m. obliquus internus rechts gebeurt het om- zijde brengt de crista iliaca en de thorax homolate-
gekeerde. raal dichter bij elkaar, waardoor een C-vormige
Unilaterale zwakte van de laterale vezels van de bocht ontstaat die convex is naar de andere kant.
m. obliquus externus en de m. obliquus internus Verkorting van de laterale vezels van de mm. obli-
aan dezelfde zijde laat toe dat de afstand tussen de quus externus en internus rechts leidt tot een links
thorax en de crista iliaca groter wordt, waardoor een convexe C-vormige bocht.
172 Spieren

Onderverdeling van de buikspieren

Differentiëren tussen bovenste en onderste buikspieren ding moeten zijn tussen de resultaten op de twee
tests.
De termen ‘bovenste’ en ‘onderste’ zorgen voor het Gerangschikt naar de frequentie waarmee ze
onderscheid tussen twee belangrijke tests voor de voorkomen vindt men de volgende combinaties van
kracht van de buikspieren. Er is vaak een verschil spierkracht en spierzwakte:
tussen de spierkracht van de bovenste en de on- – bovenste buikspieren sterk en onderste buikspie-
derste buikspieren. ren zwak;
Als dezelfde spieren betrokken zouden zijn bij – zowel bovenste als onderste buikspieren zwak;
beide tests en als het verschil in kracht het gevolg – zowel bovenste als onderste buikspieren sterk;
zou zijn van een verschil in moeilijkheidsgraad van – onderste buikspieren sterk en bovenste buikspie-
de tests, dan zou er een redelijk constante verhou- ren zwak.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 173

Het verschil in spierkracht kan aanzienlijk zijn. Ie-


mand kan in staat zijn vijftig keer of meer tot zit te
komen met ronde romp en toch een spierkracht van
minder dan 3 hebben op de test van het laten zak-
ken van de benen. Deze persoon kan de onderste
buikspieren versterken totdat de spierkracht nor-
maal is door oefeningen te doen die specifiek aan-
grijpen op de m. obliquus externus abdominis. m. rectus abdominis
Omdat de schuine buikspieren hoofdzakelijk m. obliquus internus abdominis
waaiervormig zijn, kan een deel van een bepaalde laterale vezels
spier een enigszins andere functie hebben dan een
ander deel van die spier. Nadere beschouwing van
de aanhechtingen en de trekrichting van de vezels,
in samenhang met klinische observaties van
patiënten met duidelijke zwakte en personen met
een normale musculatuur, leidt tot bepaalde con-
clusies met betrekking tot de werking van de ver-
schillende buikspieren of segmenten daarvan.
De m. rectus abdominis speelt een rol bij beide
tests, maar de twee tests geven een duidelijk verschil
te zien tussen de werking van de m. obliquus inter-
nus abdominis en de m. obliquus externus abdo- gespreid was nu naar binnen getrokken wordt en
minis. dat de infrasternale hoek kleiner wordt. De ventrale
Om de vraag welke spieren of delen van spieren vezels van de m. obliquus externus abdominis wor-
betrokken zijn bij de diverse tests te beantwoorden den nu actief.
moet men de bewegingen die plaatsvinden en de Als de m. obliquus internus abdominis en de m.
trekrichting van de spieren die bijdragen aan de rectus abdominis sterk zijn (wat blijkt uit het ver-
beweging analyseren. mogen om talloze keren tot zit te komen met ronde
Als de ventraalflexie van de romp wordt ingezet romp) en als een deel van de m. obliquus externus
door het langzaam heffen van het hoofd en de abdominis ook actief is tijdens deze beweging, hoe
schouders in ruglig, ziet men dat de borst naar be- kan men dan de zwakte verklaren die de oorzaak is
neden beweegt en de thorax naar het bekken ge- van het grote verschil tussen de tests voor de bo-
trokken wordt. Tegelijkertijd kantelt het bekken venste en onderste buikspieren?
achterover. Deze bewegingen zijn uiteraard het Waarschijnlijk worden de dorsolaterale vezels
gevolg van de werking van de m. rectus abdominis van de m. obliquus abdominis externus in feite
(zie de afbeelding hierboven.) verlengd als de thoracale wervelkolom buigt tijdens
Bij de depressie van de borstkas worden de ribben de voltooiing van de fase van het rond maken van de
gespreid en wordt de infrasternale hoek groter. romp (zie de tekening op p. 174). Deze vezels van de
Deze bewegingen sluiten aan bij de werking van de m. obliquus externus abdominis helpen de dorsale
m. obliquus internus abdominis. ribbenboog naar het voorste deel van de crista iliaca
Er is geen testbeweging om de delen waaraan de te trekken en zo de thoracale wervelkolom te strek-
onderste dwarse vezels van de m. obliquus internus ken in plaats van te buigen. De foto’s op pagina 56
abdominis aanhechten naar elkaar toe te brengen geven de trekrichting aan van de posterolaterale
omdat deze vezels, net als het onderste deel van de vezels van de m. obliquus externus abdominis bij
m. transversus abdominis, van ilium tot ilium over een goede houding en de verlenging van deze vezels
het abdomen lopen. Bij het achterover kantelen van bij foutieve houdingen.
het bekken en het heffen van de romp werken deze De werking van de m. obliquus externus abdo-
vezels van de m. obliquus internus abdominis ech- minis is ook goed te zien bij scoliosepatiënten bij
ter samen met de m. transversus abdominis om de wie een disbalans bestaat tussen de mm. obliquus
onderste buikorganen bijeen te houden. externus abdominis rechts en links. Niet zelden ziet
Elektromyografisch onderzoek kan de bevindin- men dat de ventraalflexie van de wervelkolom re-
gen van de klinische observatie bevestigen of aan- delijk symmetrisch wordt ingezet, maar dat bij een
leiding zijn tot een bijstelling ervan. poging om op te komen tot zit de thorax naar voren
Als de ventraalflexie van de wervelkolom voltooid is roteert in combinatie met dorsaalflexie van de tho-
en de beweging overgaat in anteversie van de heup, racale wervelkolom aan de kant van de sterkere m.
kan men zien dat de ribbenboog die naar buiten obliquus externus abdominis.
174 Spieren

wegingsbeperking niet wordt verward met spier-


zwakte.
Mits goed uitgevoerd, bestaat de test van het op-
komen tot zit uit twee delen: ventraalflexie van de
wervelkolom (rond maken van de romp) door de
buikspieren en anteversie van de heup (tot zit ko-
men) door de heupflexoren.
Tijdens de fase van het rond maken van de romp
worden de buikspieren aangespannen en verkort,
waardoor de wervelkolom wordt gebogen. Het bo-
m. rectus abdominis venste deel van de rug wordt rond, de onderrug
m. obliquus internus abdominis wordt afgevlakt en het bekken kantelt achterover.
laterale vezels Aan het einde van deze beweging is de wervelkolom
volledig gebogen terwijl de onderrug en het bekken
nog afgevlakt op de bank rusten. De buikspieren
zorgen alleen voor ventraalflexie van de wervelko-
lom. Tijdens deze fase moeten de hielen in contact
blijven met de bank.
Het buigen van de romp wordt gevolgd door de
fase van anteversie van de heup, waarin de heup-
flexoren aanspannen en verkorten, waardoor de romp
Wanneer de romp gebogen blijft bij het opkomen en het bekken van de bank geheven worden door
tot zit tijdens de fase van de anteversie van de heup, anteversie in de heupgewrichten, en het bekken
verkorten de m. rectus abdominis, de ventrale vezels voorover gekanteld wordt. Aangezien de buikspieren
van de m. obliquus externus abdominis en de bo- niet over de heupgewrichten lopen, kunnen ze niet
venste ventrale en laterale vezels van de m. obliquus bijdragen aan het tot zit komen, maar als ze sterk
internus abdominis. Daarentegen worden de poste- genoeg zijn, houden ze de romp in de gebogen stand.
rolaterale vezels van de m. obliquus externus lan- De anteversie van de heup is opgenomen in de test
ger. Dit verklaart gedeeltelijk waarom iemand die omdat die de buikspieren weerstand geeft. Het cru-
vele malen tot zit kan komen, niet in staat is de test ciale punt van de test is het moment waarop de
van het laten zakken van de benen te volbrengen. anteversie van de heup begint. Op dat punt komen
bij sommige mensen de voeten los van de bank. De
voeten kunnen door de onderzoeker op de bank ge-
houden worden als de kracht van de gestrekte benen
de kracht van de gebogen romp niet kan compense-
ren. Als de voeten gefixeerd worden, moet men er
echter op letten dat de romp gebogen blijft, aange-
zien dit het moment is waarop de sterke weerstand
die de heupflexoren geven, groter kan zijn dan het
vermogen van de buikspieren om de rompbuiging te
handhaven. Als dit gebeurt, kantelt het bekken snel
voorover, trekt de rug hol en voltooit de proefper-
soon het tot zit komen met de voeten gestabiliseerd.
De test van het opkomen vanuit ruglig is een
waardevolle test van de bovenste buikspieren wan-
neer deze correct wordt uitgevoerd. Wanneer men
echter het tot zit kunnen komen – ongeacht hoe dit
wordt uitgevoerd – gelijkstelt aan een goede kracht
van de buikspieren verliest de test zijn waarde (zie
p. 175 en 87).
Deze foto laat een man zien met een sterke m. obli- Tijdens het met ronde rug tot zit komen met ge-
quus externus aan beide zijden die tot zit komt met strekte benen kantelt het bekken eerst achterover,
rechte romp en de buik naar binnen en naar boven terwijl tegelijkertijd de onderrug afvlakt en retro-
getrokken. Deze beweging verschilt aanmerkelijk versie in de heupgewrichten plaatsvindt. Nadat het
van het tot zit komen met ronde rug zoals afgebeeld rondmaken van de rug voltooid is, kantelt het bek-
in de tekening, of het opkomen met holle onderrug ken ten opzichte van het bovenbeen (dat in ante-
zoals afgebeeld op pagina 176. flexie is in het heupgewricht) naar voren, maar blijft
het ten opzichte van de romp nog achterover ge-
Bovenste buikspieren: testen en graderen kanteld, waardoor de vlakke rug gehandhaafd blijft
(zie afbeeldingen C en D op p. 163 en 164).
Analyse van het opkomen tot zit Tijdens het tot zit komen met een ronde onder-
rug kantelt het bekken voorover ten opzichte van de
Voordat deze test wordt gedaan, moet de mobiliteit bovenbenen als het tot zit komen begint en blijft
van de wervelkolom getest worden, opdat een be- het bekken voorover gekanteld.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 175

Test voor de bovenste buikspieren De fase van anteversie van de heup zorgt voor sterke
weerstand tegen de buikspieren omdat de heup-
flexoren het bekken krachtig naar beneden trekken
terwijl de werking van de buikspieren erop gericht
is de achteroverkanteling van het bekken vast te
houden (zie de foto’s op deze pagina).
Gradatie: zie hieronder.
Spierkracht 5: in staat zijn de wervelkolom naar
voren te buigen (bovenste foto) en gebogen te hou-
den tijdens de fase van anteversie van de heup en
het opkomen tot zit met de handen achter het hoofd
(onderste foto). Indien nodig kan men de voeten op
de bank drukken tijdens de fase van anteversie van
de heup. Hierbij moet men er echter goed op letten
dat de patiënt de romp gebogen houdt.
Aangezien veel mensen in staat zijn tot zit te ko-
men met gebogen rug terwijl ze de handen achter het
hoofd houden, kan men de patiënt toestaan de han-
den in deze positie te houden bij de eerste poging om
de test uit te voeren. Als het vermoeden bestaat dat de
test dan te moeilijk zou kunnen zijn, kan men de
patiënt de armen ook eerst voor zich laten houden,
dan de armen over de borst laten vouwen en uitein-
Uitgangshouding: ruglig, de benen gestrekt. Als de delijk de handen achter het hoofd laten brengen.
heupflexoren verkort zijn, waardoor ze het achter-
over kantelen van het bekken en de ventraalflexie
van de lumbale wervelkolom beperken, moet men
een rol onder de knieën leggen om de heupen vol-
doende passief te buigen zodat de rug afgevlakt
wordt. (Zie ‘gradatie’ voor een beschrijving van de
armstanden.)
Fixatie: niet noodzakelijk tijdens het eerste deel
van de test (d.w.z. het rond maken van de romp),
waarin de wervelkolom wordt gebogen en de thorax
en het bekken naar elkaar toe komen. De voeten Spierkracht 4: in staat zijn de wervelkolom naar
mogen niet worden gefixeerd tijdens deze fase om- voren te buigen en gebogen te houden tijdens de
dat het stabiliseren van de voeten de heupflexoren fase van de anteversie van de heup en het opkomen
in staat stelt onmiddellijk in actie te komen als het tot zit met de armen over de borst gekruist. De
opkomen van de romp wordt ingezet door buiging grootste weerstand tegen de buikspieren treedt op
van het bekken naar de bovenbenen. wanneer de heupflexoren beginnen met het heffen
Testbeweging: laat de patiënt langzaam met ronde van de romp. Uitsluitend het rondmaken van de
rug opkomen door eerst het buigen van de wervel- romp is niet voldoende voor een goede beoordeling
kolom te voltooien (hierdoor wordt de maximale van de spierkracht.
bewegingsuitslag bereikt die de buikspieren toela-
ten). Zonder de beweging te onderbreken moet de
patiënt verder gaan met de fase van anteversie van de
heup (het tot zit komen) om zo een sterke weerstand
tegen de buikspieren op te wekken en daardoor een
goede meting van de spierkracht mogelijk te maken.
Weerstand: tijdens het rond maken van de romp
wordt weerstand gegeven door het gewicht van het
hoofd, het bovenste deel van de romp en de armen
(die in diverse standen gebracht worden om de Spierkracht 3+: in staat zijn de wervelkolom naar
weerstand te vergroten). Die weerstand is echter voren te buigen en gebogen te houden tijdens de
niet voldoende om de kracht van de buikspieren op anteversie van de heup en het opkomen tot zit met
adequate wijze te testen. de armen gestrekt naar voren.
Spierkracht 3: in staat zijn de wervelkolom naar
voren te buigen met de armen gestrekt naar voren,
maar niet in staat zijn de wervelkolom gebogen te
houden bij het ingaan van de fase van anteversie van
de heup.
Zie pagina 188 voor tests en gradaties voor ge-
vallen met ernstige zwakte van de ventrale romp-
spieren.
176 Spieren

Zwakte van de buikspieren: heffen van de romp

Als de buikspieren te zwak zijn om de rug rond te behalve als hun voeten van het begin af aan worden
maken, kantelen de heupflexoren het bekken voor- vastgehouden. Meestal hebben dergelijke mensen
over en brengen ze de onderrug in hyperextensie- duidelijk zwakke buikspieren. Zij moeten alleen het
stand als ze de romp optillen naar de zittende hou- rond maken van de rug oefenen en niet proberen tot
ding. Sommige mensen kunnen niet tot zit komen, zit te komen op de wijze die hieronder is afgebeeld.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 177

Disbalans tussen buikspieren en heupflexoren

Sterke buikspieren, verlamde heupflexoren

Een patiënt met sterke buikspieren en verlamde Het is opvallend dat de patiënt de romp minder
heupbuigers kan alleen de romp buigen. Het bui- hoog van de bank kan heffen wanneer de benen ge-
gen van de romp naar de bovenbenen (door ante- bogen zijn dan wanneer ze gestrekt zijn. Dat komt
versie in de heupgewrichten) vereist een actie van doordat het bekken makkelijker achterover kan
spieren die over de heupgewrichten lopen, dat wil kantelen met gebogen benen. Terwijl de buikspie-
zeggen de heupbuigers. Aangezien de buikspieren ren verkorten, bewegen zowel het bekken als de
de heupen niet overspannen, kunnen ze geen bij- thorax, met als gevolg dat de thorax niet zo hoog
drage leveren aan de anteversie van de heup. van de bank wordt geheven als gebeurt wanneer het
Het maakt daarbij niet uit of de benen gestrekt of bekken wordt gestabiliseerd door de gestrekte be-
gebogen zijn of de benen op de onderzoeksbank nen. (De patiënt draagt beugels en die werden niet
vastgehouden worden of niet, aangezien er geen verwijderd voor de foto’s om de gebogen benen te
anteversie kan optreden in de heupgewrichten als stabiliseren.)
de heupbuigers niet functioneren.

Sterke heupflexoren, zwakke buikspieren

Wanneer de buikspieren zeer zwak zijn, trekt de rug de gehele beweging van het heffen van de romp
hol bij het tot zit komen (met gestrekte of gebogen worden uitgevoerd. (Vergelijk dit met de foto’s
benen). De beweging bestaat uit anteversie in de hierboven waarin geen anteversie in de heupge-
heupgewrichten door de werking van de heup- wrichten optreedt omdat de flexoren daarvoor niet
flexoren, vergezeld van hyperextensie van de on- voldoende kracht bezitten.)
derrug (d.w.z. lordose). Bij sterke heupbuigers kan
178 Spieren

Opkomen tot zit Hyperextensie zal alleen optreden als de buikspie-


ren te zwak zijn om de ronding te handhaven – een
Jarenlang werd het opkomen tot zit meestal gedaan reden om niet door te gaan met de beweging.
met gestrekte benen. De laatste tijd wordt de na- Het werkelijke probleem bij tot zit komen met
druk gelegd op het uitvoeren van de oefening in gestrekte benen vergeleken met het schijnbare
kortlig, waarbij de heupen gebogen zijn. Of de be- voordeel van gebogen heupen en knieën komt voor
nen nu gebogen of gestrekt zijn, het tot zit komen is uit het feit dat veel mensen te korte heupbuigers
een zware oefening voor de heupbuigers. Het ver- hebben. In ruglig heeft iemand met te korte heup-
schil tussen de twee varianten ligt in het traject van buigers een holle onderrug (lordose). Het risico bij
de beweging in het heupgewricht waarover de het opkomen tot zit vanuit deze houding is dat de
heupbuigers werken. Bij gestrekte benen werken ze heupbuigers de onderrug nog holler zullen trekken,
over een traject van nul tot ongeveer 808, bij gebo- waardoor de onderrug overbelast wordt bij het uit-
gen heupen en knieën van ongeveer 508 (de uit- voeren van deze oefening. Bovendien neemt de nei-
gangshouding) tot het einde van het traject bij 1258 ging tot een lordotische houding in stand erdoor
anteversie, dus in totaal ongeveer 758. toe. In kortlig vermindert de naar beneden gerichte
Het is ironisch dat de oefening met gebogen trek door de verkorte heupbuigers, waardoor het
knieën aanbevolen werd als methode om de heup- bekken achterover kan kantelen en de onderrug kan
buigers minimaal mee te laten werken. De opvat- afvlakken. Dit vermindert de spanning op de on-
ting dat bij kortlig de heupbuigers insufficiënt derrug.
worden zodat hun werking bij het tot zit komen In plaats van het probleem van de te korte heup-
uitgeschakeld wordt, heeft jarenlang standgehou- flexoren te erkennen en te behandelen, wordt de
den, zowel onder deskundigen als onder leken. Ook ‘oplossing’ gevonden in ‘toegeven’: namelijk door
zou de oefening, als ze zo werd uitgevoerd, de de heupen en knieën te buigen. Deze zogenaamde
buikspieren versterken. Deze opvattingen zijn niet oplossing veroorzaakt echter nieuwe problemen. Bij
op feiten gebaseerd; sterker nog, ze zijn onjuist en het opkomen met gebogen knieën kan hetzelfde
misleidend. Bij het tot zit komen kunnen de buik- risico optreden, namelijk een holle onderrug. Dat
spieren alleen de romp rond trekken. Ze kunnen de gebeurt ook als de buikspieren te zwak zijn om de
heupen niet buigen, wat het grootste deel van de romp rond te maken (zie p. 176). Bij zijn pogingen
beweging uitmaakt (zie de afbeeldingen op p. 179). om op te komen, heeft de persoon meer tegendruk
Bovendien is de m. iliacus een monoarticulaire op zijn voeten nodig dan normaal, of meer strek-
spier, die wordt geacht de anteversie van de heup te king van de benen, of hij voert de beweging sneller
voltooien en die dus niet insufficiënt wordt ge- uit waardoor hij gebruikmaakt van de massatraag-
maakt. De polyarticulaire m. rectus femoris wordt heid. Soms wordt ten onrechte aangeraden de ar-
ook niet insufficiënt gemaakt omdat hij over het men boven het hoofd te strekken en die snel naar
kniegewricht wordt verlengd terwijl hij over het voren te brengen om zo het tot zit komen te verge-
heupgewricht wordt verkort. makkelijken. Door het extra traagheidsmoment kan
Als de heupflexoren niet verkort zijn, zal bij het de patiënt de oefening voltooien, maar de onderrug
inzetten van de beweging naar zit met gestrekte blijft hol, wat weer een te grote belasting van de
benen de romp rond worden en de onderrug af- buikspieren en de onderrug tot gevolg heeft.
vlakken voordat de anteversie van de heup begint.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 179

Indicaties en contra-indicaties

Met de armen in de testpositie voor de normale spier- Als de voeten worden gefixeerd, begint de persoon met-
kracht en de knieën gebogen, kan deze persoon de wer- een met de fase van de anteversie van de heup en kan zo
velkolom buigen maar de romp niet hoger van de bank helemaal tot zit komen, zoals ook te zien is op de foto’s
optillen dan hier te zien is. van dezelfde persoon op p. 176.

iliopsoas sneller kan optreden dan bij het opkomen


met gestrekte knieën en heupen.
Een normale mobiliteit van de rug is gewenst,
hypermobiliteit echter niet. Het doen van de oefe-
ning met gebogen knieën brengt ook het risico van
hyperflexie van de romp met zich mee (de wervel-
kolom maakt daarbij een bocht die convex is naar
achteren). Bij een anatomische stand of in ruglig
Op deze foto probeert de persoon tot zit te komen terwijl met gestrekte benen ligt het zwaartepunt in het
de armen in een gemakkelijke testhouding zijn geplaatst. lichaam iets voor het eerste of tweede sacrale seg-
De voeten worden niet gefixeerd. Het is duidelijk dat ze ment. Bij gebogen knieën en heupen verplaatst het
meteen met de fase van de anteversie van de heup zwaartepunt zich naar craniaal (naar het hoofd). De
begint. De benen hebben de neiging zich te strekken. Het onderste extremiteiten oefenen een kleiner moment
zwaartepunt wordt dan meer naar distaal verplaatst en uit bij het in evenwicht houden van de romp tijdens
vormt zo een tegenwicht tegen de kracht die door de het tot zit komen in kortlig dan bij het opkomen in
romp wordt uitgeoefend. Dezelfde problemen zijn aan- langzit. Er zijn twee alternatieven bij het voltooien
wezig bij stabilisatie van de voeten, of de knieën nu van het tot zit komen in kortlig: er moet een uit-
gebogen of gestrekt zijn. wendige kracht worden uitgeoefend om de voeten
op de grond te houden (meer dan vereist is bij de –
weinige – mensen die dit nodig hebben wanneer de
benen gestrekt zijn) of de romp moet extreem rond
Het vermogen om vanuit ruglig tot zit te komen worden gemaakt om het zwaartepunt naar caudaal
met een ronde rug moet als normaal worden be- te verplaatsen. Deze buitensporige ventraalflexie is
schouwd. Mensen moeten gemakkelijk vanuit rug- te zien als een versterkte thoracale bocht (opval-
lig op kunnen komen zonder daarbij op hun zij te lende ronding van de bovenrug) en/of als abnormale
gaan liggen of zich op te duwen met de armen. Als ventraalflexie in het thoracolumbale gebied (de
er zwakte is van een of beide spiergroepen die deze ronding zet zich voort in de onderrug). Het laatste
beweging mogelijk maken (d.w.z. de buikspieren wordt geaccentueerd als het tot zit komen met ge-
en de heupbuigers), moet worden getracht de bogen knieën wordt gedaan zonder dat de voeten
zwakte te corrigeren en het vermogen de beweging gefixeerd zijn en de voeten dicht bij de billen staan.
correct uit te voeren te herstellen. Hoewel de
heupbuigers bij houdingsproblemen een zekere De invloed van het fixeren van de voeten bij het
zwakte kunnen vertonen, is die zelden zo ernstig opkomen tot zit
dat het tot zit komen erdoor wordt beı̈nvloed. De
moeilijkheid bij het tot zit komen wordt veroor- Algemeen wordt aangenomen dat het zwaartepunt
zaakt door zwakte van de buikspieren. Het voor- van het lichaam zich ongeveer ter hoogte van het
schrijven van deze oefening om de buikspieren te eerste sacrale segment bevindt. Dit punt ligt boven
versterken, is onjuist omdat bij een duidelijke het heupgewricht. Als de helft van het lichaamsge-
zwakte van deze spieren de heupbuigers de bewe- wicht boven het zwaartepunt ligt, dan ligt meer dan
ging inzetten en uitvoeren terwijl de onderrug hol de helft van het lichaamsgewicht boven het heup-
wordt getrokken. gewricht (Basmajian stelt dat de onderste extremi-
Het tot zit komen is een oefening waarbij de teiten ongeveer een derde van het lichaamsgewicht
heupflexoren sterk worden aangesproken, of de oe- uitmaken (Boileau & Basmajian, 1965)) Voor de
fening nu met gebogen of met gestrekte benen meeste mensen betekent dit dat de kracht die de
wordt uitgevoerd. Bij de oefening in kortzit leidt de romp in ruglig uitoefent groter is dan die van de
anteversie in het heupgewricht tot de eindstand van beide benen. Gewoonlijk kan het heffen van beide
deze beweging, waardoor een verkorting van de m. benen (met gestrekte knieën) worden ingezet zon-
180 Spieren

der het gewicht van de romp in ruglig extra te fening wellicht honderd keer doen met de voeten
verzwaren. Zelden echter kan de rechte of over- gefixeerd, terwijl het zonder gefixeerde voeten niet
strekte romp (zie p. ###) vanuit ruglig worden op- vaker dan vijf keer gaat. Hierdoor wordt duidelijk
getild tot een zittende houding zonder dat er een dat na de eerste vijf oefeningen het tot zit komen
kracht van buitenaf (zoals druk op de voeten) aan met ronde romp overgaat in een tot zit komen met
die van de gestrekte extremiteiten wordt toege- holle rug.
voegd.
Als daarentegen de romp voldoende rond wordt
gemaakt als de oefening begint, beweegt het
zwaartepunt zich naar beneden tot aan of tot onder
de heupgewrichten. Als dit gebeurt, kan de ronde
romp in ventraalflexie worden opgetild naar de bo-
venbenen zonder dat de voeten worden vastgehou-
den. De meeste adolescenten (vooral degenen met
lange benen ten opzichte van de romp) en de meeste
volwassen vrouwen kunnen de oefening doen met
gestrekte benen zonder dat hun voeten hoeven te
worden vastgehouden. Daarentegen hebben veel
mannen meestal wel (een beetje) extra hulp nodig
op het moment dat het rondmaken van de romp is
voltooid en de fase van anteversie van de heup be- Deze persoon heeft duidelijke verzwakte buikspieren. Zij
gint. is, ook met de armen in de relatief gemakkelijke test-
Als het met ronde rug tot zit komen wordt ge- positie (spierkracht 3+), niet in staat de lumbale wer-
bruikt als test voor de kracht van de buikspieren, velkolom te buigen en de rest van de beweging tot zit te
moet men er zeker van zijn dat het vermogen de voltooien als de voeten niet worden gefixeerd.
romp rond te maken wordt gemeten. Het rondma-
ken van de romp moet voorafgaan aan de anteversie
van de heup. Als men de voeten niet naar beneden
houdt, kantelt het bekken achterover op het mo-
ment dat het hoofd en de schouders worden opge-
tild bij het begin van het rondmaken van de romp.
Als de voeten worden vastgehouden krijgen de
heupflexoren een fixatiepunt. Het heffen van de
romp kan dan meteen overgaan in tot zit komen
met een holle onderrug en anteversie in de heupge-
wrichten. Hieruit volgt dat de voeten niet moeten worden
gefixeerd tijdens de fase van de ventraalflexie van de romp,
om er zeker van te zijn dat de test inderdaad het vermogen
weergeeft de romp rond te maken voordat de fase van de
anteversie van de heup begint.
Vaak wordt gevraagd of het fixeren van de voeten Deze foto toont de vrouw van foto A, die met haar armen
problemen geeft als de kracht van de buikspieren in de normale testhouding (spierkracht 5) in staat is de
normaal is. Dit hoeft niet het geval te zijn als er oefening met behulp van de heupflexoren uit te voeren
maar een paar van deze oefeningen worden gedaan, omdat haar voeten worden gefixeerd. Bij deze test wordt
maar het kan veel verschil uitmaken wanneer de alleen de kracht van de heupbuigers gemeten.
oefening vaak wordt gedaan. Eén of twee keer tot zit
komen met een ronde rug (op de goede manier uit-
gevoerd), is voldoende om de normale kracht te
kunnen waarnemen. Het uithoudingsvermogen Oefeningen: rond maken van de romp
wordt hierdoor niet getest. Iemand kan een normale
kracht te zien geven en de oefening een paar maal Voor het versterken van buikspieren die bij het op-
goed uitvoeren. Na enkele herhalingen kunnen de komen met ronde rug zwakte vertoonden is het
buikspieren echter vermoeid raken. Dan kan de meestal gewenst de patiënt alleen het gedeelte van
patiënt gaan ‘smokkelen’ en de oefening met een de oefening te laten doen waarin de romp rond moet
holle rug uitvoeren. Dit komt vaak voor omdat de worden gemaakt. Dit heeft als voordeel dat de
buikspieren niet hetzelfde uithoudingsvermogen buikspieren worden geoefend zonder dat de heup-
hebben als de heupflexoren. buigers sterk worden aangesproken. Bovendien
De overgang naar de uitvoering met holle rug treedt er volgens Nachemson en Elfstron in verge-
wordt niet opgemerkt als de voeten vanaf het begin lijking met het volledig tot zit komen minder druk
worden vastgehouden. Als de voeten echter niet op tussen de tussenwervelschijven als alleen de
worden vastgehouden tijdens de inzet van de ven- romp rond wordt gemaakt (Nachemson & Elfstron,
traalflexie van de wervelkolom, wordt het onver- 1970).
mogen de rug rond te maken duidelijk zodra ver- Wanneer de patiënt in staat is de oefening volle-
moeidheid begint op te treden. Iemand kan de oe- dig uit te voeren, kan de weerstand verhoogd wor-
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 181

den door de patiënt de onderarmen over de borst te die positie vast te houden, kan men een kleiner
laten vouwen. Later kan de weerstand verder wor- kussen gebruiken tot de patiënt de oefening volle-
den vergroot door de handen achter het hoofd te dig kan uitvoeren.
plaatsen. In elke fase moet ook het uithoudingsver-
mogen geoefend worden. Dit kan door na het rond Oefening 3
maken van de romp deze stand enige seconden vast
te houden, en dit ongeveer tien keer herhalen.

Oefening 1

Oefening 3: Buikspieroefening: aangepast aan te korte


heupbuigers

Oefening 1: Buikspieroefening: rond maken van de romp Als de heupbuigers verkort zijn en het achterover
kantelen van het bekken beperken, pas dan de eerste
oefening aan door tijdelijk een kussen onder de
Kantelen om de onderrug tegen de bank te drukken knieën te plaatsen zodat de heupen passief worden
door de onderste buikspieren aan te spannen. Met gebogen.
de armen naar voren gestrekt, moet hij dan het
hoofd en de schouders optillen van de bank. De Buikspieracties tijdens het laten zakken van de
bovenrug moet zo hoog geheven worden als de rug benen
kan buigen, maar de patiënt moet niet proberen tot
zit te komen. Definities en omschrijving van begrippen

Oefening 2 Het heffen van beide benen in ruglig betekent an-


teflexie van de heupen met gestrekte knieën. Ter-
wijl de kniestrekkers de knieën recht houden, hef-
fen de heupbuigers de benen. Er lopen geen buik-
spieren over het heupgewricht, dus deze spieren
kunnen niet op een directe wijze meedoen bij het
heffen van de benen. De taak van de heupbuigers
kan goed duidelijk worden gemaakt door naar het
functieverlies te kijken als de heupbuigers verlamd
zijn, zoals op de tekening hieronder.
Oefening 2: Buikspieroefening: rond maken van de romp Om in ruglig beide benen te kunnen heffen moet
met hulp op de een of andere manier het bekken worden ge-
stabiliseerd. Ofschoon de buikspieren niet op di-
recte wijze meedoen met het heffen van de benen,
Als de buikspieren erg zwak zijn en de patiënt zijn beı̈nvloedt de kracht van deze spieren wel onmid-
schouders niet van de bank kan optillen, pas dan de dellijk de romphouding en de manier waarop het
vorige oefening aan door een wigvormig kussen bekken wordt gestabiliseerd. Het heffen van de be-
onder het hoofd en de schouders te plaatsen. Deze nen door de actie van de heupbuigers oefent een
positie stelt de patiënt in staat de oefening uit te sterke trek naar beneden uit op het bekken en leidt
voeren in een klein bewegingstraject. Naarmate de tot vooroverkanteling. De buikspieren trekken het
patiënt beter in staat is de romp rond te maken en bekken omhoog, wat leidt tot achteroverkanteling.
182 Spieren

Een patiënt met sterke buikspieren en zeer zwakke bovenbenen komen door deze bekkenkanteling
of verlamde heupbuigers kan de benen niet van de passief iets van de bank, zoals op de afbeelding te
bank optillen in ruglig. De enige beweging die op- zien is, of ze blijven plat op de bank liggen als de
treedt als hij toch probeert de benen te heffen, is een ventrale structuren van het heupgewricht ontspan-
krachtige achteroverkanteling van het bekken. De nen zijn.

Een patiënt met sterke buikspieren kan de onderrug vlak houden door de werking van de buikspieren die het bekken
achterover gekanteld houden tijdens het heffen van de benen.

Als de buikspieren zwak zijn, kantelt het bekken voorover als de benen worden opgetild. Als deze kanteling optreedt,
wordt de rug overstrekt, wat vaak pijn veroorzaakt. De zwakke buikspieren worden gerekt en zijn kwetsbaar voor
overrekking.

Buikspieractiviteit in deze trekrichting liggen, zijn de m. rectus abdo-


minis, de laterale vezels van de m. obliquus exter-
Bij het beschouwen van de werking van de buik- nus abdominis en de extensoren van de heup. Deze
spieren moet men er rekening mee houden dat de spieren kunnen het bekken achterover kantelen, of
verschillende segmenten nauw met elkaar verbon- de persoon nu rechtop staat of op de rug ligt. Bij het
den en van elkaar afhankelijk zijn. De m. obliquus laten zakken van beide benen in ruglig werken de
externus abdominis is hoofdzakelijk waaiervormig extensoren van de heup echter niet actief mee aan de
en kan per segment een andere werking hebben. ventraalflexie van de lumbale wervelkolom en de
Het bekken kan achterovergekanteld worden door achteroverkanteling van het bekken. Zodoende
het os pubis naar boven te trekken, door een schuin spelen de m. rectus abdominis en de m. obliquus
en naar achteren gerichte trek aan de voorkant van externus abdominis de grootste rol bij het plat op de
de crista iliaca of een trek naar beneden aan de ach- bank houden van de lage rug en het bekken bij het
terkant van het os ischii. De spier of spiervezels die laten zakken van de benen.

De laterale vezels van de m. obliquus externus abdominis kantelen het bekken achterover en hebben daarbij nauwe-
lijks of geen hulp nodig van de m. rectus abdominis. De proefpersoon houdt de armen boven het hoofd om de tekening
op de buik goed te laten uitkomen. (Zie p. 184 en 185 voor de armposities bij het testen van de onderste buikspieren.)
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 183

Om het bekken achterover gekanteld en de lage rug afgevlakt te houden bij het heffen of laten zakken van de benen,
moeten de m. rectus abdominis en de m. obliquus externus abdominis aanspannen.

Onderste buikspieren: testen en graderen Testbeweging: de onderzoeker helpt de patiënt de


benen op te tillen tot een verticale stand of laat de
Ventrale rompbuigers: test voor de onderste buikspieren patiënt zijn benen één voor één naar die stand hef-
fen met gestrekte knieën. (Een verkorting van de
De test voor de onderste buikspieren waarbij ven- ischiocrurale spieren zal het aannemen van de vol-
traalflexie van de romp plaatsvindt, legt de nadruk ledige uitgangshouding belemmeren.)
op het vermogen van deze spieren om de lumbale Laat de patiënt het bekken achterover kantelen
wervelkolom naar voren te buigen door de onderrug om de onderrug af te vlakken door de buikspieren
af te vlakken tegen de bank en die vlak te houden aan te spannen en dan de onderrug vlak houden
tegen de geleidelijk toenemende weerstand die op- terwijl hij de benen langzaam laat zakken. De aan-
gewekt wordt door het laten zakken van de benen. dacht is gericht op de stand van de onderrug en het
Uitgangshouding: ruglig op een stevig oppervlak. bekken tijdens het zakken van de benen. De patiënt
De patiënt mag eventueel op een opgevouwen de- mag het hoofd of de schouders tijdens de test niet
ken liggen, maar niet op een zacht kussen. De ar- optillen.
men zijn gekruist over de borst om er zeker van te Weerstand: de kracht die wordt uitgeoefend door
zijn dat de ellebogen niet op de bank rusten en zo de heupbuigers en het zakken van de benen werkt
het lichaam steunen. in de richting van een vooroverkanteling van het
bekken en geeft een sterke weerstand aan de buik-
spieren, die proberen het bekken achterover gekan-
Opmerking teld te houden. Als de benen zakken door de excen-
trische (verlengende) contractie van de heupbuigers,
De patiënt mag de armen niet boven het hoofd wordt de momentsarm groter. Deze vergroot de
strekken of de handen ineenvouwen achter het weerstand voor de buikspieren zodat men de kracht
hoofd. van deze spieren kan beoordelen.
Gradatie: de spierkracht wordt gegradeerd op
basis van de mate waarin de patiënt erin slaagt de
Fixatie: de romp mag niet gefixeerd worden omdat onderrug vlak op de bank te houden terwijl hij de
de test juist bedoeld is om vast te stellen of de benen langzaam laat zakken vanuit de verticale
buikspieren het bekken en de thorax bij elkaar (908) uitgangshouding.
kunnen houden tegen weerstand wanneer de per- Noteer de hoek tussen de gestrekte benen en de
soon de benen laat zakken. Het steunen van de bank op het moment dat het bekken naar voren
romp helpt daarbij. De buikspieren worden ook ge- begint te kantelen en de onderrug hol gaat trekken.
holpen als de patiënt de bank mag vasthouden of Om precies te bepalen wanneer dat plaatsvindt, kan
met handen of ellebogen op de bank mag rusten. de onderzoeker de ene hand bij (maar niet onder) de
184 Spieren

onderrug plaatsen en de andere met de duim juist een leeftijd van 8 tot 10 jaar is de test geschikt voor
onder de spina iliaca anterior superior. Bij het testen de meeste kinderen. Als de puberteit nadert en de
van patiënten die lijden aan zwakte of pijn is het benen langer worden ten opzichte van de romp, ziet
echter belangrijk dat de onderzoeker de duim van men het omgekeerde beeld: de momentsarm van de
de ene hand juist onder de spina iliaca anterior su- benen wordt groter. Bij de meeste kinderen van
perior plaatst en de andere vrijhoudt om de benen te deze leeftijd moet een gradatie 3+ of 4– op deze test
kunnen steunen vanaf het moment dat de rug hol gezien worden als normaal voor de leeftijd, vooral
trekt. bij kinderen waarvan de lichaamslengte zeer snel is
Deze test voor de kracht van de buikspieren is toegenomen. Boven een leeftijd van 14 tot 16 jaar
niet geschikt voor heel jonge kinderen. Het gewicht moeten mannen spierkracht 5 hebben en vrouwen
van de benen ten opzichte van de romp is gering, en spierkracht 4. Gezien de verdeling van het li-
de rug trekt niet hol als de kinderen de benen heffen chaamsgewicht zijn mannen in het voordeel bij de
of laten zakken. Bovendien is het voor kinderen van test van het laten zakken van de benen en vrouwen
6 of 7 jaar (de leeftijd waarop de test enige zeg- bij de test van het opkomen vanuit ruglig. Uit on-
gingskracht krijgt) moeilijk om de verschillende derzoek van Staniszewski bleek dat de test van het
spieracties uit elkaar te houden en te proberen de laten zakken van de benen betrouwbaar en valide is
rug vlak te houden terwijl de benen zakken. Vanaf bij volwassenen (Staniszewski e.a., 2001).

redelijk

redelijk

goed

goed
goed

goed

normaal

Voor notaties van spierkrachtgradaties, zie pagina 17; Spierkracht 3+: met de armen gekruist over de borst in
voor een overzicht van spierkrachtgradaties, zie pagina staat zijn de lage rug vlak te houden als de benen tot een
18. hoek van 608 geheven zijn.

Spierkracht 4: met de armen gekruist over de borst in staat zijn de lage rug vlak op de bank te houden als de benen tot
een hoek van 308 gezakt zijn. (Op deze foto zijn de benen tot 208 gezakt.)

Spierkracht 5: met de armen gekruist over de borst in staat zijn de lage rug vlak te houden als de benen tot vlak boven
de tafel gezakt zijn. (Op deze foto zijn de benen gezakt tot een paar graden.)
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 185

Zwakte van de buikspieren bij het laten zakken van de benen

Iemand met duidelijk zwakke buikspieren en sterke deren. De kracht die het gewicht van de benen en de
heupbuigers kan de gestrekte benen in de heup ge- heupbuigers uitoefenen, trekt het bekken voorover.
bogen houden en ze langzaam laten zakken, maar Daarbij wordt de kracht van de zwakke buikspieren
daarbij komt de onderrug steeds verder los van de die proberen het bekken achterover gekanteld te
bank naarmate de benen de horizontale positie na- houden, overwonnen.
186 Spieren

Oefening: achteroverkantelen van het bekken

Een goede uitvoering van het achterover kantelen van het bekken en weg laten glijden van de benen om de
m. obliquus externus abdominis te oefenen.

De onderbuik wordt naar boven en naar binnen ge- terale vezels van de m. obliquus externus abdominis
trokken en het bekken wordt achterover gekanteld te palperen om zekerheid te krijgen over de werking
om de onderrug af te vlakken door de werking van ervan. Tijdens het uitvoeren van de oefening mag de
de m. obliquus externus abdominis (vooral de dor- patiënt de m. gluteus maximus niet gebruiken om
solaterale vezels). Men moet de patiënt leren de la- het bekken te kantelen.

Het bekken kan achterover gekanteld worden met de m. rectus abdominis. Dit mag echter niet op deze wijze worden
gedaan als de nadruk moet liggen op het versterken van de m. obliquus externus abdominis.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 187

Oefening: rotatie van de romp

Sterke mm. obliquus externus abdominis spelen een Duidelijke zwakte van de buikspieren: testen en
belangrijke rol bij een goede houding en het voor- graderen
komen van lage rugpijn. Oefeningen om deze spie-
ren te versterken moeten specifiek zijn, zoals de Tijdelijk toepassen van kortlig
hierboven afgebeelde. Zwakte van deze spieren
komt vaak voor bij mensen die te vaak het opkomen Als de monoarticulaire heupbuigers te kort zijn,
tot zit oefenen doordat de dorsolaterale vezels van houden ze het bekken voorovergekanteld en de on-
de m. obliquus externus langer worden tijdens het derrug in hyperextensie als de patiënt rechtop staat
rondmaken van de romp (zie p. 174). of met gestrekte benen op de rug ligt. Vanuit deze
De zitpositie geeft weerstand aan de mm. obli- uitgangshouding is het vrijwel onmogelijk om het
quus externus terwijl deze de onderbuik naar boven bekken achterover te kantelen ter versterking van de
en naar binnen trekken en zorgen voor een rechte buikspieren. Bovendien vindt tegelijk met het op-
rug. Bovendien vereist de rotatie van de thorax ten tillen van het hoofd en de schouders ook achter-
opzichte van het bekken, zoals hierboven is afge- overkanteling van het bekken plaats, wat het zuiver
beeld, een sterke unilaterale werking van de m. uitvoeren van de oefening onmogelijk maakt.
obliquus externus links, respecievelijk rechts. Als wordt geprobeerd het bekken achterover te
Uitgangshouding: rechtop zittend op een stoel of kantelen, komen de verkorte heupbuigers op span-
kruk met het gezicht naar voren, de voeten plat op ning (rek) en gaan ze de beweging tegen. Om deze
de grond en de benen tegen elkaar. Deze houding tegenwerking te verminderen en de bekkenkante-
stabiliseert het bekken. Plaats de handen op het ling gemakkelijker te maken, wordt meestal kortlig
hoofd om de borstkas naar boven te houden en de aanbevolen.
bovenrug een goede stand te geven. Deze uitgangshouding komt uiteraard tegemoet
Oefening: draai het bovenste deel van de romp aan de strakke, verkorte heupbuigers en maakt het
langzaam naar rechts (met de klok mee) en houd de ook relatief gemakkelijk het bekken te kantelen,
eindstand enkele seconden vast om de m. obliquus vaak alleen al door de voeten tegen de bank te
externus links te versterken. Ontspan en keer terug drukken om zo het bekken achterover te laten
naar de neutrale positie. Roteer het bovenste deel schommelen. Bij een verkorting van de heupbuigers
van de romp langzaam naar links (tegen de klok in) moeten de heupen en knieën worden gebogen, maar
en houd de eindstand enkele seconden vast om de alleen zo ver als nodig is om het bekken achterover
m. obliquus externus rechts te oefenen. Ontspan en te laten kantelen. Deze houding moet passief wor-
keer terug naar de neutrale positie. den gehandhaafd door een kussen of rol onder de
knieën te plaatsen. In deze uitgangshouding kan
men oefeningen voor het kantelen van het bekken
Opmerking en het rondmaken van de romp uitvoeren om de
buikspieren te versterken.
De oefening kan ook in stand worden uitgevoerd, Hoewel het buigen van de knieën aanvankelijk
maar daarbij is het moeilijker om het bovenste noodzakelijk is, moet men deze uitgangshouding
deel van de romp te fixeren omdat het bekken niet eindeloos toepassen, maar kijken in hoeverre en
naar dezelfde kant roteert als de m. obliquus hoe lang deze aanpassing nodig is. De doelstellingen
externus. moeten gebaseerd zijn op het gewenste eindresul-
taat en de oefeningen moeten gericht zijn op het
188 Spieren

bereiken daarvan. Een gewenst eindresultaat in schouder in protractie te brengen in de richting van
stand is het vermogen een goede houding van het de heterolaterale heup en vast te houden tegen de
bekken ten opzichte van de benen te kunnen hand- weerstand.
haven terwijl de benen gestrekt zijn (d.w.z. de heup- De patiënt houdt in ruglig het been gestrekt, met
en kniegewrichten vertonen een goede houding). Bij de heup in ongeveer 608 flexie en de onderzoeker
het oefenen wordt naar dit doel toe gewerkt door de geeft een gemiddelde druk tegen het bovenbeen in
anteversie in de heupgewrichten die door de opge- caudolaterale richting. De kracht van de schuine
trokken knieën ontstaat geleidelijk te verminderen. buikspieren moet dan voldoende zijn om de crista
Door het achteroverkantelen van het bekken met iliaca naar de schuin tegenoverliggende ribbenboog
zover mogelijk gestrekte benen beweegt het bekken te trekken. (Deze test kan alleen gebruikt worden
in de richting van verlengen van de heupbuigers als de kracht van heupbuigers goed is.)
terwijl de buikspieren worden versterkt. Hoewel Spierkracht 2: de patiënt kan de crista iliaca en de
deze beweging op zichzelf niet voldoende is om de schuin tegenoverliggende ribbenboog naar elkaar
heupbuigers te rekken, levert hij een bijdrage aan toe brengen.
het patroon van spieractie dat nodig is om een ver- Spierkracht 1: als de patiënt probeert de ribben-
keerde lordotische houding in stand te corrigeren. boog naar de tegenoverliggende crista iliaca te
De heupbuigers moeten worden gerekt in samen- trekken (dus een lichte laterale standsverandering
hang met de juiste buikspieroefeningen, zodat van de thorax ten opzichte van het bekken tot stand
de patiënt uiteindelijk in staat zal zijn met ge- probeert te brengen), kan men voelen dat de schuine
strekte benen het bekken achterover te kantelen buikspieren aanspannen, maar er treedt geen wer-
(zie p. 344). kelijke beweging op.
Het is niet moeilijk de ventrolaterale buikspieren
objectief te graderen wanneer de kracht 3 of groter Laterale rompspieren
is. Als deze spieren zwakker zijn, is de juiste gra-
datie moeilijker vast te stellen. De hier beschreven Spierkracht 3–: in zijlig is er een stevige fixatie en
tests en gradaties geven richtlijnen voor het grade- laterale approximatie van de ribbenboog en de cris-
ren van zwakke spieren. ta iliaca mogelijk bij actieve abductie van het been
Wanneer er een duidelijke disbalans bestaat van en adductie van de arm tegen weerstand.
de buikspieren, moet men letten op positieverande- Spierkracht 2: de patiënt is in ruglig in staat de
ring van de navel (zie p. 187) en de aanwezige spier- crista iliaca en de ribbenboog zijwaarts naar elkaar
kracht bepalen door middel van palpatie. toe te brengen als hij probeert het bekken zijwaarts
Voordat wordt overgegaan tot de beschreven te heffen of de arm tegen weerstand te adduceren.
tests, is het nodig de kracht van de ventrale hals- Spierkracht 1: men kan de laterale buikspieren
spieren te testen. voelen aanspannen als de patiënt in ruglig probeert
het bekken zijwaarts te heffen of de arm tegen
Ventrale buikspieren, voornamelijk de m. rectus weerstand te adduceren. De thorax en het laterale
abdominis deel van de crista iliaca komen echter niet dichter
bij elkaar.
Spierkracht 3–: de patiënt is in staat in ruglig met de
knieën licht gebogen (door een opgerolde handdoek Kracht van de buikspieren registreren
onder de knieën) het bekken achterover te kantelen
en de rug afgevlakt te houden bij het optillen van
het hoofd.
Spierkracht 2: in dezelfde uitgangshouding als
boven is de patiënt in staat het bekken achterover te
kantelen. Bij het optillen van het hoofd wordt deze
weerstand echter te groot voor de buikspieren en
beweegt de thorax van het bekken af.
Spierkracht 1: als de patiënt in ruglig probeert de
borst neer te drukken of het bekken achterover te
kantelen, kan men de rechte buikspieren voelen
aanspannen, maar de patiënt is niet in staat om de
thorax en het bekken naar elkaar te bewegen.
De kracht van de buikspieren wordt op twee ma-
Schuine buikspieren nieren genoteerd, afhankelijk van de gradatie.
Als de spierkracht 3 of meer is bij de tests van het
Spierkracht 3–: als de onderzoeker een gemiddelde heffen van de romp en de benen, is het meestal
weerstand geeft tegen het schuin naar beneden du- voldoende op basis van deze tests een cijfer toe te
wen van de arm door de patiënt in ruglig, is de kennen en dit te noteren (zie afbeelding A). Er komt
aanspanning van de schuine buikspieren goed te zelden een disbalans voor tussen de verschillende
palperen en beweegt de ribbenboog naar de schuin delen van de m. rectus abdominis of de schuine
tegenoverliggende crista iliaca. Als de arm te zwak buikspieren als de kracht meer dan 3 bedraagt; het
is, kan de patiënt proberen te compenseren door de is dan niet nodig de delen apart te graderen.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 189

Als er een duidelijke zwakte of disbalans bestaat, is sen het bovenste en onderste gedeelte van de m.
het nodig de testresultaten van de verschillende rectus abdominis. Als er ook een afwijking is ten
spieren specifiek aan te geven (zie afbeelding B op opzichte van het lint dat diagonaal over de navel
p. 188 en p. 172). wordt gehouden, bestaat er een disbalans tussen de
schuine buikspieren.
Disbalans van de buikspieren en positieverandering van De onderzoeker kan als extra hulpmiddel met een
de navel huidpotlood het ventrale deel van de crista iliaca, de
ribbenboog, het os pubis en de processus xiphoi-
Een duidelijke zwakte en een disbalans van de deus markeren. Tijdens de testbewegingen wordt
buikspieren is tot op zekere hoogte vast te stellen het lint van de navel naar de verschillende punten
door observatie van de navel. De navel verplaatst gelegd om vast te stellen of origo en insertie van de
zich in de richting van een sterk segment en van een segmenten naar elkaar toe bewegen of van elkaar af.
zwak segment af. Als bijvoorbeeld drie segmenten –
de m. obliquus externus abdominis links en de m. Armbewegingen bij het testen van de buikspieren
obliquus internus abdominis rechts en links – even
sterk zijn en de m. obliquus externus rechts duide- Als men bij het testen van de buikspieren armbe-
lijk zwak is, verplaatst de navel zich ongetwijfeld in wegingen gebruikt, moeten ze met weerstand wor-
de richting van de m. obliquus internus links. Dit den uitgevoerd of tegen druk worden vastgehouden
gebeurt niet omdat de m. obliquus internus links de omdat er anders geen merkbare activiteit van de
sterkste is, maar omdat de m. obliquus externus rompspieren wordt gevergd ten behoeve van de
rechts geen tegenkracht biedt. Hierdoor ontstaat fixatie.
een verplaatsing van het zwakke segment af. Normaal gesproken moeten bij een anteflexie-
Het kan echter ook voorkomen dat er één sterk beweging van de armen in het sagittale vlak de
segment is en dat de andere drie zwak zijn. De ver- rugspieren fixatie bieden en bij een retroflexie-
plaatsing is dan gericht naar het sterkste segment. beweging de buikspieren. Wanneer de buikspieren
De kracht van de diverse spieren moet dan worden echter zwak zijn, kan de fixatie voor de retroflexie-
vastgesteld door palpatie en door te kijken in welke beweging van de armen door de rugspieren worden
mate de navel zich verplaatst bij specifieke testbe- gegeven. Geeft men bijvoorbeeld weerstand aan de
wegingen. retroflexie van beide armen met de patiënt in rug-
Soms verplaatst de navel zich niet door actieve lig, dan spannen de buikspieren met een normale
spiercontractie maar doordat een spier gerekt kracht aan om de thorax stevig te fixeren ten op-
wordt. De onderzoeker moet er zeker van zijn dat de zichte van het bekken. Als de buikspieren echter
spieren die getest worden actief aanspannen voordat erg zwak zijn, wordt de rug hol getrokken en gaan
verplaatsing van de navel als maatstaf voor kracht of thorax en bekken uit elkaar totdat de thorax door
zwakte gebruikt kan worden. middel van dorsaalflexie van de thoracale wervel-
Om de verplaatsing van de navel te kunnen kolom goed gefixeerd is. Het hol trekken van de rug
schatten moeten de buikspieren in ontspannen toe- brengt de buikspieren op rek. Deze kunnen daar-
stand zijn. De knieën mogen zo ver gebogen wor- door strak komen te staan en bij palpatie de indruk
den als nodig is om de rug ontspannen plat op de wekken gespannen te zijn. De onderzoeker mag
bank te laten rusten. Daarna vraagt men de patiënt deze spanning niet opvatten als een bewijs voor
het hoofd op te tillen of het bekken achterover te contractie.
kantelen (ook al is de rug al afgevlakt). Als men bij Als de kracht van de buikspieren normaal is,
de tests gebruikmaakt van weerstand aan arm- en contraheren bij schuine of diagonale armbewegin-
beenbewegingen, moet daarmee ook vanuit deze gen de m. obliquus externus abdominis aan de zijde
ontspannen toestand worden begonnen. De bewe- van de arm en de m. obliquus internus abdominis
gingen moeten zo uitgevoerd worden dat ze de aan de heterolaterale zijde om de thorax ten op-
spieren werkelijk verkorten. Als de zwakte heel zichte van het bekken te fixeren. Als er een zwakte
duidelijk is, moet de eerste test bestaan uit een in die trekrichting is, kunnen de heterolaterale
lichte actieve beweging, waarbij de weerstand lang- schuine buikspieren actief worden om fixatie te ge-
zaam wordt gedoseerd. Eerst moet men bekijken in ven. Om een zorgvuldig onderzoek te kunnen doen,
hoeverre origo en insertie van de spier naar elkaar moet de onderzoeker deze compensaties onderken-
toe gebracht kunnen worden; daarna hoeveel druk nen.
men kan geven voordat de patiënt die niet meer kan
weerstaan en de origo en insertie uit elkaar gaan
bewegen. j
5.3 Pijn in de lage rug
Als men niet vertrouwd is met het buikspieron-
derzoek, kan het soms zeer moeilijk zijn de afwij- Het raadsel van de lage rug
kende positie van de navel met zekerheid vast te
stellen. Als men tijdens het testen een lint of touw- De oorzaken van veel pijnklachten in de onderrug
tje eerst dwars en dan diagonaal over de navel legt, zijn onduidelijk. Lage rugpijn, een van de meest
kan de richting van de verplaatsing gemakkelijker frequente pijnklachten, blijft de deskundigen voor
worden bepaald. Als de positie van de navel ten raadsels stellen. Ondanks de overvloed aan infor-
opzichte van het dwarsgeplaatste lint naar boven of matie die tegenwoordig dankzij de moderne tech-
beneden afwijkt, duidt dat op krachtsverschil tus- niek beschikbaar is, is de conservatieve (d.w.z. niet-
190 Spieren

chirurgische) behandeling nog steeds voornamelijk Een disbalans kan optreden door zwakte van de
gebaseerd op de symptomen die de patiënt vertoont. buikspieren of spanning als gevolg van een operatie
Zelfs wanneer deze symptomen objectief vastgesteld of obesitas. Bij vrouwen kan een zwangerschap de
kunnen worden, verschillen behandelaars vaak van oorzaak zijn. Lage rugpijn treedt vaak op na de
mening over de interpretatie ervan. In veel gevallen bevalling, maar kan volledig verdwijnen na een be-
is deze interpretatie niet voldoende om een juiste handeling die gericht is op het versterken van de
diagnose te stellen. DeRosa en Porterfield stellen dat buikspieren en het corrigeren van een foutieve
het op het ogenblik nog steeds vrijwel onmogelijk is houding.
om met enige zekerheid vast te stellen welke weef- Het komt niet vaak voor dat volwassenen dingen
sels precies betrokken zijn bij de meeste gevallen doen die veel vergen van de buikspieren. Daarente-
van lage rugpijn (DeRosa & Porterfield, 1992). gen dragen de meeste lichamelijke activiteiten wel
Dit onvermogen om de juiste diagnose te stellen bij aan een versterking van de rugspieren. Een be-
heeft geleid tot diverse behandelmethoden die een langrijke factor waarmee rekening moet worden
zekere mate van succes te zien geven. De toegepaste gehouden als mogelijke oorzaak van het verkorten
behandelingen omvatten onder meer bedrust en van rugspieren en het verslappen van buikspieren
medicatie, mobilisatie (manipulatie), acute toepas- ligt in het feit dat de vele rugstrekkers die de mens
sing van een korset dat zorgt voor immobilisatie van heeft kort zijn en aanhechtingen hebben aan sterke
de rug of een milde behandeling die diverse pijnbe- botstructuren, terwijl de buikspieren lang zijn en
strijdingsmethoden omvat. Vaak wordt gezegd dat weliswaar sterke aanhechtingen aan fasciae bezitten
een hoog percentage (tot wel 80%) van degenen die maar niet gesteund worden door botstructuren.
lijden aan lage rugpijn binnen twee weken herstelt, Bovendien worden de buikspieren belast doordat ze
met of zonder behandeling. In het licht van dit het gewicht van de ingewanden moeten dragen en
cijfer is het niet verwonderlijk dat een behandeling worden ze bij vrouwen tijdens de zwangerschap
een grote kans van slagen heeft, ongeacht de ach- overrekt en overbelast.
terliggende gedachte of de gevolgde behandelme- Hier wordt het onderzoek en de behandeling van
thode. Mensen die van hevige pijn af geholpen zijn, lage rugpijn besproken op basis van de bevindingen
twijfelen er echter niet aan dat de behandeling ver- van tests voor houding, bewegingsuitslag, spier-
antwoordelijk is voor hun herstel. lengte en spierkracht. Er worden hierbij geen eti-
Ongeacht de aanpak van de behandeling wordt er ketten geplakt op de meeste typen lage rugklachten
in de literatuur voortdurend melding gemaakt van die pijn veroorzaken. In plaats daarvan worden ze
de noodzaak tot houdingscorrectie als onderdeel benoemd aan de hand van de houdingsafwijkingen
van de behandeling. Soms wordt de houdingscor- en musculaire disbalans die erbij optreden. De
rectie onmiddellijk toegepast in de behandeling. pijnklachten in de onderste extremiteiten hebben te
Een permanente houdingscorrectie en preventie van maken met verkorting of rekking van de m. tensor
nieuwe klachten zijn echter van nog groter belang. fasciae latae en de tractus iliotibialis; met ischialgie
Hier wordt voornamelijk ingegaan op dit aspect van veroorzaakt door een discusprotrusie; met rekking
de behandeling. van de m. piriformis, waarbij pijn en zwakte in het
De correctie van houdingsafwijkingen vereist een gebied van de dorsale vezels van de m. gluteus me-
onderzoek van de houding en tests voor de lengte en dius optreden; met knie- en voetklachten waarbij
de kracht van bepaalde spieren. Het behoud van een een foutieve houding en musculaire disbalans een
goede houding hangt af van het tot stand brengen belangrijke rol spelen. (Gedetailleerde beschrijvin-
en op peil houden van een goede spierbalans. Dit is gen van de diverse tests die in dit hoofdstuk aan de
het fundamentele uitgangspunt van de oorspron- orde komen, zijn opgenomen in de hoofdstukken 2,
kelijke auteurs van dit boek, zoals verwoord in Study 6 en 7; hoofdstuk 2 is geheel gewijd aan de com-
and Treatment of Muscle Imbalance in Cases of Low Back plexe problematiek van de houding.)
and Sciatic Pain (Kendall & Kendall, 1936) en in Posture
and Pain (Kendall e.a., 1952). Lage rugpijn
De biomechanica van de lage rug is onlosmakelijk
verbonden met die van de algehele houding, maar De aandoeningen in deze categorie die hier uitvoe-
nog meer met die van het bekken en de onderste rig besproken worden, zijn overbelasting van het
extremiteiten. De beoordeling van houdingsafwij- lumbosacrale gebied en overbelasting van het sacro-
kingen moet onder andere gebaseerd zijn op een iliacale gebied. Er wordt ook kort aandacht besteed
onderzoek van het gehele lichaam. Hoewel de aan dislocatie van gewrichtsfacetten en coccygody-
symptomen en afwijkingen vaak in hetzelfde gebied nie. Overbelasting van het lumbosacrale gebied kan
optreden, hoeven de afwijkingen niet beperkt te veroorzaakt worden door een foutieve houding. De
zijn tot die gebieden waar symptomen optreden. andere drie aandoeningen worden in eerste instan-
Pijn die zich manifesteert in een been, bijvoorbeeld, tie niet beschouwd als houdingsklachten, maar
kan het gevolg zijn van een rugklacht. Een mecha- gaan wel vaak samen met houdingsafwijkingen en
nische of functionele spanning die een disbalans musculaire disbalans.
veroorzaakt in een bepaald lichaamsdeel zal snel
leiden tot compensatie in andere lichaamsdelen. Overbelasting van het lumbosacrale gebied
Omgekeerd kunnen verschijnselen in de lage rug
veroorzaakt worden door mechanische problema- Overbelasting van het lumbosacrale gebied is het
tiek in de voeten, de benen of het bekken. meest voorkomende type lage rugklacht. Het woord
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 191

‘overbelasting’ verwijst hier weliswaar naar het ef- wricht beschreven wordt als een syndesmosis (niet
fect van een schadelijke spanning, maar geeft geen beweegbaar), als een synchondrosis (enigszins be-
indicatie van de biomechanische afwijkingen die weegbaar) én als een synoviaal gewricht (vrij be-
hierbij optreden. In wezen zijn er twee klachten: te weegbaar).
grote compressie op botstructuren, vooral tijdens Het is gebleken dat het gewricht tijdens de be-
zitten en staan en te grote spanning op spieren en valling normaal gesproken beweegt en dat sommige
ligamenten tijdens zitten en staan en als gevolg van van de herhaald optredende sacro-iliacale klachten
bewegingen (zie ook p. 26). bij vrouwen het gevolg kunnen zijn van één of meer
De rug kan een goede houding hebben in zit en bevallingen. Hippocrates meende dat het gewricht
stand, maar wanneer de lage rugspieren verkort onbeweegbaar was behalve tijdens de zwangerschap
zijn, worden ze toch aan een te grote spanning (Cox, 1990).
blootgesteld wanneer men onverwachts of onvoor- Anatomen beschrijven dit gewricht op verschil-
bereid naar voren probeert te buigen. Dit kan een lende wijzen. Gray (Goss, 1966) noemt het een syn-
acute overbelasting tot gevolg hebben. chondrosis, terwijl Sobotta stelt dat het een vrijwel
De rug kan een zeer foutieve houding hebben, onbeweegbaar gewricht is en dat de tuberositates
bijvoorbeeld een lordose, zonder dat de lage rug- aan de voorzijde verbonden zijn door een gewricht
spieren verkort zijn. Bewegingen hoeven dan niet en aan de achterzijde door een syndesmosis (Sobot-
tot overbelasting te leiden, maar enige tijd stilstaan ta, 1933).
kan dan wel leiden tot pijn. Aanzienlijke of perma- Orthopedisch specialisten hebben als beroeps-
nente compressiebelasting als gevolg van een hou- groep meer ervaring met klachten van het sacro-
dingsafwijking kan pijnverschijnselen tot gevolg iliacale gewricht dan andere artsen. Hier volgt een
hebben. Dit type houding ziet men vaker bij vrou- overzicht van de opvattingen van enige gerenom-
wen dan bij mannen. De afwijking houdt vaak ver- meerde orthopedisch specialisten uit de periode
band met zwakte van de buikspieren. De verschijn- 1918 tot 1986.
selen treden meestal niet acuut maar geleidelijk op – Davis: In de meeste gevallen is een kleine bewe-
de voorgrond, en blijven vaak min of meer chro- ging mogelijk (Davis, 1918).
nisch aanwezig. De pijn is minder hevig wanneer – Jones en Lovett: Er is consensus over het feit dat
men actief bezig is dan wanneer men stilstaat, en ontspanning van het sacro-iliacale gewricht zel-
neemt af als men gaat zitten of liggen. den voorkomt (Jones & Lovett, 1929).
Als een foutieve houding gepaard gaat met ver- – Ober, in Lovett’s Lateral Curvature of the Spine: Het
korte spieren, dan kunnen zowel een bepaalde stand sterke gewricht tussen het sacrum en het ilium
als bepaalde bewegingen pijn veroorzaken. Hierbij dat het gehele lichaamsgewicht doorgeeft is een
is de pijn meestal voortdurend aanwezig, maar de synchondrosis. Het wordt algemeen erkend dat
intensiteit ervan kan variëren al naargelang de het enige beweging toelaat, maar deze beweging
stand van het lichaam. Belastingen die onder nor- is slechts klein (Ober, 1931).
male omstandigheden niet uitzonderlijk hoog zijn, – Steindler: Het is een echt gewricht, met ge-
kunnen aanleiding geven tot pijn. Een schijnbaar wrichtsvlakken, een synoviaal membraan en een
onbetekenende handeling kan acute pijn tot gevolg gewrichtskapsel; maar het oppervlak ervan is ook
hebben. zo onregelmatig, met zijn talloze in elkaar grij-
pende uitsteeksels en instulpingen, dat er onder
Overbelasting van het sacro-iliacale gebied normale omstandigheden vrijwel geen beweging
mogelijk is in dit gewricht (Steindler, 1929).
Het gewrichtstype en de omvang van de gewrichts- – Hoppenfeld: Feitelijk zijn de art. sacroiliaca en
beweging van het sacro-iliacale gewricht zijn essen- de symphysis pubica vrijwel onbeweegbare ge-
tiële factoren bij de herkenning en behandeling van wrichten, en hoewel ze soms bij ziekteprocessen
overbelasting van het sacro-iliacale gebied. betrokken kunnen raken, zullen ze slechts zelden
de functie beperken of pijn veroorzaken (Hop-
Het sacro-iliacale gewricht Volgens Basmajian heeft penfeld, 1976).
het sacro-iliacale gewricht twee articulatiegebieden. – Cyriax, een prominente figuur op het gebied van
Van lateraal gezien hebben de vleugels van het sa- fysiotherapie en revalidatie stelt dat het sacro-
crum een ventraal en een dorsaal gebied. Het ven- iliacale gewricht enige beweging vertoont; in de
trale gebied is gevormd als een oor en wordt aange- eindstanden van ventraalflexie en dorsaalflexie
duid als de facies auricularis. De articulatie van dit van de romp vindt rotatie plaats tussen het sa-
vlak met het ilium wordt het synoviale sacro-iliacale crum en het ilium. Het gewricht wordt niet
gewricht genoemd. Het dorsale gebied is ruw en overspannen door spieren. Het heeft geen intra-
wordt de tuberositas ossis sacri genoemd. Deze ar- articulaire meniscus. Alles bij elkaar genomen
ticulatie met het os ilium wordt het fibreuze sacro- kan er weinig misgaan. De enige klacht die wat
iliacale gewricht genoemd. Het verschaft een aan- vaker voorkomt is spondylitis ankylopoetica
hechting voor strakke interossale en sterke ventrale (Cyriax & Cyriax, 1983).
sacro-iliacale ligamenten die de botten met elkaar – Volgens Hinwood beweegt het gewricht slechts
verbinden en slechts een minimum aan beweging een paar millimeter en in drie dimensies (Hin-
toelaten (Basmajian, 1964). wood, 1983).
Dit onderscheid is nuttig omdat het een uitweg
biedt uit de verwarring die ontstaat doordat het ge-
192 Spieren

Volgens Saunders is het niet aan twijfel onderhevig middel zoals een gordel, korset of brace tot ingeni-
dat het sacro-iliacale gewricht een synoviaal ge- euze mobilisatietechnieken.
wricht is en omdat het sacro-iliacale gewricht een Naar alle waarschijnlijkheid zijn de meeste ge-
synoviaal gewricht is, kan het op dezelfde manier vallen van overbelasting van het sacro-iliacale ge-
beschadigd raken als elk ander synoviaal gewricht bied het gevolg van een te grote spanning op de
(Saunders, 1985). De term synoviaal gewricht impli- ligamenten zonder dat er een dislocatie optreedt.
ceert gewoonlijk dat het gewricht vrij beweegbaar Het is onmogelijk uit te maken hoeveel mensen hier
is. Als het sacro-iliacale gewricht zo genoemd last van hebben zonder dat ze professionele hulp
wordt, moet echter duidelijk gemaakt worden dat in zoeken omdat de klacht vanzelf verdwijnt. Een
dit geval het gewricht niet vrij beweegbaar is. gordel of ander type steunmiddel geeft zeer vaak
Volgens Norkin, een andere fysiotherapeut, is het onmiddellijk verlichting van de klacht. Deze reactie
sacro-iliacale gewricht gedeeltelijk synoviaal en ge- op immobilisatie is een duidelijke aanwijzing dat er
deeltelijk fibreus (Norkin & Levangie, 1983). Het feit alleen sprake is van overrekking.
dat er twee gewrichtsvlakken beschreven worden De meningen over het nut van mobilisatie lopen
met verschillende typen bekleding (het ene synovi- zeer uiteen. In sommige gevallen kan dit de voor-
aal, het andere een dunne cartilagineuze laag) bete- keursbehandeling zijn, maar in andere gevallen is er
kent niet dat hier functioneel gezien sprake is van helemaal geen aanleiding voor. Indien een gordel
twee onafhankelijk van elkaar beweegbare gewrich- geen verlichting geeft en mobilisatie wel, dan is het
ten. Het sacro-iliacale gewricht functioneert als één aannemelijk dat de manipulatie geleid heeft tot
gewricht dat slechts in zeer geringe mate beweeg- correctie van een kleine dislocatie. Veel mensen zijn
baar is. geholpen met een steunmiddel na de mobiliserende
In millimeters uitgedrukt is de beweegbaarheid behandeling. Patiënten bij wie de klacht herhaal-
slechts zeer klein. Cyriax stelt dat er weliswaar ro- delijk optreedt, hebben meer baat bij een steun-
tatie plaatsvindt tussen het sacrum en het ilium, middel dat ervoor zorgt dat het gewricht niet te
maar dat beperkt blijft tot 0,25 mm (Cyriax & Cyri- mobiel wordt dan degenen bij wie een simpele
ax, 1983). Lovett haalt een onderzoek van Klein aan, overrekking is opgetreden.
die concludeert dat een kracht van 25 kg uitgeoe- Het sacro-iliacale gewricht wordt gesteund door
fend op de symphysis pubica bij fixatie van het os sterke ligamenten. Er zijn geen spieren die over het
sacrum leidt tot een rotatie van het os ilium ten gewricht lopen en het steunen. Elastisch contractiel
opzichte van het os sacrum; afgemeten aan de ver- weefsel zoals spierweefsel zou hier geen nuttige
plaatsing van de symphysis pubica bedroeg deze functie hebben aangezien het gewricht vrijwel geen
gemiddeld 3,9 mm bij mannen en 5,8 mm bij vrou- beweging vertoont. Zwakte of verkorting van spie-
wen. Bij meting aan het sacro-iliacale gewricht was ren elders kan echter wel invloed hebben op het
deze verplaatsing ongeveer een zesde hiervan; dat sacro-iliacale gewricht. Als er een bewegingsbeper-
wil zeggen dat de sacro-iliacale beweging bij man- king bestaat in een aangrenzend gebied zoals de
nen, gemeten aan het dorsale deel van het gewricht, rug of de heupgewrichten, dan ontstaat er een ver-
gemiddeld ongeveer 0,6 mm bedroeg (Jones & Lo- hoogde spanning op de sacro-iliacale gewrichten
vett, 1929). elke keer dat men naar voren buigt.
Volgens Cox is het tegenwoordig algemeen aan- Overbelasting van het sacro-iliacale gebied in
vaard dat er beweging plaatsvindt in zowel het sa- combinatie met een vlakke rug en verkorte ischio-
crum als het ilium; deze beweging is echter niet crurale spieren komt vaker voor bij mannen dan bij
groter dan 1 tot 2 mm en daarom zeer moeilijk te vrouwen. Daarentegen vindt men bij vrouwen vaker
meten (Cox, 1990). overbelasting van het sacro-iliacale gebied in com-
Deze meetresultaten plaatsen dit gewricht zonder binatie met een lordose. Overbelasting van het sa-
twijfel in de klasse van de vrijwel onbeweegbare of cro-iliacale gebied kan bilateraal zijn maar is vaker
op zijn hoogst enigszins beweegbare gewrichten. unilateraal. De pijn kan heviger zijn tijdens het
Wanneer men bovendien bedenkt dat de sacro-ilia- zitten dan tijdens staan of lopen. De overbelasting
cale gewrichten en de symphysis pubica – net als de kan veroorzaakt worden door een manier van zitten
sutura sagittalis van de schedel – de twee helften waarbij de ventraalflexie in het lumbosacrale gebied
van het lichaam bij elkaar houden, dan is het dui- niet gesteund wordt (bijv. tijdens hurken, in kleer-
delijk dat het een vrijwel onbeweegbaar gewricht makerszit op de grond zitten of zitten in een stoel of
moet zijn. bank die te diep is).
Het aangedane sacro-iliacale gebied is gewoonlijk
Behandelprincipes Overbelasting van het sacro-ilia- gevoelig. Er kan diffuse, niet gemakkelijk te lokali-
cale gebied is een reëel fenomeen. De auteurs van seren pijn optreden in het bekken, de billen en het
Posture and Pain stellen dat aangezien de normale bovenbeen. Die kan uitstralen naar de onderbuik en
bewegingsuitslag van dit gewricht klein is, er maar de liezen, en soms kunnen er ook ischialgische ver-
weinig hoeft te gebeuren of deze omvang wordt te schijnselen optreden. In sommige gevallen leidt
groot. Een spanning die reeds voldoende is om voor anteversie in het heupgewricht tot pijn.
overrekking van de ligamenten te zorgen, hoeft niet Er zijn voldoende gordels voor immobilisatie van
op een röntgenopname zichtbaar te zijn (Kendall het sacro-iliacale gebied in de handel voor mannen.
e.a., 1952). Bij vrouwen is het moeilijker om ervoor te zorgen
De behandeling kan variëren van een conserva- dat de gordel niet naar boven schuift waardoor de
tieve aanpak door middel van een simpel steun- steunfunctie wegvalt.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 193

Coccygodynie

Coccygodynie is pijn in de coccyx of het omringende


gebied. Talloze factoren, waaronder een trauma,
kunnen aanleiding geven tot coccygodynie. Een
foutieve houding van het lichaam hoeft geen ver-
band te houden met het optreden van de verschijn-
selen, maar kan wel secundaire gevolgen hebben en
een belangrijke factor worden.
Deze foto’s tonen een broekje waaraan met klitten- Mensen met aanhoudende coccygodynie zitten
band een ongeveer 10 cm brede band bevestigd is. meestal overdreven rechtop met de wervelkolom in
Eén strip is bevestigd in het midden aan de achter- hyperextensiestand (lordose), in een poging een te
zijde van de band, de twee andere elk aan een uit- grote druk op de pijnlijke coccyx te voorkomen. Als
einde ervan aan de voorzijde. De band blijft zowel men jarenlang zo zit, kan dit leiden tot verkorting
in zit als in stand op zijn plaats. Als men ook een van de lage rugspieren en zwakte van de m. gluteus
korset moet dragen vanwege lage rugklachten, kan maximus.
de band aan het korset bevestigd worden. De conservatieve behandeling bestaat uit het ver-
schaffen van een bescherming voor de coccyx door
Dislocatie van gewrichtsfacetten middel van een korset dat laag gedragen wordt om
de billen bij elkaar te houden, bij voorkeur een
De gewrichten of gewrichtsfacetten die de ene wer- korset met rugveters dat met zijbanden strakge-
vel met de andere verbinden kunnen een abnormale trokken kan worden.
stand vertonen. Dit wordt dislocatie van gewrichts- Het korset moet worden strakgetrokken terwijl
facetten genoemd. Een dergelijke dislocatie kan de patiënt staat. De bilspieren vormen dan een be-
mogelijk optreden bij maximale ventraalflexie of scherming voor de coccyx tijdens het zitten. Een
bij hyperextensie. Als klacht bij hyperextensie kan zacht kussentje kan eventueel in het korset zijn
dislocatie van wervels het gevolg zijn van een plot- opgenomen. Deze simpele maatregel kan de pijn
selinge beweging in de dorsaalflexierichting of van verlichten.
een ernstige blijvende lumbale lordose. De tweede
mogelijkheid is waargenomen op röntgenopnamen Vooroverkanteling van het bekken
(Williams, 1937). De ruimte tussen de wervels is
kleiner geworden en de lordose zo groot dat de Kyfolordotische houding
compressie de gewrichtsstructuren uit elkaar heeft
gedrukt, waardoor het ene gewrichtsvlak over het Er zijn vier groepen spieren die het bekken in de
andere kon schuiven. juiste voor-achterwaartse stand houden. De on-
Het plotselinge optreden, de acute pijn en de af- derste rugstrekkers trekken het bekken omhoog aan
wezigheid van voorafgaande neuromusculaire ver- de achterzijde, de ischiocrurale spieren trekken het
schijnselen wijzen erop dat sommige gevallen van bekken omlaag aan de achterzijde, de buikspieren
acute lage rugpijn het gevolg kunnen zijn van dis- trekken het bekken omhoog aan de voorzijde en de
locatie van gewrichtsfacetten. De beschrijving van heupbuigers trekken het bekken omlaag aan de
patiënten dat zij ‘een klik hoorden alsof er iets van
zijn plaats schoot’ suggereert dat er een plotselinge
foutieve stand optreedt. Dit duurt meestal slechts
kort en is als zodanig niet terug te vinden op rönt-
genopnamen. De diagnose is daarom noodzakelij-
kerwijs meer gebaseerd op subjectieve dan op ob-
jectieve bevindingen.
De beweging van het lichaam en de richting van
de opgetreden spanning vormen een indicatie voor
de richting van de standsverandering. Meestal ont-
staat de klacht tijdens vooroverbuigen en geven
patiënten aan dat ze niet meer in staat waren recht-
op te gaan staan.
Wanneer de spanning het resultaat is van bewe-
gingen in de dorsaalflexierichting, kan het zoge-
naamde ‘in de rug schieten’ duiden op een spier-
spasme of op een te grote beweging in de vorm van
een dislocatie van gewrichtsfacetten.
De standsveranderingen en de mobiliteit die lei-
den tot een te grote gewrichtsbeweging zijn de
voornaamste factoren waarmee rekening gehouden A B
moet worden bij het behandelen of voorkomen van
dit type klachten. A: Kyfolordotische houding. B: Anteversie in de heup met
een voorwaartse heffing van de romp.
194 Spieren

voorzijde. Wanneer de spierbalans goed is, heeft het niet in staat voldoende kracht te ontwikkelen om
bekken de juiste stand. Bij een disbalans kantelt het het bekken naar boven te trekken om zo een goede
bekken naar voren of naar achteren. Bij een voor- houding te bewerkstelligen. Naarmate het bekken
overkanteling van het bekken neemt de onderrug verder naar voren kantelt, komt de lage rug in een
een lordosestand aan. Er bestaat dan een te grote steeds sterkere lordose te staan.
compressie op de achterzijde van de wervels en de Iemand met een lordose waarbij zwakte van de
gewrichtsvlakjes, en er staat een te grote spanning buikspieren het voornaamste probleem is, klaagt
op het lig. longitudinale anterius in het lumbale gewoonlijk over pijn in het gehele gebied van de
gebied. lage rug. In het vroege stadium wordt dit omschre-
De musculaire disbalans bij een vooroverkanteling ven als vermoeidheid en later als een zeurende pijn.
van het bekken kan te maken hebben met een of Die wordt in sommige gevallen steeds erger.
meer van de volgende factoren: zwakte van de rechte De pijn is gewoonlijk het hevigst aan het eind van
buikspieren, verkorte heupbuigers (vooral de m. de dag en kan zodanig verlicht worden door te gaan
iliopsoas), verkorte lage rugspieren en zwakte van liggen dat de patiënt na de nachtrust weer symp-
de extensoren van de heup. toomvrij is. Slapen op een harde matras zorgt ervoor
De afbeeldingen hierboven zijn voorbeelden van dat de rug afvlakt. Deze standsverandering waarbij
een musculaire disbalans. De persoon in figuur A de lordose afneemt, zorgt voor verlichting en ver-
heeft een opvallende lordose, maar de lordose in hoogt het comfort van de patiënt.
figuur B zou ook aanzienlijk zijn als de persoon in De rug kan ontzien worden in zit door deze tegen
kwestie rechtop zou staan. Wanneer alle vier de de rugleuning van de stoel te laten rusten, waardoor
spiergroepen bij de houdingsafwijking betrokken de rechte zithouding die gewoonlijk leidt tot het
zijn, moeten de rechte buikspieren en de extensoren hol trekken van de lage rug voorkomen wordt. De
van de heup worden versterkt en de verkorte lage pijn kan ook afnemen door het dragen van een goed
rugspieren en heupbuigers worden gerekt om de steunmiddel dat een bijdrage levert aan de correctie
vooroverkanteling van het bekken te corrigeren. Elk van de houdingsafwijking en de overbelasting van
van de genoemde factoren kan de voornaamste oor- de zwakke buikspieren vermindert. (De William’s
zaak van de klacht zijn, al is het niet erg waar- Flexion Brace en de Goldthwait Brace zijn ontwor-
schijnlijk dat de verkorte lage rugspieren en de pen om de buik te steunen en de lordose te corrige-
zwakke extensoren van de heup de hoofdoorzaak ren. Zie ook p. 196 en 197.)
vormen. Wanneer de zwakte aanzienlijk is, moet de
Volgens Frank Ober is het algemeen bekend dat patiënt beginnen met een oefenprogramma en het
een lordotische wervelkolom een pijnlijke wervel- steunmiddel blijven gebruiken terwijl de spier-
kolom kan zijn, maar dit is natuurlijk niet in alle kracht getraind wordt. Dit advies gaat in tegen de
gevallen zo (Ober, 1937). Fahrni en Trueman hebben vaak gehoorde waarschuwing dat spieren zwakker
erop gewezen dat een versterkte lumbale lordose en worden bij gebruik van een steunmiddel. Zwakte
lage rugpijn vaak samengaan (Fahrni & Trueman, door het dragen van een steunmiddel ontstaat al-
1965). Sommige mensen met een lordose klagen leen als de patiënt geen oefeningen doet om de
over lage rugpijn, terwijl anderen met een ergere spieren te versterken. Het gebruik van een steun-
lordose geen pijn hebben. Een lordose kan een ge- middel draagt bij aan het in stand houden van een
woontehouding zijn, maar wanneer de stand van goede houding en verlicht de overrekking en over-
tijd tot tijd kan veranderen omdat de rugspieren belasting van de zwakke spieren totdat deze hun
soepel genoeg zijn, hoeven er geen klachten op te kracht teruggekregen hebben door de oefeningen.
treden. Een rug die echter zo strakgespannen is dat Zwakte van de buikspieren komt ook voor na
de lordose gefixeerd is, geeft meestal pijn bij elke zwangerschap. Dit kan kortere of langere tijd du-
stand van het lichaam. ren. Op grond van dit feit geven artsen hun patiën-
De beste indicatie van lage rugpijn is niet de ernst ten vaak een lijst met oefeningen om deze spieren te
van de lordose of een andere biomechanische afwij- versterken. Helaas zijn in deze programma’s soms
king die men ontdekt tijdens het houdingsonder- oefeningen opgenomen voor het opkomen tot zit en
zoek, maar de mate van verkorting van de spieren het heffen van de beide benen. Die zijn echter niet
die een gefixeerde voor-achterwaartse houding in geschikt voor mensen met zeer zwakke buikspieren.
stand houden en de mate van spierzwakte die de (Zie p. 181, 186 en 187 voor oefeningen ter verster-
foutieve houding veroorzaakt en laat bestaan. king van de buikspieren.)
Als de rugstrekkers of de heupflexoren verkort
Zwakte van de rechte buikspieren zijn, is het noodzakelijk deze spieren te behandelen
om ze hun normale lengte terug te geven, anders
Zwakte van de rechte buikspieren laat toe dat het kunnen de buikspieren niet optimaal functioneren.
bekken naar voren kantelt. Deze spieren zijn dan (Zie p. 344 en 210-212 voor rekoefeningen).
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 195

Verkorting van de monoarticulaire heupflexoren lordosestand houden. Deze positie kan echter wel
comfortabel zijn als men een stevig kussen direct
onder de buik plaatst, waardoor de onderrug afvlakt
en de heupen licht gebogen worden.
Een steunmiddel voor de rug kan soms enige
verlichting bieden bij een pijnlijke rug die in lor-
dosestand gehouden wordt door verkorte heup-
flexoren, maar draagt niet bij aan rekking van deze
spieren. (Zie p. 344 voor rekoefeningen voor de
heupflexoren en p. 186, 187 en 344 voor oefenin-
gen ter versterking van de onderste buikspieren.)
Als de patiënt voor zijn werk gedurende lange
De persoon op de foto vertoont een aanzienlijke verkor- perioden moet zitten, wordt het moeilijk de ver-
ting van de heupflexoren die de retroversie in het heup- korte heupflexoren te rekken door uitsluitend de
gewricht beperkt. Ook de dorsaalflexie van de rug is behandeling, aangezien die niet met hoge frequen-
beperkt. Om zichzelf van de tafel te kunnen heffen, moet tie gegeven kan worden. Aanpassingsverkorting van
er een beweging plaatsvinden in het kniegewricht. Deze de heupflexoren komt vaak voor bij patiënten in een
beweging is niet geschikt als oefening voor deze persoon. rolstoel. Deze patiënten moeten zich realiseren dat
zij de verkorte spieren wellicht dagelijks zelf zullen
moeten rekken om de gevolgen van het langdurige
Verkorte monoarticulaire heupflexoren (vooral de zitten tegen te gaan.
m. iliopsoas) veroorzaken een vooroverkanteling
van het bekken in stand. De persoon vertoont dan Verkorting van de biarticulaire heupflexoren
een lumbale lordose. Soms helt de persoon vanuit
de heupen naar voren, om een stand waarbij een De verkorting die meestal optreedt in de biarticu-
ernstige lordose zou optreden te vermijden (zie af- laire heupflexoren (de m. rectus femoris en m. ten-
beeldingen A en B op p. 193). sor fasciae latae) veroorzaakt geen lordose in stand.
De ernst van de lordose hangt af van de mate van De reden hiervoor is dat de spieren niet verlengd
verkorting van de heupflexoren. De belasting van worden over het kniegewricht wanneer de knie ge-
de lage rug in de lordosestand kan vaak verminderd strekt is. De verkorting moet ernstig zijn, wil de
worden door toe te geven aan de verkorte heup- spier over beide gewrichten strak staan.
flexoren. In stand kan men dit bereiken door de
knieën enigszins te buigen. Bij het zitten worden de
heupen gebogen en zijn de heupflexoren ontspan-
nen. Sommige mensen kunnen langdurig zitten
zonder dat ze pijn of ongemak ervaren maar voelen
wel pijn tijdens het staan, zelfs na korte tijd. In
dergelijke gevallen moet men nagaan of de heup-
flexoren verkort zijn. Door op de rug of op de zij te
gaan liggen met de heupen en knieën gebogen, kan
de patiënt de trek van de verkorte heupflexoren aan
de onderrug verminderen. Patiënten maken vaak
gebruik van deze manieren om de rugpijn te ver-
lichten en tijdens de acute fase is daar ook alle reden
toe. Het probleem is echter dat het toegeven aan de
verkorte spieren door het buigen van de heupen in
ruglig of zijlig de verkorting vergroot. Hierdoor De verkorting veroorzaakt wel een lordose in de
zullen juist de spieren die de klacht veroorzaken knieënstand. Wanneer de lage rugpijn alleen op-
nog meer aanpassingsverkorting gaan vertonen. treedt als de patiënt geknield staat, moet men testen
Wanneer de knieën gebogen worden om het on- op verkorting van de biarticulaire heupflexoren.
gemak in de rug te verlichten, moet de patiënt (Zie de lengtetest voor de heupflexoren op p.
moeite doen om ze niet meer te buigen dan strikt 339-343).
noodzakelijk. Nadat de heupflexoren gerekt zijn Soms is de verkorting uiterst geprononceerd, en
met behulp van de juiste oefeningen, hoeft de moet men de spier zodanig rekken dat er geen
patiënt de heupen en knieën niet meer te buigen om spanning op de knieschijf komt tijdens het buigen
comfortabel op de rug te kunnen liggen. van de knie. In dergelijke gevallen wordt aangera-
In ruglig met de heupen voldoende gebogen om den de knie te laten buigen (afbeelding A op p. 196),
de rug af te kunnen vlakken, ligt de patiënt com- zodat de knieschijf over het kniegewricht kan
fortabeler op een harde dan op een zachte matras. schuiven voordat men de heupflexoren verder gaat
Het bekken zinkt weg in een zachte matras en kan- rekken. Deze verdere rekking wordt dan bereikt
telt naar voren, waardoor de onderrug in lordose- door het bekken achterover te laten kantelen door
stand komt te staan. de onderste buikspieren naar craniaal en naar dor-
De patiënt kan het niet verdragen op de buik te saal aan te trekken en het bovenbeen in retroflexie
liggen omdat de verkorte heupflexoren de rug in te brengen (afbeelding B op p. 196).
196 Spieren

Steunmiddelen voor de rug

De verlichting van de pijn door immobilisatie en de


angst voor een herhaling van de beweging die de
acute pijn veroorzaakt heeft, kunnen zoveel indruk
maken op de patiënt dat deze slechts met tegenzin
meewerkt aan een behandeling ter herstel van het
normale bewegingspatroon. Het herstel hangt ech-
ter af van de medewerking van de patiënt en daar-
voor is het nodig dat de patiënt de behandeling
begrijpt.
Het toegeven aan de lordosestand en het steunen
van de rug in die stand ter verlichting van de pijn
moet niet worden gezien als het doel van de behan-
deling. Het rekken van de lage rugspieren om de
normale mobiliteit te herstellen en het versterken
van de buikspieren zijn de doelen voor de lange
termijn. (Zie p. 210 voor rekoefeningen voor de
Verkorting van de lage rugspieren onderrug en p. 186 en 187 voor oefeningen ter ver-
sterking van de onderste buikspieren.)
Verkorte lage rugspieren veroorzaken een voorover- Hieronder en op p. 197 zijn diverse steunmidde-
kanteling van het bekken en houden de onderrug in len voor rug en buik afgebeeld.
lordosestand. Deze spieren overspannen gewrichten Zwachtelen kan toegepast worden bij patiënten
van de wervelkolom, maar lopen niet over andere die slechts tijdelijk steun behoeven of als tijdelijke
gewrichten waar ze kunnen toegeven aan de ver- maatregel totdat een permanent, steviger steun-
korting. Ongeacht de stand van het lichaam blijft de middel beschikbaar is.
onderrug in dorsaalflexie waarvan de mate corres-
pondeert met de mate van verkorting van deze
spieren. Bij het vooroverbuigen blijft de onderrug
een bocht convex naar voren vertonen en vlakt hij
niet af (zie p. 149).
In gevallen waarbij de verkorting van de lage
rugspieren de primaire factor is, kan de pijn chro-
nisch zijn, maar in het beginstadium treedt de pijn
vaak acuut op. De pijn wordt heviger als men een
beweging maakt en ontstaat vaak bij bewegingen en
niet tijdens staan of zitten. Deze klacht komt vaker
voor bij mannen dan bij vrouwen.
Gaan liggen kan de pijn verlichten maar ook er-
ger maken. Verlichting treedt op doordat een deel
van de belasting die optreedt bij het maken van
bewegingen of het rechtop staan weggenomen
wordt. Verergering van de pijn wanneer men ligt De patiënt ligt op de buik. Onder de buik wordt een
treedt op als het lichaamsgewicht in ruglig de rug- lap stof gelegd en die wordt aan beide zijden met
spieren belast. Bij bedrust in de acute fase kan de tape bevestigd. Een rij dunne houten latjes op een
pijn enigszins gedempt worden door de rug te ont- ander stuk tape wordt dan op de tape ter hoogte van
lasten met behulp van een rolkussentje onder de de lage rug gelegd.
rug. Dit kussentje moet de contouren van de rug De latjes worden gebroken door een lichte druk
volgen en steun geven aan de onderrug. De druk die uit te oefenen, zodat ze zich vormen naar het
het kussentje uitoefent op de onderrug geeft enige diepste punt van de bocht in de onderrug, waarna
verlichting. Wanneer steun van de rug in de vorm nog enkele stukken tape aangebracht worden. De
van een korset of brace nodig is, is het soms aan te lap stof dient als steun voor de buik. Aangezien de
raden de steun niet alleen te dragen bij belaste ac- tape op de stof geplakt is, is er minder kans op
tiviteiten maar ook tijdens het liggen. huidirritatie door de tape.
De bewegingsbeperking geeft de verlichting en Personen met een lordose klagen vaak over een
bovendien wordt de pijn gedempt door de druk zwakke rug. Ze gebruiken deze term omdat ze pijn
die de steun uitoefent op de onderrug. Stalen balei- en vermoeidheid voelen in hun onderrug en omdat
nen in steunmiddelen voor de rug (zie de foto’s op ze niet in staat zijn zware voorwerpen op te tillen
p. 197) moeten zodanig gebogen zijn dat ze de con- zonder pijn. Dit type rug is mechanisch zwak en
touren van de rug volgen; een kussentje kan toege- inefficiënt vanwege de foutieve houding, maar de
voegd worden als dit extra comfort biedt. lage rugspieren zijn niet zwak. Het woord ‘zwak’
impliceert dat de rugspieren zwak zijn en dat men
oefeningen moet doen om ze te versterken, maar het
tegendeel is waar. De spieren zijn sterk, overont-
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 197

jA
j B
jC
j D

Steunmiddelen.

wikkeld en verkort en dorsaalflexie-oefeningen voor liggen. Het bekken staat achterover gekanteld en
de rug moeten dan ook worden afgeraden. het heupgewricht is in retroflexiestand gefixeerd.
De lordosestand waarbij de lage rugspieren ver- (Zie p. 397 voor een vergelijkbaar voorbeeld van zeer
kort zijn, leidt meestal tot pijn bij bewegingen of in zwakke abductoren van de heup.)
stand. Een verandering van de lichaamshouding Zwakte van de ischiocrurale spieren wordt vaker
geeft geen verlichting als de verkorting aanzienlijk veroorzaakt door overrekking dan door gebrek aan
is. De rug blijft gefixeerd in de foutieve houding oefening. De eerste stap bij het versterken van deze
door de verkorting van de spieren, of de patiënt nu spieren is dan het vermijden van bewegingen of
staat, zit of ligt. standen die overrekking tot gevolg hebben. Daarna
Vroeger kwam verkorting van de lage rugspieren kunnen oefeningen gedaan worden om de ischio-
vrij vaak voor. De houding van mensen wordt echter crurale spieren te versterken, in de vorm van knie-
mede bepaald door omgevingsfactoren en culturele buigingen tegen weerstand met gebogen heup of
invloeden. Een zodanige verkorting van de lage kniebuigingen in buiklig met gestrekte heup. In
rugspieren dat de onderrug een permanente lordo- buiklig moet de knie niet zo ver gebogen worden
sestand vertoont, is tegenwoordig geen alledaagse dat deze biarticulaire spieren in een niet-effectieve,
bevinding meer. Het is mogelijk dat het vele zitten verkorte positie gebracht worden. De beste uit-
tijdens het werk en in de auto, en de nadruk op gangshouding voor het versterken en testen is
oefeningen waarbij men de wervelkolom naar voren buiklig met de knie gebogen onder een hoek van
moet buigen (vooral het opkomen tot zit met ge- ongeveer 50 tot 70 graden. (Zie p. 346 voor de nor-
bogen knieën) deze klacht tot een zeldzaamheid male lengte van de ischiocrurale spieren en p. 381 en
gemaakt heeft. Tegelijkertijd hebben deze factoren 382 voor de beste test- en oefenhouding.)
echter andere lage rugklachten veroorzaakt. In stand kunnen de ischiocrurale spieren strak
aanvoelen, of ze nu gerekt of verkort zijn. Bij het
Zwakte van de extensoren van de heup houdingsonderzoek wordt deze strakheid meestal
geı̈nterpreteerd als verkorting van de ischiocrurale
De extensoren van de heup bestaan uit de monoar- spieren, waarna rekking van de ischiocrurale spie-
ticulaire m. gluteus maximus en de biarticulaire ren wordt aanbevolen als maatregel om deze toe-
ischiocrurale spieren. Zwakte van deze spieren is stand te corrigeren. Wanneer de strakheid echter te
slechts zelden de primaire oorzaak van een voor- maken heeft met gerekte ischiocrurale spieren moet
overkanteling van het bekken. Wanneer deze rekken afgeraden worden als behandeling. Het op
zwakte echter vergezeld is van verkorte heupflexo- de juiste wijze testen van de lengte van de ischio-
ren of zwakke buikspieren, zijn de bekkenkanteling crurale spieren (zoals beschreven in hoofdstuk 7) is
en de lordose meestal groter dan wanneer de exten- noodzakelijk om de juiste diagnose te stellen en de
soren van de heup niet zwak zijn. juiste oefeningen voor te schrijven. Een houdings-
Lichte tot matige zwakte van de m. gluteus maxi- afwijking geeft aanwijzingen over de lengte van de
mus en de ischiocrurale spieren laat toe dat het bek- ischiocrurale spieren. Een lordose in combinatie
ken naar voren kantelt in stand. Zwakte van alleen met overstrekking van de knieën wijst op gerekte
de ischiocrurale spieren heeft minder invloed op de ischiocrurale spieren. Een sway-backhouding of een
stand van het bekken. Duidelijke zwakte of verlam- vlakke rug is een aanwijzing dat de ischiocrurale
ming van de extensoren van de heup geeft een te- spieren verkort zijn.
gengesteld beeld te zien. Bij extreme zwakte wordt
de enige stabiele stand van de heupen bereikt door Achteroverkanteling van het bekken
het bekken naar voren te verplaatsen en het bovenste
deel van de romp naar achteren (zoals bij de sway- Er zijn twee typen houding die achteroverkanteling
backhouding), zodat het gewicht van de romp achter van het bekken, extensie van het heupgewricht en
de transversale as van het heupgewricht komt te zwakte van de m. iliopsoas vertonen.
198 Spieren

De vlakke rug is, zoals de naam aangeeft, vlak in De behandeling heeft tot doel de goede stand van de
zowel het lumbale als het thoracale gebied met uit- wervelkolom te herstellen, waarbij de onderrug een
zondering van enige ventraalflexie in het bovenste normale bocht convex naar voren vertoont en de
deel van de thoracale wervelkolom als uitvloeisel lange kyfose in het bovenste gedeelte van de rug
van het vooruitgedragen hoofd. gecorrigeerd is. Een goed passend steunkorset kan
Bij de sway-backhouding vindt men een ver- voorgeschreven worden als de houding pijnlijk is of
plaatsing van het bovenste deel van de romp naar wanneer de spieren van het bovenste gedeelte van de
dorsaal en een verplaatsing van het bekken naar rug en de onderste buikspieren te zwak zijn om de
ventraal. Er bestaat een lange kyfose die zich uit- houdingscorrectie vol te houden. Oefeningen om de
strekt tot in het bovenste lumbale gebied en een m. iliopsoas te versterken en oefeningen voor de
afvlakking van de onderste lumbale wervelkolom. onderste buikspieren zijn vaak noodzakelijk bij de
De posterolaterale vezels van de m. obliquus exter- behandeling van patiënten met een sway-backhou-
nus abdominis zijn verlengd (zie de afbeeldingen en ding. Om de heupflexoren te versterken kan men de
p. 55 en 56). patiënt de benen afwisselend (maar niet tegelijker-
tijd) in ruglig laten heffen, waarbij de onderrug plat
Sway-backhouding op de behandeltafel moet blijven liggen.
Vanuit de neutrale stand van het bekken is de
Vroeger werden de termen ‘lordose’ en ‘sway-back- bewegingsuitslag in de richting van de achterover-
houding’ door elkaar gebruikt om de bocht in de kanteling minder groot dan in de richting van de
onderrug en het onderste deel van het thoracale ge- vooroverkanteling. Het bekken wordt in voor-
bied aan te duiden. De posturele verschillen tussen waartse én achterwaartse richting gesteund door
lordose en de sway-backhouding werden besproken dezelfde vier spiergroepen: de rechte buikspieren,
in Posture and Pain, maar de naam sway-backhouding de heupflexoren (vooral de m. iliopsoas), de lage
werd niet gebruikt vóór de derde editie (1983) van rugspieren en de extensoren van de heup.
Muscles, Testing and Function. Door dit onderscheid in
terminologie werd nu ook het verschil onderkend Vlakke rug
tussen beide houdingen, die in feite duidelijk ver-
schillend zijn wat betreft de voor-achterwaartse Het is noodzakelijk een onderscheid te maken tus-
kanteling van het bekken, de stand van het heup- sen twee typen vlakke rug. Het ene is mobiel (dit
gewricht en de bijbehorende musculaire disbalans. type komt het vaakst voor), het andere is star in de
De m. iliopsoas blijkt altijd zwak te zijn in het geval lage rug. Aangezien normale ventraalflexie gedefi-
van de sway-backhouding, terwijl deze sterk is bij nieerd wordt als het afvlakken of rechter worden
een lordotische houding. De test voor de onderste van de lumbale wervelkolom, vertonen beide typen
buikspieren laat zien dat de m. obliquus externus vlakke rug een normale ventraalflexie. De buigzame
abdominis gewoonlijk zwak is bij zowel de sway- vlakke rug kent geen dorsaalflexiebeperking, maar
backhouding als bij een lordotische houding. bij de starre vlakke rug is de dorsaalflexie wel be-
De houdingen lijken op elkaar omdat de rug in perkt. (Dit laatste type wordt hier niet verder be-
beide gevallen een bocht vertoont. Bij een lordose sproken.)
bestaat er een versterkte bocht convex naar voren in De mobiele vlakke rug blijkt in sommige cultu-
de onderrug; maar bij de sway-backhouding vindt ren vaker voor te komen dan bij andere. Onder
men een versterkte bocht convex naar achteren in Aziaten lijkt dit type houding vaker voor te komen
het thoracale en thoracolumbale gebied. Bij lordose dan bij Amerikanen of Europeanen. Dit type vlakke
wordt meestal spanning gevoeld in de gehele on- rug veroorzaakt minder lage rugklachten dan de
derrug; bij de sway-backhouding bevindt de span- lordose of de sway-backhouding. De bewegingsuit-
ning zich vaker rond de thoracolumbale overgang. slag in de dorsaalflexierichting is gewoonlijk nor-
maal en kan soms zelfs te groot zijn.
De lage rugspieren zijn sterk. De buikspieren,
vooral de onderste, zijn vaak sterker dan gemiddeld.
De extensoren van de heup zijn gewoonlijk sterk en
de ischiocrurale spieren zijn vaak verkort. De mo-
noarticulaire heupflexoren (vooral de m. iliopsoas)
zijn altijd zwak. Deze zwakte komt niet naar voren
bij de gebruikelijke test in zit voor de heupflexoren
als groep, maar blijkt duidelijk uit de test in ruglig
voor de m. iliopsoas (zie p. 386) of de test met
maximale anteversie in het heupgewricht in zit (zie
p. 387). Als de ischiocrurale spieren verkort zijn,
moeten rekoefeningen gedaan worden (zie p. 353).
Het volgende citaat is overgenomen uit een pu-
blicatie van Henry Kendall, de hoofdauteur van de
eerste editie van dit boek, uit 1936.

vlakke rug ‘sway-back’-houding


5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 199

Ik ben nog nooit in aanraking gekomen met een patiënt die patiënt oefeningen moet doen om deze te rekken,
een normaal mobiele zogenaamde vlakke rug had en een mag de patiënt niet naar voren buigen. Wanneer de
goede spierbalans van de rug- en buikspieren en die niet- patiënt de benen passief of actief moet heffen, moet
temin klaagde over chronische lage rugpijn. (...) Bij deze de steun gedragen worden (zie p. 353).
patiënten is de verdeling van het lichaamsgewicht rond de
zwaartelijn vrijwel normaal. Ook hebben ze geen last van Zijwaartse kanteling van het bekken
het soort lage rugpijn dat voorkomt bij extreem foutieve
houdingen. (Kendall & Kendall, 1936) Posturele lage rugpijn waarbij zijwaartse kanteling
van het bekken een rol speelt komt vaak voor, maar
Bij het opstellen van een behandelplan moet men wordt ook vaak niet onderkend. Het mechanische
zeer veel aandacht schenken aan de resultaten van probleem is voornamelijk de te grote compressie op
het onderzoek. Het is niet juist om aan te nemen dat de gewrichtsvlakjes van de wervels aan de hoge
strekoefeningen altijd noodzakelijk zijn – integen- zijde van het bekken. De pijnlijke plek die over-
deel, ze kunnen overbodig zijn en moeten soms eenkomt met het gebied waar de grootste compres-
zelfs afgeraden worden. De vlakke rug is een hou- sie heerst, bevindt zich gewoonlijk ter hoogte van
ding waarbij het heupgewricht in retroversie staat het gewrichtsvlakje van de vijfde lumbale wervel
en de ischiocrurale spieren sterk en gewoonlijk ver- aan de hoge zijde.
kort zijn. Meestal is bij zijwaartse bekkenkanteling een
Als dit type houding niet gepaard gaat met lage musculaire disbalans aanwezig in het laterale of
rugpijn, is correctie niet nodig. Als de rug echter posterolaterale gedeelte van de romp en in de late-
wel pijnlijk is en het herstel van de normale bocht rale of anterolaterale dijbeenspieren. De posterola-
naar voren noodzakelijk is, is het versterken van de terale rompspieren en de fascia thoracolumbalis zijn
zwakke heupflexoren de aangewezen behandeling. korter aan de hoge zijde van het bekken, terwijl de
De problemen die het strekken van de rug vanuit abductoren van het been en de m. tensor fasciae
buiklig met zich brengen zijn tweeledig. Ten eerste latae korter zijn aan de lage zijde van het bekken.
is bij deze beweging een grote retroversie in het Aan de hoge zijde staat het been in adductiestand
heupgewricht en een sterke werking van de exten- ten opzichte van het bekken en de abductoren zijn
soren noodzakelijk om het bekken te stabiliseren zwak – vooral het achterste deel van de m. gluteus
ten opzichte van het bovenbeen om zo de romp te medius (zie de afbeelding op p. 398). De heup-
kunnen heffen. Ten tweede wordt de reeds ver- adductoren kunnen ook een disbalans vertonen.
zwakte m. iliopsoas gerekt door de retroversie van Het patroon dat het vaakst voorkomt bij rechts-
de heup. handigen is een combinatie van verkorting van de
Indien, om wat voor reden dan ook, het strekken m. tensor fasciae latae links, zwakheid van de m.
van de lage rug noodzakelijk is, kan dit geschieden gluteus medius rechts en sterkere heupadductoren
in zit of door de stabiliserende werking van de lage en laterale rompspieren rechts. Linkshandigen ver-
rug tijdens het afwisselend heffen van de benen in tonen meestal een spiegelbeeldig patroon. De pa-
buiklig – waarbij het gestrekte been slecht ongeveer tronen van musculaire disbalans die zich bij hen
108 geheven moet worden. ontwikkelen, zijn echter vaak minder rigide dan bij
rechtshandigen. Apparaten of gereedschap dat op
Te grote ventraalflexie enigerlei wijze asymmetrisch is, is vaak ontworpen
voor gebruik door rechtshandigen, waardoor links-
Te grote ventraalflexie of hyperflexie van de lum- handigen gedwongen worden ze op een rechtshan-
bale wervelkolom is niet ongewoon. Die manifes- dige manier te gebruiken.
teert zich als een kyfose van de lage rug in zit, maar Als gevolg van de standsafwijkingen in het fron-
slechts zelden als een kyfose in stand (zie de foto op tale vlak en de musculaire disbalans kan pijn op-
p. 340). In de meeste gevallen van te grote ventraal- treden in de lage rug of het been. Een nauwkeurig
flexie van de onderrug zijn de extensoren van de onderzoek toont vaak problemen in beide regio’s
rug niet zwak, maar zijn de ischiocrurale spieren aan, ongeacht het gebied waar de pijn het meest
wel vaak verkort (zie pagina’s 149 en 352). gevoeld wordt.
Sommige mensen die te grote ventraalflexie in zit De behandeling is voornamelijk gericht op het
vertonen, hebben in stand een lordose. Bepaalde corrigeren van de houding en bestaat uit het aan-
oefeningen versterken de te grote ventraalflexie van brengen van een verhoging van de hak van de
de lage rug terwijl ze tegelijkertijd de heupflexoren schoen aan de lage kant van het bekken. Het is
versterken en vaak verkorten. Vooral het opkomen slechts zelden nodig of verstandig om een verho-
tot zit met gebogen romp vanuit ruglig met heupen ging van meer dan 3 tot 5 mm te gebruiken. Een
en knieën gebogen vergt een volledige kromming stevig inleghakje van rubber en leer is vaak vol-
van de romp met inbegrip van de lumbale wervel- doende.
kolom en oefent de m. iliopsoas tijdens de heup- Het verschil in niveau tussen de spinae iliacae
flexie tot vrijwel de maximale bewegingsuitslag. posteriores superiores dat men kan waarnemen als
Wanneer de lage rug pijnlijk is en hypermobiel in de patiënt met gestrekte knieën staat, geeft aan of
de ventraalflexierichting, bestaat de aangewezen een verhoging van de schoen toegepast moet wor-
behandeling uit het voorschrijven van een steun- den, en zo ja, hoe hoog die moet zijn. Zogenaamde
middel dat de te grote bewegingsuitslag beperkt. metingen van de beenlengte in ruglig om de zijde te
Als de ischiocrurale spieren verkort zijn en de bepalen waar de verhoging van de schoen toegepast
200 Spieren

moet worden, zijn helaas vaak misleidend. (Zie de Tillen


bespreking van de denkfout die hierbij gemaakt
wordt op p. 401.) Lage rugpijn wordt vaak veroorzaakt door tillen.
Indien de m. tensor fasciae latae aan één zijde Om deze reden wordt deze handeling hier kort be-
verkort is, verdwijnt de foutieve houding niet auto- sproken.
matisch door een hakverhoging. Het is wellicht Er is veel geschreven over manieren om te tillen,
noodzakelijk deze verkorting te behandelen, zelfs over de werkomstandigheden die veranderd moeten
wanneer er geen specifieke verschijnselen zijn in dit worden en over klachten waarmee mensen die veel
gebied. Deze behandeling moet voor of tijdens het moeten tillen te maken kunnen krijgen. Het ge-
gebruik van de hakverhoging plaatsvinden en kan wicht van het voorwerp dat getild moet worden, de
bestaan uit actieve of geleid-actieve rekking (zie frequentie en de duur van het tillen en de hoogte
p. 360 en 413). waarop het te tillen voorwerp zich bevindt, zijn
allemaal factoren die een rol spelen bij mogelijke
Zwakte van de m. gluteus medius klachten.
Gezien het grote aantal variabelen dat bij het til-
De dorsale vezels van de m. gluteus medius kunnen len een rol speelt, kan men niet zeggen dat er één
vervelend aanvoelen, gevoelig zijn en soms zelfs goede manier van tillen is. Er zijn echter wel enkele
pijnlijk zijn. De klacht kan beginnen als een verve- algemeen aanvaarde richtlijnen voor het tillen:
lend gevoel bij het staan en kan verergeren tot ge- – ga zo dicht mogelijk bij het voorwerp staan;
voeligheid in stand of tijdens het liggen op de zij. In – ga met de benen uit elkaar staan en met de ene
zijlig kan pijn optreden zowel tijdens het liggen op voet iets voor de andere;
de aangedane als op de niet-aangedane zijde. Als – buig de knieën;
men uit gewoonte meer op het ene dan op het andere – begin langzaam met tillen zonder een abrupte
been staat, dan leidt dit tot overrekkingszwakte die beweging te maken;
op langere duur kan leiden tot ongemak of pijn. De – voorkom een draaibeweging in een vooroverge-
behandeling hoeft soms slechts te bestaan uit het bogen positie.
simpelweg ophouden met de gewoonte te staan met
het meeste gewicht op het aangedane been. Er bestaat ook overeenstemming over het feit dat
De zwakte van de m. gluteus medius die ge- iets optillen vanaf de grond veel gevaren meebrengt.
woonlijk bestaat aan de hoge zijde van het bekken Bij voorkeur moet het voorwerp niet op de grond
moet gecorrigeerd worden om een goede stand van staan, maar als dit niet te vermijden is, moet men zo
het bekken in het frontale vlak van het bekken in mogelijk een hulpmiddel gebruiken.
stand te houden. Een hakverhoging aan de hetero- Er bestaat verschil van mening over de vraag of
laterale zijde om het bekken een horizontale stand men moet hurken of bukken en of de onderrug
te geven neemt onmiddellijk de spanning op de recht moet zijn of hol (in de richting van een lor-
zwakkere m. gluteus medius weg, mits de patiënt dose). Tijdens het hurken moet men de knieën ma-
recht boven beide voeten staat en tijdens het staan tig buigen; bij het bukken moet men vooroverbui-
een adductiestand aan de zijde waar de spier zwak is gen vanuit de heupen, de taille of beide en de knieën
vermijdt. In het algemeen zijn specifieke oefenin- licht buigen.
gen voor de m. gluteus medius niet nodig voor Het tillen vanuit de hurkhouding is aangeprezen
mensen die normaal actief zijn. De oefening die als middel om de belasting meer op de benen en
men krijgt tijdens de normale functionele activiteit minder op de rug terecht te laten komen. Deze
van het lopen is gewoonlijk voldoende om de spier stand heeft echter een mechanisch nadeel voor de m.
te versterken. quadriceps en onderwerpt deze spier aan een zware
De hakverhoging moet gewoonlijk ten minste zes belasting. Bovendien hebben veel mensen knie-
weken gebruikt worden. Of deze periode verlengd klachten, waardoor ze niet kunnen tillen vanuit de
moet worden, hangt in hoge mate af van de vraag hurkhouding. Soms missen mensen die deze stand
hoe lang de patiënt al last had van de huidige hou- wel kunnen aannemen, de noodzakelijke kracht in
dingsafwijking, of er een feitelijk beenlengtever- de m. quadriceps om op deze manier te tillen. Het
schil bestaat en of de werkomstandigheden of de maken van diepe kniebuigingen wordt al lange tijd
gewoontehouding zodanig veranderd kunnen wor- afgeraden als onderdeel van oefenprogramma’s, en
den dat de patiënt een goede houding in stand kan de hurkhouding voor het tillen moet niet gaan lij-
houden. ken op de diepe kniebuiging.
Hoewel dit vaak slechts een geringe afwijking is, In veel gevallen is de hurkhouding niet mogelijk
wordt een zijwaartse bekkenkanteling gewoonlijk en moet men wel bukken. Een kind uit de box til-
vergezeld door een lichte rotatie van het bekken ten len, een patiënt uit een stoel helpen zodat deze kan
opzichte van de femora. Het bekken roteert naar gaan staan en het optillen van voorwerpen die zich
ventraal aan de zijde van de hoge heup. Met andere al ter hoogte van de dijen bevinden, zijn voorbeel-
woorden, het bekken vertoont gewoonlijk een den van handelingen waarbij men moet bukken.
linksdraaiende rotatie wanneer de rechterheup De mechanica van het tillen is belangrijk, maar
hoog is en het rechterbeen in adductiestand staat de biomechanische eigenschappen van degene die
ten opzichte van het bekken. Deze rotatie verdwijnt moet tillen zijn nog belangrijker. Bij het kiezen van
gewoonlijk wanneer het bekken horizontaal gezet een bepaalde manier van tillen moet men rekening
wordt. houden met zijn of haar sterke en zwakke punten.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 201

Belangrijke factoren hierbij zijn mobiliteit, stabili- vraag welke spieren een rol moeten spelen bij het
teit en kracht. Mensen vertonen grote variaties in vasthouden van die stand. Indien de rugspieren
de mobiliteit van de onderrug, van hypermobiel tot zonder tegenwerking contraheren, worden de bocht
beperkt. Te sterke ventraalflexie of dorsaalflexie naar voren en de voorwaartse bekkenkanteling gro-
kunnen allebei problemen geven bij het tillen. Een ter, en daardoor neemt de kans op een te grote be-
bewegingsbeperking in de vorm van stijfheid van de lasting van de spieren en letsel in de lage rug toe.
onderrug kan leiden tot te grote belasting, niet al- Bovendien kunnen bijkomende klachten ontstaan.
leen in de onderrug zelf maar ook elders. Chaffin verwijst naar onderzoek uitgevoerd door
Bij het vooroverbuigen ziet men bij sommige Poulsen en Jorgensen en door Tishauer en collega’s,
mensen een te grote ventraalflexie (hyperflexie). en merkt op dat lumbale spieren (net als alle andere
Hierbij krijgt de lumbale wervelkolom een convexe skeletspieren) aanleiding geven tot ischemische pijn
bocht naar achteren (lumbale kyfose). Deze toestand wanneer ze gedurende lange perioden bij matige tot
is niet ongewoon. Hoewel de lage rugspieren sterk zware belasting statisch gecontraheerd zijn (Chaf-
blijven, zijn de dorsale ligamenten in deze positie fin, 1982; Poulsen & Jorgensen, 1971; Tichauer e.a.,
gerekt en is de rug kwetsbaar voor overbelasting 1973).
door het tillen. In dat geval is de aangewezen be- De tegengesteld werkende kracht die voorkomt
handeling het voorschrijven van een steunmiddel dat de bocht toeneemt, moet opgewekt worden door
dat de hyperflexie tijdens het tillen voorkomt. Het de rechte buikspieren (en vooral de onderste buik-
alternatief is dat de persoon probeert de rug in een spieren). Men moet deze spieren specifiek testen en
neutrale stand te houden door middel van een ster- oefenen. Zwakte van de onderste buikspieren komt
ke gelijktijdige contractie van de rug- en de buik- vaak voor bij verder sterke personen en die zwakte is
spieren. mogelijk gevaarlijk bij het tillen. Versterking van de
Sommige mensen vertonen een te sterke dorsaal- buikspieren kan echter meer beı̈nvloeden dan alleen
flexie, waardoor de lumbale wervelkolom een con- de stabiliteit van de rug. Pope en collega’s obser-
vexe bocht naar voren krijgt en een aanzienlijke veerden dat de druk in de tussenwervelschijven af-
lordose te zien geeft. Onder verwijzing naar Fahrni nam bij een toename van de druk in de buik, waar-
en Trueman stellen Pope en collega’s dat naarmate door in stand een vermindering van de druk in de
de lumbale lordose sterker wordt, de tussenwer- tussenwervelschijven samengaat met een toename
velschijf tussen L5 en S1 een steeds verticalere stand van de activiteit van de buikspieren (Pope e.a., 1982).
aanneemt, waardoor deze wordt blootgesteld aan De bijgaande foto’s zijn van een gewichtheffer die
een steeds grotere schuifkracht en torsie terwijl de rugpijn kreeg en moest stoppen met gewichtheffen
niet-lordotische segmenten blootstaan aan com- totdat hij zijn buikspieren versterkt had. Daarna
pressiekrachten (Fahrni & Trueman, 1965; Pope e.a., begon hij weer met gewichtheffen en hij liet zien
1982). Pope en collega’s verwijzen ook naar Farfan hoe je een zwaar voorwerp van de grond moet pak-
en stellen verder dat buigbelasting en torsiebelas- ken. Mensen met zwakke buikspieren die doorgaan
ting bijzonder belangrijk zijn aangezien de meeste met gewichtheffen doen er goed aan een gordel te
resultaten van het experimenteel onderzoek erop dragen die de rug en de buik stabiliseert.
wijzen dat het deze krachten zijn, en niet de druk- Veel mensen hebben een vlakke onderrug wanneer
belasting, die de tussenwervelschijven het meest ze voorovergebogen staan. Ventraalflexie in de
beschadigen (Pope e.a., 1982; Farfan, 1973). lumbale wervelkolom is een beweging waarbij de
De normale bocht naar voren in de onderrug is onderrug rechter wordt, en een vlakke onderrug
een lichte kromming die convex is naar ventraal. is een teken van normale ventraalflexie. Wanneer
Dit is geen stabiele stand – er kan beweging plaats- de onderrug naar voren buigt tot aan – maar niet
vinden in een voorwaartse of achterwaartse rich- voorbij – het punt waarbij deze recht is, zorgt deze
ting. Bovendien zijn er geen ligamenten die de be- bewegingsgrens voor stabiliteit, net zoals het knie-
weging kunnen afremmen en zo voor stabiliteit gewricht zorgt voor stabiliteit wanneer het niet
kunnen zorgen. De rompspieren moeten de romp overstrekt is. In de rug zorgt deze grens voor een
dus stabiliseren. soort ingebouwde rugleuning die stabiliteit geeft
Als mensen aangeraden wordt de rug in een nor- wanneer men tilt met een rechte rug.
male bocht naar voren te houden (d.w.z. in een ze- Bij hyperflexie dreigt het gevaar van overrekking
kere mate van lordose) tijdens het tillen, dan rijst de van de spieren en ligamenten van de lage rug, bij
202 Spieren

een lordose kan ischemische pijn optreden, terwijl factor bij het beschouwen van de houding tijdens
discusklachten het gevolg kunnen zijn van beide het liggen. Voor een goede slaaphouding is het no-
houdingsafwijkingen (Adams & Hutton, 1989). dig dat de diverse lichaamsdelen zich in ongeveer
Vanuit het oogpunt van preventie moet men on- hetzelfde horizontale vlak bevinden. Slappe veren
derzoeken hoe sommige oefeningen een negatieve of een te zachte matras kunnen leiden tot een
invloed hebben op het lichaam gezien de risico’s die slechte houding.
op kunnen treden bij het tillen. Het tot zit komen Veel mensen die last hadden van posturele rug-
met gebogen knieën bevordert een hyperflexie van pijn hebben gemerkt dat de pijn minder werd of
de onderrug en leidt tot overontwikkelde en ver- verdween nadat ze van een doorgezakt bed overge-
korte heupflexoren. Veel adolescenten hebben lange stapt waren op een harde, vlakke matras. Mensen
benen in verhouding tot de romp en ischiocrurale die gewend waren te slapen op een harde matras
spieren die vaak enigszins verkort zijn. Bij hen leidt krijgen soms last van acute pijn nadat ze op een
vooroverbuigen in langzit om de tenen aan te raken zachte matras of in een doorgezakt bed hebben ge-
vaak tot te grote ventraalflexie van de rug. Op- slapen. Een kussen onder de taille als men op de
drukken vanuit buiklig waarbij de nadruk ligt op buik slaapt of tussen de knieën in zijlig kan helpen
dorsaalflexie van de rug tot het punt waarbij de een meer normale slaaphouding aan te nemen en dit
ellebogen volledig gestrekt zijn, leidt gemakkelijk kan de belasting van de onderrug verminderen.
tot een te grote bewegingsuitslag in de dorsaal- Andere mensen, vooral als ze gefixeerde structu-
flexierichting. rele houdingsfouten hebben, zoals te sterke bochten
Het tillen zal minder vaak leiden tot lage rug- van de wervelkolom, moeten op een zachtere matras
klachten wanneer men de nadruk legt op het be- liggen om prettig te kunnen slapen. Zo’n matras
houd of herstel van de juiste biomechanische func- geeft namelijk meer steun en comfort omdat hij
ties en een goede spierbalans. Ook kan men de af- zich vormt naar de bochten en ze niet als het ware
wijkingen compenseren, bijvoorbeeld met behulp overbrugt.
van een steunmiddel. Volwassenen kunnen goed slapen zonder kussen
wanneer ze op de rug of de buik liggen, maar ze
Behandeling van zwakke rugspieren slapen in zijlig waarschijnlijk minder goed zonder
kussen. Een te dik kussen of het gebruik van meer
Zwakte van de lage rug is zelden een factor bij nor- dan één kussen kan leiden tot een foutieve stand
male houdingsafwijkingen. De spieren van de lage van het hoofd en de schouders. Iemand die gewend
rug vormen een uitzondering op de algemene regel is met het hoofd hoog te slapen, moet echter niet
dat spieren die verlengd zijn tot voorbij hun nor- abrupt overstappen op een dun kussen of afzien van
male bewegingsuitslag meestal zwak zijn. Zie pa- een kussen. Mensen met een gefixeerde houdings-
gina 340 voor een duidelijk voorbeeld van een per- fout met anteropositie van het hoofd en een ronde
soon die hyperflexie vertoont maar bij wie de rug- bovenrug moeten niet zonder kussen slapen. Het
spieren toch een normale kracht hebben (zie p. 145). is belangrijk dat het kussen hoog genoeg is om de
Duidelijke zwakte van de rugstrekkers komt niet ronde bovenrug en de anteropositie van het hoofd te
voor tenzij ze verband houden met neuromuscu- compenseren. Bij slapen zonder kussen of met een
laire klachten. Zelfs wanneer de klachten ernstig te dun kussen zal de nek opnieuw te veel dorsaal-
zijn, blijven de rugstrekkers echter vaak buiten flexie vertonen.
schot.
Mensen zijn in het algemeen in staat de romp op
te strekken vanuit buiklig tot de maximale bewe- j
5.4 Ademhalingsspieren
gingsuitslag van de rug. Iemand die niet voldoende
kracht heeft om deze beweging uit te voeren en voor De ademhaling is de uitwisseling van gassen tussen
wie geen contra-indicaties bestaan, komt in aan- de cellen van een organisme en de omgeving. Hier-
merking voor oefeningen voor het strekken van de bij spelen talloze neurologische, chemische en
rug. Voldoende kracht van de rugspieren is een be- musculaire componenten een rol. In dit boek wordt
langrijke factor voor een goede houding in stand. uiteraard specifiek ingegaan op de rol van de spie-
Wanneer de spieren ernstig verzwakt zijn, is een ren. De ademhaling bestaat uit ventilatie en circu-
steunmiddel noodzakelijk. Het type, de stijfheid en latie. De ventilatie is de beweging van gassen van en
de lengte van het steunmiddel hangen af van de naar de longen, terwijl de circulatie het transport
mate van zwakte. Wanneer de rugstrekkers zwak van deze gassen naar de weefsels omvat. Hoewel de
zijn, is gewoonlijk de gehele musculatuur van de beweging van gassen in de longen en weefsels tot
rug aangedaan. De rug zal dan zowel in voor-ach- stand komt door diffusie, moet voor het transport
terwaartse als in zijwaartse richting zwak zijn. van de gassen van en naar de omgeving en door het
Oefeningen om de kracht van de rugstrekkers op lichaam arbeid verricht worden door de adempomp
te bouwen moeten gedoseerd worden op basis van en de hartpomp.
de manier waarop de patiënt erop reageert. Tijdens De adempomp bestaat uit de ademhalingsspieren
het liggen moet een goede houding gehandhaafd en de thorax, die op zijn beurt bestaat uit de ribben,
blijven; steunmiddelen moeten in zit en stand hel- de scapulae, de claviculae, het sternum en de thora-
pen om de resultaten van de oefeningen in stand te cale wervelkolom. Deze musculoskeletale pomp
houden. zorgt voor de nodige drukverschillen om de gassen
De hardheid van de matras is een belangrijke in en uit de longen te transporteren om zo vol-
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 203

doende diffusie van zuurstof en kooldioxide in de rhomboidei zijn bijvoorbeeld niet opgenomen in
longen tot stand te brengen. het overzicht van de ademhalingsspieren, maar
De arbeid van de ademhalingsspieren die nodig is spelen wel een rol bij het fixeren van de scapula om
om de weerstand van de longen, de borstwand en de de m. serratus anterior te helpen bij geforceerde
luchtwegen te overwinnen, wordt gewoonlijk alleen inademing.
verricht tijdens de inademing. De spierarbeid is Alle spieren die zijn opgenomen in het overzicht
nodig om de borstholte te vergroten en de intra- van de ademhalingsspieren kunnen ingeschakeld
thoracale druk te verlagen. De uitademing is het worden als dit nodig is om de ademhaling te verge-
gevolg van de elastische verkleining van de longen makkelijken. Veel van deze spieren spelen een es-
wanneer de ademhalingsspieren zich ontspannen. sentiële rol bij het fixeren van lichaamsdelen zodat
De uitademingsspieren worden echter wel actief voldoende kracht geleverd kan worden om de lucht
wanneer de ademhaling meer inspanning kost. zowel in als uit de longen te transporteren. Naar-
Zwaar werk, lichamelijke oefeningen, blazen, mate de ademhalingsarbeid groter wordt, moeten
hoesten en zingen vergen allemaal een aanzienlijke grotere gasvolumes sneller verplaatst worden en
arbeid van de uitademingsspieren. Ook wanneer moet de opgewekte druk hoger zijn. De ademha-
de elasticiteit van het longweefsel is aangetast, lingsspieren werken harder en andere spieren moe-
bijvoorbeeld door aandoeningen zoals emfyseem, ten ingeschakeld worden om aan de adembehoefte
worden technieken gebruikt om de uitademing te te voldoen.
verbeteren en de benodigde inspanning zo klein Het volgende citaat benadrukt het belang van alle
mogelijk te houden (bijvoorbeeld ademen met ge- ademhalingsspieren: ‘Een langeafstandsloper die
tuite lippen). naar adem snakt kan zelfs het platysma gebruiken
In het Overzicht van de ademhalingsspieren op voor het uitzetten van de borstkas en een patiënt in
pagina 209 zijn de spieren ingedeeld naar hun de greep van een zware hoestbui zal waarschijnlijk
voornaamste ademhalingsfunctie: inademen of uit- elke spier van de romp, de thorax en de schouder-
ademen. Deze onderverdeling betekent echter niet gordel aanspannen tijdens de geforceerde uitade-
dat de genoemde spieren alleen die functie hebben. ming’ (Youmans & Siebens, 1973). Hoewel de vele
De buikspieren (de voornaamste uitademingsspie- spieren van de bovenste luchtwegen, met name de
ren) spelen bijvoorbeeld ook een rol bij de inade- intrinsieke en extrinsieke spieren van de larynx,
ming. De mm. intercostales en het diafragma ver- hier niet besproken worden, moet wel worden op-
vullen ook een belangrijke ‘remmende’ functie tij- gemerkt dat ze een belangrijke rol spelen bij de
dens de uitademing. vrije doorgang van lucht van en naar de longen
De verdere onderverdeling in primaire ademha- (zie p. 121 voor een overzicht van de spieren van de
lingsspieren en hulpademhalingsspieren laat zien larynx).
dat er zeer veel spieren zijn die bij de ventilatie een Bij sommige mensen en onder sommige omstan-
rol kunnen spelen. Welke spieren precies worden digheden kunnen hulpademhalingsspieren functi-
ingeschakeld en in welke mate ze deelnemen aan de oneren als de primaire ademhalingsspieren. Als het
ademhaling hangt niet alleen af van de eisen die aan diafragma of de mm. intercostales verlamd zijn bij-
de ademhaling gesteld worden, maar ook van indi- voorbeeld, is ademhaling nog steeds mogelijk om-
viduele verschillen in ademhalingsgewoonten en de dat de hulpademhalingsspieren meer ingeschakeld
adembehoefte. worden. Het belang van de hulpademhalingsspie-
Het feit dat de ademhaling anders wordt door ren kwam zeer goed tot uiting bij een patiënt met
veranderingen in de lichaamshouding, de geestelij- een permanente tracheotomie van wie het diafrag-
ke gesteldheid en de activiteiten die men uitvoert, ma en de mm. intercostales niet tot contractie in
door bepaalde aandoeningen en zelfs door het dra- staat waren. Verrassend genoeg had deze man een
gen van strakke kleren, betekent dat er zeer veel zeer grote vitale capaciteit, waarbij hij ademhaalde
variaties zijn in het ademhalingspatroon. Duchenne met de mm. scaleni die geı̈nnerveerd worden door
merkte bijvoorbeeld op dat het normale ademha- nn. cervicales en met de m. sternocleidomastoideus
lingspatroon van vrouwen rond 1850 een hoge en de m. trapezius pars descendens die geı̈nnerveerd
borstademhaling was, vanwege de druk die het worden door de n. accessorius (Guz e.a., 1970).
korset uitoefende op het onderste deel van de borst
(Duchenne, 1949). Behandeldoelen
Volgens Shneerson is het beter om ervan uit te
gaan dat de ademhalingsspieren in staat zijn zich Er zijn diverse technieken, procedures en apparaten
aan te passen aan het ademhalingspatroon, de hou- beschikbaar om de longfunctie te ondersteunen.
ding, het wakker zijn of de slaapfase, de spier- Hoewel de behandeling aangepast moet zijn aan de
kracht, de luchtweerstand, en de elastische eigen- specifieke ademhalingsklacht van de patiënt, zijn er
schappen van de longen en de borstwand (Shneer- diverse principes en procedures die de basis vormen
son, 1988). van de behandeling.
Sommige deskundigen ontkennen de rol die
sommige spieren spelen als hulpademhalingsspie- Verminder de angst van de patiënt De eerste stap bij
ren, dat geldt met name voor de m. trapezius pars het verminderen van de ademhalingsarbeid en het
descendens en de m. serratus anterior. Andere spie- geven van een effectieve behandeling is het vermin-
ren worden ook vaak niet genoemd bij beschrijvin- deren van de angst van de patiënt. Het is belangrijk
gen van de hulpademhalingsspieren. De mm. zijn of haar vertrouwen te winnen en hem of haar te
204 Spieren

laten meewerken aan de behandeling. Bestaande oefeningen of een negatieve invloed heeft op de in-
ademhalingsproblemen verergeren doordat de spiratoire capaciteit.
patiënt habitueel de adem inhoudt of achter adem Hoe sterker de buikspieren zijn, hoe groter hun
raakt en door de grotere aanspanning van de hulp- vermogen is om de buikwand naar binnen te duwen
ademhalingsspieren waarmee angst vaak gepaard en zo extra druk te geven tijdens de uitademing.
gaat. Wanneer men verzekerd is van het vertrouwen Oefeningen om deze spieren te versterken kunnen
en de medewerking van de patiënt, zijn andere the- bijdragen aan het verbeteren van de hoest en andere
rapeutische maatregelen veel effectiever. uitademingsmechanismen die nodig zijn om de
luchtwegen vrij te maken en het ademen te verge-
Laat de patiënt zich zoveel mogelijk ontspannen makkelijken.
Ontspanning zorgt voor een vermindering van de Als de buikspieren duidelijk zwak zijn, moeten
zuurstofopname door de skeletspieren en een gro- de oefeningen vergezeld gaan van een steunmiddel
tere elasticiteit van de borstwand. Indien nodig dat de neerwaartse trek van het abdomen vermin-
kunnen buikademhalingsoefeningen bijdragen aan dert en meehelpt het diafragma in een stand te
de ontspanning en de patiënt het gevoel geven dat houden die optimaal is voor zowel de inademing als
hij of zij meer controle heeft over de ademhaling. de uitademing. Dergelijke middelen geven vaak een
Deze oefeningen benadrukken eerder de uitzetting aanzienlijke verlichting van de ademhalingsproble-
van het abdomen dan van de ribbenboog en zijn men die bij obesitas voorkomen.
nuttig wanneer de patiënt de hulpademhalings- Als de ademhalingsspieren vermoeid zijn, kan de
spieren van de hals en het bovenste deel van de borst ademhalingsfunctie sneller falen. Het trainen van
te veel gebruikt. Het oefenen van een patroon van het uithoudingsvermogen is erop gericht het ver-
diep ademhalen en zuchten kan de ademhalingsar- mogen van de spieren om vermoeidheid te weer-
beid verlichten en de patiënt helpen zich te ont- staan te vergroten. Het blijkt dat training een goede
spannen wanneer hij buiten adem raakt of de adem uitwerking heeft op 40 procent van de patiënten die
inhoudt. lijden aan chronische bronchusobstructie; bij
patiënten met cystische fibrose zijn kleine verbete-
Verbeter de houding Een optimale ademcapaciteit ringen van het uithoudingsvermogen gerappor-
hangt af van een houding waarbij de spierbalans teerd (Shneerson, 1988).
optimaal is. Dan is er sprake van het meest efficiënte Bij aandoeningen van de ademhalingsspieren
energieverbruik. hangt het falen van de ademhalingsfunctie vaak
Een musculaire disbalans als gevolg van gespan- nauw samen met de ernst van de zwakte van de
nen, zwakke of verlamde spieren kan het longvo- ademhalingsspieren, maar soms kan een licht ge-
lume en de druk in de longen die de patiënt kan stoorde spierfunctie al tot een falende ademha-
bereiken en vasthouden negatief beı̈nvloeden. Zeer lingsfunctie leiden (Shneerson, 1988). Vanwege het
zwakke en uitgestulpte buikspieren zijn niet in grote risico op een falende ademhalingsfunctie bij
staat de noodzakelijke maximale uitademingsdruk zwakke ademhalingsspieren kunnen oefeningen ter
op te wekken die nodig is als de zuurstofbehoefte versterking van deze spieren uiterst belangrijk zijn.
bij inspanning of ziekte groter wordt. Zwakte van Het oefenprogramma moet echter zeer conservatief
de strekkers van de bovenrug en de m. trapezius zijn en onder streng toezicht staan.
pars transversa en pars ascendens belemmert het
afvlakken van de bovenrug en beperkt daardoor het Verbeter de coördinatie De hoeveelheid zuurstof die
vermogen om de ribbenboog te heffen en uit te zet- verbruikt wordt bij het uitvoeren van een bepaalde
ten en de longcapaciteit maximaal te benutten. Een taak kan groter dan normaal zijn bij mensen die op
kyfose, kyfoscoliose, houdingsafwijkingen die sa- een ongecoördineerde manier bewegen. Wanneer
menhangen met osteoporose of een pectus excava- men inefficiënte patronen van bewegen en adem-
tum belemmeren de ademhaling en leiden tot een halen constateert, moet men die corrigeren waar-
afgenomen elasticiteit van de borstwand. door de ademhalingsarbeid geleidelijk kleiner
wordt.
Vergroot de kracht en het uithoudingsvermogen van de
ademhalingsspieren ‘Kracht is nodig voor plotse- Verbeter de algemene lichamelijke conditie Zorg voor
linge ademhalingsbewegingen zoals hoesten en verbetering van de cardiovasculaire conditie om de
niesen en korte perioden van extreme inspanning, capaciteit en de efficiëntie van de ademhaling te
terwijl uithoudingsvermogen noodzakelijk is voor verbeteren door oefeningen voor het gehele lichaam
langdurige inspanning of om een verhoogde weer- voor te schrijven, zoals wandelen en fietsen. In het
stand tegen de luchtstroom of een vermindering van begin genieten oefeningen waarbij eerder de benen
de longelasticiteit te overwinnen’ (Shneerson, 1988). dan de armen worden ingeschakeld de voorkeur,
Spieren die sterk zijn en in een goede conditie zodat de hulpademhalingsspieren gebruikt kunnen
verkeren, zijn efficiënter en hebben minder zuur- worden bij de ademhaling.
stof nodig om een bepaalde hoeveelheid arbeid te
verrichten dan spieren in een slechte conditie. Hoe- Verlaag het lichaamsgewicht De ademhalingsklach-
wel het effect van spierkrachttraining op de adem- ten die het gevolg zijn van obesitas zijn vaak zeer
halingsspieren niet vaststaat, kan een dergelijke ernstig. Volgens Cherniack vergt het ademhalen bij
training nuttig zijn als zwakte van de ademha- een zwaarlijvige persoon ongeveer drie keer zoveel
lingsspieren belemmerend werkt op het doen van zuurstof als normaal (Cherniack e.a., 1972). In te-
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 205

genstelling tot sommige skeletaandoeningen en


neuromusculaire klachten is obesitas soms tot op
zekere hoogte te genezen, waardoor de ademhaling
een aanzienlijke verbetering te zien zal geven. mm. intercostales
externi
Primaire ademhalingsspieren

mm. intercostales
De meer dan twintig primaire ademhalingsspieren
interni
en hulpademhalingsspieren die in het overzicht van
de ademhalingsspieren genoemd worden, hebben
vrijwel allemaal een functie in de houding. Alleen
het diafragma en de mm. intercostales interni ante- diafragma
riores functioneren wellicht uitsluitend als adem-
halingsspieren. De origo’s en inserties van twintig
van deze spieren hechten geheel of gedeeltelijk aan
de ribben of de cartilago costalis aan. Elke spier die
aanhecht aan de ribbenboog kan tot op zekere
hoogte invloed hebben op de ademhaling. Deze
spieren moeten in staat zijn een bijdrage te leveren
aan het ondersteunen van de skeletstructuren van
de adempomp en het opwekken van de druk die gingsuitslag van het diafragma vermindert de ef-
nodig is voor een goede gasuitwisseling in de al- fectiviteit van de spier bij de in- en uitademing.
veoli. Bij bepaalde longklachten, zoals emfyseem, is
Deze druk kan aanzienlijk zijn. Om de lucht- het diafragma niet in staat terug te keren naar zijn
stroom te verdubbelen, moet de druk gewoonlijk koepelvormige contour bij ontspanning. In plaats
vier keer zo hoog worden. Als de luchtstroom con- daarvan behoudt hij zijn verkorte, afgevlakte stand.
stant moet blijven wanneer de doorsnede van een De patiënt kan dan een minder grote druk opwek-
luchtweg vier keer zo klein wordt, moet de druk ken en heeft een verminderde inspiratoire capaciteit
zestien keer zo groot worden (Youmans & Siebens, omdat de longen in een gedeeltelijk uitgezette toe-
1973). stand blijven in rust. Ook het vermogen van het
Ademhalingsklachten kunnen het gevolg zijn diafragma om krachten over te brengen en te helpen
van een groot aantal obstructieve respiratoire aan- bij het ledigen van de longen is dan kleiner.
doeningen, neuromusculaire klachten en skeletaf- De buikorganen, die ondersteund worden door de
wijkingen. Nadat de diagnose gesteld is, moet de buikspieren, beperken gewoonlijk de beweging
behandeling erop gericht zijn de bestaande long- naar beneden van het diafragma tijdens de inade-
functie te behouden en de klacht die de ademha- ming en helpen bij de beweging omhoog tijdens
lingsfunctie aantast te genezen of te verlichten. Het de uitademing. Onder abnormale omstandigheden
behandeldoel is het verbeteren van de longventilatie kan de werking van het diafragma omgekeerd zijn.
van de patiënt. Een spectaculair voorbeeld hiervan is het geval van
Het is van het grootste belang om de arbeid die een baby die poliomyelitis had en kunstmatig bea-
verricht moet worden om adem te halen te vermin- demd moest worden. De buikspieren, die meestal
deren om zo het energieverbruik (de zuurstofopna- zwak zijn bij baby’s, waren bij dit kind verlamd.
me) van de ademhalingsspieren terug te brengen. Tijdens de positieve drukfase werd de lucht uit de
Afhankelijk van de aard van de ziekte van de lucht- longen geperst en bewoog het diafragma naar bo-
wegen moet wellicht de longelasticiteit worden ven. Tijdens de negatieve drukfase werd de lucht in
verbeterd, de weerstand worden verminderd of de de longen geperst waarbij de ribbenboog zich kort-
mechanische arbeid van het ademhalen worden ge- stondig uitzette, gevolgd door een grote beweging
reduceerd. Een combinatie van deze behandeldoe- omlaag van het diafragma in de buikholte. Het ab-
len is ook mogelijk. Als de grotere arbeid die nodig domen bolde naar buiten als de buikorganen naar
is om adem te halen leidt tot alveolaire hypoventi- beneden bewogen. Aangezien het diafragma aan-
latie en hypoxie, kan een falende ademhalingsfunc- hecht aan de binnenzijde van de thorax, werden
tie het gevolg zijn. de ribben naar beneden en naar binnen getrokken,
waardoor de ribbenboog ‘ingedeukt’ werd als het
Diafragma diafragma omlaag bewoog in de buikholte, geheel
in tegenstelling tot de normale functie van deze
Door de werking van deze spier en de manier waar- spier. Na een aantal uren werd een steun in de vorm
op deze aanhecht zorgt het diafragma (zie p. 206) van een heel klein korset vervaardigd en aange-
voor de verdeling van de ademdruk en het over- bracht om het uitzetten van de buikwand te beper-
brengen van de noodzakelijke krachten. Een nor- ken en de te grote neerwaartse beweging van het
male lengte en kracht van deze spier zijn essentieel diafragma en het verwoestende effect hiervan op
voor deze functies. Een beperkte of te grote bewe- de ribbenboog tegen te gaan.
206 Spieren

aorta vena cava


oesofagus
centrum tendineum
basis van het pericardium

pars sternalis

oesofagus-

ten
opening

din
pars
costalis

eu
m
ru

m
nt
ce
aorta-
opening
pars
ligg.
lumbalis
arcuata
med.
en lat.

crura m. quadr. lumb.


m. psoas major
abdominale zijde, links van onderaf gezien
Diaphragm, longitudinal view,
inner surface of left side Diaphragm, inferior view

Diafragma: sagittale doorsnede, binnenzijde van de linkerkant gezien.

Origo van de pars sternalis: met twee slippen van de borstholte afneemt en de druk erin toeneemt terwijl
achterzijde van de processus xiphoideus. het volume van de buikholte toeneemt en de druk
Origo van de pars costalis: binnenzijde van de carti- daarin afneemt.
lago costalis van de onderste zes ribben, alternerend Innervatie: n. phrenicus, C3, C4, C5.
met de m. transversus abdominis. Test: zie pagina 210.
Origo van de pars lumbalis: met twee musculaire
crura van de bovenste lumbale wervellichamen en
vanaf twee peesbogen – de ligg. arcuata mediale en Opmerking
laterale – die van de wervels naar de processus
transversi en daarvandaan naar de twaalfde rib lo- In geval van pulmonaire pathologie zoals emfy-
pen. seem is de diafragmakoepel zo afgevlakt dat de
Insertie: gaat over in het centrum tendineum, een ribbenboog of basis van de thorax niet uitgezet
dunne, sterke aponeurose zonder benige aanhech- kan worden.
ting. Aangezien de ventrale musculaire diafragma-
vezels korter zijn dan de dorsale, ligt het centrum
tendineum dichter bij het ventrale deel van de tho- Mm. intercostales
rax dan bij het dorsale deel.
Functie: het koepelvormige diafragma scheidt de De mm. intercostales externi komen van de margi-
thorax van de buikholte en is de belangrijkste nes inferiores van de ribben en lopen naar de mar-
ademhalingsspier. Bij inademing contraheert de gines superiores van de ribben eronder. Op dezelfde
spier en wordt de koepel afgevlakt, waardoor het wijze hechten de mm. intercostales interni aan de
volume van de borstholte toeneemt en de druk af- facies aan de binnenzijde van de ribben en het rib-
neemt, terwijl het volume van de buikholte afneemt kraakbeen aan en insereren ze aan de margines su-
en de druk die de buikholte uitoefent toeneemt. De periores van de ribben eronder. Zo zijn er dus twee
afvlakking van de koepel of het centrum tendineum lagen van deze tussenribspieren die overal liggen
van het diafragma wordt beperkt door de buikorga- behalve ventraal in het interchondrale gebied en
nen. Wanneer de afvlakking plaatsvindt, wordt het dorsaal in de gebieden mediaal van de angulus co-
centrum tendineum het gefixeerde gedeelte van de stae (Basmajian & De Luca, 1985).
spier. Bij continue contractie brengen de verticale Deze spieren spelen zowel bij de houding als bij
vezels die aan de ribben aanhechten de ribbenboog de ademhaling een belangrijke rol. Ze stabiliseren
omhoog en naar buiten. Dit houdt in dat de afme- de ribbenboog en zorgen voor het behoud van de
tingen van de thorax in de richtingen craniaal-cau- vorm en de samenhang daarvan. Anatomisch gezien
daal, anterior-posterior en transversaal worden ver- zijn het voortzettingen van de mm. obliquus exter-
groot. Bij uitademing ontspant het diafragma en nus en internus abdominis.
wordt de koepel boller, waardoor het volume van de De discussie over de precieze functie van deze
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 207

spieren bij de ademhaling is nog gaande. Het lijkt Hulpademhalingsspieren


erop dat in ieder geval het ventrale gedeelte van de
mm. intercostales interni (parasternaal en tussen Mm. scaleni
het ribkraakbeen gelegen) functioneert als inade-
mingsspier door in samenwerking met de mm. in- De mm. scalenus anterior, medius en posterior hel-
tercostales externi de ribben omhoog te trekken en pen bij de inademing en functioneren hierbij als een
de borstkas uit te zetten. Het dorsale gedeelte (tus- eenheid. Doordat ze de eerste en tweede rib kunnen
sen de ribben gelegen) van de mm. intercostales in- eleveren en fixeren, helpen ze bij de diepe inade-
terni drukt de ribben omlaag en functioneert als ming. De mm. scaleni blijken ook te functioneren
uitademingsspier. bij een rustige ademhaling en sommige onderzoe-
Sommige auteurs zijn van mening dat de functie kers classificeren ze daarom als primaire in plaats
van deze spieren varieert met de stand en helling van als hulpademhalingsspieren.
van de ribben waaraan ze aanhechten en samen- De mm. scaleni kunnen ook werkzaam zijn tij-
hangt met het longvolume en de diepte van de dens de uitademing. Volgens Egan bestaat de uit-
ademhaling. Deze spieren zijn altijd actief bij het ademingsfunctie van de mm. scaleni uit het fixeren
spreken. Tijdens de gecontroleerde uitademing ver- van de ribben tegen de contractie van de buikspie-
vullen ze een belangrijke ‘remmende’ functie die ren en het voorkomen van een hernia van de apex
het statisch terugveren van de longen en de borst- pulmonis tijdens het hoesten (Egan, 1977). (Zie ook
wand zo klein mogelijk houdt. Zangers maken ge- p. 128 en 125-127.)
bruik van deze werking van de mm. intercostales.
Wanneer de mm. intercostales verlamd zijn is M. sternocleidomastoideus
ademhalen mogelijk, maar de patiënt is dan minder
goed in staat tot zuigen en blazen. De beweging van De m. sternocleidomastoideus wordt door velen be-
de ribbenboog is ook beperkt, evenals het vermogen schouwd als de belangrijkste hulpademhalingsspier
de ribbenboog te fixeren. voor de inademing. Om de spier hiertoe in staat te
stellen moeten de flexoren en extensoren van de
Buikspieren hals het hoofd en de hals in een stabiele stand hou-
den. Deze spieren oefenen een trek uit vanaf hun
De buikspieren zijn de mm. obliquus internus en inserties aan de schedel en heffen het sternum
externus abdominis, de m. rectus abdominis en de waardoor de anteroposterieure doorsnede van de
m. transversus abdominis (zie p. 167-171). Dit zijn borst groter wordt (Egan, 1977). De spier spant aan
de voornaamste uitademingsspieren, maar ze zijn tijdens matige en diepe inademing. Wanneer de
ook actief aan het einde van de inademing. De spie- longen extreem uitzetten, is de m. sternocleido-
ren die het belangrijkst zijn aan het einde van de mastoideus bij uitstek werkzaam. De spier vertoont
inademing en bij het begin van de uitademing zijn soms elektrische activiteit tijdens rustige inade-
de spieren die niet of nauwelijks als flexor functio- ming (Youmans & Siebens, 1973), maar is niet actief
neren. Met name de onderste vezels van de m. obli- tijdens de uitademing (zie p. 105 en 126-127).
quus internus abdominis en de m. transversus ab-
dominis zijn het meest actief, samen met de laterale M. serratus anterior
vezels van de m. obliquus externus abdominis.
Deze spieren moeten voldoende aan kunnen De origo van de m. serratus anterior wordt gevormd
spannen om de druk in het abdomen te verhogen door de bovenste acht of negen ribben en de insertie
waardoor een grotere ademhalingsinspanning gere- door de binnenzijde van de margo medialis scapu-
aliseerd kan worden – vooral tijdens plotselinge, lae. De primaire functie bestaat uit het abduceren
geforceerde uitademing. De druk die aldus wordt en roteren van de scapula en het fixeren van de
opgewekt, wordt door het diafragma overgebracht margo medialis scapulae tegen de ribbenboog.
op de ribbenboog om het ledigen van de longen te Verscheidene onderzoeken hebben aangetoond
bevorderen. dat de m. serratus anterior geen functie vervult bij
De origo van de m. transversus abdominis wordt de ademhaling. In Gray’s Anatomy (37e druk) wordt
gevormd door het kraakbeen van de onderste zes echter opgemerkt dat een daarvan (Catton & Gray,
ribben. De spier alterneert met het diafragma. De 1957) ‘geen rekening houdt met het effect van het
m. quadratus lumborum verankert de ribbenboog fixeren van de scapula door iets vast te grijpen, bij-
door middel van zijn insertie aan de twaalfde rib en voorbeeld de rand van het bed of een leuning, iets
helpt zodoende het diafragma bij zowel de inade- wat astmapatiënten en atleten beslist wel doen!’
ming als de uitademing. (Williams e.a., 1989).
De m. obliquus externus abdominis bedekt een Wanneer de scapula in de adductiestand ge-
groot gedeelte van de onderkant van de ribbenboog fixeerd is door de mm. rhomboidei en daardoor
aangezien sommige vezels ervan alterneren met de de insertie van de m. serratus anterior fixeert, kan
onderste koppen van de m. serratus anterior. Een deze spier helpen bij de geforceerde inademing. Hij
grotere werking van de buikspieren, vooral van de draagt bij aan het uitzetten van de ribbenboog door
m. obliquus externus abdominis, vermindert de de origo en insertie dichter naar elkaar te brengen.
schommelingen in het volume van de borstkas en Omdat het bewegen van de ribbenboog een sterkere
draagt bij aan het handhaven van een constante m. serratus anterior vereist dan het bewegen van de
druk. scapula, is een persoon met een spierkracht van
208 Spieren

slechts 3+ wellicht wel in staat de scapula in abduc- doordat ze de ribbenboog omhoog brengen zodat de
tie te brengen, maar heeft hij moeite met het uit- borst volledig kan uitzetten (zie p. 151-153).
zetten van de ribbenboog wanneer de scapula in de
adductiestand gefixeerd is. Zodoende kan deze M. iliocostalis lumborum
spier bij zwakte minder goed ingeschakeld worden
wanneer een grotere ademhalingsarbeid vereist is De m. iliocostalis lumborum is een strekker van de
(zie p. 298). wervelkolom en insereert aan de angulus costae van
de onderste zes of zeven ribben en kan functioneren
M. pectoralis major als hulpademhalingsspier bij de uitademing (zie
p. 152 en 153).
De m. pectoralis major is een grote waaiervormige
spier die werkzaam is bij diepe of geforceerde in- M. quadratus lumborum
ademing, maar niet bij de uitademing. Egan be-
schouwt deze spier als de op twee na belangrijkste De m. quadratus lumborum is een hulpademha-
hulpademhalingsspier en beschrijft de werking er- lingsspier en fixeert de dorsale vezels van het dia-
van als volgt: ‘Als de armen en schouders gefixeerd fragma door de twaalfde rib vast te houden, zodat
zijn, bijvoorbeeld door met de ellebogen op tafel te die niet met de andere ribben opgetild wordt tijdens
leunen of de bank stevig vast te grijpen, kan de m. de ademhaling (zie p. 156).
pectoralis major zijn insertie gebruiken als origo
en met grote kracht aan de voorzijde van de rib- Andere hulpademhalingsspieren
benboog trekken, waardoor de ribben en het ster-
num worden opgetrokken en de anteroposteriore De volgende spieren kunnen niet manueel getest
doorsnede van de borst wordt vergroot.’ (Egan, worden en evenmin gepalpeerd.
1977)
M. serratus posterior superior Deze inademingsspier
M. pectoralis minor insereert aan de tweede tot en met de vijfde rib; de
origo wordt gevormd door de processus spinosi van
De m. pectoralis minor helpt bij de geforceerde de zevende cervicale en de bovenste twee of drie
inademing door de ribben omhoog te trekken, thoracale wervels. De spier ligt onder de vezels van
waardoor de origo en de insertie dichter bij elkaar de mm. rhomboidei en de m. trapezius en verzorgt
komen. De scapula moet gefixeerd worden in een de borstuitzetting door de ribben waaraan hij aan-
stand die een vooroverkanteling en een beweging hecht omhoog te brengen.
van de processus coracoideus in ventrale en cau-
dale richting voorkomt. Hiervoor zorgen de m. M. serratus posterior inferior Deze spier insereert aan
trapezius pars transversa en pars ascendens (zie de onderste vier ribben; de origo wordt gevormd
p. 294 en 295). door de processus spinosi van de onderste twee
thoracale en de bovenste twee of drie lumbale wer-
M. trapezius pars descendens vels. De spier trekt de ribben naar achteren en naar
beneden en wordt gewoonlijk gezien als een hulp-
De m. trapezius wordt uitgebreid besproken op de ademhalingsspier bij de uitademing, hoewel som-
pagina’s 291 en 296. De m. trapezius pars descen- mige auteurs hem beschouwen als een inademings-
dens speelt een rol bij de ademhaling omdat deze spier (Shneerson, 1988; Moore, 1985).
spier door zijn bijdrage aan het omhoog brengen
van de ribbenboog helpt bij de geforceerde inade- Mm. levatores costarum Deze twaalf sterke waaier-
ming. De insertie van de bovenste vezels aan het vormige spieren lopen evenwijdig aan de achterste
laterale derde deel van de clavicula zorgt ervoor dat randen van de mm. intercostales externi. Hun
dit gedeelte van de spier meedoet wanneer clavicu- functie bestaat uit het heffen en abduceren van de
laire ademhaling nodig is voor de longventilatie. ribben en dorsaalflexie en lateroflexie van de wer-
velkolom. Ze worden beschouwd als inademings-
M. latissimus dorsi spieren. De origo wordt gevormd door de processus
transversi van de zevende cervicale en de bovenste
Hoewel de rol van de m. latissimus dorsi voorna- elf thoracale wervels; ze insereren aan de rib onder
melijk ligt bij de geforceerde uitademing, heeft on- elk van die wervels.
derzoek uitgewezen dat deze spier ook bijdraagt
aan de diepe inademing. De ventrale vezels, die ac- M. transversus thoracis Deze spier (en andere spieren
tief zijn tijdens het buigen van de romp, helpen bij van de diepste laag van de thorax) werkt als een
de uitademing; de dorsale vezels, die actief zijn bij uitademingsspier doordat hij het volume van de
het recht maken van de romp, helpen bij de inade- borstholte verkleint. De m. transversus thoracis (m.
ming (zie p. 289 en 290). triangularis sterni) is een uitademingsspier die zich
bevindt op de ventrale borstwand. Hij vernauwt de
Mm. erector spinae thoracales borst door de tweede tot en met de zesde rib naar
beneden te trekken. De origo wordt gevormd door
De mm. erector spinae thoracales strekken de tho- het sternum en het kraakbeen van de processus
racale wervelkolom en helpen bij de inademing xiphoideus, de insertie door de margo inferior van
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 209

het kraakbeen van de genoemde ribben. De caudale M. subclavius Dit is een spier van de schoudergordel
vezels gaan over in de m. transversus abdominis. waarvan de origo gevormd wordt door de eerste rib
In deze laag bevinden zich ook de mm. intercos- en het kraakbeen daarvan en de insertie door de
tales intimi en de mm. subcostales. De laatstge- facies inferior van de clavicula. Deze spier trekt de
noemde spieren op het onderste dorsale gedeelte clavicula omlaag en fixeert dit botstuk. De werking
van de borstwand overbruggen twee of drie spatia van de spier suggereert dat hij een belangrijke rol
intercostalia en trekken de ribben naar elkaar toe. speelt bij het vermijden van claviculaire ademhaling
wanneer dit niet gewenst is.

Naam van de pat i ën t Naam van de i n st el l i n g

Links Rechts

Onderzoeker

Datum

Inademingsspieren
primair

diafragma

............ ............. ............. ............. m. levator costarum (3) ............ ............. ............. .............
mm. intercostales externi

mm. intercostales interni, anterior (1)

Hulpademhalingsspieren
mm. scaleni

m. sternocleidomastoideus

m. trapezius

............ ............. ............. ............. mm. serratus anterior & posterior superior (3) ............ ............. ............. .............
mm. pectorales major & minor

m. latissimus dorsi

extensoren van de thoracale wervelkolom

............ ............. ............. ............. m. subclavius ............ ............. ............. .............

Uitademingsspieren
primair

buikspieren

m. obliquus internus abd.

m. obliquus externus abd.

m. rectus abdominis

m. transversus abdominis

mm. intercostales interni, posterior (2)

............ ............. ............. ............. m. transversus thoracis (3) ............ ............. ............. .............

Hulpademhalingsspieren

m. latissimus dorsi

............. ............. ............. ............. m. serratus posterior inferior (3) ............. ............. ............. .............
m. quadratus lumborum

m. iliocostalis lumborum

Opmerkingen

(1) Ook wel m. parasternalis of m.intercartilaginis genoemd


(2) Ook wel m. interosseus genoemd.
(3) Kunnen niet manueel getest worden.

Overzicht van de ademhalingsspieren.


210 Spieren

Normale inademing: intercostaal en diafragmaal. Inademing: diafragmaal.

Inademing: intercostaal. Geforceerde uitademing: intercostaal, abdominaal en


met inschakeling van hulpademhalingsspieren.

Oefeningen voor onderrug en buikspieren Rekken van de onderrug

Oefeningen in ruglig moeten worden uitgevoerd op


een stevige ondergrond, bijvoorbeeld een plank op
bed, een behandeltafel of de vloer. Op een harde
ondergrond kan een dun matrasje of een opgevou-
wen deken gelegd worden.
Rekoefeningen moeten worden voorafgegaan
door milde warmte en lichte massage om strakke
spieren te ontspannen. Vermijd warmte bij zwakke,
overrekte spieren. De rekking moet geleidelijk
plaatsvinden en u moet bewust proberen de spieren
te ontspannen. De rekking moet worden volgehou-
den totdat u een stevige, maar goed te verdragen
‘trek’ voelt. De ademhaling moet geen moeite kos-
ten terwijl de spier gerekt wordt. Het betrokken li-
chaamsdeel moet langzaam worden teruggebracht Buiklig: Plaats een stevig kussen onder de buik (niet
naar de uitgangshouding. onder de heupen) en een opgerolde handdoek onder
Spierversterkende oefeningen moeten ook lang- de enkels. Door op een stevig kussen te gaan liggen
zaam uitgevoerd worden. U moet proberen een worden de spieren van de onderrug licht gerekt.1
sterke ‘trek’ op te wekken met de spieren die bij de Ruglig: Trek de beide knieën langzaam naar de
oefening betrokken zijn. De uiteindelijke stand borst. Hierdoor rekken de spieren van de onderrug
moet enkele seconden vastgehouden worden voor- net voldoende om de onderrug af te vlakken op de
dat u de spieren ontspant. De oefening moet zo vaak ondergrond.
worden herhaald als aangegeven door de fysio-
therapeut.

1 Tekeningen:  Florence P. Kendall and Patricia G. Provance, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet
voor commerciële doeleinden.
5 Spieren van de romp en het ademhalingsmechanisme 211

Rotatie van de romp in ruglig ming, maar de rug mag hierbij niet hol trekken.
(Maak geen gebruik van de bilspieren om het bek-
ken te kantelen.)

Houdingsoefening staand tegen de wand


Ga met de rug tegen de wand staan, met de hielen
ongeveer 8 cm van de wand. De knieën moeten recht
zijn maar niet overstrekt. Plaats de handen naast
het hoofd, waarbij de ellebogen de wand moeten
raken. Kantel het bekken om de onderrug af te
vlakken tegen de wand, door de buik naar binnen en
naar boven te trekken met de onderste buikspieren.
Beweeg de armen langzaam naar boven tot ze dia-
gonaal staan, terwijl ze contact houden met de
wand.

Aangepaste oefening ter versterking van de bovenste


buikspieren Bij duidelijke zwakte kan deze oefening
Uitgangshouding: Op de vloer met de knieën gebogen vanuit steun op de onderarm gedaan worden.
en de voeten plat. Houd de romp rond zonder die te heffen of te
Breng de knieën langzaam naar links. Hierdoor roteren.
wordt het onderste deel van de romp geroteerd.
Breng de benen terug naar het midden en herhaal
de oefening naar rechts. De stand van de armen mag
niet veranderen tijdens het uitvoeren van de oefe-
ning en de voeten moeten op de vloer blijven.

Onderste buikspieren en rekken van de onderrug

Uitgangshouding: Steun op de onderarm met gebogen


romp; hoofd in neutrale stand.

Ruglig: Buig de knieën en houd de voeten plat op de


ondergrond. Houd de handen naast het hoofd.
Kantel het bekken om de onderrug op de onder-
grond af te vlakken door de buik naar binnen en
naar boven te trekken met de onderste buikspieren.
Houd de onderrug vlak en schuif de hielen naar
beneden over de ondergrond. Strek de benen zo ver
als mogelijk is met een vlakke onderrug. Houd de
onderrug vlak en schuif de benen één voor één terug
tot de knieën weer gebogen zijn. (Maak geen ge-
bruik van de bilspieren om het bekken te kantelen
en til de voeten niet van de ondergrond.)
1: Reik naar voren met de rechterarm zonder de stand
Onderste buikspieren van de romp te veranderen. Houd de positie vast. Keer
terug naar de uitgangshouding. Herhaal met de linker-
arm.
2: Reik naar voren met de rechterarm. Houd de positie
vast. Reik naar voren met de linkerhand. Laat eerst de
rechtarm en daarna de linkerarm terugkeren naar de
uitgangspositie.
Ruglig: Plaats een opgerolde handdoek of klein kus-
sen onder de knieën. Houd de handen naast het
hoofd. Kantel het bekken om de onderrug op de
ondergrond af te vlakken door de buik naar binnen
en naar boven te trekken met de onderste buikspie-
ren. Houd de onderrug vlak en adem makkelijk in
en uit, waarbij u de bovenste buikspieren ontspant.
De borst moet duidelijk uitzetten tijdens de inade-
212 Spieren

Oefening ter versterking van de schuine buikspieren Oefening ter versterking van de bovenste buikspieren

Uitgangshouding: Ruglig. Kantel het bekken om de


onderrug op de ondergrond af te vlakken door de
buik naar binnen en naar boven te trekken met de
onderste buikspieren. Til het hoofd en de schouders
op met de armen gestrekt naar voren. Probeer niet
tot zit te komen maar hef de romp zo hoog als de
rug kan buigen. Naarmate de kracht van de spieren
toeneemt, kunnen de armen over de borst gevouwen
worden en later achter het hoofd worden gelegd om
Ga op een stoel zitten met de voeten op de vloer en de weerstand tijdens de oefening te laten toenemen.
de knieën bij elkaar. Het hoofd wijst naar voren.
Draai de romp langzaam naar links door gebruik te
maken van de schuine buikspieren. Houd de positie
vast. Breng de romp terug naar het midden en her-
haal de oefening naar rechts.
j 6 Bovenste extremiteit en schoudergordel

Om een goede differentiaaldiagnose te stellen bij vicula, en de ventrale articulaties tussen ribben en
klachten van de schoudergordel moet speciale aan- scapula en tussen ribben en clavicula te zien als
dacht geschonken worden aan de innervatie van de onderdeel van de schoudergordel, wordt deze
spieren. De schoudergordel en de bovenste extre- structuur compleet. Verwijzingen naar aanhechtin-
miteit bevatten vele spieren die uitsluitend door gen van spieren van de schoudergordel aan de ach-
motorische zenuwen worden geı̈nnerveerd. Bij af- terkant van de thorax via een zogenoemd scapulo-
wezigheid van sensorische zenuwen kan de klacht thoracaal gewricht zijn dan niet langer nodig.
leiden tot functieverlies zonder pijnverschijnselen. Het schoudergewricht geeft de bovenste extremi-
Een voorbeeld is de extreme zwakte van de m. ser- teit volledige bewegingsvrijheid in alle richtingen.
ratus anterior zoals afgebeeld op pagina 301. (Ove- De stabiliteit in bepaalde posities wordt verkregen
rigens worden in de onderste extremiteit slechts door de samenwerking van spieren. In het elle-
vier spieren uitsluitend geı̈nnerveerd door motori- booggewricht is een flexiebeweging mogelijk en het
sche zenuwen, zie p. 218-219.) is stabiel in de eindstand van extensie (1808). Door-
Meestal worden de termen ‘gewricht’ en ‘articu- dat de onderarm gesupineerd en geproneerd kan
latie’ door elkaar gebruikt. In dit boek wordt echter worden, kan de gestrekte hand vanuit de anatomi-
onderscheid gemaakt tussen beide termen en dit sche positie (met de handpalm naar voren) bewogen
dient een speciaal doel. ‘Gewricht’ wordt hier ge- worden naar een stand waarbij de handpalm naar
bruikt voor een verbinding tussen botstukken, ter- achteren wijst. In het polsgewricht zijn palmair-
wijl ‘articulatie’ een verbinding van botstuk naar flexie en dorsaalflexie, radiale en ulnaire abductie
spier naar botstuk aanduidt. Hierdoor wordt de rol mogelijk, maar geen rotatie. Op pagina 261 wordt de
van de spier duidelijk. De termen worden gedefini- bewegingsuitslag van de vingers en de duim en tests
eerd en toegelicht op pagina 263 tot en met 265. In voor de spierkracht ervan besproken. Dit hoofdstuk
de overzichten op pagina 266 en 267 worden de 25 behandelt verder foutieve houdingen en pijnklach-
articulaties van de schoudergordel ingedeeld in tien ten van de bovenrug en de arm. Diverse gevalsbe-
klassen. schrijvingen van zenuwletsels laten de waarde zien
Vaak wordt de schoudergordel beschouwd als een van de registratiekaart van de segmentale zenuwen
incomplete structuur. Door de dorsale articulaties en spieren als hulpmiddel bij het stellen van de
tussen wervels en scapula en tussen wervels en cla- differentiaaldiagnose.
214 Spieren

j
6.1 Innervatie alle drie trunci, die zijn samengesteld uit vezels van
C5 tot en met C8 (maar niet van Th1), vormen samen
Plexus brachialis de fasciculus posterior.
De fasciculi verdelen en herenigen zich dan weer
De plexus brachialis ontspringt net naast de m. in takken, die perifere zenuwen worden. De takken
scalenus anterior. De ventrale rami van C5, C6, C7 van de fasciculus posterior worden de n. axillaris en
en C8 en het grootste deel van Th1, alsmede een n. radialis. De fasciculus medialis eindigt, na een tak
verbindingslus van C4 naar C5 en een van Th2 (sen- te hebben ontvangen van de fasciculus lateralis, als
sorisch) naar Th1 vormen achtereenvolgens de radi- de n. ulnaris. Een tak van de fasciculus lateralis
ces (wortels), trunci, divisiones, fasciculi (bundels) wordt de n. musculocutaneus, de andere tak verenigt
en rami (takken) van de plexus. zich met een tak van de fasciculus medialis tot de n.
Ventrale rami die vezels bevatten van C5 en C6 medianus. Andere perifere zenuwen treden direct uit
verenigen zich en vormen de truncus superior, verschillende delen van de plexus uit en sommige
vezels van C7 vormen de truncus intermedius en zijn direct afkomstig van de ventrale rami. (Zie lin-
vezels van C8 en Th1 verenigen zich in de truncus kerkolom en bovenzijde van de Registratiekaart van
inferior. Vervolgens scheiden de trunci zich in de segmentale zenuwen en spieren, p. 21.)
anterieure en posterieure delen of divisiones. De De divisiones anteriores, de fasciculus lateralis en
divisiones anteriores van de trunci superior en medialis en de perifere zenuwen die eruit voortko-
intermedius, samengesteld uit vezels van C5, C6 men, innerveren de ventrale spieren van de bovenste
en C7, verenigen zich in de fasciculus lateralis. De extremiteit (flexoren). De divisiones posteriores, de
divisio ventralis van de truncus inferior, die is fasciculus posterior en de perifere zenuwen die eruit
samengesteld uit vezels van C8 en Th1, vormt de voortkomen, innerveren de dorsale spieren van de
fasciculus medialis. De divisiones posteriores van bovenste extremiteit (extensoren).

Perifere zenuwen

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
D.

W.

W.
V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.
P.

P.

P.

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

L. = fasciculus lat.
1

1
5, 6, 7, 8 1
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6
5, 6
4, 5

7, 8
1-4
1-8
1-8

Spier
suprascap.
dors. scap.

subclavius

subscap. i.

pect. med.
thor. long.

medianus
phrenicus
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.

Spinale segmenten
axillaris

radialis

ulnaris

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1

wortel

m. serratus anterior 5 6 7 8
mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5
m. subclavius • 5 6
trunc.

m. supraspinatus • 4 5 6
Plexus brancialis

m. infraspinatus • (4) 5 6
m. subscapularis • • 5 6 7
fasc. P

m. latissimus dorsi • 6 7 8
m. teres major • 5 6 7
m. pectoralis maj. (p. clav.) • 5 6 7
L

m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) • • 6 7 8 1


M&L

m. pectoralis minor • (6) 7 8 1

Registratiekaart van de plexus brachialis.


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 215

Plexus brachialis.
216 Spieren

Sensorisch innervatiegebied

C2

C2
C3
3

4
C4 5
6
5
T1 T1 7
C8
n. supraclavicularis

n. intercostobrach. en
n. cutan. brach. post.
n. supra
clavicularis
C4
n. axillaris

n. intercostobrach. en
T1

n. cutan. brach. med.


n. cutan.
n. axillaris
antebrach.
dors.
n. cutan.
antebrach.
dors.
n. cutan.
antebrach. n. cutan.
C6 lat. n. cutan.
antebrach. antebr. lat. C6
med.
C7 C8 n. cutan.
n. radialis antebrach.
med. C7
pars n. ulnaris
superf. n. radialis
n. ulnaris
n. medianus
n. medianus

Dermatomen en huidinnervatiegebieden.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 217

Innervatie van spieren

VOORAANZICHT, RECHTS ACHTERAANZICHT, RECHTS

n. thoracicus longus

m. serratus ant.
n. accessorius (cran. XI)
C1
n. subclavius C2 m. sternocleidomastoid.
C3
m. subclavius C5 mm. trap. asc. en transv.
n. dors C4
C6 scap C5 m. trap. desc.
nn. pectoralis lat. en med. C7
T1 m. lev. scap. n. suprascapularis
m. pectoralis major
T2 m. supraspinatus
m. rhomb. min.
m. pectoralis minor
m. infraspinatus
m. rhomb. maj.
n. axillaris
n. musculocutaneus m. deltoideus
n. subscap. sup
m. coracobrachialis m. subscap. m. teres minor

m. biceps, caput breve n. subscap. inf.


m. biceps, caput longum m. subscap. n. radialis

m. brachialis m. teres maj. m. triceps, cap. long.

m. triceps, cap. lat.

n. thoracodors. m. triceps, cap. med.

m. latiss. dorsi m. brachialis


n. medianus
m. brachioradialis

m. pron. teres m. ext. carpi r.l.

m. fl. carpi rad. m. anconeus

m. palmaris long. n. ulnaris m. ext. carpi r.b.

m. fl. dig. super. m. fl. carpi ulnaris m. supinator


mm. fl. dig. prof. III, IV m. ext. digitorum

mm. fl. dig. prof. I, II m. ext. dig. min.

m. fl. poll. l. m. ext. carpi uln.

m. pron. quad. m. abd. poll. l.

m. palmaris brevis m. ext. poll. br.

m. abd. poll. br. m. abd. dig. min. m. ext. poll. l.

m. opp. poll. m. opp. dig. min. m. ext. indicis


m. fl. poll. br.
m. fl. digiti min.
(pars superf.)
mm. lumbricales I, II mm. interossei palmares

mm. lumbricales III, IV

mm. interossei dorsales (zie dorsale zijde)

m. fl. poll. br. (pars prof.)

m. adductor pollicis

Geel: fasciculi, perifere zenuwen en de divisiones anteriones van waaruit ze ontspringen.


Groen: fasciculus, perifere zenuwen en de divisiones posteriores van waaruit ze ontspringen.
••• motorische punten

Deze illustraties vereenvoudigen de interpretatie van de spiertestresultaten zoals genoteerd op de Registratiekaart


van de spinale zenuwen en spieren en helpen bij de bepaling van de plaats of het niveau van de laesie.

Spinale zenuwen en de motorische punten.

ª Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
218 Spieren

Motorische en sensorische zenuwen kel over verlamming van de m. serratus anterior


stelt dat de n. thoracicus longus vrijwel uniek is,
Hier volgt een korte bespreking van de relatie tus- omdat deze zenuw direct ontspringt uit de wortels
sen de zenuwen en spieren. De meeste informatie is van de spinale zenuwen, voor zover bekend geen
afkomstig uit Gray’s Anatomy (Goss, 1966). sensorische vezels heeft en verloopt naar één spier
N. axillaris: verlaat de axilla door de ruimte die waarvan hij de enige belangrijke innervatiebron
begrensd wordt door het collum chirurgicum hu- vormt (Johnson & Kendall, 1955). Ook het medische
meri, de m. teres major, de m. teres minor en het woordenboek van Taber bevat een dergelijk over-
caput longum van de m. triceps brachii. De n. axil- zicht (Taber, 1969). In de editie uit 1988 van Dor-
laris innerveert de m. deltoideus en de m. teres mi- land’s Medical Dictionary vinden we de overzichten
nor. die in de eerdere edities opgenomen waren niet te-
N. musculocutaneus: doorboort de m. coracobrachi- rug, maar is de informatie opgenomen in de be-
alis en innerveert behalve deze spier ook de m. bi- schrijving van elke zenuw (Dorland’s Illustrated
ceps brachii en de m. brachialis. Medical Dictionary, 1988). Stukjes informatie zijn
N. radialis: de ramus interosseus posterior splitst verder gevonden in enkele van de zeer vele boeken
zich in een ramus muscularis en een ramus articu- en artikelen die handelen over zenuwletsel, com-
laris. De ramus muscularis innerveert de m. exten- pressie- en entrapmentsyndromen (O’Neill e.a.,
sor carpi radialis brevis en de m. supinator voordat 1990; Hadley e.a., 1986; Post & Mayer, 1987; Conway
hij verloopt tussen de oppervlakkige en diepe vezels & Jones, 1989; Sunderland, 1991; Nakano, 1978; Gei-
van de m. supinator. Nadat deze tak de m. supinator ringer & Leonard, 1985).
gepasseerd is, innerveert hij de rest van de spieren die Naarmate de aldus verzamelde informatie com-
door de n. radialis geı̈nnerveerd worden (zie p. 217). pleter werd, werd een zeer interessant patroon
N. medianus: verloopt tussen twee koppen van de zichtbaar. Het overzicht op pagina 219 laat zien dat
m. pronator teres en onder het retinaculum flexo- de zenuwen die spieren innerveren en ontspringen
rum en innerveert de onderarm en de hand. Zie aan de radices, trunci en fasciculi van de plexus
pagina 217 voor een opsomming van de spieren die brachialis motorische zenuwen zijn. Bovendien zijn
door deze zenuw geı̈nnerveerd worden. de n. interosseus antebrachii anterior en de n. in-
N. accessorius: in de anatomieboeken wordt het terosseus antebrachii posterior – takken van res-
spinale deel van de n. accessorius geclassificeerd als pectievelijk de n. medianus en de n. radialis – wat
een zuiver motorische zenuw. Een onderzoek van betreft de vezels die spieren innerveren puur moto-
Bremner-Smith en Unwin heeft echter aangetoond risch (Taber, 1969; Sunderland, 1991; Nakano, 1978;
dat het spinale deel van de n. accessorius niet uit- Geiringer & Leonard, 1985). Een aantal van deze
sluitend motorische vezels bevat, maar ook kleine zenuwen heeft sensorische takken die in gewrichten
niet-gemyeliniseerde C-vezels die signalen afkom- eindigen. Hadley en collega’s stellen dat de n. su-
stig van pijn-, temperatuur- en mechanoreceptoren prascapularis motorische takken heeft naar de spie-
geleiden (Bremner-Smith e.a., 1999). ren en sensorische takken naar het schouderge-
N. ulnaris: de fasciculus medialis eindigt als wricht en de articulatio acromioclavicularis (Hadley
n. ulnaris. Deze geeft takken af aan het elleboog- e.a., 1986). Met betrekking tot de n. suprascapularis
gewricht, aan de m. flexor carpi ulnaris en m. flexor stellen Dawson en collega’s dat men geen karakte-
digitorum profundus (zie p. 21 en p. 314 voor een ristieke sensibele verschijnselen of bevindingen ziet
volledig overzicht van de spieren die door de n. bij een laesie van deze zenuw aangezien er geen
ulnaris worden geı̈nnerveerd). dermatoom is dat bij deze zenuw hoort (Dawson
e.a., 1990). Conway en Jones stellen dat een entrap-
Zuiver motorische zenuwen mentsyndroom van de n. interosseus antebrachii
posterior geheel motorisch van aard is; hierbij treedt
De hoofdauteur van dit boek heeft jarenlang infor- geen verlies van sensibiliteit of dysesthesie op
matie verzameld om erachter te komen welke spie- (Conway & Jones, 1989).
ren door uitsluitend motorische zenuwen worden De afwezigheid van sensorische vezels is de ver-
geı̈nnerveerd. Een aantal getypte pagina’s uit het klaring voor het gebrek aan sensibele verschijnselen
eind van de jaren dertig geeft een opsomming van in de spieren die geı̈nnerveerd worden door zenu-
de perifere zenuwen en vermeldt of ze sensorisch, wen met uitsluitend motorische vezels (zie voor een
motorisch of gemengd zijn, maar hierop zijn geen bespreking en voorbeelden p. 302-305). In sommige
bronnen vermeld. In de editie uit 1932 van Dorland’s gevallen kan er een sensorische tak bestaan die ein-
Medical Dictionary staat een overzicht van zenuwen digt in een of meerdere gewrichten, maar niet in de
dat deze informatie bevat (Dorland, 1932). Een arti- spier.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 219

Overzicht van de innervatie van spieren

ontspringt uit ruggenmergssegment zenuw motorisch/sensorisch naar spier


de spier

plexus cervicale (C1), C2, C3 n. accessorius, motorisch en sensorisch m. sternocleidomastoideus


cervicalis zenuwen spinaal deel

C2, C3, C4 motorisch en sensorisch m. trapezius

plexus wortels van C3, C4, C5 n. dorsalis scapulae motorisch m. levator


brachialis de plexus

C4, C5 n. dorsalis scapulae motorisch mm. rhomboidei

C5, C6, C7, (C8) n. thoracicus longus motorisch m. serratus anterior

truncus C5, C6 n. subclavius motorisch 1 m. subclavius


superior

C4, C5, C6 n. suprascapularis motorisch2 m. supraspinatus


m. infraspinatus

fasciculus C5, C6, C7 n. subscapularis motorisch m. subscapularis


posterior inferior en superior m. teres major

fasciculus C6, C7, C8 n. thoracodorsalis motorisch m. latissimus dorsi


posterior

fasciculus C5, C6, C7 n. pectoralis lateralis motorisch 2 m. pectoralis major,


lateralis pars clavicularis

fasciculus (C6), C7, C8, Th1 n. pectoralis medialis motorisch m. pectoralis major,
medialis pars sternocostalis
m. pectoralis minor

eindtakken C5, C6 n. axillaris motorisch en sensorisch m. deltoideus


m. teres minor

C6, C7 n. musculocutaneus motorisch en sensorisch m. coracobrachialis

C5, C6 n. musculocutaneus motorisch en sensorisch m. biceps brachii


m. brachialis

C5, C6, C7, C8, Th1 n. radialis motorisch en sensorisch 17 spieren

C6, C7, C8, Th1 n. medianus motorisch en sensorisch 12 spieren

C8, Th1 n. ulnaris motorisch en sensorisch 18 spieren

tak van n. radialis C5, C6, C7, C8, Th1 n. interosseus poste- motorisch 3 9 spieren
rior

tak van n. medianus C7, C8, Th1 n. interosseus ante- motorisch 3 m. pronator quadratus
rior m. flexor pollicis longus
m. flexor digiti profundus 1 en
2

1 Sensorisch naar de art. sternoclavicularis.


2 Sensorisch naar de art. acromioclavicularis en het schoudergewricht.
3 Sensorisch naar het polsgewricht en de artt. intercarpeae.
ª Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
220

Spieren van de schoudergordel


Spieren

ruggenmergssegment

cervicaal Th

spieren van de 2 3 4 5 6 7 8 1 elevatie adductie omlaag of omhoog of depressie abductie vooroverkanteling


schoudergordel endorotatie exorotatie

m. trapezius 2 3 4 m. trapezius m. trapezius m. trape- m. trape-


pars descendens zius zius pars
ascendens

m. levator scapulae 3 4 5 m. levator sca- m. levator


pulae scapulae

mm. rhomboidei 4 5 mm. rhomboi- mm. rhom- mm. rhom-


dei boidei boidei

m. serratus anterior 5 6 7 8 m. serratus an- m. serratus m. serratus m. serra-


terior, bovenste anterior anterior, tus ante-
vezels onderste rior
vezels

m. pectoralis minor (6) 7 8 1 m. pectoralis minor


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 221

S P I E R E N VA N D E B O V E N S T E E X T R E M I T E I T I N G E D E E L D N A A R
S E G M E N TA L E I N N E RVAT I E E N H U N W E R K I N G O P H E T G E W R I C H T

Spinaal segment
Cervicaal Th SCHOUDER ELLEBOOG ONDERARM
4 5 6 7 8 1 SPIER abductie exorotatie anteflexie endorotatie retroflexie adductie flexie extensie supinatie pronatie

4 5 6 m. supraspinatus supraspin.

(4) 5 6 m. infraspinatus infraspin.

5 6 m. teres minor teres min.

5 6 m. deltoideus deltoideus delt. p. post delt. p. ant. delt. p. ant. delt. p. post

5 6 m. biceps brachii biceps (c. l.) biceps biceps c. b. biceps biceps

5 6 m. brachialis brachialis

5 6 m. brachioradialis brachiorad. brachiorad. brachiorad.


pect. mj. pect. mj. pect. mj.
5 6 7 m. pect. maj. p. sternoclav. p. sternoclav. p. sternoclav. p. sternoclav.

5 6 7 m. subscapularis subscap.

5 6 (7) m. supinator supinator

5 6 7 m. teres major teres mj. teres mj. teres mj.

5 6 7 8 mm. ext. carpi rad. l. & b. ext. c. r. l.

6 7 m. coracobrachialis coracobr. coracobr.

6 7 m. pronator teres pron. teres pron. teres

6 7 8 m. flex. carpi rad. fl. c. rad. fl. c. rad.

6 7 8 m. latissimus dorsi lat. dorsi lat. dorsi lat. dorsi

6 7 8 m. ext. digitorum

6 7 8 m. ext. digit. min.

6 7 8 m. ext. carpi ulnaris

6 7 8 m. abd. poll. long.

6 7 8 m. ext. poll. brev.

6 7 8 m. ext. poll. long.

6 7 8 m. ext. indicis

6 7 8 1 m. pect. maj. abd. pect. mj.

6 7 8 1 m. triceps brachii tri. c. l. tri. c. l. triceps

(6) 7 8 1 m. palmaris long. palm. l.

(6) 7 8 1 m. flex. poll. long.

(6) 7 8 1 mm. lumbr. I & II

6 7 8 1 m. abd. poll. brev.

6 7 8 1 m. opponens poll.

6 7 8 1 m. flex poll. br. (cap. br.)

7 8 m. anconeus anconeus

7 8 1 m. flex. carpi ulnaris fl. c. ul.

7 8 1 m. flex. digit. super

7 8 1 m. flex digit. prof.

7 8 1 m. pronator quad. pron. quad.

(7) 8 1 m. abd. digiti min.

(7) 8 1 m. opp. digiti min.

(7) 8 1 m. flex. digiti min.

(7) 8 1 mm. lumb. III & IV

8 1 mm. interossei dors.

8 1 mm. interossei palm.

8 1 m. flex. poll. br. (cap. pr.)

8 1 m. adductor poll.

© Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Spieren van de bovenste extremiteit, ingedeeld naar segmentale innervatie en werking op het gewricht.
222 Spieren

S P I E R E N VA N D E B O V E N S T E E X T R E M I T E I T, I N G E D E E L D N A A R
S E G M E N TA L E I N N E RVAT I E E N H U N W E R K I N G O P H E T G E W R I C H T ( V E RV O L G )
Dig. 2-5 Dig. 1-5
CARPOMETACARPALE EN METACARPOFALANGEALE
POLS GEWRICHTEN VAN DUIM EN PINK prox. interfal. dist. interfal.
dorsaalflexie palmairflexie radicale (of rad.) ulnaire (of uln.) extensie abductie flexie oppositie adductie extensie flexie extensie flexie
abductie adductie

ext. c. r. l. & b. ext. c. r. l. & b.

fl. c. rad. fl. c. rad.

ext. dig. ext. dig. ext. dig. ext. dig. ext. dig. ext. dig.

ext. dig. min. ext. dig. min. ext. dig. min. ext. dig. min.

ext. c. ul. ext. c. ul.

abd. poll. l. abd. poll. l. abd. poll. l. abd. poll. l.

ext. poll. b. ext. poll. b. ext. poll. b.

ext. poll. l. ext. poll. l. ext. poll. l. ext. poll. l.

ext. ind. ext. ind. ext. ind. ext. ind.

palm. l.

fl. poll. l. fl. poll. l. fl. poll. l.

lumbr. l, ll lumbr. l, ll lumb. l, ll

abd. pol. b. abd. poll. b. abd. poll. b. abd. pol. b. abd. poll. b.

opp. poll.

fl. poll. b. (s) fl. poll. b. (s) fl. poll. br. (s)

fl. c. ul. fl. c. ul.

fl. dig. sup. fl. dig. sup. fl. dig. sup.

fl. dig. prof. fl. dig. prof. fl. dig. prof. fl. dig. prof.

abd. d. min. abd. d. min. abd. d. min. abd. d. min. abd. d. min.

opp. d. min.

fl. d. min. fl. d. min.

lumbr. II, III lumbr. III, IV lumb. III, IV

int. dors. int. dors. int. dors. int. dors.

int. palm int. palm. int. palm. int. palm.

fl. poll. b. (d) fl. poll. b. (d)

add. pol. add. pol. add. poll. add. poll.

© Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 223

nn. supraclaviculares (C3, C4)

n. cutaneus brachii lateralis superior


(huidtak van de n. axillaris)
n. intercostobrachialis

n. cutaneus brachii medialis

n. cutaneus brachii lateralis inferior

n. cutaneus antebrachii medialis

n. cutaneus antebrachii posterior

n. cutaneus antebrachii lateralis


(huidtak van de n. musculocutaneus) ramus ulnaris
(ramus posterior)

n. cutaneus antebrachii posterior van de


n. cutaneus
antebrachii
medialis
n. cutaneus ramus posterior
antebrachii lateralis
ramus anterior ramus anterior

ramus superficialis nervi radialis ramus dorsalis (cutaneus) nervi ulnaris

n. ulnaris
n. medianus rami cutanei
n. musculocutaneus palmares van
n. radialis

Huidzenuwen van de bovenste extremiteit: ventraal aanzicht.

Met toestemming overgenomen uit Grant’s Atlas of Anatomy (Agur, 1991).

Van de vijf eindtakken van de plexus brachialis – n. De fasciculus posterior van de plexus is vertegen-
musculocutaneus, n. medianus, n. ulnaris, n. radi- woordigd door vijf huidzenuwen. Een van deze
alis en n. axillaris – geven de eerste vier huidtakken zenuwen, de n. cutaneus brachii lateralis superior,
af naar de hand. is een huidtak van de n. axillaris.
224 Spieren

nn. supraclaviculares (C3, C4)

n. cutaneus brachii lateralis superior


n. intercostobrachialis (huidtak van de n. axillaris)

n. cutaneus brachii posterior


(huidtak van de n. radialis)

n. cutaneus brachii
lateralis inferior

huidtakken van
de n. radialis

rami ulnaris (posterior) nervi cutaneus n. cutaneus antebrachii


antebrachii medialis posterior

n. cutaneus antebrachii posterior

ramus posterior nervi cutaneus


antebrachii lateralis

rami superficialis nervi radialis


rami dorsalis (cutaneus) nervi ulnaris

Huidzenuwen van de bovenste extremiteit: dorsaal aanzicht.

Met toestemming overgenomen uit Grant’s Atlas of Anatomy (Agur, 1991).

De andere takken van de fasciculus posterior zijn de


n. cutaneus brachii posterior, de n. cutaneus brachii
lateralis inferior, de n. cutaneus antebrachii poste-
rior en de ramus superficialis nervi radialis.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 225

j
6.2 Hand, pols, onderarm en elleboog Circumductie is een combinatie van bewegingen –
flexie, abductie, extensie en adductie – die achter
Bewegingen van de gewrichten van duim en vingers elkaar worden uitgevoerd door dit zadelgewricht.
Het eerste os metacarpale beschrijft een kegelvorm
Metacarpofalangeale en interfalangeale gewrichten waarvan de punt zich bevindt bij het carpometacar-
van de duim pale gewricht en de duimtop beschrijft een cirkel.

Het metacarpofalangeale gewricht van de duim is Interfalangeale gewrichten van de vingers


een ellipsoı̈d gewricht tussen het distale uiteinde
van het os metacarpale I en het aangrenzende uit- De interfalangeale gewrichten van de vingers zijn
einde van de proximale falanx. Het interfalangeale ginglymi of scharniergewrichten, gevormd door de
gewricht van de duim is een ginglymus of schar- aangrenzende gewrichtsoppervlakken van de falan-
niergewricht. gen.
Flexie en extensie zijn bewegingen in een res- Flexie en extensie vinden plaats rond een frontale
pectievelijk ulnaire en radiale richting. De nulstand as en beslaan een traject van 08 graden extensie tot
van extensie wordt bereikt wanneer de duim in het ongeveer 1008 flexie voor de proximale en 808 flexie
vlak van de handpalm maximaal in radiale richting voor de distale interfalangeale gewrichten.
devieert. Vanuit deze stand kan in het metacarpofa-
langeale gewricht een flexie van ongeveer 608 Metacarpofalangeale gewrichten van de vingers
plaatsvinden en in het interfalangeale gewricht een
flexie van ongeveer 808. In het metacarpofalangeale De metacarpofalangeale gewrichten van de vingers
gewricht is eveneens lichte abductie en adductie, en zijn ellipsoı̈de gewrichten die worden gevormd door
rotatie mogelijk. de distale uiteinden van de ossa metacarpalia en de
aangrenzende uiteinden van de proximale falangen.
Carpometacarpale gewricht van de duim Flexie en extensie vinden plaats rond een trans-
versale as, met flexie in een ventrale en extensie in
Het carpometacarpale gewricht van de duim is een een dorsale richting. Wanneer de gestrekte stand de
zadelgewricht, gevormd door de verbinding van het nulstand aangeeft, is in de metacarpofalangeale ge-
os trapezium en het os metacarpale I. Bij een ex- wrichten een buiging van ongeveer 908 mogelijk.
tensie van nul graden heeft de duim zich in radiale Bij de meeste mensen is een extensie van verder dan
richting bewogen en staat hij in het vlak van de nul graden mogelijk, maar voor praktische doelein-
handpalm. Flexie is een beweging in ulnaire rich- den wordt een extensie van nul graden, als de in-
ting met een uitslag van ongeveer 408 tot 508 vanuit terfalangeale gewrichten ook gestrekt zijn, als nor-
nul graden extensie. Volledige flexie van de duim is maal beschouwd.
alleen mogelijk als die met een zekere mate van Abductie en adductie vinden plaats rond een sa-
abductie en endorotatie gepaard gaat. gittale as. De referentielijn voor abductie en adduc-
Adductie en abductie zijn bewegingen loodrecht tie van de vingers is de sagittale as door de derde
op het vlak van de handpalm, waarbij adductie een vinger. Abductie is een beweging in het vlak van de
beweging naar de handpalm toe is en abductie handpalm van die as af, waarbij de vingers gespreid
daarvan af. Met de adductiestand als nulstand is de worden. De derde vinger kan bij abductie zowel
omvang van de abductie ongeveer 808. naar ulnair als naar radiaal rond die as bewegen.
Lichte rotatie in het carpometacarpale gewricht Adductie is een beweging in het vlak van de hand-
is mogelijk, maar komt niet zelfstandig voor. De palm naar de as toe, dat wil zeggen dat de gespreide
lichte rotatie die het resultaat is van een combinatie vingers worden gesloten.
van basisbewegingen is echter wel van betekenis. Circumductie is de combinatie van flexie-, ab-
Bij de duim en de pink is oppositie een combina- ductie-, extensie- en adductiebewegingen die na
tie van abductie en flexie met endorotatie in het elkaar worden uitgevoerd in beide richtingen in de
carpometacarpale gewricht, en flexie in het meta- metacarpofalangeale gewrichten van de vingers. De
carpofalangeale gewricht. Voor zuivere oppositie extensie in deze ellipsoı̈de gewrichten is enigszins
van de duim en de pink moeten de palmaire zijden beperkt, zodat de basis van de kegelvorm die de
en niet alleen de toppen van de distale falangen met vingertop kan beschrijven relatief klein is.
elkaar in contact worden gebracht. Het is namelijk
mogelijk de toppen van de duim en de pink naar Carpometacarpale gewrichten van de vingers
elkaar toe te brengen zonder dat echte oppositie
plaatsvindt. De carpometacarpale gewrichten van de vingers
De oppositiebeweging wordt verkregen door de worden gevormd door de verbinding tussen de dis-
gecombineerde actie van de mm. opponens en de tale rij van de ossa carpalia en de ossa metacarpalia
flexoren van de metacarpofalangeale gewrichten: bij II, III, IV en V. Ze maken glijbewegingen mogelijk.
de duim de m. opponens pollicis, de m. abductor Het gewricht tussen het os hamatum en het os me-
pollicis brevis en de m. flexor pollicis brevis; bij de tacarpale V is iets zadelvormig en maakt daardoor
pink de m. opponens digiti minimi, de m. flexor ook flexie, extensie en lichte rotatie mogelijk.
digiti minimi, de m. lumbricale IV en de m. inter-
osseus palmaris IV, geassisteerd door de m. abductor
digiti minimi.
226 Spieren

Bewegingen van de pols-, radio-ulnaire en diale en ulnaire abductie van het radiocarpale ge-
ellebooggewrichten wricht en het mediocarpale gewricht. De bewegin-
gen van deze gewrichten zijn nauw aan elkaar ver-
Polsgewricht want en laten de hand een kegelvorm beschrijven.
De abductie is beperkter dan de adductie omdat de
Het polsgewricht is een ellipsoı̈d gewricht dat wordt processus styloideus radii verder naar distaal uit-
gevormd door de radius en het distale oppervlak van steekt dan de processus styloideus ulnae.
de discus die het os scaphoideum, het os lunatum en
het os triquetrum verbindt. Radio-ulnaire gewrichten
Palmairflexie en dorsaalflexie zijn bewegingen
rond een transversale as. Vanuit de anatomische De radio-ulnaire gewrichten zijn articulationes
stand is palmairflexie een beweging in een ventrale trochoideae of rolgewrichten, gevormd door de ver-
richting, waarbij de palmaire zijde van de hand de binding tussen de radius en de ulna, zowel proxi-
ventrale zijde van de onderarm nadert. Dorsaal- maal als distaal. De bewegingsas loopt van het caput
flexie is een beweging in een dorsale richting, radii proximaal naar het caput ulnae distaal en
waarbij de handrug de dorsale zijde van de onder- maakt rotatie van de radius om deze as mogelijk.
arm nadert. Uitgaande van de rechte pols (in de Supinatie en pronatie zijn rotatiebewegingen van
anatomische stand) als nulstand, is de bewegings- de onderarm. Bij pronatie beweegt het distale uit-
uitslag van palmairflexie ongeveer 808 en die van einde van de radius van een laterale positie, zoals in
dorsaalflexie ongeveer 708. De vingers vertonen een de anatomische stand, naar een mediale positie. Bij
neiging tot strekking bij het meten van de dorsaal- supinatie beweegt het van een mediale naar een
flexie en tot buiging bij het meten van de palmair- laterale positie. De handpalm is bij supinatie naar
flexie van het polsgewricht. ventraal, bij pronatie naar dorsaal gericht.
Rotatiebewegingen van de schouder kunnen lei-
den tot bewegingen van de onderarm die lijken op
supinatie en pronatie. Om er zeker van te zijn dat de
4 3 bewegingen alleen in de onderarm plaatsvinden,
2 1
5 kan men de bovenarm langs het lichaam laten hou-
tra

tra

den, met de ellebogen 908 gebogen en de onderar-


pe
ha

pe
ca

zo

men naar voren uitgestrekt. Laat de handpalmen


ma

ziu
pit

ide
fo isi-

tum

m
e

atu

rechtstreeks naar boven draaien voor volledige su-


rm

um
p

pinatie en rechtstreeks naar beneden voor pronatie.


tri

m
qu

De neutrale of nulstand is halverwege tussen su-


eu
id
et

ho

pinatie en pronatie, dat wil zeggen dat in de anato-


ru
m

ap

lunatum mische stand met gestrekte elleboog de duim naar


sc

voren wijst; met de elleboog 908 gebogen wijst de


duim omhoog. De normale bewegingsuitslag is 908
radius
ulna vanuit de nulstand naar beide kanten.

Ellebooggewricht

Het ellebooggewricht is een ginglymus of scharnier-


Radiale abductie en ulnaire abductie zijn bewegingen gewricht, gevormd door de humerus met de ulna en
rond een sagittale as. (De beweging naar ulnair wordt de radius.
ook wel adductie genoemd omdat die beweging met Flexie en extensie zijn de twee bewegingen die in
de hand in de anatomische stand hetzelfde is als een dit gewricht mogelijk zijn en die vinden plaats rond
beweging in mediale richting naar de middellijn van een transversale as. Flexie is een beweging in ven-
het lichaam.) Met de anatomische stand als nulstand trale richting, vanuit de nulstand van de rechte elle-
is de bewegingsuitslag van ulnaire abductie ongeveer boog tot een volledig gebogen stand, ongeveer 1458.
358 en van radiale abductie ongeveer 208. Extensie is een beweging in dorsale richting vanuit
Circumductie combineert de achtereenvolgende de volledig gebogen stand tot de rechte elleboog-
bewegingen van palmairflexie, dorsaalflexie en ra- stand.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 227

Spieren van hand, pols, onderarm en elleboog

Naam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Datum: 1ste onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2de onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aanvang klachten: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderzoek van de . . . . . . . . . . . . . extremiteit

2de 1ste 1ste 2de


onderzoek onderzoek onderzoek onderzoek

{
m. flexor pollicis brevis m. extensor pollicis brevis

m. flexor pollicis longus m. extensor pollicis longus

m. opponens pollicis m. adductor pollicis

m. abductor pollicis longus 1 m. interosseus palmaris

m. abductor pollicis brevis 1 m. interosseus dorsalis (duim add.)

m. interosseus palmaris 2 1 m. interosseus dorsalis (index add.)

(m. interosseus dorsalis 3) 2 m. interosseus dorsalis

(m. interosseus dorsalis 2) 3 m. interosseus dorsalis

m. interosseus palmaris 3 4 m. interosseus dorsalis

m. interosseus palmaris 4 m. abductor digiti minimi

1 1

2 2 extensoren van de distale


m. flexor digitorum profundus interfalangeale gewrichten
3 3

4 4

1 1

2 2 extensoren van de proximale


m. flexor digitorum superficialis interfalangeale gewrichten
3 3

4 4

1 1 mm. ext. digit. & indicis

mm. lumbricales & interossei 2 2 m. ext. digit.

3 3 m. ext. digit.

m. flexor digiti minimi 4 4 mm. ext. digit. com. & digit. min.

m. opponens digiti minimi

m. palmaris brevis

m. palmaris longus
mm. extensor carpi radialis
m. flexor carpi ulnaris longus & brevis

m. flexor carpi radialis m. extensor carpi ulnaris

m. biceps brachii . . . . . . . . . . . . m. quadratus


m. supinator . . . . . . . } supinatoren pronatoren
{ . . . . . . . . m. teres

m. brachioradialis . . . . . .
m. brachialis
m. biceps brachii
......
......
} flexoren
van de
elleboog
extensoren . . . . . m. triceps brachii
van de
{
elleboog . . . . . m. anconeus

m. coracobrachialis

m. deltoideus, pars anterior

m. deltoideus, pars medialis m. latissimus dorsi

m. deltoideus, pars posterior m. pectoralis major, pars clavic.

m. supraspinatus m. pectoralis major, pars stern.

mm. teres minor & infraspinatus mm. teres major & subscapularis

m. serratus anterior mm. rhomboidei & lev. scap.

m. trapezius, pars descendens latissimus dorsi

m. trapezius, pars transversa pectoralis major

m. trapezius, pars ascendens m. pectoralis minor

© Florence P. Kendall, 1993. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Kaart voor analyse van musculaire disbalans, bovenste extremiteit.


228 Spieren

caput transversum
caput obliquum

M. adductor pollicis.

Test de m. adductor pollicis.

M. adductor pollicis Testen van de m. adductor pollicis

Origo van caput obliquum: os capitatum en bases van Uitgangshouding: zit of ruglig.
ossa metacarpalia II en III. Fixatie: de hand kan gesteund worden door de
Origo van caput transversum: palmaire zijde van os onderzoeker of ligt op de bank (zoals op de afbeel-
metacarpale III. ding).
Insertie: caput transversum aan de ulnaire zijde Test: adductie van de duim naar de handpalm toe.
van de basis van de proximale falanx van de duim. Druk: tegen de mediale kant van de duim in de
Caput obliquum aan de dorsale aponeurose. richting van abductie van de handplam af.
Functie: adduceert het carpometacarpale gewricht Zwakte: leidt tot moeite om de duim tegen de ge-
en adduceert en helpt bij flexie van het metacarpo- sloten vuist te klemmen.
falangeale gewricht zodat de duim naar de hand- Verkorting: adductiedeformiteit van de duim.
palm beweegt. Helpt bij oppositie van de duim naar
de pink. Door de aanhechting van het caput obli-
quum aan de dorsale aponeurose kan hij ook helpen Opmerking
bij extensie van het interfalangeale gewricht.
Innervatie: n. ulnaris, C8, Th1. Een test die vaak wordt gedaan om de kracht van
de m. adductor pollicis te onderzoeken is het
vasthouden van een stuk papier tussen duim en
os metacarpale II. Bij iemand die een goed ont-
wikkelde m. adductor pollicis heeft, verhindert de
spierbuik zelf echter dat deze delen dicht tegen
elkaar gedrukt worden.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 229

M. abductor pollicis brevis. Test de m. abductor pollicis brevis.

M. abductor pollicis brevis Testen van de m. abductor pollicis brevis

Origo: retinaculum flexorum, tuberculum van os Uitgangshouding: zit of ruglig.


trapezium en tuberculum van os scaphoideum. Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de hand.
Insertie: basis van de proximale falanx van de Test: abductie van de duim in ventrale richting
duim aan de radiale zijde en dorsale aponeurose. van de handpalm af.
Functie: abduceert het carpometacarpale en meta- Druk: tegen de proximale falanx, in de richting
carpofalangeale gewricht van de duim in ventrale van adductie naar de handpalm.
richting, loodrecht op het vlak van de handpalm. Zwakte: door de verminderde mogelijkheid tot
Kan door zijn aanhechting in de dorsale aponeurose abductie van de duim wordt het moeilijk om grote
het interfalangeale gewricht van de duim strekken. voorwerpen te pakken. Een adductiedeformiteit van
Helpt bij oppositie en kan helpen bij flexie van het de duim kan het gevolg zijn van ernstige zwakte.
metacarpofalangeale gewricht.
Innervatie: n. medianus, C6, C7, C8, Th1.
230 Spieren

M. opponens pollicis. Test de m. opponens pollicis.

M. opponens pollicis Testen van de m. opponens pollicis

Origo: retinaculum flexorum en tuberculum van os Uitgangshouding: zit of ruglig.


trapezium. Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de hand.
Insertie: de gehele lengte van os metacarpale I aan Test: flexie, abductie en lichte endorotatie van os
de radiale zijde. metacarpale zodat de nagel van de duim van de
Functie: opponeert (d.w.z. flecteert en abduceert handpalm af wijst.
met lichte endorotatie) het carpometacarpale ge- Druk: tegen os metacarpale in de richting van ex-
wricht van de duim. Hierdoor komt de duim in een tensie en adductie met exorotatie.
zodanige stand dat hij bij flexie in het metacarpo- Zwakte: leidt tot afvlakking van de duimmuis,
falangeale gewricht ten opzichte van de vingers kan extensie en adductie van het os metacarpale I en
opponeren. Om van werkelijke oppositie van de moeite hebben met het vasthouden van een pen bij
duim en de pink te kunnen spreken moeten de pal- het schrijven. Ook is het moeilijk voorwerpen goed
maire oppervlakken van de distale falangen elkaar tussen duim en vingers vast te houden.
raken. Het in contact brengen van de toppen van
duim en pink kan uitgevoerd worden zonder be-
trokkenheid van de m. opponens pollicis. Opmerking
Innervatie: n. medianus, C6, C7, C8, Th1.
Doordat de m. palmaris longus en de m. oppo-
nens pollicis allebei aanhechten aan het retina-
culum flexorum, contraheert ook de m. palmaris
longus tijdens de test van de m. opponens polli-
cis.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 231

M. flexor pollicis longus.

Test de m. flexor pollicis longus.

M. flexor pollicis longus Testen van de m. flexor pollicis longus

Origo: facies anterior radii distaal van de tuberositas Uitgangshouding: zit of ruglig.
radii, membrana interossea, mediale rand van pro- Fixatie: terwijl de onderzoeker het os metacarpale
cessus coronoideus ulnae en/of mediale epicondylus en de proximale falanx van de duim in extensie
van de humerus. stabiliseert, rust de hand op de bank (zie afbeel-
Insertie: basis van de distale falanx van de duim ding). De hand mag ook op de ulnaire zijde liggen
aan de palmaire zijde. met de pols in lichte dorsaalflexie waarbij de on-
Functie: flecteert het interfalangeale gewricht van derzoeker de proximale falanx van de duim in ex-
de duim, helpt bij het flecteren van de metacarpo- tensie stabiliseert.
falangeale en carpometacarpale gewrichten en kan Test: flexie van de distale falanx van de duim.
ook helpen bij palmairflexie van de pols. Druk: tegen de palmaire zijde van de distale fa-
Innervatie: n. medianus, (C6), C7, C8, Th1. lanx in de extensierichting.
Zwakte: vermindert de flexiemogelijkheid van de
distale falanx, waardoor het moeilijk wordt een pen
vast te houden of kleine voorwerpen tussen duim en
vingers op te pakken. Ernstige zwakte kan leiden
tot een hyperextensiedeformiteit van het interfalan-
geale gewricht.
Contractuur: flexiedeformiteit van het interfalan-
geale gewricht.
232 Spieren

M. flexor pollicis brevis.

Test de m. flexor pollicis brevis.

M. flexor pollicis brevis Testen van de m. flexor pollicis brevis

Origo van het caput superficiale: retinaculum flexorum Uitgangshouding: zit of ruglig.
en os trapezium. Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de hand.
Origo van het caput profundum: os trapezoideum en Test: flexie van het metacarpofalangeale gewricht
os capitatum. van de duim zonder flexie van het interfalangeale
Insertie: basis van de proximale falanx van de gewricht.
duim aan de radiale zijde en de dorsale aponeurose. Druk: tegen de palmaire zijde van de proximale
Functie: flecteert het metacarpofalangeale en car- falanx in de extensierichting.
pometacarpale gewricht van de duim en helpt bij Zwakte: vermindert de flexiemogelijkheid van het
oppositie van de duim naar de pink. Door de aan- metacarpofalangeale gewricht, waardoor het moei-
hechting aan de dorsale aponeurose is er ook ex- lijk wordt voorwerpen stevig tussen duim en vin-
tensie van het interfalangeale gewricht mogelijk. gers vast te pakken. Ernstige zwakte kan leiden tot
Innervatie van het caput superficiale: n. medianus, een hyperextensiedeformiteit van het metacarpofa-
C6, C7, C8, Th1. langeale gewricht.
Innervatie van het caput profundum: n. ulnaris, C8, Th1. Contractuur: flexiedeformiteit van het metacarpo-
falangeale gewricht.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 233

M. extensor pollicis longus. Test de m. extensor pollicis longus.

M. extensor pollicis longus Druk: tegen de dorsale zijde van het interfalangeale
gewricht van de duim in de flexierichting.
Origo: middelste derde deel van facies posterior ul- Zwakte: vermindert de extensiemogelijkheid van
nae, distaal van de origo van de m. abductor pollicis het interfalangeale gewricht, wat kan leiden tot een
longus en de membrana interossea. flexiedeformiteit van dat gewricht.
Insertie: basis van de distale falanx van de duim
aan de dorsale zijde.
Functie: zorgt voor extensie van het interfalange- Opmerking
ale gewricht en helpt bij extensie van het metacar-
pofalangeale en carpometacarpale gewricht van de Bij een laesie van de n. radialis kan het interfa-
duim. Helpt bij radiaalabductie en dorsaalflexie van langeale gewricht van de duim gestrekt worden
de pols. door de actie van de m. abductor pollicis brevis,
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8. de m. flexor pollicis brevis, de pars obliqua van de
m. adductor pollicis of de m. interosseus palmaris
Testen van de m. extensor pollicis longus I op basis van hun aanhechtingen in de dorsale
aponeurose van de duim. In geval van een
Uitgangshouding: zit of ruglig. complete laesie van de n. radialis mag extensie
Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de hand en van het interfalangeale gewricht niet worden
geeft tegendruk aan de palmaire zijde van het os beschouwd als regeneratie of partiële denervatie
metacarpale I en de proximale falanx. als alléén deze actie te zien is.
Test: extensie van het interfalangeale gewricht
van de duim.
234 Spieren

M. extensor pollicis brevis. Test de m. extensor pollicis brevis.

M. extensor pollicis brevis Testen van de m. extensor pollicis brevis

Origo: facies posterior van het corpus radii, distaal Uitgangshouding: zit of ruglig.
van de origo van de m. abductor pollicis longus en Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de pols.
de membrana interossea. Test: extensie van het metacarpofalangeale ge-
Insertie: basis van de proximale falanx van de wricht van de duim.
duim aan de dorsale zijde. Druk: tegen de dorsale zijde van de proximale
Functie: zorgt voor extensie van het metacarpofa- falanx in de flexierichting.
langeale gewricht van de duim en voor extensie en Zwakte: vermindert de extensiemogelijkheid van
abductie van het carpometacarpale gewricht. Helpt het metacarpofalangeale gewricht van de duim. Dit
bij radiaalabductie van de pols. kan leiden tot een flexiestand van dat gewricht.
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 235

links, posterior

M. abductor pollicis longus. Test de m. abductor pollicis longus.

M. abductor pollicis longus Testen van de m. abductor pollicis longus

Origo: facies posterior van het corpus ulnae, distaal Uitgangshouding: zit of ruglig.
van de origo van de m. supinator; membrana inter- Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de pols.
ossea; dorsale zijde van het middelste derde ge- Test: abductie en lichte extensie van het os meta-
deelte van het corpus radii. carpale I.
Insertie: basis van os metacarpale I aan de radiale Druk: tegen het laterale oppervlak van het distale
zijde. gedeelte van het os metacarpale I in de richting van
Functie: zorgt voor abductie en extensie van het adductie en flexie.
carpometacarpale gewricht van de duim, en voor Zwakte: vermindert de mogelijkheid van abductie
radiaalabductie en assistentie bij palmairflexie van van het os metacarpale I en van de pols.
de pols. Contractuur: geabduceerde en licht geëxtendeerde
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8. stand van os metacarpale I met lichte radiale ab-
ductie van de hand.
236 Spieren

M. opponens digiti minimi.

M. opponens digiti minimi Testen van de m. opponens digiti minimi

Origo: hamulus van os hamatum en retinaculum Uitgangshouding: zit of ruglig.


flexorum. Fixatie: de hand kan op de bank rusten of door de
Insertie: gehele lengte van os metacarpale V aan onderzoeker gestabiliseerd worden. De onderzoeker
ulnaire zijde. omvat het os metacarpale I stevig.
Functie: opponeert (d.w.z. geeft flexie met lichte Test: oppositie van os metacarpale V naar os me-
rotatie van) het carpometacarpale gewricht van de tacarpale I.
pink. De ulnaire zijde van de hand wordt geheven Druk: tegen de palmaire zijde langs os metacar-
naar een stand waarin de buigers van de metacar- pale V in de richting van afvlakken van de hand-
pofalangeale gewrichten de pink naar de duim palm. Op de afbeelding wordt slechts met één vin-
kunnen brengen. Helpt bij het maken van een ger gedrukt om ervoor te zorgen dat de spierbuik
kommetje van de handpalm. zichtbaar blijft. Normaal wordt de duim gebruikt
Innervatie: n. ulnaris, (C7), C8, Th1. om druk uit te oefenen op os metacarpale V.
Zwakte: leidt tot het afvlakken van de handpalm
en maakt het moeilijk, zo niet onmogelijk, de pink
naar de duim te opponeren.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 237

m. flexor carpi ulnaris

M. abductor digiti minimi.

Test de m. abductor digiti minimi.

M. abductor digiti minimi Testen van de m. abductor digiti minimi

Origo: os pisiforme en pees van m. flexor carpi ul- Uitgangshouding: zit of ruglig.
naris. Fixatie: de hand kan op bank rusten of worden
Insertie: met twee slippen, één aan de basis van de gestabiliseerd door de onderzoeker.
proximale falanx van de pink aan de ulnaire zijde Test: abductie van de pink.
en één aan de ulnaire rand van de dorsale aponeu- Druk: tegen de ulnaire zijde van de pink in de
rose. richting van adductie naar de middellijn van de
Functie: abduceert en helpt bij het opponeren en hand.
eventueel bij flexie van het metacarpofalangeale Zwakte: vermindert de mogelijkheid tot abduce-
gewricht van de pink. Door de insertie aan de dor- ren van de pink. Dit leidt tot adductie van deze
sale aponeurose kan de spier helpen bij extensie van vinger.
de interfalangeale gewrichten.
Innervatie: n. ulnaris, (C7), C8, Th1.
Opmerking

Men moet consequent zijn bij het plaatsen van


de vinger waarmee men druk geeft. Druk tegen
de zijden van de middelste falangen is waar-
schijnlijk het meest geschikt voor alle abductie-
en adductietests van de vingers.
238 Spieren

M. flexor digiti minimi.

Test de m. flexor digiti minimi.

M. flexor digiti minimi Testen van de m. flexor digiti minimi

Origo: hamulus van os hamatum en retinaculum Uitgangshouding: zit of ruglig.


flexorum. Fixatie: de hand kan op de bank rusten of worden
Insertie: basis van de proximale falanx van de pink gestabiliseerd door de onderzoeker.
aan de ulnaire zijde. Test: flexie van het metacarpofalangeale gewricht
Functie: flecteert het metacarpofalangeale ge- met gestrekte interfalangeale gewrichten.
wricht van de pink en helpt bij oppositie van de Druk: tegen de palmaire zijde van de proximale
pink naar de duim. falanx in de extensierichting.
Innervatie: n. ulnaris, C(7), C8, Th1. Zwakte: vermindert de mogelijkheid tot flecteren
van de pink en opponeren van de pink naar de
duim.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 239

Mm. interossei dorsales. Test de mm. interossei dorsales.

Mm. interossei dorsales Testen van de mm. interossei dorsales

Origo’s Uitgangshouding: zit of ruglig.


– I, caput laterale: proximale helft van de ulnaire Fixatie: stabilisatie van de aangrenzende vingers
rand van os metacarpale I. om fixatie te geven van de vinger die moet worden
– I, caput mediale: radiale rand van os metacarpale bewogen en om te voorkomen dat de vinger aan de
II. andere kant meehelpt.
– II, III en IV: naar elkaar gekeerde zijden van de Test en druk (tractie)
ossa metacarpalia in elke tussenruimte. – I (afb. A): abductie van wijsvinger naar duim.
Druk tegen de radiale zijde van de wijsvinger
Inserties (middelste kootje) in de richting van de middel-
Aan de dorsale aponeurose en de basis van de vinger.
proximale falanx: – II (afb. B): abductie van de middelvinger naar de
– I: radiale zijde van de wijsvinger, voornamelijk wijsvinger. Houd de middelvinger vast (mid-
aan de basis van de proximale falanx. delste kootje) en trek in de richting van de ring-
– II: radiale zijde van de middelvinger. vinger.
– III: ulnaire zijde van de middelvinger, voorna- – III (afb. C): abductie van de middelvinger naar de
melijk aan de dorsale aponeurose. ringvinger. Houd de middelvinger vast (mid-
– IV: ulnaire zijde van de ringvinger. delste kootje) en trek in de richting van de wijs-
vinger.
Functie: abduceren de wijsvinger, middelvinger en – IV (afb. D): abductie van de ringvinger naar de
ringvinger van de sagittale as door de derde vinger pink. Houd de ringvinger vast (middelste kootje)
af. Helpen bij flexie van de metacarpofalangeale en trek in de richting van de middelvinger.
gewrichten en extensie van de interfalangeale ge-
wrichten van dezelfde vingers. De eerste kan assis- Zwakte: vermindert de abductiemogelijkheid van de
teren bij adductie van de duim. wijsvinger, ringvinger en middelvinger. Vermindert
Innervatie: n. ulnaris, C8, Th1. de kracht van extensie van de interfalangeale ge-
wrichten en flexie van de metacarpofalangeale ge-
wrichten van de wijsvinger, middelvinger en ring-
vinger.
Verkorting: abductiestand van de wijsvinger en
ringvinger.
240 Spieren

arp. lig.
metac
sv.
tran

palmair aanzicht

Mm. interossei palmares. Test de mm. interossei palmares.

Mm. interossei palmares Testen van de mm. interossei palmares

Origo’s Uitgangshouding: zit of ruglig.


– I: basis van os metacarpale I aan ulnaire zijde. Fixatie: stabilisatie van de aangrenzende vingers om
– II: langs os metacarpale II aan ulnaire zijde. fixatie te geven van de vinger die moet worden be-
– III: langs os metacarpale IV aan radiale zijde. wogen en om te voorkomen dat de vinger aan de
– IV: langs os metacarpale V aan radiale zijde. andere kant gaat helpen.

Inserties Test en druk (tractie)


Voornamelijk aan de dorsale aponeurose van de – I (afb. A): adductie van de duim naar de wijsvin-
respectieve vingers, met een mogelijke aanhechting ger (met m. adductor pollicis en m. interosseus
aan de basis van de proximale falanx: dorsalis I). Houd de duim vast (proximale kootje)
– I: ulnaire zijde van de duim. en trek in radiale richting.
– II: ulnaire zijde van de wijsvinger. – II (afb. B): adductie van de wijsvinger naar de
– III: radiale zijde van de ringvinger. middelvinger. Houd de wijsvinger vast (mid-
– IV: radiale zijde van de pink. delste kootje) en trek in de richting van de duim.
– III (afb. C): adductie van de ringvinger naar de
Functie: adductie van de duim, wijsvinger, ringvin- middelvinger. Houd de ringvinger vast (mid-
ger en de pink in de richting van de sagittale as door delste kootje) en trek in de richting van de pink.
de derde vinger. Helpen bij flexie van de metacar- – IV (afb. D): adductie van de pink naar de ring-
pofalangeale gewrichten en extensie van de interfa- vinger. Houd de pink vast (middelste kootje) en
langeale gewrichten van de drie vingers. trek in ulnaire richting.
Innervatie: n. ulnaris, C8, Th1.
Zwakte: vermindert de mogelijkheid om de duim,
wijsvinger, ringvinger en pink te adduceren. Ver-
mindert de kracht van flexie van de metacarpofa-
langeale gewrichten en extensie van de interfalan-
geale gewrichten van de wijsvinger, ringvinger en
pink.
Verkorting: vingers staan in adductie. Kan worden
veroorzaakt door een gipsverband dat de vingers in
abductie houdt.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 241

ringvinger

m. interosseus
palmaris III

m
m
.l
um
br
ica
les

lig. transv.

m. interosseus
dorsalis I

pezen van de m. flexor


digit. prof.

Mm. lumbricales.

Mm. lumbricales

Origo’s Innervatie
– I en II: radiale zijde van pezen van m. flexor di- – I en II: n. medianus, (C6), C7, C8, Th1.
gitorum profundus van respectievelijk wijsvinger – III en IV: n. ulnaris, (C7), C8, Th1.
en middelvinger.
– III: aangrenzende oppervlakken van pezen van
m. flexor digitorum profundus van middelvinger
en ringvinger.
– IV: aangrenzende oppervlakken van pezen van m.
flexor digitorum profundus van ringvinger en
pink.

Insertie: radiale rand van dorsale aponeurose van de


respectieve vingers.
Functie: zorgen voor extensie van de interfalangeale
gewrichten en gelijktijdige flexie van de metacar-
pofalangeale gewrichten van de tweede tot en met Hyperextensie van de metacarpofalangeale gewrichten door zwakte van de mm. lumbri-
de vijfde vinger. De mm. lumbricales zorgen voor cales en mm. interossei verhindert de normale functie van de m. extensor digitorum bij het
extensie van de interfalangeale gewrichten, ook als strekken van de interfalangeale gewrichten.
de metacarpofalangeale gewrichten gestrekt zijn.
Als de vingers gestrekt zijn in alle gewrichten, bie-
den de pezen van de m. flexor digitorum profundus
een soort passieve weerstand aan deze beweging.
Omdat de mm. lumbricales aanhechtingen hebben
aan de pezen van de m. flexor digitorum profundus,
kunnen zij de spanning op deze pezen verminde-
ren. Als de mm. lumbricales aanspannen, trekken
zij de pezen naar distaal, waardoor de spanning
afneemt. Zo hoeven de spieren die de vingers strek- Als de onderzoeker de fixatie geeft die normaal door de mm. lumbricales en mm. interossei
ken minder kracht te leveren. wordt gegeven, zorgt een sterke m. extensor digitorum voor het strekken van de vingers.
242 Spieren

Testen van de mm. lumbricales en mm. interossei

Uitgangshouding: zit of ruglig.


Fixatie: bij zwakte van de polsmusculatuur stabi-
liseert de onderzoeker de pols in lichte dorsaal-
flexie.
Test: extensie van de interfalangeale gewrichten
met gelijktijdige flexie van de metacarpofalangeale
gewrichten.
Druk: eerst tegen de dorsale zijde van de mid-
delste en distale falangen in de flexierichting en
daarna tegen de palmaire zijde van de proximale Een belangrijke functie van de mm. lumbricales en mm.
falangen in de extensierichting. De druk is niet te interossei is te zien op de foto. Met ernstige zwakte of
zien op de afbeelding, omdat deze niet gelijktijdig paralyse van deze spieren kan iemand geen krant of boek
maar in twee fasen wordt gegeven. in één hand omhooghouden. Als een patiënt klaagt dat
Zwakte: leidt tot een klauwhand. hij geen krant meer vast kan houden in één hand, kan dit
Verkorting: metacarpofalangeale flexie met exten- een aanwijzing zijn voor dit type zwakte.
sie in de interfalangeale gewrichten (zie p. 243).
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 243

Lengtetest mm. lumbricales en mm. interossei les en mm. interossei omdat deze spieren alleen
gerekt werden over het interfalangeale gewricht
Op de foto’s is de hand te zien van een vrouw van en niet over de metacarpofalangeale gewrichten.
middelbare leeftijd die klaagde over haar middel- De verkorting werd zichtbaar bij de poging een
vinger. Die was soms erg pijnlijk en ze had aan- klauwhand te maken (zie afb. C). In deze houding
houdend last van een strak, trekkend gevoel langs worden de mm. lumbricales en mm. interossei
de zijden van deze vinger. Ze voelde de pijn niet in tegelijkertijd over alle drie gewrichten gerekt. De
de gewrichten van deze vinger en medisch onder- middelvinger heeft de grootste beperking. De ring-
zoek sloot artritis uit. De vrouw was een fanatieke vinger heeft een lichte beperking, die wordt gede-
kaartspeelster en de klacht deed zich voor in de monstreerd door de verminderde flexie van het
hand waarmee ze de kaarten vasthield (de linker- distale interfalangeale gewricht en door de vermin-
hand). derde hyperextensie van het metacarpofalangeale
Afbeelding A laat zien welke stand de hand van gewricht.
de vrouw aanneemt bij het vasthouden van de De patiënte kon ook de vingers strekken, zoals in
speelkaarten. In deze stand is er een krachtige afbeelding D te zien is. Dit was mogelijk omdat de
werking van de mm. lumbricales en mm. interossei. spieren nu alleen over het metacarpofalangeale ge-
Net als bij het vasthouden van een krant is het de wricht gerekt werden en niet over de interfalangeale
middelvinger die krachtig tegendruk geeft aan de gewrichten. In afbeelding D is te zien dat de distale
duim. falanx van de middelvinger, die ten opzichte van de
Bij het testen van de lengte van de intrinsieke duim in oppositie staat bij het vasthouden van
musculatuur was de voornaamste bevinding een kaarten, in lichte hyperextensie staat.
verkorting van de musculatuur rond de middel- Het feit dat de vingers konden worden gespreid
vinger. (afb. E) en gesloten (afb. F) maakt aannemelijk dat
Zoals te zien is op afbeelding B, kon de patiënte de verkorting meer in de mm. lumbricales zit dan in
de vingers tot een vuist ballen. Dit was mogelijk de mm. interossei.
ondanks de lichte verkorting van de mm. lumbrica-
244 Spieren

m. palmaris
brevis

m. palmaris
longus

Mm. palmaris longus en brevis. Testen van de m. palmaris longus.

Mm. palmaris longus en brevis Het testen van de m. palmaris longus

Origo m. palmaris longus: gemeenschappelijke pees Uitgangshouding: zit of ruglig.


van de flexoren vanaf de mediale epicondylus van de Fixatie: de onderarm rust op de bank in een
humerus en de fascia antebrachii. supinatiestand.
Insertie: retinaculum flexorum en de palmaire Test: spannen van de fascia palmaris door een
aponeurose. kommetje van de hand te maken en de pols te flec-
Functie: brengt de fascia palmaris op spanning, teren.
geeft palmairflexie van de pols en kan helpen bij Druk: tegen de duimmuis en de pinkmuis in de
flexie van de elleboog. richting van afvlakken van de handpalm en tegen de
Innervatie: n. medianus, (C6), C7, C8, Th1. hand in de richting van dorsaalflexie van de pols.
Zwakte: vermindert de mogelijkheid om van de
Origo m. palmaris brevis: ulnaire rand van de palmaire hand een kommetje te maken en de pols te flecteren.
aponeurose en het palmaire oppervlak van het reti-
naculum flexorum.
Insertie: huid aan de ulnaire rand van de hand.
Functie: trekt de huid van de ulnaire zijde van de
hand samen.
Innervatie: n. ulnaris, (C7), C8, Th1.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 245

m. extensor
digitorum

m. extensor
digiti minimi

m. extensor
indicis

M. extensor indicis en m. extensor digiti minimi.

M. extensor indicis en m. extensor digiti minimi Origo m. extensor digiti minimi: gemeenschappelijke
extensorenpees van de laterale epicondylus van de
Origo m. extensor indicis: facies posterior van corpus humerus en de diep gelegen fascia antebrachii.
ulnae, distaal van de origo van de m. extensor pol- Insertie: in de dorsale aponeurose van de pink sa-
licis longus en de membrana interossea. men met de pees van de m. extensor digitorum.
Insertie: samen met de pees van de m. extensor Functie: extensie van de metacarpofalangeale ge-
digitorum longus in de dorsale aponeurose van de wrichten en in samenwerking met de mm. lumbri-
wijsvinger. cales en mm. interossei ook van de interfalangeale
Functie: zorgt voor extensie van het metacarpofa- gewrichten van de pink. Helpt bij abductie van de
langeale gewricht. In samenwerking met de mm. pink.
lumbricales en mm. interossei zorgt de m. extensor Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8.
indicis ook voor extensie van de interfalangeale ge-
wrichten van de wijsvinger. Kan ook helpen bij ad-
ductie van de wijsvinger.
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8.
246 Spieren

m. extensor digitorum
m. extensor digiti minimi

Test de extensor digitorum.

M. extensor digitorum Testen van de extensor digitorum

Origo: gemeenschappelijke extensorenpees vanaf Uitgangshouding: zit of ruglig.


de laterale epicondylus van de humerus en de diep Fixatie: de onderzoeker stabiliseert de pols maar
gelegen fascia antebrachii. vermijdt volledige dorsaalflexie.
Insertie: door vier pezen die de dorsale aponeuro- Test: extensie van de metacarpofalangeale ge-
sen van de tweede tot en met de vijfde vinger door- wrichten van de tweede tot en met de vijfde vinger,
boren. Deze pezen splitsen zich ter hoogte van de waarbij de interfalangeale gewrichten ontspannen
proximale falanx in één middelste en twee laterale zijn.
banden. De mediale band insereert aan de basis van Druk: tegen de dorsale zijden van de proximale
de middelste falanx. De twee laterale banden ver- falangen in flexierichting.
enigen zich ter hoogte van de middelste falanx en Zwakte: vermindert de extensiemogelijkheid van
insereren gezamenlijk aan de basis van de distale de metacarpofalangeale gewrichten van de tweede
falanx. tot en met vijfde vinger waardoor een flexiestand
Functie: extensie van de metacarpofalangeale ge- van deze gewrichten kan ontstaan. De dorsaalflexie
wrichten. In samenwerking met de mm. lumbrica- van de pols is ook in kracht verminderd.
les en mm. interossei zorgt de m. extensor digito- Contractuur: een deformiteit van de metacarpofa-
rum ook voor extensie van de interfalangeale ge- langeale gewrichten in de richting van hyperexten-
wrichten van de tweede tot en met de vijfde vinger. sie.
Helpt bij abductie van de wijsvinger, ringvinger en Verkorting: hyperextensie van de metacarpofalan-
pink en bij dorsaalflexie en radiale abductie van de geale gewrichten als de pols geflecteerd is of dor-
pols. saalflexie van de pols als de metacarpofalangeale
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8. gewrichten geflecteerd zijn.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 247

palmair aanzicht

M. flexor digitorum superficialis.

Test de m. flexor digitorum superficialis.

M. flexor digitorum superficialis gewricht van de tweede tot en met vijfde vinger (zie
Opmerking). Elke vinger wordt getest als de wijs-
Origo’s vinger op de afbeelding.
– Caput humerale: gemeenschappelijke pees van de Druk: tegen de palmaire zijde van de middelste
flexoren van de mediale epicondylus vanaf de falanx in de extensierichting.
humerus, lig. collaterale ulnare van het elleboog- Zwakte: vermindert de knijpkracht en de palmair-
gewricht en de fascia antebrachii. flexie van de pols. Belemmert de vingerfunctie bij
– Caput ulnare: mediale zijde van de processus co- bepaalde activiteiten – typen, pianospelen en het
ronoideus. bespelen van snaarinstrumenten – waarbij het
– Caput radiale: margo anterior radii. proximale interfalangeale gewricht gebogen is ter-
Insertie: door vier pezen aan de zijden van de mid- wijl het distale gewricht gestrekt is. Zwakte ver-
delste falangen van de tweede tot en met de vijfde mindert de stabiliteit van het proximale interfalan-
vinger. geale gewricht van de vingers zodanig dat hier hy-
Functie: zorgt voor flexie van de proximale inter- perextensie ontstaat bij extensie van de vingers.
falangeale gewrichten van de tweede tot en met de Contractuur: flexiedeformiteit van de middelste
vijfde vinger. Helpt bij flexie van de metacarpofa- falangen van de vingers.
langeale gewrichten en bij palmairflexie van de Verkorting: flexie van de middelste falangen van
pols. de vingers als de pols in dorsaalflexie is of palmair-
Innervatie: n. medianus, C7, C8, Th1. flexie van de pols als de vingers worden geëxten-
deerd.
Testen van de m. flexor digitorum superficialis

Uitgangshouding: zit of ruglig. Opmerking


Fixatie: de onderzoeker stabiliseert het metacar-
pofalangeale gewricht met de pols in een neutrale Het komt zelden voor dat de m. flexor digitorum
stand of lichte dorsaalflexie. superficialis van de pink geı̈soleerd kan worden
Test: flexie van het proximale interfalangeale ge- getest.
wricht met extensie van het distale interfalangeale
248 Spieren

palmair aanzicht

M. flexor digitorum profundus.

Test de m. flexor digitorum profundus.

M. flexor digitorum profundus Testen van de m. flexor digitorum profundus

Origo: proximale drievierde deel van facies anterior Uitgangshouding: zit of ruglig.
en facies medialis van de ulna, membrana interossea Fixatie: met de pols in lichte dorsaalflexie stabili-
en diepe fascia antebrachii. seert de onderzoeker de proximale en middelste fa-
Insertie: met vier pezen aan de bases van de distale lanx.
falangen op het palmaire oppervlak. Test: flexie van het distale interfalangeale ge-
Functie: flexie van het distale interfalangeale ge- wricht van de tweede tot en met vijfde vinger. Elke
wricht van de tweede tot en met de vijfde vinger. vinger wordt getest zoals de wijsvinger op de foto.
Helpt bij flexie van de proximale interfalangeale en Druk: tegen het palmaire oppervlak van de distale
metacarpofalangeale gewrichten. Kan helpen bij falanx in de extensierichting.
palmairflexie van de pols. Zwakte: vermindert de flexiemogelijkheid van de
Innervatie distale interfalangeale gewrichten evenredig aan de
– I en II: n. medianus, C7, C8, Th1. mate van zwakte, aangezien alleen deze spier voor
– III en IV: n. ulnaris, C7, C8, Th1. deze beweging verantwoordelijk is. De flexiekracht
van het proximale interfalangeale, het metacarpo-
falangeale en het polsgewricht kan verminderd zijn.
Contractuur: flexiedeformiteit van de distale fa-
langen van de vingers.
Verkorting: flexie van de vingers bij een geëxten-
deerde pols of palmairflexie van de pols als de vin-
gers geëxtendeerd zijn.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 249

m. palmaris longus

M. flexor carpi radialis.

Test de m. flexor carpi radialis.

M. flexor carpi radialis Testen van de m. flexor carpi radialis

Origo: gemeenschappelijke pees van de flexoren Uitgangshouding: zit of ruglig.


vanaf de mediale epicondylus van de humerus en de Fixatie: de onderarm is niet volledig gesupineerd
diepe fascia antebrachii. (Op de afbeelding wordt de en rust op de bank of wordt ondersteund door de
fascia aangegeven door de evenwijdige arcering.) onderzoeker.
Insertie: basis van os metacarpale II en een slip Test: palmairflexie van de pols naar de radiale
naar de basis van os metacarpale III. zijde. (Zie Opmerking bij de test van de m. flexor
Functie: flexie en abductie van de pols en kan hel- carpi ulnaris, 250)
pen bij pronatie van de onderarm en flexie van de Druk: tegen de duimmuis in de richting van ex-
elleboog. tensie naar de ulnaire zijde.
Innervatie: n. medianus, C6, C7, C8. Zwakte: vermindert de kracht van de palmair-
flexie van de pols en eventueel die van de pronatie.
Laat een ulnaire abductie van de hand toe.
Verkorting: palmairflexie van de pols naar de radi-
ale zijde.

Opmerking

De m. palmaris longus kan niet worden uitge-


schakeld bij deze test.
250 Spieren

M. flexor carpi ulnaris.

Test de m. flexor carpi ulnaris.

M. flexor carpi ulnaris Test: palmairflexie van de pols naar de ulnaire zijde.
Druk: tegen de duimmuis in de richting van ex-
Origo caput humerale: gemeenschappelijke pees van tensie naar de radiale zijde.
de flexoren vanaf de mediale epicondylus van de Zwakte: vermindert de kracht van de palmair-
humerus. flexie van de pols, wat kan leiden tot een radiale
Origo caput ulnare: via de aponeurose vanaf de abductie van de hand.
margo medialis van het olecranon, het proximale Verkorting: palmairflexie van de pols naar ulnair.
tweederde deel van de margo posterior ulnae en van
de diep gelegen fascia antebrachii.
Insertie: os pisiforme en door ligamenten aan os Opmerking
hamatum en os metacarpale V.
Functie: flexie en adductie van de pols en kan hel- Normaal gesproken zijn de vingers ontspannen
pen bij flexie van de elleboog. bij palmairflexie van de pols. Als de vingers actief
Innervatie: n. ulnaris, C7, C8, Th1. buigen bij beginnende palmairflexie, proberen de
flexoren van de vingers (mm. flexor digitorum
Testen van de m. flexor carpi ulnaris profundus en superficialis) echter de functie van
de flexoren van de pols over te nemen.
Uitgangshouding: zit of ruglig.
Fixatie: de onderarm is in volledige supinatie en
rust op de bank of wordt ondersteund door de on-
derzoeker.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 251

longus brevis

Mm. extensor carpi radialis longus en brevis.

Test de mm. extensor carpi radialis longus en brevis.

Mm. extensor carpi radialis longus en brevis Druk: tegen de handrug langs os metacarpale II en
III in de richting van flexie naar de ulnaire zijde.
Origo m. extensor carpi radialis longus: distale derde Zwakte: vermindert de kracht van dorsaalflexie
deel van de margo lateralis van de humerus en het van de pols en laat een ulnaire abductiestand van de
septum intermusculare laterale. pols toe.
Insertie: dorsale zijde van de basis van os metacar- Verkorting: dorsaalflexie van de pols met een radi-
pale II aan de radiale zijde. ale abductie.
Functie: extensie en abductie van de pols en helpt
bij flexie van de elleboog. Test m. extensor carpi radialis brevis
Innervatie: n. radialis, C5, C6, C7, C8.
Uitgangshouding: de patiënt zit met volledig gebogen
Origo m. extensor carpi radialis brevis: gemeenschappe- elleboog (afb. B). Laat de patiënt naar voren leunen
lijke pees van de extensoren vanaf de laterale epi- om de elleboog te buigen.
condylus van de humerus, lig. collaterale radiale Fixatie: de onderarm is bijna helemaal geproneerd
van het ellebooggewricht en de diep gelegen fascia en ligt op de bank voor ondersteuning.
antebrachii. Test: dorsaalflexie van de pols naar de radiale
Insertie: dorsale zijde van de basis van os metacar- zijde. Flexie in de elleboog maakt de m. extensor
pale III. carpi radialis longus minder effectief omdat hij dan
Functie: extensie van de pols en helpt bij radiale verkort is.
abductie van de pols. Druk: tegen de handrug langs os metacarpale II en
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8. III in de richting van flexie naar de ulnaire zijde.

Testen van de m. extensor carpi radialis longus en


brevis Opmerking

Uitgangshouding: de patiënt zit met de elleboog on- Zie Opmerking bij m. extensor carpi ulnaris op de
geveer 308 vanuit de nulpositie van extensie (afb. A). volgende bladzijde.
Fixatie: de onderarm is niet volledig geproneerd
en rust op de bank.
Test: dorsaalflexie van de pols naar de radiale
zijde. De vingers mogen buigen bij extensie van de
pols.
252 Spieren

M. extensor carpi ulnaris.

Test de de m. extensor carpi ulnaris.

M. extensor carpi ulnaris Testen van de m. extensor carpi ulnaris

Origo: gemeenschappelijke pees van de extensoren Uitgangshouding: zit of ruglig.


vanaf de laterale epicondylus van de humerus door Fixatie: de onderarm rust in volledige pronatie op
een aponeurose vanaf de margo posterior van de de bank of wordt ondersteund door de onderzoeker.
ulna en de diep gelegen fascia antebrachii. Test: dorsaalflexie van de pols naar de ulnaire
Insertie: basis van os metacarpale V aan de ulnaire zijde.
zijde. Druk: tegen de handrug langs os metacarpale V in
Functie: brengt de pols in dorsaalflexie en ulnaire de richting van flexie naar de radiale zijde.
abductie. Zwakte: vermindert de kracht van dorsaalflexie
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8. van de pols en kan leiden tot een radiale abductie
van de hand.
Verkorting: ulnaire abductie van de hand met
lichte dorsaalflexie.

Opmerking

Normaal gesproken staan de vingers in een pas-


sieve flexiestand als de pols in dorsaalflexie wordt
gebracht. Wanneer de vingers actief gestrekt
worden als de dorsaalflexie van de pols wordt
ingezet, proberen de extensoren van de vingers
(m. extensor digitorum, m. extensor indicis, m.
extensor digiti minimi) echter de functie van de
extensoren van de pols over te nemen.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 253

m. pronator teres

Test de m. pronator teres.

M. pronator teres Testen van de m. pronator teres

Origo caput humerale: direct boven de mediale epi- Test mm. pronator teres en pronator quadratus
condylus van de humerus, de gemeenschappelijke Uitgangshouding: zit of ruglig.
pees van de flexoren en de diepe fascia antebrachii. Fixatie: de elleboog moet tegen het lichaam van de
Origo caput ulnare: mediale zijde van de processus patiënt gedrukt worden of door de onderzoeker
coronoideus van de ulna. worden gestabiliseerd om een abductiebeweging in
Insertie: het midden van de facies lateralis radii. de schouder te voorkomen.
Functie: pronatie van de onderarm en helpt bij Test: pronatie van de onderarm met de elleboog
flexie van de elleboog. gedeeltelijk in flexie.
Innervatie: n. medianus, C6, C7. Druk: tegen de onderarm net boven de pols (om
wringen in de pols te voorkomen) in de richting van
supinatie van de onderarm.
Zwakte: laat een supinatiestand van de onderarm
toe. Belemmert veel dagelijkse bezigheden zoals een
deurknop of sleutel omdraaien, vlees snijden en het
oppakken van een kopje of ander voorwerp.
Contractuur: als de onderarm in een pronatiestand
staat is er een duidelijke belemmering van veel ge-
wone ADL-handelingen die supinatie vereisen.

Opmerking

Duw de radius en de ulna niet naar elkaar toe,


aangezien dit pijnlijk kan zijn.
254 Spieren

m. pronator
quadratus

Test de m. pronator quadratus.

M. pronator quadratus Testen van de m. pronator quadratus

Origo (mediale zijde): facies anterior van het distale Uitgangshouding: zit of ruglig.
vierde deel van de ulna. Fixatie: de elleboog moet tegen het lichaam van de
Insertie (laterale zijde): facies anterior van het dis- patiënt gedrukt worden (door de patiënt zelf of door
tale vierde deel van de radius. de onderzoeker) om abductie in de schouder te
Functie: pronatie van de onderarm. voorkomen.
Innervatie: n. medianus, C7, C8, Th1. Test: pronatie van de onderarm met volledige
flexie van de elleboog om het caput humerale van de
m. pronator teres insufficiënt te maken door deze te
verkorten.
Druk: tegen de onderarm net boven de pols (om
wringen van de pols te voorkomen) in de richting
van supinatie van de onderarm.

Opmerking

Duw de radius en de ulna niet naar elkaar toe,


aangezien dit pijnlijk kan zijn.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 255

M. supinator. Test de m. supinator.

M. supinator Testen van de m. supinator

Origo: laterale epicondylus van de humerus, lig. col- Test m. supinator en m. biceps brachii
laterale radiale van de elleboog, lig. annulare radii Uitgangshouding: ruglig.
en crista m. supinatoris ulnae. Fixatie: om beweging in de schouder te voorko-
Insertie: facies lateralis van het proximale derde men wordt de elleboog tegen het lichaam van de
deel van de radius, waarbij gedeelten van de facies patiënt vastgehouden.
anterior en posterior worden bedekt. Test: supinatie van de onderarm met de elleboog
Functie: supinatie van de onderarm. ongeveer 908 gebogen.
Innervatie: n. radialis, C5, C6, (C7). Druk: tegen het distale gedeelte van de onderarm
boven de pols (om draaien van de pols te voorko-
men) in de richting van pronatie van de onderarm.
Zwakte: staat een pronatiestand van de onderarm
toe. Belemmert vele dagelijkse functies van de arm,
in het bijzonder handelingen die met eten te maken
hebben.
Contractuur: flexie van de elleboog met de onder-
arm in supinatie. Geeft een duidelijke belemmering
van de functies van de arm die gepaard gaan met
pronatie van de onderarm.
256 Spieren

Test de m. biceps brachii in verlengde positie. Test de m. biceps brachii in verkorte positie.

Testen van de m. biceps brachii in verlengde positie Testen van de m. biceps brachii in verkorte positie

Uitgangshouding: zit of stand. Uitgangshouding: ruglig.


Fixatie: de onderzoeker houdt de schouder in re- Fixatie: de onderzoeker houdt de schouder in an-
troflexie en de elleboog in extensie. teflexie met de elleboog geheel geflecteerd. Het is
Test: supinatie van de onderarm. aan te raden de patiënt de vingers te laten buigen
Druk: tegen het distale eind van de onderarm bo- om te voorkomen dat ze de bank raken, wat kan
ven de pols in de richting van pronatie. De patiënt gebeuren als de patiënt probeert de arm in de test-
kan trachten de schouder te exoroteren om net te positie te houden.
doen of de onderarm in supinatie blijft als de druk Test: supinatie van de onderarm.
aan de onderarm wordt gegeven en deze begint te Druk: tegen het distale eind van de onderarm bo-
proneren. ven de pols in de richting van pronatie. Geef geen
maximale druk omdat dan de m. biceps brachii in
actie komt en in deze verkorte positie misschien in
kramp raakt. Na een flinke kramp kan de spier ge-
durende enkele dagen erg gevoelig zijn. Deze test
moet alleen worden gebruikt als hulpmiddel bij de
differentiaaldiagnose.

Opmerking

Bij een laesie van de n. radialis waarbij de m.


supinator betrokken is, kan de testpositie niet
worden gehandhaafd. Zelfs als de m. biceps bra-
chii normaal is, zal de hand niet de volledig
gesupineerde stand kunnen vasthouden.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 257

M. biceps brachii en m. brachialis

Origo m. biceps brachii, caput breve: apex van processus


coracoideus van de scapula. m. biceps brachii
Origo caput longum: tuberculum supraglenoidale caput breve
van de scapula. caput longum
Insertie: tuberositas radii en de aponeurose van de
m. biceps brachii (de lacertus fibrosus).
Functie: anteflexie in het schoudergewricht. Het
caput breve helpt bij de adductie van de schouder.
Het caput longum kan helpen bij abductie van de m. brachialis
humerus als die geëxoroteerd is. Als de origo ge-
fixeerd is, buigt de elleboog waardoor de onderarm
naar de humerus toe beweegt en de onderarm supi-
neert. Als de insertie gefixeerd is, buigt de elleboog
waardoor de humerus naar de onderarm toe be- M. biceps brachii en m. brachialis.
weegt (bijv. bij optrek- of hangoefeningen).
Innervatie: n. musculocutaneus, C5, C6.

Origo m. brachialis: distale helft van de facies anterior


van de humerus en de mediale en laterale inter-
musculaire septae.
Insertie: tuberositas ulnae en de processus coro-
noideus ulnae.
Functie: als de origo gefixeerd is, buigt de elle-
boog, waardoor de onderarm naar de humerus toe
beweegt. Als de insertie vast punt is, buigt de elle-
boog waardoor de humerus naar de onderarm toe
beweegt (bijv. bij optrek- of hangoefeningen).
Innervatie: n. musculocutaneus en een kleine tak
van de n. radialis, C5, C6.

Testen van de mm. biceps brachii en brachialis

Uitgangshouding: zit of ruglig. Flexie in de elleboog met de onderarm in supinatie.


Fixatie: de onderzoeker plaatst één hand onder de
elleboog ter bescherming tegen de druk van de
bank.
Test: de elleboog ongeveer in 908 flexie en de on-
derarm in supinatie.
Druk: tegen het distale gedeelte van de onderarm
in extensierichting.
Zwakte: vermindert de mogelijkheid om de on-
derarm te buigen tegen de zwaartekracht in. Er is
een duidelijke belemmering bij dagelijkse activitei-
ten zoals eten en haar kammen.
Verkorting: flexiedeformiteit van de elleboog.

Opmerking

Als de m. biceps brachii en de m. brachialis zwak


zijn in het geval van een laesie van de n. muscu- Flexie in de elleboog met de onderarm in pronatie.
locutaneus, brengt de patiënt de onderarm in
pronatie voordat hij de elleboog buigt met behulp
van de m. brachioradialis, m. extensor carpi
radialis longus, m. pronator teres en de flexoren brachialis aan de ulna insereert, is de stand van de
van de pols. onderarm – pronatie of supinatie – niet belangrijk
voor de werking van deze spier bij flexie van de
elleboog. De m. brachioradialis heeft iets meer
kracht in geproneerde dan in gesupineerde stand
De onderste afbeelding laat zien dat de m. biceps tijdens de flexietest van de elleboog, hoewel deze
brachii bij flexie tegen weerstand in actie komt, ook spier het sterkst is als de onderarm in de midden-
als de onderarm in pronatie staat. Omdat de m. stand staat.
258 Spieren

m. triceps

caput
laterale

caput
longum

caput
mediale

m. anconeus

M. triceps brachii. M. anconeus.

M. triceps brachii en m. anconeus Testen van de m. triceps brachii en m. anconeus

Origo m. triceps brachii, caput longum: tuberculum in- Uitgangshouding: buiklig.


fraglenoidale scapulae. Fixatie: de schouder is 908 geabduceerd in de
Origo caput laterale: facies lateralis en facies poste- middenstand tussen exo- en endorotatie en de
rior van de proximale helft van het corpus humeri bovenarm wordt door de bank ondersteund. De
en septum intermusculare laterale. onderzoeker plaatst één hand onder de arm bij
Origo caput mediale: distale twee derde deel van de de elleboog om de arm tegen de druk van de bank
facies medialis en facies posterior van de humerus te beschermen.
distaal van de sulcus n. radialis en septum inter- Test: extensie van de elleboog naar iets minder
musculare mediale. dan volledige extensie.
Insertie: facies posterior van het olecranon ulnae Druk: tegen de onderarm in de flexierichting.
en fascia antebrachii.
Functie: extensie van de elleboog. Het caput lon-
gum geeft adductie en retroflexie in het schouder-
gewricht.
Innervatie: n. radialis, C6, C7, C8, Th1.
Origo m. anconeus: facies posterior van de epicon-
dylus lateralis humeri.
Insertie: laterale zijde van het olecranon en crani-
ale vierde deel van de facies posterior van het corpus
ulnae.
Functie: extensie van de elleboog en kan de ulna
stabiliseren bij pronatie en supinatie.
Innervatie: n. radialis, C7, C8.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 259

Tweede test m. triceps brachii en m. anconeus

Uitgangshouding: ruglig.
Fixatie: de schouder is ongeveer 908 in anteflexie,
waarbij de arm loodrecht op de bank wordt vast-
gehouden.
Test: extensie van de elleboog naar iets minder
dan volledige extensie.
Druk: tegen de onderarm in de flexierichting.
Zwakte: heeft tot gevolg dat de onderarm niet
meer tegen de zwaartekracht in gestrekt kan wor-
den. Alle ADL-functies waarbij strekking van de
elleboog nodig is, zoals reiken naar een hoge plank,
worden bemoeilijkt, evenals het gooien van voor-
werpen of het duwen met gestrekte elleboog. De
patiënt wordt ook gehinderd in het gebruik van
krukken of een stok omdat de elleboog niet gestrekt
kan worden, waardoor de hand geen gewicht kan
nemen.
Contractuur: extensiedeformiteit van de elleboog.
Ernstige belemmering van ADL-functies waarbij
flexie van de elleboog nodig is.

Opmerking

Als de schouder tot horizontaal wordt geabdu-


ceerd (zie p. 258) is het caput longum van de m.
triceps brachii zowel over de schouder als over het
ellebooggewricht verkort. Bij horizontale abductie
van de schouder is het caput longum van de m.
triceps brachii verkort over het ellebooggewricht
en verlengd over het schoudergewricht. Door
deze biarticulaire werking treedt er een insuffi-
ciëntie op van het caput longum in buiklig omdat
dan over beide gewrichten verkorting optreedt,
waardoor de m. triceps brachii bij het testen in
buiklig minder druk kan weerstaan dan in ruglig.
De m. triceps brachii en de m. anconeus wer-
ken samen om de elleboog te strekken en het kan
daarom nuttig zijn deze twee spieren te diffe-
rentiëren. Aangezien de spierbuik van de m.
anconeus distaal van het ellebooggewricht loopt,
Test de m. triceps brachii en m. anconeus. kan deze door middel van palpatie van de m.
triceps brachii worden onderscheiden. De tak van
de n. radialis naar de m. anconeus ontspringt
halverwege de humerus en is nogal lang. Het is
mogelijk dat bij een zenuwlaesie alleen deze tak
getroffen wordt en de m. triceps brachii kan blij-
ven functioneren. Verlamming van de m. anco-
neus vermindert de kracht van de extensie in de
elleboog. In een dergelijk geval kan de spierkracht
4 van de extensie feitelijk het resultaat zijn van
een normale spierkracht van de m. triceps brachii
en spierkracht 0 van de m. anconeus.
260 Spieren

M. brachioradialis.

Test de m. brachioradialis.

M. brachioradialis Testen van de m. brachioradialis

Origo: proximale tweederde deel van de margo late- Uitgangshouding: zit of ruglig.
ralis van de humerus en het septum intermusculare Fixatie: de onderzoeker plaatst één hand onder de
laterale. elleboog om die te beschermen tegen de druk van de
Insertie: laterale zijde van de basis van de proces- bank.
sus styloideus. Test: flexie van de elleboog met de onderarm in de
Functie: flexie van het ellebooggewricht. Helpt bij middenstand tussen supinatie en pronatie. De
pronatie en supinatie van de onderarm als deze be- spierbuik van de m. brachioradialis (zie foto) moet
wegingen worden tegengehouden. kunnen worden gezien en gevoeld gedurende deze
Innervatie: n. radialis, C5, C6. test omdat ook andere spieren voor flexie van de
elleboog kunnen zorgen.
Druk: tegen de onderarm in de extensierichting.
Zwakte: vermindert de buigkracht in de elleboog
en de kracht bij pronatie en supinatie naar de mid-
denstand.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 261

Bewegingsuitslag van duim en vingers

Kendall Palmer & Reese & Clarkson AAOS (2002) AMA (2002)
Eppler (1990) Bandy (2002) (2000)

gewricht duim

CMC flexie 15 0-15 0-15 0-15 0-15

extensie 20 0-70 0-20 0-20 0-20

abductie 60 0-60 0-70 0-70 0-70 0-50

oppositie palmaire zijde


duim tegen pal-
maire zijde pink

MCP flexie 50 0-50 0-50 0-50 0-50 0-60

extensie 0 50-0 0 0 0

IP flexie 80 0-80 0-65 0-80 0-80 0-80

extensie 0 80-0 0-10-20 0-20 0-10

vingers

MCP flexie 90 0-90 0-90 0-90 0-90 0-90

extensie 0 90-0 0-20 0-45 0-45

abductie 20 0-20

PIP flexie 100 0-120 0-100 0-100 0-100 0-100

extensie 0 120-0 0 0

DIP flexie 70 0-80 0-70 0-90 0-90 0-70

extensie 0 80-0 0 0

NB De getallen in deze tabel laten zien dat er geen als de klinische praktijk. Wanneer de mobiliteit be-
overeenstemming bestaat over de bewegingsuitslag perkt is, moet de gemeten waarde tussen haakjes
van duim en vingers. De door ons gekozen waarden worden vermeld. Wanneer het gewricht hypermo-
zijn representatief voor zowel bestaande bronnen biel is, moet de gemeten waarde worden omcirkeld.
262 Spieren

Spierkrachttests voor duim en vingers

gradatie omschrijving

0 geen voelbare contractie

1 zwakke contractie van de spierbuik of prominentie van de pees

2– beweging over een klein deel van het bewegingstraject

2+ beweging over een redelijk deel van het bewegingstraject

3- beweging over vrijwel het gehele bewegingstraject

3 beweging over het gehele bewegingstraject

3+/4– beweging over het gehele bewegingstraject tegen lichte druk

4/4+ beweging over het gehele bewegingstraject tegen matige druk

5 beweging over het gehele bewegingstraject tegen maximale druk

De zwaartekracht speelt geen rol van betekenis bij volgen, in overeenstemming met de Clinical Assess-
het testen van de kracht van de spieren van de duim ment Recommendations van de American Society of
en de vingers omdat het gewicht van de ossa meta- Hand Therapists (Fess & Movan, 1992).
carpalia en falangen verwaarloosbaar is in vergelij- Duidelijke zwakte van de spieren van de duim en
king met de spierkracht. In de eerste druk van dit de vingers is vaak een teken van een peesscheuring
boek werd opgemerkt dat ‘de spieren van de vingers of entrapmentsyndroom. Als een objectieve meting
en tenen en de rotatoren van de onderarm ongeveer van de kracht van de functionele greep nodig is,
veertig procent van de tests voor de extremiteiten kunnen dynamometers die de kracht van het grij-
uitmaken’. Om de betrouwbaarheid van de tests te pen en knijpen meten nuttig zijn.
vergroten, moet men de richtlijnen van de Kendalls

Registratiekaart bewegingsuitslagen
BOVENSTE EXTREMITEIT (M.U.V. DE VINGERS)

Naam ............................................................................................................................................. Nummer .................................................

Diagnose ....................................................................................................................................... Leeftijd ...................................................

Eerste optreden van de klacht...................................................................................................... Arts .........................................................

datum gemiddelde datum


onderzoek beweging* bewegings- onderzoek
verricht door uitslag verricht door
anteflexie 45
retroflexie 180
bewegingsuitslag 225
abductie 180
linker- rechter-
adductie 0
schouder schouder
bewegingsuitslag 180
horiz. adductie 90
horiz. abductie 30
bewegingsuitslag 120
exorotatie 90
endorotatie 70
bewegingsuitslag 160
extensie 0
linker- rechter-
flexie 145
elleboog elleboog
bewegingsuitslag 145
supinatie 90
linker- rechter-
pronatie 90
onderarm onderarm
bewegingsuitslag 180
dorsaalflexie 70
palmairflexie 80
linker- bewegingsuitslag 150 rechter-
pols adductie 45 pols
abductie 20
bewegingsuitslag 65

* Als nulstand geldt het referentievlak. Wanneer een lichaamsdeel aan het einde van een beweging de nulstand benadert maar niet bereikt, is het
aantal graden van de beweging negatief (aangegeven met een minteken). Bij het berekenen van de bewegingsuitslag moet dit getal afgetrokken
worden.

Registratiekaart van de gewrichtsbewegingen.


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 263

j
6.3 Schouder Articulaties

Gewrichten Stedman’s Concise Medical Dictionary (Dirckx, 2001)


geeft de volgende definitie van ‘articulatie’: (1) syno-
De schoudergordel is een complexe structuur, die viaal gewricht; (2) een zodanig losse verbinding dat
veel bewegingen efficiënt kan uitvoeren. Het ge- beweging tussen de verbonden delen mogelijk is.
wricht is echter ook kwetsbaar omdat het op veel Volgens de eerste definitie kunnen de termen
manieren wordt belast. ‘gewricht’ en ‘articulatie’ door elkaar gebruikt wor-
Om de bouw en de functies van de schoudergor- den, zoals vaak wordt gedaan en ongetwijfeld ook
del te beschrijven, moeten eerst een aantal veelge- in de toekomst zal gebeuren. De tweede definitie
bruikte termen worden gedefinieerd: maakt het echter mogelijk de term een bredere be-
– sterno, sternalis: met betrekking tot het sternum tekenis te geven. In dit boek wordt een articulatie
(borstbeen); gedefinieerd als een verbinding van bot naar spier
– costo, costalis: met betrekking tot een rib of rib- naar bot. Bij het benoemen van de articulaties wor-
ben; den steeds de origo en de insertie van de spier be-
– claviculair, clavicularis: met betrekking tot de trokken. (Noot van de vertaler: in dit boek worden
clavicula (het sleutelbeen); de termen ‘gewricht’ en ‘articulatio’ (art.) als syno-
– acromiaal, acromialis: met betrekking tot het niem gebruikt en articulatie in de zin van de tweede
acromion (de schoudertop); definitie.)
– gleno, glenoidalis: met betrekking tot de cavitas Het is bijzonder nuttig om dit onderscheid te
glenoidalis van de scapula; maken tussen gewricht en articulatie. Wanneer de
– humeraal, humeralis: met betrekking tot de hu- term ‘articulatie’ wordt gebruikt, betekent dit dat
merus (het opperarmbeen); de botstukken verbonden worden door spierweefsel.
– vertebraal, vertebro, vertebralis: met betrekking In de tabel op pagina 266 en 267 worden tien ver-
tot de wervels en/of de wervelkolom; schillende typen verbindingen onderscheiden op
– chondraal, chondro: met betrekking tot kraak- basis van de met elkaar verbonden botstukken en
been. vijfentwintig articulaties op basis van de erbij be-
trokken spieren.
In het algemeen geeft de naam van een gewricht De term ‘glenohumeralis’ geeft een correcte be-
geen aanwijzing over het type weefsel dat de botten schrijving van het schoudergewricht, maar ‘gleno-
met elkaar verbindt. Er is echter een uitzondering humerale articulaties’ moet niet gebruikt worden
op deze regel waarnaar vaak verwezen wordt: het om articulaties van de schoudergordel te benoemen.
kraakbeen tussen het sternum en de ribben. De De twee spieren die hun origo hebben in de cavitas
naam sternochondraal gewricht zou gerechtvaar- glenoidalis, insereren niet aan de humerus; de ene
digd zijn omdat het kraakbeen in ruime mate aan- insereert aan de radius en de andere aan de ulna.
wezig is. Maar dan moet eigenlijk ook de verbin-
ding tussen het kraakbeen en de rib (costochondraal
of chondrocostaal) aangegeven worden en dat is niet Opmerking
wenselijk.
Met dit voorbehoud wordt een gewricht in dit Vermijd het gebruik van de woorden ‘protractie’
boek gedefinieerd als een verbinding tussen botten en ‘retractie’ om bewegingen van de scapula te
die in stand wordt gehouden door fibreus, cartila- beschrijven, omdat ze niet accuraat en gedetail-
gineus of synoviaal weefsel. De gewrichten worden leerd genoeg zijn om de stand en de beweging
benoemd op basis van de botstukken die ze verbin- van dit botstuk te verklaren. De scapula moet
den. De schoudergordel kent de volgende gewrich- weliswaar abduceren voordat een ‘protractie’ van
ten. de arm en de schouder kunnen plaatsvinden,
– Art. sternocostalis: verbindt het sternum met het maar laterorotatie van de angulus inferior, voor-
sternale einde van tien ribben (zeven direct en overkanteling en elevatie kunnen hierbij ook
drie indirect). optreden. ‘Retractie’ van de arm en de schouder
– Art. sternoclavicularis: verbindt het manubrium vereisen adductie en – meestal – mediorotatie
sterni met het mediale einde van de clavicula. van de scapula, maar elevatie en depressie kun-
– Art. acromioclavicularis: verbindt het acromion nen hierbij ook een rol spelen.
met het laterale einde van de clavicula.
– Art. glenohumeralis: verbindt de kop van de hu-
merus met de gewrichtskom van de scapula (en is
dus een kogelgewricht).
– Costovertebrale articulaties (articulaties tussen
ribben en wervels): omvat de verbindingen tussen
de kop van elke rib en twee aangrenzende wer-
vellichamen (art. capitis costae) en de verbinding
tussen de facies articularis tuberculi costae en de
processus transversus vertebrae (art. costotrans-
versaria).
264 Spieren

Gewrichten
1. art. acromioclavicularis
2. art. glenohumeralis
3. art. sternoclavicularis

Articulaties
1. tussen vertebrae en clavicula
2. tussen vertebrae en scapula
3. tussen ribben en clavicula

m. trapezius pars
descendens anterior

m. trapezius pars 2
descendens posterior

1
m. subclavius 3 3
2

Gewrichten en articulaties van de schoudergordel (1).


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 265

Gewrichten Gewrichten
1. art. acromioclavicularis 1. artt. costovertebrales
2. art. glenohumeralis 2. art. glenohumeralis
3. art. sternoclavicularis
4. artt. sternocostales Articulaties
1. tussen vertebrae en clavicula
Articulaties 2. tussen vertebrae en scapula
1. tussen vertebrae en clavicula
2. tussen ribben en clavicula
3. tussen ribben en scapula

m. trapezius pars
descendens anterior

m. trapezius pars
descendens anterior 1 m. trapezius pars
descendens posterior
2
1
1
m. subclavius
2 3 1

2 1 2
m. pectoralis
4 1
minor
3
4

Gewrichten en articulaties van de schoudergordel (2).


266 Spieren

Articulaties van de schoudergordel

articulatie spier origo insertie functie

claviculohumeraal m. deltoideus anterior ventrale rand van het tuberositas deltoidea abductie in het schouder-
laterale derde deel van de humeri gewricht
clavicula

m. pectoralis major pars voorzijde van de sternale crista tuberculi majoris van anteflexie, endorotatie en
clavicularis helft van de clavicula de humerus horizontale adductie

sternohumeraal m. pectoralis major pars voorzijde van het sternum, crista tuberculi majoris van depressie van de schou-
sternocostalis kraakbeen van de eerste de humerus dergordel en adductie van
zes of zeven ribben de humerus schuin naar
caudaal

scapulohumeraal m. coracobrachialis apex van de processus mediale zijde van de anteflexie en adductie in
coracoideus scapulae humerusschacht tegenover het schoudergewricht
de tuberositas deltoidea

m. deltoideus pars media margo lateralis en facies tuberositas deltoidea abductie in het schouder-
superior van het acromion humeri gewricht

m. deltoideus pars labium inferior van de tuberositas deltoidea abductie in het schouder-
posterior achterrand van de spina humeri gewricht
scapulae

m. supraspinatus mediale twee derde deel tuberculum majus humeri abductie in het schouder-
van de fossa supraspinata en het gewrichtskapsel van gewricht
de schouder

m. infraspinatus mediale twee derde deel tuberculum majus humeri exorotatie in het schou-
van de fossa infraspinata en het gewrichtskapsel van dergewricht
de schouder

m. subscapularis fossa subscapularis tuberculum minus van endorotatie in het schou-


de humerus en het dergewricht
gewrichtskapsel van de
schouder

m. teres major angulus inferior en margo crista tuberculi minoris van endorotatie, adductie en
lateralis scapulae de humerus retroflexie in het schou-
dergewricht

m. teres minor bovenste twee derde deel tuberculum majus humeri exorotatie in het schou-
van de achterzijde van de en het gewrichtskapsel van dergewricht
margo lateralis scapulae de schouder

vertebrocostohumeraal m. latissimus dorsi processus spinosi van de sulcus intertubercularis endorotatie, adductie en
laatste zes thoracale wer- van de humerus retroflexie in het schou-
vels, door de fascia thora- dergewricht
columbalis vanaf de lum-
bale en sacrale wervels, de
onderste drie of vier ribben,
en het achterste derde deel
van de crista iliaca en een
slip vanaf de angulus
inferior van de scapula

costoclaviculair m. subclavius kraakbeen van de eerste rib facies inferior van het trekt de schouder naar
acromion ventraal en caudaal
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 267

articulatie spier origo insertie functie

costoscapulair m. pectoralis minor derde, vierde en vijfde rib processus coracoideus trekt de schouder naar
bij het ribkraakbeen scapulae ventraal en caudaal

m. serratus anterior eerste tot achtste of binnenzijde van de margo abductie en rotatie van de
negende rib medialis scapulae scapula (naar craniaal door
de bovenste vezels en naar
caudaal door de onderste
vezels)

scapuloradiaal m. biceps brachii caput tuberculum supraglenoi- tuberositas radii en lacer- anteflexie en bijdrage
longum dale scapulae tus fibrosus aan de abductie in het
schoudergewricht

m. biceps brachii caput apex van de processus tuberositas radii en lacer- anteflexie en bijdrage aan
breve coracoideus scapulae tus fibrosus de adductie in het schou-
dergewricht

scapulo-ulnair m. triceps brachii caput tuberculum infraglenoidale facies posterior van adductie en retroflexie in
longum scapulae olecranon ulnae en het schoudergewricht;
fascia antebrachii extensie van de elleboog

vertebroclaviculair m. trapezius ventrale ve- occiput en cervicale wer- laterale derde deel van de elevatie van de clavicula
zels van pars descendens vels clavicula

vertebroscapulair m. trapezius dorsale vezels protuberantia occipitalis acromion elevatie en exorotatie van
van pars descendens externa, linea nuchae de scapula
superior, lig. nuchae en
processus spinosus van C7

m. trapezius pars trans- processus spinosi van Th1 margo medialis van het adductie en bijdrage aan
versa tot en met Th5 acromion en labium supe- de exorotatie van de sca-
rior van de spina scapulae pula

m. trapezius pars ascen- processus spinosi van Th6 tuberculum van de apex adductie en depressie en
dens tot en met Th12 van de spina scapulae bijdrage aan de exorotatie
van de scapula

m. levator scapulae processus transversi van C1 margo medialis van de elevatie en bijdrage aan de
tot en met C4 scapula craniaal van trigo- endorotatie van de scapula
num spinae scapulae

m. rhomboideus minor lig. nuchae, processus margo medialis ter hoogte adductie, elevatie en
spinosi van C7 en Th1 van trigonum spinae sca- endorotatie van de
pulae scapula

m. rhomboideus major processus spinosi van Th1 margo medialis scapulae adductie, elevatie en
tot en met Th5 caudaal van trigonum endorotatie van de
spinae scapulae scapula

ª Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
268 Spieren

Samenwerkende spieren van schouder en scapula

bewegingsmogelijkheid schouderspieren spieren van de scapula

volledige anteflexie (tot 1808) anteflexoren: abductor:


. m. deltoideus pars anterior . m. serratus anterior
. m. biceps brachii
. m. pectoralis major pars clavicularis
. m. coracobrachialis

exorotatoren: exorotatoren:
. m. infraspinatus . m. serratus anterior
. m. teres minor . m. trapezius
. m. deltoideus pars posterior

volledige abductie (tot 1808) abductoren: adductor:


. m. deltoideus . m. trapezius als stabilisator van de scapula
. m. supraspinatus tijdens adductie
. m. biceps brachii caput longum

exorotatoren: exorotatoren:
. m. infraspinatus . m. trapezius
. m. teres minor . m. serratus anterior
. m. deltoideus posterior

volledige retroflexie (tot 1808) retroflexoren: adductoren, endorotatoren en elevatoren:


. m. deltoideus pars posterior . mm. rhomboidei
. m. teres major . m. levator scapulae
. m. latissimus dorsi
. m. triceps brachii caput longum

vooroverkanteling door:
. m. pectoralis minor

volledige adductie naar lateraal tegen weer- adductoren: adductoren:


stand . m. pectoralis major . mm. rhomboidei
. m. teres major . m. trapezius
. m. latissimus dorsi
. m. triceps brachii caput longum
. m. biceps brachii caput breve
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 269

Sternoclaviculair gewricht vatie en depressie, samen met een lichte mate van
rotatie of kanteling.
Het sternoclaviculaire gewricht laat beweging toe in Hoewel de bewegingen niet zuiver lineair zijn,
dorsoventrale richting rond een longitudinale as, in worden zeven basisbewegingen van de scapula
craniale en caudale richting rond een sagittale as en onderscheiden.
rotatie rond een transversale as. Deze bewegingen 1 Adductie: een glijdende beweging waarbij de
worden iets verzwaard overgebracht op de scapula scapula naar de wervelkolom toe beweegt.
door het acromioclaviculaire gewricht. De bijko- 2 Abductie: een glijbeweging waarbij de scapula
mende bewegingen van de schoudergordel die hier van de wervelkolom af beweegt en – de contour
worden beschreven, zijn die van de scapula. van de thorax volgend – bij volledige abductie
een dorsolaterale stand aanneemt.
Scapula 3 Exo- of laterorotatie: een beweging rond een sa-
gittale as waarbij de angulus inferior naar lateraal
De scapula is verbonden met de humerus door het beweegt, en de cavitas glenoidalis naar craniaal.
glenohumerale gewricht en met de clavicula door 4 Endo- of mediorotatie: een beweging rond een
het acromioclaviculaire gewricht. sagittale as waarbij de angulus inferior naar
In de anatomische positie, met de bovenrug in de mediaal beweegt, en de cavitas glenoidalis naar
juiste stand, ligt de scapula ongeveer tussen de caudaal.
tweede en zevende rib tegen de thorax; de margines 5 Vooroverkanteling: een beweging rond een fron-
mediales lopen vrijwel evenwijdig en liggen onge- tale as waarbij de processus coracoideus in een
veer 7 tot 10 centimeter van elkaar. ventrale en caudale richting beweegt terwijl de
De spieren die de scapula met de thorax aan de angulus inferior in een dorsale en craniale rich-
voorzijde en de wervelkolom aan de achterzijde ting beweegt. Men kan zeggen dat de processus
verbinden, geven er steun en beweging aan. Ze coracoideus ventraal naar beneden getrokken
hebben een schuin verloop zodat hun trekrichting wordt. Deze beweging gaat samen met elevatie.
zowel rotatoire als lineaire bewegingen van de sca- 6 Elevatie: een glijbeweging waarbij de scapula
pula kan bewerkstelligen. Daaruit volgt dat de be- naar craniaal beweegt zoals bij het optrekken van
wegingen die aan de scapula toegeschreven worden de schouders.
niet als geı̈soleerde bewegingen voorkomen. Aan- 7 Depressie: een glijbeweging waarbij de scapula
gezien de contouren van de thorax rond zijn, gaan naar caudaal beweegt. Depressie is het tegenge-
abductie en adductie, en in mindere mate ook ele- stelde van zowel elevatie als vooroverkanteling.

elevatie

vooroverkanteling
exorotatie
van de
cavitas glenoidalis

endorotatie
adductie van de cavitas abductie
glenoidalis
endorotatie van
de angulus inferior

exorotatie van
de angulus inferior

depressie

Bewegingen van de scapula.


270 Spieren

Schoudergewricht Horizontale abductie en horizontale adductie zijn


bewegingen in een transversaal vlak rond een lon-
Het schoudergewricht, dat ook wel het glenohume- gitudinale as. Horizontale abductie is een beweging
rale gewricht en art. humeri genoemd wordt, is een in dorsolaterale richting; horizontale adductie is
articulatio spheroidea (kogelgewricht) dat wordt een beweging in ventromediale richting. De eind-
gevormd door de articulatie van het caput van de stand van volledige horizontale adductie is dezelfde
humerus en de cavitas glenoidalis van de scapula. als die van adductie schuin omhoog voor het
Het is het meest mobiele en minst stabiele gewricht lichaam langs. In het ene geval beweegt de arm
van het lichaam en is zeer kwetsbaar voor letsel. De horizontaal naar de positie, in het andere beweegt
stabiliteit en stand van dit gewricht wordt bepaald hij schuin omhoog naar die positie.
door aangrenzende articulaties tussen spieren en De omvang van de horizontale abductie, die voor
botstukken. Vanwege de mobiliteit van dit gewricht een groot gedeelte wordt bepaald door de lengte van
en de vele bewegingen die de spieren van de schou- de m. pectoralis major, varieert sterk. Als men voor
der en de scapula maken, is een goede spierbalans de meting 908 anteflexie van de humerus als nul-
essentieel voor de stabiliteit in dit gebied. De func- stand neemt, zou de normale uitslag van horizon-
ties van de spieren van de hals en de schouder zijn tale abductie ongeveer 908 moeten zijn en van ho-
nauw met elkaar verbonden en er kan compensatie rizontale adductie ongeveer 408. Dit kan men het
of aanpassing optreden bij spierzwakte of als spie- snelst beoordelen door te controleren of de hand op
ren verkort zijn. Behalve zes basisgewrichtsbewe- de tegenoverliggende schouder geplaatst kan wor-
gingen moeten nog twee bewegingen in het hori- den.
zontale vlak en de circumductie gedefinieerd wor- Endorotatie en exorotatie zijn bewegingen rond
den. een longitudinale as door de humerus. Endorotatie
Anteflexie en retroflexie zijn bewegingen rond is een beweging waarbij de facies anterior van de
een transversale as. Anteflexie is de beweging in humerus naar het mediosagittale vlak draait. Exo-
ventrale richting. Vanuit een stand van 458 retro- rotatie is een beweging waarbij de facies anterior
flexie (arm achterwaarts gestrekt) kan een baan be- van de humerus van het mediosagittale vlak af
schreven worden door de anatomische nulstand tot draait.
1808 boven het hoofd. De stand van 1808 boven het De bewegingsuitslag van endorotatie en exorota-
hoofd wordt echter alleen bereikt door de gecombi- tie varieert met de mate van elevatie in abductie of
neerde beweging van het schoudergewricht en de anteflexie. Om de gewrichtsbewegingen te meten,
schoudergordel. In het glenohumerale gewricht kan gaat men uit van de nulstand waarbij de schouder
slechts ongeveer 1208 anteflexie plaatsvinden. De 908 geabduceerd is, de elleboog rechthoekig gebo-
resterende 608 is het gevolg van de abductie en la- gen is en de onderarm loodrecht op het frontale vlak
terorotatie van de scapula, waardoor de cavitas gle- staat. Vanuit deze stand wordt bij exorotatie van de
noidalis meer naar voren komt te staan en de hu- schouder een bewegingstraject van 908 beschreven
merus verder kan bewegen naar een volledig verti- tot een stand waarbij de onderarm parallel aan het
cale stand. De schouderbladbeweging is eerst varia- hoofd staat. Bij endorotatie wordt een traject van
bel, maar na 608 anteflexie bestaat er een relatief ongeveer 708 beschreven als er geen beweging van
constante verhouding tussen de beweging van de de schoudergordel toegestaan wordt. Als men voor-
humerus en de scapula. Inman en medewerkers overkanteling van de scapula toelaat, kan de onder-
ontdekten dat tussen 308 en 1708 anteflexie het arm een baan van 908 beschrijven tot een stand
glenohumerale gewricht verantwoordelijk is voor evenwijdig aan het lichaam.
108 en de rotatie van de scapula voor 58 van elke Als de arm vanuit de anatomische stand geabdu-
158 beweging (Inman e.a., 1944). ceerd of geanteflecteerd wordt, wordt de exorotatie
Retroflexie is de beweging in dorsale richting en niet gehinderd, maar is de endorotatie beperkt. Als
beslaat theoretisch gesproken het bewegingstraject de arm geadduceerd of geretroflecteerd wordt, blijft
van 1808 anteflexie tot 458 retroflexie. Als de elle- de uitslag van de endorotatie gelijk en neemt die
boog gebogen is, is de omvang van de retroflexie in van de exorotatie af. Bij het mobiliseren van een
de schouder groter omdat dan de spanning op de m. beperkt schoudergewricht moet men er rekening
biceps brachii is afgenomen. mee houden dat herstel van de normale exorotatie
Abductie en adductie zijn bewegingen rond een een vereiste is om volledige anteflexie of abductie
sagittale as. Abductie is de beweging in laterale mogelijk te maken.
richting over 1808, tot een verticale stand boven het Circumductie combineert achtereenvolgens ante-
hoofd. Deze eindstand is dezelfde als die vanuit flexie, abductie, retroflexie en adductie wanneer de
anteflexie en komt tot stand door bewegingen van arm een kegelvorm beschrijft met het glenohume-
de schoudergordel en het schoudergewricht. Ad- rale gewricht als top. Deze opeenvolging van bewe-
ductie is de beweging in mediale richting naar het gingen kan in beide richtingen plaatsvinden en
mediosagittale vlak en beschrijft theoretisch gezien wordt gebruikt om de totale bewegingsuitslag van
het bewegingstraject van volledige elevatie boven het schoudergewricht te vergroten, zoals bij de oe-
het hoofd via de anatomische nulstand tot een stand feningen volgens Codman of bij oefeningen aan het
schuin omhoog, voor het lichaam langs. schouderrad.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 271

abductie retroflexie

exorotatie

endorotatie

anteflexie rotatie

Bewegingen van het schoudergewricht.


NB Horizontale adductie en abductie zijn niet afgebeeld.
272 Spieren

m. levator
scapulae
m. pectoralis m. rhomboideus minor
major m. rhomboideus major

m. teres
major

m. latissimus
dorsi

m. latissimus
dorsi

Lengtetests voor de spieren van het plaatsvinden door bewegingen van de romp. De
schoudergewricht en de scapula stand van de romp is gestandaardiseerd: de persoon
ligt op de rug met gebogen knieën en de onderrug
Een volledige bewegingsuitslag in het schouderge- afgevlakt op een plat oppervlak. De bank mag geen
wricht en de scapula bij het uitstrekken van de arm zachte bekleding hebben. Eventueel kan een opge-
boven het hoofd in anteflexie of abductie vereist vouwen deken gebruikt worden om het comfort van
voldoende lengte van de m. pectoralis major, m. de persoon te vergroten.
pectoralis minor, m. latissimus dorsi, m. teres ma- Als de onderrug hol trekt en het contact met de
jor, m. subscapularis en de mm. rhomboidei. bank verliest, lijkt de anteflexie in de schouder of de
De volledige bewegingsuitslag van de exorotatie exorotatie groter en de endorotatie kleiner dan de
vereist een normale lengte van de endorotatoren, feitelijke bewegingsuitslag in de schouder en de
dat wil zeggen de m. pectoralis major, m. latissimus scapula. Als de borst wat naar beneden staat, lijkt de
dorsi, m. teres major en m. subscapularis. De volle- anteflexie en de exorotatie in de schouder kleiner en
dige bewegingsuitslag van de endorotatie vereist de endorotatie groter dan de feitelijke bewegings-
een normale lengte van de exorotatoren, dat wil uitslag.
zeggen de m. teres minor, m. infraspinatus en m. Als de romp lateroflexie vertoont met de con-
deltoideus pars posterior. vexiteit naar de geteste zijde, lijkt de abductie
Om nauwkeurig te kunnen testen in de diverse groter dan de feitelijke bewegingsuitslag in de
bewegingsrichtingen mag er geen compensatie schouder en de scapula.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 273

Lengtetest m. pectoralis minor

Benodigdheden: stevige bank zonder polstering.


Uitgangshouding: ruglig met de armen langs het
lichaam en de ellebogen gestrekt, de handpalmen
naar boven, de knieën gebogen en de onderrug af-
gevlakt op de bank.
Test: de onderzoeker staat aan het hoofdeinde van
de bank en observeert de stand van de schoudergor-
del. Op de afbeelding heeft de m. pectoralis minor
links een normale lengte en is deze rechts verkort.
De mate van verkorting wordt afgemeten aan de af-
stand van de schouder tot de bank en aan de weer- Normale lengte links; rechts verkort, waardoor de
stand tegen neerwaartse druk tegen de schouder. De schouder naar voren komt.
verkorting kan licht, matig of aanzienlijk zijn.

Test 1. Test 2.

Test 3. Test 4.

Test voor verkorting van spieren die depressie geven van Test 3. Om de m. pectoralis minor geı̈soleerd te tes-
de processus coracoideus ten, is het noodzakelijk elk van de andere spieren
insufficiënt te maken. Terwijl de onderzoeker met
Test 1. De proefpersoon ligt op de rug op een stevige de linkerhand druk blijft geven tegen de schouder,
bank met de armen langs het lichaam en de ellebo- gebruikt hij de rechterhand om de elleboog van de
gen gestrekt, de handpalmen naar boven, de knieën proefpersoon volledig te buigen om de m. biceps
gebogen en de onderrug afgevlakt op de bank. Er brachii insufficiënt te maken. Wanneer het schou-
lijkt enige vooroverkanteling van de schouder te dergebied enigszins naar beneden kan worden ge-
bestaan, wat veroorzaakt zou kunnen worden door duwd, is de m. biceps brachii verkort.
verkorting van de m. pectoralis minor. Test 4. Terwijl hij druk blijft geven tegen de schou-
Test 2. De onderzoeker gaat aan de linkerkant van der, tilt de onderzoeker de elleboog van de proef-
de proefpersoon staan, legt de palm van de linker- persoon ongeveer 15 tot 20 cm van de bank om de m.
hand op de voorzijde van de schouder van de proef- coracobrachialis insufficiënt te maken. Wanneer de
persoon en drukt deze stevig tegen de bank om de schouder verder omlaag gedrukt kan worden, is de
vooroverkanteling te corrigeren. De weerstand is m. coracobrachialis verkort. De verkorting die dan
een maat voor de verkorting van de spieren die nog bestaat, moet toegeschreven worden aan de m.
aanhechten aan de processus coracoideus. pectoralis minor.
274 Spieren

Links: normale lengte van de m. pectoralis major pars sternocostalis.


Rechts: normale lengte van de m. pectoralis major pars clavicularis.

Lengtetest m. pectoralis major gestrekte elleboog en de schouder in exorotatie-


stand (de handpalm wijst naar boven).
Benodigdheden: stevige bank zonder zachte bekle- Normale spierlengte: volledige horizontale abductie
ding. en exorotatie, de arm plat op de bank zonder rotatie
Uitgangshouding: ruglig met gebogen knieën, on- van de romp.
derrug afgevlakt op de bank. Verkorting: de arm zakt niet naar de bank. De be-
Testbeweging voor de pars sternocostalis: de onderzoe- perking kan genoteerd worden als licht, matig of
ker plaatst de arm in ongeveer 1358 abductie (even- aanzienlijk of in graden na meting met een gonio-
wijdig aan het vezelverloop van de pars sterno- meter of in centimeters na meting van de afstand
costalis) met gestrekte elleboog. De schouder staat tussen de laterale epicondylus en de bank. Een aan-
dan in exorotatiestand. zienlijke bewegingsbeperking wordt slechts zelden
Normale spierlengte: de arm hangt af op de bank waargenomen bij deze test.
terwijl de onderrug afgevlakt op de bank blijft.
Verkorting: de gestrekte arm zakt niet naar de
bank. De beperking kan genoteerd worden als licht, Opmerking
matig of aanzienlijk of in graden na meting met een
goniometer of in centimeters na meting van de af- Een verkorting van de fascia acromioclavicularis
stand tussen de laterale epicondylus en de bank. kan invloed hebben op de lengtetest van de m.
Testbeweging voor de pars clavicularis: de onderzoeker pectoralis major pars clavicularis.
plaatst de arm in horizontale abductiestand met

Test voor te grote lengte: plaats de patiënt met het


schoudergewricht aan de rand van de bank zodat de
arm van de bank af kan hangen. Noteer de abnor-
male lengte als licht, matig of aanzienlijk of in gra-
den na meting met een goniometer. Een te grote
bewegingsuitslag is niet ongewoon.

De pars clavicularis van de m. pectoralis major is langer


dan normaal.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 275

Links: normale lengte. Rechts: verkort.

Lengtetests m. teres major, m. latissimus dorsi en mm.


rhomboidei Opmerking

Benodigdheden: stevige bank zonder polstering. Verkorte bovenste buikspieren trekken de borst
Uitgangshouding: ruglig met de armen langs het naar beneden en de schouders mogelijk naar
lichaam en de ellebogen gestrekt, de knieën gebo- voren, wat van invloed is op de test. Ook een
gen en de onderrug afgevlakt op de bank. thoracale kyfose belet de proefpersoon de
Testbeweging: de proefpersoon heft beide armen in schouder op de tafel te krijgen.
anteflexie boven het hoofd terwijl de armen dicht Aanspannen van de m. pectoralis minor kan-
bij het hoofd blijven en laat de armen dan naar de telt de scapula naar voren, waardoor de schou-
bank zakken, waarbij de onderrug vlak gehouden dergordel in ventrocaudale richting getrokken
moet worden. wordt. Door de verandering in de stand van de
Normale lengte: de proefpersoon is in staat de ar- schoudergordel lijkt de anteflexie in het schou-
men tot op de bank te laten zakken terwijl ze dicht dergewricht beperkt, zelfs als de bewegingsuitslag
bij het hoofd gehouden worden. normaal is omdat de arm niet omlaag gebracht
Verkorting: onvermogen de armen op de bank te kan worden om de bank aan te raken.
laten zakken. De verkorting kan genoteerd worden Verkorting van de m. pectoralis minor is een
als licht, matig of aanzienlijk of in graden na me- belangrijke factor bij veel gevallen van pijn in de
ting van de hoek tussen de bank en de humerus of in arm. Doordat deze spier aanhecht aan de pro-
centimeters na meting van de afstand tussen de cessus coracoideus, trekt een verkorting van de
bank en de laterale epicondylus. m. pectoralis minor de processus in ventrocau-
dale richting. Hierdoor wordt druk uitgeoefend op
de fasciculi van de plexus brachialis en de bloed-
vaten die liggen tussen de processus coracoideus
en de ribbenboog, waardoor een impingement-
syndroom kan ontstaan (zie p. 308 t/m 310).
276 Spieren

Endorotatoren. Exorotatoren.

Lengtetests schouderrotatoren Test voor de lengte van de exorotatoren: endorotatie van


de schouder, waarbij de onderarmen naar de bank
Benodigdheden: stevige bank zonder polstering. gebracht moeten worden terwijl de onderzoeker de
Uitgangshouding: ruglig met de onderrug afgevlakt schouder omlaag houdt om compensatie door de
op de bank, de arm op schouderhoogte (908 abduc- schoudergordel te voorkomen. De schoudergordel
tie) met de elleboog langs de rand van de bank en in mag niet naar voren komen.
908 flexie en de onderarm loodrecht op de bank. Normale bewegingsuitslag: 708 (onderarm maakt een
Test voor de lengte van de endorotatoren: exorotatie hoek van 208 met de bank).
van de schouder, waarbij de onderarmen naar de
bank gebracht moeten worden evenwijdig aan het
hoofd. De rug mag niet loskomen van de bank. Opmerking
Normale bewegingsuitslag: 908 (onderarm plat op de
bank terwijl de onderrug afgevlakt op de bank blijft Als de bewegingsuitslag van de exorotatie (zoals
liggen). boven) normaal is, maar uit de test van de m.
Benodigdheden: stevige bank zonder polstering. teres major en de m. latissimus dorsi (zie p. 275)
Uitgangshouding: ruglig met de onderrug afgevlakt een verkorting blijkt, is de m. teres major niet
op de bank, de arm op schouderhoogte (908 abduc- verkort en de m. latissimus dorsi wel.
tie) met de elleboog langs de rand van de bank en in
908 flexie en de onderarm loodrecht op de bank.

Links: Om een te grote bewegingsuitslag in exorotatierichting vast te stellen is het noodzakelijk de elleboog enigszins
over de rand van de bank te plaatsen zodat de onderarm tot onder het vlak van de bank kan zakken. Te grote
exorotatie komt veel voor.
Rechts: bij deze persoon ziet men een aanzienlijke beperking van de endorotatie en een te grote exorotatie – een
disbalans die men vaak vindt bij honkballers.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 277

Het plaatsen van de handen achter de rug, zoals afgebeeld, vergt een normale bewegingsuitslag in de rotatierich-
tingen van het schoudergewricht zonder abnormale bewegingen van de schoudergordel.

Iets te grote exorotatie in het schoudergewricht. De handen kunnen gemakkelijk op het bovenste deel van de rug
gelegd worden.

Beperkte endorotatie in het schoudergewricht, rechts meer dan links. De schoudergordel wordt naar beneden gedrukt
om te voorkomen dat de beweging van de schoudergordel de beweging van het schoudergewricht compenseert.

De compensatie door de schoudergordel maakt het deze persoon mogelijk de handen op de rug te leggen. Het toestaan
of stimuleren van een dergelijke compensatie heeft echter negatieve gevolgen omdat het bijdraagt aan een overont-
wikkeling van de m. pectoralis minor. (Zie m. pectoralis minor, p. 273.)
278 Spieren

Testen van de spierkracht

Naam van de patiënt: nr.:

Links Rechts
Onderzoeker
Datum
m. trapezius, pars descendens
m. trapezius, pars transversa
m. trapezius, pars ascendens
m. serratus anterior
mm. rhomboidei
m. pectoralis minor
m. pectoralis major
m. latissimus dorsi
endorotatoren van de schouder
exorotatoren van de schouder
m. deltoideus, pars anterior
m. deltoideus, pars medialis
m. deltoideus, pars posterior
m. biceps brachii
m. triceps brachii
m. brachioradialis
supinatoren
pronatoren
m. flexor carpi radialis
m. flexor carpi ulnaris
m. extensor carpi radialis
m. extensor carpi ulnaris
1 m. flexor digitorum profundus 1
2 m. flexor digitorum profundus 2
3 m. flexor digitorum profundus 3
4 m. flexor digitorum profundus 4
1 m. flexor digit. superficialis 1
2 m. flexor digit. superficialis 2
3 m. flexor digit. superficialis 3
4 m. flexor digit. superficialis 4
1 m. extensor digitorum 1
2 m. extensor digitorum 2
3 m. extensor digitorum 3
4 m. extensor digitorum 4
1 m. lumbricalis 1
2 m. lumbricalis 2
3 m. lumbricalis 3
4 m. lumbricalis 4
1 m. interosseus dorsalis 1
2 m. interosseus dorsalis 2
3 m. interosseus dorsalis 3
4 m. interosseus dorsalis 4
1 m. interosseus palmaris 1
2 m. interosseus palmaris 2
3 m. interosseus palmaris 3
4 m. interosseus palmaris 4
m. flexor pollicis longus
m. flexor pollicis brevis
m. extensor pollicis longus
m. extensor pollicis brevis
m. abductor pollicis longus
m. abductor pollicis brevis
m. adductor pollicis
m. opponens pollicis
m. flexor digiti minimi
m. abductor digiti minimi
m. opponens digiti minimi
Opmerkingen:

Kaart van de spieren van de bovenste extremiteit.


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 279

M. coracobrachialis. Test de m. coracobrachialis.

M. coracobrachialis Testen van de m. coracobrachialis

Origo: apex van de processus coracoideus scapulae. Test: anteflexie van de arm in exorotatie met de
Insertie: mediale zijde van de humerusschacht (in elleboog volledig gebogen en de onderarm gesupi-
het midden) tegenover de tuberositas deltoidea. neerd. Medewerking van de m. biceps brachii bij de
Functie: anteflexie en adductie in het schouderge- anteflexie wordt in deze testpositie zoveel mogelijk
wricht. tegengegaan doordat de elleboog volledig gebogen
Innervatie: n. musculocutaneus, C6, C7. is en de onderarm in supinatie staat. Hierdoor komt
Uitgangshouding: zit of ruglig. de spier in een te zeer verkorte toestand om bij
Zwakte: vermindert de kracht van de anteflexie in anteflexie in de schouder nog effectief te kunnen
de schouder, vooral bij bewegingen waarbij de elle- werken.
boog volledig gebogen en gesupineerd is, zoals haar Druk: tegen de ventromediale zijde van het on-
kammen. derste derde deel van de humerus in de richting van
Verkorting: de processus coracoideus wordt in retroflexie en lichte abductie (afb. B).
ventrocaudale richting getrokken als de arm langs
het lichaam hangt.
Fixatie: niet noodzakelijk als de romp stabiel is.
280 Spieren

M. supraspinatus. Test de m. supraspinatus.

M. supraspinatus Testen van de m. supraspinatus

Origo: mediale twee derde deel van de fossa supra- Test: met de elleboog 908 gebogen, wordt de arm in
spinata scapulae. abductie geplaatst op schouderhoogte. De arm ligt
Insertie: bovenste facet van het tuberculum majus enkele graden voorbij het mediofrontale vlak en
humeri en het gewrichtskapsel van de schouder. wordt in enkele graden exorotatie gebracht om hem
Functie: abductie en exorotatie in de schouder en evenwijdig aan het grootste deel van de m. supra-
stabilisatie van de humeruskop in de cavitas gle- spinatus te plaatsen. Laat de patiënt deze stand
noidalis tijdens deze bewegingen. (lichte ventrale abductie en lichte exorotatie) vast-
Innervatie: n. suprascapularis, C4, C5, C6. houden tegen druk.
Uitgangshouding: in zit of stand met de hals in
retroflexie en zijwaarts geflecteerd naar de te testen
zijde, met het gezicht naar de heterolaterale zijde. Opmerking

De m. supraspinatus moet getest worden in zijn


Opmerking maximaal verkorte stand omdat het een
monoarticulaire spier is die het sterkst is in zijn
Deze stand van hoofd en hals zorgt voor ont- maximaal verkorte stand (zie p. 96).
spanning van de m. trapezius. Omdat de m. De test met een leeg blikje is niet accuraat om
supraspinatus volledig bedekt wordt door de pars de kracht van deze spier te testen. Uit onderzoek
descendens en de pars media van de m. trape- van Rowlands en medewerkers blijkt dat deze test
zius, moet de m. trapezius zo ontspannen de m. supraspinatus niet selectief activeert
mogelijk zijn om de m. supraspinatus te kunnen (Rowlands e.a., 1995).
palperen.

Zwakte: de pees van de m. supraspinatus heeft een


Fixatie: in zit kan de romp beter gestabiliseerd wor- stevige aanhechting aan de bovenzijde van het ge-
den dan in stand. wrichtskapsel van de schouder. Zwakte van de spier
of een ruptuur van de pees vermindert de stabiliteit
van het schoudergewricht, waardoor de humerus-
kop een andere stand ten opzichte van de cavitas
glenoidalis in kan nemen.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 281

pars media
pars anterior

pars posterior

M. deltoideus. Test de m. deltoideus.

M. deltoideus Testen van de m. deltoideus

Origo pars anterior: ventrale rand en facies superior Test: abductie in de schouder zonder rotatie. De el-
van het laterale derde deel van de clavicula. leboog moet, als de schouder in de testpositie wordt
Origo pars media: margo lateralis en facies superior geplaatst, gebogen worden om de middenstand van
van het acromion. de rotatie aan te geven. De schouder mag echter ge-
Origo pars posterior: labium inferior van de achter- strekt worden als deze eenmaal de juiste stand heeft
rand van de spina scapulae. om te profiteren van de grotere hefboomwerking
Insertie: tuberositas deltoidea humeri. van de gestrekte arm. De onderzoeker moet tijdens
Functie: de middelste vezels geven hoofdzakelijk deze en de volgende tests consequent dezelfde
abductie in de schouder met stabilisatie door de techniek gebruiken.
voorste en achterste vezels. Bovendien geven de Druk: tegen de dorsale zijde van het distale hu-
voorste vezels anteflexie en, in ruglig, endorotatie merusuiteinde als de elleboog gebogen is of tegen
van de arm; de achterste vezels geven retroflexie en, de onderarm als de elleboog gestrekt is.
in buiklig, exorotatie van de arm. Zwakte: leidt tot een onvermogen de arm tegen de
Innervatie: n. axillaris, C5, C6. zwaartekracht in te abduceren. Als zowel de m. su-
Uitgangshouding: zit. praspinatus als de m. deltoideus verlamd zijn, neigt
Fixatie: de stand van de romp ten opzichte van de de humerus tot subluxatie naar caudaal als de arm
arm is bij deze test zodanig dat een stabiele romp zonder ondersteuning naar beneden hangt. Het ge-
geen verdere stabilisatie door de onderzoeker be- wrichtskapsel van de schouder staat bijna tweeën-
hoeft. Als de spieren die de scapula stabiliseren halve centimeter speling toe tussen het caput hu-
zwak zijn, moet de onderzoeker de scapula fixeren. meri en de cavitas glenoidalis. In gevallen waarbij
de n. axillaris aangedaan is en de m. deltoideus
zwak is terwijl de m. supraspinatus normaal func-
tioneert, is de speling in het gewricht niet zo dui-
delijk maar neemt die waarschijnlijk toe als de
kracht van de m. deltoideus niet terugkeert.
282 Spieren

M. deltoideus pars anterior. M. deltoideus pars posterior.

M. deltoideus pars anterior M. deltoideus pars posterior

Uitgangshouding: zit. Uitgangshouding: zit.


Fixatie: als de spieren die de scapula stabiliseren Fixatie: als de spieren die de scapula stabiliseren
zwak zijn, moet de onderzoeker de scapula fixeren. zwak zijn, moet de onderzoeker de scapula fixeren.
Op het moment dat de druk tegen de arm wordt Op het moment dat de weerstand aan de arm wordt
gegeven, wordt achter op de schoudergordel tegen- gegeven, wordt aan de voorzijde van de schouder-
druk gegeven. gordel tegendruk gegeven.
Test: abductie en lichte anteflexie in de schouder, Test: abductie en lichte retroflexie in de schouder
met een lichte exorotatie van de humerus. In de met een lichte endorotatie van de humerus. In de
rechtopzittende houding is het noodzakelijk de rechtopzittende houding is het noodzakelijk de
humerus in lichte exorotatie te plaatsen om het humerus in lichte endorotatie te plaatsen om de
effect van de zwaartekracht op de voorste vezels te zwaartekracht beter op de achterste vezels te laten
vergroten. (Anatomisch gezien zorgt de m. delto- werken. (Anatomisch gezien zorgt de m. deltoideus
ideus pars anterior ook voor enige endorotatie; deze pars posterior ook voor enige exorotatie; deze be-
beweging is onderdeel van de test van de m. delto- weging is onderdeel van de test van de m. deltoideus
ideus pars anterior in ruglig. Zie p. 283.) pars posterior in buiklig. Zie p. 283.)
Druk: tegen de ventromediale zijde van de arm in Druk: tegen de dorsolaterale zijde van de arm bo-
de richting van adductie en lichte retroflexie. ven de elleboog in de richting van adductie en lichte
anteflexie.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 283

M. deltoideus pars anterior. M. deltoideus pars posterior.

M. deltoideus pars anterior M. deltoideus pars posterior

Uitgangshouding: ruglig. Uitgangshouding: buiklig.


Fixatie: de m. trapezius en de m. serratus anterior Fixatie: de scapula moet worden gestabiliseerd,
moeten de scapula bij alle tests voor de m. deltoi- hetzij door de spieren van de scapula, hetzij door
deus stabiliseren. Als deze spieren zwak zijn, moet de onderzoeker.
de onderzoeker de scapula fixeren. Test: horizontale abductie in de schouder met
Test: abductie van de arm in lichte anteflexie en lichte exorotatie.
endorotatiestand. Eén hand van de onderzoeker is Weerstand: tegen de posterolaterale zijde van
onder de pols van de proefpersoon geplaatst om te de arm, schuin naar beneden, halverwege tussen
voorkomen dat deze de elleboog optilt door de ex- adductie en horizontale adductie.
tensoren van de pols aan te spannen, wat kan ge-
beuren als men de proefpersoon toestaat de hand
tegen de borst te duwen.
Druk: tegen de voorzijde van de arm net boven
de elleboog in de richting van adductie naar het
lichaam toe.
284 Spieren

M. pectoralis major. Test de m. pectoralis major.

M. pectoralis major pars clavicularis Testen van de m. pectoralis major

Origo: voorzijde van de sternale helft van de clavi- Uitgangshouding: ruglig.


cula. Fixatie: de onderzoeker houdt de contralaterale
Insertie: crista tuberculi majoris humeri. De vezels schouder stevig op de bank. De m. triceps brachii
van de pars clavicularis hechten hier meer ventraal houdt de elleboog in extensie.
en caudaal aan dan die van de pars sternocostalis/ Test: vanuit 908 anteflexie en lichte endorotatie
abdominalis. wordt de humerus met gestrekte elleboog horizon-
Functie pars clavicularis: anteflexie en endorotatie taal geadduceerd naar het sternale einde van de cla-
in het schoudergewricht en horizontale adductie vicula.
van de humerus naar de heterolaterale schouder. Druk: tegen de onderarm in de richting van hori-
Innervatie: n. pectoralis lateralis, C5, C6, C7. zontale abductie.
Functie van de spier als geheel: als de origo gefixeerd Zwakte: vermindert het vermogen de arm in hori-
is, zorgt de m. pectoralis major voor adductie en zontale adductie voor de borst te brengen, waardoor
endorotatie van de humerus. Als de insertie ge- het moeilijk wordt met de hand de contralaterale
fixeerd is, kan de m. pectoralis major helpen de schouder aan te raken. Vermindert de kracht van
thorax te heffen, bijvoorbeeld bij geforceerde inspi- anteflexie en endorotatie in de schouder.
ratie. Bij lopen met krukken of oefenen in de loop- Verkorting: de bewegingsuitslag van de horizonta-
brug helpt deze spier het lichaamsgewicht te dra- le abductie en de exorotatie is afgenomen. Een ver-
gen. korte m. pectoralis major houdt de humerus in en-
dorotatie en adductie en kan verder een abductie-
stand van de scapula ten opzichte van de wervelko-
Opmerking lom tot gevolg hebben.

De auteurs zagen één patiënt met een ruptuur


en een andere met zwakte van de pars sterno-
costalis van de m. pectoralis major als gevolg van
een partijtje armdrukken. De arm stond in exo-
rotatie en abductie toen met kracht werd gepro-
beerd naar endorotatie en adductie te komen.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 285

M. pectoralis major pars sternocostalis/abdominalis. Test de m. pectoralis major pars sternocostalis/


abdominalis.

M. pectoralis major pars sternocostalis/abdominalis Testen van de m. pectoralis major pars sternocostalis/
abdominalis
Origo: voorzijde van het sternum, het kraakbeen van
de eerste zes of zeven ribben en de aponeurose van Uitgangshouding: ruglig.
de m. obliquus externus abdominis. Fixatie: de onderzoeker plaatst één hand op de
Insertie: crista tuberculi majoris humeri. De vezels contralaterale crista iliaca om het bekken stevig op
van de pars sternocostalis/abdominalis zijn in de bank te houden. De ventrale vezels van de mm.
elkaar gedraaid en hechten meer dorsaal en craniaal obliquus abdominis externus en internus stabilise-
aan dan die van de pars clavicularis. ren de thorax ten opzichte van het bekken. In geval
Functie pars sternocostalis/abdominalis: depressie van van buikspierzwakte moet de thorax worden gesta-
de schoudergordel door de aanhechting aan de hu- biliseerd in plaats van het bekken. De m. triceps
merus en adductie van de humerus naar de contra- brachii houdt de elleboog in extensie.
laterale crista iliaca. Test: vanuit anteflexie en lichte endorotatie van
Innervatie: nn. pectoralis lateralis en medialis, C6, de humerus wordt de arm met gestrekte elleboog
C7, C8, Th1. schuin naar de contralaterale crista iliaca geaddu-
Functie van de spier als geheel: als de origo gefixeerd ceerd.
is, zorgt de m. pectoralis major voor adductie en Druk: schuin tegen de onderarm in craniolaterale
endorotatie van de humerus. Als de insertie ge- richting.
fixeerd is, kan de m. pectoralis major helpen de Zwakte: vermindert de kracht van de adductie
thorax te heffen, bijvoorbeeld bij geforceerde inspi- naar de contralaterale heup. De continuı̈teit van
ratie. Bij lopen met krukken of oefenen in de loop- spieractie tussen de m. pectoralis major en de m.
brug helpt deze spier het lichaamsgewicht te dra- obliquus abdominis externus aan de ene en de m.
gen. obliquus abdominis internus aan de andere kant
gaat verloren, waardoor bewegingen als hakken en
slaan moeilijk worden. Als de arm in ruglig diago-
naal boven het hoofd ligt, kan de proefpersoon de
arm moeilijk van de bank optillen. Hij heeft ook
moeite met twee handen een groot of zwaar voor-
werp ter hoogte van zijn middel voor zich uit te
dragen.
Verkorting: een protractiestand van de schouder-
gordel door de kracht die de m. pectoralis major op
de humerus uitoefent gaat vaak samen met een ver-
korte m. pectoralis minor die aan de scapula trekt.
De omvang van anteflexie en abductie boven het
hoofd is beperkt.
286 Spieren

m. pectoralis
minor

M. pectoralis minor. Test de m. pectoralis minor.

M. pectoralis minor Testen van de m. pectoralis minor

Origo: bovenranden en buitenzijden van de derde, Uitgangshouding: ruglig.


vierde en vijfde rib, bij het ribkraakbeen en de fascia Fixatie: niet, tenzij de buikspieren zwak zijn. In
over de corresponderende intercostale spieren. dat geval moet de onderzoeker de thorax aan de
Insertie: bovenzijde van de mediale rand van de homolaterale zijde stevig omlaag drukken.
processus coracoideus scapulae. Test: protractie van de schouder met de arm langs
Functie: als de origo gefixeerd is, kantelt de m. het lichaam. De proefpersoon mag de schouder niet
pectoralis minor de scapula voorover, dat wil zeggen naar voren brengen door met de hand op de bank te
dat de scapula zodanig rond een transversale as duwen. Til indien nodig de hand en elleboog van de
draait dat de processus coracoideus naar anterocau- proefpersoon van de bank.
daal gaat terwijl de angulus inferior naar postero- Druk: tegen de voorzijde van de schouder in de
mediaal gaat. Als de scapula gestabiliseerd wordt richting van de bank.
om de insertie te fixeren, helpt de m. pectoralis Zwakte: krachtige retroflexie van de humerus is
minor bij de geforceerde inspiratie. afhankelijk van fixatie van de scapula door de mm.
Innervatie: n. pectoralis medialis en een tak van de rhomboidei en de m. levator scapulae aan de ach-
n. pectoralis lateralis, (C6), C7, C8, Th1 (zie voor ver- terzijde en de m. pectoralis minor aan de voorzijde.
klaring p. 428). Als de m. pectoralis minor zwak is, neemt de kracht
van de retroflexie van de arm af.
Als de scapula in een goede stand wordt gestabi-
liseerd, werkt de m. pectoralis minor als hulp-
ademhalingsspier. Zwakte van deze spier bemoei-
lijkt de ademhaling van patiënten die al lijden aan
een aandoening van de ademhalingsspieren nog
verder.
Verkorting: omdat deze spier aan de ene kant aan
de ribben en aan de andere kant aan de processus
coracoideus aanhecht, wordt bij een contractuur de
processus coracoideus naar voren en omlaag ge-
trokken. Deze myogene contractuur speelt vaak een
belangrijke rol bij pijn in de arm. Doordat de ze-
nuwen van de plexus brachialis en de arteria en vena
axillaris tussen de processus coracoideus en de rib-
ben door lopen, kan een contractuur van de m. pec-
toralis minor een inklemming van deze zenuwen en
grote bloedvaten veroorzaken.
Een verkorting van de m. pectoralis minor be-
perkt de anteflexiemogelijkheid in de schouder
doordat die de achteroverkanteling van de scapula
belemmert, waardoor wordt verhinderd dat de ca-
vitas glenoidalis de juiste craniocaudale stand kan
innemen die nodig is voor de volledige anteflexie in
het gewricht.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 287

m. infraspinatus

m. teres minor

M. infraspinatus en m. teres minor. Test de m. infraspinatus.

Exorotatoren van de schouder (groepstest) plaatst één hand onder de arm bij de elleboog en
fixeert de humerus zodat een zuivere rotatie kan
M. infraspinatus plaatsvinden doordat adductie en abductie niet
kunnen voorkomen. De hand van de onderzoeker
Origo: mediale twee derde deel van de fossa infra- biedt bescherming tegen de druk van de bank. Deze
spinata scapulae. test eist krachtige fixatie door de spieren van de
Insertie: middelste facet van het tuberculum majus scapula, in het bijzonder de m. trapezius pars
humeri en het gewrichtskapsel van de schouder. transversus en pars ascendens. Tijdens deze test
Functie: exorotatie van de schouder en stabilisatie moet men dus goed opletten of de rotatoren van de
van de humeruskop in de cavitas glenoidalis bij be- scapula of de exorotatoren van de schouder meege-
wegingen in dit gewricht. ven als de druk wordt gegeven.
Innervatie: n. suprascapularis, (C4), C5, C6. Test: exorotatie van de humerus met de elleboog
in 908 flexie.
Testen van de m. infraspinatus Druk: met de onderarm als hefboom wordt druk
gegeven in de richting van endorotatie van de hu-
Uitgangshouding: buiklig. merus.
Fixatie: de arm rust op de bank. De onderzoeker

Testen van de m. teres minor

Uitgangshouding: buiklig.
Fixatie: de onderzoeker geeft tegendruk aan de
binnenzijde van het distale einde van de humerus
om er zeker van te zijn dat rotatie plaatsvindt.
Test: exorotatie van de humerus met de elleboog
in 908 flexie.
Druk: met de onderarm als hefboom wordt druk
gegeven in de richting van endorotatie van de hu-
merus.
Zwakte: de humerus neemt een endorotatiestand
aan. Exorotatie tegen de zwaartekracht in is moei-
lijk of onmogelijk.
Om de kracht van een verzwakte exorotatoren-
groep tegen de zwaartekracht in objectief vast te
Test de m. teres minor. stellen en om de rotatoren te palperen, wordt aan de
test van de m. teres minor en de m. infraspinatus in
M. teres minor buiklig de voorkeur gegeven boven de test in ruglig.
Wil men deze twee rotatoren laten aanspannen
Origo: bovenste twee derde deel van de achterzijde zonder dat de m. deltoideus pars posterior daaraan
van de margo lateralis scapulae. al te zeer meewerkt en zonder dat maximale fixatie
Insertie: onderste facet van het tuberculum majus door de m. trapezius noodzakelijk is, dan geniet de
humeri en het gewrichtskapsel van de schouder. test in ruglig de voorkeur.
Functie: exorotatie van de schouder en stabilisatie
van de humeruskop in de cavitas glenoidalis tijdens
bewegingen in dit gewricht.
Innervatie: n. axillaris, C5, C6.
288 Spieren

Endorotatoren van de schouder (groepstest) Test: endorotatie van de humerus met de elleboog in
908 flexie.
De voornaamste spieren die bij endorotatie van de Druk: met de onderarm als hefboom wordt druk
schouder werkzaam zijn, zijn de m. latissimus dor- gegeven in de richting van exorotatie van de hume-
si, de m. pectoralis major, de m. subscapularis en de rus.
m. teres major. Zwakte: aangezien de endorotatoren ook sterke
Uitgangshouding: ruglig. adductoren zijn, is de omvang van zowel de endo-
Fixatie: de onderzoeker geeft tegendruk aan de rotatie als de adductie verminderd.
buitenzijde van het distale einde van de humerus Verkorting: beperking van de anteflexie in de
om er zeker van te zijn dat rotatie plaatsvindt. schouder (arm boven het hoofd) en van de exorota-
Test: endorotatie van de humerus met de arm tie.
langs het lichaam en de elleboog in 908 flexie.
Druk: met de onderarm als hefboom wordt druk
gegeven in de richting van exorotatie van de hume- Opmerking
rus.
Uitgangshouding: buiklig. Om een zwakke endorotatorengroep objectief
Fixatie: de arm rust op de bank. De hand van de tegen de zwaartekracht in op kracht te testen,
onderzoeker beschermt de humerus bij de elleboog wordt aan de test in buiklig de voorkeur gegeven
tegen de druk van de bank en stabiliseert de boven- boven de test in ruglig. Deze geniet juist wél de
arm om er zeker van te zijn dat een zuivere rotatie voorkeur wanneer men een maximale krachttest
plaatsvindt, zonder adductie of abductie. De mm. wil doen, omdat minder scapulafixatie nodig is.
rhomboidei fixeren de scapula.

Functie: endorotatie, adductie en retroflexie in het


schoudergewricht.
Innervatie: n. subscapularis inferior, C5, C6, C7.
Uitgangshouding: buiklig.
Fixatie: meestal niet nodig omdat het gewicht van
de romp voldoende fixatie biedt. Indien toch nood-
zakelijk, kan de contralaterale schouder tegen de
bank gehouden worden.
Test: retroflexie en adductie van de humerus in
endorotatiestand, terwijl de hand op de crista iliaca
posterior rust.
Druk: tegen de arm boven de elleboog in de rich-
ting van abductie en anteflexie.
Zwakte: vermindert de kracht van de endorotatie,
adductie en retroflexie van de humerus.
Verkorting: exorotatie en abductie van de humerus
is niet volledig mogelijk. Als de m. teres major ver-
kort is, gaat de scapula bij het inzetten van de an-
M. teres major teflexie- of abductiebeweging bijna onmiddellijk in
exorotatie. Bewegingen van de scapula die samen-
Origo: dorsale zijden van de angulus inferior en het gaan met anteflexie en abductie in de schouder
onderste derde deel van de margo lateralis van de worden beı̈nvloed door de mate waarin de m. teres
scapula. major en de m. subscapularis verkort zijn.
Insertie: crista tuberculi minoris van de humerus.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 289

M. subscapularis m. subscapularis

Origo: fossa subscapularis scapulae.


Insertie: tuberculum minus van de humerus en het
gewrichtskapsel van de schouder.
Functie: endoroteert de humerus en stabiliseert de
kop van de humerus in de cavitas glenoidalis tijdens
bewegingen in dit gewricht.
Innervatie: n. subscapularis superior en inferior,
C5, C6, C7.
Test: zie bij de m. teres major.

De tekening illustreert de aanhechtingen van de m. Zie p. 290 voor de voorkeurspositie van de onderarm.
latissimus dorsi aan de wervelkolom en het bekken. Dit
geeft een goed beeld van de vele functies die deze spier
heeft.

M. latissimus dorsi
voorover te kantelen of de wervelkolom te buigen,
Origo: processus spinosi van de laatste zes thoracale afhankelijk van zijn positie ten opzichte van de
wervels, de onderste drie of vier ribben, door de bewegingsassen.
fascia thoracolumbalis vanaf de lumbale en sacrale De m. latissimus dorsi kan ook functioneren als
wervels en het achterste derde deel van het labium hulpademhalingsspier.
externum van de crista iliaca en een slip vanaf de Innervatie: n. thoracodorsalis, C6, C7, C8.
angulus inferior van de scapula. Uitgangshouding: buiklig.
Insertie: sulcus intertubercularis van de humerus. Fixatie: Eén hand van de onderzoeker kan tegen-
Functie: als de origo gefixeerd is, zorgt de m. la- druk geven aan de zijkant van het bekken.
tissimus dorsi voor endorotatie, adductie en retro- Test: adductie met retroflexie van de arm in en-
flexie in het schoudergewricht en, bij voortdurende dorotatiestand.
contractie, depressie van de schoudergordel en een Druk: tegen de onderarm in de richting van ab-
bijdrage aan lateroflexie van de romp (zie p. 158). ductie en lichte anteflexie van de arm.
Als de insertie gefixeerd is, helpt de m. latissimus Zwakte: belemmert activiteiten waarbij de arm
dorsi bij kanteling van het bekken voorover en zij- naar het lichaam of het lichaam naar de arm gead-
waarts. Bij bilaterale werking helpt deze spier de duceerd moet worden. De kracht van de lateroflexie
wervelkolom te hyperextenderen en het bekken van de romp is afgenomen.
290 Spieren

Zijaanzicht van de testpositie. Voorkeurspositie van de onderarm.

Verkorting: leidt tot een elevatiebeperking van de dorsi speelt mee bij krachtige armbewegingen zoals
arm in anteflexie- of abductierichting. De schou- bij zwemmen, roeien en houthakken. Alle adducto-
dergordel neigt naar depressie en protractie. Bij een ren en endorotatoren zijn bij deze krachtige bewe-
C-vormige bocht van de wervelkolom naar rechts gingen in actie, maar de m. latissimus dorsi is
zijn de laterale vezels van de m. latissimus dorsi waarschijnlijk de belangrijkste.
links gewoonlijk verkort. Bij een duidelijke kyfose In het frontale vlak is de spier die het meest direct
zijn de ventrale vezels aan weerszijden verkort. tegengesteld werkt aan de m. latissimus dorsi de
Verkorting van de m. latissimus dorsi kan ontstaan m. trapezius pars descendens. De kracht van de m.
bij personen die geruime tijd met krukken hebben latissimus dorsi moet worden getest wanneer één
gelopen, bijvoorbeeld patiënten met een paraplegie schouder hoger staat dan de andere (bijvoorbeeld
die beide benen tegelijk naar voren zwaaien (‘swing- wanneer de m. trapezius pars descendens verkort is
through gait’). doordat de patiënt de gewoonte heeft een telefoon
Deze spier is zeer belangrijk bij bewegingen als met de schouder tegen het oor te klemmen). Een
klimmen, lopen met krukken of steunen in de herstel van de spierbalans kan rekking van de m.
turnbrug, waarbij de spieren de romp optillen naar trapezius en versterking van de m. latissimus dorsi
de gefixeerde armen. De kracht van de m. latissimus vereisen.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 291

m. trapezius
m. levator scapulae pars descendens

m. rhomboideus minor

m. rhomboideus major
pars transversa

achteraanzicht
cla
vic
ula
pars

ina
ascendens

sp
ula
ap
sc

Mm. rhomboidei M. trapezius

Origo m. rhomboideus major: processus spinosi van Th2 Origo pars descendens: protuberantia occipitalis exter-
tot en met Th5. na, mediale derde deel van de linea nuchae superior,
Insertie m. rhomboideus major: met een fibreuze lig. nuchae en processus spinosus van C7.
aanhechting aan de margo medialis scapulae cau- Origo pars transversa: processus spinosi van Th1 tot
daal van het trigonum spinae scapulae. en met Th5.
Origo m. rhomboideus minor: lig. nuchae en proces- Origo pars ascendens: processus spinosi van Th6 tot
sus spinosi van C7 en Th1. en met Th12.
Insertie m. rhomboideus minor: margo medialis ter Insertie pars descendens: laterale derde deel van de
hoogte van het trigonum spinae scapulae. clavicula en het acromion.
Functie: retractie (adductie), elevatie en medioro- Insertie pars transversus: margo medialis van het
tatie van de scapula waardoor de cavitas glenoidalis acromion en labium superior van de spina scapulae.
naar caudaal wijst. Insertie pars ascendens: tuberculum van de apex van
Innervatie: n. dorsalis scapulae, C4, C5. de spina scapulae.
Functie: als de origo gefixeerd is, zorgt de m. trape-
M. levator scapulae zius voor retractie van de scapula, voornamelijk door
de pars transversa, terwijl de pars descendens en as-
Origo: processus transversi van C1 tot en met C4. cendens zorgen voor stabilisatie. De pars descendens
Insertie: margo medialis van de scapula craniaal en de pars ascendens zorgen voor exorotatie van de
van het trigonum spinae scapulae. scapula waardoor de cavitas glenoidalis naar craniaal
Functie: eleveert de scapula als de origo gefixeerd wijst, terwijl de pars transversa hierbij stabiliseert.
is en helpt bij endorotatie waardoor de cavitas gle- Bovendien zorgt de pars descendens voor elevatie en
noidalis naar caudaal wijst. Bij gefixeerde insertie de pars ascendens voor depressie van de scapula. Bij
en unilaterale werking zorgt de m. levator scapulae gefixeerde insertie en unilaterale werking zorgt de
voor lateroflexie en rotatie van de cervicale wervel- pars descendens voor extensie, lateroflexie en hete-
kolom naar de homolaterale zijde. Bij bilaterale rolaterale rotatie van het hoofd en de gewrichten van
werking kan deze spier bijdragen aan de retroflexie de cervicale wervelkolom, zodat het gezicht naar de
van de cervicale wervelkolom. tegengestelde zijde draait. Bij gefixeerde insertie en
Innervatie: nn. cervicales 3 en 4, n. dorsalis scapulae, bilaterale werking zorgt de m. trapezius pars des-
C4, C5. cendens voor retroflexie van de hals. De m. trapezius
functioneert ook als hulpademhalingsspier.
Innervatie: spinale deel van de n. accessorius en
ventrale takken van de plexus cervicalis, C2, C3, C4.
292 Spieren

Druk: de onderzoeker geeft met één hand druk tegen


de arm van de patiënt in de richting van abductie
van de scapula en rotatie van de angulus inferior
naar lateraal en met de andere hand tegen de
schouder van de patiënt in de richting van depres-
sie.
Zwakte: de scapula staat in abductiestand en de
angulus inferior draait naar buiten. De kracht van
de adductie en retroflexie van de humerus is ver-
minderd omdat de mm. rhomboidei de scapula niet
goed fixeren. De normale armfunctie wordt minder
belemmerd door krachtverlies van de mm. rhom-
boidei dan door krachtverlies van de m. trapezius of
m. serratus anterior.
Verkorting: de scapula wordt in een adductie- en
elevatiestand getrokken. Een verkorting gaat vaak
Testen van de mm. rhomboidei en m. levator scapulae samen met verlamming of zwakte van de m. serra-
tus anterior omdat de mm. rhomboidei daar de di-
Uitgangshouding: buiklig. recte antagonisten van zijn (zie p. 301).
Fixatie: niet nodig, mits de adductoren van de Aangepaste test: als de schouderspieren zwak zijn,
schouder getest zijn en sterk genoeg zijn bevonden plaatst de onderzoeker de scapula in de testpositie
om de arm bij deze test als hefboom te gebruiken. en probeert hij de scapula in abductie en depressie
Test: adductie en elevatie van de scapula met en- te brengen en te deroteren.
dorotatie van de angulus inferior. Om deze stand
van de scapula te verkrijgen en om hefboomwerking
mogelijk te maken bij het geven van de druk, wordt Opmerking
de arm in de afgebeelde stand geplaatst. De hume-
rus wordt met gebogen elleboog naar het lichaam Op de foto zijn de mm. rhomboidei gecontra-
geadduceerd, met enige retroflexie en exorotatie. heerd. (Op p. 272 zijn de mm. rhomboidei rechts
De test dient om vast te stellen of de mm. rhom- te zien in neutrale stand en de de mm. rhom-
boidei in staat zijn de scapula in de testpositie vast boidei links in verlengde stand.)
te houden zodra druk tegen de arm wordt gegeven.
(Zie p. 293 voor een alternatieve test.)
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 293

Alternatieve test mm. rhomboidei komt zeer duidelijk naar voren bij zorgvuldig tes-
ten.
Als de test van de m. trapezius pars transversa wordt
uitgevoerd met endorotatie van de humerus en ele- Uitgangshouding: buiklig.
vatie van de scapula, is het niet langer een test voor Fixatie: dezelfde als bij de test van de m. trapezius
de m. trapezius. Op deze foto is de humerus geën- pars transversa, behalve dat de m. deltoideus pars
doroteerd en is de scapula geëleveerd, naar ventraal media hier geen fixerende spier is en de extensoren
geduwd en geadduceerd, voornamelijk door de van de elleboog wel.
werking van de mm. rhomboidei in plaats van de m. Test: adductie en elevatie van de scapula met en-
trapezius pars transversa. Vergelijking van deze foto dorotatie (mediorotatie van de angulus inferior).
met die op de vorige pagina geeft een goed voor- Deze stand van de scapula wordt verkregen door de
beeld van wat bedoeld wordt met het laten uitko- schouder in 908 abductie en voldoende endorotatie
men van de specifieke actie van een spier in zijn te plaatsen om de scapula in de testpositie te bren-
primaire functie. gen. De handpalm is naar caudaal gericht.
Het grote verschil dat er vaak bestaat tussen de Druk: tegen de onderarm in de richting van de
kracht van de mm. rhomboidei en de m. trapezius bank.
294 Spieren

M. trapezius pars transversa De m. teres major is een endorotator die aanhecht


aan de margo lateralis scapulae. Tractie aan deze
Uitgangshouding: buiklig. spier terwijl de arm wordt geëxoroteerd trekt de
Fixatie: de extensoren van het schoudergewricht scapula naar een exorotatiestand. De mate van
(m. deltoideus posterior, m. teres minor en m. schouderrotatie die nodig is om dit effect op de
infraspinatus met hulp van de m. deltoideus pars scapula te verkrijgen, hangt af van de strakheid of
media) moeten de humerus voldoende fixeren ten slapte van de endorotatoren. Meestal geeft rotatie
opzichte van de scapula om de arm als hefboom te van de arm en de hand naar een stand waarbij de
kunnen gebruiken. In mindere mate kunnen de ex- handpalm naar craniaal wijst een goede indicatie
tensoren van de elleboog de onderarm in zekere van de juiste stand van de scapula.
mate fixeren ten opzichte van de humerus. Als de Zowel de m. trapezius als de mm. rhomboidei
schouder echter in exorotatie staat, is de elleboog adduceren de scapula, maar ze verschillen in hun
ook geroteerd naar een stand waarbij een druk naar rotatiefunctie. Het differentiëren van deze spieren
beneden op de onderarm de elleboog eerder naar door middel van tests is gebaseerd op deze verschil-
lateraal zal bewegen dan in de flexierichting. lende rotatiefunctie.
De lichaamsdelen moeten niet alleen nauwkeurig
De onderzoeker legt één hand op het contralaterale in de testpositie geplaatst worden, het is ook nood-
schouderblad om rotatie van de romp te voorkomen zakelijk de scapula tijdens de test te observeren om
(niet afgebeeld). De hand van de onderzoeker die op er zeker van te zijn dat de rotatiebeweging blijft
de foto zichtbaar is geeft slechts de neerwaartse bestaan als druk wordt gegeven.
richting van de druk aan. Druk: tegen de onderarm naar de bank toe.
Test: adductie van de scapula met exorotatie (la- Zwakte: leidt tot abductie van de scapula en pro-
terorotatie van de angulus inferior) en zonder ele- tractie van de schouder.
vatie van de schoudergordel. De m. trapezius pars transversa en pars ascendens
De testpositie wordt verkregen door de schouder versterken de extensoren van de thoracale wervel-
in 908 abductie en voldoende exorotatie te plaatsen kolom. Zwakte van deze vezels van de m. trapezius
om de scapula in een stand te brengen waarbij de vergroot de kans op het ontwikkelen van een kyfose.
angulus inferior in laterorotatie staat.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 295

M. trapezius pars ascendens Aangepaste test m. trapezius pars ascendens (niet


afgebeeld)
Uitgangshouding: buiklig.
Fixatie: de extensoren van de schouder, vooral de Uit te voeren als de dorsale schouderspieren zwak
m. deltoideus pars posterior, moeten de humerus zijn.
fixeren ten opzichte van de scapula. In geringere Uitgangshouding: buiklig met de schouder op de
mate moeten de extensoren van de elleboog de elle- rand van de bank en de arm van de bank hangend.
boog in extensie houden. (Zie de uitleg op p. 294.) Fixatie: geen.
De onderzoeker plaatst één hand onder de sca- Test: de onderzoeker ondersteunt het gewicht van
pula aan de heterolaterale zijde (niet afgebeeld). de arm en plaatst de scapula in adductie met lichte
Test: adductie en depressie van de scapula met laterorotatie van de angulus inferior zonder elevatie
laterorotatie van de angulus inferior. De arm wordt van de schoudergordel.
schuin boven het hoofd geplaatst op één lijn met de Druk: als de arm wordt losgelaten, oefent het ge-
pars ascendens van de m. trapezius. Exorotatie van wicht van de afhangende arm een kracht uit waar-
het schoudergewricht gaat samen met elevatie, zo- door de scapula neigt tot abductie. Een zeer zwakke
dat het meestal niet nodig is de schouder verder te m. trapezius kan de scapula niet in adductie houden
roteren om de scapula in exorotatie te brengen. (Zie tegen deze kracht in. Als de m. trapezius de scapula
de uitleg op p. 294.) in adductie kan houden tegen het gewicht van de
Druk: tegen de onderarm naar de bank toe. afhangende arm in, geef dan weerstand tegen de
Zwakte: laat toe dat de scapula eleveert en voor- pars transversa door druk te geven in de richting
over kantelt met depressie van de processus coraco- van abductie en tegen de pars ascendens door druk
ideus. Als de m. trapezius pars descendens verkort te geven in een schuine richting naar abductie en
is, helpt deze de scapula omhoog te trekken en elevatie. Als men de spierkracht gradeert, moet men
functioneert hij als antagonist van een zwakke m. erbij vermelden dat druk op de scapula werd uit-
trapezius pars ascendens. geoefend omdat de arm niet als hefboom kon wor-
den gebruikt.

Opmerking

De tests van de m. trapezius pars descendens en


pars transversa zijn vooral belangrijk bij patiënten
met een foutieve stand van de schouder en bij
pijn in het bovenste deel van de rug of de arm.
296 Spieren

lig. nuchae

M. trapezius pars descendens. Test de m. trapezius pars descendens.

M. trapezius pars descendens kolom (bijvoorbeeld om het hoofd in buiklig op te


tillen).
Uitgangshouding: zit. Verkorting: leidt tot een elevatiestand van de
Fixatie: niet nodig. schoudergordel (komt vaak voor bij beroepsboksers
Test: elevatie van de extremitas acromialis en de en zwemmers). Bij een verkeerde houding, met het
scapula en posterolaterale retroflexie van de hals die hoofd in anteropositie en een kyfose van de boven-
het achterhoofd naar de geëleveerde schouder toe rug, is de cervicale wervelkolom in retroflexie en de
brengen met rotatie van het gezicht naar de hetero- m. trapezius pars descendens in verkorte toestand.
laterale zijde. Contractuur: unilaterale contractuur komt vaak
De m. trapezius pars descendens kan gedifferen- voor bij een torticollis. Een contractuur van de m.
tieerd worden van de andere spieren die zorgen voor trapezius pars descendens rechts gaat bijvoorbeeld
elevatie van de schouders doordat het de enige spier meestal samen met een contractuur van de m. ster-
is die de extremitas acromialis en de scapula om- nocleidomastoideus en mm. scaleni rechts (zie p.
hoog brengt. De spier zorgt hierbij ook voor latero- 133).
rotatie van de scapula, in tegenstelling tot de verti-
cale elevatie die optreedt wanneer alle spieren die
elevatie geven van de schouders aanspannen, zoals Zwakte van de m. trapezius als geheel
bij het ophalen van de schouders.
Druk: tegen de schouder in de richting van de- Leidt tot abductie en mediorotatie van de scapula
pressie en tegen het hoofd in de richting van ante- en depressie van het acromion en vermindert het
rolaterale flexie. vermogen om de arm te heffen in abductie. Zie
Zwakte: unilaterale zwakte vermindert het ver- pagina 302 voor de stand van de schouder als de
mogen het acromion en het achterhoofd naar elkaar gehele m. trapezius verlamd is.
toe te brengen; bilaterale zwakte vermindert het
vermogen tot retroflexie van de cervicale wervel-
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 297

anterolateraal
aanzicht

M. serratus anterior. Test de m. serratus anterior.

M. serratus anterior Testen van de m. serratus anterior

Origo: voorzijde van de bovenste rand van de eerste Uitgangshouding: ruglig.


tot de achtste of negende rib. Fixatie: niet nodig tenzij de schouder- of elle-
Insertie: binnenzijde van de margo medialis sca- boogmusculatuur zwak is. In dat geval ondersteunt
pulae. de onderzoeker de arm tijdens de test in de lood-
Functie: geeft met gefixeerde origo abductie van rechte stand.
de scapula, laterorotatie van de angulus inferior en Test: protractie van de scapula door de arm naar
rotatie naar craniaal van de cavitas gleniodalis en voren te duwen (van de bank omhoog). Let op be-
houdt de margo medialis van de scapula stevig te- weging van de scapula en palpeer de angulus infe-
gen de thorax. Bovendien geven de onderste vezels rior om er zeker van te zijn dat de scapula in pro-
depressie van de scapula en de bovenste vezels enige tractie komt. Het is ook mogelijk om de arm weg de
elevatie. duwen met behulp van de m. pectoralis minor (ge-
Uitgaande van een stand waarbij de humerus in assisteerd door de m. levator scapulae en de mm.
anteflexie gefixeerd is en de patiënt met de handen rhomboidei) als de m. serratus anterior zwak is; in
tegen de muur staat (zie de test voor de m. serratus dat geval ziet men de processus coracoideus in pro-
anterior in stand op p. 299), verplaatst de m. serra- tractie komen en de angulus inferior naar dorsaal en
tus anterior de thorax naar dorsaal als de patiënt in de richting van endorotatie bewegen. Het stevige
probeert het lichaam van de muur af te duwen. Een oppervlak van de bank ondersteunt de scapula zo-
ander voorbeeld van deze functie is het op de juiste dat er geen scapula alata kan optreden en de druk
wijze opdrukken vanuit buiklig. tegen de hand een kracht kan opwekken die nor-
Wanneer de scapula in de adductiestand gefixeerd maal lijkt. Aangezien deze compensatie tijdens de
is door de mm. rhomboidei en daardoor de insertie test kan optreden, is de hierna beschreven test in zit
van de m. serratus anterior fixeert, kan deze spier nauwkeuriger. Om deze reden wordt aan die test de
helpen bij de geforceerde inspiratie. voorkeur gegeven.
Innervatie: n. thoracicus longus, C5, C6, C7, C8. Druk: tegen de vuist van de patiënt, waarbij de
druk via de extremiteit op de scapula wordt over-
gebracht in de richting van adductie van de scapula.
Lichte druk mag zowel tegen de margo lateralis
scapulae als tegen de vuist worden gegeven.
298 Spieren

Voorkeurstest Ter wille van de foto stond de onderzoeker hier


achter de patiënt en oefende met de vingertoppen
Uitgangshouding: zit. druk uit op de scapula. In de praktijk kan de on-
Fixatie: niet nodig als de romp stabiel is, maar de derzoeker beter naast de patiënt gaan staan en druk
flexoren van de schouder moeten sterk zijn om de geven zoals op de tekening te zien is. Het is niet aan
arm als hefboom te kunnen gebruiken. De patiënt te raden een lange hefboom te gebruiken door de
mag de bank met één hand vasthouden. weerstand tegen de onderarm of de pols te geven
Test: het vermogen van de m. serratus anterior om omdat de fixerende flexoren van de schouder
de scapula te stabiliseren in abductie en laterorota- meestal eerder meegeven dan de m. serratus ante-
tie met de arm in een stand tussen ongeveer 1208 en rior.
1308 anteflexie. Deze test legt de nadruk op de op- Zwakte: maakt het moeilijk de arm in anteflexie
waartse rotatiefunctie van de m. serratus anterior in op te tillen en leidt tot scapula alata. Bij aanzien-
geabduceerde stand en niet op de abductiefunctie lijke zwakte kan de patiënt de testpositie niet vast-
zoals de tests in ruglig en stand. houden. Bij matige of lichte zwakte kan de scapula
Druk: naar caudaal in de richting van extensie niet in de testpositie gehouden worden wanneer
tegen de dorsale zijde van de arm tussen de schou- druk wordt uitgeoefend op de arm. Aangezien de
der en de elleboog en lichte druk tegen de margo mm. rhomboidei de directe antagonisten zijn van de
lateralis van het schouderblad in de richting van m. serratus anterior, zijn de mm. rhomboidei bij
mediorotatie van de angulus inferior. De duim te- zwakte van de m. serratus anterior verkort (zie ook
gen de margo lateralis scapulae (zoals afgebeeld in p. 304).
de tekening) dient meer voor het volgen van de be-
weging van de scapula dan voor het geven van druk.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 299

jA
jB

Test in stand de weerstand. Omdat de handen gefixeerd zijn en


de armen gestrekt, worden de scapulae een relatief
Uitgangshouding: stand. vast punt en wordt de anterolaterale ribbenboog
Fixatie: niet noodzakelijk. achterwaarts naar de scapulae getrokken. Daaren-
Testbeweging: de patiënt staat met het gezicht naar tegen wordt bij de test op pagina 297, waar de arm
de muur en plaatst de handen op schouderhoogte of in ruglig naar voren geduwd wordt, de scapula
iets hoger tegen de muur en houdt de armen ge- voorwaarts naar de gefixeerde ribbenboog bewogen.
strekt. Om te beginnen mag de patiënt de thorax Het verplaatsen van het gewicht van de thorax kost
naar voren door laten zakken, zodat de scapulae iets veel inspanning, zodat deze test alleen een grove
in retractie komen te staan. Vervolgens duwt hij aanwijzing is voor de spierkracht.
hard tegen de muur, de thorax naar achteren ver- Zwakte: scapula alata-stand van de scapula zoals
plaatsend, tot de scapulae in abductiestand staan. op de afbeelding rechtsboven.
Weerstand: de thorax vormt bij deze testbeweging

thoracale wervelkolom afgevlakt is. Men mag echter


niet alleen op grond van het uiterlijk aannemen dat
de m. serratus anterior zwak is. Wanneer de boven-
rug recht is, kunnen de schouderbladen promineren
zelfs wanneer de kracht van de m. serratus anterior
normaal is.
Als de bovenrug rond is, kunnen de scapulae in
retractie en elevatie gebracht zijn door de mm.
rhomboidei, de directe antagonisten van de m. ser-
ratus anterior.
Lichte zwakte van de m. serratus anterior komt
vaker voor dan men in het algemeen denkt, en vaker
aan de linkerzijde dan aan de rechterzijde, of de
De foto toont de stand van de schouders en schou- persoon nu rechtshandig of linkshandig is. Als de
derbladen zoals die soms voorkomt bij lichte zwakte eenmaal bestaat, kan deze worden verergerd
zwakte van de m. serratus anterior. Er is een lichte door inspannende oefeningen zoals opduwen.
scapula alata-stand die goed zichtbaar is omdat de
300 Spieren

tiewerking beweegt de m. serratus anterior de arm


in voorwaartse richting (protractie van de arm). Bij
de tegenovergestelde actie, tijdens het opduwen
vanuit buiklig, helpt de m. serratus anterior het
bovenste deel van de romp naar achteren te bewe-
gen. Wanneer het opdrukken correct wordt uitge-
voerd, abduceren de scapulae bij het heffen van het
lichaam. Als de schouderbladen in adductiestand
blijven tijdens het opduwen, is het bewegingstraject
van de romp niet zo groot als wanneer de schou-
derbladen naar abductie bewegen.
Florence Kendall heeft de m. serratus anterior van
honderden ‘normale’ mensen getest. De traditionele
test in ruglig (zie p. 297) toont zelden zwakte aan.
De scapula neemt geen alatastand aan omdat hij
gesteund wordt door de onderzoeksbank, en een
sterke m. pectoralis major kantelt de schouder
voorover om de arm tegen de weerstand in naar
voren te houden in wat de testpositie lijkt te zijn.
Wanneer dezelfde groep mensen getest wordt met
de voorkeurtest (zittende met de arm in ongeveer
1208 anteflexie), zijn de resultaten heel anders.
Van elke twintig mensen hebben waarschijnlijk
één of twee zowel rechts als links een sterke m.
serratus anterior en bij één is de m. serratus anterior
rechts zwakker dan links (ongeacht rechts- of links-
handigheid). Van de rest is bij ongeveer de helft de
Op de foto is te zien hoe ver de rechterarm in stand m. serratus anterior links zwakker dan rechts en bij
boven het hoofd geheven kan worden. Door ver- de andere helft is de m. serratus anterior aan beide
lamming van de m. serratus anterior rechts kan de zijden zwak (waarbij links iets vaker zwakker is dan
arm niet recht naar boven opgetild worden en kan rechts).
de scapula rechts niet abduceren en volledig roteren Naast de gewone classificatie is het soms nodig
zoals aan de normale linkerzijde. Tot op zekere een aparte categorie te creëren voor mensen die
hoogte compenseert de m. trapezius en roteert die spierkracht 4 hebben over een gedeelte van het be-
de scapula door de werking van de pars descendens wegingstraject van de abductie, maar niet in staat
en pars ascendens, die zich duidelijk aftekenen. Na zijn de scapula in volledige abductie te houden ter-
vijf of zes keer herhalen van de beweging raakt die wijl ze de arm in anteflexie proberen te houden. De
spier echter vermoeid en neemt het vermogen om de scapula kan passief naar voren worden gebracht in
arm boven het hoofd te brengen af. de testpositie door de arm schuin naar boven en
Bij personen zonder verlammingsverschijnselen naar voren te trekken maar hij valt onmiddellijk
varieert de kracht van de m. trapezius pars ascen- terug als de persoon probeert de arm in de testpo-
dens en pars transversa sterk. Het verschil hangt sitie te houden. Dit kan het best omschreven wor-
samen met de belasting van deze spieren en de den als rekkingszwakte van de m. serratus anterior.
spierkracht kan variëren van 3 tot 5. Als gevolg De rekking is goed te zien op de afbeeldingen op
hiervan zijn er bij mensen met een aanzienlijke pagina 301. Zonder uitzondering hebben degenen
zwakte of geı̈soleerde verlamming van de m. serra- die in deze speciale categorie thuishoren veelvuldig
tus anterior ook grote variaties in het vermogen de oefeningen gedaan zoals opduwen vanuit buiklig,
arm boven het hoofd te heffen. Als iemand al een bankdrukken of activiteiten die een sterke werking
duidelijk verzwakte m. trapezius heeft door een be- van de mm. rhomboidei vereisen. Iemand kan be-
paalde houding of werkzaamheden, en daar een ginnen met een correcte uitvoering van het opdu-
verlamming van de m. serratus anterior bij komt, wen vanuit buiklig maar wanneer de m. serratus
zal hij of zij niet langer in staat zijn de arm boven anterior vermoeid raakt, blijven de scapulae in re-
het hoofd te heffen. tractie staan en wordt het opduwen voortgezet door
De m. serratus anterior helpt bij het optillen van de werking van de m. pectoralis major en de m.
de arm in het sagittale vlak door zijn abductie- en triceps brachii – ten nadele van de m. serratus an-
exorotatiewerking op de scapula. Door de abduc- terior.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 301

Afbeelding A. Als de arm in anteflexie opgetild wordt Afbeelding D. Deze patiënt doet regelmatig zowel
om de scapula in de testpositie voor de m. serratus bankdruk- als schouderadductie-oefeningen, waar-
anterior-test te plaatsen, beweegt de scapula niet onder droogroeien en ‘roeien met ronde rug’ met
naar de normale abductiestand (zie p. 298). In deze zware gewichten. Zoals op de afbeeldingen D tot en
stand lijkt de m. serratus anterior echter wel sterk te met F te zien is, zijn de mm. rhomboidei overont-
zijn in deze test (vermoedelijk omdat de flexoren wikkeld. De mm. rhomboidei zijn directe antago-
van de schouder overontwikkeld zijn). Afbeelding F nisten van de m. serratus anterior en dit type oefe-
laat dezelfde persoon zien. De scapula alata-stand ningen moet worden afgeraden bij zwakte van de
geeft duidelijk aan dat de m. serratus anterior zwak m. serratus anterior.
is. Afbeelding E. Als de patiënt in buiklig rust op de
Afbeelding B. De scapula kan naar voren bewogen onderarmen staan de scapulae in alatastand. De m.
worden tot vrijwel de normale abductiestand als de serratus anterior is niet in staat de abductiestand
persoon de arm ontspant en toelaat dat de onder- vast te houden tegen de weerstand van het gewicht
zoeker de arm schuin naar voren beweegt naar de van de romp in.
testpositie. Afbeelding F. Deze afbeelding toont de abnormale
Afbeelding C. De scapula kan echter niet in de ab- stand van de schouderbladen in rust.
ductie- en exorotatiestand blijven staan als de on-
derzoeker de arm loslaat en de patiënt probeert de
stand vast te houden.
302 Spieren

Opmerking

Zie pagina 218 voor


een bespreking van
spieren die uitslui-
tend door motori-
sche zenuwen wor-
den geı̈nnerveerd.

jA
jB

De beide foto’s laten dezelfde persoon zien in twee verschillende houdingen. Ondanks extreme zwakte van de
m. serratus anterior was deze persoon in staat zich op te drukken zonder pijn.

Paralyse van m. trapezius en m. serratus anterior rechts

Deze foto laat zien dat de patiënt niet in staat is de Deze foto toont de abnormale stand van de rechter-
arm boven het hoofd te heffen wanneer zowel de m. scapula als gevolg van verlamming van zowel de m.
serratus anterior als de m. trapezius verlamd zijn. trapezius als de m. serratus anterior. Het acromion
Doordat de margo medialis van de scapula van de staat in abductie- en depressiestand. De angulus
romp af staat, lijkt het of de mm. rhomboidei zwak inferior is naar binnen gedraaid en geëleveerd. De
zijn maar dat is niet het geval (zie afbeelding mm. rhomboidei zijn sterk.
rechts).
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 303

Paralyse van m. trapezius rechts, met normale m.


serratus anterior

Het zijwaarts optillen van de arm (in het frontale


vlak) vereist abductie in het schoudergewricht in
samenhang met laterorotatie van de scapula in een
adductiestand. Als de m. trapezius verlamd is, kun-
nen de scapulae niet naar de adductiestand roteren.
Er is dus een abductiebeperking van de schouder
zoals blijkt uit de foto links.
Voor het optillen van de arm in het sagittale vlak
moet de scapula lateroroteren in de abductiestand.
Wanneer de m. serratus anterior intact is, kan de
arm hoger in het sagittale vlak opgetild worden Als de m. serratus anterior zwak is en de m. trape-
dan in het frontale vlak, zoals blijkt uit de foto zius sterk, kan de arm hoger in het frontale vlak
rechts. worden opgetild dan in het sagittale vlak.

Paralyse van de m. serratus anterior sommige gevallen, waarbij de verlamming zich ge-
leidelijk voltrok, hadden de patiënten geen klachten
Florence en Henry Kendall onderzochten en behan- totdat de spierzwakte steeds erger werd. Wanneer
delden talloze gevallen van verlamming van de m. de gevolgen van de zwakte van de m. serratus ante-
serratus anterior in de tijd dat zij aan een zieken- rior leidden tot bijkomende klachten in andere
huis verbonden waren. Afhankelijk van de oorzaak structuren, klaagden de patiënten over pijn of on-
van de aandoening hadden sommige patiënten pijn gemak in andere gebieden dan de spier, bijvoor-
als gevolg van de verlamming maar geen pijn in het beeld nek of schouders. Het feit dat de n. thoracicus
gebied van de spier zelf. Anderen hadden geen pijn longus die de m. serratus anterior innerveert alleen
voor, tijdens of enige tijd nadat de verlamming was motorische vezels bevat, is van belang voor een
opgetreden. De eerste klacht was dat de patiënt niet dergelijk verloop (zie p. 218 en appendix B).
langer in staat was de arm normaal te gebruiken. In
304 Spieren

j
6.4 Pijn in het bovenste gedeelte van de Pijnlijke aandoeningen van het bovenste gedeelte
rug en de arm van de rug

De behandeling van pijn in de bovenste extremiteit Zwakte m. erector spinae van de bovenrug
vereist een zorgvuldig onderzoek, met inbegrip van
een gedetailleerde anamnese en objectieve observa- Zwakte van de strekkers van de bovenrug treedt op
tie en spiertests. Hoewel tests moeten worden uit- wanneer de schouders in protractie zijn en het bo-
gevoerd om zowel de bewegingsuitslag als de spier- venste deel van de rug rond is. Als deze houding van
kracht te bepalen voordat een diagnose gesteld kan de rug nog niet permanent is, moeten oefeningen
worden, moet pijnbestrijding door middel van voorgeschreven worden om de extensoren van de
steunmiddelen en bescherming van het aangedane bovenrug te versterken en de tegenwerkende ven-
of pijnlijke lichaamsdeel de eerste prioriteit zijn. Bij trale rompspieren te rekken als deze tekenen van
het vaststellen van de duur van de aandoening moet verkorting vertonen. Steunmiddelen voor de
men rekening houden met het feit dat pijn vaak pas schouders zijn noodzakelijk wanneer de spieren
later optreedt bij klachten aan spieren die uitslui- zeer zwak zijn.
tend door motorische zenuwen geı̈nnerveerd wor- De m. trapezius pars ascendens en pars transversa
den (zie p. 218). versterken de werking van de extensoren van de
Men kan slechts gissen naar de oorzaken en de bovenrug en helpen bij het naar achteren houden
oorsprong van pijn in het bovenste gedeelte van de van de schouders. De wijze waarop deze spieren
rug. In tegenstelling tot gebieden waar de spieren geoefend moeten worden is zeer belangrijk (de oe-
geı̈nnerveerd worden door gemengde zenuwen, feningen waarbij de patiënt zit en staat tegen de
worden in het bovenste gedeelte van de rug de mm. wand zijn beschreven op p. 98, 99 en 323).
rhomboidei en de m. serratus anterior geı̈nnerveerd Voordat begonnen wordt met de oefeningen,
door zenuwen met uitsluitend motorische vezels. moet men controleren of er een verkorting bestaat
Zodoende zijn de normale sensorische verschijnse- in de antagonisten waardoor de bewegingsuitslag
len die optreden bij verkorte of uitgerekte spieren beperkt wordt. Hiertoe moet men de lengte van de
niet aanwezig (zie p. 218). De n. accessorius die de m. latissimus dorsi, de m. teres major, de m. pecto-
m. trapezius innerveert, bevat behalve motorische ralis major en de m. pectoralis minor testen (zie
vezels ook enkele sensorische vezels. De sensorische p. 272 en 275). Verkorting van de bovenste rechte
innervatie vindt ook plaats via de nn. spinales (zie buikspieren en een beperking van de uitzetting van
p. 20). de borstkas hebben ook invloed op pogingen om de
De pijn kan in en rond gewrichten optreden, of in bovenrug recht te maken.
gebieden die hiermee nauw verbonden zijn, als ge- Als algemene regel geldt dat oefeningen voor de
volg van veranderingen in de opbouw van de sca- mm. rhomboidei niet noodzakelijk zijn. Hoewel
pula en de schoudergordel. In andere gevallen kan deze spieren de schouders naar achteren trekken,
de pijn het hevigst zijn in de buurt van de spier- doen ze dit op een wijze die de schoudergordel naar
aanhechtingen. boven trekt en naar voren kantelt in een foutieve
Een bewegingsbeperking in een bepaald gebied stand. Bovendien zijn de mm. rhomboidei meestal
kan leiden tot hypermobiliteit in een ander gebied. sterk.
Ongeacht de mogelijke oorzaak van de hierbij op-
tredende pijn bestaat de beste behandeling uit het Verkorting mm. rhomboidei
herstel van de spierbalans om de normale beweging
weer mogelijk te maken. Dit kan door de verkorte Een verkorting van de mm. rhomboidei kan optre-
spieren te rekken en de zwakke spieren te verster- den als gevolg van te veel oefeningen die de nadruk
ken en eventueel het voorschrijven van steunmid- leggen op adductie, elevatie en endorotatie van de
delen. scapula. Ze kunnen ook verkort zijn door zwakte of
De behandelsuggesties in deze paragraaf omvat- verlamming van de m. serratus anterior, die een
ten de basisprincipes van bescherming, ondersteu- directe antagonist is van de mm. rhomboidei. De
ning, herstel van een goede houding en herstel van behandeling bestaat uit massage en rekken van de
zowel spierkracht als spierlengte. De nadruk ligt op mm. rhomboidei. Door de arm in de schouder te
de huisoefenschema’s die de patiënt regelmatig anteflecteren beweegt de scapula normaal gespro-
moet afwerken. Een dergelijk schema is vaak het ken in de abductierichting. Wanneer de mm.
enige wat nodig is om tot een goed resultaat te rhomboidei verkort zijn, is het moeilijk de abduc-
komen. Andere behandelmogelijkheden, zoals tiestand te bereiken door alleen de arm in die stand
elektrostimulatie, isokinetisch oefenen, training te plaatsen. Om de mm. rhomboidei te rekken, moet
met gewichten en fitnessprogramma’s vallen buiten enige druk gegeven worden tegen de margo media-
het bestek van dit boek. lis scapulae in de richting van abductie.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 305

Overrekking m. trapezius pars ascendens en pars waardoor de spieren van de bovenrug onder span-
transversa ning komen en de ventrale gewrichtsvlakjes van de
wervellichamen van de thoracale wervels belast
Deze pijnlijke aandoening van het bovenste ge- worden.
deelte van de rug is het gevolg van een geleidelijk Even gaan liggen of een verandering van zithouding
opgebouwde, aanhoudende trek aan de m. trapezius kan de aanhoudende trek aan de m. trapezius stop-
pars ascendens en transversa. Deze aandoening pen, maar indien de adductoren van de schouder en
komt vrij vaak voor en is meestal chronisch van de coracoclaviculaire fascia verkort zijn, is deze trek
aard. Alleen bij letsel kan de klacht acuut zijn maar permanent aanwezig. Een houdingsverandering
de chronische verschijnselen kunnen geleidelijk leidt niet tot een standsverandering in het lichaams-
zeer pijnlijk worden. deel waar de verkorting bestaat. Gaan liggen heeft
De pijn begint pas in een laat stadium, en de dan niet of nauwelijks invloed op de pijn.
spierzwakte kan reeds geruime tijd bestaan zonder Om te bepalen waar verkorting bestaat, moeten
dat dit tot veel klachten aanleiding gaf. Het blijkt lengtetests van de adductoren en endorotatoren van
echter dat pijnklachten te maken hebben met de de schouder uitgevoerd worden (zie p. 275 en 276).
tractie die de spier uitoefent op zijn aanhechtingen Als verkorting geconstateerd wordt, moeten de ver-
aan de wervelkolom. Patiënten klagen mogelijk korte spieren en fascia geleidelijk gerekt worden.
over een pijnlijke plek. Ook kan palpatie pijn of Bij dagelijkse milde behandeling moet in korte tijd
acute gevoeligheid veroorzaken ter hoogte van de een effectieve pijndemping plaats kunnen vinden.
aanhechtingen van de pars ascendens en pars trans- Wanneer de m. trapezius pars transversa en pars
versa aan de wervelkolom of de scapula. ascendens duidelijk zwak zijn, is een schoudersteun
De overrekkingszwakte van de spieren die voor- vaak noodzakelijk, of de antagonisten nu wel of niet
afgaat aan de chronische overbelasting, kan het ge- verkort zijn. Een dergelijk steunmiddel helpt de
volg zijn van een foutieve gewoontehouding waar- patiënt de schouders naar achteren te houden in een
bij de schouders in protractie staan, waarbij de bo- stand die de trek aan de spieren vermindert.
venrug gebogen is of waarbij deze beide afwijkin-
gen samen voorkomen. De overrekkingszwakte kan
ook ontstaan doordat de schouders naar voren wor- Opmerking
den getrokken door overontwikkelde, verkorte ven-
trale schouderspieren. Herhaalde bewegingen die Vermijd het toepassen van warmte en massage
voorkomen bij bepaalde sporten, bijvoorbeeld in gebieden van de bovenrug waar de overrekking
honkbal, kunnen bijdragen aan de overontwikke- bestaat. Dergelijke maatregelen ontspannen de
ling van de spieren die zorgen voor protractie van de reeds gerekte spieren alleen maar meer. Tegelijk
schouder. Beroepsmatige activiteiten zoals typen, met het dragen van het steunmiddel en de
pianospelen en vele andere die voortdurende bewe- behandeling van de verkorting van de antagonis-
gingen met de armen in lichte anteflexie vereisen, ten, moeten oefeningen voorgeschreven worden
bevorderen de overrekking van de m. trapezius. om de m. trapezius pars transversa en pars
In sommige beroepen is het nodig bepaalde li- ascendens te versterken (zie p. 98, 99 en 323).
chaamshoudingen lang vol te houden. Een voor-
beeld is de tandarts die zich over een patiënt buigt,

Beroepshoudingen kunnen de spieren van de bovenrug Links: schoudersteun met baleinen aan de rugzijde die de bovenrug ondersteunt en de
bovenmatig belasten. schouders naar achteren trekt.
Rechts: een elastisch hemdachtig korset dat helpt de schouders naar achteren te trekken.
306 Spieren

Pijn in de midden- en bovenrug door osteoporose correctie van de protractiestand van de schouders
is mogelijk, maar de fundamentele afwijkingen
Een thoracale kyfose is een primaire deformiteit bij kunnen niet verholpen worden. Een Taylor-brace
osteoporose die meestal vergezeld gaat van een (zie p. 196) kan voorgeschreven worden om het
compensatoire retroflexie van de cervicale wervel- voortschrijden van de deformiteit te voorkomen en
kolom. De patiënten klagen veelvuldig over pijn de pijn enigszins te verlichten.
onder in de rug en hoog in het midden van de rug. Bij sommige vrouwen kan het gewicht van zware
Die kan het best bestreden worden door de hou- borsten die niet voldoende gesteund worden de
dingsafwijking voorzichtig te corrigeren en een foutieve stand van de bovenrug, nek en schouders
verdere verslechtering te voorkomen voordat het verergeren (zie p. 310).
een permanente structurele afwijking wordt. Als Patiënten met een ronde thoracale wervelkolom
patiënten een korset kunnen verdragen, moeten ze krijgen vaak last van verschijnselen in de nek.
aangemoedigd worden er een te dragen om zo de Wanneer de thoracale wervelkolom een kyfose ver-
beste houding te handhaven. Als de patiënten toont, komt het hoofd naar voren. Om nu het hoofd
daartoe in staat zijn, moeten ze oefeningen doen om in de opgerichte stand te houden zodat de ogen
de functionele bewegingsuitslag te behouden en de recht naar voren blijven kijken, moet de cervicale
spierkracht te vergroten. wervelkolom retroflecteren (zie p. 130 en 131). De
Bij patiënten met een gefixeerde kyfose van de symptomen van deze klacht zijn beschreven onder
wervelkolom – meestal oudere mensen – is de cor- het kopje ‘Verkorte halspieren’ op pagina 135.
rectiemogelijkheid slechts gering. Enige mate van

jA
j B

jC
jD
j E

De hier afgebeelde persoon heeft een houding die kenmerkend is voor osteoporose: thoracale kyfose, achterover
gekanteld bekken met prominerende buik en hyperextensie van de hals ter compensatie. Omdat de deformiteit nog
enigszins mobiel was, werd een houdingscorrectie bereikt door een korset voor de bovenrug met baleinen aan de
achterzijde te verbinden met een broekje door middel van zachte banden en klittenband. Deze constructie geeft steun
aan de thoracale wervelkolom in stand en zit en verbetert de stand van hoofd en hals.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 307

Een hemdachtig korset voor de bovenrug kan de houding ook verbeteren.

Pijnlijke aandoeningen van de arm – m. supinator en n. radialis (Dawson e.a., 1990;


Spinnner, 1980);
Lokale of uitstralende pijn in de arm is vaak het – m. pronator teres en n. medialis (Sunderland,
gevolg van een foutieve houding die compressie of 1991; Dawson e.a., 1990; Spinnner, 1980);
spanning op zenuwen, bloedvaten of ondersteu- – m. flexor carpi ulnaris en n. ulnaris (Sunderland,
nende weke delen veroorzaakt. De foutieve houding 1978);
kan beperkt zijn tot de hals, de bovenrug of de – m. triceps brachii caput laterale en n. radialis
schoudergordel, maar vaker zijn al deze gebieden (Dawson e.a., 1990; Spinner, 1980);
bij de klacht betrokken en moet de behandeling dus – m. trapezius en n. occipitalis major (Sunderland,
gericht zijn op een totale houdingscorrectie. 1978);
Men mag aannemen dat onder normale omstan- – m. scalenus medius en de wortels C5 en C6 van de
digheden en bij een normale bewegingsuitslag een plexus brachialis en de n. thoracicus longus
spier geen irritatie veroorzaakt van een zenuw die in (Sunderland, 1978);
de nabijheid van de spier ligt of deze doorboort. Een – m. coracobrachialis en n. musculocutaneus (Sun-
spier die wordt aangespannen, wordt echter strak en derland, 1991; Dawson e.a., 1990).
kan mogelijk een compressie- of wrijvingskracht
uitoefenen. Een spier waarin aanpassingsverkorting Thoracic outletsyndroom
is opgetreden, heeft een minder groot bewegings-
traject en wordt strak voordat hij de normale lengte Het thoracic outletsyndroom is het gevolg van
bereikt heeft. Een gerekte spier daarentegen heeft compressie op de a. subclavia of de plexus brachialis
een groter bewegingstraject dan normaal voordat in de poort die ligt tussen de mm. scalenus anterior
hij strak wordt. Een strakke spier, vooral een belaste en posterior en de eerste rib. Deze diagnose is vaak
spier, kan frictie op een zenuw veroorzaken tijdens onduidelijk en aanvechtbaar omdat het een verza-
herhaalde bewegingen. melnaam is voor veel klinische fenomenen, zoals
In lichte gevallen kunnen de symptomen bestaan het scalenussyndroom, hyperabductiesyndroom,
uit ongemak en een licht zeurende pijn (geen ste- costoclaviculair compressiesyndroom, costodorsaal
kende pijn) wanneer de spieren aanspannen of ver- compressiesyndroom, pectoralis-minorsyndroom en
lengen. Een stekende pijn kan het gevolg zijn van het halsribsyndroom.
heftige bewegingen, maar treedt meestal slechts af De symptomen lopen uiteen en kunnen een neu-
en toe op omdat de patiënt erin slaagt de pijnlijke rogene of vasculaire oorsprong hebben. Paresthesie
bewegingen te vermijden. en diffuse, zeurende pijn in de hele arm komen veel
Het vroegtijdig herkennen van dit fenomeen voor. De klachten worden erger door dragen, tillen
maakt de kans groter dat men de heviger pijn en de en door bepaalde activiteiten zoals het bespelen van
functiestoornissen die in een later stadium optre- een muziekinstrument.
den, kan tegengaan of voorkomen. Fysiotherapeu- Wanneer spieratrofie een van de verschijnselen is,
ten die rek- en strekoefeningen geven, kunnen tast dit meestal alle intrinsieke spieren van de hand
vroege symptomen van impingement bij hun aan. De peesreflexen ondergaan geen verandering.
patiënten onderkennen. Voorbeelden van structu- Arteriële compressie is een minder frequente oor-
ren die betrokken zijn bij dit type impingement zaak dan vroeger gedacht werd, maar verschijnselen
zijn onder andere: zoals koude, zeurende pijn in de spieren en kracht-
– m. teres major en n. axillaris; verlies bij aanhoudend gebruik kunnen wijzen op
308 Spieren

een vaataandoening. Dawson en medewerkers stel- Coracoideus-compressiesyndroom


len dat een goede diagnostische test de neurologi-
sche symptomen moet opwekken door middel van Het coracoideus-compressiesyndroom (zie ‘Kendall
abductie van de arm, ongeacht een eventuele veran- klassiek’ op p. 309) is een pijnlijke aandoening van
dering van de hartslag of het optreden van hartruis de arm waarbij compressie van de plexus brachialis
(Dawson e.a., 1990). optreedt. Die wordt veroorzaakt door een muscu-
Tenzij de verschijnselen ernstig en lokaal zijn, laire disbalans en een foutieve houding (Kendall
moet het voornaamste doel van een conservatieve e.a., 1952).
behandeling het vergroten van de thoraxapertuur Zoals uit de tekening blijkt, verlopen ter hoogte
(opening) zijn. Dit kan men bereiken door hou- van de aanhechting van de m. pectoralis minor aan
dingscorrectie, het opheffen van de musculaire dis- de processus coracoideus van de scapula de drie
balans en het veranderen van eventuele gewoonten strengen van de plexus brachialis en de arteria en
van de patiënt die de stand van het hoofd, de hals en vena axillaris door een opening tussen deze struc-
de bovenrug ongunstig beı̈nvloeden tijdens het turen en de ribben. Bij een normale stand van de
werk, de vrije tijd en het slapen. De medewerking schoudergordel behoort er geen compressie van de
van de patiënt is essentieel voor het slagen van de zenuwen en bloedvaten te bestaan. De ventrocau-
behandeling. Men moet de patiënt rekoefeningen dale stand van de processus coracoideus die optreedt
aanleren zodat hij zelf iets kan doen aan de strak- bij sommige houdingsafwijkingen leidt vaak tot een
heid van de mm. scaleni en de m. sternocleidomas- vernauwing van deze opening.
toideus, de mm. pectorales en de extensoren van De processus coracoideus kan deze stand inne-
de hals (zie p. 99 en de oefeningen op p. 323). men indien bepaalde spieren verkort zijn of andere
Door buikademhaling te gebruiken kan de patiënt spieren verzwakt zijn. Pijn in de arm komt vaker
de betrokkenheid van de hulpademhalingsspieren, voor wanneer verkorting de overhand heeft.
waarvan sommige gerekt moeten worden, vermin- De voornaamste spier die een bijdrage levert aan
deren. Slapen op de buik moet worden afgeraden en een vooroverkanteling van de processus coracoideus
activiteiten waarbij de arm boven het hoofd geheven is de m. pectoralis minor. De trek naar boven aan de
moet worden, moeten zoveel mogelijk vermeden achterzijde die wordt uitgeoefend door de mm.
worden. Onderzoek heeft aangetoond dat ‘conser- rhomboidei en m. levator scapulae draagt bij aan de
vatieve therapie (en) (...) oefeningen voor het corri- verschuiving naar craniaal van de scapula die sa-
geren van de ronde afhangende schouders (...) bij mengaat met een vooroverkanteling. Verkorting van
ten minste twee op de drie patiënten een bevredi- de m. latissimus dorsi heeft indirect invloed op de
gende vooruitgang tot gevolg heeft’ (Dawson e.a., stand omdat deze spier het caput humeri omlaag
1990). trekt. Verkorting van de m. pectoralis major pars

m. scalenus ant. m. scalenus med.


m. levator scap.

plexus brachialis
m. trapezius

a. subclavia
n. suprascapularis

proc. coracoideus

n. pectoralis medialis m. pectoralis minor


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 309

sternocostalis heeft hetzelfde gevolg. In sommige de plexus. De spier blijft in permanente contractie-
gevallen blijkt verkorting van de mm. biceps brachii toestand tenzij hij effectief behandeld wordt.
en coracobrachialis, die evenals de m. pectoralis
minor hun aanhechting hebben aan de processus
coracoideus, ook een rol te spelen. De verkorting Kendall klassiek
kan worden aangetoond door spierlengtetests voor
de adductoren en endorotatoren van de schouder Het coracoideus-compressiesyndroom werd door
(zie p. 275 en 276). de Kendalls in 1942 beschreven en op 17 maart
Zwakte van de m. trapezius pars ascendens speelt 1947 door de arts E. David Weinberg gepresen-
een rol bij de foutieve stand van de schouder. Door teerd tijdens een bijeenkomst van de Baltimore
de overrekkingszwakte van deze spier ondergaat de and Philadelphia Orthopedic Society. Dr. Irvin
scapula een elevatie en een vooroverkanteling en Stein verwees naar het syndroom in een later
wordt de kans op een aanpassingsverkorting van de artikel (Stein, 1948).
m. pectoralis minor groter.
In het acute stadium geeft een matige of zelfs
lichte druk op de processus coracoideus al pijn Bij de behandeling van het acute stadium wordt
proximaal in de arm. De pijn is acuut onder het allereerst een mitella toegepast (afbeelding B op
drukpunt en in het gebied waar de m. pectoralis p. 312) die het gewicht van de arm en de schouder-
minor tegen de borstwand ligt. gordel draagt. Hierdoor neemt de druk op de plexus
De pijn kan in de hele arm optreden of hoofd- af en wordt de m. trapezius pars descendens ontlast.
zakelijk in het gebied dat wordt geı̈nnerveerd door De m. trapezius pars descendens en andere strakke
de laterale en mediale fasciculus van de plexus. De spieren kunnen vervolgens behandeld worden met
patiënt kan ook last hebben van tintelingen, ge- warmte en massage. De massage moet eerst licht en
voelloosheid en spierzwakte en klaagt vaak over een ontspannend zijn. Na enkele behandelingen kan
verlies aan knijpkracht. Symptomen van een door- overgegaan worden tot milde knedingen en rek-
bloedingsstoornis, zoals een gezwollen hand, kun- technieken (zie p. 138). Dan kan men ook beginnen
nen ook aanwezig zijn. In ernstige gevallen kan de met langzaam passief rekken van de m. pectoralis
hand enigszins cyanotisch aandoen. De patiënt minor (zie p. 310). Als ook de m. pectoralis major
klaagt over toename van de pijn wanneer hij of zij en/of de m. latissimus dorsi gespannen zijn, moet
een dikke jas draagt, iets zwaars op wil tillen of een de aangedane arm voorzichtig boven het hoofd ge-
koffer wil dragen met de aangedane arm. De druk heven worden om deze spieren licht te rekken, maar
kan ook veroorzaakt worden door een rugzak of alleen als de patiënt dit kan verdragen. De behan-
schoudertas. delaar geeft lichte tractie met één hand, terwijl de
Vaak is het gebied dat zich uitstrekt van het ach- andere hand masseert (zie p. 311). Meestal moet de
terhoofd tot het acromion – waar de m. trapezius patiënt tijdens de herstelperiode een schoudersteun
pars descendens verloopt – gevoelig en pijnlijk. (zie p. 305) dragen om de houdingscorrectie te
Deze spier bevindt zich in een toestand van défense handhaven en de rek aan de m. trapezius pars as-
musculaire omdat hij probeert het gewicht van de cendens te verminderen.
schoudergordel minder zwaar te laten drukken op
310 Spieren

worden (zie de oefeningen op p. 99 en 323). Als de


totale houding foutief is, moet deze worden gecor-
rigeerd.
Bepaalde oefeningen om de m. pectoralis minor
te rekken mogen niet voorgeschreven worden. Het
opheffen van hoofd en schouders vanuit ruglig
(zoals bij het opkomen tot zit met gebogen romp)
moet vermeden worden, aangezien bij deze bewe-
ging de bovenrug rond wordt en de processus cora-
coideus voorover kantelt, waardoor de compressie in
het ventrale schoudergebied groter wordt.
Vermijd krachtige retroflexie van de schouder
door oefeningen waarbij de mm. rhomboidei, m.
pectoralis minor en m. latissimus dorsi betrokken
zijn. Deze trekken het caput humeri en de processus
coracoideus naar beneden en verergeren de reeds
bestaande klachten (zie foto links).
Rekken van de m. pectoralis minor

Om de m. pectoralis minor te rekken plaatst men de Opmerking


patiënt in ruglig en drukt men de schouder naar
achteren en naar beneden. Eén hand vormt een Bij vrouwen met zeer grote borsten kan een ver-
kommetje enigszins mediaal van de cavitas glenoi- keerde houding versterkt worden door de druk
dalis, waarbij men niet rechtstreeks tegen het van de bandjes van de bh. Bovendien oefent het
schoudergewricht mag drukken, en oefent een ste- gewicht van de borsten een trek naar voren en
vige gelijkmatige druk uit om de schoudergordel beneden uit die klachten in de middelste en
naar achteren te laten wegdraaien. bovenste gedeelten van de rug kan veroorzaken.
Nadat de belasting is weggenomen door het Een algemeen verkrijgbare corrigerende bh kan
steunmiddel en het rekken van de verkorte antago- de borsten doelmatig steunen en ook de druk
nisten, kunnen specifieke oefeningen voor de m. door de bandjes verminderen.
trapezius pars transversa en pars ascendens gegeven

Bh met onvoldoende steun. Normale corrigerende bh (vooraanzicht).

Corrigerend corselet. Normale corrigerende bh (achteraanzicht).


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 311

uitgeoefend op de fasciculus posterior en de n. axil-


m. deltoideus laris. Als de pijn bij actieve beweging heviger wordt,
wijst dit op frictie op de n. axillaris door de m. teres
m. infraspinatus major tijdens de beweging. Zowel passieve als ac-
n. axillaris
tieve endo- en exorotatie geven pijn. Door de be-
m. teres minor
perking van de exorotatie zijn ook bewegingen in
m. teres major de abductierichting pijnlijk, omdat de humerus niet
zoals normaal tijdens de abductie meedraait in de
n. radialis
exorotatierichting. Wanneer een verkorte m. teres
m. triceps brachii
(doorgesneden) major gerekt wordt, kan de patiënt klagen over een
stekende pijn in het sensibele innervatiegebied van
de n. axillaris. De veronderstelling is dan dat de
n. axillaris wordt samengedrukt of gerekt tegen de
m. anconeus strakke m. teres major. De pijn die het gevolg is van
n. radialis ramus directe irritatie van de zenuw lijkt niet op het on-
profundus prettige gevoel van het normale rekken van verkorte
spieren, maar meer op de pijn die optreedt bij bur-
sitis subdeltoidea.
De behandeling bestaat uit warmte en massage in
het gebied waar de spieren gespannen zijn en ge-
leid-actief bewegen om de endorotatoren en de hu-
Teressyndroom (okselpoortsyndroom) merusadductoren te rekken. Het boven het hoofd
brengen en exoroteren van de arm in anteflexie- of
De laterale okselpoort wordt begrensd door de mm. abductiestand moet zeer geleidelijk plaatsvinden.
teres major en minor, het caput longum van de m. Als de m. teres major gespannen is, komt de sca-
triceps brachii en de humerus. De n. axillaris ver- pula in de abductiestand te staan wanneer de arm
loopt door deze ruimte en innerveert de m. deltoi- in anteflexie- of abductiestand wordt geheven en
deus en m. teres minor. Het sensorische innervatie- geëxoroteerd. Om ervoor te zorgen dat de rekking
gebied van de huidtak van de n. axillaris is afge- beperkt blijft tot de m. teres major, moet de behan-
beeld op pagina 323. delaar bij het heffen van de arm tegen de margo
Het teressyndroom wordt gekenmerkt door pijn lateralis scapulae drukken om een te grote abductie
in de schouder en een beperking van de bewegings- van de scapula tegen te gaan. Als de scapula te ver in
uitslag in het schoudergewricht, in het bijzonder in de abductierichting beweegt, wordt de m. teres
de rotatie- en abductierichtingen. De pijn wordt major (een humeroscapulaire spier) niet gerekt en
gevoeld in het sensorische innervatiegebied van de worden de mm. rhomboidei (die de scapula verbin-
huidtak van de n. axillaris. Drukpijn kan worden den met de wervelkolom) te veel gerekt.
opgewekt door palpatie van de okselpoort tussen de
mm. teres minor en major. Een lichte tot matige
druk op dit gebied kan een scherpe pijn veroorza- Kendall klassiek
ken, met uitstraling naar het gebied van de m. del-
toideus. Het ‘teressyndroom’ werd beschreven in Posture
De m. teres major (een endorotator) is meestal ge- and Pain (Kendall e.a., 1952). Een publicatie uit
spannen en houdt de humerus in de endorotatie- 1980 bevat een interessante bespreking van deze
stand. In stand hangt de arm meestal in endorota- aandoening, die door die auteur wordt aangeduid
tie, de handpalm wijst eerder naar achteren dan als het ‘quadrilateral space syndrome’ (Cahill,
naar de zijkant van het lichaam (zie p. 60). Door de 1980).
stand van de arm wordt een zekere mate van druk

Rekken m. teres major en m. latissimus dorsi

Men kan de m. teres major en de m. latissimus dorsi


geleid-actief rekken door de patiënt in ruglig te
plaatsen met de heupen en knieën gebogen, de voe-
ten plat op de bank en de onderrug afgevlakt. Houd
de scapula vast om een te grote abductie te voorko-
men en de rekking te beperken tot de protractoren
van het schoudergewricht en om een te grote rek-
king van de mm. rhomboidei te voorkomen. De be-
handelaar geeft tractie aan de arm terwijl hij de arm
boven het hoofd rekt.
312 Spieren

Pijn bij subluxatie van de schouder Wanneer de patiënt in een stoel met armleuningen
zit, kunnen de juiste houding en de stabiliteit ge-
Pijn in de schouder door tractie op het schouderge- handhaafd blijven door de aangedane arm op de
wricht als gevolg van een verlies van spiertonus en armleuning te laten rusten. In deze stand kan de
een foutieve stand van het gewricht vereist een spe- patiënt de schouder naar beneden bewegen door op
ciale behandeling. De oorzaak kan een parese zijn de schouder te drukken met de contralaterale hand,
als gevolg van CVA, een trauma van de plexus bra- zodat de humerus goed in de cavitas glenoidalis
chialis of een laesie van de n. axillaris. Een effectieve komt te liggen. Men moet de patiënt leren de arm in
behandeling vereist het bij elkaar houden van kop deze stand te ontspannen op de armleuning en het
en kom (approximatie) in rust en tijdens de behan- ophalen van de schouder te vermijden. De approxi-
deling, om de bewegingsmogelijkheid te herstellen matie in het schoudergewricht moet ook gehand-
en de motoriek te verbeteren. haafd blijven tijdens geleid-actieve oefeningen om
Een speciale mitella zorgt hiervoor en geeft steun de bewegingsmogelijkheid en de functie van het
aan de gesubluxeerde schouder wanneer de patiënt gewricht te herstellen (Burstein, 1985). Er mag dus
zit of staat. Wanneer deze mitella gebruikt wordt nooit een subluxatie van het gewricht optreden.
om de humerus in de cavitas glenoidalis te houden, Het gewicht van de arm wordt gedragen door de
draagt de schoudergordel het gewicht van de arm en hals en de contralaterale schouder.
hangt de mitella niet aan de nek (zie afbeelding A).
De mitella moet nauwkeurig aangemeten worden, Verkorte exorotatoren van de schouder
zodat het gewricht zo stabiel mogelijk is en verdere
rekking, instabiliteit en pijn in de verzwakte arm Er kunnen aanzienlijke verschillen zijn in de be-
wordt voorkomen. De meting geschiedt met de el- wegingsuitslag in de schouder, afhankelijk van het
leboog in 908 flexie. Hierbij wordt het begin van een beroep. Volgens één bron hebben werpers in de
meetlint op de schoudertop vastgehouden, waarna major league van het Amerikaanse honkbal een
men het lint rond de onderarm terug laat gaan naar verschillende bewegingsuitslag in de linker- en de
de schouder. Het aantal centimeters geeft de maat rechterschouder. De werparm vertoont 11 graden
van de mitella aan. minder retroflexie, 15 graden minder endorotatie
De patiënt moet leren hoe hij de schouder moet en 9 graden meer exorotatie wanneer de schouder
ontzien wanneer de mitella niet gedragen wordt. geabduceerd is (Brown e.a., 1999).

Geleid-actief rekken van de exorotatoren van de


schouder

Men kan de exorotatoren van de schouder geleid-


actief rekken door de patiënt in ruglig te plaatsen
met de heupen en knieën gebogen, de voeten plat
op de bank, de onderrug afgevlakt en de arm op
schouderhoogte. Laat de patiënt, met de elleboog in
908 flexie en de onderarm verticaal, de rechter-
schouder stevig naar beneden drukken met de lin-
kerhand om bewegingen van de schoudergordel te
voorkomen. De behandelaar geeft tractie aan de arm
en helpt de patiënt de schouder te endoroteren.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 313

Halsribsyndroom Registratiekaarten van de spinale zenuwen en spieren

Een halsrib is een zeldzame, aangeboren botafwij-


king die soms zenuwirritatie veroorzaakt. Gebruik van de kaarten bij de differentiaaldiagnose
Pijn in de arm bij jongvolwassenen of mensen van
middelbare leeftijd kan veroorzaakt worden door de De spierkrachtgradaties worden genoteerd in de kolom links van de kolom met
aanwezigheid van een halsrib. Het optreden van de spieren. Dit kan men doen in cijfer- of lettersymbolen. In deze Nederlandse ver-
pijn hangt meestal samen met de houding van de taling is gekozen voor een notatie in cijfers met plus- en mintekens.
persoon. Dat de pijn pas optreedt na het bereiken Nadat de gradaties genoteerd zijn, wordt in tekening gebracht welke zenuw(en)
van de volwassen leeftijd kan verklaard worden uit aangedaan is (zijn) door de stip onder ‘Perifere zenuwen’ en het cijfer onder
het feit dat de houdingsafwijking langzamerhand ‘Spinale segmenten’ die met de aangedane spier corresponderen te omcirkelen.
steeds groter wordt, waardoor de halsrib en de na- Men kan dan aflezen welke perifere zenuwen en/of takken van de plexus zijn
bijliggende zenuwbanen steeds ongunstiger ten aangedaan, door vanuit de omcirkelde stippen lijnen te trekken: verticaal tot boven
opzichte van elkaar komen te liggen. aan de kaart, horizontaal tot de linker kantlijn. Als er ook cijfers van spinale
De foutieve houding met de grootste kans op ze- segmenten omcirkeld zijn, kan men het niveau van de laesie aanduiden met een
nuwirritatie is die waarbij de bovenrug rond is en dikke verticale lijn die de aangedane van de niet-aangedane segmenten scheidt.
het hoofd in anteropositie staat. De behandeling In de regel stelt men bij een spierkracht 4 of meer dat er geen neurologische
van pijn als gevolg van een halsribsyndroom bestaat uitval is. Deze mate van zwakte kan het gevolg zijn van onvoldoende gebruik van de
uit het corrigeren van de foutieve stand van de romp spier, zwakte als gevolg van overrekking of gebrek aan fixatie door andere spieren.
en de hals. Dit kan de verschijnselen volledig weg- Men moet echter in gedachten houden dat een gradatie 4 kan betekenen dat er
nemen en zo een operatie overbodig maken. een spinaal segment is aangedaan dat de spier slechts in beperkte mate innerveert.
Zwakte met een gradatie 4 of minder kan optreden als gevolg van onvoldoende
gebruik van de spier, inactiviteitsatrofie, immobilisatie of neurologische problema-
tiek. Een foutieve houding van de bovenrug en de schouders kan bijvoorbeeld
zwakte veroorzaken van de m. trapezius pars transversa en ascendens.
Bilaterale zwakte van deze spieren met gradaties niet groter dan 3– is geen
ongebruikelijke bevinding. In gevallen van geı̈soleerde zwakte van deze spieren is
het onwaarschijnlijk dat dit een neurologische oorzaak heeft tenzij de m. trapezius
pars descendens ook zwak is.
Het gebruik van de Registratiekaarten van de segmentale zenuwen en spieren
wordt hierna met behulp van praktijkgevallen toegelicht.

De zes praktijkgevallen die hierna beschreven wor-


den zijn voorbeelden van verschillende neuromus-
culaire aandoeningen.
De patiënten waren doorverwezen voor spiertests
als hulpmiddel bij het stellen van de diagnose. Ze
werden daarna niet behandeld.
De resultaten van de spiertests, die opgetekend
werden op de Registratiekaart van de segmentale
zenuwen en spieren, vormden een belangrijk hulp-
middel voor het vaststellen van de ernst en het ni-
veau van de laesie.
314 Spieren

Patiënt 1: laesie van de n. radialis

Naam Patiënt 1 Datum

Perifere zenuwen Sensorisch

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.
C2

V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.

P.

P.

P.
Rechts

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

1
5, 6, 7, 8 1

L = fasciculus lat.
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6

5, 6
1-8

1-4

4, 5
1-8

7, 8
Spier C3

suprascap.
dors. long.

subciavius

medianus.
subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

radialis.
axillaris

ulnaris.
C4
5

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
T1
extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1
n. supra-
infrahyoidale spieren • 1 2 3
clavicularis
mm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2
Cervicale zenuwen

m. longus capitis • 1 2 3 (4)


C5

en n. cutan. brach. med.


m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7) n. axillaris

n. intercostobrach.
T1
m. levator scapulae • • 3 4 5
mm. scaleni (A.M.P.) • 3 4 5 6 7 8
n. cutan.
m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3
antebrach.
m. trap. (des., transv., asc.) • 2 3 4 dors.
diafragma • 3 4 5

wortel

m. serratus anterior 5 6 7 8
mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5
n. cutan.
m. subclavius • 5 6 antebrach. n. cutan.
trunc.

• C8 lat. antebrach.
Plexus brancialis

m. supraspinatus 4 5 6
med.
m. infraspinatus • (4) 5 6
C7 C8
m. subscapularis • • 5 6 7
fasc. P

m. latissimus dorsi • 6 7 8 n. radialis,


n. ulnaris
m. teres major • 5 6 7 pars superf.
m. pectoralis maj. (p. clav.) • 5 6 7
L

m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) • • 6 7 8 1


M&L

n. medianus
m. pectoralis minor • (6) 7 8 1
• Patiënt 1: Laesie van de n. radialis
N. ax.

m. teres minor 5 6
m. deltoideus • 5 6 distaal van takken naar de m. triceps
• brachii na een humerusfractuur. In
cutaneus

m. coracobrachialis 6 7
musculo

het begin was de m. triceps brachii



N

m. biceps brachii 5 6
zwak, maar na verloop van tijd
m. brachialis (klein gedeelte) • 5 6
herstelde de patiënt volledig.
5
{ m. triceps brachii
m. anconeus


6 7
7
8
8
1

– m. brachialis • 5 6
C2
Lat. M

O m. brachioradialis • 5 6
O m. ext. carpi rad. l. • 5 6 7 8 3
O m. ext. carpi rad. b. • 6 7 (8)
N. radialis

O m. supinator • 5 6 (7)
4
5
O m. ext. digitorum • 6 7 8 6
O
Inter

m. ext. digiti minimi • 6 7 8


7
O m. ext. carpi ulnaris • 6 7 8
T1

O m. abd. pollicis longus • 6 7 8


O
en n. cutan. brach. post.

m. ext. pollicis brevis • 6 7 8 n. supra-


n. intercostobrach.

O m. ext. pollicis longus • 6 7 8


clavicularis
Post

O m. ext. indicis • 6 7 8
5 m. pronator teres • 6 7
5 m. flex. carpi radialis • 6 7 8
5 m. palmaris longus • (6) 7 8 1
n. axillaris

5 m. flex. digit. superficialis • 7 8 1


5
N. medianus

m. flex. digit. prof. I & II • 7 8 1 n. cutan.


A. Inter.

5
antebrach.
m. flex. pollicis longus • (6) 7 8 1 dors.
5 m. pronator quadratus • 7 8 1
5 m. abd. pollicis brevis • 6 7 8 1
n. cutan.
5 m. opponens pollicis • 6 7 8 1 antebrach. C6
5 m. flex. poll. brev. (pars sup.) • 6 7 8 1 lat.

* mm. lumbricales I & II • (6) 7 8 1 n. cutan. C7


5 m. flex. carpi ulnaris • 7 8 1 antebrach.
5 mm. flex. digit. prof. III & IV • 7 8 1
med.
n. radialis
– m. palmaris brevis • (7) 8 1 n. ulnaris
5 m. abd. digiti minimi • (7) 8 1
5 •
N. ulnaris

m. opponens digiti minimi (7) 8 1


5 m. flex. digiti minimi • (7) 8 1
n. medianus

5 mm. interossei palmares • 8 1


Dermatomen overgenomen uit Keegan en
5 mm. interossei dorsales • 8 1 Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
* mm. lumbricales III & IV • (7) 8 1 Sensorisch innervatiegebied van de
5 m. adductor pollicis • 8 1
perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
Anatomy of the Human Body, 28e druk.
5 m. flexor poll. brev. (pars prof.) • 8 1

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Hals, diafragma en bovenste extremiteit (rechts).


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 315

Patiënt 2: laesie van de n. radialis, n. medialis en n. ulnaris

Naam Patiënt 2 Datum

Perifere zenuwen Sensorisch


C2

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.

V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.

P.

P.

P.
Links

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

1
1

5, 6, 7, 8 1

L = fasciculus lat.
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5
C3

5, 6

5, 6
1-8

1-4

4, 5
1-8

7, 8
Spier

suprascap.
dors. long.

subciavius

medianus.
subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus
C4
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

radialis.
axillaris

ulnaris.
5

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
T1

extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1 n. supra-


infrahyoidale spieren • 1 2 3
clavicularis

mm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2


Cervicale zenuwen

m. longus capitis • 1 2 3 (4) C5

en n. cutan. brach. med.


n. axillaris

n. intercostobrach.
m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7) T1
m. levator scapulae • • 3 4 5
mm. scaleni (A.M.P.) • 3 4 5 6 7 8 n. cutan.
m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3 antebrach.
dors.
m. trap. (des., transv., asc.) • 2 3 4
diafragma • 3 4 5

wortel

m. serratus anterior 5 6 7 8
n. cutan.
mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5
antebrach. n. cutan.
m. subclavius • 5 6 C8 lat. antebrach.
trunc.


Plexus brancialis

m. supraspinatus 4 5 6 med.
m. infraspinatus • medianus en ulnaris zijn alle drie aangedaan op
Patiënt 2: De nn. radialis, (4) ongeveer
5 6 C7 C8
m. subscapularis •
hetzelfde niveau in de onderarm, •net onder de elleboog. (Raadpleeg de Registratiekaart
5 6 7
fasc. P

n. radialis,
m. latissimus dorsi van de spinale zenuwen en de• motorische punten op de volgende pagina.) Dit 6type 7 8 n. ulnaris
pars superf.
m. teres major probleem kan het gevolg zijn van• druk door een tourniquet, bandage of gipsverband.
5 6 7
In dit geval is de oorzaak niet geheel duidelijk, maar uit de anamnese blijkt dat een
m. pectoralis maj. (p. clav.) • 5 6 7
L

bandage een rol gespeeld kan hebben. n. medianus


m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) • • 6 7 8 1
M&L

m. pectoralis minor • (6) 7 8 1



N. ax.

m. teres minor 5 6
m. deltoideus • 5 6

cutaneus

m. coracobrachialis 6 7
musculo


N.

m. biceps brachii 5 6
m. brachialis (klein gedeelte) • 5 6
5
{ m. triceps brachii
m. anconeus


6 7 8 1
7 8
– m. brachialis • 5 6
C2
Lat. M

O m. brachioradialis • 5 6
O m. ext. carpi rad. l. • 5 6 7 8 3
O m. ext. carpi rad. b. • 6 7 (8)
N. radialis

O m. supinator • 5 6 (7)
4
5
O m. ext. digitorum • 6 7 8 6
O
Inter

m. ext. digiti minimi • 6 7 8


7
O m. ext. carpi ulnaris • 6 7 8
T1

O m. abd. pollicis longus • 6 7 8


O
en n. cutan. brach. post.

m. ext. pollicis brevis • 6 7 8 n. supra-


n. intercostobrach.

O m. ext. pollicis longus • 6 7 8


clavicularis
Post

O m. ext. indicis • 6 7 8
5 m. pronator teres • 6 7
5 m. flex. carpi radialis • 6 7 8
5 m. palmaris longus • (6) 7 8 1
n. axillaris

5 m. flex. digit. superficialis • 7 8 1


5
N. medianus

n. cutan.
m. flex. digit. prof. I & II • 7 8 1
A. Inter.

5
antebrach.
m. flex. pollicis longus • (6) 7 8 1 dors.
5 m. pronator quadratus • 7 8 1
5 m. abd. pollicis brevis • 6 7 8 1
n. cutan.
5 m. opponens pollicis • 6 7 8 1 antebrach. C6
5 m. flex. poll. brev. (pars sup.) • 6 7 8 1 lat.

* mm. lumbricales I & II • (6) 7 8 1 n. cutan. C7


5 m. flex. carpi ulnaris • 7 8 1 antebrach.
5 mm. flex. digit. prof. III & IV • 7 8 1
med.
n. radialis
– m. palmaris brevis • (7) 8 1 n. ulnaris
5 m. abd. digiti minimi • (7) 8 1
5 •
N. ulnaris

m. opponens digiti minimi (7) 8 1


5 m. flex. digiti minimi • (7) 8 1
n. medianus

5 mm. interossei palmares • 8 1


Dermatomen overgenomen uit Keegan en
5 mm. interossei dorsales • 8 1 Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
* mm. lumbricales III & IV • (7) 8 1 Sensorisch innervatiegebied van de
5 m. adductor pollicis • 8 1
perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
Anatomy of the Human Body, 28e druk.
5 m. flexor poll. brev. (pars prof.) • 8 1

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Hals, diafragma en bovenste extremiteit (links).


316 Spieren

VOORAANZICHT, RECHTS ACHTERAANZICHT, RECHTS

n. thoracicus longus

m. serratus ant.
n. accessorius (cran. XI)
C1
n. subclavius C2 m. sternocleidomastoid.
C3
m. subclavius C5 mm. trap. asc. en transv.
n. dors C4
C6 scap C5 m. trap. desc.
nn. pectoralis lat. en med. C7
T1 m. lev. scap n. suprascapularis
m. pectoralis major
T2 m. supraspinatus
m. rhomb. min.
m. pectoralis minor
m. infraspinatus
m. rhomb. maj.
n. axillaris
n. musculocutaneus m. deltoideus
n. subscap. sup
m. coracobrachialis m. subscap m. teres minor

m. biceps, caput breve n. subscap. inf.


m. biceps, caput longum m. subscap. n. radialis

m. brachialis m. teres maj. m. triceps, cap. long.

m. triceps, cap. lat.

n. thoracodors. m. triceps, cap. med.

m. latiss. dorsi m. brachialis


n. medianus
m. brachioradialis

m. pron. teres m. ext. carpi r.l.

m. fl. carpi rad. m. anconeus

m. palmaris long. n. ulnaris niveau van de leasie m. ext. carpi r.b.

m. fl. dig. super. m. fl. carpi ulnaris m. supinator


mm. fl. dig. prof. III, IV m. ext. digitorum

mm. fl. dig. prof. I, II m. ext. dig. min.

m. fl. poll. l. m. ext. carpi uln.

m. pron. quad. m. abd. poll. l.

m. palmaris brevis m. ext. poll. br.

m. abd. poll. br. m. abd. dig. min. m. ext. poll. l.

m. opp. poll. m. opp. dig. min. m. ext. indicis


m. fl. poll. br.
m. fl. digiti min.
(pars superf.)
mm. lumbricales I, II mm. interossei palmares

mm. lumbricales III, IV

mm. interossei dorsales (zie dorsale zijde)

m. fl. poll. br. (pars prof.)

m. adductor pollicis

Deze illustraties vereenvoudigen de interpretatie van de spiertestresultaten zoals genoteerd op de Registratiekaart


van de spinale zenuwen en spieren en helpen bij de bepaling van de plaats of het niveau van de laesie.

*Op blz. 217 staat deze afbeelding in kleur.


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 317

Patiënt 3: mogelijke C5-laesie

Naam Patiënt 3 Datum

Perifere zenuwen Sensorisch

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.
C2

V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.

P.

P.

P.
Links

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

1
5, 6, 7, 8 1

L = fasciculus lat.
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6

5, 6
1-8

1-4

4, 5
1-8

7, 8
Spier C3

suprascap.
dors. long.

subciavius

medianus.
subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

radialis.
axillaris

ulnaris.
C4
5

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
T1
extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1
n. supra-
infrahyoidale spieren • 1 2 3
clavicularis
mm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2
Cervicale zenuwen

m. longus capitIs • 1 2 3 (4)


C5

en n. cutan. brach. med.


m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7) n. axillaris

n. intercostobrach.
T1
m. levator scapulae • • 3 4 5
mm. scaleni (A.M.P.) • 3 4 5 6 7 8
m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3
n. cutan.
antebrach.
5 m. trap. (des., transv., asc.) • 2 3 4 dors.
* diafragma • 3 4 5
4 •
wortel

m. serratus anterior 5 6 7 8
2 mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5
n. cutan.
– m. subclavius • 5 6 antebrach. n. cutan.
trunc.

? • C6 lat. antebrach.
Plexus brancialis

m. supraspinatus 4 5 6
med.
1 m. infraspinatus • (4) 5 6
C7 C8
– m. subscapularis • • 5 6 7
fasc. P

4 m. latissimus dorsi • 6 7 8 n. radialis,


4 m. teres major • 5 6 7 pars superf. n. ulnaris

4– m. pectoralis maj. (p. clav.) • 5 6 7


L

4 m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) • • 6 7 8 1


M&L

n. medianus
4 m. pectoralis minor • (6) 7 8 1
1 • Patiënt 3: De bevindingen bij de
N. ax.

m. teres minor 5 6
1 m. deltoideus • 5 6 spiertests wijzen vermoedelijk op
– • een C5-laesie. De testresultaten in dit
cutaneus

m. coracobrachialis 6 7
musculo

{ • geval komen erg nauw overeen met


N.

m. biceps brachii 5 6
2+ m. brachialis • 5 6
die van een bekende C5-laesie.

4+ { m. triceps brachii
m. anconeus


6 7
7
8
8
1

2+ m. brachialis (klein gedeelte) • 5 6


C2
Lat. M

3– m. brachioradialis • 5 6
4 m. ext. carpi rad. l. • 5 6 7 8 3
4 m. ext. carpi rad. b. • 5 6 7 8
N. radialis

4
3+ m. supinator • 5 6 (7)
5
5 m. ext. digitorum • 6 7 8 6
Inter

5 m. ext. digiti minimi • 6 7 8


7
5 m. ext. carpi ulnaris • 6 7 8 T1

5 m. abd. pollicis longus • 6 7


en n. cutan. brach. post.

5 m. ext. pollicis brevis • 6 7 8 n. supra-


n. intercostobrach.

clavicularis
5 m. ext. pollicis longus • 6 7 8
Post

5 m. ext. indicis • 6 7 8
5 m. pronator teres • 6 7
5 m. flex. carpi radialis • 6 7 8
n. axillaris
5 m. palmaris longus • (6) 7 8 1
5 m. flex. digit. superficialis • 7 8 1
N. medianus

5 m. flex. digit. prof. I & II • 7 8 1 n. cutan.


A. Inter.

antebrach.
5 m. flex. pollicis longus • (6) 7 8 1 dors.
5 m. pronator quadratus • 7 8 1
5 m. abd. pollicis brevis • 6 7 8 1
n. cutan.
5 m. opponens pollicis • 6 7 8 1 antebrach. C6
5 m. flex. poll. brev. (pars sup.) • 6 7 8 1 lat.

5 mm. lumbricales I & II • (6) 7 8 1 n. cutan. C7


5 m. flex. carpi ulnaris • 7 8 1 antebrach.
med.
5 mm. flex. digit. prof. III & IV • 7 8 1
n. radialis
– m. palmaris brevis • (7) 8 1 n. ulnaris
5 m. abd. digiti minimi • (7) 8 1
5 •
N. ulnaris

m. opponens digiti minimi (7) 8 1


n. medianus
5 m. flex. digiti minimi • (7) 8 1
5 mm. interossei palmares • 8 1
Dermatomen overgenomen uit Keegan en
5 mm. interossei dorsales • 8 1 Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
5 mm. lumbricales III & IV • (7) 8 1 Sensorisch innervatiegebied van de
perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
5 m. adductor pollicis • 8 1
Anatomy of the Human Body, 28e druk.
5 m. flexor poll. brev. (pars prof.) • 8 1

* De patiënt lijkt enigszins moeizaam te ademen. De patiënt geeft aan dat dit het geval is sinds ongeveer een week na het ongeval.

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Hals, diafragma en bovenste extremiteit (links).


318 Spieren

Patiënt 4: laesie van fasciculi lateralis en medialis

Naam Patiënt 4 Datum

Perifere zenuwen Sensorisch

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.

V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.

P.

P.

P.
Links

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus


Patiënt 4: Voor de operatie werden manuele spiertests gedaan. Zij

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
wezen het volgende uit:

Cervicaal T.

1
1

1
5, 6, 7, 8 1

L = fasciculus lat.
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)
– lichte verzwakking van de spieren geïnnerveerd door de n. ra-

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6

5, 6
1-8

1-4

4, 5
1-8

7, 8
Spier dialis onder het innervatieniveau van de m. triceps brachii;
– middelmatige uitval van de fasciculus lateralis onder het ni-
veau van de n. pectoralis lateralis;

suprascap.
dors. long.

subciavius

medianus.
subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus
– waarschijnlijk complete uitval van de fasciculus medialis boven
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

radialis.
axillaris

ulnaris.
het niveau van de n. pectoralis medialis, waardoor de innervatie
vanuit C8-T1 wordt onderbroken.

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1
Door het feit dat de m. pectoralis minor, de m. flexor carpi ulnaris
infrahyoidale spieren • 1 2 3
en de m. flexor digiti profundus III en IV nog enige kracht hebben,
imm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2
zou men misleid kunnen worden en de conclusie trekken dat C8
Cervicale zenuwen

m. longus capitis • 1 2 3 (4)


en T1 intact zijn. Deze spieren worden, samen met enkele intrin-
m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7)
sieke spieren van de hand, ook vanuit C7 geïnnerveerd en het is
m. levator scapulae • • 3 4 5
dus mogelijk dat deze spieren van enige kracht blijk geven zonder
mm. scaleni (A.M.P.) • dat de3 4 5 6 7 8
fasciculus medialis intact is.
m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3
Tijdens de operatie werd geconstateerd dat de fasciculus medialis
m. trap. (des., transv., asc.) • door een4kogel was doorboord boven het niveau van de n. pecto-
2 3
diafragma • 3 4 5 zoals door de spiertest was aangegeven.
ralis medialis
5 •
wortel

m. serratus anterior 5 6 7 8
5 mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5
– m. subclavius • 5 6
trunc.

5 •
Plexus brancialis

m. supraspinatus 4 5 6
5 m. infraspinatus • (4) 5 6
5 m. subscapularis • • 5 6 7
fasc. P

5 m. latissimus dorsi • 6 7 8
5 m. teres major • 5 6 7
5 m. pectoralis maj. (p. clav.) • 5 6 7
L

4 m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) • • 6 7 8 1


M&L

2 m. pectoralis minor • (6) 7 8 1


5 •
N. ax.

m. teres minor 5 6
5 m. deltoideus • 5 6
4 •
cutaneus

m. coracobrachialis 6 7
musculo

3+ •
N.

m. biceps brachii 5 6
3+ m. brachialis • 5 6
5 m. triceps brachii • q 6 7 8 1
5 m. anconeus • e 7 8
C2
– m. brachialis (klein gedeelte) – e 5 6
Lat. M

4– m. brachioradialis • 5 6
3
5 m. ext. carpi rad. l. •
e 5 6 7 8
5 m. ext. carpi rad. b. • e 5 6 7 8 4
fasc.
N. radialis

5
5 m. supinator • w 5 6 (7)
6
4– m. ext. digitorum • e post. 6 7 8
7
Inter

– m. ext. digiti minimi – 6 7 8 T1


3+ m. ext. carpi ulnaris •
e 6 7 8
4– • e
en n. cutan. brach. post.

m. abd. pollicis longus 6 7 8 n. supra-


n. intercostobrach.

4– m. ext. pollicis brevis • e 6 7 8 clavicularis


4– m. ext. pollicis longus • r 6 7 8
Post

– m. ext. indicis • 6 7 8
2 m. pronator teres • q 6 7
3+ m. flex. carpi radialis • e 6 7 8 n. axillaris
– m. palmaris longus • e fasc. (6) 7 8 1
4– m. flex. digit. superficialis • e med. 7 8 1 n. cutan.
N. medianus

3+ m. flex. digit. prof. I & II • 7 8 1 antebrach.


A. Inter.

3+ m. flex. pollicis longus •


w
e
en (6) 7 8 1
dors.

2 m. pronator quadratus • 7 8 1
3+ m. abd. pollicis brevis • e fasc. 6 7 8 1
n. cutan.
antebrach. C6
3– m. opponens pollicis • e lat. 6 7 8 1 lat.
2 m. flex. poll. brev. (pars sup.) • r 6 7 8 1
n. cutan. C7
O mm. lumbricales I & II • (6) 7 8 1 antebrach.
3+ m. flex. carpi ulnaris • q 7 8 1 med.
n. radialis
2 mm. flex. digit. prof. III & IV • e 7 8 1
n. ulnaris
– m. palmaris brevis • e (7) 8 1
O m. abd. digiti minimi • e (7) 8 1
O • fasc. n. medianus
N. ulnaris

m. opponens digiti minimi (7) 8 1


O m. flex. digiti minimi •
w (7) 8 1
O mm. interossei palmares • e med. 8 1
O mm. interossei dorsales • e 8 1 Dermatomen overgenomen uit Keegan en
Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
O mm. lumbricales III & IV • e (7) 8 1 Sensorisch innervatiegebied van de
O m. adductor pollicis • 8 1 perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
r Anatomy of the Human Body, 28e druk.
O m. flexor poll. brev. (pars prof.) • 8 1

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Hals, diafragma en bovenste extremiteit (links).


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 319

Patiënt 5: gedeeltelijke laesie van de plexus brachialis

Naam Patiënt 5 Datum

Perifere zenuwen Sensorisch

L.M.

D. = dorsale prim. ramus


S.T.

S.T.

M.

M.
W.

W.
D.

V.

V.

V.

L.

L.
P.

P.

P.

P.

P.
Rechts

V. = ventr. prim. ramus

S.T. = superior truncus


C2

M. = fasciculus med.
P. = fasciculus post.
W. = wortel plexus
Cervicaal T.

1
5, 6, 7, 8 1

L = fasciculus lat.
Spierkracht

subscap. s. (4), 5, 6, (7)

Verklaring
musculocut. (4), 5, 6, 7
5, 6, 7, (8)

thoracodors. (5), 6, 7, 8

5, 6, 7, 8
5, 6, (7)

(6), 7, 8
5, 6, 7
4, 5, 6
3, 4, 5

5, 6

5, 6
1-8

1-4

4, 5
1-8

7, 8
Spier
C3

suprascap.
dors. long.

subciavius

medianus.
subscap. i.

pect. med.
thor. long.
phrenicus
cervicaal

cervicaal

cervicaal

pect. lat.
Spinale segmenten

radialis.
axillaris

ulnaris.
C4

C1

C2

C3

C4

C5

C6

C7

C8

T1
5
– extensoren van hoofd en hals • 1 2 3 4 5 6 7 8 1 T1
– infrahyoidale spieren • 1 2 3 n. supra-
– imm. rectus cap. ant. & lat. • 1 2 clavicularis
Cervicale zenuwen

– m. longus capitis • 1 2 3 (4)


– m. longus colli • 2 3 4 5 6 (7) C5

en n. cutan. brach. med.


n. axillaris
5 • •

n. intercostobrach.
m. levator scapulae 3 4 5 T1
– mm. scaleni (A.M.P.) • 3 4 5 6 7 8
5 m. sternocleidomastoideus • (1) 2 3 n. cutan.
5 m. trap. (des., transv., asc.) • 2 3 4 antebrach.
dors.
– diafragma • 3 4 5
5 •
wortel

m. serratus anterior 5 6 7 8
5 mm. rhomboidei maj. & min. • 4 5
– m. subclavius • 5 6 n. cutan.
trunc.

antebrach.
3 • r q n. cutan.
Plexus brancialis

m. supraspinatus 4 5 6 lat.
C6 antebrach.
3+ m. infraspinatus • e (4) 5 6 e med.
0? • •
m. subscapularis
w 5 6 7 w C7 C8
fasc. P

2? m. latissimus dorsi • 6 7 8
0? m. teres major • e 5 6 7
e n. radialis,
n. ulnaris
0 m. pectoralis maj. (p. clav.) • q 5 6 7
r pars superf.
L

4 m. pect. maj. (p. st. cost. + abd.) • • 6 7 8 1


M&L

n. medianus
4+ m. pectoralis minor • (6) 7 8 1
r
2 •
q
N. ax.

m. teres minor 5 6

e
1 m. deltoideus • 5 6
e
e
2 • e
cutaneus

m. coracobrachialis 6 7
musculo

0 •
e
N.

m. biceps branchii 5 6 e
0 •
e
m. brachialis 5 6 e
2 m. triceps branchii • 6 7 8 1
e
e
– m. anconeus • 7 8 C2
e
e
– m. brachialis (klein gedeelte) • 5 6
e
e
Lat. M

3
0 m. brachioradialis • 5 6
w
0 m. ext. carpi rad. l. • 5 6 7 8
w
4
e
0 m. ext. carpi rad. b. • 5 6 7 8
e 5
N. radialis

e 6
0 m. supinator • 5 6 (7) e
0 m. ext. digitorum •
e 6 7 8 e T1
7
Inter

0 •
e
m. ext. digiti minimi 6 7 8 e
0 m. ext. carpi ulnaris • 6 7 8
e
e
en n. cutan. brach. post.

n. supra-
0 •
n. intercostobrach.

m. abd. pollicis longus 6 7 8


e
e clavicularis
0 m. ext. pollicis brevis • 6 7 8
e
e
0 m. ext. pollicis longus • 6 7 8
Post

q
0 m. ext. indicis • 6 7 8
r
4 m. pronator teres • 6 7 n. axillaris
4 m. flex. carpi radialis • 6 7 8
4 m. palmaris longus • (6) 7 8 1
n. cutan.
5 m. flex. digit. superficialis • 7 8 1 antebrach.
N. medianus

5 m. flex. digit. prof. I & II • 7 8 1 dors.


A. Inter.

5 m. flex. pollicis longus • (6) 7 8 1


4 m. pronator quadratus • 7 8 1 n. cutan.
antebrach.
4 m. abd. pollicis brevis • 6 7 8 1
lat.
C6
5 m. opponens pollicis • 6 7 8 1
4 m. flex. poll. brev. (pars sup.) • 6 7 8 1 n. cutan. C7
antebrach.
5 mm. lumbricales I & II • (6) 7 8 1
med.
5 m. flex. carpi ulnaris • 7 8 1 n. radialis
5 mm. flex. digit. prof. III & IV • 7 8 1 n. ulnaris
– m. palmaris brevis • (7) 8 1
5 m. abd. digiti minimi • (7) 8 1 n. medianus
5 •
N. ulnaris

m. opponens digiti minimi (7) 8 1


5 m. flex. digiti minimi • (7) 8 1
5 mm. interossei palmares • 8 1 Dermatomen overgenomen uit Keegan en
5 mm. interossei dorsales • 8 1 Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
Sensorisch innervatiegebied van de
5 mm. lumbricales III & IV • (7) 8 1 perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
5 m. adductor pollicis • 8 1 Anatomy of the Human Body, 28e druk.
5 m. flexor poll. brev. (pars prof.) • 8 1

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Hals, diafragma en bovenste extremiteit (rechts).


320 Spieren

Een dertigjarige man was uit een rijdende auto ge- Ter hoogte van de plexus brachialis was de uitval
vallen en ongeveer twintig minuten buiten bewust- gecompliceerder, wat blijkt uit de gradaties die uit-
zijn geweest. Nadat zijn lichte verwondingen waren eenlopen van 0 tot 5. Het gelijktijdig in kaart bren-
behandeld op de polikliniek van het plaatselijke gen van de aangedane perifere en segmentale in-
ziekenhuis, mocht hij naar huis. Gedurende de nervatie verschafte echter aanvullende informatie
volgende drie weken werd hij door verschillende en op basis hiervan kwam men wat betreft de plaats
artsen onderzocht en behandeld wegens paralyse van de laesie tot de volgende conclusies.
en oedeem in de rechterarm en pijn in borst en nek. 1 Een laesie van de fasciculus posterior van de
Tweeëntwintig dagen na het ongeluk werd hij plexus brachialis. De spieren geı̈nnerveerd door
opgenomen in het University of Maryland Hospital. de nn. subscapularis superior en inferior, de n.
Er werd een uitgebreid neuromusculair onderzoek thoracodorsalis, n. axillaris en n. radialis, die
verricht, dat onder andere een manuele spiertest en ontspringen uit de fasciculus posterior, zijn of
elektromyografie inhield. Daaruit bleek uitgebreide volledig verlamd of ernstig verzwakt. Uitval van
pathologie van de rechterarm. de m. subscapularis betekent dat de laesie zich
Men besloot operatieve exploratie uit te stellen en proximaal bevindt van het punt waar de n. sub-
de patiënt conservatief te behandelen met een ab- scapularis superior ontspringt (c in de tekening).
ductiespalk en poliklinische nabehandeling. Helaas 2 Een uitval van de fasciculus medialis van de
meldde de patiënt zich pas vijf maanden later bij de plexus. De spieren die door de n. ulnaris (eindtak
polikliniek. Toen werden zowel gedetailleerde ma- van de fasciculus medialis) geı̈nnerveerd worden,
nuele (zie p. 319) als elektrodiagnostische spiertests hadden spierkracht 5. De pars sternoclavicularis
gedaan en werd verder elektromyografisch onder- van de m. pectoralis major en de m. pectoralis
zoek uitgevoerd. minor (C5-Th1) en enkele spieren met n. media-
nus-innervatie (C6-Th1) hadden spierkracht 4.
Testen van de sensibiliteit en de reflexen De patiënt Het is logisch om aan te nemen dat de lichte
kon geen speldenprikken voelen in het sensibele zwakte toe te schrijven is aan deficiëntie van C5
innervatiegebied van de n. axillaris, de n. musculo- en C6, en niet aan de uitval van de fasciculus
cutaneus en de n. radialis. De diepe peesreflexen medialis.
van de m. biceps brachii en m. triceps brachii waren 3 Een laesie van of de truncus superior (gevormd
afwezig. door de wortels van C5 en C6 van de plexus) of de
voorste splitsing van de truncus superior voor
Manuele spiertests Een vluchtige beschouwing deze samenkomt met de divisio ventralis van de
van de kaart op pagina 319 leert dat de spieren die truncus medius (C7) om de fasciculus lateralis te
geı̈nnerveerd worden door de n. ulnaris spierkracht vormen. Om dit te bevestigen is een toelichting
5 hadden, dat de spieren geı̈nnerveerd door de nodig over hoe men er zeker van kan zijn dat de
n. medianus spierkracht 4 of 5 hadden en dat de laesie in dit gebied gelegen is, en dat die zich niet
spieren geı̈nnerveerd door de n. radialis, n. muscu- proximaler dan a en niet distaler dan b in de
locutaneus en n. axillaris spierkracht 2 of 0 hadden. tekening bevindt.

van C4

n. dorsalis scapulae C5
a
n. suprascapularis
S C6
b A
P
C7
n. pectoralis lat. A M
c P C8
P I
A
T.

Th1
LA

n. musculocutaneus S T. van Th2


PO
n. thoracicus longus
n. axillaris D.
ME

n. medianus n. pectoralis med.


n. ulnaris n. subscapularis superior
n. radialis n. thoracodorsalis
n. subscapularis inferior

S = truncus superior A = divisiones anteriores LAT = fasciculus lateralis


M = truncus medius P = divisiones posteriores MED = fasciculus medialis
I = truncus inferior * = naar mm. scaleni en m. longus colli POST = fasciculus posterior

Plexus brachialis met mogelijke plaats van een laesie (a, b, c)


6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 321

De volledige paralyse van de m. biceps brachii en de de zwakte in deze spieren een secundaire zwakte
m. brachialis (vanuit C5 en C6) doet de vraag rijzen door overrekking is en geen neurogene oorzaak
op welk niveau deze spieren zijn aangedaan – n. heeft. De patiënt had de spalk, die drieëntwintig
musculocutaneus (C5, C6, C7), fasciculus lateralis dagen na het ongeval was aangemeten, niet gedra-
(C5, C6, C7), truncus of radix? gen en er was sprake van subluxatie van het ge-
Dat de m. coracobrachialis nog enige kracht heeft, wricht en rekking van het kapsel. De zwakte was
sluit volledige uitval van de n. musculocutaneus uit. niet zo uitgesproken als in de andere spieren met
Een complete laesie ter hoogte van de fasciculus innervatie vanuit C5 en C6. Bij palpatie was een
lateralis (C5, C6, C7) wordt weerlegd door verschil- stevige contractie te voelen en deze spieren waren
lende bevindingen die erop wijzen dat de C7-com- aan bovenmatige rek onderhevig geweest. Als de
ponent niet is aangedaan. zwakte het gevolg was van overrekking, lag de oor-
De m. flexor digitorum superficialis, de m. flexor spronkelijke plaats van de laesie distaal van het
digitorum profundus I en II en de mm. lumbricales punt waar de n. suprascapularis ontspringt.
I en II die door de n. medianus vanuit C7, C8 en Th1
geı̈nnerveerd worden, hadden spierkracht 5. Andere Patiënt 6: overrekkingszwakte als gevolg van perifeer
spieren met n. medianus-innervatie vanuit C6, C7, zenuwletsel
C8 en Th1 hadden spierkracht 4 en zouden onge-
twijfeld meer verzwakt zijn geweest als C7 was Het volgende geval is een voorbeeld van overrek-
aangedaan. kingszwakte als gevolg van perifeer zenuwletsel.
De pars sternoclavicularis van de m. pectoralis Tijdens het tuinieren tilde een vrouw een zware
major en de m. pectoralis minor die voornamelijk steen op. Haar handen stonden in supinatiestand.
door de n. pectoralis medialis geı̈nnerveerd worden Ze liet de steen plotseling glippen, waardoor haar
(C8 en Th1) en enigermate door de n. pectoralis la- onderarmen in pronatiestand kwamen te staan. Ze
teralis (C5, C6 en C7), hadden spierkracht 4 en 4+. voelde een scherpe pijn in het bovenste gedeelte van
Bij uitval van C7 was de verzwakking ongetwijfeld haar rechteronderarm. Ze kreeg last van krachts-
groter geweest. verlies in de spieren die geı̈nnerveerd worden door
De aanwezigheid van kracht in de m. coracobra- de n. radialis distaal van de m. supinator. Ze werd
chialis wordt dus verklaard uit het feit dat de C7- onderzocht door diverse artsen, waaronder een
component intact is en bevestigt nog eens dat dit neurochirurg die vertelde dat hij een aantal soort-
het geval is. Het verlies aan spierkracht als gevolg gelijke gevallen onderzocht had.
van rek die daarbij in deze spier optreedt door de De patiënt werd anderhalf jaar na het optreden
subluxatie van de schouder en de zwakte van de m. van de klacht voor het eerst gezien door een fysio-
deltoideus en m. biceps brachii kunnen er verant- therapeut. De dorsaalflexoren van de pols en de m.
woordelijk voor zijn dat de m. coracobrachialis niet extensor digitorum vertoonden aanzienlijke zwakte
meer dan spierkracht 2 bezit. maar geen complete paralyse (gradaties resp. 2 en
Aangezien C7 intact is, kan punt b in de tekening 2+). De fysiotherapeut schreef een spalk voor en
op pagina 320 dus als de meest distale plaats van de binnen twee weken was de kracht van deze spieren
laesie worden beschouwd. toegenomen tot respectievelijk 2+ en 3+. Daarna
Het is niet mogelijk dat C5 en C6 proximaler dan trad er geen verandering meer op. De patiënt begon
bij a ter hoogte van de wortels van de plexus zijn meer werk te doen met de hand en droeg haar spalk
aangedaan (zie tekening op p. 320), omdat de mm. slechts af en toe. Drie maanden gingen voorbij maar
rhomboidei en de m. serratus anterior spierkracht 5 in plaats van de zaak te laten rusten, besloten
hadden. Of de laesie proximaal of distaal ligt van patiënt, arts en fysiotherapeut dat men een volledi-
het punt waar de n. suprascapularis ontspringt, ger immobilisatie zou proberen. De patiënt kreeg
hangt samen met de vraag of de zwakte van de m. een gipsspalk die zowel de pols als de metacarpofa-
supraspinatus en m. infraspinatus een neurogene langeale gewrichten in de extensiestand hield.
oorzaak heeft of veroorzaakt wordt door zwakte als Hierdoor werden de dorsaalflexoren van de pols en
gevolg van overrekking. de m. extensor digitorum beschermd maar was
De m. supraspinatus en m. infraspinatus (C4, C5, flexie en extensie van de interfalangeale gewrichten
C6) hadden spierkracht 3 en als deze verzwakking wel mogelijk. De patiënt kon de spalk afdoen maar
het gevolg van een neurologische uitval zou zijn, kreeg het advies dit zo weinig mogelijk te doen, ook
had de laesie proximaal moeten liggen van het punt ’s nachts niet. Als ze het toch deed, mocht ze in geen
waar de n. suprascapularis ontspringt. Het is het geval de pols en de vingers maximaal flecteren.
meest logisch om te veronderstellen dat de aanwe- Na twee weken was de toestand van de spieren van
zigheid van spierkracht 3 het gevolg is van regene- pols en vingers aanzienlijk verbeterd. De patiënt
ratie in de zeven maanden die sinds het ongeval kon voor het eerst in twee jaar weer pianospelen en
verlopen waren. typen.
Aan de andere kant bestaat de mogelijkheid dat
322 Spieren

Het volgende geval is een voorbeeld van een aan-


spierkrachtgradaties
doening van het centrale zenuwstelsel waarbij
spierzwakte optreedt.
leeftijd m. extensor carpi m. extensor carpi
Een kind dat vanaf de geboorte leed aan een he-
(jaren) radialis ulnaris
miplegie rechts kwam op twaalfjarige leeftijd bij de
fysiotherapeut met een afhangende pols. De hand
12 2– 3
werd gedurende enkele maanden in een dorsaal-
flexiestand in een gipsverband gezet dat dag en
13 4+ 4+
nacht gedragen werd, behalve tijdens de behande-
ling. De terugkeer van de spierkracht was uitste- 16 5 5
kend. De volgende gegevens uit haar status zijn
vooral interessant omdat deze patiënt gedurende 20 5 5
lange tijd werd gevolgd.
24 4 4

Overbelastingsletsel die geopereerd waren vanwege het carpaletunnel-


syndroom, later bleken te lijden aan het pronator-
Overbelastingsletsel kan worden gedefinieerd als teressyndroom (Hartz e.a., 1981).
schade door bewegingen die gedurende een zo lange Het doel van de conservatieve behandeling is het
tijd worden herhaald dat de belastbaarheid van de bestrijden van de pijn, het terugdringen van de
betrokken weefsels wordt overschreden. Die periode veroorzakende bewegingen en reductie van de be-
kan kort zijn als de last die wordt opgetild of de lasting. Tijdelijk gebruik van de juiste steunmid-
kracht die wordt gevraagd veel te groot is voor de delen voor pols, arm, schouder of bovenrug kan
persoon in kwestie. Letsel door overbelasting strekt bijdragen aan het minimaliseren van de validiteits-
zich vaak uit over een lange periode waarin de ver- stoornissen door overbelastingsletsel en de spieren
oorzakende activiteit langzaam een irritatie of aan- beter laten functioneren.
tasting van een spier, pees of kapsel teweegbrengt
met als gevolg pijn en ontstekingsreacties.
De gewrichten en spieren van de bovenste extre- Aandachtspunten voor de bovenste
miteit zijn zeer kwetsbaar voor overbelastingsletsel. extremiteit
Herhaalde bewegingen van hand en arm door
werkzaamheden of vrijetijdsbesteding kunnen lei- Dorsaalflexie van de pols: extensoren, n. radialis
den tot diverse vormen van overbelasting, ontste- (C5, 6, 7, 8)
kingsreacties of zenuwuitval met lichte tot zeer Palmairflexie van de pols: flexoren, n. ulnaris
ernstige gevolgen. (C7, 8, Th1)
Overbelastingsletsel zorgt voor veel problemen
voor de meer dan 2,3 miljoen mensen die in de Ver- Palmairflexie van de pols: flexoren, n. medianus
enigde Staten vanwege invaliditeit zijn aangewezen (C6, 7, 8)
op een niet-elektrische rolstoel.1 Deze rolstoelge- . carpaletunnelsyndroom
bruikers maken exclusief gebruik van hun armen
voor mobiliteit, verplaatsingen, verlichting van Art. radioulnaris (onderarm), m. pronator teres,
druk en een groot aantal andere dagelijkse verrich- n. medianus (C6, 7)
tingen. De aandoening die het meest voorkomt is een . pronator-teressyndroom
impingementsyndroom van de schouder waarbij de
rotatorenmanchet, de pees van de m. biceps brachii Elleboog, flexoren, n. musculocutaneus (C4, 5, 6)
en/of de bursa subacromialis aangedaan zijn. . epicondylitis lateralis (tenniselleboog)
De behandeling van bepaalde overbelastingslet- . epicondylitis medialis (golferselleboog)
sels zoals de tenniselleboog (epicondylitis lateralis),
de golferselleboog (epicondylitis medialis), de Schoudergewricht, abductor: m. supraspinatus,
zwemmersschouder (impingementsyndroom), RSI n. musculocutaneus (C4, 5, 6)
door overmatig gebruik van toetsenbord of muis of
door overmatig opdrukoefeningen doen wordt voor Schoudergewricht, laterorotatie: m. supraspina-
een deel bepaald door de specifieke informatie die tus, m. infraspinatus (C4, 5, 6) en m. teres minor
men verkrijgt uit spiertests. (C5, 6)
Zorgvuldig testen kan foutieve diagnoses voor-
komen, bijvoorbeeld de diagnose carpaletunnel- Schoudergewricht, mediorotatie: m. subscapula-
syndroom als de aandoening in feite een pronator- ris, m. teres major (C5, 6, 7) en m. latissimus
teressyndroom is. Een onderzoek van de Mayo dorsi (C6, 7, 8)
Clinic liet zien dat 7 patiënten uit een groep van 35

1 Trends and differential use of assistive technology devices: United States, 1994. The National Health Interview
Survey on Disability, 1999.
6 Bovenste extremiteit en schoudergordel 323

Oefeningen voor de bovenste extremiteit

Oefeningen in ruglig moeten worden uitgevoerd op


een stevige ondergrond, bijvoorbeeld een plank op
het bed, een behandeltafel of de vloer. Op de harde
ondergrond kan een dun matrasje of een opgevou-
wen deken gelegd worden. Rekken van de schouderadductoren
Rekoefeningen moeten worden voorafgegaan
door milde warmte en lichte massage om strakke Ga op de rug liggen, buig de knieën en plaats de
spieren te ontspannen. Vermijd warmte bij zwakke, voeten plat op de ondergrond. Kantel het bekken
overrekte spieren. De rekking moet geleidelijk om de onderrug af te vlakken. Houd de rug vlak,
plaatsvinden en u moet bewust proberen de spieren houd de armen recht en breng ze boven het hoofd.
te ontspannen. De rekking moet worden volgehou- Probeer de armen op de tafel te leggen. Houd de
den totdat u een stevige, maar goed te verdragen bovenarmen zo dicht mogelijk bij het hoofd. (Trek
‘trek’ voelt. De ademhaling moet geen moeite kos- de rug niet hol.) Beweeg de armen langzaam van
ten terwijl de spier gerekt wordt. Het betrokken li- de ene stand van de armen naar de andere zoals
chaamsdeel moet langzaam worden teruggebracht onderaan de bladzijde is afgebeeld.
naar de uitgangshouding.
Spierversterkende oefeningen moeten ook lang- Geleid-actief rekken van de m. pectoralis minor
zaam uitgevoerd worden. U moet proberen een
sterke ‘trek’ op te wekken met de spieren die bij de Laat de patiënt op de rug liggen met gebogen
oefening betrokken zijn. De uiteindelijke stand knieën en voeten plat op de ondergrond. Een assis-
moet enkele seconden vastgehouden worden voor- tent staat naast de schouder die gerekt moet worden
dat u de spieren ontspant. De oefening moet zo vaak en plaatst de hand met gekromde vingers tussen de
worden herhaald als aangegeven door de fysio- hals en het schoudergewricht. Duw de schouder
therapeut. stevig en gelijkmatig naar achteren en naar bene-
den, zodat de schouder naar achteren kan roteren.
Houdingsoefening zittend tegen de wand Houd dit gedurende 60 seconden vast.

Ga op een kruk zitten met de Rekken van de m. trapezius pars descendens door de m.
rug tegen de wand. Vlak de latissimus dorsi te versterken
onderrug af tegen de wand
door de buikwand met de Ga zitten op de tafel met beklede blokken naast de
onderste buikspieren naar heupen. Houd het lichaam rechtop met de schou-
boven en naar binnen te ders in de juiste stand. Duw naar beneden, maak de
trekken. Plaats de handen ellebogen recht en til de billen recht omhoog van de
naast het hoofd met de rug tafel. Keer langzaam terug naar de uitgangshouding.
van de hand tegen de wand.
Maak de bovenrug recht
door de schouderbladen
naar beneden en naar
achteren te trekken en de
ellebogen tegen de wand
te duwen. Houd de armen
tegen de wand en beweeg
ze langzaam van de ene
stand van de armen naar
de andere zoals hieronder
is afgebeeld.

ª Tekeningen: Florence P. Kendall en Patricia G. Provance, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
j 7 Onderste extremiteit

De onderste extremiteiten ondersteunen het hele Een voorbeeld van een dergelijke fout is beschreven
lichaam en zorgen voor mobiliteit. Dit vereist een op pagina 352.
goede spierbalans van de onderste extremiteiten. Omdat de functies van de heupspieren nauw met
Terwijl de spieren van de bovenste extremiteit elkaar verbonden zijn, kan er compensatie optreden
geı̈nnerveerd worden door één plexus, wordt de bij spierzwakte of aanpassing als spieren verkort
onderste extremiteit geı̈nnerveerd door de plexus zijn. Als dergelijke compensaties niet ontdekt wor-
lumbalis en de plexus sacralis. De differentiaaldi- den of zelfs in de hand gewerkt worden door on-
agnose van heupklachten verdient speciale aandacht juiste testposities of -bewegingen, kan dit de resul-
omdat de zenuwen een verschillende oorsprong taten van een test ongeldig maken.
hebben en er zeer veel spieren bij de aandoening Om de differentiaaldiagnose te kunnen stellen en
betrokken kunnen zijn. Veel spieren overspannen een succesvol behandelplan te formuleren moet
de heup en de knie. Het kan daarom moeilijk zijn te men een uitgebreide kennis hebben van de inner-
bepalen welke spieren verkort zijn. Verschillende vatie, de gewrichtsbewegingen, de lichaamshou-
aandoeningen kunnen leiden tot dezelfde sympto- ding en de stand van diverse lichaamsdelen, en de
men. juiste procedures voor het testen van de lengte en
Een doelmatige behandeling van aandoeningen kracht van de spieren. Verder bevat dit hoofdstuk
van het bewegingsapparaat hangt af van een cor- diverse praktijkgevallen met registratiekaarten van
recte beoordeling van de lengte en kracht van de de testresultaten om de specifieke problematiek van
spieren. Ernstige fouten kunnen het gevolg zijn als aandoeningen van de onderste extremiteiten dui-
men geen aandacht schenkt aan belangrijke details. delijk te maken.
326 Spieren

j
7.1 Innervatie m. psoas major vertakken de rami zich in divisiones
anteriores en posteriores. Perifere zenuwen van de
Plexus lumbalis divisiones anteriores innerveren de adductoren aan
de mediale zijde van het bovenbeen. De perifere
De plexus lumbalis wordt gevormd door de rami zenuwen van de divisiones posteriores innerveren
ventrales van L1, L2, L3 en een deel van L4 met vaak de flexoren van de heup en de strekkers van de knie
een kleine bijdrage van Th12. In de spierbuik van de aan de voorzijde van het bovenbeen.

T12

n. iliohypogastricus

n. ilioinguinalis

L4

n. cutaneus femoralis
DIVISIONES lateralis
anteriores
posteriores * naar m. quadratus
lumborum

n. femoralis

** naar m. psoas major

n. genitofemoralis

n. obturatorius
7 Onderste extremiteit 327

Plexus sacralis posteriores. De divisiones anteriores en de perifere


zenuwen die eruit ontspringen innerveren de ach-
De plexus sacralis ontspringt uit het kleinere deel terzijde van het boven- en onderbeen en de plantaire
van de primaire ramus ventralis van L4 en uit alle zijde van de voet. De divisiones posteriores en de
rami ventrales van L5, S1, S2 en S3. De rami ventra- perifere zenuwen die eruit voortkomen innerveren
les van L4 en L5 verenigen zich tot de truncus lum- de abductoren aan de laterale zijde van het boven-
bosacralis die de bekkenholte binnentreedt. Daar been, een extensor van de heup aan de achterzijde
voegen de rami ventrales van S1, S2 en S3 zich bij en de dorsaalflexoren van de enkels en tenen aan de
deze truncus, waardoor de plexus wordt gevormd. voorzijde.
Deze vertakt zich daarna in divisiones anteriores en

n. gluteus superior

n. gluteus inferior

DIVISIONES
anteriores
*
posteriores naar
m. gemel-
lus superior n. cuta-
en m. obtu- neus
ratorius per-
forans
n. pudendus
n. peroneus
communis n. tibialis n. cutaneus
naar femoris
m. gemellus posterior
superior en * naar
n. ischiadicus m. obturatorius m. piriformis
internus
328 Spieren

Registratiekaart van de segmentale innervatie en spieren van de onderste extremiteit

Naam Datum:

Perifere zenuwen
→ Verklaring

D.

A.

A.

A.
V.

V.

T(12), L1, 2, 3, 4 V.
V.

V.
V.
V.

V.

P.

P.
P.

P.

P.
V. = ventrale primaire ramus L1
SPINAAL L1 2

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3
D.= dorsale primaire ramus

T(12), L1

L(1), 2, 3, 4
L(1), 2, 3, 4

L4, 5, S1, 2

L4, 5, S1, 2
A.= anterior divisie S 3

T12, L1
SEGMENT 2

L4, 5, S1
L5, S1, 2
P. = posterior divisie
4
Spierkracht

2
Spier

3
T1-12, L1-5, S1-3

n. iliohypogastr.
T9, 10, 11, 12

n. peroneus
n. glut. sup.
plex. lumb.
n. femoral.

n. glut. inf.
n. obturat.

n. ischiad.
n. ischiad.
plex. sacr.
n. ilioling.
T1, 2, 3, 4

n. tibialis
T5, 6 SPINAAL SEGMENT 4 L5
T7, 8

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5

lumbalis

m. quadr. lumborum 1 2 3
Plexus

m. psoas minor • 1 2
m. psoas major • 1 2 3 4
m. iliacus • (1) 2 3 4
N.femoralis

S2
m. pectineus • (•) 2 3 4
m. sartorius • 2 3 (4) L5
S1
m. quadriceps • 2 3 4
m. adductor brevis • 2 3 4
N. obturatorius


Ant.

m. adductor longus 2 3 4
m. gracilis • 2 3 4

Post.

m. obturator. ext. 3 4 S1
m. adductor magnus • • 2 3 4 5 1 L5
m. gluteus medius • 4 5 1
N. gluteus

S1
Sup.

m. gluteus minimus • 4 5 1 L4
m. tensor fas. lat. • 4 5 1
Inf.

m. gluteus maximus • 5 1 2
m. piriformis • (5) 1 2
L1
m. gemellus superior • 5 1 2 2
sacralis
Plexus

m. obturator. internus • 5 1 2 3
4
m. gemellus inferior • 4 5 1 (2) 5
S1
m. quadratus femoris • 4 5 1 (2)

P.

m. biceps (caput breve) 5 1 2


N. ischiad.

m. semitendinosus • 4 5 1 2 L1
S2 2
m. semimembranosus • 4 5 1 2
Tib.

m. biceps (caput longum) • 5 1 2 3 3


L1
m. tibialis anterior • 4 5 1 5
m. ext. hall. long. • 4 5 1
(N. popl. ext.)

S1
N. peroneus

Prof.

m. ext. digit. long. • 4 5 1


2 L4
m. peroneus tertius • 4 5 1
m. ext. digit. brevis • 4 5 1
m. peroneus longus • 4 5 1
Sup.

m. peroneus brevis • 4 5 1
m. plantaris • 4 5 1 (2) L5
L5 L5 4
m. gastrocnemius • 1 2
S2

N. tibialis

m. popliteus 4 5 1
m. soleus • 5 1 2
m. tibialis posterior • (4) (5) 1
post n. ilio-
m. flex. digit. long. • 5 1 (2) n. lumbo- div. hypogastricus
m. flex. hall. long. • 5 1 2 inguinalis
N. tibialis (N. popl. int)

v.d.
m. flex. digit. brevis • 4 5 1 n. ilio- plex. T12
N. pl. med.

• inguinalis
lum

m. abductor hallucis 4 5 1
sac


.

m. flex. hallucis brevis 4 5 1


r.

m. lumbricalis I • 4 5 1
m. abd. digiti minimi • 1 2 n. cut
m. quad. plantae • 1 2 femo
femor.
n. cut.
N. plant. lat

m. flex. digiti minimi • 1 2 n. cut. post.


femor.
m. opp. digiti minimi • 1 2 femor. n. cut
lat.
lat. femor.
m. adductor hallucis • 1 2
ant.
mm. interossei plant. • 1 2
mm. interossei dors. • 1 2 n. peron. n. peron.
mm. lumbricales II, III, IV • (4) (5) 1 2 comm. comm.

n. peron.
n. peron.
n. saph superf.
superf.
n. peron.
prof. n. suralis
n. suralis

n. plantaris
lat. n. plant. n. tibialis
med.

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
7 Onderste extremiteit 329

Registratiekaart van de segmentale innervatie en motorische punten

L1
L1
L2
L2
plexus lumbalis L3 n. obturatorius
(afgesneden)
L3
m. psoas minor L4 n. femoralis
L4 (afgesneden)
m. psoas major L5
L5 n. gluteus sup.
m. gluteus med.

plexus sacralis m. gluteus min.

m. piriformis m. ten. fas. latae


n. femoralis

m. iliacus n. obturatorius
m. gemellus sup. n. gluteus inf.
m. pectineus (m. pectineus) m. obturator int. m. gluteus max.
m. obturator. ext. m. gemellus inf.
m. sartorius m. quadr. fem.
m. rectus femoris m. add. brevis
n. ischiadicus
m. vast. med. m. add. longus m. biceps cap. long.
m. vast. lat. m. add. magnus m. semitendin.
m. vast. inter. m. gracilis m. add. magnus
m. semimenbran.

m. biceps cap. brev.

m. vastus med.
n. peroneus
(zie vooraanzicht)

n. tibialis
m. plantaris

m. gastrocnemius
n. peroneus n. peroneus profundus
superficialis m. popliteus
m. tibialis ant.
m. soleus
m. peroneus long.
m. tibialis post.

m. flex. digit. l.

m. flex. hall. l.
m. ext. digit. long.

m. tibialis ant.
m. peroneus brev. m. ext. digit. long.

m. peroneus tert.

n. plantaris lateralis
m. abd. dig. min.
n. plantaris medialis m. quad. plantae
m. ext. digit. brev.
m. flex. dig. brev. m. flex. dig. min.
m. abd. hallucis
m. opp. dig. min.
n. plantaris lateralis m. add. hall. obl.
m. flex. hall. brev.
mm. interossei dorsales mm. interossei plantares
m. lumbricalis I
mm. lumbr. II, III, IV
m. add. hall. trans.

mm. interossei dorsales


Groen: perifere zenuwen en de divisiones posteriores van waaruit ze ontspringen. (zie dorsum)
Geel: perifere zenuwen en de divisiones anteriores van waaruit ze ontspringen.

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
330 Spieren

Kaart van de spieren van de onderste extremiteit, deel 1

Spinaal segment
Lumb. Sacr. HEUP KNIE
in flexie
antiflexie adductie endorotatie abductie exorotatie retroflexie extensie
1 2 3 4 5 1 2 3 SPIER exorotatie endorotatie
1 2 3 4 m. psoas major psoas maj. psoas maj. psoas maj.

(1) 2 3 4 m. iliacus iliacus iliacus iliacus

2 3 (4) m. sartorius sartorius sartorius sartorius sartorius

2 3 4 m. pectineus pectineus pectineus

2 3 4 m. adductor long. add. long. add. long. m. add. long.

2 3 4 m. adductor brev. add. brev. add. brev. m. add. brev.

2 3 4 m. gracilis gracilis gracilis

2 3 4 m. quadriceps rect. fem. quadriceps

2 3 4 m. adductor magnus add. m. (ant.) add. mag

3 4 m. obturator. ext. obt. ext. obt. ext.

4 5 1 m. adductor magnus add. mag. add. m. post

4 5 1 m. tibialis ant.

4 5 1 m. tens. fas. lat. tensor f. l. tensor f. l. tensor f. l. tensor f. l.

4 5 1 m. gluteus minimus glut. min glut. min glut. min

4 5 1 m. gluteus medius gl. med. ant. gl. med. ant. glut. med. g. med. post g. med. post

4 5 1 m. popliteus popliteus

4 5 1 m. ext. dig. long

4 5 1 m. peroneus tertius

4 5 1 m. ext. hall. long.

4 5 1 m. ext. dig. brev.

4 5 1 m. flex. dig. brev.

4 5 1 m. flex. hall. brev.

4 5 1 m. lumbricalis l

4 5 1 m. abductor hall.

4 5 1 m. peroneus longus

4 5 1 m. peroneus brevis

(4) 5 1 m. tibialis post.

4 5 1 (2) m. gemellus inferior gem. inf. gem. inf.

4 5 1 (2) m. quadratus fem. quadratus f.

4 5 1 (2) m. plantaris

4 5 1 2 m. semimembranosus m. semimemb. semimembr. semimembr.

4 5 1 2 m. semitendinosus m. semitend. semitend. semitend.

5 1 (2) m. flex. dig. long.

5 1 2 m. gluteus maximus g. max. inf. g. max. sup. glut. max. glut. max.

5 1 2 m. biceps, caput breve biceps, c. br.

5 1 2 m. flex. hall. long.

5 1 2 m. soleus

(5) 1 2 m. piriformis piriformis piriformis piriformis

5 1 2 m. gemellus superior gem. sup. gem. sup.

5 1 2 m. obturator. int. obt. int. obt. int.

5 1 2 3 m. biceps caput longum biceps, c. l. biceps, c. l. biceps, c. l.

(4) (5) 1 2 mm. lumbr. II, III, IV

1 2 m. gastrocnemius

1 2 mm. interossei dorsales

1 2 mm. interossei plantares

1 2 m. abd. dig. min.

1 2 m. adductor hall.

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
7 Onderste extremiteit 331

Kaart van de spieren van de onderste extremiteit, deel 2

Dig. 2-5 Proximale Dig. 1-5 Distale


KNIE ENKEL VOET METATARSOFALANGEAALGEWRICHT interfalangeale gewrichten interfalangeale gewrichten

flexie dors.flexie plant.flexie eversie inversie extensie flexie abductie adductie extensie flexie extensie flexie

sartorius

gracilis

tib. ant. tib. ant.

popliteus
ext. d. long. ext. d. long ext. d. long
ext. d. long. ext. d. long.
(dig. 2-5) (dig. 2-5) (dig. 2-5)
peroneus t. peroneus t.

ext. hall. l. ext. hall. l. ext. hall. l. ext. hall. l.


ext. dig. br. ext. dig. br. ext. dig. br.
(dig. 1-4) (dig.1-4) (dig.1-4)
flex. dig. br. flex. dig. br.
(dig. 2-5) (dig. 2-5)
flex. hall. br.
lumb. l. lumb. l. lumb. l.
(dig. 2) (dig.2) (dig.2)
abd. hall. abd. hall.

peroneus l. peroneus l.

peroneus br. peroneus br.

tib. post. tib. post

plantaris plantaris

semimembr.

semitend.
flex. dig. 1 flex. dig. 1 flex. dig. 1
flex. dig. l. flex. dig. l.
(dig. 2-5) (dig. 2-5) (dig.2-5)

biceps, c. br.

flex. hall. l. flex. hall. l. flex. hall. l. flex. hall. l.

soleus

biceps, c. l.
lumb. II-IV lumb. II-IV lumb. II-IV
(dig. 3-5) (dig. 3-5) (dig. 3-5)
gastroc. gastroc.
int. dors int. dors. int. dors. int. dors.
(dig. 2-4) (dig. 2-4) (dig. 2-4) (dig. 2-4)
int. plant. int. plant. int. plant. int. plant.
(dig. 3-5) (dig. 3-5) (dig. 3-5) (dig. 3-5)
abd. d. min

add. hall. add. hall.

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
332 Spieren

Overzicht van de innervatie van spieren

oorsprong Ruggenmergs- zenuw motorisch/sensorisch naar spier


segment de spier

plexus lumbalis ramus ven- Th12, L1 n. iliohypogastricus motorisch en sensorisch m. obliquus internus ab-
tralis dominis, m. transversus
abdominis

L1, L2, L3, L4 plexus lumbalis motorisch en sensorisch m. quadratus lumborum,


m. psoas major, m. psoas
minor

divisio pos- L2, L3, L4 n. femoralis motorisch en sensorisch m. iliacus, m. pectineus,


terior m. sartorius, m. quadri-
ceps

divisio an- L2, L3, L4 n. obturatorius motorisch en sensorisch adductoren van de heup
terior

plexus lumbo- divisio pos- L4, L5, S1 n. gluteus superior motorisch 1 m. gluteus medius, m.
sacralis terior gluteus minimus, m. ten-
sor fasciae latae

divisio pos- L5, S1, S2 n. gluteus inferior motorisch m. gluteus maximus


terior

n. ischiadicus divisio pos- L4, L5, S1, S2 n. peroneus motorisch en sensorisch m. biceps caput breve, m.
terior tibialis anterior, extenso-
ren van de tenen, mm.
peronei

divisio an- L4, L5, S1, S2, S3 n. tibialis motorisch en sensorisch m. semitendinosus, m.
terior biceps femoris caput
longum, 19 spieren van
enkel en voet

plexus sacralis ramus ven- L4, L5, S1, S2, S3 plexus sacralis motorisch en sensorisch m. piriformis, mm. gemelli
tralis superior en inferior, m.
obturator internus, m.
quadratus femoris

1 Sensorisch naar het heupgewricht.


ª Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

N. femoralis De n. femoralis doorboort het distale N. ischiadicus De n. ischiadicus ontspringt uit L4,
gedeelte van de margo lateralis van de m. psoas L5, S1, S2 en S3. In de meeste gevallen ligt de n.
major en innerveert de m. iliacus, de m. pectineus, ischiadicus onder de m. piriformis en kruist hij de
de m. sartorius en de m. quadriceps. De grootste en m. obturatorius internus, de mm. gemelli en de m.
langste tak van de n. femoralis is de n. saphenus, die quadratus femoris (zie de afbeelding op p. 416). Er
de huid aan de binnenkant van het been innerveert. zijn echter ook variaties waarbij de spier gesplitst is
en één tak van de n. ischiadicus (meestal de n. per-
N. obturatorius De n. obturatorius ontspringt uit L2, oneus communis) of de beide takken de spierbuik
L3 en L4. De ramus muscularis innerveert de m. doorboren.
obturatorius externus, de m. adductor magnus en
soms de m. adductor brevis. De ramus articularis N. peroneus De n. peroneus verloopt tussen de m.
innerveert het synoviale membraan van het kniege- biceps femoris en het caput laterale van de m. gas-
wricht. trocnemius naar het caput fibulae; de ramus pro-
fundus verloopt naar de m. peroneus longus (zie de
afbeelding op p. 412). De n. peroneus innerveert de
dorsaalflexoren en de pronatoren van de enkel.
7 Onderste extremiteit 333

Huidzenuwen van de onderste extremiteit

huidtakken:

rami L1
dorsales L2
rami cutanei L3 rami cutanei
nervi subcostalis laterales nervi
(T12) rami iliohypogastrici
femoralis n. genito
rami femoralis
genitalis
rami S1
n. ilioinguinalis dorsales S2
S3 rami nervi
cutanei femoris
rami anteriores posterior
nervi cutanei n. cutaneus
femoralis lateralis perforans
rami posterior
nervi cutanei
femoris
rami cutaneus
nervi obturatorii
n. cutaneus
lateralis femoris

nn. cutanei femoris


intermediales
n. cutaneus
femoris medialis

n. cutaneus femoris
posterior, eindtak

ramus infrapatellaris n. cutanei suralis lateralis


nervi saphenus (ontspringt uit de
n. fibularis communis)

n. saphenus
rami cutanei
nervi fibularii
(peronei) communis

n. cutaneus suralis
medialis (ontspringt
uit de n. tibialis)

n. fibularis (peroneus) ramus


superficialis; vertakt zich nervi saphenus
tot de nn. digitales dorsales

rami calcanei
n. cutaneus medialis nervi n. cutaneus lateralis dorsalis
lateralis dorsalis tibialis pedis (eindtak van
(eindtak van de n. suralis) de n. suralis)

n. fibularis n. plantaris n. plantaris lateralis


(peroneus) medialis
profundus

A. ventraal aanzicht B. dorsaal aanzicht

Met toestemming overgenomen uit Grant’s Atlas of Anatomy (Agur, 1991).

In afbeelding B vindt men het woord ‘suralis’, dat is medianus waardoor de n. suralis gevormd wordt.
afgeleid van ‘sura’, wat ‘kuit’ betekent in het Latijn. Het niveau waarop deze zenuwen samengaan vari-
In deze afbeelding voegt zich juist boven de enkel eert; op de afbeelding is dat op een zeer distale
een ramus communicans van de n. cutanei suralis locatie.
lateralis (niet benoemd) bij de n. cutanei suralis
334 Spieren

j
7.2 Gewrichtsbewegingen Eversie is een combinatie van pronatie en abductie
van de voorvoet. De eversiemogelijkheid is in dor-
Bewegingen van de voet saalflexie groter dan in plantairflexie.

Interfalangeale gewrichten van de tenen


flexie van de tenen
De interfalangeale gewrichten zijn ginglymi of
scharniergewrichten, gevormd door de aangren-
zende gewrichtsvlakken van de falangen.
Flexie en extensie zijn bewegingen rond een
transversale as waarbij flexie een beweging in
caudale richting is en extensie een beweging in
craniale richting.

Metatarsofalangeale gewrichten

dorsaalflexie van de enkel


De metatarsofalangeale gewrichten zijn ellipsoı̈d en
(anatomisch: enkelextensie)
worden gevormd door de distale uiteinden van de
ossa metatarsalia en de aangrenzende uiteinden van
de proximale falangen.
Flexie en extensie zijn bewegingen rond een
transversale as. Flexie is een beweging in caudale
richting, extensie een beweging in craniale richting. extensie van de tenen
De bewegingsuitslag bij volwassenen is variabel,
maar een flexie van 308 en een extensie van 408 kan
als een gemiddelde uitslag voor goede teenfunctie
worden beschouwd.
Adductie en abductie zijn bewegingen om een
longitudinale (lichaams)as. De referentielijn voor
zowel adductie als abductie van de tenen is de as die
in het verlengde van het os metatarsale II door de
tweede teen loopt. Adductie is een beweging naar de
as toe en abductie is een beweging ervan af, zoals bij
het spreiden van de tenen. Omdat abductie van de
tenen door het dragen van schoenen wordt beperkt,
is deze beweging bij de meeste volwassenen opval-
plantairflexie van de enkel
lend gering en wordt er weinig aandacht aan deze
(anatomisch: enkelflexie)
beweging besteed.

Subtalaire gewricht en intertarsale gewrichten


Bewegingen van het enkelgewricht
Het subtalaire gewricht is een gemodificeerd vlak
gewricht of articulatio plana, gevormd door de talus Het enkelgewricht is een ginglymus of scharnierge-
en de calcaneus. De talus articuleert ook met het wricht, gevormd door de verbinding van de tibia en
os naviculare en het talonaviculaire gewricht is fibula met de talus. De bewegingsas loopt schuin
betrokken bij de bewegingen van het subtalaire vanaf de posterolaterale zijde van de malleolus la-
gewricht. teralis naar de anteromediale zijde van de malleolus
Supinatie en pronatie zijn bewegingen die medialis.
plaatsvinden in de subtalaire en talocalcaneonavi- Flexie en extensie (plantairflexie en dorsaalflexie)
culaire gewrichten. Supinatie is een rotatie van de zijn twee bewegingen die rond de schuin verlo-
voet waarbij de voetzool in mediale richting be- pende as plaatsvinden. Plantairflexie is een bewe-
weegt, pronatie is een rotatie waarbij de voetzool ging waarbij de voet (het plantaire oppervlak) in
in laterale richting beweegt. caudale en dorsale richting beweegt. Dorsaalflexie
De intertarsale gewrichten zijn de verbinding van is een beweging waarbij de voet (het dorsale opper-
de talus met het os naviculare en van de calcaneus vlak) in ventrale en craniale richting beweegt.
met het os cuboideum. Er is verwarring ontstaan over de terminologie
Adductie en abductie van de voorvoet zijn de van deze twee enkelbewegingen. Een schijnbare
bewegingen die in de intertarsale gewrichten tegenstrijdigheid treedt op omdat een hoekverklei-
plaatsvinden, waarbij adductie een beweging van ning vaak wordt geassocieerd met flexie en een
de voorvoet in mediale richting is en abductie een hoekvergroting met extensie. Als men de voet
beweging in laterale richting. omhoog brengt om de enkel te ‘buigen’, lijkt dat
Inversie is een combinatie van supinatie en ad- flexie te betekenen, terwijl het omlaag brengen van
ductie van de voorvoet. De inversiemogelijkheid is de voet om de enkel te ‘strekken’ op extensie duidt.
in plantairflexie groter dan in dorsaalflexie. (Uit een overzichtsartikel waarin publicaties van 48
7 Onderste extremiteit 335

auteurs onderzocht worden, blijkt dat 12 van hen is endorotatie, van het mediosagittale vlak af exo-
foute definities van flexie en extensie van de enkel rotatie.
hanteren.) Om verwarring te voorkomen zijn de
termen dorsaalflexie voor extensie en plantairflexie
voor flexie in algemeen gebruik geraakt. Ook in dit
boek worden deze algemeen aanvaarde termen ge-
bruikt.

extensie of flexie hyperextensie


dorsaalflexie

extensie

De gestrekte knie (in nulstand) staat op slot, waar-


door rotatie voorkomen wordt. Rotatie treedt op bij
flexie, waarbij bewegingen tussen de tibia en me-
nisci en bewegingen tussen de tibia en het femur
worden gecombineerd.
Bij een gefixeerd bovenbeen is de beweging die de
flexie of
flexie begeleidt een endorotatie van de tibia ten op-
plantairflexie
zichte van het femur; bij een gefixeerd onderbeen is
de beweging een exorotatie van het femur ten op-
zichte van de tibia.
Bij een gefixeerd bovenbeen is de beweging die de
Bij het meten van de dorsaalflexie moet de knie in extensie begeleidt een exorotatie van de tibia ten
flexie staan. Met gebogen knie kan het enkelge- opzichte van het femur; bij een gefixeerd onderbeen
wricht in ongeveer 208 dorsaalflexie worden ge- is de beweging een endorotatie van het femur ten
bracht. Als de knie gestrekt is, zal de m. gastrocne- opzichte van de tibia.
mius de bewegingsuitslag tot ongeveer 108 dorsaal-
flexie beperken. De uitslag van plantairflexie is on- Bewegingen van het heupgewricht
geveer 458.
Het heupgewricht is een articulatio spheroidea of
Bewegingen van het kniegewricht kogelgewricht, gevormd door de verbinding tussen
het acetabulum en het caput femoris.
Het kniegewricht is een gemodificeerde ginglymus Gewoonlijk worden gewrichtsbewegingen be-
of scharniergewricht, gevormd door de femurcon- schreven als een beweging van het distale deel ten
dylen en de tibiacondylen en door het gewricht van opzichte van een gefixeerd proximaal deel. Bij de
de patella met de facies patellaris van het femur. rechtopgaande belaste houding is de beweging van
Flexie en extensie zijn bewegingen rond een het proximale deel ten opzichte van het gefixeerde
transversale as. Flexie is een beweging in dorsale distale deel echter minstens even belangrijk, zo niet
richting, waarbij de achterzijden van het onder- en belangrijker. Daarom worden hier zowel bewegin-
bovenbeen elkaar naderen. Extensie is een bewe- gen van het bekken ten opzichte van het femur als
ging in ventrale richting tot een stand waarbij het die van het femur ten opzichte van het bekken be-
onder- en bovenbeen op één lijn liggen (08). Vanuit sproken.
08 extensiestand is de uitslag van flexie ongeveer
1408. De heup moet in anteflexie zijn als men de
volledige knieflexie wil meten om bewegingsbeper-
king door de m. rectus femoris te vermijden. Bij het
meten van de extensie van de knie daarentegen mag
de heup niet volledig in anteflexie zijn om bewe-
gingsbeperking door de ischiocrurale spieren te
vermijden.
Hyperextensie is een abnormale of onnatuurlijke
beweging voorbij 08 extensie. Ten behoeve van sta-
biliteit mag de knie normaal gesproken in stand
slechts enkele graden extensie vertonen. Als de ex- bovenbeen bekken naar bekken naar
naar het bekken het bovenbeen het bovenbeen
tensie groter is dan enkele graden (hyperextensie), (anteflexie) (anteversie) (anteversie)
dan noemt men de knie overstrekt (zie p. 67).
Exorotatie en endorotatie zijn bewegingen om
een longitudinale as. Rotatie van de facies anterior Flexie in het heupgewricht.
van het onderbeen naar het mediosagittale vlak toe
336 Spieren

Anteflexie en retroflexie zijn bewegingen rond een De bewegingsuitslag van anteflexie in de heup van-
transversale as. Anteflexie is een beweging in ven- uit de nulstand is ongeveer 1258 en die van retro-
trale richting, waarbij het bovenbeen naar het ge- flexie ongeveer 108, in totaal dus ongeveer 1358. De
fixeerde bekken bewogen kan worden, zoals bij het knie moet gebogen zijn als men de anteflexie meet
alternerend heffen van de benen in ruglig. Ook kan om bewegingsbeperking door de ischiocrurale spie-
het bekken voorwaarts naar de gefixeerde bovenbe- ren te vermijden en gestrekt als men de retroflexie
nen bewogen worden, zoals bij het vanuit ruglig tot meet om bewegingbeperking door de m. rectus fe-
zit komen, bij het in stand vooroverbuigen of bij het moris te vermijden.
in stand voorover kantelen van het bekken (ante- Abductie en adductie zijn bewegingen rond een
versie). Retroflexie is een beweging in dorsale rich- sagittale as. Abductie is een beweging in laterale
ting, waarbij het bovenbeen naar achteren gebracht richting van het mediosagittale vlak af. In ruglig
kan worden zoals bij het achterwaarts heffen van de kan het bovenbeen ten opzichte van een gefixeerde
benen. Ook kan de romp naar achteren worden ge- romp naar lateraal bewogen worden of de romp kan
bracht zoals bij omhoog komen vanuit een voor- zo worden bewogen dat het bekken zijwaarts (om-
overgebogen houding of zoals bij het in stand of laag) kantelt in de richting van het gefixeerde bo-
buiklig achterover kantelen van het bekken (retro- venbeen. Adductie is een beweging van het boven-
versie). been in mediale richting naar het mediosagittale
vlak toe. In ruglig kan het bovenbeen ten opzichte
van een gefixeerde romp naar mediaal bewogen
worden of de romp kan zo worden bewogen dat
het bekken zijwaarts (omhoog) kantelt van het ge-
fixeerde bovenbeen af (lateroversie). (Zie de afbeel-
ding linksonder voor de samenhang tussen abductie
en adductie in de heupgewrichten en zijwaartse
bovenbeen bekkenkanteling.)
naar het bekken
(retroflexie) De abductie vanuit de nulstand is ongeveer 458,
de adductie 108, in totaal dus ongeveer 558.
Exorotatie en endorotatie zijn bewegingen om een
longitudinale as. Endorotatie is een beweging
waarbij de voorzijde van het bovenbeen naar het
mediosagittale vlak toe draait. Exorotatie is een be-
weging waarbij de voorzijde van het bovenbeen van
bekken naar bekken naar het mediosagittale vlak af draait. Rotatie kan ook
het bovenbeen het bovenbeen het gevolg zijn van een beweging van de romp ten
(retroversie) (retroversie) opzichte van het femur. Staat men bijvoorbeeld met
gefixeerde benen, dan betekent rotatie van het bek-
ken tegen de klok in: exorotatie in het heupge-
Extensie van het heupgewricht. wricht rechts en endorotatie in het heupgewricht
links.

Adductie in de heup: bewegingsuitslag

ruglig of ruglig stand


stand vooraanzicht vooraanzicht achteraanzicht

bekken horizontaal bekken horizontaal bekken


heupgewrichten rechterheupgewricht zijwaarts gekanteld,
in neutrale stand in adductie, rechts hoog
linkerheupgewricht rechterheupgewricht
in abductie in adductie,
linkerheupgewricht Goniometer.
in abductie
(lateroversie)

Abductie en adductie van het heupgewricht. Benodigdheden: gradenboog en passer. De passer be-
staat uit twee lange armen die bij elkaar gehouden
worden met een stelschroef.1

1 Het prototype van deze passer werd in 1953 vervaardigd door H.O. Kendall. Het getoonde voorbeeld werd in 1992
vervaardigd door de Chattanooga Group.
7 Onderste extremiteit 337

Uitgangshouding: ruglig. Het bekken staat in de neu- tierichting beweegt en wordt de aldus gemeten
trale stand. Plaats het linkerbeen in de neutrale waarde afgetrokken van het aantal graden dat
stand en het rechterbeen in een zodanige abductie- gemeten wordt na het voltooien van de testbe-
stand dat adductie van het linkerbeen mogelijk is. weging.
De vaste arm van de passer wordt stevig tegen de Test: de beweegbare arm van de passer wordt op
onderzijde van de spinae iliacae anteriores supe- de mediaanlijn van het bovenbeen gehouden terwijl
riores gedrukt (zie afbeelding). De beweegbare arm de onderzoeker het linkerbeen langzaam in de ad-
wordt onder een hoek van 908 (als nulstand) op de ductierichting beweegt zonder enige rotatie. Op het
mediaanlijn van de extremiteit geplaatst. De be- moment dat het bekken omlaag begint te bewegen
weegbare arm kan ook onder een hoek geplaatst aan de zijde van het geadduceerde been stopt de
worden die overeenkomt met de as van het femur, onderzoeker de beweging en draait hij de stel-
d.w.z. in lichte adductiestand. In dat geval wordt de schroef van de passer vast. De passer wordt dan
hoek afgelezen voordat men het been in de adduc- op de gradenboog gelegd om de hoek te meten.

Normale bewegingsuitslag: steekproeven hebben aan- heupgewricht gebogen is, zoals in zit, bedraagt de
getoond dat de adductie vaak kleiner is dan 108 en adductie ongeveer 208.) Wanneer het bovenbeen in
zelden groter is dan 108 in ruglig, tenzij het heup- het frontale vlak gehouden wordt, zoals bij de aan-
gewricht in anteversie staat als gevolg van een gepaste Ober-test (zie p. 355), moet 108 adductie als
vooroverkanteling van het bekken. (Wanneer het normaal beschouwd worden.

Behandeling van verlengde of verkorte spieren

Wanneer spieren te lang zijn, moeten rekoefeningen en houdingen die de verlengde stand van reeds
gerekte spieren in stand houden worden vermeden. De behandeling moet gericht zijn op de correctie
van de houdingsafwijking. Omdat de gerekte spieren meestal zwak zijn, zijn versterkende oefeningen
noodzakelijk. Bij de meeste mensen die voldoende actief zijn, zal de spier echter sterker worden door
het simpelweg vermijden van overrekking.
Een steunmiddel is nodig om een te grote bewegingsuitslag te vermijden als de klacht niet verholpen
kan worden door stabilisatieoefeningen en houdingscorrectie. Duidelijke overstrekking van de knie –
een stand die bij belast bewegen niet vermeden kan worden – kan bijvoorbeeld voorkomen worden
door een geschikte steun om de ligamenten en spieren aan de achterzijde van de knie te verkorten.
Een te mobiele onderrug wordt nog meer gerekt als men zit als een ‘zoutzak’, maar wordt gewoonlijk
niet gerekt in stand (zie de afbeeldingen op p. 340). Een stoel die zorgt voor een goede houding en die
genoeg steun geeft, kan voldoende zijn om verdere rekking te voorkomen. Maar omdat de meeste
fauteuils en autostoelen onvoldoende steun geven, is het dragen van een korset met metalen baleinen
(zie p. 197) nodig wanneer hyperextensie niet vermeden kan worden, zeker wanneer dit aanleiding
geeft tot pijnklachten.
Als de spieren verkort zijn en rekoefeningen noodzakelijk zijn, moeten ze nauwgezet uitgevoerd
worden om ervoor te zorgen dat alleen de verkorte spieren gerekt worden en om negatieve gevolgen
voor andere delen van het lichaam te voorkomen.
338 Spieren

Registratiekaart bewegingsuitslagen
Naam ............................................................................................................................................. Nummer .................................................

Diagnose ....................................................................................................................................... Leeftijd ...................................................

Eerste optreden van de klacht...................................................................................................... Arts .........................................................

ONDERSTE EXTREMITEIT
datum gemiddelde datum
onderzoek beweging* bewegings- onderzoek
verricht door omvang verricht door
extensie 10
flexie 125
bewegingsomvang 135
abductie 45
linker- rechter-
adductie 10
heup heup
bewegingsomvang 55
exorotatie 45
endorotatie 45
bewegingsomvang 90
extensie 0
linker- rechter-
flexie 140
knie knie
bewegingsomvang 140
plantairflexie 45
linker- rechter-
dorsaalflexie 20
enkel enkel
bewegingsomvang 65
inversie 40
linker- rechter-
eversie 20
voet voet
bewegingsomvang 60

* Verricht de meting op basis van anatomie of geometrie. Bij een geometrische meting is 180° het referentievlak. De nulstand is het referentievlak
voor alle andere metingen. Wanneer een lichaamsdeel aan het einde van een beweging de nulstand benadert maar niet bereikt, is het aantal
graden van de beweging negatief (aangegeven met een minteken). Bij het berekenen van de bewegingsomvang moet dit getal worden
afgetrokken.

Aantekeningen:

Lengtetests voor de plantairflexoren van de enkel

Monoarticulaire plantairflexoren

M. soleus en m. popliteus
Functie: plantairflexie van de enkel.
Lengtetest: dorsaalflexie van de enkel met gebogen
knie.
Uitgangshouding: buiklig of ruglig met gebogen heup
en knie.
Testbeweging: dorsaalflexie van de voet met de knie
908 gebogen om de biarticulaire m. gastrocnemius
en m. plantaris insufficiënt te maken over het knie-
gewricht.
Normale bewegingsuitslag: de voet kan in ongeveer 208
dorsaalflexie gebracht worden.

Ga op de punt van een stoel zitten met de knieën


gebogen en de voeten zo ver naar achteren dat de
hielen net het contact met de vloer verliezen. Druk op
het bovenbeen om de hiel naar de vloer te drukken.
7 Onderste extremiteit 339

Biarticulaire plantairflexoren M. iliopsoas


Functie: anteflexie in de heup.
M. gastrocnemius and m. plantaris Functie: Lengtetest: retroflexie in de heup met de knie ge-
plantairflexie van de enkel en flexie van de knie. strekt.
Lengtetest: dorsaalflexie van de enkel en extensie van
de knie. M. rectus femoris
Uitgangshouding: in ruglig of in zit met gestrekte Functie: anteflexie in de heup en extensie van de knie.
knieën tenzij de knie buigt door te korte ischiocru- Lengtetest: retroflexie in de heup en flexie van de knie.
rale spieren.
Testbeweging: dorsaalflexie van de voet met gestrekte M. tensor fasciae latae
knie om de m. gastrocnemius en m. plantaris te Functie: Abductie, anteflexie en endorotatie in de
verlengen over het kniegewricht. heup en extensie in de knie.
Normale bewegingsuitslag: met de knie maximaal Lengtetest: zie pagina 355 tot en met 360.
gestrekt kan de voet ongeveer 108 in dorsaalflexie
gebracht worden. M. sartorius
Functie: Abductie, anteflexie en exorotatie in de
heup en flexie in de knie.
Lengtetest: Adductie, retroflexie en endorotatie in de
heup en extensie in de knie (zie ook p. 343).

Benodigdheden: onderzoeksbank zonder polstering


die zo stabiel is dat hij niet kantelt wanneer de
proefpersoon aan het uiteinde gaat zitten. Gonio-
meter en liniaal. Registratiekaart om de bevindin-
gen vast te leggen.
Uitgangshouding: zit aan het uiteinde van de bank
met de bovenbenen voor de helft over de bank
heen.2 De onderzoeker plaatst een hand op de rug
van de proefpersoon en de andere onder een knie.
Hij brengt het bovenbeen naar de borst en onder-
steunt de proefpersoon bij het gaan liggen. Dan
houdt de proefpersoon de knie vast en trekt het
Ga op een plankje staan dat onder een hoek van 108 bovenbeen naar de borst, maar niet verder dan no-
staat met de tenen ongeveer 8 tot 108 naar buiten dig is om de onderrug en het sacrum af te vlakken
gedraaid. op de bank. (Het is niet goed om beide knieën naar
de borst te laten brengen omdat dit leidt tot een te
grote achteroverkanteling van het bekken, waar-
Lengtetests voor de heupflexoren door een schijnbare – geen feitelijke – verkorting
van de heupflexoren optreedt. Zie p. 340.)
De m. psoas major, m. iliacus, m. pectineus, mm.
adductor longus en brevis, m. rectus femoris, m.
tensor fasciae latae en m. sartorius vormen met Opmerking
elkaar de flexorengroep van de heup. De m. iliacus,
m. pectineus en mm. adductor longus en brevis zijn Als de test wordt uitgevoerd om een te grote
monoarticulaire spieren. De m. iliopsoas (d.w.z. de lengte van de heupflexoren vast te stellen, moet
m. iliacus en de m. psoas major samen) functioneert het heupgewricht zich aan de rand van de bank
in wezen ook als een monoarticulaire spier. De m. bevinden met het bovenbeen buiten het uiteinde
rectus femoris, m. tensor fasciae latae en m. sarto- van de bank (zie p. 342 en 343).
rius zijn biarticulair. Deze spieren buigen alle drie
de heup, waarbij de m. rectus femoris en, in zekere
mate, de m. tensor fasciae latae de knie strekken, Testbeweging: als de gebogen rechterknie naar de
terwijl de m. sartorius de knie buigt. borst gebracht wordt, kan het linkerbovenbeen naar
De test voor de lengte van de heupflexoren wordt de bank zakken, waarbij de linkerknie gebogen over
vaak aangeduid als de Thomas-test (zie het Glossa- de rand van de bank komt te hangen. Aangezien er
rium). Tests die onderscheid maken tussen een ver- vier spieren betrokken zijn bij deze spierlengtetest,
korting van de monoarticulaire en de biarticulaire kunnen er variaties optreden die geı̈nterpreteerd
heupflexoren zijn in 1952 voor het eerst beschreven moeten worden aan de hand van de beschrijvingen
in Posture and Pain (Kendall e.a., 1952). op de volgende pagina’s.

2 De bovenbenen moeten half over de rand van de bank hangen omdat de stand van het lichaam verandert wanneer de
proefpersoon gaat liggen en de knie naar de borst brengt. Bij het begin van de test moet de andere knie juist over de rand
van de bank hangen zodat deze vrijelijk kan buigen en het bovenbeen zich geheel op de bank bevindt.
340 Spieren

In afbeelding A is de neutrale stand van het bekken richting te bewegen met het bekken in een neutrale
te zien. De onderrug heeft een normale voorwaartse stand of door het bekken achterover te kantelen met
bocht en het heupgewricht bevindt zich in de nul- het bovenbeen in de nulpositie.
positie. Retroversie van ongeveer 108 in het heup- Bij een proefpersoon met een normale lengte van
gewricht wordt als normaal beschouwd. Een nor- de heupflexoren heeft de onderrug de neiging in
male lengte van de heupflexoren staat deze mate ruglig af te vlakken. Als de onderrug in een lordo-
van retroversie toe. Hoe lang de spier is, kan worden tische stand blijft, zoals in afbeelding B, bestaat er
aangetoond door het bovenbeen in achterwaartse gewoonlijk enige verkorting van de heupflexoren.

Correcte test Foutieve test

De onderrug en het sacrum zijn afgevlakt op de De rug van deze proefpersoon is te mobiel (zie de
bank. De lengte van de monoarticulaire heupflexo- afbeelding rechtsonder). Wanneer hij de knie te ver
ren is normaal omdat het bovenbeen op de bank naar de borst trekt, komen zijn bovenbenen los van
ligt. De hoek van flexie in de knie wijst erop dat de de bank en ligt het sacrum niet langer afgevlakt op
biarticulaire heupflexoren niet, of slechts licht, ver- de bank. Het gevolg hiervan is dat de monoarticu-
kort zijn. De afbeelding rechts laat zien hoe de- laire heupflexoren, die een normale lengte hebben,
zelfde persoon op de verkeerde manier getest wordt. verkort lijken.

De proefpersoon links heeft een goede houdings-


opbouw in stand. Een onderzoek van de houding
levert geen aanwijzingen op over de mobiliteit van
de rug.
De te grote ventraalflexie in de onderrug wordt
duidelijk wanneer de proefpersoon vooroverbuigt.
7 Onderste extremiteit 341

Normale lengte van de heupflexoren

m. rectus
m. sartorius femoris

m. tensor fasciae latae


m. psoas
major m. iliacus

Als de onderrug en het sacrum afgevlakt op de bank flexoren. Bovendien geeft de knieflexie (ongeveer
liggen, heeft de achterkant van het bovenbeen con- 808) aan dat de m. rectus femoris een normale lengte
tact met de bank en is er ongeveer 808 flexie in de heeft en de m. tensor fasciae latae waarschijnlijk een
knie. Op de afbeeldingen hierboven is het bekken normale lengte heeft. Om het bekken achterover
108 achterovergekanteld. Dit is het equivalent van gekanteld en de onderrug en het sacrum afgevlakt
108 retroflexie in het heupgewricht en, als het bo- te houden wordt één bovenbeen tegen de borst aan
venbeen in contact blijft met de bank, wijst dit op gehouden als de lengte van de heupflexoren van het
een normale lengte van de monoarticulaire heup- andere been wordt getest.

Verkorting monoarticulaire en biarticulaire heupflexoren

Als de onderrug en het sacrum afgevlakt op de bank flexoren. Als de heup in 158 anteflexie blijft en de
liggen, heeft de achterkant van het bovenbeen geen knie gestrekt is, zijn de monoarticulaire heupflexo-
contact met de bank en is de knie gestrekt. Op de ren 158 te kort. Als de knie slechts 708 kan buigen,
afbeeldingen hierboven is verkorting te zien van zijn de biarticulaire spieren 258 te kort (158 in de
zowel de monoarticulaire als de biarticulaire heup- heup plus 108 in de knie).
342 Spieren

Normale lengte monoarticulaire heupflexoren, verkorting biarticulaire heupflexoren

Als de onderrug en het sacrum afgevlakt op de bank Als deze persoon op de knieën zit, komen de ver-
liggen en de knie gestrekt is, heeft de achterkant korte m. rectus femoris en m. tensor fasciae latae op
van het bovenbeen contact met de bank. Een ver- rek, over zowel de heupen als de knieën. Hierdoor
korting van de biarticulaire spieren kan worden trekken de spieren het bekken voorover en komt de
aangetoond door het bovenbeen op de bank te hou- rug in een lordotische stand.
den en de knie te laten buigen. De hoek van flexie in
de knie (d.w.z. het aantal graden kleiner dan 808) is Verkorting monoarticulaire heupflexoren, normale
een maat voor de verkorting. De foto hierboven laat lengte biarticulaire heupflexoren
een persoon zien die ook het heupgewricht kan
strekken wanneer hij de knie strekt. Dit wijst erop
dat de monoarticulaire heupflexoren normaal van
lengte zijn maar dat de m. rectus femoris verkort is.

De achterkant van het bovenbeen raakt de bank niet


en het aantal graden dat de flexie in de knie de 808
te boven gaat, is gelijk aan het aantal graden ante-
flexie in de heup. In de afbeelding hierboven be-
draagt de anteflexie in de heup 158 en de flexie in de
knie 958.

In stand heeft deze proefpersoon geen lordose. Dit


wijst erop dat de verkorting niet in de monoarticu-
laire heupflexoren zit.
7 Onderste extremiteit 343

Te grote lengte heupflexoren Verkorting m. tensor fasciae latae bij lengtetests


heupflexoren

De volgende variaties die kunnen optreden bij de


lengtetests van de heupflexoren geven aan dat de m.
tensor fasciae latae verkort is, maar gelden niet als
test voor de lengte van deze spier.
– Abductie van het bovenbeen bij retroflexie in de
heup. Soms kan de heup volledig gestrekt worden
in combinatie met de abductie. Deze bevinding
wijst erop dat de m. tensor fasciae latae verkort is
maar de m. iliopsoas niet.
– Zijwaartse deviatie van de patella. Als de heup
niet mag abduceren tijdens de retroflexiebewe-
ging, kan er een sterke zijwaartse trek aan de
patella optreden als gevolg van de verkorting van
De uitgangshouding van deze test is ruglig met de de m. tensor fasciae latae. Dit kan zelfs optreden
onderrug afgevlakt, de heup aan het uiteinde van de wanneer de heup wel in abductie komt.
bank en de knie gestrekt. Het feit dat het bovenbeen – Extensie van de knie als het bovenbeen niet mag
onder het vlak van de bank hangt wijst erop dat de abduceren of als het bovenbeen passief geaddu-
monoarticulaire heupflexoren te lang zijn. ceerd wordt met de heup in retroflexie.
– Endorotatie van het bovenbeen.
Verkorting m. sartorius – Exorotatie van het onderbeen ten opzichte van
het femur.

Verkorting van de m. tensor fasciae latae en m. sartorius:


overeenkomsten en verschillen

m. tensor fasciae latae gewricht m. sartorius

abductie heup abductie

anteflexie heup anteflexie

endorotatie heup exorotatie

extensie knie flexie

Gewoontehoudingen die de kans op bilaterale


aanpassingsverkorting vergroten Zitten in de
W-stand (omgekeerde kleermakerszit) geeft een
grotere kans op verkorting van de m. tensor fasciae
latae. De kleermakerszit (yogahouding) geeft meer
kans op een verkorte m. sartorius. De gewoonte om
met één been – en dan altijd hetzelfde been – in een
van deze standen te zitten leidt tot eenzijdige ver-
korting. Het veranderen van deze gewoonten is een
belangrijk aspect van de behandeling.

Rekken van de heupflexoren


Bij de lengtetests van de heupflexoren wijst een
combinatie van drie of meer van de volgende be- De uitgangshouding is ruglig, waarbij de onderrug
vindingen erop dat de m. sartorius verkort is: ab- afgevlakt wordt door één knie naar de borst te trek-
ductie in de heup, anteflexie in de heup, exorotatie ken terwijl het andere been gestrekt blijft. De
in de heup en flexie in de knie. patiënt moet de bilspieren aanspannen om de heup
actief in retroflexie te houden en het bovenbeen
naar de bank brengen zonder de rug hol te trekken.
(NB Indien er geen bank beschikbaar is, is dit de
enige rekoefening voor de heupflexoren die in rug-
lig gedaan kan worden. De rekking heeft alleen in-
vloed op de monoarticulaire heupflexoren.)
Om zowel de monoarticulaire als de biarticulaire
heupflexoren te rekken kan de testpositie worden
344 Spieren

gebruikt. Als de spieren zeer kort zijn, moet men de


rekking geleidelijk opvoeren. Zelfs een beetje rek-
ken kan pijn veroorzaken die de volgende dag erger
kan zijn. Het is ook belangrijk rekening te houden
met het feit dat de m. psoas aanhecht aan de wer-
vellichamen, processus transversi en de tussenwer-
velschijven van de lumbale wervelkolom en dat te
krachtig rekken lage rugklachten kan veroorzaken
of verergeren. Oefening om de monoarticulaire heupflexoren te
Buiklig op een bank of de vloer is geen goede rekken. Span de m. gluteus maximus aan om het
positie voor het rekken van de heupflexoren omdat bovenbeen naar de bank te trekken; de knie moet
de onderrug, die al een bocht naar voren vertoont, gestrekt blijven en de rug afgevlakt.
niet afgevlakt of in een bepaalde stand gefixeerd
kan worden. Als er een bank aanwezig is, kan de
patiënt aan het einde van de bank op de buik gaan
liggen en de benen naar beneden laten hangen met
de knieën voldoende gebogen en de voeten op de
grond. Laat de patiënt één been zo hoog optillen dat
de heupflexoren gerekt worden. Voor het rekken
van de monoarticulaire heupflexoren moet de knie
gestrekt zijn; voor het rekken van zowel de mo-
noarticulaire als de biarticulaire heupflexoren moet
de knie ongeveer 808 gebogen zijn. Ga om de monoarticulaire en biarticulaire heup-
Vermijd de uitvalspas in geknielde positie flexoren rechts te rekken op de rug liggen en laat
(schuttersstand) wanneer de biarticulaire heup- het rechteronderbeen over de rand van de bank
flexoren verkort zijn. (Deze houding kan wel ge- hangen. Trek de linkerknie zo ver naar de borst dat
bruikt worden om de monoarticulaire spieren te de onderrug en het sacrum plat op de bank liggen.
rekken, mits de biarticulaire heupflexoren niet ver- Bij verkorting van de heupflexoren komt het bo-
kort zijn.) Wees voorzichtig met het gebruik van de venbeen in deze uitgangshouding omhoog van de
uitvalshouding vanwege mogelijke overbelasting bank. Trek met de onderrug vlak en de knieën ge-
van het sacro-iliacale gewricht en de onderrug. strekt het rechterbovenbeen naar beneden tegen de
bank door het aanspannen van de bilspier. Als al-
leen de monoarticulaire heupflexoren gerekt moe-
ten worden, mag de knie passief gestrekt worden.
Om de heupflexoren links te rekken wordt deze
procedure tegenovergesteld uitgevoerd. (Voor het
rekken van de biarticulaire heupflexoren zie p. 195
en 425.)

Vermijd de uitvalshouding als de monoarticulaire


heupflexoren verkort zijn. Omdat de onderrug niet
gefixeerd is, trekken de verkorte heupflexoren deze
in een lordosestand. In ruglig wordt de onderrug Een effectieve rekoefening voor de monoarticulaire
afgevlakt en doet de verkorting zich voor ter hoogte heupflexoren kan gedaan worden in stand in een
van de heup. deuropening. Zet één been voor om het lichaam
tegen de deurpost te drukken en zet het andere been
achter om het heupgewricht in retroflexie te bren-
gen. In de uitgangshouding (afbeelding A) trekt de
onderrug hol door de verkorting van de heupflexo-
7 Onderste extremiteit 345

ren. Houd de heup in retroflexie en trek de onderste bekken achterover kantelen. Iemand die het ge-
buikspieren naar boven en naar binnen om het strekte been feitelijk slechts 45 graden kan heffen,
bekken achterover te kantelen en de heupflexoren te kan dan een lengte van wel 90 graden lijken te
rekken (afbeelding B). Deze oefening vereist veel hebben (zie p. 351).
kracht van de buikspieren en is nuttig voor het ver-
sterken van deze spieren, die in stand de directe Gestrekte been heffen in ruglig
antagonisten zijn van de heupflexoren.
Benodigdheden: onderzoeksbank of vloer. Eventueel
Lengtetests voor de ischiocrurale spieren kan een opgevouwen deken gebruikt worden, maar
geen zachte ondergrond omdat het dan niet moge-
Problemen bij lengtetests ischiocrurale spieren lijk is te zien of de onderrug en het sacrum afgevlakt
zijn. Goniometer voor het meten van de hoek tussen
Er zijn slechts twee variabelen die een rol spelen bij het gestrekte been en de bank. Kussen of opgerolde
het naar voren buigen in langzit, namelijk het handdoek (als de heupflexoren te kort zijn). Regis-
kniegewricht en het heupgewricht. De beweging in tratiekaart voor het vastleggen van de bevindingen.
de knie wordt onder controle gehouden door de Uitgangshouding: ruglig, benen gestrekt en de on-
knie gestrekt te houden tijdens de anteversiebewe- derrug en het sacrum afgevlakt op de bank. Voor
ging in de heup. De anteversie in de heup ontstaat standaardisatie van deze test moet de knie gestrekt
doordat het bekken naar het bovenbeen bewogen zijn, en de onderrug en het bekken gefixeerd, om de
wordt. Deze test is niet valide wanneer er een sig- variabelen die een rol spelen bij een te grote voor-
nificant verschil bestaat tussen de lengte van de over- of achteroverkanteling van het bekken onder
ischiocrurale spieren rechts en links. In dat geval controle te houden. Houd een van de bovenbenen
moet het heffen van het gestrekte been als test ge- stevig op de bank wanneer de onderrug en het sa-
bruikt worden. crum afgevlakt op de bank liggen. Maak gebruik
Er zijn drie variabelen die een rol spelen bij het van de passieve weerstand die de heupflexoren uit-
heffen van het gestrekte been in ruglig: de onder- oefenen om een te grote achteroverkanteling van
rug, het heupgewricht en het kniegewricht. Het het bekken tegen te gaan voordat het andere been
kniegewricht wordt gefixeerd door de knie gestrekt geheven wordt voor het uitvoeren van de test.
te houden. Het bekken wordt gefixeerd door de Testbeweging: laat de proefpersoon, met de onder-
onderrug en het sacrum afgevlakt op de bank te rug en het sacrum afgevlakt op de bank en één been
houden. De stand van het bekken en de onderrug stevig op de bank, het andere been met gestrekte
moeten gefixeerd worden. Als het bekken voor- knie en ontspannen voet optillen.
overgekanteld is en de onderrug vertoont hyperex- Redenen: de knie moet gestrekt blijven om deze
tensie, dan is het heupgewricht reeds in anteflexie. variabele onder controle te houden. De voet moet
De ischiocrurale spieren lijken korter dan ze feite- ontspannen zijn om betrokkenheid van de m. gas-
lijk zijn als de lengte gemeten wordt op basis van de trocnemius bij de knie te voorkomen. Als de m.
hoek die het bovenbeen maakt met de bank omdat gastrocnemius verkort is, leidt dorsaalflexie van de
bij deze meting het aandeel van de vooroverkante- voet tot flexie in de knie. Dit beı̈nvloedt de test voor
ling van het bekken in de totale anteflexie van de de ischiocrurale spieren. Als de knie begint te bui-
heup niet wordt meegenomen. gen, laat het been dan enigszins zakken en breng
Verkorting van de heupflexoren is de voor- het opnieuw omhoog totdat lichte weerstand wordt
naamste oorzaak van vooroverkanteling van het ondervonden en de proefpersoon een onprettig ge-
bekken in ruglig. De verkorting varieert per per- voel krijgt.
soon. Om het bekken te fixeren met de onderrug en
het sacrum plat op de bank, moet men de verkorte
heupflexoren ‘tegemoetkomen’ door passief ante-
flexie te creëren met behulp van kussentjes of een
opgerolde handdoek onder de knieën maar niet
meer dan nodig is om de gewenste stand van het
bekken te verkrijgen.
Als de heupen en knieën zo ver gebogen zijn dat
ongeveer 40 graden anteflexie in de heup bereikt is,
vindt er geen vooroverkanteling van het bekken
plaats die de test beı̈nvloedt, maar een te grote ach-
teroverkanteling wordt hierdoor niet voorkomen.
Standaardisatie van de stand van heupen en knieën
is geen garantie voor een gestandaardiseerde stand Het heffen van het gestrekte been, met de onderrug
van de onderrug en het bekken. afgevlakt op de bank, geeft een normale lengte van de
De ischiocrurale spieren lijken langer dan ze fei- ischiocrurale spieren te zien, waardoor het bovenbeen
telijk zijn als het bekken achterover gekanteld is en naar het bekken kan worden bewogen (anteflexie in het
de onderrug hyperflexie vertoont. Wanneer het heupgewricht) tot een hoek van ongeveer 808 ten
heffen van het gestrekte been wordt uitgevoerd met opzichte van de bank.
één knie en heup gebogen en de voet op de bank
terwijl het andere been opgetild wordt, kan het
346 Spieren

Naar voren buigen in langzit zorgt voor een gefixeerde verlenging van de ischio-
crurale spieren over het kniegewricht, waardoor
Benodigdheden: onderzoeksbank (niet gepolsterd) of voorkomen wordt dat een beweging in de knie de
vloer. Plankje van 8 cm breed, 30 cm lang en onge- test beı̈nvloedt. Het vermijden van dorsaalflexie van
veer 6 mm dik. Het plankje wordt plat tegen het de voeten voorkomt flexie in de knie die kan optre-
sacrum geplaatst. Goniometer voor het meten van den als de m. gastrocnemius verkort is.
de hoek tussen het sacrum en de bank. Registratie- Testbeweging: laat de proefpersoon zo ver mogelijk
kaart voor het vastleggen van de bevindingen. naar voren reiken in een poging met de vingertop-
Uitgangshouding: zit met gebogen heupen, de pen de tenen aan te raken of tot voorbij de tenen te
knieën volledig gestrekt (langzit). De voeten moeten komen.
ontspannen zijn en geen dorsaalflexie vertonen. Redenen: de proefpersoon zal het bekken voor-
Redenen: het gestrekt houden van de knieën over kantelen naar de bovenbenen, waarbij in de
heupgewrichten de maximale anteversie wordt be-
reikt die de lengte van de ischiocrurale spieren toe-
staat.
Meten van de bewegingsuitslag: plaats de korte zijde
van het plankje op de bank en druk het plankje in
de lengte tegen het sacrum als de lengte van de
ischiocrurale spieren normaal of te groot blijkt te
zijn. Plaats de lange zijde van het plankje op de
bank en druk het plankje in de breedte tegen het
sacrum als de ischiocrurale spieren verkort zijn.
Meet de hoek tussen het plankje en de bank.
Normale bewegingsuitslag: het bekken buigt naar de
Bij een normale lengte van de ischiocrurale spieren laat bovenbenen tot de hoek tussen het sacrum en de
het naar voren buigen in langzit kanteling van het bek- bank ongeveer 808 is (d.w.z. dezelfde hoek als de
ken naar de bovenbenen toe (anteversie in het heupge- hoek tussen het been en de bank bij de test van het
wricht), zoals op de foto te zien is. heffen van het gestrekte been).

Normale lengte ischiocrurale spieren

Normale lengte van de ischiocrurale spieren.

Heupflexoren niet verkort: heffen van het gestrekte den op de bank. Een hoek van ongeveer 808 tussen
been met de proefpersoon in ruglig, de onderrug en de bank en het geheven been wordt beschouwd als
het sacrum afgevlakt op de bank. Het andere been is een normale lengte van de ischiocrurale spieren.
gestrekt en wordt door de onderzoeker vastgehou-
7 Onderste extremiteit 347

Te lange ischiocrurale spieren

Te lange ischiocrurale spieren.

Ischiocrurale spieren schijnbaar verkort, in feite normaal

Korte heupflexoren houden de rug in hyperextensie en


de heup in anteversie.

De ischiocrurale spieren lijken te kort, maar zijn normaal.

In ruglig met de benen gestrekt, de onderrug in van de anteversie in de heup die veroorzaakt wordt
hyperextensie en het bekken voorover gekanteld, is door de bekkenkanteling, kon dit getal opgeteld
er al anteversie in het heupgewricht. Als het heffen worden bij de hoek die het geheven gestrekte been
van het gestrekte been uitgevoerd wordt met de maakt met de bank bij de lengtetest van de ischio-
onderrug en het bekken in deze stand, zullen nor- crurale spieren. Het is echter niet mogelijk deze
male ischiocrurale spieren verkort lijken. anteversie te meten. Daarom moeten de onderrug
Enkele uitzonderingen daargelaten, is de voor- en het bekken afgevlakt zijn op de bank. Om de
overkanteling van het bekken het gevolg van ver- onderrug en het sacrum afgevlakt op de bank te
korting van de monoarticulaire heupflexoren. De krijgen bij een proefpersoon met verkorte heup-
maximale anteversie hangt af van de mate van ver- flexoren, moeten de heupen in anteflexie zijn, maar
korting van de heupflexoren. niet meer dan nodig is om de gewenste uitgangs-
Als het mogelijk was het aantal graden te meten houding te bereiken (zie p. 346).
348 Spieren

Ischiocrurale spieren schijnbaar normaal, in feite te lang

De lengte van de ischiocrurale spieren lijkt normaal, maar is in werkelijkheid te groot.

De feitelijke lengte van de ischiocrurale spieren


is dezelfde als in de onderste afbeelding op pagina
347.

Verkorte ischiocrurale spieren

Verkorte ischiocrurale spieren.

Als bij het heffen van het gestrekte been de ante- de onderrug in de afgevlakte stand door het andere
flexie in de heup maximaal is doordat de ischiocru- been stevig naar beneden gedrukt te houden. (Als de
rale spieren maximaal verlengd zijn, oefenen de heupflexoren te kort zijn en er een rol of kussen
ischiocrurale spieren een naar beneden gerichte trek onder de knieën gelegd moet worden om de rug af te
uit op het os ischium zodat het bekken achterover vlakken, dan moet het ene been stevig op het kussen
kantelt. Om een te sterke achteroverkanteling van gedrukt worden om te sterke achteroverkanteling
het bekken en te grote anteflexie van de rug tegen te van het bekken te voorkomen.)
gaan, is het noodzakelijk het bekken te fixeren met
7 Onderste extremiteit 349

Ischiocrurale spieren: schijnbare lengte groter dan feitelijke lengte

Lengte van de ischiocrurale spieren: ze lijken langer dan ze zijn.

Bij een te sterke achteroverkanteling van het bekken houden, vindt er geen te sterke achteroverkanteling
kan het been hier iets hoger geheven worden dan in van het bekken plaats, behalve bij mensen die te
de afbeeldingen hierboven, hoewel de lengte van de lange heupflexoren hebben, iets wat niet vaak
ischiocrurale spieren in beide gevallen hetzelfde is. voorkomt.
Als het andere been stevig naar beneden wordt ge-
350 Spieren

Effect te korte heupflexoren op lengtetests ischiocrurale spieren

verkeerd

Een test voor de lengte van de heupflexoren beves- De ischiocrurale spieren lijken verkort, maar de test
tigt dat deze spieren verkort zijn (zie p. 339-343 voor is niet nauwkeurig omdat de onderrug niet vlak op
lengtetests voor de heupflexoren). de bank ligt. Verkorting van de heupflexoren aan de
zijde van het gestrekt liggende been houdt de rug in
hyperextensie.

verkeerd

Om de verkorting van de heupflexoren te compen- Bij het testen van de lengte van de ischiocrurale
seren en de onderrug de gelegenheid te geven af te spieren en bij het doen van rekoefeningen voor ver-
vlakken wordt het bovenbeen passief gebogen door korte ischiocrurale spieren mogen de andere heup
middel van een kussen onder de knie en niet actief en knie niet gebogen zijn als het ene been wordt
door de proefpersoon in anteversie gehouden. Als de opgetild (zoals op de afbeelding). Als dit wel ge-
rug vlak is, laat de test nauwkeurig zien dat de beurt, draagt de mobiliteit van de onderrug bij aan
ischiocrurale spieren een normale lengte hebben. de anteversie in de heup, waardoor de ischiocrurale
spieren langer lijken dan ze feitelijk zijn. Niet zel-
den bestaat er in deze gevallen een te grote mobili-
teit van de rug in combinatie met een verkorting
van de ischiocrurale spieren.

De kanteling van het bekken naar de bovenbenen


(anteversie in de heup) lijkt normaal te zijn bij
het naar voren buigen in langzit. Aangezien beide
heupen in anteversie zijn bij het naar voren bui-
gen, heeft de verkorting van de heupflexoren
geen invloed op de bekkenbeweging naar de bo-
venbenen zoals bij het heffen van het gestrekte
been in ruglig. De lordose in stand bewijst de verkorting van de
monoarticulaire heupflexoren bij deze persoon.
7 Onderste extremiteit 351

Fouten bij testen lengte ischiocrurale spieren

Foutieve test. Correcte test.

Wanneer het heffen van het gestrekte been wordt de verkorte heupflexoren ‘tegemoetkomen’ met be-
uitgevoerd met één knie en heup gebogen en de voet hulp van een kussentje of een opgerolde handdoek
op de bank terwijl het andere been opgetild wordt, onder de knieën, maar niet meer dan nodig is om de
kan het bekken te ver achterover kantelen en ligt het gewenste stand van het bekken te verkrijgen.
sacrum niet langer afgevlakt op de bank. Afhanke-
lijk van de mobiliteit van de rug lijken de ischio- Drie variabelen Soms wordt geprobeerd de lengte
crurale spieren langer dan ze in werkelijkheid zijn van de ischiocrurale spieren te bepalen door het
omdat de anteflexie van de rug toegevoegd wordt aantal graden te meten dat de extensie in de knie
aan de anteflexie in de heup. Zodoende kan het te kort komt. De uitgangshouding is als volgt: de
lijken dat de ischiocrurale spieren van een proef- heup van één been wordt in ongeveer 408 anteflexie
persoon een lengte hebben van 908, terwijl de feite- gebracht; de knie is gebogen en de voet rust op de
lijke lengte slechts 458 bedraagt, zoals blijkt uit de bank (dit leidt tot de problemen die hiervoor ge-
afbeeldingen hierboven. schetst zijn). Het bovenbeen van het andere been
wordt geheven tot een stand loodrecht op de bank
Standaardisatie onderrug en bekken Als de heup en (hierbij kan al dan niet 908 feitelijke anteflexie in
de knie gebogen zijn om ongeveer 408 anteflexie in de heup bereikt worden). De knie wordt dan in de
de heup mogelijk te maken, zorgt deze uitgangs- richting van extensie bewogen. De lengte van de
houding voor voldoende insufficiëntie van de ischiocrurale spieren wordt uitgedrukt in het aantal
heupflexoren zodat deze geen vooroverkanteling graden dat de extensie van de knie te kort komt. In
van het bekken veroorzaken. Dit biedt echter geen dit geval beı̈nvloedt de stand van het bekken het
garantie tegen een te grote achteroverkanteling van resultaat van de meting.
het bekken. Het vaststellen van een standaard voor
de mate van anteflexie in de heup en flexie in de Verkeerde meting lengte ischiocrurale spieren
knie zorgt niet voor standaardisatie van de stand
van de onderrug en het bekken, terwijl dit wel De volgende fotoserie laat zien hoe noodzakelijk het
noodzakelijk is. Verkorting van de heupflexoren is is om uiterst zorgvuldig te werk te gaan bij spier-
de voornaamste oorzaak van vooroverkanteling van tests. Tijdens een lengtetest van de ischiocrurale
het bekken in ruglig. De mate van verkorting vari- spieren kan het nalaten van een deel van de test door
eert per persoon. Om het bekken te fixeren met de de onderzoeker ertoe leiden dat er verkeerde con-
onderrug en het sacrum plat op de bank, moet men clusies worden getrokken.
352 Spieren

1 Houdingsopbouw: Het bekken staat naar voren, 2 De patiënt ligt op de rug op de bank. De onderrug
het bovenste deel van de romp naar achteren. Het en één gestrekt been liggen vlak op de bank, terwijl
bekken is enigszins achterover gekanteld, waardoor het andere been passief geheven wordt tot de
de m. iliopsoas gerekt is tot diens maximale lengte uiterste stand die mogelijk is door de lengte van de
en de ischiocrurale spieren een verkorte stand kun- ischiocrurale spieren. (Zie ook 3.)
nen innemen.

3 Elk been wordt opgetild tot een hoek van 608. 4 De patiënt kan het been actief tot 508 optillen. Het
(Zie ook 2.) onvermogen om de volledige bewegingsuitslag te
bereiken kan het gevolg zijn van een lichte overrek-
kingszwakte van de m. iliopsoas. (Zie het Glossarium
voor een omschrijving van overrekkingszwakte.)

5 Deze foto laat duidelijk zien dat de rug, met name 6 De te grote mobiliteit van de lumbale wervel-
de lumbale wervelkolom, hypermobiel is. kolom laat een te grote achteroverkanteling van
het bekken toe. Deze stand van het bekken maakt
de ischiocrurale spieren insufficiënt over de heup-
gewrichten, waardoor de patiënt de tenen kan aan-
raken met de knieën volledig gestrekt, ondanks de
verkorting van de ischiocrurale spieren.

7 Wanneer de ischiocrurale spieren insufficiënt 8 Wanneer de onderrug en het bekken in de goede


gemaakt worden over de heupgewrichten door de stand worden gehouden, blijkt de verkorting van de
te grote achteroverkanteling van het bekken, kan ischiocrurale spieren duidelijk uit het onvermogen
de knie in zit volledig worden gestrekt. de knie volledig te strekken.
7 Onderste extremiteit 353

Rekken van de ischiocrurale spieren Te vermijden houdingen

Gestrekt been heffen in ruglig Vermijd een houding waarbij één hiel op een kruk
of de bank geplaatst is en men vervolgens naar vo-
Zoals blijkt uit de afbeelding hieronder, kan het ren buigt. Dit is een riskante houding voor patiën-
rekken van de ischiocrurale spieren passief of ge- ten met pijnklachten of functiestoornissen. Het is in
leid-actief worden uitgevoerd. De oefening kan ac- deze houding ook niet mogelijk het bekken te fixe-
tief uitgevoerd worden als de verkorting van de ren om zo de ischiocrurale spieren op de juiste wijze
heupflexoren geen contra-indicatie vormt. te rekken. Bovendien heeft de oefening een ave-
Ga om de ischiocrurale spieren rechts te rekken rechts effect op mensen met een thoracale kyfose.
op de rug liggen met gestrekte benen, laat een as- De oefening moet lokaal zijn om de ischiocrurale
sistent het linkerbeen op de bank houden en het spieren te rekken.
rechterbeen met gestrekte knie langzaam heffen (of
houd het linkerbeen met behulp van een band op de
bank en laat het rechterbeen actief heffen). Om de
ischiocrurale spieren links te rekken, kan dezelfde
procedure gevolgd worden met het linkerbeen.

De oefening kan ook uitgevoerd worden door het


been in een stand te plaatsen die de ischiocrurale
spieren rekt: ruglig op de vloer met één been ge-
strekt, het andere been geheven met de hiel op de Vermijd de ‘hordenzit’ voor het rekken van de ischio-
rugleuning van een stoel, of in ruglig in een deur- crurale spieren. Hierbij wordt de gebogen knie te zwaar
opening met één been gestrekt en het andere gehe- belast en wordt de onderrug te veel gerekt.
ven met de hiel tegen de muur. Om de rekking te
versterken, kan men het lichaam dichter bij de stoel
of de muur brengen. Vermijd het tegelijkertijd hef-
fen van beide benen omdat dan de lage rugspieren
gerekt worden in plaats van de ischiocrurale spie-
ren. Door het strekken van het ene been vermijdt
men een te grote achteroverkanteling van het bek-
ken en hyperextensie van de onderrug (zie de oefe-
ningen op p. 425 en 426).

Ga op de grond liggen achter


een zware stoel.
Vermijd het naar voren buigen in langzit om de ischio-
Strekken van de knie in zit crurale spieren te rekken als de rug hyperflexie vertoont,
zoals in de afbeelding hieronder.
Ga met de rug tegen de muur zitten zoals hieronder
is afgebeeld. De rug moet recht blijven en de billen
moeten de muur raken. Hef één been en strek de
knie zoveel mogelijk.
354 Spieren

Historische notitie: de Ober-test

In het Journal of the American Medical Association van 4 mei 1935 Het tweede artikel vermeldt niet tot hoe ver het bovenbeen naar
was een artikel opgenomen van Frank Ober uit Boston met de titel de bank moet zakken. (Hierna volgt een nadere bespreking van de
‘Back strain and sciatica’ (Ober, 1935). In dit artikel beschreef hij normale bewegingsuitslag bij adductie.)
het verband tussen verkorting van de m. tensor fasciae latae en de Voordat een conclusie kan worden getrokken over de normale
tractus iliotibialis enerzijds en lage rugpijn en ischialgie anderzijds. bewegingsuitslag van de adductie bij de Ober-test, is het nood-
Ober beschreef een test voor de verkorting maar vermeldde niets zakelijk de normale bewegingsuitslag in het heupgewricht te
over het vermijden van anteflexie of endorotatie in de heup terwijl bekijken. In tegenstelling tot wat sommige auteurs (Rothstein
de heup in de adductiestand komt. e.a., 1991; Guides to the evaluation of permanent impairment,
Nadat het artikel verschenen was, uitte Henry O. Kendall,3 1984; Daniels & Worthingham, 1986; Palmer & Epler, 1990;
fysiotherapeut in dienst van de Children’s Hospital School in Bal- Norkin & White, 1985) vermelden, blijft de normale bewegings-
timore, zijn bezorgdheid over deze test in een gesprek met zijn uitslag van de adductie in het heupgewricht vanuit de anatomi-
medisch directeur, George E. Bennett. Kendalls bezwaar was dat sche positie (d.w.z. in het frontale vlak) beperkt tot ongeveer 108
een stand waarbij het bovenbeen in anteflexie en endorotatie en moet dit niet overschreden worden.
staat de verkorte m. tensor fasciae latae compenseert, waardoor Als de adductie beperkt blijft tot 108, mag in zijlig met het
een nauwkeurige test van de lengte van deze spier niet mogelijk is. bekken in de neutrale stand het gestrekte been niet meer dan 108
Tijdens een bezoek van Ober aan de Children’s Hospital School, onder het horizontale vlak zakken als het been in het frontale vlak
eind 1935 of begin 1936, besprak Kendall deze twijfels met hem. blijft. Bij een anteflexie- en endorotatiestand is de adductie gro-
In het Journal of the American Medical Association van 21 ter, maar een dergelijke stand is geen goede uitgangshouding voor
augustus 1937 was wederom een artikel van Ober opgenomen, een test van de lengte van de m. tensor fasciae latae. De functie
waarin hij de test opnieuw beschreef. Deze keer vermeldde hij dat van de spier is abductie, anteflexie en endorotatie in de heup. De
de onderzoeker ervoor moet zorgen dat de heup niet in ante- spier helpt ook bij de extensie van de knie. Door ‘toe te geven’ aan
flexie- en endorotatiestand komt te staan wanneer de heup de anteflexie en de endorotatie wordt de spier niet verlengd.
adduceert (Ober, 1937). Bewegingsbeperkingen zorgen voor stabiliteit omdat ze te grote
Het is mogelijk dat een aantal auteurs dat de test beschreven bewegingen voorkomen. Een beperking van de extensie in het
heeft, wel het eerste maar niet het tweede artikel kende. Een kniegewricht voorkomt hyperextensie. Een beperking van de
bekend handboek beschrijft het plaatsen van het been in abduc- retroversie in het heupgewricht voorkomt dat het bekken op
tiestand met de heup in de neutrale stand en de knie in 908 flexie abnormale wijze naar voren beweegt in stand. Een beperking van
en vervolgens het loslaten van het geabduceerde been (Hoppen- de adductie in het heupgewricht zorgt voor stabiliteit tijdens het
feld, 1976). Deze auteur stelt ook dat een normale tractus ilioti- staan op één been.
bialis toelaat dat het bovenbeen in een adductiestand komt te In het artikel uit 1937 stelde Ober ook dat ‘... wanneer de
hangen (zoals blijkt uit het feit dat de knie het andere been of de contractuur van de fascia het sterkst is aan de zijkant en de
bank raakt). Als de lengte van de m. tensor fasciae latae normaal voorkant van het femur, de wervelkolom in een lordotische stand
is, zorgt deze spier ervoor dat het bovenbeen niet naar de bank staat en dat wanneer de contractuur posterolateraal is, de lum-
kan zakken tenzij de heup in lichte endorotatie- en anteflexie- bale wervelkolom afgevlakt is. De eerste bevinding komt vaak voor,
stand komt te staan. de tweede slechts zelden. Beide kunnen samengaan met lage
In het eerste artikel stelde Ober dat het bovenbeen geabdu- rugpijn en ischialgie. Een unilaterale contractuur kan een zij-
ceerd is en gestrekt in het frontale vlak van het lichaam. Voor wat waartse bocht in de wervelkolom veroorzaken.’ (Ober, 1937)
gezien moet worden als de ‘normale’ bewegingsuitslag in de Om een verkorting van de posterolaterale tractus iliotibialis te
adductierichting stelt het artikel dat wanneer er geen contractie testen wordt de heup in lichte anteversie- en endorotatiestand
plaatsvindt, het bovenbeen zal adduceren tot voorbij de medi- geplaatst en geadduceerd. Een verkorting van deze fascia kan
aanlijn. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze uitspraak invloed hebben op de uitkomst van de test van het heffen van het
betrekking heeft op de beschrijving van de test die geen melding gestrekte been ter bepaling van de lengte van de ischiocrurale
maakte van het vermijden van anteflexie en endorotatie. spieren.
In het tweede artikel verwees de auteur niet specifiek naar het Driekwart van de m. gluteus maximus insereert aan de tractus
frontale vlak, maar stelde hij wel dat ‘het bovenbeen in dit vlak iliotibialis, maar de vezels van deze spier staan schuin op de fascia
naar de tafel mag zakken’. Uit de beschrijving kan men opmaken en hebben daardoor geen rechte trekrichting zoals de vezels van
dat Ober hier op het frontale vlak doelt. Door het bovenbeen in de m. tensor fasciae latae. Bovendien is de m. gluteus maximus
het frontale vlak te houden, voorkomt men anteversie in het zelden verkort.
heupgewricht.

3 Hoofdauteur van de eerste en tweede druk van Muscles, Testing and Function (Kendall e.a., 1949; Kendall e.a., 1971).
7 Onderste extremiteit 355

Lengtetest m. tensor fasciae latae en tractus Aangepaste Ober-test


iliotibialis
Een aanpassing van de Ober-test werd voor het eerst
Ober-test aanbevolen door Florence en Henry Kendall in Pos-
ture and Pain (Kendall e.a., 1952). Er zijn gegronde
De beschrijving van de Ober-test, die Ober de ‘ab- redenen om de test aan te passen: minder spanning
ductietest’ noemde, is geciteerd uit het artikel uit op de binnenzijde van het been ter hoogte van het
1937. Hij is opgenomen om de lezer kennis te laten kniegewricht, minder spanning op de patella en
maken met de exacte beschrijving van de auteur. minder invloed van een eventueel verkorte m. rectus
femoris. Bovendien is het voor een spier met een
De abductietest meervoudige functie zoals de m. tensor fasciae latae
1 De patiënt ligt op zijn zij op de bank. De schou- niet noodzakelijk te rekken in de tegengestelde
der en het bekken maken een rechte hoek met het richtingen van alle spieracties om de lengte ervan te
oppervlak van de bank. testen.
2 De knie van het been waarop de patiënt ligt is De proefpersoon ligt in zijlig met het onderste
gebogen en de heup staat in anteversie en blijft been gebogen in heup en knie om de onderrug af te
in deze stand om de lumbale wervelkolom af te vlakken. Hierdoor wordt het bekken gefixeerd om
vlakken. een vooroverkanteling tegen te gaan. Een voorover-
3 Als de patiënt op de linkerzij ligt, plaatst de kanteling van het bekken is het equivalent van an-
onderzoeker zijn linkerhand op de heup van de teversie in de heup en moet vermeden worden om-
patiënt bij de trochanter major om de patiënt te dat dit ‘toegeeft’ aan de verkorting.
fixeren. Het bekken moet ook gefixeerd worden om een
4 De onderzoeker pakt met de rechterhand het zijwaartse kanteling aan de geteste zijde te voorko-
rechterbeen, waarvan de knie in 908 flexie staat, men. Een dergelijke kanteling van het bekken is het
juist onder de knie vast. Het been en de enkel equivalent van abductie in het heupgewricht en
mogen zich naar achteren uitstrekken onder zijn ‘geeft toe’ aan een verkorte m. tensor fasciae latae.
onderarm en elleboog. Bij de meeste mensen is in zijlig de zijkant van de
5 Het rechterbovenbeen wordt wijd geabduceerd en romp in contact met de bank. Uitzonderingen hier-
daarna in abductie in de hyperextensiestand ge- op zijn individuen met brede heupen en een smalle
bracht, waarbij het onderbeen recht gehouden taille.
wordt en de onderzoeker ervoor zorgt dat het
heupgewricht in een neutrale stand staat wat
betreft de rotatie.
6 De rechterhand van de onderzoeker schuift naar
achteren langs het been totdat hij de enkel kan
vasthouden, niet al te stevig maar wel met vol-
doende spanning om te voorkomen dat de heup
buigt.
7 Het bovenbeen mag naar de bank zakken in dit
vlak. (Voorzichtig: duw niet op het been.) Als de
m. tensor fasciae latae en de tractus iliotibialis
verkort zijn, blijft het been min of meer perma- In deze afbeelding heeft het bekken een neutrale stand,
nent geabduceerd. Als de heup in anteflexie- of staat het heupgewricht in een neutrale stand tussen
endorotatiestand mag komen, ontspant de trac- endo- en exorotatie en bevindt het bovenbeen zich in het
tus iliotibialis en zakt het been door zijn eigen frontale vlak en mag het in een adductiestand naar de
gewicht naar beneden. bank zakken. In dit geval zakt het bovenbeen ongeveer
8 Dezelfde procedure wordt in elk opzicht gevolgd 108 onder het horizontale vlak. Dit kan worden
voor de andere zijde. beschouwd als een normale lengte voor de m. tensor
fasciae latae.

De onderzoeker plaatst aan de te testen zijde één


hand op de zijkant van het bekken juist onder de
crista iliaca en duwt voldoende omhoog om het
bekken te fixeren en de zijkant van de romp in con-
tact met de bank te houden. De onderzoeker ver-
oorzaakt geen exorotatie van het bovenbeen maar
zorgt er wel voor dat het niet endoroteert en plaatst
Ober-test, normale lengte: als de knie in 908 flexie het terug in de retroflexiestand. Als de m. tensor
gehouden wordt, zakt het bovenbeen enigszins onder het fasciae latae verkort is, is het noodzakelijk het been
horizontale vlak. te abduceren om het in retroflexiestand te plaatsen.
Het been moet evenwijdig aan de romp (d.w.z. in het
frontale vlak) in retroversie gehouden worden en
mag in adductiestand naar de bank zakken.
356 Spieren

Bilaterale verkorting m. tensor fasciae latae: Ober-test positief

De bewegingsuitslag van de adductie is normaal als bovenbenen van deze persoon blijven in een duide-
het bovenbeen enigszins onder het horizontale vlak lijke abductiestand hangen door bilaterale verkor-
zakt wanneer het in een neutrale rotatiestand staat ting van de m. tensor fasciae latae en de tractus
in het frontale vlak en de knie in 908 flexie staat. De iliotibialis.

Bilaterale verkorting m. tensor fasciae latae: aangepaste Ober-test (met gestrekte knie)

De bewegingsuitslag van de adductie is normaal als zakken de benen van de proefpersoon niet naar het
het bovenbeen 108 onder het horizontale vlak zakt horizontale vlak vanwege de verkorting van de m.
wanneer het in een neutrale rotatiestand staat in het tensor fasciae latae en de tractus iliotibialis.
frontale vlak en de knie in gestrekt is. Bij deze test

Fouten bij de tests voor verkorting m. tensor fasciae latae en tractus iliotibialis

Volgens één auteur moet het been waarvan de knie onderzoeker hem niet fixeert. Het bovenbeen moet
gebogen is, in de juiste uitgangshouding voor de in het frontale vlak gehouden worden en mag niet
Ober-test geplaatst worden en dan losgelaten (Ober, endoroteren als men een verkorting van de m. ten-
1935). Zoals blijkt uit de afbeeldingen hierboven sor fasciae latae en de tractus iliotibialis nauwkeurig
komt de heup in endorotatie en anteflexie als de wil testen.
7 Onderste extremiteit 357

Aangepaste Ober-test met romp op de bank

Benodigdheden: behandelbank. Als de bank niet ge- in buiklig voldoet aan de criteria voor de Ober-test
polsterd is, moet men een opgevouwen handdoek of en is stabieler dan zijlig.
dun kussen op het uiteinde van de bank leggen. Een Testbeweging: om de lengte van de m. tensor fasciae
bank die in hoogte verstelbaar is geniet de voorkeur latae en de tractus iliotibialis links te testen houdt
voor deze test omdat men hiermee tegemoet kan de onderzoeker met de linkerhand het linkerbeen
komen aan de lichaamslengte van de proefpersoon.4 van de proefpersoon vast en houdt de knie in 908
De hoogte van de bank moet zodanig zijn dat de flexie. Met de rechterhand houdt de onderzoeker
proefpersoon beide voeten op de grond kan plaatsen het bekken stevig op de bank. De onderzoeker
met de knieën enigszins gebogen. houdt de knie gebogen en beweegt het been naar de
Uitgangshouding: de proefpersoon staat tegen het eindstand van abductie in de heup en daarna naar
uiteinde van de bank en buigt naar voren om de retroversie. Terwijl hij de heup in de eindstand van
romp op de bank te laten rusten. Om de romp vol- retroflexie houdt, beweegt de onderzoeker het been
ledig op de bank te kunnen laten rusten moeten de naar adductie. (Om het rechterbeen te testen moeten
knieën gebogen zijn en moeten de voeten zo ver dezelfde instructies bij het rechterbeen gevolgd
mogelijk onder de bank staan. De proefpersoon worden.)
strekt beide armen boven het hoofd en pakt de zij- Normale bewegingsuitslag: het been kan bewogen
kanten van de bank vast. worden tot 08 adductie (d.w.z. vergelijkbaar met de
Redenen: als de romp voorover op de bank ligt, is horizontale stand in zijlig). Als de heup niet volle-
de onderrug afgevlakt; door de armen volledig ge- dig in retroflexie gebracht kan worden, zal er iets
strekt boven het hoofd te houden, wordt zijwaartse meer adductie plaatsvinden.
kanteling van het bekken voorkomen. Deze positie

Houding 1. Houding 2.

Houding 3. Houding 4.

4 Behandelbanken met een dikke polstering die in het midden scharnieren zijn niet geschikt voor het testen van de lengte en
kracht van de meeste spieren van de heup en de romp. Deze test is een uitzondering op deze regel.
358 Spieren

Lengtetest heupflexoren

Een verkorte monoarticulaire spier beperkt de be-


wegingsuitslag in de richting die tegengesteld is
aan de richting waarin hij werkt. Een spier die twee
of meer gewrichten overspant kan verkort zijn over
slechts één gewricht als het andere gewricht (of ge-
wrichten) in een stand worden gehouden waarbij de
spier een normale lengte heeft.

Houding 1. Houding 2.

Houding 3. Houding 4.

Afbeelding 1. De proefpersoon ligt op de rug met de Afbeelding 3. De proefpersoon staat geknield met de
benen in abductie. De onderrug is afgevlakt op de knieën ongeveer 908 gebogen en de bovenbenen in
bank, dat wil zeggen dat de anteflexie van de on- abductie. Bekken en bovenbenen staan goed in lijn.
derrug normaal is. Het bekken is achterover gekan- Afbeelding 4. De proefpersoon staat geknield met
teld en de heupgewrichten staan in retroversie. De de bovenbenen in de neutrale stand (abductie noch
heupflexoren lijken niet verkort. adductie). De romp heeft een meer voorwaartse
Afbeelding 2. De benen staan in de neutrale stand, stand. De retroflexie in de onderrug (lordose) is
noch in adductie, noch in abductie. De onderrug is groter geworden, wat wijst op een verkorting van de
niet langer afgevlakt op de tafel en het bekken is heupflexoren.
voorover gekanteld. Vanwege deze bekkenkanteling Conclusie: de verkorting bevindt zich in de spier
staan de heupgewrichten in anteversie. die het heupgewricht zowel in anteflexie als in ab-
ductie brengt: de m. tensor fasciae latae.
7 Onderste extremiteit 359

Differentiaaldiagnose Lengtetests heupflexoren Foto’s 1b en 2b en de hou-


dingen 3 en 4 op de volgende bladzijde illustreren
Anteflexie in het heupgewricht kan verkregen wor- tests voor de differentiaaldiagnose van verkorte
den doordat het bovenbeen naar het bekken buigt heupflexoren. Dezelfde proefpersoon en dezelfde
of doordat het bekken voorover kantelt naar het onderzoeker zijn betrokken bij beide tests.
bovenbeen (anteversie). De volgende spieren zijn De proefpersoon is ook dezelfde als degene in de
heupflexoren: 5 fotoserie hiervoor. De afbeeldingen met de letter (a)
– de monoarticulaire m. iliopsoas, die het heupge- laten de bevindingen zien tijdens het eerste onder-
wricht in anteversie brengt; zoek, die met de letter (b) dezelfde tests ongeveer
– de biarticulaire m. rectus femoris, die het heup- vijf jaar later.
gewricht in anteversie brengt en de knie strekt;
– de biarticulaire m. tensor fasciae latae, die het
heupgewricht in retroversie, abductie en endoro-
tatie brengt en helpt bij het strekken van de knie.

Houding 1a. Houding 2a.

Houding 1b. Houding 2b.

Afbeeldingen 1a en 1b. Uitgangshouding voor de leng- Afbeeldingen 2a en 2b. Het been is naar een stand be-
tetests van de heupflexoren. De onderrug is afge- wogen waarbij het heupgewricht in abductie staat.
vlakt op de bank en wordt in deze stand gehouden Het bovenbeen raakt de bank nu wel, waaruit blijkt
door de rechterknie tegen de borst te houden wan- dat de m. iliopsoas niet verkort is. De mate van
neer het linkerbeen wordt getest. De verkorting van flexie van de knie geeft aan dat de m. rectus femoris
de heupflexoren links blijkt uit het feit dat het bo- niet of nauwelijks verkort is.
venbeen de bank niet raakt.

5 De m. sartorius is niet opgenomen in deze opsomming omdat hij anteflexie en exorotatie geeft in het heupgewricht en
flexie in het kniegewricht.
360 Spieren

Houding 3a. Houding 3b.

Houding 4a. Houding 4b.

Afbeeldingen 3a en 3b. Het bovenbeen wordt op de Afbeeldingen 4a en 4b. Een normale lengte van de m.
bank gehouden (om de m. iliopsoas op de normale tensor fasciae latae geeft flexie van de knie in com-
lengte te houden). Het bekken wordt gefixeerd om binatie met retroversie en adductie in de heup. De
een zijwaartse bekkenkanteling te voorkomen wan- verkorting van de m. tensor fasciae latae blijkt zon-
neer het been vanuit de abductiestand naar achteren neklaar – vooral tijdens het eerste onderzoek – uit
wordt bewogen naar de nulstand (tegen een behoor- de gestrekte knie.
lijke weerstand door de m. tensor fasciae latae in).

Rekken van de m. tensor fascia latae

Verkorting en zelfs een contractuur van de tractus vloed op de m. gluteus medius dan op de m. tensor
iliotibialis komt vaak voor. Het verband tussen deze fasciae latae.
toestand en pijnklachten wordt besproken in para-
graaf 7.4 (zie p. 411). Hier wordt een aantal oefenin-
gen beschreven om de m. tensor fasciae latae en de
anterolaterale tractus iliotibialis te rekken.
De m. tensor fasciae latae geeft abductie, ante-
flexie en endorotatie in het heupgewricht en helpt
bij extensie van de knie. Wanneer een spier meer
functies heeft, is het niet noodzakelijk de spier te
verlengen in alle richtingen die tegengesteld zijn
aan de functies ervan om hem te rekken. Een oefe-
ning kan twee of drie bewegingen omvatten in de
rekkingsrichting. Het rekken moet specifiek gericht
zijn op het gebied waar dit noodzakelijk is. Som-
mige oefeningen die vaak voorgeschreven worden,
voldoen niet aan dit criterium.
In stand het ene been voor het andere plaatsen
brengt de heupen in adductie. De heupen staan dan Links: staan met Rechts: een zijwaartse
echter gewoonlijk ook in endorotatie en lichte an- gekruiste benen brengt beweging van de heup in
teversie doordat het bekken voorover kantelt. Als het heupgewricht in anteflexie- en endorota-
de proefpersoon niet alleen de adductiestand aan- anteversie (door de voor- tiestand rekt de m. gluteus
neemt maar ook de heup zijwaarts beweegt naar overkanteling van het medius meer dan de
een muur of bank, heeft de rekking vaak meer in- bekken) en endorotatie. m. tensor fasciae latae.
7 Onderste extremiteit 361

Meer controle en nauwkeurigheid bij de rekking


kunnen worden verkregen door het bekken ten op-
zichte van het femur te bewegen. Om dit mecha-
nisme te begrijpen is het noodzakelijk de invloed
van de zijwaartse bekkenkanteling op de heupge-
wrichten te beschrijven. Wanneer in stand de benen
even lang zijn en het bekken horizontaal staat,
staan beide heupgewrichten in een neutrale stand
wat betreft adductie en abductie. Wanneer de
proefpersoon de heup echter zijwaarts beweegt,
verandert de stand van de heupgewrichten. Een be-
weging naar links leidt tot adductie in het linker-
heupgewricht. Als er een verhoging onder de lin-
kervoet wordt geplaatst, komt het bekken aan de
linkerzijde hoger te staan en wordt de linkerheup
ook in adductie gebracht, zonder dat de proefper-
soon een zijwaartse beweging hoeft te maken.
Ga om een verkorte m. tensor fasciae latae en
tractus iliotibialis links te rekken met de linkervoet
op een plankje, boek of tijdschrift staan. De dikte
van een dergelijke verhoging wordt bepaald door de
belastbaarheid. Verdeel het gewicht over beide voe- Staan met een verhoging onder de linkervoet brengt de
ten en zorg dat de voeten en knieën (d.w.z. de fe- linkerheup in adductie. De achteroverkanteling van het
mora) een goede stand hebben: de tenen zijn aan bekken leidt bovendien tot retroversie in de linkerheup,
beide zijden 8 tot 108 naar buiten gedraaid en de waardoor de m. tensor fasciae latae en tractus iliotibialis
patellae wijzen recht naar voren. Probeer dan het links gerekt worden. De proefpersoon probeert rotatie in
bekken achterover te kantelen. De bewegingsuitslag de heup tegen te gaan door de patellae recht naar voren
is gering, maar de rekking moet zeer specifiek in het te laten wijzen. Ook het staan met de tenen licht naar
gebied van de m. tensor fasciae latae links gevoeld buiten gedraaid draagt bij aan het onder controle hou-
worden. De m. tensor fasciae latae wordt gerekt den van de rotatie.
door de adductie en retroflexie van de heup zonder
dat men endorotatie toelaat. Het rekken kan ook
uitgevoerd worden door de rechterschoen uit te voor passieve rekking van de m. tensor fasciae
trekken (als de hak ervan niet te hoog is) in plaats latae. De patiënt moet deze verhoging gebruiken in
van een verhoging onder de linkervoet te plaatsen. alle schoenen, slippers of pantoffels die gedragen
Bij bilaterale verkorting plaatst men de verho- worden en mag niet toegeven aan de slechte ge-
ging afwisselend onder de linker- en de rechtervoet woonte om met het gewicht op het andere been te
of trekt men afwisselend de linker- en rechterschoen gaan staan. Een verhoging is nutteloos als de
uit en blijft men in de gerekte stand staan zolang dit patiënt het gewicht niet gelijk verdeelt over beide
goed aanvoelt (1 à 2 minuten). voeten. (Voor geleid-actief rekken van een verkorte
Wanneer de verkorting unilateraal is, zorgt het m. tensor fasciae latae zie p. 413, voor behandeling
aanbrengen van een verhoging (van 6 mm) in de van een gerekte m. tensor fasciae latae zie p. 413 en
hak van de schoen aan de zijde van de verkorting 414.)
362 Spieren

j
7.3 Spierkrachttests

Naam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Datum: 1ste onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2de onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aanvang klachten: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderzoek van de . . . . . . . . . . . . . extremiteit

2de 1ste 1ste 2de


onderzoek onderzoek onderzoek onderzoek

m. iliopsoas
m. sartorius
m. tensor fas. lat.
m. rectus femoris } flexoren
van de heup
m. gluteus maximus

m. gluteus medius

adductoren van de heup m. gluteus minimus

m. tensor fasciae latae

exorotatoren van de heup endorotatoren van de heup

mediaal
m. quadriceps ischiocrurale spieren

lateraal

m. soleus

m. tibialis anterior mm. gastrocnemius & soleus

mm. peroneus longus & brevis

m. tibialis posterior m. peroneus tertius

1 1
2 2 extensoren van de distale
m. flexor digitorum brevis interfalangeale gewrichten
3 3
4 4

1 1
2 2 extensoren van de proximale
m. flexor digitorum brevis interfalangeale gewrichten
3 3
4 4

1 1
2 2 mm. ext. digitorum longus
mm. lumbricales & interossei & brevis
3 3
4 4

m. flexor hallucis longus

mm. extensor hallucis longus


& brevis
m. flexor hallucis brevis

m. abductor hallucis m. adductor hallucis

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.

Kaart voor analyse van spierbalans onderste extremiteit.


7 Onderste extremiteit 363

Spieren van voet en enkel

m. adductor
hallucis

caput transv.
caput obliquum

m. abductor
hallucis

M. abductor hallucis M. adductor hallucis

Origo: processus medialis van de tuberositas van de Origo caput obliquum: de bases van ossa metatarsalia
calcaneus, het retinaculum flexorum, de aponeuro- II, III en IV en het lig. plantare longum van de
sis plantaris en het aangrenzende septum inter- peroneus longus.
musculare. Origo caput transversum: de plantaire metatarsofa-
Insertie: mediale zijde van de basis van de proxi- langeale ligamenten van de derde, vierde en vijfde
male falanx van de grote teen. Er hechten enkele teen en het lig. metatarseum transversum profun-
vezels aan het os sesamoideum pedis aan en er kan dum.
een deel van de pees naar de basis van de proximale Insertie: laterale zijde van de basis van de proxi-
falanx van de grote teen lopen. male falanx van de grote teen.
Functie: abductie, helpt bij flexie in het metatar- Functie: adductie en helpt bij flexie in het meta-
sofalangeale gewricht van de grote teen en helpt bij tarsofalangeale gewricht van de grote teen.
adductie van de voorvoet. Innervatie: n. tibialis, S1, S2.
Innervatie: n. tibialis, L4, L5, S1. Contractuur: adductiedeformiteit van de grote teen
Uitgangshouding: ruglig of zit. (hallux valgus).
Fixatie: de onderzoeker houdt de hiel stevig vast.
Test: indien mogelijk abductie van de grote teen
ten opzichte van de lengteas van de voet. Dit is over Opmerking
het algemeen een moeilijke beweging en de functie
kan ook worden aangetoond door de patiënt de Geen afbeelding van de test.
voorvoet te laten adduceren tegen de druk van de
onderzoeker in.
Druk: tegen de mediale zijde van os metatarsale I
en de proximale falanx. De spier kan gepalpeerd en
dikwijls ook gezien worden langs de mediale voet-
rand.
Zwakte: er is een neiging naar een valgusstand van
de voorvoet, een hallux valgus en een verplaatsing
naar mediaal van het os naviculare.
Contractuur: trekt de voorvoet in een varusstand
met abductie van de grote teen.
364 Spieren

m. abd. hallucis

m. add. hallucis
m. flexor hallucis brevis

M. flexor hallucis brevis


Opmerking
Origo: mediale deel van de plantaire zijde van het os
cuboideum, het aangrenzende deel van os cunei- Als de m. flexor hallucis longus verlamd is en de
forme III en een peesslip vanaf de pees van de m. m. flexor hallucis brevis functioneert, is de wer-
tibialis posterior. king van de laatste duidelijk omdat de teen buigt
Insertie: mediale en laterale zijden van de basis in het metatarsofalangeale gewricht zonder dat
van de proximale falanx van de grote teen. flexie in het interfalangeale gewricht optreedt. Als
Functie: flexie in het metatarsofalangeale gewricht de m. flexor hallucis brevis verlamd is en de m.
van de grote teen. flexor hallucis longus functioneert, treedt hyper-
Innervatie: n. tibialis, L4, L5, S1. extensie in het metatarsofalangeale gewricht en
Uitgangshouding: ruglig of zit. flexie in het interfalangeale gewricht op.
Fixatie: de onderzoeker fixeert de voet proximaal
van het metatarsofalangeale gewricht en houdt de
voet en enkel in een neutrale positie. Plantairflexie Zwakte: kan leiden tot een hamerteenstand van de
van de voet kan de testbeweging belemmeren door grote teen. Vermindert de stabiliteit van het longi-
de spanning van de contralaterale m. extensor digi- tudinale gewelf.
torum longus. Contractuur: de proximale falanx wordt in flexie
Test: flexie van het metatarsofalangeale gewricht gehouden.
van de grote teen.
Druk: tegen de plantaire zijde van de proximale
falanx in de extensierichting.
7 Onderste extremiteit 365

m. flexor digitorum
longus

m. flexor
hallucis
longus

m. flexor
digitorum
longus

M. flexor hallucis longus langeale gewricht in een neutrale stand en houdt de


enkel ongeveer in de middenstand. Volledige dor-
Origo: facies posterior van het distale tweederde ge- saalflexie kan passieve flexie van het interfalangeale
deelte van de fibula, de membrana interossea en de gewricht veroorzaken en volledige plantairflexie
aangrenzende intermusculaire septa en fascia. brengt de spier in een te verkorte toestand om zijn
Insertie: plantaire zijde van de basis van de distale maximale kracht te kunnen bereiken. Als de m.
falanx van de grote teen. flexor hallucis brevis heel sterk is en de m. flexor
hallucis longus zwak, is het nodig de neiging tot
flexie van het metatarsofalangeale gewricht te be-
Opmerking perken door de proximale falanx in lichte extensie
te houden.
De m. flexor hallucis longus is met een sterke Test: flexie van het interfalangeale gewricht van
peesslip verbonden aan de m. flexor digitorum de grote teen.
longus. Druk: tegen de plantaire zijde van de distale
falanx van de grote teen in de extensierichting.
Zwakte: geeft een neiging tot hyperextensie van
Functie: buigt het interfalangeale gewricht van de het interfalangeale gewricht en hamerteendeformi-
grote teen, helpt bij de flexie van het metatarsofa- teit van de grote teen, vermindert de kracht om de
langeale gewricht en geeft plantairflexie van de en- voet in inversie en de enkel in plantairflexie te
kel en inversie van de voet. brengen en geeft bij belasting neiging tot pronatie
Innervatie: n. tibialis, L5, S1, S2. van de voet.
Uitgangshouding: ruglig of zit. Contractuur: klauwvoetdeformiteit van de grote
Fixatie: de onderzoeker fixeert het metatarsofa- teen.
366 Spieren

m. extensor
hallucis
longus

M. extensor hallucis longus Test: extensie van de metatarsofalangeale en inter-


falangeale gewrichten van de grote teen.
Origo: middelste tweevierde gedeelte van de ventrale Druk: tegen de dorsale zijde van de distale en
zijde van de fibula en de aangrenzende membrana proximale falangen van de grote teen in de flexie-
interossea. richting.
Insertie: basis van de distale falanx van de grote Zwakte: vermindert het vermogen om de grote
teen. teen te strekken en laat een flexiestand toe. Het
Functie: strekt het metatarsofalangeale en interfa- vermogen de enkel in dorsaalflexie te brengen is
langeale gewricht van de grote teen. Helpt bij in- verminderd.
versie van de voet en dorsaalflexie van de enkel. Contractuur: extensie van de grote teen waarbij de
Innervatie: n. peroneus profundus, L4, L5, S1. kop van os metatarsale I naar beneden geduwd is.

M. extensor hallucis brevis (mediale slip van de m.


extensor digitorum brevis) Opmerking

Origo: distaal gedeelte van de dorsolaterale zijde van Verlamming van de m. extensor hallucis brevis
de calcaneus, lig. talocalcaneum laterale en apex van (eerste slip van de m. extensor digitorum brevis)
het retinaculum extensorum inferius (zie p. 371). kan niet nauwkeurig worden vastgesteld als de
Insertie: dorsale zijde van de basis van de proxi- m. extensor hallucis longus sterk is. Als de m.
male falanx van de grote teen. extensor hallucis longus verlamd is, is de werking
Functie: strekt het metatarsofalangeale gewricht van de m. extensor hallucis brevis echter duide-
van de grote teen. lijk. De distale falanx wordt niet gestrekt en de
Innervatie: n. peroneus profundus, L4, L5, S1. proximale falanx strekt in de adductierichting
Uitgangshouding: ruglig of zit. (naar de as van de voet toe).
Fixatie: de onderzoeker fixeert de voet enigszins
in plantairflexie.
7 Onderste extremiteit 367

mm. interossei plantares mm. interossei dorsales

m. ext.
digit.
m. flexor longus
digitorum
longus
mm. lumbricales

mm. lumbricales

Mm. lumbricales (4) Insertie: mediale zijden van de bases van de proxi-
male falangen van dezelfde tenen.
Origo: de eerste van de mediale zijde van de eerste Functie: adductie van de derde, vierde en vijfde
pees van de m. flexor digitorum longus, de tweede teen naar de as die door de tweede teen loopt. Hel-
van de naar elkaar gekeerde zijden van de pezen van pen bij flexie in de metatarsofalangeale gewrichten
de eerste en tweede m. flexor digitorum longus, de en kunnen helpen bij extensie in de interfalangeale
derde van de naar elkaar gekeerde zijden van de gewrichten van de derde tot en met de vijfde teen.
pezen van de tweede en derde m. flexor digitorum Innervatie: n. tibialis, S1, S2.
longus en de vierde van de naar elkaar gekeerde
zijden van de pezen van de derde en vierde m. flexor Mm. interossei dorsales (4)
longus.
Insertie: mediale zijde van de proximale falanx en Origo: elk met twee koppen van de naar elkaar ge-
de dorsale aponeurosen van de m. extensor digito- keerde zijden van de ossa metatarsalia.
rum longus van de tweede tot en met de vijfde teen. Insertie: de zijkant van de proximale falanx en het
Functie: flexie van de metatarsofalangeale ge- kapsel van het metatarsofalangeale gewricht. De
wrichten en helpen bij de extensie in de interfalan- eerste aan de mediale zijde van de tweede teen, de
geale gewrichten van de tweede tot en met de vijfde andere drie aan de laterale zijde van de tweede,
teen. derde en vierde teen.
Innervatie m. lumbricalis I: n. tibialis, L4, L5, S1. Functie: abductie van de tweede, derde en vierde
Innervatie mm. lumbricales II, III, IV: n. tibialis, (L4), teen ten opzichte van de as die door de tweede teen
(L5), S1, S2. loopt. Helpen bij flexie in de metatarsofalangeale
gewrichten en kunnen helpen bij extensie in de in-
Mm. interossei plantares (3) terfalangeale gewrichten van de tweede tot en met
de vierde teen.
Origo: bases en mediale zijden van ossa metatarsalia Innervatie: n. tibialis, S1, S2.
III, IV en V.
368 Spieren

Opmerking

Het testen van de kracht van de mm. lumbricales


is belangrijk bij gevallen van hamerteendeformi-
teit en overbelasting van het metatarsale gewelf.

Deformiteiten van de voet en de enkel

In de volgende lijst worden voetdeformiteiten


gedefinieerd aan de hand van standen van de ge-
wrichten die een rol spelen bij de deformiteit. Bij
ernstige deformiteiten heeft de stand van het ge-
wricht de normale bewegingsgrenzen overschreden.
– Talipes valgus: voet in eversie met afvlakking van
het longitudinale gewelf.
Uitgangshouding: ruglig of zit. – Talipes varus: voet in inversie met verhoging van
Fixatie: de onderzoeker fixeert de metatarsus en het longitudinale gewelf.
houdt de voet en enkel in een neutrale stand. – Talipes equinus: enkelgewricht in plantairflexie.
Test: flexie in de metatarsofalangeale gewrichten – Talipes equinovalgus: enkelgewricht in plantair-
van de tweede tot en met de vijfde teen, terwijl men flexie en voet in eversie.
probeert flexie van de interfalangeale gewrichten te – Talipes equinovarus: enkelgewricht in plantair-
vermijden. flexie en voet in inversie (klompvoet).
Druk: tegen de plantaire zijde van de proximale – Talipes calcaneus: enkelgewricht in dorsaalflexie.
falangen van de tweede tot en met de vijfde teen. – Talipes calcaneovalgus: enkelgewricht in dor-
Zwakte: als deze spieren zwak zijn en de m. flexor saalflexie en voet in eversie.
digitorum longus actief aanspant, treedt hyperex- – Talipes calcaneovarus: enkelgewricht in dorsaal-
tensie op in de metatarsofalangeale gewrichten. De flexie en voet in inversie.
distale gewrichten buigen waardoor een hamer- – Talipes cavus: enkelgewricht in dorsaalflexie en
teenstand van de tweede tot en met de vijfde teen voorvoet in plantairflexie waardoor een hoog
ontstaat. De musculaire steun van het transversale lengtegewelf ontstaat. Door de standsverande-
gewelf is verminderd. ring van de calcaneus heeft de prominentie aan de
achterkant van de hiel de neiging te verdwijnen
en schuift de belasting van de calcaneus naar
dorsaal.

Uitgangshouding: ruglig of zit.


Fixatie: de onderzoeker fixeert de metatarsofalan-
geale gewrichten en houdt de voet en de enkel in
ongeveer 20 à 308 plantairflexie.
Test: extensie in de interfalangeale gewrichten
van de tweede tot en met de vijfde teen. Een aparte
test voor de adductie- en abductiefunctie van de
mm. interossei is niet praktisch omdat de meeste
mensen deze bewegingen van de tenen niet kunnen
uitvoeren.
Druk: tegen de dorsale zijde van de distale falan-
gen in de flexierichting.
7 Onderste extremiteit 369

m. flexor digitorum brevis

m. flexor digitorum longus

m. flexor
digitorum
brevis

M. flexor digitorum brevis Zwakte: de flexiemogelijkheid van de proximale in-


terfalangeale gewrichten van de tweede tot en met
Origo: processus medialis tuberis calcanei, middelste de vijfde teen is verminderd en de musculaire steun
deel van de aponeurosis plantaris en de aangren- van de longitudinale en transversale gewelven is
zende intermusculaire septa. afgenomen.
Insertie: middelste falanx van de tweede tot en met Contractuur: extensiebeperking van de tenen,
de vijfde teen. flexie in de proximale interfalangeale gewrichten en
Functie: buigt de proximale interfalangeale ge- neiging tot cavusstand bij zwakte van de m. gas-
wrichten en helpt bij flexie in de metatarsofalangeale trocnemius en de m. soleus.
gewrichten van de tweede tot en met de vijfde teen.
Innervatie: n. tibialis, L4, L5, S1.
Uitgangshouding: ruglig of zit. Opmerking
Fixatie: de onderzoeker fixeert de proximale fa-
langen en houdt de voet en de enkel in een neutrale Het testen van de kracht van de m. flexor digi-
positie. Als de m. gastrocnemius en de m. soleus torum brevis is belangrijk in gevallen van overbe-
verlamd zijn, moet de onderzoeker de calcaneus, lasting van het longitudinale gewelf. Vaak is er
waaraan de spier ontspringt, tijdens de test fixeren. een zeer pijnlijke plek bij de origo van deze spier
Test: flexie van de proximale interfalangeale ge- aan de calcaneus.
wrichten van de tweede, derde, vierde en vijfde teen.
Druk: tegen de plantaire zijde van de middelste
falangen van de vier tenen in de extensierichting.

Opmerking

Als de m. flexor digitorum longus verlamd is en de


m. flexor digitorum brevis functioneert, buigt het
proximale interfalangeale gewricht en blijft het
distale interfalangeale gewricht gestrekt.
370 Spieren

m. flexor hall. long.

m. quadratus plantae
m. flexor digitorum longus

m. flexor
digitorum
longus

m. flexor
hallucis
longis

M. flexor digitorum longus M. quadratus plantae (m. flexor accessorius)

Origo: middelste drievijfde gedeelte van de facies Origo caput mediale: mediale oppervlak van de calca-
posterior tibiae en de fascia die de m. tibialis poste- neus en mediale rand van het lig. plantare longum.
rior bedekt. Origo caput laterale: laterale rand van het plantaire
Insertie: bases van de distale falangen van de aspect van de calcaneus en laterale rand van het lig.
tweede tot en met de vijfde teen. plantare longum.
Functie: buigt de interfalangeale en metatarsofa- Insertie: laterale rand en dorsale en plantaire zij-
langeale gewrichten van de tweede tot en met de den van de pees van de m. flexor digitorum longus.
vijfde teen en helpt bij plantairflexie in de enkel en Functie: verandert de trekrichting van de pezen
inversie van de voet. van de m. flexor digitorum longus en helpt bij flexie
Innervatie: n. tibialis, L5, S1, (S2). van de tweede tot en met de vijfde teen.
Uitgangshouding: ruglig of zit. Bij verkorting van Innervatie: n. tibialis, S1, S2.
de m. gastrocnemius dient de knie gebogen te zijn
om een neutrale stand van de voet mogelijk te ma-
ken. Opmerking
Fixatie: de onderzoeker fixeert de metatarsalia en
houdt de voet en de enkel in een neutrale stand. Geen test afgebeeld.
Test: flexie van de distale interfalangeale ge-
wrichten van de tweede tot en met de vijfde teen. De
m. flexor digitorum longus wordt geholpen door de
m. quadratus plantae.
Druk: tegen de plantaire zijde van de distale fa-
langen van de vier tenen in de extensierichting.
Zwakte: geeft een neiging tot hyperextensie van de
distale interfalangeale gewrichten van de vier tenen
en vermindert de mogelijkheid tot inversie van de
voet en plantairflexie van de enkel. Bij belasting
geeft verzwakking een neiging tot pronatie van de
voet.
Contractuur: flexiedeformiteit van de distale fa-
langen van de tweede tot en met de vijfde teen met
beperking van dorsaalflexie en eversie van de voet.
7 Onderste extremiteit 371

Mm. extensor digitorum longus

Origo: laterale tibiacondylus, het proximale drie-


vierde deel van de voorzijde van de fibula, het proxi-
male deel van de membrana interossea, de aangren-
zende intermusculaire septa en diep gelegen fascia.
Insertie: met vier pezen naar de tweede tot en met
vijfde teen. Elke pees vormt een aponeurose over de
dorsale zijde van de teen, splitst zich in een inter-
m. ext.
mediaire slip die aanhecht aan de basis van de mid- digitorum
delste falanx, en twee laterale slippen die aan de longus
bases van de distale falangen aanhechten.
Functie: strekt de metatarsofalangeale gewrichten
en helpt bij de extensie van de interfalangeale ge-
wrichten van de tweede tot en met de vijfde teen.
Helpt bij dorsaalflexie van de enkel en eversie van
de voet.
Innervatie: n. peroneus profundus, L4, L5, S1.

M. extensor digitorum brevis

Origo: distaal gedeelte van de dorsolaterale zijde van


de calcaneus, lig. talocalcaneum laterale en de apex m. peroneus
van het retinaculum extensorum inferius. tertius
Insertie: met vier pezen naar de eerste tot en met
de vierde teen. De meest mediale pees, ook bekend
als de m. extensor hallucis brevis, heeft zijn aan-
hechting aan de dorsale zijde van de basis van de
proximale falanx van de grote teen. De andere drie
pezen hebben aanhechtingen aan de laterale zijden
van de pezen van de m. extensor digitorum longus
van de tweede, derde en vierde teen.
calcaneus
Functie: extensie in de metatarsofalangeale ge-
wrichten van de eerste tot en met vierde teen en
helpt bij extensie in de interfalangeale gewrichten
van de tweede, derde en vierde teen.
Innervatie: n. peroneus profundus, L4, L5, S1.

Opmerking

Omdat de pezen van de m. extensor digitorum


brevis samen met de pezen van de m. extensor m. ext. digitorum br. m. ext. dig. longus
digitorum longus naar de tweede, derde en vierde
teen lopen, strekken zowel de brevis als de longus m. peroneus tertius m. ext. hallucis
alle gewrichten van deze tenen. Als de longus brevis
verlamd is, vindt echter geen extensie van de vijfde
teen plaats in het metatarsofalangeale gewricht.
Zoek om te differentiëren tussen de longus en de
m. ext. dig. br.
brevis altijd de pees van de longus en de spierbuik
van de brevis en probeer door palpatie het verschil m. ext. dig. longus
in beweging van de tenen te ontdekken.

M. peroneus tertius

Origo: distale derde gedeelte van de voorzijde van de


fibula, membrana interossea en het aangrenzende
intermusculaire septum.
Insertie: dorsale zijde van de basis van os metatar-
sale V.
Functie: dorsaalflexie van de enkel en eversie van
de voet.
Innervatie: n. peroneus profundus, L4, L5, S1.
372 Spieren

Mm. extensor digitorum longus en brevis M. peroneus tertius

Uitgangshouding: ruglig of zit. Uitgangshouding: ruglig of zit.


Fixatie: de onderzoeker fixeert de voet in lichte Fixatie: de onderzoeker ondersteunt het been bo-
plantairflexie. ven de enkel.
Test: extensie in alle gewrichten van de tweede, Test: dorsaalflexie van de enkel met eversie van de
derde, vierde en vijfde teen. voet.
Druk: tegen de dorsale zijde van de tenen in de
flexierichting.
Zwakte: geeft een neiging tot klapvoet en varus- Opmerking
stand van de voorvoet. Vermindert de mogelijkheid
tot dorsaalflexie van de enkel en eversie van de voet. De m. extensor digitorum longus, waarvan deze
In veel gevallen van platvoeten (inzakken van het spier een afsplitsing is, helpt de m. peroneus
longitudinale gewelf) is er ook sprake van zwakte tertius bij deze test.
van de teenstrekkers.
Contractuur: hyperextensie in de metatarsofalan-
geale gewrichten. Druk: tegen de dorsolaterale zijde van de voet in de
richting van plantairflexie en inversie.
Zwakte: vermindert het vermogen de voet in
eversie en de enkel in dorsaalflexie te brengen.
Contractuur: dorsaalflexie van de enkel en eversie
van de voet.
7 Onderste extremiteit 373

os metatarsale I os cuneiforme
mediale

M. tibialis anterior de richting van plantairflexie van het enkelgewricht


en eversie van de voet.
Origo: laterale condylus en proximale helft van de Zwakte: vermindert het vermogen de enkel in
facies lateralis tibiae, de membrana interossea, de dorsaalflexie te brengen en staat een neiging tot
diep gelegen fascia en het laterale intermusculaire eversie van de voet toe. Dit kan zichtbaar zijn als
septum. een gedeeltelijke klapvoet en neiging tot pronatie.
Insertie: mediale en plantaire zijden van os cunei- Contractuur: dorsaalflexie van de enkel met inver-
forme I en basis van os metatarsale I. sie van de voet (d.w.z. de calcaneus staat in varus-
Functie: dorsaalflexie van de enkel en helpt bij stand).
inversie van de voet.
Innervatie: n. peroneus profundus, L4, L5, S1.
Uitgangshouding: ruglig of zit (met gebogen knie Opmerking
als de m. gastrocnemius verkort is).
Fixatie: de onderzoeker ondersteunt het been net Hoewel zwakte van de m. tibialis anterior
boven het enkelgewricht. samengaat met een pronatiestand van de voet,
Test: dorsaalflexie van de enkel en inversie van de komt een dergelijke zwakte niet vaak voor bij een
voet zonder extensie van de grote teen. congenitale platvoet.
Druk: tegen de dorsomediale zijde van de voet in
374 Spieren

os naviculare ossa cuneiformia

os cuboideum

M. tibialis posterior Insertie: tuberositas navicularis en door middel van


fibreuze pezen naar het sustentaculum tali, de drie
Origo: het grootste gedeelte van de membrana inter- ossa cuneiformia, het os cuboideum en de bases van
ossea, laterale gedeelte van de facies posterior tibiae, ossa metatarsalia II, III en IV.
proximale twee derde deel van de mediale zijde van Functie: inversie van de voet en helpt bij de plan-
de fibula, de aangrenzende intermusculaire septa en tairflexie van de enkel.
de diep gelegen fascia. Innervatie: n. tibialis, (L4), L5, S1.

Uitgangshouding: ruglig met het been in exorotatie. Contractuur: onbelast een equinovarusstand en bij
Fixatie: de onderzoeker ondersteunt het been bo- belasting een supinatiestand van de hiel en een
ven het enkelgewricht. varusstand van de voorvoet.
Test: inversie van de voet met plantairflexie van de
enkel.
Druk: tegen de plantaire en mediale zijde van de Opmerking
voet in de richting van dorsaalflexie van het enkel-
gewricht en eversie van de voet. Als in plaats van de m. tibialis posterior de m.
Zwakte: vermindert het vermogen de voet in in- flexor hallucis longus en de m. flexor digitorum
versie en de enkel in plantairflexie te brengen. Leidt longus aanspannen, zullen de tenen sterk wor-
tot pronatiestand van de voet en verminderde steun den gebogen als de druk gegeven wordt.
van het longitudinale gewelf. Belemmert het staan
op de tenen en leidt mogelijk tot een typerend
gangpatroon (gastrocnemiusgang).
7 Onderste extremiteit 375

m. peroneus longus
m. peroneus brevis

m. peroneus longus

M. peroneus longus Insertie: laterale zijde van basis van os metatarsale I


en van os cuneiforme I.
Origo: laterale tibiacondylus, caput en proximale Functie: eversie van de voet, helpt bij plantair-
tweederde deel van de facies lateralis fibulae, de flexie van de enkel en geeft depressie van het kopje
intermusculaire septa en aangrenzende diep gele- van os metatarsale I.
gen fascia. Innervatie: n. peroneus superficialis, L4, L5, S1.

M. peroneus brevis

Origo: distale tweederde deel van de facies lateralis Functie: eversie van de voet en helpt bij plantair-
fibulae en de aangrenzende intermusculaire septa. flexie van de enkel.
Insertie: tuberositas van de basis van os metatar- Innervatie: n. peroneus superficialis, L4, L5, S1.
sale V, lateraal.

Uitgangshouding: ruglig met het been in endorotatie


of zijlig (op de contralaterale zij). Opmerking
Fixatie: de onderzoeker ondersteunt het been bo-
ven het enkelgewricht. Bij belasting waarbij de trek aan de insertie aan
Test: eversie van de voet met plantairflexie van de de basis van os metatarsale I groot is, zorgt de m.
enkel. peroneus longus ervoor dat het caput van het os
Druk: tegen de laterale voetrand en de voetzool in metatarsale I tegen het steunvlak wordt geduwd.
de richting van inversie van de voet en dorsaalflexie
van de enkel.
Zwakte: vermindert het vermogen om de voet in
eversie en de enkel in plantairflexie te brengen. Laat
een varusstand van de voet toe en vermindert het
vermogen op de tenen te gaan staan. De laterale
stabiliteit van de enkel is afgenomen.
Contractuur: Leidt tot een eversie- of valgusstand
van de voet.
376 Spieren

Plantairflexoren van de enkel isoleren van die van de andere plantairflexoren.


Beweging van de voet in de richting van eversie of
Uitgangshouding: buiklig met gestrekte knie en de inversie duidt op een disbalans tussen de laterale en
voet over de rand van de bank. mediale spieren met antagonistische werking en, als
Fixatie: het gewicht van het been geeft voldoende de beweging heel duidelijk is, op een poging van de
fixatie als het op een stevige bank rust. mm. peronei of m. tibialis posterior om de functie
Test: plantairflexie van de voet met meer nadruk van de m. gastrocnemius en m. soleus over te ne-
op het optrekken van de hiel dan op het wegduwen men.
van de voorvoet. Bij deze test wordt geen onder- De werking van de m. gastrocnemius kan vaak
scheid gemaakt tussen de m. gastrocnemius en de worden gedemonstreerd bij de flexietest van de knie
andere plantairflexoren, maar het wel of niet mee- als de ischiocrurale spieren zwak zijn. Men vraagt
doen van de m. gastrocnemius kan worden vastge- de patiënt, in buiklig met de knie volledig gestrekt,
steld door nauwkeurige observatie tijdens de test. de knie tegen weerstand te buigen. Als de m. gas-
Druk: voor maximale druk in deze uitgangshou- trocnemius sterk is, treedt plantairflexie van de en-
ding is het noodzakelijk de druk zowel tegen de kel op wanneer de m. gastrocnemius de kniebuiging
voorvoet als tegen de calcaneus te geven. Als de spier inzet, gevolgd door dorsaalflexie van de enkel als de
erg zwak is, is druk tegen de calcaneus voldoende. knie buigt.
Tijdens deze test kan de contractie van de m. Zwakte: leidt tot een pes calcaneus als de m. gas-
gastrocnemius meestal gezien en altijd gepalpeerd trocnemius en de m. soleus zwak zijn. Leidt in
worden. Men moet tijdens de test goed letten op stand tot hyperextensie van de knie en onvermogen
bewegingen van de tenen en de voorvoet om com- op de tenen te gaan staan. Het onvermogen om het
pensatie door andere spieren te herkennen. De gewicht te verplaatsen zorgt voor een typerend
patiënt kan in staat zijn de voorvoet te buigen door gangpatroon (gastrocnemiusgang).
middel van de flexoren van de tenen, de m. tibialis Contractuur: spitsvoetstand (pes equinus) en knie
posterior en de m. peroneus longus zonder dat hij in flexie.
de hiel recht omhoog kan trekken met de achilles- Verkorting: dorsaalflexiebeperking van de enkel als
pees. Als de m. gastrocnemius en m. soleus zwak de knie gestrekt is en extensiebeperking van de knie
zijn, wordt de hiel meer opgeduwd als gevolg van de als de enkel in dorsaalflexie is. Bij het verplaatsen
flexie van de voorvoet en niet opgetrokken tegelijk van het gewicht tijdens de standfase van het gaan
met de flexie van de voorvoet. Als er meer druk belemmert een verkorting de normale dorsaalflexie
wordt gegeven tegen de hiel dan tegen de bal van de van het enkelgewricht en komen de tenen naar bui-
voet, is het gedeeltelijk mogelijk de gecombineerde ten te staan als het gewicht van de hiel naar de
werking van de m. gastrocnemius en m. soleus te voorvoet gaat.
7 Onderste extremiteit 377

M. soleus wordt duidelijk als de loodlijn iets vóór de laterale


malleolus hangt.
Origo: dorsale zijden van het caput fibulae en van Een zwakte die niet op verlamming berust kan
het proximale derde deel van de facies posterior het gevolg zijn van een plotseling trauma van de
fibulae, linea m. solei en het middelste derde deel spier zoals bij het neerkomen na een sprong met
van de mediale rand van de tibia en de arcus tendi- gebogen knie en de enkel in dorsaalflexie of van een
neus tussen tibia en fibula. zich geleidelijk ontwikkelend trauma dat ontstaat
Insertie: samen met de pees van de m. gastrocne- bij herhaaldelijke diepe kniebuigingen waarbij de
mius aan de dorsale zijde van de calcaneus. enkel volledig in dorsaalflexie is. De m. gastrocne-
Functie: plantairflexie van de enkel. mius wordt dan niet aan rekking onderworpen om-
Innervatie: n. tibialis, L5, S1, S2. dat de knie gebogen is.
Uitgangshouding: buiklig met de knie in een flexie
van ten minste 908.
Fixatie: de onderzoeker ondersteunt het been Opmerking
proximaal van de enkel.
Test: plantairflexie van de enkel zonder inversie of Inversie van de voet leidt tot compensatie door aanspanning van de m. tibialis
eversie van de voet. posterior en de flexoren van de tenen. Eversie leidt tot compensatie door aan-
Druk: in plantaire richting tegen de calcaneus (zie spanning van de mm. peronei. Extensie van de knie duidt op een poging te helpen
foto), waarbij de hiel naar caudaal getrokken wordt met de m. gastrocnemius. Flexie in de knie van 908 of meer is namelijk een
(in de richting van dorsaalflexie van de enkel). Als ongunstige uitgangspositie voor de m. gastrocnemius en de patiënt zal proberen
de spier duidelijk zwak is, kan de patiënt de druk de knie te strekken om de spier beter te kunnen aanspannen.
tegen de hiel mogelijk niet weerstaan. Als de spier Deze test is belangrijk bij het onderzoek als iemand naar voren staat ten opzichte
niet duidelijk verzwakt is, is een grotere hefboom van de loodlijn. Het verdient ook aanbeveling deze spier te testen wanneer het
nodig. Deze wordt verkregen door tegelijkertijd longitudinale voetgewelf hoger is.
druk te geven tegen de voetzool (zie p. 376).
Zwakte: leidt tot een pes calcaneus en is een pre-
dispositie voor een pes cavus. Leidt tot een onver- Contractuur: spitsvoetstand (pes equinus) zowel in
mogen op de tenen te gaan staan. In stand wordt de belaste als onbelaste toestand.
insertie van de m. soleus aan de calcaneus het punt Verkorting: neiging tot hyperextensie van de knie
van aangrijping voor de functie van de spier, zodat in stand. Bij het lopen op blote voeten wordt de
hij de normale juiste stand van been ten opzichte verkorting gecompenseerd door de voeten naar
van voet kan handhaven. De deviatie die het gevolg buiten te draaien, waarbij het gewicht wordt ver-
is van zwakte van de m. soleus kan zich manifeste- plaatst van de posterolaterale zijde van de hiel naar
ren als een lichte flexie van de knie in stand, maar de anteromediale zijde van de voorvoet. Bij iemand
leidt vaker tot het naar voren brengen van het li- die schoenen met hakken draagt kan de verkorting
chaamsgewicht ten opzichte van de loodlijn. Dit onopgemerkt blijven.
378 Spieren

m. plantaris

m. gastrocnemius

post. sup. aanzicht

M. gastrocnemius
Opmerking
Origo caput mediale: proximale dorsale deel van de
mediale condylus en aangrenzend deel van het Verzwakking openbaart zich als een neiging het
femur en kapsel van het kniegewricht. lichaam naar voren te brengen en de knie te
Origo caput laterale: laterale condylus en dorsale buigen. De patiënt brengt de enkel in dorsaal-
zijde van het femur en kapsel van het knie- flexie om de hiel van de vloer te tillen door
gewricht. gebruik te maken van de spanning die op de
Insertie: middelste deel van het dorsale aspect van plantairflexoren ontstaat als het lichaamsgewicht
de calcaneus. naar voren wordt gebracht.
Innervatie: n. tibialis, S1, S2.

M. plantaris Verkorting: bij vrouwen die altijd schoenen met hoge


hakken dragen zijn de m. gastrocnemius en m. so-
Origo: distale deel van het labium laterale lineae as- leus vaak verkort.
perae van het femur en aangrenzende deel van de
facies poplitea en lig. popliteum obliquum van het
Spieren die plantairflexie geven
kniegewricht.
Insertie: dorsale zijde van de calcaneus. m. soleus
Innervatie: n. tibialis, L4, L5, S1, (S2). plantairflexoren van
Functie: de m. gastrocnemius en de m. plantaris m. gastrocnemius het enkelgewricht
geven plantairflexie in het enkelgewricht en helpen (achillespeesgroep)
bij flexie van de knie. m. plantaris

m. tibialis posterior
Plantairflexoren van de enkel plantairflexoren van
m. peroneus longus het enkelgewricht en
Uitgangshouding: stand. De patiënt mag zich met één
de voorvoet
hand aan de bank vasthouden, maar er niet op m. peroneus brevis
steunen.
Testbeweging: de patiënt gaat op de tenen staan en m. flexor hallucis longus plantairflexoren van
duwt daardoor het lichaamsgewicht recht omhoog. het enkelgewricht, de
Druk: lichaamsgewicht. m. flexor digitorum longus
voorvoet en de tenen
7 Onderste extremiteit 379

Spieren die over de knie lopen

zijaanzicht

Dorsaal aanzicht Eindpositie na test, linkerbeen.


Inzet: Uitgangspositie, linkerbeen.

M. popliteus

Origo: ventrale deel van de fossa op de laterale Test: endorotatie van de tibia ten opzichte van het
femurcondylus en lig. popliteum obliquum. femur.
Insertie: driehoekige gebied proximaal van de Druk: druk of weerstand is zelden nodig omdat de
linea m. solei op de facies posterior tibiae en de beweging geen test is om de kracht van de m. po-
fascia die de spier bedekt. pliteus precies te bepalen, maar eerder om te kijken
Functie: in onbelaste toestand (d.w.z. met de origo of de spier wel of niet functioneert.
gefixeerd) geeft de m. popliteus endorotatie van de Zwakte: kan leiden tot hyperextensie van de knie
tibia ten opzichte van het femur en flexie van de en exorotatie van het onderbeen ten opzichte van
knie. Bij belasting (d.w.z. met de insertie gefixeerd) het bovenbeen. Zwakte van de m. popliteus wordt
geeft de m. popliteus exorotatie van het femur ten meestal aangetroffen bij een disbalans tussen de
opzichte van de tibia en flexie van de knie. De spier laterale en mediale ischiocrurale spieren, waarbij de
versterkt de ligamenten aan de achterzijde van het mediale spieren zwak zijn en de laterale sterk.
kniegewricht. Verkorting: leidt tot lichte flexie van de knie en
Innervatie: n. tibialis, L4, L5, S1. endorotatie van het onderbeen ten opzichte van het
Uitgangshouding: in zit met de knie in 908 flexie en bovenbeen.
met de tibia in exorotatie ten opzichte van het femur.
Fixatie: niet nodig.
380 Spieren

Ischiocrurale spieren en m. gracilis Verkorting: beperking van de extensie van de knie als
de heup gebogen is of een beperking van de ante-
Zwakte: lichte zwakte van de mediale of de laterale flexie van de heup als de knie gestrekt is. Een ver-
ischiocrurale spieren merkt men het eerst op door- korting van de ischiocrurale spieren veroorzaakt
dat de patiënt niet in staat is de rotatie te handha- geen achteroverkanteling van het bekken, maar de
ven wanneer men hem vraagt de testpositie vast te houding van personen met een verkorting van de
houden. Zwakte van zowel de mediale als de laterale ischiocrurale spieren wordt vaak gekenmerkt door
ischiocrurale spieren laat hyperextensie van de knie een achterover gekanteld bekken en een afgevlakte
toe. Als deze zwakte bilateraal is, kan het bekken lumbale lordose.
voorover kantelen en kan de lumbale wervelkolom
een lordotische stand aannemen. Als de zwakte
unilateraal is, kan bekkenrotatie het gevolg zijn. Opmerking
Zwakte van de laterale ischiocrurale spieren leidt
vaak tot stabiliteitsverlies van de knie aan de late- Gewoonlijk beschermen de heupflexoren de
rale zijde, waardoor bij belasting de druk in de ischiocrurale spieren tijdens knieflexie. Er mag
richting van genua vara toeneemt. Zwakte van de niet verwacht worden dat de patiënt in buiklig
mediale ischiocrurale spieren vermindert de media- met gestrekte heup de knie volledig in flexie kan
le stabiliteit van het kniegewricht en laat een val- houden, noch dat hij evenveel druk kan weer-
gusstand van de knieën toe, terwijl het onderbeen staan als in zit met de heup gebogen. De kramp
ten opzichte van het femur naar exorotatie neigt. die vaak optreedt tijdens de test van de ischio-
Contractuur: contractuur van de mediale en late- crurale spieren, wordt veroorzaakt doordat de
rale ischiocrurale spieren heeft een flexiestand van spieren zich te lang in de verkorte stand bevinden
de knie tot gevolg en gaat, als de contractuur ex- en proberen de stand vast te houden tegen sterke
treem is, samen met een achteroverkanteling van druk. Om de ischiocrurale spieren te testen bij
het bekken en een afvlakking van de lumbale wer- volledige flexie van de knie moet de heup gebo-
velkolom. gen worden om de spier enigszins insufficiënt te
maken. Als men de ischiocrurale spieren test met
gebogen heup, zal de m. sartorius echter helpen
bij zowel de anteflexie in de heup als de knie-
flexie.
Zwakte van de m. popliteus en m. gastrocne-
mius kan het inzetten van de knieflexie bemoei-
lijken. Compensatie door inschakeling van de m.
sartorius zal tot uiting komen doordat de heup bij
het inzetten van de knieflexie in anteflexie komt.
Als de m. rectus femoris verkort is, wat de flexie-
mogelijkheid in de knie beperkt, treedt anteflexie
in de heup op als de knie geheel gebogen is. In
buiklig wordt de anteversie in de heup zichtbaar
als een vooroverkanteling van het bekken in
combinatie met hyperextensie van de lumbale
wervelkolom. Het meewerken van de m. gas-
De werking van de m. gracilis als een knieflexor is op trocnemius bij de knieflexie wordt zichtbaar als
deze foto te zien. De onderzoeker laat de proefpersoon de een poging tot dorsaalflexie van de enkel, waar-
spier aanspannen in de testpositie en geeft dezelfde druk door de m. gastrocnemius over de enkel verlengd
als bij de test voor de mediale ischiocrurale spieren. De wordt om effectiever bij te dragen aan de knie-
origo van de m. gracilis is het os pubis, terwijl de mediale flexie.
ischiocrurale spieren aanhechten aan het os ischii.
7 Onderste extremiteit 381

linkerbeen, mediaal aanzicht

m. semitendinosus
m. semimembranosus

rechterbeen, posterolateraal aanzicht

M. semitendinosus M. semimembranosus

Origo: tuber ischiadicum door middel van een ge- Origo: tuber ischiadicum, proximaal en lateraal van
meenschappelijke pees met de lange kop van de m. de m. biceps femoris en m. semitendinosus.
biceps femoris. Insertie: posteromediale aspect van de mediale ti-
Insertie: proximale deel van de facies medialis ti- biacondylus.
biae en de diepe fascia van het been. Functie: flexie en endorotatie van de knie, retro-
Functie: flexie en endorotatie van de knie, retro- versie van de heup en helpt bij endorotatie in het
versie van de heup en helpt bij endorotatie in het heupgewricht.
heupgewricht. Innervatie: n. ischiadicus (pars tibialis), L4, L5, S1,
Innervatie: n. ischiadicus (pars tibialis), L4, L5, S1, S2.
S2.

Uitgangshouding: buiklig. heup in endorotatie en het onderbeen in endorotatie


Fixatie: de onderzoeker houdt het bovenbeen ten opzichte van het bovenbeen.
stevig op de bank. (Op de foto is de fixatie niet Druk: tegen het onderbeen proximaal van de en-
afgebeeld omdat dan de spierbuik van de mediale kel in de richting van extensie van de knie. Geef
ischiocrurale spieren bedekt is.) geen druk tegen de rotatiecomponent.
Test: flexie van de knie tussen 508 en 708 met de
382 Spieren

lig. sacrotuberale

caput breve caput longum

M. biceps femoris Functie: caput longum en caput breve zorgen samen


voor flexie en exorotatie van de knie. Het caput
Origo caput longum: distale gedeelte van het lig. sacro- longum zorgt voor retroversie van de heup en helpt
tuberale en dorsale zijde van de tuber ischiadicum. bij exorotatie.
Origo caput breve: labium laterale lineae asperae en Innervatie caput longum: n. ischiadicus (pars tibia-
het laterale intermusculaire septum. lis), L5, S1, S2, S3.
Insertie: laterale zijde van het fibulakopje, laterale Innervatie caput breve: n. ischiadicus (pars peronea-
tibiacondylus en diep gelegen fascia aan de laterale lis), L5, S1, S2.
zijde van het been.

Uitgangshouding: buiklig. bovenbeen in lichte exorotatie en het onderbeen in


Fixatie: de onderzoeker moet het bovenbeen ste- lichte exorotatie ten opzichte van het bovenbeen.
vig op de bank houden. (Niet afgebeeld omdat de Druk: tegen het onderbeen proximaal van de en-
spieren hierdoor worden bedekt.) kel in de richting van de extensie van de knie. Geef
Test: flexie van de knie tussen 508 en 708 met het geen druk tegen de rotatiecomponent.
7 Onderste extremiteit 383

doorgesneden pees van


de m. rectus femoris

m. rectus femoris
m. vastus lat.

m. vastus med.

m. vastus interm.

doorgesneden pees
van de m. rectus femoris

M. quadriceps femoris

Origo m. rectus femoris: de spina iliaca anterior inferior Functie: de m. quadriceps strekt de knie en de m.
en peesslip van de bovenrand van het acetabulum. rectus femoris buigt de heup.
Origo m. vastus lateralis: proximale deel van de li- Innervatie: n. femoralis, L2, L3, L4.
nea intertrochanterica, labium laterale van de tu-
berositas glutea, ventrale en onderste rand van de M. articularis genus De m. articularis genus (niet in
trochanter major, proximale helft van het labium de tekening) is een klein spiertje dat gefuseerd kan
laterale van de linea aspera en het laterale inter- zijn met de m. vastus intermedius maar meestal een
musculaire septum. afsplitsing van deze spier vormt.
Origo m. vastus intermedius: anterolaterale zijde van Origo: voorzijde van het onderste deel van het
het proximale twee derde deel van het corpus femo- corpus femoris.
ris, distale helft van de linea aspera en het laterale Insertie: proximale deel van membrana synovialis
intermusculaire septum. van het kniegewricht.
Origo m. vastus medialis: distale helft van de linea Functie: spant het kapsel naar proximaal.
intertrochanterica, labium mediale van de linea as- Innervatie: tak van de zenuw die de m. vastus in-
pera, pezen van de mm. adductor longus en magnus termedius innerveert.
en het mediale intermusculaire septum.
Insertie: proximale rand van de patella en door
middel van het lig. patellae aan de tuberositas tibiae.
384 Spieren

Druk: tegen het onderbeen boven de enkel in de


flexierichting.

Opmerking

Als de patiënt de neiging heeft om het lichaam


achterover te buigen, kan dit duiden op een
poging om de spanning op de ischiocrurale spie-
ren te verminderen als deze spieren verkort zijn.
Als de m. tensor fasciae latae ter compensatie
van de m. quadriceps ingeschakeld wordt, endo-
roteert deze spier het bovenbeen en ontwikkelt
hij een grotere trekkracht als de heup gestrekt is.
Als de m. rectus femoris het sterkste deel van de
m. quadriceps is, zal de patiënt achteroverleunen
om de heup te strekken om zodoende een
maximale contractie van de m. rectus femoris te
kunnen ontwikkelen.

Zwakte: moeite met traplopen, een helling op lopen


en bij opstaan en gaan zitten. De zwakte leidt tot
hyperextensie van de knie, niet doordat de knie zich
door de zwakte naar achteren verplaatst, maar
Uitgangshouding: in zit met knieën over de rand van doordat het bij het lopen met een zwakke m. qua-
de bank. De patiënt houdt de zijkant van de bank driceps nodig is de knie op slot te zetten. Een con-
vast. tinue stotende kracht in de hyperextensierichting
Fixatie: de onderzoeker kan het bovenbeen stevig kan bij opgroeiende kinderen een duidelijke defor-
op de bank houden. Omdat het gewicht van de miteit tot gevolg hebben.
romp de patiënt meestal voldoende stabiliseert, kan Contractuur: extensie van de knie.
hij ook een hand onder het bovenbeen leggen om Verkorting: flexiebeperking van de knie. Een korte
dit te beschermen tegen de druk van de bank. m. rectus femoris leidt tot een flexiebeperking van
Test: extensie van de knie zonder rotatie van het de knie als de heup gestrekt is of een extensiebe-
bovenbeen. perking van de heup als de knie gebogen is (zie de
test op p. 341-342).
7 Onderste extremiteit 385

Houding A. Houding B.

Flexoren van de heup Test voor de m. iliopsoas (afbeelding B): volledige ante-
flexie in de heup met de knie gebogen. Deze test
Uitgangshouding: in zit met de knieën gebogen over legt de nadruk op de monoarticulaire heupbuiger
de rand van de bank. De patiënt moet de bank doordat hij een beweging over het volledige bewe-
vasthouden om niet achterover te leunen, waardoor gingstraject vereist. De gradatie is gebaseerd op het
de biarticulaire heupflexoren ingeschakeld zouden vermogen om de eindstand vast te houden. Wanneer
worden. de m. iliopsoas zwak is, kan de eindstand van de
Fixatie: het gewicht van de romp geeft bij deze anteflexie niet vastgehouden worden tegen weer-
test meestal voldoende stabiliteit, maar het vast- stand, maar wanneer het bovenbeen terugvalt naar
houden van de bank geeft extra fixatie. Als de de testpositie van de test voor de heupflexoren als
rompspieren zwak zijn, is het beter de patiënt in groep kan de spierkracht toch 5 zijn. Deze test
ruglig te testen. wordt gebruikt om de bevindingen van de test in
Test voor de heupflexoren als groep (afbeelding A): ruglig die op pagina 386 wordt beschreven te be-
anteflexie in de heup met de knie gebogen, waarbij vestigen.
het bovenbeen een paar cm van de bank geheven is. Druk: de ene hand geeft tegendruk tegen de
Druk: tegen de voorzijde van het bovenbeen in de voorzijde van de schouder, de andere geeft druk
retroflexierichting. tegen het bovenbeen in de richting van retroflexie
van de heup.
Zwakte: vermindert de omvang van de anteflexie
Opmerking in de heup en leidt tot duidelijk onvermogen een
trap of een helling op te lopen, op te komen vanuit
Als tijdens de test exorotatie met abductie van het lig of de romp naar voren te brengen in zit als men
bovenbeen optreedt wanneer druk wordt gegeven, wil opstaan uit een stoel. Bij een flinke verzwakking
dan betekent dat meestal dat de m. sartorius sterk wordt het lopen bemoeilijkt omdat het been naar
is of dat de m. tensor fasciae latae te zwak is om voren gebracht moet worden door een bekkenbe-
tegenwicht te bieden aan de m. sartorius. Endo- weging (uitgevoerd door de rechte of schuine buik-
rotatie van het bovenbeen betekent dat de m. spieren) in plaats van door anteversie in de heup.
tensor fasciae latae sterker is dan de m. sartorius. Het effect van verzwakking van heupflexoren op de
Als de flexie primair wordt uitgevoerd met behulp houding wordt getoond in de afbeeldingen op pa-
van de adductoren, wordt het bovenbeen niet gina 53 en 57.
alleen gebogen maar ook geadduceerd. Als de Contractuur: bilateraal: flexiedeformiteit van de
rechte buikspieren het bekken niet fixeren ten heup met versterkte lumbale lordose (zie p. 193,
opzichte van de romp, kantelt het bekken voorover afbeelding A). Unilateraal: flexie-, abductie- en
en kunnen de flexoren van de heup weliswaar een exorotatiestand van de heup.
flinke druk weerstaan maar niet op de maximale Verkorting: in stand is verkorting van de heup-
hoogte. flexoren te zien aan een lumbale lordose met een
voorover gekanteld bekken.
386 Spieren

m. iliacus

m. psoas
major

m. psoas
minor

M. psoas major Test m. iliopsoas (nadruk op m. psoas major)

Origo: ventrale zijden van de processus transversi Uitgangshouding: ruglig.


van alle lumbale wervels, de zijden van de wervel- Fixatie: de onderzoeker fixeert de contralaterale
lichamen en de daarmee corresponderende disci crista iliaca. De m. quadriceps fixeert de knie in
intervertebrales van de twaalfde thoracale en alle extensie.
lumbale wervels en de peesboogjes die over de zij- Test: anteflexie in de heup in een positie van lichte
den van de lumbale wervellichamen lopen. abductie en lichte exorotatie. De spier is niet te zien
Insertie: trochanter minor van het femur. op de foto omdat hij diep onder de m. sartorius, n.
Innervatie: plexus lumbalis, L1, L2, L3, L4. femoralis en de bloedvaten in de vaatschede ligt.
Druk: tegen het anteromediale deel van het on-
M. iliacus derbeen in de richting van retroflexie en lichte ab-
ductie precies tegengesteld aan de trekrichting van
Origo: bovenste twee derde deel van de fossa iliaca, de m. psoas major vanaf de origo op de lumbale
labium internum van de crista iliaca, lig. iliolum- wervelkolom naar de insertie op de trochanter mi-
bale en sacroiliaca ventrale en ala van het sacrum. nor van het femur.
Insertie: laterale zijde van de pees van de m. psoas Zwakte en contractuur: zie bij de flexoren van de
major en distaal van de trochanter minor. heup op pagina 385. De zwakte is vaak bilateraal bij
Innervatie: n. femoralis, (L1), L2, L3, L4. een lumbale kyfose en een sway-backhouding, en
unilateraal bij een lumbale scoliose.
M. iliopsoas
M. psoas minor
Functie: met de origo gefixeerd, buigt de m. iliopsoas
de heup door het femur naar de romp te brengen, Deze spier hoort niet bij de spieren van de onderste
zoals in ruglig bij het beurtelings heffen van de extremiteit omdat hij niet over het heupgewricht
benen. Bovendien kan hij helpen bij exorotatie en loopt. Hij is vrij onbelangrijk en is niet altijd aan-
abductie van de heup. Met de insertie gefixeerd en wezig.
bij bilaterale werking buigt de m. iliopsoas de heup Origo: zijden van de wervellichamen van Th12 en
door de romp naar het femur te brengen, zoals bij L1 en van de tussenliggende disci intervertebrales.
het tot zit komen vanuit ruglig. De m. psoas major Insertie: eminentia iliopectinea, linea arcuata van
kan bij bilaterale werking en een gefixeerde insertie het ilium en de fascia iliaca.
de lumbale lordose vergroten. Bij unilaterale wer- Functie: achteroverkanteling van het bekken ten
king helpt hij bij lateroflexie van de romp naar de opzichte van de lumbale wervelkolom of ventraal-
homolaterale zijde. flexie lumbale wervelkolom ten opzichte van het
bekken.
Innervatie: plexus lumbalis, L1, L2.
7 Onderste extremiteit 387

M. sartorius

Origo: spina iliaca anterior superior en bovenste


helft van de inkeping net distaal daarvan.
Insertie: proximale deel van de facies medialis ti-
biae, dicht bij de ventrale rand.
Functie: anteflexie, exorotatie en abductie van de
heup, flexie van de knie en helpt bij endorotatie van
de knie.
Innervatie: n. femoralis, L2, L3, (L4).
Uitgangshouding: ruglig.
Fixatie: geen fixatie door de onderzoeker nodig.
De patiënt mag de bank vasthouden.
Testbeweging: exorotatie, abductie en anteflexie in
de heup, met flexie van de knie.
Druk: tegen de anterolaterale zijde van het distale
deel van het bovenbeen in de richting van retro-
flexie, adductie en endorotatie van de heup en tegen
het onderbeen in de richting van extensie van de
knie. De handen van de onderzoeker zijn zo ge-
plaatst dat ze weerstand geven aan de exorotatie in
de heup door middel van druk en tegendruk (op
dezelfde wijze als bij de test van de exorotatoren van
de heup op p. 392).
Zwakte: vermindert de kracht van anteflexie,
abductie en exorotatie in de heup. Draagt bij aan
anteromediale instabiliteit van de knie.
Contractuur: anteflexie-, abductie-, exorotatie-
deformiteit van de heup, met flexie van de knie.

Foutieve test m. sartorius

De uitgangshouding van het onderbeen op deze


foto lijkt op die van de test van de m. sartorius,
namelijk anteflexie, abductie en exorotatie. Het
kunnen vasthouden van deze positie is echter
hoofdzakelijk een functie van de adductoren van
de heup en vraagt maar weinig hulp van de m.
sartorius.
388 Spieren

M. tensor fasciae latae dorotatie van het femur. Dit wordt duidelijk door
de stand van de patella.
Origo: voorste deel van labium externum van de Uitgangshouding: ruglig.
crista iliaca, buitenkant van spina iliaca anterior Fixatie: de patiënt mag de bank vasthouden. De
superior en het diepe deel van de fascia lata. m. quadriceps moet worden aangespannen om de
Insertie: in de tractus iliotibialis van de fascia lata knie gestrekt te houden. Gewoonlijk hoeft de on-
ter hoogte van de overgang van het proximale derde derzoeker niet te fixeren maar als er een instabiliteit
deel naar het middelste tweederde deel van het bo- bestaat en de patiënt moeite heeft het bekken stevig
venbeen. op de bank te houden, moet de onderzoeker met één
Functie: anteflexie, endorotatie en abductie in het hand de heterolaterale bekkenhelft aan de voorzijde
heupgewricht, spant de fascia lata en kan helpen bij fixeren.
extensie van de knie (zie p. 400). Test: abductie, anteflexie en endorotatie in de
Innervatie: n. gluteus superior, L4, L5, S1. heup, met gestrekte knie.
Verkorting: het effect van een korte m. tensor fas- Druk: tegen het onderbeen in de richting van
ciae latae in stand hangt af van het feit of deze retroflexie en adductie. Geef geen druk tegen de
verkorting unilateraal of bilateraal is. Als hij bila- rotatiecomponent.
teraal is, kantelt het bekken voorover en ontstaan Zwakte: matige zwakte wordt onmiddellijk dui-
soms genua valga. Als de verkorting unilateraal is, delijk door het onvermogen de endorotatie van de
zijn de abductoren en de fascia lata samen met de m. testpositie vast te houden. In stand is er een neiging
tensor fasciae latae ook te kort en ontstaat er een tot een genua vara-positie en tot exorotatie in de
scheefstand van het bekken, dat lager staat aan de heup.
kant van de verkorting. De knie aan de verkorte Contractuur: anteflexie in de heup en valgusstand
zijde staat dan vaak in valgusstand. Verkorting van van de knieën. In stand of ruglig kantelt het bekken
de m. tensor fasciae latae en andere heupbuigers voorover als de benen in de adductiestand gebracht
leidt tot vooroverkanteling van het bekken en en- worden.
7 Onderste extremiteit 389

Adductoren van de heup

m. add. longus m. gracilis m. semitendinosus


m. sartorius
m. pectineus

m. add. longus
m. add. brevis

m. add. longus
m. gracilis
m. add. magnus
m. pectineus m. add. brevis
m. add
magnus

De stippellijnen geven spieraanhechtingen aan de M. gracilis


facies posterior van het femur aan.
Origo: onderste helft van de symphysis pubica en
M. pectineus mediale rand van de ramus inferior van het os pu-
bis.
Origo: ramus superior van het os pubis aan de ven- Insertie: facies medialis tibiae, distaal van de con-
trale zijde van het pecten ossis pubis tussen de dylus, proximaal van de insertie van de m. semi-
eminentia iliopectinea en het tuberculum pubicum. tendinosus en lateraal van de insertie van de m.
Insertie: linea pectinea femoris. sartorius.
Innervatie: n. femoralis en m. obturatorius, L2, L3, Innervatie: n. obturatorius, L2, L3, L4.
L4.
M. adductor brevis
M. adductor magnus
Origo: externe zijde van de ramus inferior van het os
Origo: ramus inferior van het os pubis, ramus van pubis.
het os ischium (ventrale vezels) en tuber ischiadi- Insertie: distale tweederde deel van de linea pecti-
cum (dorsale vezels). nea en proximale helft van het labium mediale van
Insertie: mediaal van tuberositas glutea, midden- de linea aspera.
deel van de linea aspera, labium mediale lineae as- Innervatie: n. obturatorius, L2, L3, L4.
perae en tuberculum adductorium op de mediale
femurcondylus. M. adductor longus
Innervatie: n. obturatorius, L2, L3, L4 en n. ischia-
dicus, L4, L5, S1. Origo: voorzijde van het os pubis op de overgang
tussen crista en symphysis.
Insertie: middelste derde deel van het labium
mediale van de linea aspera.
Innervatie: n. obturatorius, L2, L3, L4.
390 Spieren

Heupadductoren Test: adductie van de onderliggende extremiteit van


de bank omhoog zonder rotatie, anteflexie of retro-
Functie: alle genoemde spieren geven adductie in het flexie in de heup of kanteling van het bekken.
heupgewricht. Daarbij zorgen de m. pectineus en de Druk: tegen de mediale zijde van het distale ge-
mm. adductor brevis en longus voor anteflexie in deelte van het bovenbeen in de abductierichting
het heupgewricht. De ventrale vezels van de m. ad- (d.w.z. de onderzoeker duwt het been naar bene-
ductor magnus (origo: rami van os pubis en os den). De druk wordt boven de knie gegeven om rek
ischii) kunnen helpen bij anteflexie, terwijl de dor- op het lig. collaterale mediale te vermijden.
sale vezels (origo: tuber ischiadicum) kunnen hel- Contractuur: adductiedeformiteit van de heup. In
pen bij retroflexie. De m. gracilis geeft behalve ad- stand is een scheefstand van het bekken te zien, met
ductie in de heup ook flexie en endorotatie in de het bekken aan de kant van de contractuur zo hoog
knie (zie p. 391 waar de rotaties in de heup worden opgetrokken dat het noodzakelijk wordt de voet aan
besproken). die kant in plantairflexie te brengen om de tenen op
Uitgangshouding: op de rechterzij om rechts te de grond te kunnen houden. Het alternatief is dat,
testen (en andersom voor links), lichaam in een als de voet plat op de grond wordt geplaatst, de knie
rechte lijn met de lumbale wervelkolom recht en de en de heup van het andere been gebogen of geab-
benen gestrekt. duceerd moeten worden om de schijnbare verkor-
Fixatie: de onderzoeker houdt het bovenste been ting aan de geadduceerde kant te compenseren.
in abductie. De patiënt moet de bank vasthouden
om zich te stabiliseren.

Opmerking
tineus helpen bij anteflexie in de heup. Het feit dat de
Naar voren draaien van het bekken en retroflexie in heup tot anteflexie neigt tijdens de adductie terwijl de
de heup duidt op een poging de stand vast te houden zijlig gehandhaafd blijft, hoeft niet direct te wijzen op
door de onderste vezels van de m. gluteus maximus compensatie maar duidt er hoofdzakelijk op dat de
in te schakelen. Vooroverkanteling van het bekken of adductoren die de heup buigen sterker aanspannen
anteflexie in de heup (met naar achteren draaien van dan de rest van de adductoren die bij deze beweging
de bovenste bekkenhelft) geeft de flexoren van de helpen of dat de retroflexoren van de heup niet
heup de kans hieraan bij te dragen. meehelpen bij het vasthouden van het bovenbeen in
De mm. adductor longus en brevis en de m. pec- een neutrale stand.
7 Onderste extremiteit 391

Mechanische as van het femur en rotatiefunctie van de


adductoren

De volgende korte beschouwing over de rotatie-


functie van de adductoren is geen poging het me-
ningsverschil dat daarover lijkt te bestaan op te
lossen, maar wil vooral verklaren waarom dit me-
ningsverschil bestaat.
De tekening hiernaast laat duidelijk zien dat het
femur in de anatomische stand en van voren gezien
een schuin verloop heeft, met het distale einde meer
naar mediaal dan het proximale einde. In zijaan-
zicht heeft de femurschacht een convexiteit in de
ventrale richting. De anatomische as van het femur
loopt in de lengterichting van de schacht. Als rotatie
in de heup om deze as zou plaatsvinden, dan zou er
geen twijfel over bestaan dat de adductoren – omdat
ze aan de achterzijde van de linea aspera aanhechten
– exorotatoren zijn.
Rotatie in de heup vindt echter niet plaats om de mechanische as
anatomische as van het femur, maar om de mecha-
nische as die van het midden van het heupgewricht
naar het midden van het kniegewricht loopt en op
het snijvlak ligt van de twee vlakken die worden
aangegeven door de dikke lijnen in de tekening.
De spieren die helemaal of voor het grootste ge-
deelte aanhechten aan het deel van het femur dat
ventraal van de mechanische as ligt, functioneren
als endorotatoren van het femur (zie zijaanzicht).
Spieren die helemaal of voor het grootste deel dor-
saal van de mechanische as aanhechten functione-
ren daarentegen als exorotatoren.
Als de stand van het been ten opzichte van het
bekken anders wordt dan de hier getekende anato-
mische stand, verandert ook de werking van de
spieren. Als het femur wordt geëndoroteerd, komt
een groter deel van de schacht ventraal van de me-
chanische as te liggen, waardoor meer aanhechtin-
gen van de adductoren ventraal van de as komen te
liggen en de spieren dus als endorotatoren gaan
functioneren. Bij een grotere exorotatie gaan meer
adductoren als exorotatoren functioneren.
Behalve de verandering die door beweging op-
treedt, bestaan er variaties in de botstructuur van
het femur die de rotatiewerking van de adductoren
variabel maken.
392 Spieren

Endorotatoren van de heup

De endorotatoren van het heupgewricht bestaan uit


de m. tensor fasciae latae, de m. gluteus minimus en
de m. gluteus medius (ventrale vezels).

Uitgangshouding: in zit op de bank met de knieën


gebogen over de rand. De patiënt houdt de bank
vast.
Fixatie: het gewicht van de romp stabiliseert de
patiënt bij deze test. Stabilisatie wordt ook gegeven
in de vorm van tegendruk (zie hierna).
Test: endorotatie van het bovenbeen, met het on-
derbeen helemaal naar buiten gebracht.
Druk: de onderzoeker geeft met één hand tegen-
druk aan de mediale zijde van het distale deel van
het bovenbeen. Met de andere hand drukt hij tegen
de laterale zijde van het onderbeen boven de enkel,
waarbij hij het onderbeen naar binnen duwt om te
proberen het bovenbeen in exorotatie te brengen.
Zwakte: leidt tot een exorotatiestand van het been
in stand en bij lopen.
Contractuur: endorotatie in de heup met naar
binnen draaien van de tenen en een neiging tot
valgusstand van de knieën bij belasting.
Verkorting: onvermogen om het bovenbeen volle-
dig in exorotatie te brengen en om in kleermakers-
zit te zitten.

Opmerking

Als de rotatorentest in ruglig wordt gedaan, heeft


het bekken de neiging voorover te kantelen als
veel druk wordt gegeven. Dit is echter geen
compensatiebeweging. Vanwege de plaats waar
hij aanhecht trekt de m. tensor fasciae latae het
bekken naar voren als hij maximaal aanspant om
het bovenbeen te endoroteren.
7 Onderste extremiteit 393

Exorotatoren van de heup

m. piriformis

m. gemellus sup.

m. obturatorius
internus
m. gemellus inf.

m. obturatorius
internus

m. quadratus
m. obturatorius m. obturatorius
femoris
externus externus
m. piriformis

superior aanzicht

M. piriformis Insertie: mediale zijde van de trochanter major van


het femur proximaal van de fossa trochanterica.
Origo: facies pelvina van het sacrum tussen en late- Innervatie: plexus sacralis, L5, S1, S2.
raal van de foramina sacralia pelvina van S1 tot en
met S4, rand van het foramen ischiadicum major en M. obturatorius externus
facies pelvina van het lig. sacrotuberale.
Insertie: bovenrand van de trochanter major van Origo: rami van het os pubis en os ischii en buiten-
het femur. zijde van de membrana obturatoria.
Innervatie: plexus sacralis, (L5), S1, S2. Insertie: fossa trochanterica van het femur.
Innervatie: n. obturatorius, L3, L4.
M. quadratus femoris
M. gemellus superior
Origo: proximale deel van de laterale rand van het
tuber ischiadicum. Origo: buitenzijde van de spina ischiadica.
Insertie: proximale deel van de crista intertro- Insertie: met de pees van de m. obturatorius inter-
chanterica en het eronder gelegen gedeelte van het nus naar de mediale zijde van de trochanter major
femur. femoris.
Innervatie: plexus sacralis, L4, L5, S1, (S2). Innervatie: plexus sacralis, L5, S1, S2.

M. obturatorius internus M. gemellus inferior

Origo: interne zijde of facies pelvina van de mem- Origo: proximale deel van het tuber ischiadicum.
brana obturatoria en rand van het foramen obtura- Insertie: met de pees van de m. obturatorius inter-
tum, facies pelvina van het ischium dorsaal en nus naar de mediale zijde van de trochanter major
proximaal van het foramen obturatum en, voor een femoris.
klein gedeelte, de fascia obturatoria. Innervatie: plexus sacralis, L4, L5, S1, (S2).
394 Spieren

Exorotatoren van de heup

Alle genoemde spieren geven exorotatie in het


heupgewricht. Daarbij kan de m. obturatorius ex-
ternus helpen bij adductie in het heupgewricht en
kunnen de m. piriformis, de m. obturatorius inter-
nus en de mm. gemelli helpen bij abductie als de
heup gebogen is. De m. piriformis kan helpen bij
retroflexie in de heup.
Uitgangshouding: in zit op de bank met de knieën
gebogen over de rand, waarbij de bank wordt vast-
gehouden.
Fixatie: het gewicht van de romp stabiliseert de
patiënt tijdens de test. Stabilisatie wordt ook gege-
ven in de vorm van tegendruk (zie hierna).
Test: exorotatie van het bovenbeen, met het on-
derbeen helemaal naar binnen gebracht.
Druk: de onderzoeker geeft met één hand tegen-
druk tegen de laterale zijde van het distale deel van
het bovenbeen. Met de andere hand geeft hij weer-
stand tegen de mediale zijde van het onderbeen bo-
ven de enkel, waarbij hij het been naar buiten duwt
om te proberen het in endorotatie te brengen.
Zwakte: gewoonlijk endorotatie van het femur, Verkorting: beperkte omvang van de endorotatiebe-
samen met pronatie van de voet en een neiging tot weging in de heup (vaak is de exorotatiemogelijk-
valgusstand van de knieën. heid te groot). In stand exoroteert het femur en
Contractuur: exorotatie van het bovenbeen, meest- staan de voet en tenen naar buiten gedraaid.
al in een abductiestand.
7 Onderste extremiteit 395

Abductoren van de heup

M. gluteus minimus
Opmerking
Origo: externe zijde van het os ilium tussen de linea
glutea anterior en inferior en de rand van de inci- Bij de tests van de mm. gluteus medius en mini-
sura ischiadica major. mus of van de abductoren als groep, is fixatie van
Insertie: ventrale rand van de trochanter major het bekken weliswaar noodzakelijk maar vaak ook
femoris en het kapsel van het heupgewricht. moeilijk te realiseren. Het vereist een goede
Functie: abductie en endorotatie in de heup en kan fixatie en flinke werking van veel rompspieren,
helpen bij anteflexie in de heup. geholpen door de fixatie die de onderzoeker
Innervatie: n. gluteus superior, L4, L5, S1. geeft. Anteflexie in de heup en de flexie van de
Uitgangshouding: zijlig. knie van het onderliggende been maken het
Fixatie: de onderzoeker fixeert het bekken (zie tegengaan van voor- en achteroverkanteling van
Opmerking). het bekken gemakkelijker. De onderzoeker fixeert
Test: abductie in de heup in een middenstand het bekken met de hand om de neiging tot voor-
tussen anteflexie en retroflexie en tussen endorota- of achterover rollen of voor- of achterover kan-
tie en exorotatie. telen tegen te gaan en probeert te voorkomen
Druk: tegen het onderbeen in de richting van ad- dat de patiënt het bekken zijwaarts eleveert of
ductie en heel lichte retroflexie. laat zakken. Elk van deze zes standsveranderin-
Zwakte: vermindert de kracht van de endorotatie gen van het bekken kan het gevolg zijn van
en abductie in de heup. zwakke rompspieren, maar kan ook wijzen op een
Contractuur en verkorting: abductie en endorotatie poging de abductiebeweging van het been over te
in de heup. Bekkenscheefstand in stand, laag aan de nemen met de ventrale of dorsale heupspieren of
kant van de verkorting, met endorotatie van het met de schuine buikspieren. Als de rompspieren
femur. sterk zijn, is het niet al te moeilijk het bekken
goed te fixeren maar als ze zwak zijn, kan de
onderzoeker de hulp van een assistent nodig
hebben om het bekken stabiel te houden.
396 Spieren

aponeurosis glutea

M. gluteus medius latae en de m. gluteus minimus actief bij de abduc-


tie. De test zal dan veel minder specifiek zijn, ook al
Origo: dorsaal de externe zijde van het os ilium tus- wordt op de juiste wijze en in de juiste richting
sen de crista iliaca en de linea glutea posterior; ven- druk gegeven tegen de m. gluteus medius. Zwakte
traal de linea anterior en de aponeurosis glutealis. van de m. gluteus medius wordt onmiddellijk dui-
Insertie: schuine rand op de laterale zijde van de delijk door het onvermogen van de patiënt om de
trochanter major femoris. testpositie precies vast te houden, door de neiging
Functie: abductie in het heupgewricht. De ven- van de spier in kramp te raken of door een poging
trale vezels geven endorotatie en kunnen helpen bij het bekken achterover te rollen om zo te compense-
anteflexie in de heup; de dorsale vezels geven exo- ren met de m. tensor fasciae latae en de m. gluteus
rotatie en kunnen helpen bij retroflexie. minimus.
Innervatie: n. gluteus superior, L4, L5, S1. Druk: tegen het onderbeen bij de enkel in de
Uitgangshouding: zijlig, met het onderliggende richting van adductie en lichte anteflexie; geef geen
been gebogen in heup en knie, en het bekken druk tegen de rotatiecomponent. De druk wordt
enigszins naar voren gedraaid om het achterste deel tegen het onderbeen gegeven om een grote hef-
van de m. gluteus medius in een stand tegen de boomwerking te krijgen. Om vast te kunnen stellen
zwaartekracht in te brengen. of de kracht normaal is, is een krachtige weerstand
Fixatie: de rompspieren en de onderzoeker stabi- nodig, die makkelijker opgewekt kan worden als de
liseren het bekken (zie Opmerking bij de m. gluteus hefboom lang is. Er bestaat relatief weinig risico op
minimus). beschadiging van het laterale aspect van het knie-
Test (nadruk op de dorsale vezels): abductie van het gewricht omdat dit wordt versterkt door de krach-
femur met lichte retroflexie en lichte exorotatie (de tige tractus iliotibialis (zie p. 388).
knie blijft gestrekt). Het goed onderscheiden van de Zwakte: zie pagina 397-398 voor een bespreking
ventrale vezels van de m. gluteus medius is zeer van zwakte van de m. gluteus medius en de abduc-
belangrijk. Bij de test van de abductoren van de toren van de heup.
heup als groep kan de kracht normaal zijn, terwijl Contractuur en verkorting: een abductiedeformiteit
de specifieke test voor de m. gluteus medius duide- die in stand zichtbaar is als scheefstand van het
lijk waarneembare zwakte kan aantonen. bekken, de lage kant aan de zijde van de verkorting,
Als de exorotatie in de heup beperkt is, sta dan samen met enige echte abductie van de extremiteit.
niet toe dat het bekken naar achteren rolt waardoor
het lijkt alsof de heup exoroteert. Bij achterover
rollen van het bekken worden de m. tensor fasciae
7 Onderste extremiteit 397

Zwakte m. gluteus medius

Als er verlamming of duidelijke zwakte bestaat van Feitelijke abductie in de heup wordt uitgevoerd
de m. gluteus medius, wordt het lopen gekenmerkt door de abductoren van de heup bij normale fixatie
door een zogenaamde gluteus mediusgang. Dit door de laterale rompspieren (afbeelding A). Als de
gangpatroon bestaat uit een zijwaartse standsver- abductoren van de heup zwak zijn, kan schijnbare
andering van de romp naar de zijde van de zwakte abductie optreden doordat de laterale rompspieren
en een zodanige verplaatsing van het zwaartepunt aanspannen. Het been zakt weg in adductie, het
dat het lichaam in evenwicht is op de extremiteit bij bekken wordt zijwaarts opgetrokken en zo wordt
een minimale ondersteuning in het heupgewricht het been van de bank getild (afbeelding B).
door de spieren.

Oefeningen voor de heupabductoren

De normale bewegingsuitslag van abductie in de De patiënt ligt op een bank of hard bed en beweegt
heup is ongeveer 458 en die van adductie ongeveer het niet-aangedane been naar de eindstand van
108. Als de abductoren te zwak zijn om het been in abductie. Deze stand blokkeert elke poging om
zijlig in abductie te heffen tegen de zwaartekracht het bekken op te trekken aan de aangedane zijde,
in, moeten oefeningen in die stand vermeden wor- waardoor compensatie voorkomen wordt. De bewe-
den. De patiënt kan leren te compenseren door het ging van het bovenbeen naar de abductiestand ver-
bekken zijwaarts op te trekken en het been in eist een werkelijke beweging in het heupgewricht –
schijnbare abductie te brengen, maar in feite komt niet slechts een zijwaartse beweging van de extre-
er dan rek en spanning op de abductoren in plaats miteit. Als ondersteuning nodig is, kan men kiezen
van dat ze worden verkort en versterkt. Compensa- uit verschillende mogelijkheden: met de hand, met
tie kan ook optreden in ruglig maar dit kan voor- een geschikt apparaat of door middel van aanpas-
komen worden zodat in deze houding een goede singen zoals een gladde of met talkpoeder be-
oefening uitgevoerd kan worden. strooide plank of een rolschaats.
398 Spieren

Teken van Trendelenburg en zwakte heupabductoren Oorspronkelijk werd deze test gebruikt bij de diag-
nose van een congenitale dislocatie van de heup. De
Wanneer tijdens het lopen het lichaamsgewicht af- Trendelenburggang is een gangpatroon waarbij de
wisselend door het ene en door het andere been aangedane heup in adductie komt tijdens standfase
wordt gedragen, moet het lichaam bij elke stap sta- van het gaan. Het femur komt omhoog omdat het
biel zijn op het belaste been. Door een tegengestelde acetabulum te ondiep is om de kop van het femur te
actie (d.w.z. de origo wordt naar de insertie getrok- ondersteunen. Als de klacht bilateraal is, heeft de
ken) kunnen sterke heupabductoren het bekken patiënt een waggelende gang.
stabiliseren ten opzichte van het femur bij abductie Afbeelding C laat een ontspannen houding zien
in het heupgewricht (zie afbeelding A). De latero- van een persoon met lichte zwakte van de heupab-
flexoren van de romp aan de linkerzijde dragen hier ductoren aan de rechterzijde. De m. gluteus medius
ook aan bij, door het bekken naar boven te trekken. is de belangrijkste heupabductor, en een test waar-
Afbeelding B toont een stand waarbij het heup- bij de nadruk ligt op de dorsale vezels van de m.
gewricht in adductie is doordat de heupabductoren gluteus medius wijst vaak meer op zwakte dan de
te zwak zijn om het bekken ten opzichte van het test voor de heupabductoren als groep. Deze zwakte
femur te stabiliseren. Het bekken zakt weg aan de van de m. gluteus medius komt vaak voor in samen-
contralaterale zijde. Sterke lateroflexoren van de hang met andere typen zwakte die men ziet bij
romp aan de linkerzijde kunnen het bekken aan die patronen van rechts- en linkshandigheid (zie p.
zijde in stand niet optrekken zonder dat de contra- 59-60).
laterale abductoren in tegengestelde richting trek- De krachttest voor de m. gluteus medius is be-
ken aan de rechterzijde. langrijk bij pijn in het gebied van deze spier en bij
Afbeelding B toont ook de test die gebruikt wordt lage rugpijn die veroorzaakt wordt door een bek-
om het teken van Trendelenburg op te wekken. kenscheefstand.
7 Onderste extremiteit 399

Extensoren van de heup

sacrum
lig. sacrotuberale

tractus iliotibialis

M. gluteus maximus zichte van de romp aan de dorsale zijde, de schuine


buikspieren aan de laterale zijde en de tegenge-
Origo: linea glutea posterior op het os ilium en de stelde heupflexoren aan de ventrale zijde.
botdelen daarboven en daarachter, dorsale zijde van Test: retroflexie in de heup met gebogen knie.
het onderste deel van het sacrum, zijkant van os Druk: tegen het distale dorsale deel van het bo-
coccygis, aponeurose van de m. erector spinae, lig. venbeen in de richting van anteflexie in de heup.
sacrotuberale en aponeurosis glutea. Zwakte: bij duidelijke bilaterale zwakte van de m.
Insertie: het grootste proximale deel en de opper- gluteus maximus wordt het lopen heel moeilijk en
vlakkige vezels van het distale deel van de spier moeten krukken uitkomst bieden. Als de patiënt
stralen uit in de tractus iliotibialis van de fascia lata. gewicht op het been neemt, brengt hij zijn romp in
De diepe vezels van het distale deel lopen naar de posterolaterale richting boven het femur. Om op te
tuberositas glutea op het femur. komen vanuit een voorovergebogen houding is
Functie: retroflexie en exorotatie in het heupge- werking van de m. gluteus maximus noodzakelijk
wricht. De onderste vezels helpen bij adductie van en in geval van zwakte moet de patiënt zichzelf met
de heup, de bovenste vezels bij abductie. Draagt de armen omhoog duwen.
door zijn insertie aan de tractus iliotibialis bij aan
de stabilisatie van de gestrekte knie.
Innervatie: n. gluteus inferior, L5, S1, S2. Opmerking
Uitgangshouding: buiklig met de knie 908 of meer
gebogen. Hoe verder de knie wordt gebogen, hoe De krachttest voor de m. gluteus maximus is
minder de heup in retroflexie komt, omdat de bijzonder belangrijk als voorbereiding op de
spanning aan de voorzijde op de m. rectus femoris krachttest voor de rugstrekkers (zie p. 155 en 156)
deze beweging beperkt. en bij coccygodynie (zie p. 193).
Fixatie: de rugspieren fixeren het bekken ten op-
400 Spieren

m. gluteus
maximus m. tensor
fasciae
latae

tractus
iliotibialis

Aangepaste test m. gluteus maximus

Als de rugstrekkers zwak zijn of de heupflexoren


verkort, is het vaak nodig de test van de m. gluteus
maximus anders uit te voeren. De foto toont de
aangepaste test.

Uitgangshouding: romp voorover op de bank, benen


afhangend over de rand.
Fixatie: de patiënt moet zich meestal aan de bank
vasthouden wanneer de druk wordt gegeven.
Test: retroversie in de heup waarbij de knie passief gluteus maximus bereikt, splitst de fascia lata zich
wordt gebogen door de onderzoeker (zoals afge- en omsluit dan zowel de oppervlakkige als de diep
beeld) of met gestrekte knie, waardoor hulp van de gelegen delen van deze spieren. Daarbij hebben de
ischiocrurale spieren wordt toegestaan. m. tensor fasciae latae en driekwart van de m. glu-
Druk: bij deze test is het geven van druk lastig. Als teus maximus aanhechtingen aan de tractus ilioti-
de m. gluteus maximus zoveel mogelijk geı̈soleerd bialis, waardoor het distale einde ervan dient als
moet worden van de ischiocrurale spieren, moet de gemeenschappelijke pees van deze spieren. Daar-
onderzoeker de knie in flexie houden, anders span- door hebben beide spieren invloed op de stabiliteit
nen deze spieren onvermijdelijk aan om de knie van de knie als deze gestrekt is.
tegen de zwaartekracht in gebogen te houden. Het
is moeilijk een nauwkeurig resultaat te krijgen als Meting beenlengte
men tegelijk de knie in flexie moet houden én druk
moet geven. De zogenaamde ‘ware beenlengte’ is de lengte van
Als deze test wordt gebruikt vanwege een duide- de spina iliaca anterior superior tot de laterale mal-
lijke verkorting van de heupflexoren, is het niet leolus. Het is duidelijk dat dit geen nauwkeurige
praktisch de knie te buigen, omdat men dan de rek meting van de beenlengte is omdat de meetpunten
van de m. rectus femoris over het heupgewricht nog een uitstekend punt op het bekken en een uitste-
groter maakt. kend punt aan het onderbeen zijn. Aangezien het
niet mogelijk is een punt op het femur te palperen
Fascia lata dat onder de spina iliaca anterior superior ligt, moet
men wel de uitstekende punt van het bekken ge-
De grote diep liggende fascia die het gluteale gebied bruiken. Het is daarom nodig het bekken te fixeren
en het bovenbeen bedekt, wordt de fascia lata ge- (de stand ten opzichte van de romp en de benen)
noemd. Proximaal hecht hij aan aan het labium voordat de meting plaatsvindt, om dezelfde relatie
externum van de crista iliaca, het sacrum en os coc- tussen beide extremiteiten en het bekken te waar-
cygis, het lig. sacrotuberale, het tuber ischiadicum, borgen. Een bekkenrotatie of scheefstand leidt tot
de rami van os ischii en os pubis en het lig. ingui- een zodanige verandering in de relatie tussen het
nale. De distale aanhechtingen bevinden zich op de bekken en de extremiteiten dat er een aanzienlijk
patella, de tibiacondylen en het caput fibulae. Aan verschil in lengte ontstaat. Om zo accuraat mogelijk
de mediale zijde van het bovenbeen is de fascia dun te meten moet de patiënt op de rug liggen met
terwijl hij lateraal erg stug is, vooral het deel tussen de romp, het bekken en de benen zo recht mogelijk
de spina iliaca en de laterale tibiacondylus. Dit deel ten opzichte van elkaar en de benen gesloten. De
wordt aangeduid als de tractus iliotibialis. Waar zij afstand van beide spinae iliacae anteriores superi-
de randen van de m. tensor fasciae latae en de m. ores tot de navel wordt gemeten om een eventuele
7 Onderste extremiteit 401

scheefstand of rotatie van het bekken te constate- getrokken, waardoor het lijkt of het rechterbeen
ren. Als er inderdaad een verschil wordt gemeten, langer is. Als de houdingsafwijking al lang bestaat,
moet het bekken horizontaal worden gezet en is er meestal ook een disbalans van de laterale
moet een eventuele rotatie zoveel mogelijk wor- rompspieren waarbij de spieren aan de rechterzijde
den gecorrigeerd voordat de beenlengte gemeten korter en sterker zijn dan de spieren aan de linker-
wordt. zijde (zie p. 59).
De ‘schijnbare beenlengte’ is de afstand tussen de In ruglig is een foutieve houding vaker het gevolg
navel en de mediale malleolus. Deze meting zorgt van de trek van een sterke spier. In ruglig ligt ie-
eerder voor verwarring dan voor duidelijkheid mand met het type disbalans dat zojuist beschreven
wanneer men wil bepalen hoe groot de hakverho- is (dus een zwakke m. gluteus medius en sterke
ging moet zijn om een bekkenscheefstand te corri- laterale rompspieren rechts) met het bekken rechts
geren. De verwarring ontstaat doordat het beeld in opgetrokken door de trek van de sterkere laterale
stand het omgekeerde is van het beeld in ruglig, en buikspieren. Hierdoor trekt het been op waardoor
treedt op wanneer de scheefstand eerder het gevolg het korter lijkt dan het linker.
is van een musculaire disbalans dan van een werke- Het verdient daarom aanbeveling de noodzaak
lijk beenlengteverschil. van een eventuele schoenverhoging te bepalen in
In stand kan een zwakke spier die niet voldoende stand en niet in ruglig. Hiervoor kunnen plankjes
steun geeft om goed te belasten tot een verkeerde van verschillende dikten (zie p. 72) worden ge-
houding leiden. Door zwakte van de m. gluteus bruikt. (Zie ook de bespreking van het schijnbare
medius rechts bijvoorbeeld kan het bekken naar beenlengteverschil als gevolg van een musculaire
rechts deviëren en aan die zijde naar boven worden disbalans op p. 402.)
402 Spieren

Schijnbaar beenlengteverschil als gevolg van gewicht te laten dragen en het bekken opzij te
musculaire disbalans trekken, verzwakt de heupabductoren, met name de
m. gluteus medius aan die zijde. Als de verkorting
Zonder dat de benen echt verschillen in lengte, kan van de m. tensor fasciae latae aan de ene zijde en de
het bij een bekkenscheefstand lijken of het been aan zwakte van de m. gluteus medius aan de andere
de hoge kant van het bekken langer is. Op de rech- zijde licht zijn, kan de behandeling simpelweg be-
terfoto is dit schijnbare verschil gecreëerd door het staan uit het doorbreken van de gewoonte door het
bekken naar lateraal te trekken (de voeten zijn aan gewicht in stand gelijk te verdelen over beide benen.
de vloer verankerd). Als de disbalans groter is, kan de behandeling be-
Als de m. tensor fasciae latae en de tractus ilioti- staan uit rekking van de verkorte m. tensor fasciae
bialis aan één zijde verkort raken, kantelt het bek- latae en tractus iliotibialis en een hakverhoging aan
ken aan die zijde naar beneden. Bij unilaterale de lage zijde. De hakverhoging helpt de verkorte m.
zwakte van de m. gluteus medius komt het bekken tensor fasciae latae te rekken en vermindert de
hoger te staan aan de zijde van de zwakte. spanning op de heterolaterale m. gluteus medius
De gewoonte om in stand één been het meeste (zie p. 360-361 voor een gedetailleerde bespreking.)

De benen zijn even lang. Naarmate het bekken meer zijwaarts wordt getrokken,
Het bekken staat horizontaal. komt het rechts hoger te staan.
Beide heupgewrichten staan in de neutrale stand tussen De rechterheup staat in adductie.
adductie en abductie. De linkerheup staat in abductie.
De heupadductoren zijn aan beide zijden even lang. De heupabductoren rechts zijn verlengd.
De heupabductoren en de fascia lata links verkeren in
een verkorte toestand.
7 Onderste extremiteit 403

j
7.4 Pijnlijke aandoeningen Pijn en indicaties voor behandeling

Voetklachten Er wordt wel gezegd dat wanneer je pijn hebt aan je


voeten, je overal pijn hebt. Dit geldt vooral voor
De voet heeft twee longitudinale gewelven die zich mensen die veel moeten staan vanwege hun werk-
in de lengte uitstrekken van de hiel tot de bal van de zaamheden of zich bezighouden met activiteiten
voet. Het binnenste of mediale longitudinale gewelf waarbij de voeten zwaar belast worden.
bestaat uit de calcaneus, de talus en het os navicu- Bij ouderen kunnen de voeten pijn gaan doen
lare, drie ossa cuneiformia en drie mediale ossa me- omdat de normale dempende laag onder de voet-
tatarsalia. Het buitenste of laterale longitudinale zolen verloren is gegaan. Inlegzolen die voor dem-
gewelf bestaat uit de calcaneus, het os cuboideum ping zorgen, kunnen het comfort en de functie
en twee laterale ossa metatarsalia. Het buitenste aanzienlijk verbeteren. De inlegzolen moeten dun
gewelf is lager dan het binnenste en verstrijkt genoeg zijn om in de schoenen te passen zonder dat
meestal bij belast bewegen. Verwijzingen naar het de voet in de schoen geperst moet worden, maar dik
‘longitudinale’ gewelf hebben hier altijd betrekking genoeg om een stevige, veerkrachtige laag te vor-
op het mediale gewelf. men.
Er zijn eveneens twee transversale metatarsale Als inlegzolen het ongemak of de pijn aan de
voetgewelven, een ter hoogte van het midden van de voeten verminderen, dragen ze bij aan het verlich-
voet en een ter hoogte van de bal van de voet. Het ten van het ongemak elders in het lichaam als ge-
achterste metatarsale gewelf bevindt zich bij de volg van de voetklachten.
proximale uiteinden (bases) van de metatarsalia.
Het is een structureel gewelf met wigvormige botjes Pronatie zonder afvlakking van het longitudinale gewelf
aan de top van het gewelf. Het voorste metatarsale
gewelf bevindt zich aan de distale uiteinden (kopjes) Deze foutieve stand ziet men dikwijls bij vrouwen
van de metatarsalia. die schoenen met hoge hakken dragen. Tijdens het
Pijnlijke voetklachten kunnen ruwweg verdeeld belast bewegen hebben ze soms last van verschijn-
worden in drie groepen: klachten veroorzaakt door selen die wijzen op overbelasting van het longitu-
overbelasting van het longitudinale gewelf, klach- dinale gewelf, maar de pronatie leidt vaker tot
ten veroorzaakt door overbelasting van het meta- overbelasting van het mediale aspect van de knie. In
tarsale gewelf en klachten veroorzaakt door een de voet zelf is het voorste gewelf onderhevig aan een
foutieve stand van de tenen. Deze drie typen kun- grotere belasting dan het longitudinale gewelf.
nen alle drie tegelijk voorkomen in dezelfde voet, Soms is het longitudinale gewelf hoger dan ge-
maar meestal is een van de drie prominenter dan de middeld. In deze situatie kan het noodzakelijk zijn
andere twee. een steun voor het gewelf te gebruiken die hoger is
Het onderzoek naar een foutieve stand en pijn- dan normaal zodat hij gevormd is naar de voet en
klachten van de voeten moet de volgende onderde- een gelijkmatig steunvlak verschaft.
len omvatten: De behandeling van pronatie bestaat uit een me-
– onderzoek de algehele houding op indicaties voor diale hakwig of een steunzool die dezelfde correctie
overbelasting van de voeten, bijvoorbeeld hou- geeft. In het algemeen moet men de patiënt afraden
dingsafwijkingen waarbij het lichaamsgewicht te hoge hakken te dragen als zij last heeft van pijn in
ver naar voren wordt gedragen ten opzichte van de voeten of knieën, maar het is vaak niet goed
de bal van de voet (zie p. 54); schoenen aan te raden zonder hak of met een lage
– controleer de stand van de voeten in stand met en hak omdat de voeten meestal meer proneren in
zonder schoenen; schoenen met een platte hak. Bij schoenen met een
– observeer het gangpatroon met en zonder schoe- gemiddelde hakhoogte wordt het longitudinale ge-
nen; welf vergroot en kan een hakwig of gewelfsteun de
– doe tests voor zwakte of verkorting van de spieren pronatie corrigeren.
van de tenen en de voet; Bij schoenen met een gemiddelde hakhoogte
– ga na of de werkzaamheden mogelijk ongunstige wordt meestal een mediale hakwig van 1,5 mm ge-
gevolgen hebben; bruikt, terwijl een wig van 3 mm gebruikelijk is
– onderzoek de schoenen op pasvorm (zie p. 406) en bij een lage hak. Een hoge hak kan niet aangepast
op slijtage van zool en hiel; een verkeerde verde- worden door middel van een mediale hakwig zon-
ling van het lichaamsgewicht in stand of tijdens der dat dit gevolgen heeft voor de stabiliteit.
het lopen is vaak af te lezen uit een te sterke
slijtage van bepaalde delen van de schoen. Pronatie met afvlakking van het longitudinale gewelf

Er zijn twee typen behandeling: corrigerend en Deze stand van de voet is vergelijkbaar met dor-
palliatief. De ideale behandeling is natuurlijk cor- saalflexie en eversie. Tijdens belast bewegen gaat de
rectie, maar omdat pijnlijke voetklachten vaak pronatiestand met afvlakking van het longitudinale
voorkomen bij ouderen bij wie de botten, ligamen- gewelf gewoonlijk samen met het naar buiten wij-
ten en spieren zich niet meer kunnen aanpassen aan zen van de tenen. Er staat dan een te grote rek-
de maatregelen, is het noodzakelijk de behandeling spanning op de spieren en ligamenten aan de bin-
te richten op het verlichten van de pijn in combi- nenzijde van de voet die het longitudinale gewelf
natie met een minimale correctie. ondersteunen. Er is te veel compressie op de bui-
404 Spieren

tenzijde van de voet in het gebied van de sinus tarsi Overbelasting van het metatarsale gewelf
waar de talus articuleert met de calcaneus.
De m. tibialis posterior en m. abductor hallucis Dit type overbelasting is meestal het gevolg van het
zijn gewoonlijk zwak. De extensoren van de tenen dragen van schoenen met hoge hakken of het lopen
en de m. flexor digitorum brevis kunnen ook zwak op een harde ondergrond met schoenen met zachte
zijn. De mm. peronei zijn vaak verkort wanneer de zolen. Het kan ook het resultaat zijn van te veel
pronatie aanzienlijk is. hardlopen, springen of hinkelen. Een interessant en
De behandeling met behulp van steunmaatrege- niet alledaags voorbeeld van de laatste activiteit was
len bestaat uit een mediale hakwig en een steun een kind van ongeveer 10 jaar dat een hinkelcom-
voor het longitudinale gewelf. Bij een brede hak petitie gewonnen had. De voet waarop ze gewoon
wordt meestal een verhoging van 3 mm toegepast. was te hinkelen vertoonde overbelasting van het
Wanneer de afwijking ernstig is, moet de patiënt metatarsale gewelf en eeltvorming op de bal van de
afgeraden worden schoenen zonder hak te dragen. voet.
Dit type afwijking vindt men vaker bij mannen en Bij overbelasting van het metatarsale gewelf is
kinderen dan bij vrouwen. zwakte van de mm. lumbricales, de m. adductor
hallucis (caput transversum en obliquum) en de m.
Supinatie van de voet flexor digiti minimi het duidelijkst aanwezig.
Wanneer men de patiënt vraagt de tenen te buigen
Supinatie van de voet is een houdingsafwijking die en het voorste deel van de voet te krommen, is de
slechts zelden voorkomt (zie p. 66). Het is in feite patiënt alleen in staat de distale gewrichten van de
het omgekeerde van pronatie van de voet – het ge- tenen te buigen. Er vindt weinig of geen flexie
welf is hoog en het gewicht wordt gedragen op de plaats in de metatarsofalangeale gewrichten.
buitenzijde van de voet. De schoencorrecties zijn Rekking van de extensoren van de tenen is nood-
eveneens in wezen het omgekeerde van de maatre- zakelijk indien deze verkort zijn. De steunmaatre-
gelen die men neemt bij de voet in pronatie. Een gelen bestaan uit een metatarsaalkussentje of een
laterale hakwig, een aangepaste laterale vleugelhak transversale voorvoetsteun. Indien er eeltknobbels
en een laterale zoolwig zijn meestal noodzakelijk. onder de kopjes van de ossa metatarsalia II, III en IV
Als de supinatie van de voet samengaat met zitten, is een kussentje gewoonlijk te prefereren; bij
X-stand van de knieën, kunnen de genoemde eeltknobbels onder alle ossa metatarsalia is een
schoencorrecties de foutieve stand van de knieën transversale voorvoetsteun noodzakelijk.
verergeren. Eventuele bijkomende houdingsafwij-
kingen moeten zorgvuldig onderzocht worden. Hallux valgus

Hamertenen Een hallux valgus is een foutieve stand van de grote


teen waarbij het uiteinde van de teen naar de me-
diaanlijn van de voet devieert (zie de afbeelding op
p. 69). De grote teen ligt soms zelfs over de andere
tenen. De m. abductor hallucis is gerekt en ver-
zwakt, en de m. adductor hallucis is verkort.
Als de afwijking niet gecorrigeerd kan worden of
de pijn niet verlicht kan worden met behulp van
conservatieve maatregelen, is een operatie wellicht
noodzakelijk. In een vroeg stadium is echter een
aanzienlijke correctie te realiseren.
De patiënt moet schoenen dragen met een rechte
Massage en rekking kunnen in een vroeg stadium helpen schacht en geen open schoenen die de tenen vrij
de foutieve stand van de voeten te corrigeren. Ook een laten. Een stukje rubber tussen de grote teen en de
transversale voorvoetsteun kan goede diensten bewijzen. tweede teen draagt bij aan een meer normale stand
Een interne transversale voorvoetsteun is wellicht effec- van de grote teen. Als een puur palliatieve maatregel
tiever, maar een externe is vaak comfortabeler. kan een uitsparing voor een eventuele knobbel vaak
(Zie afbeelding op p. 409.) nuttig zijn.
Omdat een te grote pronatie vaak de oorzaak is
Bij hamertenen (zie foto) staan de metatarsofalan- van hallux valgus, moet het gewelf gesteund wor-
geale en distale interfalangeale gewrichten in ex- den om deze klacht te voorkomen of te corrigeren.
tensie en de proximale interfalangeale gewrichten In dit geval betekent ‘te groot’ dat er een aanzien-
in flexie. Er bevinden zich gewoonlijk eeltplekken lijke ontspanning van de structuren die het gewelf
onder de bal van de voet en likdoorns op de tenen steunen is opgetreden. Dit vereist stevige onder-
als gevolg van de druk die de schoen op de tenen steuning met behulp van steunzolen.
uitoefent. Schoenen die te klein of te smal zijn
kunnen de klacht verergeren.
7 Onderste extremiteit 405

Toeing in-stand van de voeten worden bevestigd, houdt men de schoen onderste-
boven en buigt men de zool op dezelfde manier als
Net als een ‘toeing out’-stand kan een ‘toeing in’- deze buigt tijdens het lopen. De wig moet dan over
stand van de voeten te maken hebben met afwij- de plooi in de zool aangebracht worden, ongeveer
kingen op diverse niveaus. Deze stand wordt ook even ver voor als achter het hoogste punt van de
wel ‘pigeon toe’ genoemd. plooi.
Als de benen geëndoroteerd zijn in de heup, wij- De wig heeft een dikte van 3 of 5 mm, al naar-
zen de patellae en de voeten naar binnen en is er gelang de schoenmaat, aan de buitenrand van de
meestal ook pronatie van de voeten. Wanneer de zool. Vanaf deze grootste dikte wordt de wig steeds
toeing in-stand te maken heeft met mediale torsie dunner naar de voorzijde, het midden en de achter-
van de tibia, wijzen de patellae naar voren en de zijde van de zool, tot hij in de zool overgaat.
voeten naar binnen. Als het probleem in de voet zelf Bij toeing in-stand van de voeten als gevolg van
gelokaliseerd is, kunnen de heupen en knieën een endorotatie van de extremiteit wijzen de tenen meer
goede stand hebben, maar staat de voet in varus- naar binnen tijdens het lopen dan in stand. Het doel
stand (zie de foto hieronder). van de schoencorrectie is dan eerder een verande-
ring van het gangpatroon dan van de houding in
stand. Op zijn beurt draagt de verandering in het
gangpatroon bij aan de correctie van de houding in
stand.
Door zijn convexe vorm draait de wig de voet
naar buiten wanneer de schoenzool de ondergrond
raakt tijdens het normale verplaatsen van het ge-
wicht naar voren. Voordat men de plaats markeert
waar de schoen aangepast moet worden, kan men
een stukje leer op de zool plakken en controleren of
het op de juiste plaats is aangebracht door de gang
van het kind te observeren.
Een toeing in-stand als gevolg van een foutieve
stand van de voorvoet ten opzichte van de rest van
de voet lijkt op een lichte klompvoet, met dit ver-
schil dat er geen equinusstand of supinatie van de
hiel optreedt. Er kan zelfs pronatie van de hiel
voorkomen in combinatie met de adductie (zie de
afbeelding hieronder).

Varusstand van de voorvoet en toeing in links.

Bij kinderen komt verkorting van spieren in het


algemeen niet voor. Verkorting van de m. tensor
fasciae latae (een endorotator) is echter niet onge-
woon bij kinderen van wie de benen in endorotatie
staan vanaf de heupen. Rekking van deze spier kan
noodzakelijk zijn maar moet voorzichtig gebeuren.
Kinderen met een endorotatie vanaf heupniveau
zitten vaak in de omgekeerde kleermakerszit of
W-stand (zie de foto op p. 411). Als men het kind
aanmoedigt met gekruiste benen te zitten (kleer-
makerszit), compenseert dit de gevolgen van die
stand.
De schoencorrectie bij een toeing in-stand als ge-
volg van endorotatie van de extremiteit is een klei-
ne, min of meer halfronde rubberen wig die onder
de zool geplakt wordt ter hoogte van de basis van
het os metatarsale V (zie C in de afbeelding op p.
409). Om de plaats te bepalen waar de wig moet Exorotatie in de heupen en toeing out van de voeten.
406 Spieren

Twee linkerbeelden: Correctie van toeing in-stand. Twee rechterbeelden: Correctie van toeing out-stand.

Schoenen met een naar binnen wijzende leest kun- vertoont, moet men niet proberen hem of haar met
nen comfortabel zijn, maar corrigeren de stand van de voeten recht naar voren te laten lopen, omdat een
de voeten niet. Een kind met een toeing in-stand dergelijke ‘correctie’ van de stand van de voeten
van de voeten moet op schoenen lopen die vervaar- leidt tot een foutieve stand van knieën en heupen.
digd zijn op een rechte leest. In de schoen moet een Abductie van de voorvoet is het gevolg van een
versteviging worden aangebracht die zich uitstrekt verminderde functie van het longitudinale gewelf.
van de basis van het os metatarsale I tot het uiteinde Bij kinderen zullen maatregelen ter correctie van de
van de grote teen. De hielpartij moet stijf zijn van stand van het gewelf helpen de valgusstand te cor-
de hiel tot het os cuboideum. rigeren. Het dragen van speciale schoenen kan
Wanneer men de toeing in-stand niet kan corri- hierbij helpen omdat deze als regel een naar binnen
geren met aanpassingen van het schoeisel, moet wijzende leest hebben. Als bij volwassenen de af-
men een ‘twister’ voorschrijven (zie hieronder). wijking echter al lang aanwezig is, zal corrigerend
schoeisel de opbouw van de voet niet meer veran-
Toeing out-stand van de voeten deren maar juist een te grote druk uitoefenen op de
voet. De patiënt moet meestal schoenen dragen die
Een toeing out-stand van de voeten kan het gevolg op een rechte leest of zelfs een naar buiten wijzende
zijn van exorotatie van de gehele extremiteit vanaf leest vervaardigd zijn. De patiënt kan enige steun
de heup of van torsie van de tibia waardoor de van het gewelf en een schoenaanpassing in de vorm
schacht van de tibia een rotatie vertoont, maar het van een mediale hakwig verdragen, maar de vorm
kan ook een afwijking van de voet zelf zijn waarbij van de schoen moet uiteraard aangepast zijn aan de
de voorvoet een abductie vertoont ten opzichte van stand van de voet om druk te vermijden.
het achterste deel van de voet. Lopen met een toeing out-stand van de voet kan
Jonge kinderen bij wie de klacht het gevolg is van het gevolg zijn van een verkorte achillespees. In
rotatie vanaf heupniveau kunnen baat hebben bij dergelijke gevallen is rekking van de plantairflexo-
een zogenoemde twister. Meestal wordt hiermee in ren noodzakelijk (zie p. 337 voor rekoefeningen).
relatief korte tijd – een paar maanden – resultaat
geboekt (zie hierna). Twister
De exorotatie van de extremiteit (zie de afbeel-
ding hierboven) leidt niet automatisch tot klachten De twister is ontworpen om een tegengestelde rota-
in stand maar het lopen met de voeten in toeing out- tiekracht uit te oefenen op de benen en de voeten en
stand leidt tot spanning op het longitudinale gewelf zo een te grote endo- of exorotatie tegen te gaan. Dit
wanneer het gewicht wordt verplaatst van de hiel hulpmiddel wordt aangeraden voor gebruik bij
naar de tenen. kinderen met lichte tot matige rotatieproblemen en
Als een volwassene reeds lang torsie van de tibia wordt vaak gecombineerd met andere middelen
7 Onderste extremiteit 407

zoals schoencorrecties en enkelbeugels. Het hulp- Vorm van de schoen Een normale voet moet een
middel is simpel aan te brengen door de haken vast normale stand kunnen aannemen in een goed pas-
te maken aan de schoenen, de bekkengordel aan te sende schoen. Elke vervorming van de schoen die
trekken met behulp van het klittenband, de elasti- een goede stand van de voet verstoort, is ongewenst.
sche banden zoals afgebeeld rond het been te be- Het komt vrij vaak voor dat schoenen te veel naar
vestigen en de banden aan te spannen zodat de be- binnen wijzen. Dit ontwerp is gebaseerd op de aan-
nen de gewenste stand aannemen. De twister is een name dat het de spanning op het longitudinale ge-
effectief hulpmiddel voor het corrigeren van de on- welf vermindert doordat het gewelf omhoog ge-
gewenste rotatie en vergt slechts een korte gewen- bracht wordt door supinatie van de voorvoet. De
ningsperiode. voeten van opgroeiende kinderen kunnen in een
dergelijke abnormale stand blijven staan als ze ja-
Schoenen en schoencorrecties renlang dergelijke schoenen dragen. Aangezien de
voeten van volwassenen niet zo mobiel zijn als kin-
Schoenen dervoeten en zich niet gemakkelijk uit hun normale
stand laten dwingen, oefent een naar binnen wij-
De bescherming en ondersteuning die schoenen zende schoen vaak een te grote druk uit op de tenen.
bieden, spelen een belangrijke rol bij de houding in
stand. Allerlei factoren kunnen bijdragen aan een Contrefort Het contrefort is een versteviging van de
foutieve stand en overbelasting van de voeten, en hiel die vervaardigd is uit vormvast materiaal en
een goede ondersteuning door de schoenen nood- aangebracht is tussen de binnenvoering en het bo-
zakelijk maken. Voetklachten worden bijvoorbeeld venleer aan de achterkant van de schoen. Het dient
mede veroorzaakt door de vlakke, harde vloeren en twee doelen: het verschaft zijwaartse steun aan de
trottoirs waarop wij meestal lopen, hakken die de voet en het helpt de vorm van de schoen te hand-
stabiliteit van de voet verminderen en het langdu- haven. Naarmate de hak hoger is, neemt de zij-
rige staan dat hoort bij sommige beroepen. waartse stabiliteit van de voet af waardoor het con-
Diverse aspecten met betrekking tot de maat, trefort steeds belangrijker wordt voor het handha-
vorm en constructie van schoenen moeten hierbij in ven van het evenwicht.
overweging genomen worden. Wanneer het leer dat de hiel omringt niet verste-
vigd is, wordt het meestal na korte tijd door slijtage
Lengtemaat De totale lengte van de schoen moet in elkaar gedrukt. De slijtage onstaat aan de kant
voldoende zijn om comfort te bieden en een nor- waar de drager gewoonlijk het meeste gewicht
male functie mogelijk te maken. naartoe verplaatst. Wanneer dit gebeurd is, kunnen
De lengte van de hak tot de bal van de voet moet dergelijke schoenen de voeten niet langer in een
goed zijn. De lengte van het longitudinale gewelf en goede stand houden (zie foto op p. 408).
die van de tenen kunnen variëren. Sommige mensen Schoenen met een open hiel waarbij een riempje
hebben een lang gewelf en korte tenen, terwijl an- de hiel op zijn plaats moet houden, bieden nog
deren een kort gewelf en lange tenen hebben. Er is minder stabiliteit dan schoenen met dichte hielen
niet één type schoenen dat geschikt is voor alle zonder contrefort. De schoen zelf vertoont echter
mensen. De schoenen moeten een goede pasvorm niet zoveel slijtage omdat het riempje de zijwaartse
hebben wat betreft de totale lengte en de lengte van beweging van de hiel volgt en er geen leer is dat in
het gewelf. elkaar gedrukt wordt. Als de hak plat is, zijn de
gevolgen voor de drager vaak slechts gering, maar
Breedtemaat Een schoen die te smal is, klemt de het gebrek aan zijwaartse steun in een schoen met
voet af; een schoen die te breed is, geeft niet genoeg een hogere hak leidt bij langdurig dragen tot ern-
steun of kan blaren veroorzaken door wrijving. stige gevolgen. De problemen openbaren zich dan
De breedte van het hielstuk moet goed zijn, de vaak eerder in de knie dan in de voet zelf.
schoen moet passen rond de hiel. Het is vaak een
probleem om een schoen te vinden waarvan het Sterkte van het geleng Een goed geleng is zeer be-
hielstuk smal genoeg is in vergelijking met de rest langrijk voor zowel de duurzaamheid van de schoen
van de schoen. als het welbevinden van degene die de schoen
De breedte van het geleng moet goed zijn. Het draagt. Wanneer een schoen een hak heeft van welke
geleng is het smalle stuk van de zool onder de wreef. hoogte dan ook, bevindt het gedeelte van de schoen
Het geleng mag niet te breed zijn maar moet wel zo onder de wreef zich boven de ondergrond. Het ge-
breed zijn dat het bovenleer zich kan voegen naar de leng moet dan een gewelfde steun vormen die de
vorm van het voetgewelf. Als het geleng te breed is, ruimte tussen de hiel en de bal van de voet over-
wordt het gewelf niet voldoende gesteund door de brugt. Als het geleng niet sterk genoeg is, zakt het
schacht. in bij normale belasting. Hierdoor kan het longitu-
De neus moet breed genoeg zijn om een goede dinale gewelf naar beneden zakken en wordt de af-
stand van de tenen mogelijk te maken en de tenen stand tussen de hiel en de tenen groter. Dit type
genoeg ruimte te geven om te bewegen tijdens het slijtage ziet men soms extreem duidelijk bij een
lopen. De neus moet ruim genoeg zijn voor dit deel schoen met een platte hak die een afgeronde, licht
van de voet en druk van de schoen op de tenen gebogen vorm vertoont waarbij het geleng lager ligt
voorkomen. dan de neus of de hiel.
408 Spieren

redelijk buigzaam zijn om een goede ontwikkeling


van het voetgewelf door het lopen mogelijk te ma-
ken.
De hoogte van de hak speelt een belangrijke rol
bij spanning op de voetgewelven. Een hak ver-
plaatst het zwaartepunt naar voren waardoor de
verdeling van het lichaamsgewicht verandert. Hoe
hoger de hak, hoe groter het deel van het gewicht
dat rust op de bal van de voet. Continu hoge hakken
dragen leidt uiteindelijk tot te veel spanning op de
voorvoet.
De gevolgen van een niet te hoge hak kunnen tot
Schoenen zonder stijf contrefort. Als het hielstuk geen op zekere hoogte ongedaan gemaakt worden door
stijf contrefort heeft, devieert de voet naar mediaal het gebruik van teenkussentjes en door schoenen te
of lateraal. Het hielstuk wordt in elkaar gedrukt en als dragen die de normale neiging van de voet om naar
de voet al een afwijking vertoont, wordt die nog pro- voren te schuiven in de richting van de neus tegen-
minenter. gaan. Schoenen met veters over de wreef of pumps
met een hoog middenstuk van de schacht (bij voor-
keur met elastiek) gaan het naar voren schuiven van
Een stalen strip die het geleng versterkt (geleng- de voet tegen doordat ze – als ze goed passen – de
veer), zorgt voor de noodzakelijke sterkte om de druk gelijkmatig over de gehele voet verdelen.
vorm van de schoen te behouden en de drager te Wanneer de voet naar voren kan schuiven, wor-
beschermen tegen overbelasting van de voet (zie de den de tenen in een te kleine ruimte geperst, waar-
afbeelding linksonder op p. 409). Zowel schoenen door ze aan een aanzienlijke vervormende druk
met hoge als met lage hakken hebben een sterk ge- bloot komen te staan.
leng nodig. Gelukkig worden de meeste schoenen Voor een normale groei en ontwikkeling en een
met hoge hakken uitgerust met een gelengveer; normale functie genieten goed gemaakte schoenen
schoenen met lage hakken echter meestal niet. Als met een lage hak de voorkeur. Er zijn echter ook
men schoenen koopt, kan men de sterkte van het mensen, vooral vrouwen met pijnlijke longitudi-
geleng tot op zekere hoogte beoordelen door de nale gewelven, die meer gebaat zijn bij schoenen
schoen op een stevig oppervlak te plaatsen en het met een gemiddelde hakhoogte. Hierbij treden me-
geleng naar beneden te drukken. Als bij een derge- chanismen in werking waardoor het longitudinale
lijke matige druk het geleng al doorzakt, kan men gewelf hoger wordt. Bij mensen met buigzame voe-
aannemen dat de druk van het lichaamsgewicht te ten kan een hak van ongeveer 4 cm hoog daarom
veel is voor het geleng. klachten door overbelasting van het longitudinale
In schoenen zonder hakken, zoals sandalen en gewelf verlichten.
sommige sportschoenen, is de sterkte van het ge-
leng van weinig belang voor mensen zonder voet- Schoencorrecties en orthesen
klachten. Omdat de hele voet ondersteund wordt
door de ondergrond, hoeft de schoen niet veel steun Omdat de correctie van voetklachten grotendeels
te leveren, tenzij de voet te maken krijgt met een afhangt van steunmaatregelen en schoenaanpassin-
ongewone belasting door bepaalde activiteiten (bijv. gen, worden enkele maatregelen hier besproken.
hardlopen) of overbelasting door langdurig staan. Een hakwig is een stukje leer in de vorm van een
halve hak. De wig wordt meestal aangebracht tus-
Zool en hak van de schoen Dikte en buigzaamheid sen het leer of het rubber van de hakverhoging en de
zijn twee belangrijke factoren voor het beoordelen eigenlijke hak. De hakwig heeft een bepaalde dikte,
van de zool van een schoen. Bij langdurig staan, meestal 1,5 tot 3 mm, die naar nul verloopt in het
vooral op harde vloeren van hout, tegels of beton, midden van de hak. Een mediale wig is zodanig
geniet een dikke leren of rubberen zool de voorkeur. aangebracht dat het dikke gedeelte zich aan de bin-
Dergelijke zolen hebben een zekere veerkracht en nenkant van de hak bevindt, waardoor de schoen
kunnen de voet beschermen tegen de effecten van de enigszins naar lateraal kantelt. Bij een laterale wig
harde ondergrond. bevindt het dikke gedeelte zich aan de buitenkant
Een stevige zool is aan te raden voor mensen die van de hiel, waardoor de schoen naar mediaal kan-
veel lopen. Het herhaalde verplaatsen van het ge- telt.
wicht over de bal van de voet tijdens het lopen Een zoolwig in de vorm van een halve zool (door-
vormt een voortdurende belasting. Een stevige zool gesneden in de lengterichting) kan gebruikt worden
die een te grote buiging bij de overgang van de bal als wig aan de binnen- of de buitenkant van de zool.
van de voet naar de tenen tegengaat, geeft bescher- Een mediale vleugelhak is een hak die aan de
ming tegen onnodige spanning. De zool moet ech- binnenzijde verlengd is om het mediale longitudi-
ter niet zo stijf zijn dat er een beperking van de nale gewelf te steunen. Een laterale vleugelhak is
normale beweging tijdens het lopen optreedt. een aan de buitenzijde verlengde hak ter correctie
Schoenen voor kinderen die leren lopen moeten van supinatie van de voet.
geen hak hebben en een platte zool die stevig ge- Een longitudinale gewelfsteun wordt in de
noeg is om stabiliteit te geven. De zool moet echter schoen aangebracht om het mediale longitudinale
7 Onderste extremiteit 409

in een schoen gelegd en een röntgenopname ge-


maakt van de voet die de schoen draagt.
Een transversale voorvoetsteun is een leren strip die
dwars over de zool van de schoen loopt. Evenals het
metatarsaalkussentje heft deze steun de ossa meta-
tarsalia op ter hoogte van hun kopjes, maar de strip
is stijver en heeft invloed op de stand van alle tenen
en niet alleen op de tweede, derde en vierde (zie D in
de afbeelding links).
Een lang contrefort is een verlengd contrefort dat
toegevoegd is aan de mediale of laterale zijde van de
schoen.
De spieren van de voet kunnen een foutieve stand
van de botstructuren en verslapping van de liga-
menten niet compenseren of corrigeren. Sterke
spieren dragen bij aan een goede stand, maar
A Mediale hakwig. B Metatarsaalsteunen. steunmaatregelen zijn noodzakelijk ter correctie
C Toeing out-wig. D Transversale voorvoetsteun. van een foutieve stand. De steun moet de spanning
E Metatarsaalkussentjes. F Longitudinale gewelfsteun. op de spieren wegnemen. Verkorte spieren die de
G Inlegzool. H en I Steunzolen. voet of de tenen permanent in een foutieve stand
houden, moeten gerekt worden. Effectieve schoen-
correcties kunnen aanzienlijk helpen bij een gelei-
gewelf te steunen. De steun is vaak vervaardigd van delijke rekking van de verkorte spier.
stevig rubber en leer. In veel gevallen moet de steun Een normaal gebruik van de voeten zorgt meestal
echter steviger zijn en op maat gemaakt worden. voor voldoende oefening ter versterking van de
Halfstijve of stijve steunmiddelen worden vervaar- spieren. Men kan ervan uitgaan dat de voeten van
digd in een gietmal met een neutrale stand en zijn de gemiddelde mens voldoende oefening krijgen.
zodanig ontworpen dat ze de articulatio subtalaris Dit geldt echter niet voor mensen die zeer weinig
in de neutrale stand houden en tegelijkertijd de art. lopen of bedlegerig zijn.
tarsi transversa fixeren.
Een metatarsaalkussentje is een stevig rubberen Oefeningen ter correctie van voeten in pronatiestand
kussentje met een driehoekige vorm. Het wordt
proximaal van de kopjes van de ossa metatarsalia Uitgangshouding: ruglig.
aangebracht en zorgt voor een vermindering van de 1 Krom de tenen, houd ze gekromd en trek de voe-
hyperextensie van de tweede, derde en vierde meta- ten naar boven en naar binnen.
tarsofalangeale gewrichten. Om de plaats van het 2 Probeer met de benen gestrekt naast elkaar de
kussentje ten opzichte van de voet en ten opzichte zolen van de voeten tegen elkaar te brengen.
van de schoen te laten zien, werd een teenkussentje
Uitgangshouding: zittend op een stoel.
3 Kruis de linkerknie over de rechter en beweeg de
voet in een halve cirkel van beneden via binnen
naar boven. Ontspan de voet. (De voet mag niet
naar buiten gedraaid worden.) Herhaal deze be-
weging voor de rechtervoet.
4 Houd de knieën uit elkaar en zet de voetzolen
tegen elkaar aan. Breng dan de knieën naar elkaar
toe.
5 Leg een handdoek op de vloer. Plaats de voeten
recht naast elkaar ongeveer 15 cm van elkaar, grijp
Metatarsaalkussentje onder de botten van de voetzool. de handdoek met de tenen, trek beide voeten naar
binnen (in adductie) en frommel de handdoek in
elkaar tussen de voeten.
6 Plaats een doormidden gesneden balletje (met een
doorsnede van ongeveer 3 tot 4 centimeter) onder
het voorste voetgewelf en krom de tenen over het
balletje.

Uitgangshouding: stand.
7 Laat de tenen recht naar voren of enigszins naar
buiten wijzen. Rol het lichaamsgewicht naar de
buitenkant van de voeten door de gewelven op te
tillen.

Röntgenopname van voet in schoen.


410 Spieren

Uitgangshouding: lopend. rele O-benen moet gebaseerd zijn op de correctie


8 Loop in een rechte lijn. De tenen wijzen recht van de veroorzakende X-stand.
naar voren. Verplaats het lichaamsgewicht vanaf Correctie van structurele O-benen is gebaseerd op
de hiel langs de buitenkant van de voeten naar de tijdige interventie en effectief gebruik van beugels.
tenen. Een laterale hak- of zoolwig is meestal niet nood-
zakelijk omdat de voet hierdoor kan proneren wan-
Knieklachten neer de benen de O-stand aannemen.

De stand van de knie die men tijdens het staan ge- Hyperextensie van de knie
woonlijk aanneemt, laat zien welke gebieden
blootstaan aan te grote druk en welke aan te grote Hyperextensie van het kniegewricht leidt tot te
spanning. Overrekkingsklachten van spieren en li- grote compressie aan de voorzijde van de knie en te
gamenten komen voort uit gebieden met te grote grote spanning op de spieren en ligamenten aan de
spanning, terwijl compressieklachten van botstuk- achterzijde. In beide gebieden kan pijn optreden
ken te maken hebben met gebieden die onder te (zie p. 67 en 70). Pijn in de knieholte is niet onge-
grote druk staan. De houdingsafwijkingen kunnen woon bij volwassenen van wie de knieën in stand
afzonderlijk of in diverse combinaties voorkomen. overstrekt zijn.
Posturele O-benen zijn bijvoorbeeld het gevolg van Als de hyperextensie niet gecorrigeerd wordt, kan
een combinatie van overstrekte knieën, endorotatie die meer klachten meebrengen. De m. popliteus is
van de heupen en pronatie van de voeten. Endoro- een korte (monoarticulaire) spier waarvan de wer-
tatie komt vaak voor in combinatie met een lichte king lijkt op die van een breed ligament aan de
X-stand van de benen. Exorotatie gaat vaak samen achterzijde van het gewricht. Hij buigt de knie en
met een aanzienlijke X-stand van de benen (zie p. brengt het onderbeen in endorotatie ten opzichte
68). van het bovenbeen (zie p. 379). Als deze spier gerekt
We gaan hier niet in op de behandeling van aan- is door de hyperextensie van de knie, kan het on-
geboren of verworven deformiteiten van de voeten derbeen exoroteren ten opzichte van het femur bij
en de knieën. Dergelijke behandelingen worden flexie of hyperextensie.
op uitstekende wijze besproken in het door De preventie of correctie van de hyperextensie is
Joseph H. Kite (Kite, 1978) geschreven hoofdstuk gebaseerd op voorlichting over de juiste houding en
in Basmajian’s Therapeutic Exercise (de 3e druk de medewerking van de patiënt die in stand over-
geeft het beste overzicht). strekking van de knie moet vermijden. Specifieke
oefeningen voor de flexoren van de knie kunnen
O-benen noodzakelijk zijn. Soms moet een beugel worden
voorgeschreven, bijvoorbeeld bij ernstige gevallen
Bij kinderen kunnen O-benen feitelijk of schijn- en patiënten die niet op een andere behandeling
baar zijn, dat wil zeggen structureel of postureel. reageren.
Een feitelijke O-stand is een afwijking van de
schacht van het femur, de tibia of beide, en is X-benen
meestal het gevolg van rachitis. Een schijnbare
O-stand is het gevolg van een combinatie van ge- X-benen leiden tot spanning op de mediale knie-
wrichtsstanden die een foutieve houding mogelijk banden en compressie op de laterale gewrichtsvlak-
maken zonder dat de lange beenderen structurele ken van het kniegewricht. Ongemak en pijn als ge-
afwijkingen vertonen. Het is het resultaat van een volg van de spanning op de ligamenten is vervelend,
combinatie van endorotatie van de heup, hyperex- maar kan vaak lange tijd worden verdragen voordat
tensie van de knie en pronatie van de voet (zie p. 67 een functiestoornis optreedt. De pijn die gepaard
en 68). gaat met compressie ontwikkelt zich weliswaar
Hyperextensie alleen leidt niet tot een posturele langzaam, maar is vaak ondraaglijk wanneer hij
O-stand. De endorotatiecomponent is ook noodza- zich eenmaal manifesteert. Röntgenopnamen kun-
kelijk. Endorotatie van het bovenbeen plus pronatie nen artrotische veranderingen te zien geven.
van de voet leidt niet tot O-benen tenzij de hyper- Bij X-benen, zelfs bij jonge kinderen, komt vaak
extensie ook aanwezig is. Tijdens het onderzoek verkorting van de m. tensor fasciae latae en de trac-
verdwijnt de schijnbare posturele O-stand dus bij tus iliotibialis voor. Warmte, massage en rekking
onbelast bewegen of wanneer de knieën in stand in van de spier en de fascia zijn vaak noodzakelijk om
de neutrale positie gehouden worden. die te behandelen. Ook schoencorrecties moeten
De correctie kan geschieden door middel van vaak voorgeschreven worden.
goede schoencorrecties, oefeningen ter correctie van De behandeling van vroege lichte X-benen be-
de pronatiestand, oefeningen ter versterking van de staat uit een mediale hakwig die de foutieve hou-
exorotatoren van de heup en de medewerking van ding van de extremiteit corrigeert en zo de over-
de patiënt, die overstrekking van de knie moet ver- rekking van de mediale kniebanden en de com-
mijden. pressie op de laterale gewrichtsvlakken opheft. Als
Er zijn gevallen waarin de posturele O-benen en de aangebrachte wig te hoog is, bestaat echter het
de hyperextensie dienen ter compensatie van X-be- gevaar dat de overcorrectie van de voet leidt tot
nen. Dit wordt beschreven op pagina 69. Het lijkt overcompensatie door een vergroting van de
tegenstrijdig, maar de correctie van dit type postu- X-stand. Een wig van 3 tot 5 mm hoog is meestal
7 Onderste extremiteit 411

voldoende. Een matige X-stand kan worden be- Knieflexie


handeld met een kniebrace in combinatie met
schoencorrecties. De brace moet aan de zijkant
rechte stalen stangen hebben met een scharnier ter
hoogte van de knie. Ernstige X-benen vereisen een
brace of operatieve behandeling.

Endorotatie van de heup en pronatie van de voeten

Een stand van de knieën waarbij de patellae enigs-


zins naar binnen wijzen is het gevolg van endoro-
tatie in de heupgewrichten. Als dit een functionele
of schijnbare – niet structurele – houdingsafwijking
is, gaat deze gewoonlijk samen met pronatie van de
voeten (zie p. 65). De klacht kan zijn oorsprong
vinden in de heup of de voet en kan het gevolg zijn
van zwakte van de exorotatoren van de heup of de
spieren en ligamenten die de longitudinale voetge-
welven steunen. Welke van deze oorzaken de afwij-
king ook veroorzaakt heeft, het eindresultaat is
meestal dat ze beide optreden als het oorspronke-
lijke probleem niet verholpen wordt. Verkorting
van de m. tensor fasciae latae kan ook bijdragen aan
het ontstaan van de klacht. Zitten in omgekeerde
kleermakerszit (of W-stand) kan leiden tot een fou-
tieve stand van heupen, knieën en voeten (zie de
foto).
De patiënt kan ook een structurele houdingsaf-
wijking hebben waarbij endorotatie van de heup
samengaat met een laterale torsie van de tibia. In
beide gevallen bestaat er gewoonlijk pronatie van de
voet, maar bij torsie van de tibia wijzen de tenen
verder naar buiten.
De houdingsafwijking heeft een negatief effect op
het kniegewricht omdat hij spanning op de antero-
mediale ligamenten en compressie op de zijkant van Knieflexie komt minder vaak voor dan de drie hier-
het gewricht veroorzaakt. voor besproken klachten, maar het is wel een vrij
De behandeling bestaat uit schoencorrecties en/of algemene klacht bij ouderen. Habitueel staan met
steunzolen die het longitudinale voetgewelf steu- gebogen knieën (zie de foto op p. 66) kan klachten
nen, oefeningen voor de spieren die helpen bij in- in de knie en in het verloop van de m. quadriceps
versie van de voet (zie de voetoefeningen op p. 409), femoris veroorzaken. Deze stand vereist perma-
oefeningen ter versterking van de exorotatoren van nente inspanning van de spieren om te voorkomen
de heup en rekking van de m. tensor fasciae latae als dat de knieën verder buigen. De pijn is meestal het
die verkort is (zie p. 360 en 413). gevolg van de overbelasting van de m. quadriceps
femoris of van de trek aan de tibia door de m. qua-
driceps via zijn insertie aan het lig. patellae.
Soms wordt de flexiestand van de knie aangeno-
men om een pijnlijke onderrug te ontzien die an-
ders in een lordotische bocht wordt getrokken door
verkorte heupflexoren. Er kan ook feitelijk verkor-
ting bestaan van de m. popliteus en van de mono-
articulaire ischiocrurale spier (het caput breve van
de m. biceps femoris). Als de flexoren van heup
en knie verkort zijn, moet begonnen worden met
rekoefeningen voor deze spieren.
Unilaterale knieflexie leidt tot klachten elders
in het lichaam. De invloed van knieflexie op de
houding blijkt uit de foto’s hierboven. Wanneer de
linkerknie gebogen is, staat de rechtervoet meer
in pronatie dan de linker, is de rechterdij geëndo-
roteerd, is het bekken aan de linkerkant naar cau-
daal gekanteld, vertoont de wervelkolom een links
convexe bocht en staan de rechterheup hoger en de
Omgekeerde kleermakerszit of W-stand. rechterschouder lager.
412 Spieren

Pijn in het been hoe klein ook, moet worden vermeden vanwege het
gevaar voor verlamming van de spieren die door de
De klachten die hier besproken worden, zijn pijn als n. peroneus worden geı̈nnerveerd. Zelfs bij tractie
gevolg van verkorting van de m. tensor fasciae latae aan het onderbeen moet men druk op de zenuw of te
en de tractus iliotibialis, overrekking van de m. grote tractie op de weke delen in dit gebied vermij-
tensor fasciae latae en de tractus iliotibialis en den.
ischias als gevolg van een discusprotrusie of rekking Het mechanisme dat leidt tot irritatie van de n.
van de m. piriformis. peroneus communis bij verkorting van de tractus
iliotibialis is te verklaren uit het effect van de druk
Verkorte m. tensor fasciae latae en tractus iliotibialis die de strakke banden van de fascia uitoefenen of uit
de gevolgen van de tractie op de tractus iliotibialis.
Een klacht die soms verkeerd gediagnosticeerd Wanneer de fascia wordt aangespannen, bijvoor-
wordt als ischias, is pijn als gevolg van verkorting beeld tijdens het lopen of tijdens het testen op ver-
van de m. tensor fasciae latae en de tractus ilioti- korting, blijkt hij vaak extreem strak te zijn.
bialis. Het dermatoom correspondeert nauw met De gevolgen van tractie ziet men vaak bij acute
het gebied waarin de pijn optreedt. gevallen. Wanneer de patiënt op de zij ligt met het
De pijn kan beperkt blijven tot het gebied dat aangedane been boven, veroorzaakt het laten vallen
door de fascia lata bedekt wordt langs het laterale van de voet naar inversie (naar de onderzoeksbank)
oppervlak van het bovenbeen of kan naar craniaal trek aan de spier en de fascia. Deze simpele voet-
uitstralen in de billen en de fascia glutea. beweging kan al irritatie veroorzaken in het inner-
Palpatie over de gehele lengte van de fascia lata, vatiegebied van de n. peroneus. Wanneer de patiënt
van de origo aan de crista iliaca naar de insertie van op de zij gaat liggen om te gaan slapen of om be-
de tractus iliotibialis aan de laterale condylus van de handeld te worden, moet er een kussen tussen de
tibia, kan gevoeligheid of pijn geven. De gevoelig- benen gelegd worden om deze in abductie te hou-
heid treedt vooral op langs de bovenrand van de den en moet de voet gesteund worden om te voor-
trochanter major en bij de insertie proximaal op de komen dat die in inversie komt. Het niet onder-
tibia. kennen van de perifere oorzaak van deze irritatie
De pijn kan beperkt blijven tot het bovenbeen, van de n. peroneus heeft vaak geleid tot nogal vage
maar kan zich ook manifesteren in het innervatie- verklaringen voor deze klacht.
gebied van de n. peroneus. Als men de anatomie van De verkorting van de m. tensor fasciae latae en de
het laterale aspect van de knie bekijkt, blijkt er een tractus iliotibialis kan unilateraal of bilateraal zijn.
verband te bestaan tussen de n. peroneus en de Als de verkorting aanzienlijk is, is hij vaker unila-
spieren en fasciae in dit gebied (zie de afbeelding). teraal. Activiteiten zoals schaatsen, skiën en paard-
De peroneus communis-tak van de n. ischiadicus rijden maken de kans op bilaterale verkorting gro-
verloopt schuin naar ventraal over de hals van de ter.
fibula en vlak onder de vezels van de origo van de m.
peroneus longus. Langdurige druk op dit gebied, Indicaties voor behandeling van acute verschijnselen
Behandeling met warmte kan gegeven worden aan
het laterale aspect van het bovenbeen terwijl de
patiënt zich in een positie bevindt waarbij aan de
n. peroneus communis m. biceps femoris verkorting wordt toegegeven. Dit doet men door het
been te abduceren in hetzij ruglig, hetzij zijlig. Om
het been in zijlig in de abductiestand te steunen,
plaatst men stevige kussens tussen de boven- en
onderbenen, waarbij men ervoor zorgt dat ook de
m. peroneus longus voet gesteund wordt. Een kussen in de rug of voor
de buik zorgt ervoor dat de patiënt comfortabel en
m. tibialis ant. stabiel in deze positie kan blijven liggen. Massage
kan gegeven worden zodra de patiënt dit kan ver-
n. peroneus sup. dragen. Dit kan al tijdens de eerste behandeling het
m. ext. digit. longus
geval zijn, maar soms pas twee of drie dagen later.
De massage moet stevig maar niet diep zijn. Vaak
n. peroneus prof. geven oppervlakkige strijkingen meer irritatie dan
een stevige lichte druk. Masseren naar distaal kan
m. ext. hall. longus meer effect hebben dan de normale effleurage naar
proximaal. Na de massage zeggen patiënten vaak
dat het zeer deed en toch goed voelde. Ze zijn zich
bewust van een gespannen gevoel, willen dat ze de
spier kunnen loslaten of denken dat het goed is als
de spier gerekt kan worden. Patiënten moeten kou
en tocht vermijden omdat zelfs de geringste bloot-
stelling hieraan vaak leidt tot heviger pijn.
De vrijwel onmiddellijke verlichting van symp-
tomen die soms optreedt, geeft aan dat de klacht in
7 Onderste extremiteit 413

wezen berust op verkorting van de spieren en de waarbij overrekking voorkomt aan de hoge zijde
fascia. (Dit is anders dan de reactie op de behande- van het bekken. Wanneer het been zich in een pos-
ling bij ischias, waar de behandeling van de pijn- turele adductiestand bevindt, staat er voortdurend
lijke gedeelten van de ischiocrurale spieren een toe- spanning op de abductoren van het bovenbeen aan
name van de pijn veroorzaakt.) de hoge zijde. Hierbij kan soms acute pijn optreden.
In de subacute fasen, als de acute pijn afneemt, Die kan behandeld worden door de overrekking op
moet de behandeling gericht worden op het rekken te heffen door het bekken horizontaal te zetten en
van de verkorte fascia. De uitgangshouding en de de eventuele verkorting van tegengesteld werkende
beweging voor het rekken zijn hieronder afgebeeld. spieren die de aanhoudende spanning veroorzaken
De patiënt kan de fascia zelf rekken in stand weg te nemen. Omdat de voornaamste antagonist de
(zoals voor het eerst beschreven door Ober, 1935) als heterolaterale m. tensor fasciae latae is, kan de
de heup geen endorotatie of anteflexie vertoont, klacht soms verholpen worden door behandeling
maar dit is moeilijk te controleren (zie p. 360). In van de verkorte spieren en fascia aan de lage zijde
plaats daarvan kan men beter de rekoefening voor- van het bekken, zelfs wanneer de symptomen van de
schrijven die hierna behandeld wordt. verkorting zich manifesteren aan de hoge zijde van
het bekken.
Er zijn gevallen bekend waarin de m. tensor
fasciae latae en de fascia lata gerekt werden door
een zijwaartse val of duw waarbij het bekken een
laterale beweging maakte ten opzichte van de ge-
fixeerde extremiteit, waardoor de heup abrupt in
adductie gebracht werd.
In een aantal gevallen heeft men met tapen ter
beperking van de adductie succes geboekt. De vol-
gende beschrijving en de drie afbeeldingen hierna
geven een goed beeld van deze behandelmethode.

Om de m. tensor fasciae latae links te rekken, laat


men de patiënt op de rechterzij liggen met de rech-
terheup en -knie gebogen. Laat het linkerbeen ont-
spannen liggen op een paar kussens tussen de bo-
ven- en onderbenen. Behandel de laterale zijde van
het linkerbovenbeen met warmte en masseer dit
gebied. Neem de kussens weg. Buig de rechterheup
en -knie voldoende om de onderrug af te vlakken.
Fixeer het bekken stevig met één hand, trek het
bovenbeen enigszins naar achteren en druk het dan
naar beneden naar de bank, waardoor de spieren en
de fascia tussen de heup en de knie worden gerekt.
(De knie mag niet endoroteren en er mag geen
spanning op de knie komen.) Om de m. tensor fas-
ciae latae rechts te rekken, laat men de patiënt op de
linkerzijde liggen en draait men de procedure om. Stukken tape van ongeveer 4 cm breed worden afgeknipt op een lengte die correspondeert
Geef bij een lichte tot matige unilaterale verkor- met de afstand tussen de spina iliaca anterior superior en het gebied onmiddellijk onder
ting van de m. tensor fasciae latae een schoenver- het kniegewricht aan de zijkant van het been.
hoging (van ongeveer 3 tot 5 mm) aan de kant van de Laat de patiënt de schoen aan de aangedane zijde uittrekken of plaats een verhoging van
verkorting om de scheefstand van het bekken te ongeveer 1,25 cm onder de voet van het niet-aangedane been als beide schoenen uit zijn.
neutraliseren en een geleidelijke rekking te verkrij- De benen zijn enigszins gespreid om het aangedane been in abductiestand te brengen. Het
gen in stand. is echter niet te verwachten dat de tape deze mate van abductie in stand kan houden
De schoencorrectie die de zijwaartse bekkenkan- omdat tape altijd enigszins meegeeft.
teling bij een verkorting van de m. tensor fasciae Het is zeer belangrijk dat men controleert of de patiënt niet overgevoelig is voor tape,
latae corrigeert, kan ook bijdragen aan het geleide- vooral in geval van warm weer. Eventueel kan de huid na het tapen gedept worden met
lijk rekken van de verkorte fascia. Om die reden benzoëtinctuur.
worden dergelijke schoencorrecties mogelijk niet
verdragen tot de acute verschijnselen weggeëbd zijn
en een actieve behandeling in de vorm van warmte, Beknopte casus
massage en rekking gegeven is om de verkorte fascia
te ontspannen en te rekken. De patiënt bleef met haar rechterhiel haken op een
traptrede en voorkwam dat ze van de trap viel door
Overrekking m. tensor fasciae latae en tractus in één keer drie treden naar beneden te stappen met
iliotibialis het linkerbeen.
In het begin voelde ze pijn in de linkerheup.
Hoewel pijn als gevolg van een verkorte m. tensor Twee dagen later ging ze door haar linkerknie. De
fasciae latae vaker voorkomt, zijn er ook gevallen linkerknie bleef daarna pijnlijk.
414 Spieren

De tape wordt aangebracht tussen de spina iliaca anterior superior en het gebied onmiddellijk onder het kniegewricht
aan de zijkant van het been.
De tape wordt op zodanige wijze aangebracht dat de heup en de knie normaal kunnen buigen tijdens het zitten.

Vier dagen na het ongeval werd de patiënt gezien Behandeling Het letsel bleek gelokaliseerd in de m.
door een orthopedisch specialist die een röntgen- tensor fasciae latae met uitstralende pijn naar het
opname van de linkerknie liet maken. Vijf dagen laterale aspect van de knie via de fascia lata (d.w.z.
later werd ze gezien door een andere orthopedisch de spier met verhoogde tonus gaf spanning op de
specialist die röntgenopnamen liet maken van de tractus iliotibialis wanneer de heup werd gestrekt).
heup en de knie. Na het onderzoek werd vochtige warmte en mas-
Twee weken na het ongeval werd ze gezien door sage (effleurage naar distaal) gegeven voor de m.
een neurochirurg die een discusoperatie nodig tensor fasciae latae. De pijn verminderde aanzien-
achtte. lijk in lig maar de pijn in stand bleef bestaan.
Vier dagen daarna werd de patiënt verwezen naar Het anterolaterale aspect van de linkerdij werd
de fysiotherapeut. De belangrijkste bevindingen ingetapet met hypoallergene tape van de crista iliaca
van het fysiotherapeutisch onderzoek waren als tot juist onder de knie (op zodanige wijze dat het
volgt. buigen van heup en knie niet werd beperkt). Na het
– In ruglig kon de patiënt de knie niet strekken tapen namen de verschijnselen aanzienlijk af.
zonder hevige pijn. Twee dagen later (en opnieuw zes dagen daarna)
– Bij de test in zit voor de kracht van de m. qua- werd het ingetapete gebied gecontroleerd om na te
driceps kon de knie volledig gestrekt worden gaan of er geen irritatie was opgetreden en werd
zonder noemenswaardige pijn. meer tape aangebracht ter versterking.
– Opnieuw in ruglig en met gesteund dijbeen om Drie dagen later bleek er geen irritatie opgetreden
de heup in anteflexie te houden, kon de patiënt te zijn en werd de tape geheel vernieuwd.
de knie zonder pijn strekken. Zes dagen na het laatste consult kon de patiënt de
– Pogingen om de knie te strekken in ruglig bij tape verwijderen en lopen zonder stok.
gelijktijdige retroflexie in de heup gaven hevige Ongeveer vijf weken nadat de patiënt de tape
pijn in de knie. verwijderd had, stelde haar arts het volgende: ‘Na
– De test voor de kracht van de m. tensor fasciae onderzoek van het been (van de patiënt) concludeer
latae was pijnlijk. ik dat ze gezond is en dat er geen restverschijnselen
– Bij palpatie toonde de m. tensor fasciae latae een zijn. Ze hoeft niet meer gezien te worden en kan
spasme. haar normale taken hervatten.’
De procedure die gebruikt werd voor het tapen is
hiervoor beschreven en afgebeeld.
7 Onderste extremiteit 415

Ischias Het argument voor een conservatieve behandeling


is de overweging dat de uitstulping van de wervel-
Discusprotrusie schijf mogelijk veroorzaakt wordt door een krom-
ming van de wervelkolom, torsiebelasting of com-
Een goed begrip van de rol die anteflexie en retro- pressiekrachten. Deze factoren kunnen het gevolg
flexie van de wervelkolom spelen bij een discus- zijn van spierspasmen, verkorte rugspieren of
protrusie is belangrijk voor het bepalen van de spanning door gewicht dat drukt op de lumbale
juiste behandeling. De volgende citaten hebben wervelkolom.
hierop betrekking. Een doelmatige conservatieve behandeling be-
Volgens Nordin en Frankel zorgt de voorover- staat uit twee onderdelen. Het eerste is immobili-
kanteling van de wervelkolom voor een uitstulping satie van de rug om de acute spierspasmen te nor-
van de wervelschijf aan de concave zijde (Nordin & maliseren en de bewegingsuitslag te beperken. De
Frankel, 1989). Wanneer de wervelkolom geante- tweede maatregel is het dragen van een zandloper-
flecteerd wordt, stulpt de discus dus naar voren uit vormige steun voor de onderrug die het gewicht van
en wordt deze van achteren ingetrokken. Pope en de romp overbrengt op het bekken en de spanning
collega’s rapporteren de bevindingen van Brown en op de lumbale wervelkolom vermindert (dit lijkt
collega’s en van Roaf (Pope e.a., 1982). Brown en veel op het gebruik van een halskraag om de druk
collega’s vermelden dat de discus naar voren uit- op de cervicale wervelkolom te verminderen).
stulpt tijdens anteflexie, naar achteren tijdens re- Voor de immobilisatiebehandeling en het ver-
troflexie en in de richting van de concave bocht van minderen van de invloed van het lichaamsgewicht
de wervelkolom tijdens zijwaarts buigen (Brown wordt een goed passend steunkorset gebruikt dat
e.a., 1957). Roaf stelt dat de uitstulping van de an- versterkt is met sterke baleinen aan de achterkant
nulus zich altijd aan de concave zijde van de bocht en de zijkanten. Nadat de acute verschijnselen zijn
voordoet en dat de vorm en positie van de nucleus weggeëbd, kan een behandeling volgen om de ver-
niet veranderen tijdens anteflexie en retroflexie oorzakende musculaire disbalans of houdingsafwij-
(Roaf, 1960). kingen te corrigeren.
Deze informatie is strijdig met wat veel mensen Acute ischias als gevolg van een discusprolaps
geloven of geleerd hebben, maar is wel relevant voor komt vaak voort uit een plotselinge draaibeweging
de analyse van lage rugklachten en ischias. en retroflexie van de wervelkolom vanuit voorover-
Sterke rugspieren zijn essentieel voor een goede gebogen stand, zoals bij het draaien van de romp
houding en een goede functie. Hoewel de lage rug- tijdens het optillen van een zwaar voorwerp. Dat dit
spieren zelden zwak zijn, worden toch vaak strek- soort belasting een rol speelt bij dit type letsel hoeft
oefeningen voor de rug voorgeschreven. Een te geen verbazing te wekken gezien het feit dat de
grote nadruk op het strekken van de rug kan echter rotatie van de lumbale wervelkolom plaatsvindt bij
een lordose versterken. We citeren opnieuw Nordin de tussenwervelschijf (Goss, 1966).
en Frankel, die stellen dat de m. erector spinae zeer Acute of subacute ischias leidt vaak tot een zoda-
sterk geactiveerd wordt door het hol maken van de nig foutieve houding van het lichaam dat de klacht
rug in buiklig. De belasting van de wervelkolom in vergezeld gaat van secundaire verschijnselen die
eindstanden zoals deze veroorzaakt grote spannin- veroorzaakt worden door compressie en gespannen
gen op structuren van de wervelkolom. Hyperex- spieren. Deze secundaire verschijnselen kunnen
tensie van de rug moet daarom vermeden worden soms blijven bestaan nadat de veroorzakende pri-
(Nordin & Frankel, 1989). maire klachten verdwenen zijn.
Voldoende krachtige buikspieren zijn ook be-
langrijk om tegenkracht te bieden aan de rugspie- M. piriformis en ischias
ren en om de romp te stabiliseren in een goede
houding en bij activiteiten zoals tillen. Helaas zijn Albert Freiberg heeft het verband beschreven tussen
de buikspieren – vooral de onderste buikspieren – de m. piriformis en ischias, en heeft een interessante
vaak zwak en wordt er niet genoeg aandacht besteed verklaring gegeven voor een mogelijke oorzaak van
aan het doen van goede buikspieroefeningen. ischialgische verschijnselen (Freiberg & Vinke,
Wanneer de uitstulpende discus druk uitoefent 1934). Hoewel ischias in veel gevallen gepaard gaat
op de zenuwwortel en de hardnekkige pijn niet be- met een verkorte m. piriformis, zoals Freiberg
streden kan worden met een conservatieve behan- schrijft, zijn wij van mening dat de irritatie van de
deling, is een operatie wellicht noodzakelijk. Er zijn n. ischiadicus door de m. piriformis vaak het gevolg
echter veel gevallen van ischias waarbij de klinische is van een gerekte m. piriformis.
bevindingen wijzen op een discusprotrusie maar De m. piriformis heeft een brede origo aan het
waarbij de fluctuatie van de verschijnselen erop ventrale aspect van het sacrum en insereert aan de
duidt dat de uitstulping niet constant is. In veel van margo superior van de trochanter major. In stand
dergelijke gevallen zorgt een conservatieve behan- heeft deze spier drie functies. Hij dient als exorota-
deling voor een effectieve verlichting van de symp- tor van het bovenbeen, draagt enigszins bij aan de
tomen zonder dat tot een operatie overgegaan hoeft zijwaartse bekkenkanteling naar beneden en draagt
te worden. In gevallen waarbij, om wat voor reden bij aan de achteroverkanteling van het bekken door
dan ook, de patiënt een operatie weigert of de arts het sacrum naar beneden te trekken in de richting
geen operatie overweegt, is een conservatieve be- van het bovenbeen.
handeling onontkoombaar. Een foutieve houding waarbij één been in postu-
416 Spieren

rele adductie en endorotatie staat ten opzichte van aan de niet-aangedane zijde onmiddellijk leidt tot
een voorovergekanteld bekken, gaat gepaard met verlichting van de pijn in het aangedane been.
aanzienlijke rekking van de m. piriformis en andere Schoencorrecties in gevallen waarin de irritatie
spieren die eenzelfde functie hebben. Door het in- waarschijnlijk het gevolg is van een gerekte in
nemen van deze stand komen de m. piriformis en de plaats van een verkorte m. piriformis bestaan uit
n. ischiadicus dicht bij elkaar te liggen. De tekening een verhoging (meestal 3 tot 6 mm) van de hak aan
hieronder laat de ligging van de n. ischiadicus ten de niet-aangedane zijde om de spanning op de ab-
opzichte van de m. piriformis zien. ductoren aan de aangedane zijde te corrigeren en
een mediale hakwig aan de aangedane zijde om
m. gluteus min. m. gluteus med. de endorotatie van het been te corrigeren. Verder
n. ischiadicus kunnen zo nodig warmte, massage en rekking van
m. gluteus max. de lage rugspieren gegeven worden indien deze
verkort zijn, buikspieroefeningen ter versterking
van zwakke buikspieren en instructies voor het
corrigeren van de foutieve bekkenstand tijdens
het staan.
m. piriformis

m. quadratus fem. Ischias

Ischias is een neuralgie die optreedt in het verloop


van de n. ischiadicus. Het pijnlijke gebied loopt van
de achterzijde van het boven- en onderbeen tot aan
de voetzool en langs de zijkant van het onderbeen
tot aan de voetrug.
Ischias kan optreden bij infecties of ontstekings-
processen of het gevolg zijn van een mechanische
factor zoals compressie of spanning.
De verschijnselen kunnen ontstaan door een lae-
m. gemellus sup. sie van één of meer van de radices die distaal sa-
m. obturator inf. mengaan in een plexus en zo de n. ischiadicus vor-
m. gemellus inf.
men. Een discusprotrusie is een voorbeeld van een
m. semimembranosus
m. adductor min. mechanische irritatie op het niveau waar de radices
m. adductor mag. uittreden uit het wervelkanaal. Het pijnlijke gebied
m. semitendinosus ligt tussen de radiculaire oorsprong en de perifere
m. biceps fem.
zenuwuiteinden, en dat is vrij groot. Een laesie ter
hoogte van L5 bijvoorbeeld leidt niet alleen tot ver-
schijnselen in het verloop van de n. ischiadicus,
maar ook tot pijn in de gebieden aan de achterkant
De volgende punten moeten aan de orde komen om en zijkant van het bovenbeen die geı̈nnerveerd
de diagnose ischias als gevolg van een gerekte m. worden door de nn. gluteus inferior en superior.
piriformis te kunnen stellen. De verschijnselen van ischias kunnen voortko-
– Vermindert of verdwijnt de ischialgie bij onbelast men uit irritatie die optreedt in de plexus sacralis of
bewegen? in het verloop van de n. ischiadicus en de perifere
– Maakt endorotatie en adductie van het gebogen takken daarvan. Ischias kan ook optreden als re-
bovenbeen in ruglig de pijn heviger? flexpijn door irritatie van perifere zenuwuiteinden.
– Wordt de pijn in stand minder hevig wanneer Een laesie in het verloop van de zenuw of zijn peri-
men een verhoging onder de heterolaterale voet fere takken kan vaak onderscheiden worden van een
plaatst? radiculaire laesie doordat de pijn optreedt in een
– Probeert de patiënt de pijn te verminderen door gebied dat geı̈nnerveerd wordt vanuit een niveau
het been in de exorotatie- en abductiestand te distaal van de laesie.
brengen, zowel in lig als in stand? Behalve de radix zijn er nog twee locaties waar
laesies leiden tot ischias: het sacro-iliacale gebied
De testbeweging om de m. piriformis maximaal te waar de spinale zenuwen door de foramina sacralia
rekken is als volgt. De uitgangshouding is ruglig verlopen en het gebied ter hoogte van de m. piri-
met de knie en de heup van het aangedane been in formis waar de n. ischiadicus de incisura ischiadica
908 flexie. De flexie in de knie zorgt ervoor dat de major passeert en door of onder de m. piriformis
pijn niet het gevolg kan zijn van irritatie van de verloopt.
ischiocrurale spieren. Daarna wordt het bovenbeen Deze bespreking van ischias heeft betrekking op
passief geëndoroteerd en geadduceerd door de on- mechanische problematiek, veroorzaakt door een
derzoeker. discusprotrusie en op ischias die optreedt bij het
Een veelvoorkomende klinische observatie is dat piriformissyndroom. We gaan hier niet in op ischias
de pijn verergert wanneer men tijdens het onder- als gevolg van overbelasting van het sacro-iliacale
zoek een verhoging onder de voet aan de aangedane gebied. Het enige wat we hierover willen opmerken
zijde plaatst, terwijl een verhoging onder de voet is dat de houdingsafwijkingen die tot deze overbe-
7 Onderste extremiteit 417

lasting leiden, spanning op de plexus sacralis kun- Pagina 420 en 421: unilaterale uitval van de dorsale
nen veroorzaken omdat die in de nabijheid ligt van en ventrale divisiones van L4, L5 en S1, S2, S3. (De
de structuren die bij deze klacht betrokken zijn. heterolaterale zijde is normaal.)
Pagina 422: syndroom van Guillain-Barré. De
Neuromusculaire aandoeningen diagnose werd bevestigd op basis van de symmetrie
tussen de spierkracht in de rechter- en linkerextre-
Zoals blijkt uit de registratiekaarten op pagina 418 miteiten die geconstateerd werd tijdens één onder-
tot en met 424 dragen het nauwkeurig testen van zoek.
spieren en het precies vastleggen van de testresul- Pagina 423: syndroom van Guillain-Barré, waarbij
taten bij aan het stellen van de diagnose. Op de de symmetrie tussen de linker- en rechterzijde dui-
kaarten op pagina 418-421 zijn de bevindingen ge- delijk werd tijdens zes onderzoeken in een periode
noteerd in de linkerkolom en zijn in de rechterko- van zeven maanden.
lom de betrokken zenuwen omcirkeld. De zeven Pagina 424: poliomyelitis, waarbij in dit geval
registratiekaarten geven de bevindingen van spier- het linkerbeen behoorlijk aangedaan is terwijl het
tests bij zes patiënten weer. rechterbeen in wezen normaal is. Bij poliomyelitis
Pagina 418: uitval van de n. peroneus communis. vindt men geen patronen van spierzwakte.
Pagina 419: mogelijke L5-laesie door discuspro-
trusie.
418 Spieren

Patiënt 1: uitval van de nn-peronei

Naam Datum:

Perifere zenuwen

→ Verklaring De patiënt was door een glazen deur gevallen en had

D.

A.

A.

A.
V.

V.

T(12), L1, 2, 3, 4 V.
V.

V.
V.
V.

V.

P.
P.

P.
P.

P.
Links V. = ventrale primaire ramus daarbij een snijwond aan het linkerbeen opgelopen.
SPINAAL Zes weken na het ongeval werden spier- en sensibiliteits-

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3
D.= dorsale primaire ramus

T(12), L1

n. peroneus comm. L4, 5, S1, 2


L(1), 2, 3, 4
L(1), 2, 3, 4

L4, 5, S1, 2
A.= anterior divisie tests gedaan. De spiertests wezen het volgende uit.

T12, L1
SEGMENT

L4, 5, S1
L5, S1, 2
P. = posterior divisie
– Uitval van de zenuwtakken naar de m. flexor digitorum
Spierkracht

Spier longus en de m. flexor hallucis longus, zonder uitval


van de n. tibialis en zijn eindtakken.
T1-12, L1-5, S1-3 – Uitval van de n. peroneus superficialis en van de

n. iliohypogastr.
n. peroneus profundus, waarschijnlijk onder het

T9, 10, 11, 12

n. glut. sup.
plex. lumb.
n. femoral.

n. glut. inf.
n. obturat.

n. ischiad.
n. ischiad.
plex. sacr.
n. ilioling.
niveau van de proximale tak naar de m. tibialis anterior.
T1, 2, 3, 4

n. tibialis
SPINAAL SEGMENT
T5, 6
T7, 8
De zwakte van de m. tibialis posterior kan veroorzaakt

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5
zijn door een trauma van de spier in plaats van een
m. erector spinae • 1 2 3 4 5 1 2 3 zenuwaandoening, aangezien deze spier binnen
m. serratus post. sup. • drieëneenhalve maand na het ongeval volledig herstelde.
m. trans. thoracis • • • Tegen die tijd liep ook het herstel van de m. flexor
mm. intercostales int. • • • • digitorum longus en de m. flexor hallucis longus
Thoracale zenuwen

mm. intercostales ext. • • • • voorspoedig. Na zes maanden werd volledige genezing


mm. subcostales • • • • bereikt. De progressie was langzaam en alle spieren die
door de nn. peronei profundus en superficialis worden
m. levator costarum • • • •
geïnnerveerd, bleven zwak.
m. obliquus abd. ext. (•) • •
m. rectus abdominis • • •
m. obliquus abd. int. • • • (•) 1
m. transversus abd. • • • (•) 1
m. serratus post. inf. •
m. quadr. lumborum • 1 2 3
lumbalis
Plexus

m. psoas minor • 1 2
m. psoas major • 1 2 3 4
m. iliacus • (1) 2 3 4
N. femoralis

m. pectineus • (•) 2 3 4
m. sartorius • 2 3 (4)
m. quadriceps • 2 3 4
m. adductor brevis • 2 3 4
N. obturatorius

m. adductor longus • 2 3 4
Ant.

m. gracilis • 2 3 4

Post.

m. obturator. ext. 3 4
m. adductor magnus • • 2 3 4 5 1
m. gluteus medius • 4 5 1
N. gluteus
Sup.

m. gluteus minimus • 4 5 1
m. tensor fas. lat. • 4 5 1

Inf.

m. gluteus maximus 5 1 2
m. piriformis • (5) 1 2
m. gemellus superior • 5 1 2
sacralis
Plexus

m. obturator. internus • 5 1 2
m. gemellus inferior • 4 5 1 (2)
m. quadratus femoris • 4 5 1 (2)

P.

m. biceps (caput breve) 5 1 2


N. ischiad.

post. n. ilio
• n. lumbo-
m. semitendinosus 4 5 1 2 divs. hypogastricus
inguinalis
m. semimembranosus • 4 5 1 2 v.d.
Tib.

n. ilio- plex. T12


m. biceps (caput longum) • 5 1 2 3
2+ inguinalis
lum

m. tibialis anterior • 4 5 1
sac

O
N. peroneus comm.

m. ext. hall. long. • 4 5 1


r.

O
Prof.

m. ext. digit. long. • 4 5 1


O m. peroneus tertius • 4 5 1 Post
O m. ext. digit. brevis • 4 5 1 fem
n. cut.
2 m. peroneus longus • 4 5 1 n. cut. cut
femor.
Sup.

2 m. peroneus brevis • 4 5 1
femor
lat.
n. cut.
femor.
lat.
– m. plantaris • 4 5 1 (2) ant.
5 m. gastrocnemius • 1 2
– m. popliteus • 4 5 1 n. peron.
N. tibialis

n. peron.
5 m. soleus • 5 1 2
comm.
comm.
4– m. tibialis posterior • (4) (5) 1
O m. flex. digit. long. • 5 1 (2)
O m. flex. hall. long. • 5 1 2
n. saph.
n. peron.
superf.
5 m. flex. digit. brevis • 4 5 1
n. peron.
N. pl. med.

superf.

N. tibialis

m. abductor hallucis • 4 5 1 n. peron.


5 m. flex. hallucis brevis • 4 5 1
n. suralis
prof. n. suralis
4 m. lumbricalis I • 4 5 1
– m. abd. digiti minimi • 1 2
n. plantaris
– m. quad. plantae • 1 2 lat.
n. plant.
med.
n. tibialis


N. plant. lat.

m. flex. digiti minimi • 1 2


– m. opp. digiti minimi • 1 2
– m. adductor hallucis • 1 2
Dermatomen overgenomen uit Keegan en
Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
– mm. interossei plant. • 1 2 Sensorisch innervatiegebied van de
– mm. interossei dors. • 1 2
perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
Anatomy of the Human Body, 28e druk.
4 mm. lumbricales II, III, IV • (4) (5) 1 2

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
7 Onderste extremiteit 419

Patiënt 2: mogelijke L5-laesie

Naam Patiënt Datum:

Perifere zenuwen Sensorisch

→ Verklaring

D.

A.

A.

A.
V.

V.

T(12), L1, 2, 3, 4 V.
V.

V.
V.
V.

V.

P.

P.
P.

P.

P.
Rechts V. = ventrale primaire ramus
T2
De bevindingen van de
SPINAAL spiertests wezen op een

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3

L4, 5, S1, 2, 3
D.= dorsale primaire ramus

T(12), L1
4 T2

L(1), 2, 3, 4
L(1), 2, 3, 4

L4, 5, S1, 2

L4, 5, S1, 2
A.= anterior divisie mogelijke laesie ter

T12, L1
SEGMENT

L4, 5, S1
L5, S1, 2
P. = posterior divisie 6 4 hoogte van L5.
Spierkracht

6 Verschillende spieren
Spier
8 8
10 met innervatie vanuit L4
10
hadden een normale
T1-12, L1-5, S1-3
T12

n. iliohypogastr.
T12
L1 kracht, waaruit men mag

T9, 10, 11, 12

n. peroneus
L1

n. glut. sup.
plex. lumb.
n. femoral.
2

n. glut. inf.
n. obturat.
concluderen dat L4 niet

n. ischiad.
n. ischiad.
plex. sacr.
n. ilioling.
T1, 2, 3, 4

n. tibialis
SPINAAL SEGMENT 2 S 3
was aangedaan. De
2 4
T5, 6
T7, 8 patiënt kon zonder

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5
moeite op één voet en
• 3
m. erector spinae 1 2 3 4 5 1 2 3 op de tenen gaan staan,
m. serratus post. sup. • waaruit blijkt dat de
m. trans. thoracis • • • 4 L5 m. gastrocnemius
mm. intercostales int. • • • • spierkracht 5 had. Omdat
Thoracale zenuwen

mm. intercostales ext. • • • • deze spier vanuit S1 en


S2 wordt geïnnerveerd,
mm. subcostales • • • •
lag de mogelijke discus-
m. levator costarum • • • • laesie niet onder het
m. obliquus ext. abd. (•) • • S2
niveau van L5.
m. rectus abdominis • • • L5
S1 Aansluitend onderzoek
m. obliquus int. abd. • • • (•) 1 door een neuroloog
m. transversus abd. • • • (•) 1 bevestigde de veronder-
m. serratus post. inf. • stelling van een discus-
– m. quadr. lumborum • 1 2 3
laesie. De patiënt
lumbalis
Plexus

S1 herstelde volledig.
– m. psoas minor • 1 2 L5
5 m. psoas major • 1 2 3 4
5 L4 S1
m. iliacus • (1) 2 3 4
N. femoralis

– m. pectineus • (•) 2 3 4
5 m. sartorius • 2 3 (4) L1
5 m. quadriceps • 2 3 4
2
3
4
m. adductor brevis • 2 3 4 5
N. obturatorius

S1
m. adductor longus • 2 3 4
Ant.

5 m. gracilis • 2 3 4
L1

Post.

m. obturator. ext. 3 4 S2 2
m. adductor magnus • • 2 3 4 5 1 3
L1
3- m. gluteus medius • 4 5 1 5
3-
N. gluteus
Sup.

m. gluteus minimus • 4 5 1
S1
3 m. tensor fas. lat. • 4 5 1 2 L4
3+
Inf.

m. gluteus maximus • 5 1 2
piriformis • (5) 1 2
m. gemellus superior • 5 1 2
secralis
Plexus

4- m. obturator internus • 5 1 2 L5
L5
L5
4
m. gemellus inferior • 4 5 1 (2) S2
m. quadratus femoris • 4 5 1 (2)
4- •
P.

m. biceps (caput breve) 5 1 2


N. ischiad.

post. n. ilio
m. semitendinosus • 4 5 1 2 n. lumbo-
divs.
4- m. semimembranosus • 4 5 1 2 inguinalis
v.d.
hypogastricus
Tib.

m. biceps (caput longum) • 5 1 2 3 n. ilio- plex. T12


3- m. tibialis anterior • 4 5 1 inguinalis
lum

4
sac

m. ext. hall. long. • 4 5 1


.
(N. popl. ext.)

4
r.
N. peroneus

Prof.

m. ext. digit. long. • 4 5 1


4 m. peroneus tertius • 4 5 1
4
n. cut
m. ext. digit. brevis • 4 5 1
femor.
4- m. peroneus longus • 4 5 1 post.
post n. cut.
Sup.

n. cut.
4- m. peroneus brevis • 4 5 1 femor n. cut.
femor.
lat.
– m. plantaris • 4 5 1 (2) lat. femor.
5 m. gastrocnemius • 1 2
ant.

– m. popliteus • 4 5 1
N. tibialis

n. peron.
5 m. soleus • 5 1 2 comm.
n. peron.
comm.
4- m. tibialis posterior • (4) (5) 1
3+ m. flex. digit. long. • 5 1 (2)
4- m. flex. hall. long. • 5 1 2 n. peron.
N. tibialis (N. popl. int.)

4- m. flex. digit. brevis • 4 5 1 n. peron


n. saph. superf.
N. pl. med.

– m. abductor hallucis • 4 5 1 superf.


4- m. flex. hallucis brevis • 4 5 1
n. peron.
prof. n. suralis
4 m. lumbricalis I • 4 5 1 n. suralis

– m. abd. digiti minimi • 1 2


– m. quad. plantae • 1 2 n. plantaris n. plant. n. tibialis
– lat. med.
N. plant. lat

m. flex. digiti minimi • 1 2


– m. opp. digiti minimi • 1 2
– m. adductor hallucis • 1 2
Dermatomen overgenomen uit Keegan en
Garrett, Anat Rec 1948, pp. 102, 409, 437.
– mm. interossei plant. • 1 2 Sensorisch innervatiegebied van de
– mm. interossei dors. • 1 2
perifere zenuwen overgenomen uit Gray’s
Anatomy of the Human Body, 28e druk.
3+ mm. lumbricales II, III, IV • (4) (5) 1 2

© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
420 Spieren

Registratiekaart bij zenuwstelsel: romp en onderste extremiteit.

Naam Datum

perifere zenuwen sensorisch

T1-12, L1-5, S1-5 r. dorsalis


r. ventralis spinaal segment
linkerbeen

n. iliohypogastr. (L1)
spierkracht

n. femoral. dorsaal

n. tibialis ventraal
n. peroneus dors.
n. glut. sup. dors.
n. glut. inf. dors.
n. obturat. vent.

n. ischiad. d.&v.
n. ilioling. (L1)
plex. lumb. v.
spier

plex. sacr.

T9, 10, 11
T2, 3, 4
T9-11
T7-11

T5, 6
T5, 6

T7, 8
T2-6

T12

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5
100 m. erector spinae x x x x x x x x x x x x x x
mm. intercostales int. x x x
mm. intercostales ext. x x x
mm. subcostales x x x
m. levator costarum x x x
thoracale zenuwen

m. serratus post. sup x x x


m. trans. thoracis x x x
m. obliquus ext. abd. x x
m. rectus abdominis x x x
diafragma x x x
m. obliquus int. x x (x) x x x
m. transversus abd. x x (x) x x x
m. serratus post. inf. x x
m. psoas minor x x
lumbalis

m. psoas major x (x) X X (x)


plexis

100 x
m. iliacus (x) X X
m. quadr. lumborum x x x x
m. gracilis x X X x
n. obturatorius

m. adductor brevis x X X x
m. adductor longus x X X x post.: links post.: rechts
100
m. adductor magnus x X X x of of
ant.: rechts ant.: links
m. obturator externus x x x
m. pectineus x x x x x
100 x X x x
femo-

m. sartorius
ralis
n.

100 m. quadriceps fem. x x X X


70 m. gluteus medius x X X X (x)
glut.
sup.

70 x X X X (x)
n.

m. gluteus minimus
70 m. tensor fas. lat. x X X X (x)
glut.

x X X x
inf.

70
n.

m. gluteus maximus
m. piriformis x x x
m. quadratus femoris x (x) x x
sacralis
plexus

60 m. gemellus superior x (x) x x x


m. gemellus inferior x (x) x x
m. obturatorius internus x (x) x x x
70 x x X X (x)(x)
p. n. tibialis

m. semimembranosus
n. ischiad.

70 m. semitendinosus x (x) X X x (x)


60 m. biceps fem. (caput long.) x (x) X X x x
60 m. biceps fem. (caput breve) x (x) X X x x
? m. gastrocnemius De pees is gerekt x x X
– m. plantaris x x x x
– m. popliteus x x x x
n. tibialis

? m. soleus De pees is gerekt x x x


0 m. tibialis posterior x X x x
0 m. flex. digit. long. x x x x
0 m. flex. hallucis long. x (x) x x (x)
x x x x x (x)
n. plant. med.

0 m. flex. digit. brevis


0 m. flex. hallucis brevis x x x x x (x)
De laesie betreft de lumbosacrale zenuwen van

x
divisies zijn meer aangedaan dan de dorsale

0 x x x x (x)
L4+5, S1,2,3 aan de linkerzijde. De ventrale

m. abductor hallucis
– mm. lumbricales I, II – x x x x (x)
n. tibialis

– mm. lumbricales III, IV – x x x x (x)


– mm. interossei dors. – x x x x (x)
n. plant. lat.

– mm. interossei plant. – x x x x (x)


– m. quadr. plantae – x x x x (x)
– m. flex. digiti quinti – x x x x (x) lat.: links lat.: rechts
– m. abd. digiti quinti – x x x x (x) of of
med.: rechts med.: links
x x X X (x)
superf.

(60) m. peroneus longus


(60) m. peroneus brevis x x X X (x)
x x x x (x)
n. peroneus

(60) m. peroneus tertius


Opmerking:

10 m. tibialis anterior x X x x (x)


prof.

x x X x (x)
divisies.

10 m. ext. digit. long.


0 m. ext. hall. long. x x X x (x)
0 m. ext. digit. brevis x x x X (x)
© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
7 Onderste extremiteit 421

Registratiekaart bij zenuwstelsel: romp en onderste extremiteit.

Naam Datum

perifere zenuwen sensorisch

T1-12, L1-5, S1-5 r. dorsalis


r. ventralis spinaal segment
rechterbeen

n. iliohypogastr. (L1)
spierkracht

n. femoral. dorsaal

n. tibialis ventraal
n. peroneus dors.
n. glut. sup. dors.
n. glut. inf. dors.
n. obturat. vent.

n. ischiad. d.&v.
n. ilioling. (L1)
plex. lumb. v.
spier

plex. sacr.

T9, 10, 11
T2, 3, 4
T9-11
T7-11

T5, 6
T5, 6

T7, 8
T2-6

T12

S1
S2
S3
L1
L2
L3
L4
L5
100 m. erector spinae x x x x x x x x x x x x x x
mm. intercostales int. x x x
mm. intercostales ext. x x x
mm. subcostales x x x
m. levator costarum x x x
thoracale zenuwen

m. serratus post. sup x x x


m. trans. thoracis x x x
m. obliquus ext. abd. x x
m. rectus abdominis x x x
diafragma x x x
m. obliquus int. x x (x) x x x
m. transversus abd. x x (x) x x x
m. serratus post. inf. x x
m. psoas minor x x
lumbalis

100 m. psoas major x (x) X X (x)


plexis

m. iliacus x (x) X X
– m. quadr. lumborum x x x x
m. gracilis x X X x
n. obturatorius

m. adductor brevis x X X x
m. adductor longus x X X x post.: links post.: rechts
100
m. adductor magnus x X X x of of
ant.: rechts ant.: links
m. obturator externus x x x
m. pectineus x x x x x
100 x X x x
femo-

m. sartorius
ralis
n.

100 m. quadriceps fem. x x X X


60 m. gluteus medius x X X X (x)
glut.
sup.

60 x X X X (x)
n.

m. gluteus minimus
80 m. tensor fas. lat. x X X X (x)
glut.

x X X x
inf.

100
n.

m. gluteus maximus
m. piriformis x x x
m. quadratus femoris x (x) x x
sacralis
plexus

70 m. gemellus superior x (x) x x x


m. gemellus inferior x (x) x x
m. obturatorius internus x (x) x x x
100 x x X X (x)(x)
p. n. tibialis

m. semimembranosus
n. ischiad.

100 m. semitendinosus x (x) X X x (x)


100 m. biceps fem. (caput long.) x (x) X X x x
100 m. biceps fem. (caput breve) x (x) X X x x
100 m. gastrocnemius x x X
– m. plantaris x x x x
– m. popliteus x x x x
n. tibialis

100 m. soleus x x x
100 m. tibialis posterior x X x x
100 m. flex. digit. long. x x x x
100 m. flex. hallucis long. x (x) x x (x)
x x x x x (x)
n. plant. med.

100 m. flex. digit. brevis


x
exorotatoren van het rechterbeen is ongetwijfeld

100 x x x x (x)
Het spierkrachtverlies van de abductoren en de

m. flex. hallucis brevis


gevolg van de aandoening van het linkerbeen.
spierzwakte bij het belasten van dit been; een

– m. abductor hallucis x x x x x (x)


100 mm. lumbricales I, II – x x x x (x)
n. tibialis

100 mm. lumbricales III, IV – x x x x (x)


– mm. interossei dors. – x x x x (x)
n. plant. lat.

– mm. interossei plant. – x x x x (x)


– m. quadr. plantae – x x x x (x)
– m. flex. digiti quinti – x x x x (x) lat.: links lat.: rechts
– m. abd. digiti quinti – x x x x (x) of of
med.: rechts med.: links
x x X X (x)
superf.

100 m. peroneus longus


100 m. peroneus brevis x x X X (x)
x x x x (x)
n. peroneus

100 m. peroneus tertius


Opmerking:

100 m. tibialis anterior x X x x (x)


prof.

100 m. ext. digit. long. x x X x (x)


100 m. ext. hall. long. x x X x (x)
100 m. ext. digit. brevis x x x X (x)
© Florence P. Kendall, 2005. Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor commerciële doeleinden.
422 Spieren

Patiënt 4: syndroom van Guillain-Barré

Naam van de patiënt: Nr.:

Links Rechts
Onderzoeker: H.O. Kendall
* Datum: 6 juli *
70 flexoren van de nek 70
100 extensoren van de nek 100
100 extensoren van de rug 100
– m. quadratus lumborum –
m. rectus abdominis
m. obliquus externus abd.
m. obliquus internus abd.
schuine buikspieren
55 m. gluteus maximus 55
60 m. gluteus medius 60
70 abductoren van de heup 60
70 adductoren van de heup 70
65 endorotatoren van de heup 70
60 exorotatoren van de heup 60
70 flexoren van de heup 80
60 m. sartorius 80
60 mediale ischiocrurale spieren 60
70 laterale ischiocrurale spieren 60
60 m. tensor fasciae latae 80
70 m. quadriceps 70
100 m. soleus 100
weak m. gastrocnemius weak
20 m. peroneus longus 55
20 m. peroneus brevis 55
10 m. peroneus tertius 30
30 m. tibialis posterior 20
20 m. tibialis anterior 10
0 m. extensor hallucis longus 0
55 m. flexor hallucis longus 60
70 m. flexor hallucis brevis 70
0 1 m. extensor digitorum longus 1 0
0 2 m. extensor digitorum longus 2 0
0 3 m. extensor digitorum longus 3 0
0 4 m. extensor digitorum longus 4 0
0 1 m. extensor digitorum brevis 1 0
0 2 m. extensor digitorum brevis 2 0
0 3 m. extensor digitorum brevis 3 0
0 4 m. extensor digitorum brevis 4 0
60 1 m. flexor digitorum longus 1 70
55 2 m. flexor digitorum longus 2 60
50 3 m. flexor digitorum longus 3 60
20 4 m. flexor digitorum longus 4 60
0 1 m. flexor digitorum brevis 1 55
0 2 m. flexor digitorum brevis 2 (60)
0 3 m. flexor digitorum brevis 3 60
0 4 m. flexor digitorum brevis 4 60
0 1 m. lumbricalis 1 0
0 2 m. lumbricalis 2 0
0 3 m. lumbricalis 3 0
0 4 m. lumbricalis 4 0
beenlengte
bovenbeenomvang
kuitomvang
contracties en deformiteiten
nek
rug
heup
knie
enkel
voet
© Florence P. Kendall, 2005.

* De spierkracht wordt in deze kaart weergegeven in de oude gradatie van 0-100. Zie ook tabel op blz. 17.
7 Onderste extremiteit 423

Patiënt 5: syndroom van Guillain-Barré

Naam van de patiënt: Nr.:

Links Rechts
1-12-47 11-8-47 15-7-47 22-5-47 3-5-47 30-4-47 Onderzoeker: H.O. Kendall 30-4-47 3-5-47 22-5-47 15-7-47 11-8-47 1-12-47
HOK HOK HOK HOK HOK HOK Datum: 6 juli HOK HOK HOK HOK HOK HOK
100 80 85 60 40 30 flexoren van de nek 30 40 60 85 80 100
100 100 100 100 80 80 extensoren van de nek 80 80 100 100 100 100
100 90 100 100 70 70 extensoren van de rug 70 70 100 100 90 100
– – – – – – m. quadratus lumborum – – – – – –
m. rectus abdominis
m. obliquus externus abd.
m. obliquus internus abd.
schuine buikspieren
100 100 100 70 50 50 m. gluteus maximus 60 60 70 100 100 100
90 60 80 60 45 50 m. gluteus medius 50 50 60 75 60 90
100 100 100 100 65 60 abductoren van de heup 60 65 100 100 100 100
100 100 100 90 65 60 adductoren van de heup 60 65 100 100 100 100
100 80 100 70 60 60 endorotatoren van de heup 60 60 80 70 90 100
100 90 90 70 60 60 exorotatoren van de heup 60 60 90 85 70 100
100 90 100 60 (50) (50) (1) flexoren van de heup (1) (50) (50) 60 100 100 100
100 90 100 100 80 70 m. sartorius 70 80 100 100 100 100
100 100 80 60 45 50 mediale ischiocrurale spieren 50 50 60 75 60 100
90 60 80 65 55 50 laterale ischiocrurale spieren 50 55 65 80 90 100
100 90 100 60 60 60 m. tensor fasciae latae 60 60 60 100 80 100
100 100 100 70 60 70 m. quadriceps 70 60 70 100 100 100
100 90 100 100 100 60 m. soleus 80 90 85 100 100 100
100 100 L)100 L) 100 L) 90 L) 80 m. gastrocnemius L) 80 L) 90 L) 100 L) 100 100 100
100 100 100 100 80 70 m. peroneus longus 90 100 100 100 100 100
100 100 100 100 80 70 m. peroneus brevis 90 100 100 100 100 100
100 100 100 100 80 70 m. peroneus tertius 100 100 100 100 100 100
100 100 100 100 100 80 m. tibialis posterior 90 100 90 100 100 100
100 100 100 100 100 80 m. tibialis anterior 100 100 100 100 100 100
100 90 100 70 60 80 m. extensor hallucis longus 70 60 70 100 90 100
100 100 100 80 70 70 m. flexor hallucis longus 90 100 100 100 100 100
100 100 100 100 100 100 m. flexor hallucis brevis 100 100 100 90 100 100
100 100 100 100 70 90 1 m. extensor digitorum longus 1 90 80 100 100 100 100
2 m. extensor digitorum longus 2
3 m. extensor digitorum longus 3
4 m. extensor digitorum longus 4
100 100 100 100 70 90 1 m. extensor digitorum brevis 1 90 80 90 100 100 100
2 m. extensor digitorum brevis 2
3 m. extensor digitorum brevis 3
4 m. extensor digitorum brevis 4
100 100 100 100 80 80 1 m. flexor digitorum longus 1 100 100 100 100 100 100
2 m. flexor digitorum longus 2
3 m. flexor digitorum longus 3
4 m. flexor digitorum longus 4
100 100 90 80 70 60 1 m. flexor digitorum brevis 1 80 80 80 90 100 100
2 m. flexor digitorum brevis 2
3 m. flexor digitorum brevis 3
4 m. flexor digitorum brevis 4
100 100 100 100 80 90 1 m. lumbricalis 1 100 100 100 100 100 100
2 m. lumbricalis 2
3 m. lumbricalis 3
4 m. lumbricalis 4
beenlengte
bovenbeenomvang
kuitomvang
(1) 30-4-47 gemaskeerde verkorting contracties en deformiteiten
3-5-47 van de ischiocrurale spieren. nek
L) in lig rug
heup
knie
enkel
voet
© Florence P. Kendall, 2005.

* De spierkracht wordt in deze kaart weergegeven in de oude gradatie van 0-100. Zie ook tabel op blz. 17.
424 Spieren

Patiënt 6: poliomyelitis

Naam van de patiënt: Nr.:

Links Rechts
18-4-45 8-3-45 22-1-45 18-12-49 18-10-44 21-9-44 Onderzoeker: H.O. Kendall 21-9-44 18-10-44 18-12-44 22-1-45 8-3-45 18-4-45
HOK HOK HOK HOK HOK HOK Datum: 6 juli HOK HOK HOK HOK HOK HOK
– 50 40 40 30 10 flexoren van de nek 10 30 40 40 40 –
– 60 – 60 – 20 extensoren van de nek 20 – 60 60 60 70
70 – – 40 – 20 extensoren van de rug 20 – 40 – – 70
– – – – – – m. quadratus lumborum – – – – – –
m. rectus abdominis
m. obliquus externus abd.
m. obliquus internus abd.
schuine buikspieren
100 100 60 40 30 10 m. gluteus maximus 50 100 100 100 100 100
60 80 40 30 20 10 m. gluteus medius 30 40 60 70 70 60
60 60 30 30 20 10 abductoren van de heup 100 100 100 100 100 100
60 40 30 30 5 0 adductoren van de heup 100 100 100 100 100 100
70 70 60 60 60 20 endorotatoren van de heup – 80 80 90 90 –
90 90 70 70 60 60 exorotatoren van de heup – 80 80 100 100 –
90 90 60 60 40 10 flexoren van de heup 30 40 70 90 90 –
80 80 80 60 40 10 m. sartorius 60 90 100 100 100 100
60 80 60 30 20 10 mediale ischiocrurale spieren 30 60 60 60 70 60
100 90 80 80 60 60 laterale ischiocrurale spieren 60 60 90 90 100 100
80 100 80 80 40 20 m. tensor fasciae latae 50 60 70 80 100 100
100 100 70 60 60 10 m. quadriceps 80 70 70 80 100 100
10 5 5 5 0 5 m. soleus 90 100 90 100 100 100
0 0 0 5 0 5 m. gastrocnemius 100 100 100 100 100 100
5 5 5 5 5 0 m. peroneus longus 100 100 100 100 100 –
5 5 5 5 5 0 m. peroneus brevis 100 100 100 100 100 –
0 0 0 0 0 0 m. peroneus tertius 100 100 100 100 100 –
100 5 5 5 0 0 m. tibialis posterior 100 100 90 100 90 100
20 20 20 20 5 0 m. tibialis anterior 60 100 100 100 100 –
0 0 0 0 0 0 m. extensor hallucis longus 100 100 90 100 100 –
20 20 0 0 0 0 m. flexor hallucis longus 60 80 100 100 100 –
60 70 20 5 5 5 m. flexor hallucis brevis 100 100 100 100 100 –
0 0 5 0 0 5 1 m. extensor digitorum longus 1 80 100 100 100 100 –
0 0 5 0 0 5 2 m. extensor digitorum longus 2 80 100 100 100 100 –
0 0 5 0 0 5 3 m. extensor digitorum longus 3 80 100 100 100 100 –
0 0 5 0 0 5 4 m. extensor digitorum longus 4 80 100 100 100 100 –
0 0 0 0 0 0 1 m. extensor digitorum brevis 1 100 100 100 100 100 –
0 0 0 0 0 0 2 m. extensor digitorum brevis 2 100 100 100 100 100 –
0 0 0 0 0 0 3 m. extensor digitorum brevis 3 100 100 100 100 100 –
0 0 0 0 0 0 4 m. extensor digitorum brevis 4 100 100 100 100 100 –
40 0 0 0 0 0 1 m. flexor digitorum longus 1 70 60 90 100 90 –
40 0 0 0 0 0 2 m. flexor digitorum longus 2 70 60 90 100 100 –
60 60 0 0 0 0 3 m. flexor digitorum longus 3 70 60 90 100 100 –
60 60 0 0 0 0 4 m. flexor digitorum longus 4 70 60 90 100 100 –
70 60 60 60 60 50 1 m. flexor digitorum brevis 1 40 70 60 60 80 –
60 70 60 60 60 50 2 m. flexor digitorum brevis 2 40 70 60 70 80 –
70 70 60 60 60 40 3 m. flexor digitorum brevis 3 40 70 60 70 80 –
70 70 60 60 60 40 4 m. flexor digitorum brevis 4 60 70 60 70 80 –
70 70 60 40 40 10 1 m. lumbricalis 1 70 80 90 90 100 –
70 70 60 40 40 10 2 m. lumbricalis 2 70 80 90 90 100 –
60 60 60 40 40 10 3 m. lumbricalis 3 70 60 90 70 100 –
60 60 60 40 40 10 4 m. lumbricalis 4 70 60 90 70 100 –
beenlengte
bovenbeenomvang
kuitomvang
(1) 30-4-47 gemaskeerde verkorting contracties en deformiteiten
3-5-47 van de ischiocrurale spieren. nek
L) in lig rug
heup
knie
enkel
voet
© Florence P. Kendall, 2005.
7 Onderste extremiteit 425

Oefeningen onderste extremiteit Passieve rekking van de ischiocrurale spieren in een


deuropening
Oefeningen in ruglig moeten worden uitgevoerd op
een stevige ondergrond, bijvoorbeeld een plank op
het bed, een behandeltafel of de vloer. Op de harde
ondergrond kan een dun matrasje of een opgevou-
wen deken gelegd worden.
Rekoefeningen moeten worden voorafgegaan
door milde warmte en lichte massage om strakke
spieren te ontspannen. Vermijd warmte bij zwakke,
overrekte spieren. De rekking moet geleidelijk
plaatsvinden en u moet bewust proberen de spieren Ga op de vloer liggen in een deuropening. Houd één
te ontspannen. De rekking moet worden volgehou- gestrekt been op de vloer in de deuropening en houd
den totdat u een stevige, maar goed te verdragen het andere been, dat eveneens gestrekt is, recht om-
‘trek’ voelt. De ademhaling moet geen moeite kos- hoog en laat de hiel rusten tegen de deurpost. Schuif
ten terwijl de spier gerekt wordt. Het lichaamsdeel dichter naar de deurpost toe naarmate de spieren zich
moet langzaam worden teruggebracht naar de uit- ontspannen, waardoor het been hoger komt en de
gangshouding. ischiocrurale spieren extra worden gerekt.
Spierversterkende oefeningen moeten ook lang-
zaam uitgevoerd worden. U moet proberen een Passief rekken van de ischiocrurale spieren en de
sterke ‘trek’ op te wekken met de te oefenen spieren. kuitspieren in zit (m.b.v. een handdoek)
De uiteindelijke stand moet enkele seconden vast-
gehouden worden voordat u de spieren ontspant.
De oefening moet zo vaak worden herhaald als
aangegeven door de fysiotherapeut.

Actief rekken van de ischiocrurale spieren

Ga op de bank liggen met de benen gestrekt. Houd


het linkerbeen op de bank en hef langzaam het ge- Ga op een stoel zitten en leg één been op een kruk of
strekte rechterbeen om de ischiocrurale spieren de zitting van een andere stoel die de knie onder-
rechts te rekken. (Hef het linkerbeen om de ischio- steunt. Hierdoor voelt u ‘trek’ aan de achterzijde
crurale spieren links te rekken.) van het bovenbeen. (Om ook de kuitspieren te rek-
ken, kunt u een handdoek of band onder de bal van
de voet plaatsen en de voet langzaam naar u toe
trekken.) Houd dit gedurende ... seconden vast.
Herhaal de oefening ... maal.

Actief rekken van de ischiocrurale spieren


(m.b.v. een handdoek)

Ga op een kruk zitten met de rug tegen de wand.


Buig één knie en houd het andere been gestrekt.
Hierdoor voelt u een rekking aan de achterzijde van
de knie en langs de ischiocrurale spieren.

Ga op een stevig maar gepolsterde ondergrond lig-


gen en gebruik de handdoek om het bovenbeen naar
iets minder dan de verticale stand (80 graden) te
ª Florence P. Kendall en Patricia G. Provance, 2005. trekken. Houd hierbij de bovenarmen langs het
Kopiëren toegestaan voor persoonlijk gebruik, niet voor lichaam op de ondergrond. Strek de knie totdat u
commerciële doeleinden. ‘trek’ voelt aan de achterzijde van het bovenbeen en
426 Spieren

de knie. Houd dit gedurende ... seconden vast. Ga om de heupbuigers rechts te rekken op de rug
Herhaal de oefening ... maal. liggen met het rechteronderbeen over het uiteinde
van een stevige bank of tafel. Trek de linkerknie net
Rekken van de monoarticulaire heupbuigers genoeg naar de borst om de onderrug op de onder-
grond af te vlakken. (Wanneer de heupbuigers ver-
kort zijn, komt het rechterbovenbeen los van de
ondergrond.) Houd de rug recht en rek de heup-
buigers rechts door het bovenbeen naar beneden te
trekken met de bilspieren, waarbij u probeert het
bovenbeen op de ondergrond te krijgen. Houd het
bovenbeen tegen de ondergrond en probeer de knie
te buigen (niet verder dan 808) tot u een stevige ‘trek’
Trek in ruglig één knie naar de borst totdat de on- voelt aan de voorkant van het rechterbovenbeen.
derrug afgevlakt is op de ondergrond. Houd de rug Trek de rechterknie naar de borst en rek het lin-
recht en druk het andere been, met gestrekte knie, kerbovenbeen op dezelfde wijze om de heupbuigers
tegen de ondergrond door de bilspieren aan te links te rekken. (Opmerking: de oefening kan ook
spannen. uitgevoerd worden op de overloop van een trap als
er geen stevige tafel of bank beschikbaar is.)
Versterken van de abductoren van de heup in ruglig
Dynamisch staan op één been

Ga op de rug liggen met de handen op de heupen.


Schuif het ene been zijwaarts en houd het in deze Dit is een oefening voor de verbetering van het
stand zonder de heup aan die zijde op te trekken. evenwicht en versterking van de bilspieren en de m.
Schuif daarna het andere been zo ver mogelijk naar quadriceps.
buiten. Keer terug naar de middenstand. Herhaal de Steun met de hand als dit nodig is voor het even-
oefening ... maal. wicht en uw veiligheid.
Balanceer op één been terwijl u het lichaam recht
Rekken van de biarticulaire heupbuigers en versterken houdt. Kantel het bekken niet zijwaarts en span de
van de heupstrekkers buik- en bilspieren aan terwijl u het andere been
recht voor u van de grond houdt. Houd het li-
chaamsgewicht boven het standbeen en buig lang-
zaam de knie, alsof u van het trottoir stapt met het
andere been. Houd de rug recht en zorg dat het
bekken niet naar voren, naar achteren of zijwaarts
kantelt.
Appendix A Segmentale oorsprong van zenuwen
en spieren
Kaarten

Het verloop van de spinale segmenten naar perifere zenuwen en spieren voor de extremiteiten onder het
zenuwen en spieren blijkt moeilijk te bepalen te kopje ‘perifere zenuwen’.
zijn voor anatomen en clinici. De banen van de In de samenvatting van de Kendalls van de seg-
spinale zenuwen worden versluierd door de ver- mentale innervatie van de spieren (rechterkolom
vlechting van de zenuwvezels als ze door de plexus van de kaart op p. 430-433) worden de X’en in een
lopen. Omdat het bijna onmogelijk is om het ver- andere betekenis gebruikt, namelijk als rekenkun-
loop van een individuele zenuwvezel door de wir- dige samenvatting. Hier betekenen de symbolen het
war van de plexus te volgen, is de informatie over volgende.
de segmentale distributie hoofdzakelijk verkregen – Als vijf of zes bronnen het erover eens zijn dat een
door klinische observatie. Het gebruik van deze ruggenmergssegment bij een bepaalde spier
empirische methode heeft vele bevindingen opgele- hoort, wordt deze innervatie aangegeven met een
verd over de segmentale oorsprong van deze ze- grote X.
nuwen en de spieren die ze innerveren. De weten- – Als drie of vier bronnen eensgezind zijn over de
schap dat er variaties mogelijk zijn, is belangrijk bij innervatie, wordt een kleine x ingevuld.
het stellen van een diagnose en het lokaliseren van – Als de mening van slechts twee bronnen over-
zenuwletsel. Om de aandacht te richten op het scala eenkomt, wordt een kleine x tussen haakjes ge-
aan variaties dat voorkomt, hebben wij informatie bruikt.
over de segmentale oorsprong van perifere zenuwen – Als slecht één bron de innervatie noemt, wordt hij
en spieren uit zes bekende bronnen in tabelvorm niet meegeteld (zie het voorbeeld van m. triceps
samengevat. brachii in de tabel op p. 428).
De kaarten op pagina 429 tonen de segmentale
oorsprong van de zenuwen, de kaart op pagina Als een van de zes bronnen het segment niet speci-
430-433 toont de oorsprong van de innervatie van de ficeert, wordt overeenstemming tussen vier of vijf
spieren. bronnen aangegeven met een grote X. Dit is het ge-
De volgende symbolen worden gebruikt in de val voor de m. popliteus en sommige intrinsieke
kaarten: spieren van de voet.
– een grote X om het meest voorkomende verloop Door deze gegevens in tabelvorm te zetten wordt
aan te duiden; de aandacht met name gericht op de verschillen
– een kleine x voor een iets minder vaak voorko- tussen de bronnen. De rekenkundige samenvatting
mend verloop; wijst daarentegen op de mate van overeenstem-
– een (x) om een mogelijk of zeldzaam verloop aan ming. Alleen in het geval van drie duimspieren (m.
te geven. opponens pollicis, m. abductor pollicis brevis en het
caput superficiale van de m. flexor pollicis brevis)
Met betrekking tot de kaart van de segmentale verschillen de zes bronnen van mening, wat leidt tot
oorsprong van zenuwen van de bovenste extremiteit een ogenschijnlijke overschatting van het aantal
op pagina 429 moet worden opgemerkt dat alle betrokken zenuwwortels. De werkwijze die ge-
bronnen Th2 vermelden in de plexus brachialis, bruikt is om de informatie samen te vatten leidt er
maar dat er geen afzonderlijke kolommen voor Th2 in alle gevallen toe dat de segmenten een kleine x
opgenomen zijn omdat Th2 alleen sensibele huid- krijgen toegewezen (bijv. C6, 7, 8 en Th1), zonder
vezels bevat. dat de nadruk wordt gelegd op een bepaald seg-
De informatie in de verzamelkolommen op de ment.
kaarten van de segmentale oorsprong van zenuwen In de meeste gevallen geeft de rekenkundige
op pagina 429 is afgeleid van de X’en en geconver- samenvatting goed weer welke segmenten het be-
teerd naar de getallen in de rechterkolom. Deze in- langrijkst zijn voor de innervatie van de spieren.
formatie over segmentale oorsprong van zenuwen Als dat niet het geval is, wordt van de methode
staat boven aan de registratiekaarten van de spinale afgeweken. Alle bronnen geven bijvoorbeeld aan
428 Spieren

M. triceps brachii

C6 C7 C8 Th1

Goss (1966) X X

De Jong (1967) X X X (x)

Romanes (1964) X X X

Spalteholz x X X (x)

Forester & Bumke (1936) (x) X X x

Haymaker & Woodhall (1953) X X x

Totalen 4 6 6 4

Samenvatting van de Kendalls van de innervatie van de m. triceps brachii x X X x

dat het diafragma wordt geı̈nnerveerd vanuit C3, C4 1967; Romanes, 1964; Spalteholz) noemen dit en
en C5. Ze leggen echter allemaal de nadruk op C4, enkele andere (Brash, 1948; Hollinshead, 1969;
zodat alleen C4 wordt aangeduid met een grote X. Tavores, 1954) geven aan dat de C7-component
Alle bronnen noemen ook de volgende segmentale variabel is.
innervaties: De samenvatting is aangepast wat betreft de seg-
– C5 voor de m. supinator; mentale innervatie van de pars clavicularis en de
– C8 voor de m. extensor carpi radialis longus en pars sternocostalis/abdominalis van de m. pectoralis
brevis; major. Slechts één auteur (Romanes, 1964) maakt bij
– L4 voor de m. adductor longus; de segmentale innervatie een onderverdeling in een
– L4 als component van de plexus sacralis. superior (pars clavicularis) en een inferior (pars
sternocostalis/abdominalis) deel van de m. pectora-
Alle bronnen geven deze innervaties echter aan met lis major. Gray’s Anatomy (Goss, 1966) geeft echter bij
een kleine x (minder belangrijke innervatie). De de beschrijving van de n. pectoralis medialis en la-
samenvatting geeft daarom ook dit minder grote teralis aan dat de n. pectoralis lateralis het meer
belang weer. Alle bronnen noemen innervatie van craniaal gelegen gedeelte van de spier innerveert en
Th12 naar de plexus lumbalis, maar ze geven alle- de n. pectoralis medialis, samen met twee of drie
maal aan dat dit een minimale innervatie betreft en takken van de lateralis, het meer caudaal gelegen
daarom blijft Th12 in de samenvatting tussen haak- gedeelte. Bovendien maken ook verschillende an-
jes staan. dere auteurs (Romanes, 1964; Haymaker & Wood-
In twee gevallen wordt in de samenvatting geen hall, 1953; Anson, 1966) onderscheid in innervatie
innervatie genoemd omdat er een discrepantie be- van de pars clavicularis en de pars sternocostalis/
staat tussen de segmentale innervatie van de spier abdominalis. Uit klinische bevindingen bij be-
en de segmentale oorsprong van de perifere zenuw paalde laesies in het cervicale gebied van het rug-
die de spier innerveert. De innervatie vanuit C8, genmerg blijkt dat de pars clavicularis van de m.
door twee bronnen genoemd als innervatie van de pectoralis major een normale kracht kan hebben
m. subscapularis, is niet opgenomen omdat er geen terwijl de pars sternocostalis/abdominalis verlamd
aanwijzing is dat de nn. subscapularis superior en kan zijn. Dit feit suggereert dat er een verschil is in
inferior innervatie vanuit C8 ontvangen. Zo ook de spinale segmentale innervatie van de delen van
wordt innervatie vanuit C4 door twee bronnen ge- de spier. Op basis van deze informatie wordt in de
noemd voor de m. teres minor, maar deze informa- samenvatting een onderscheid gemaakt tussen de
tie is niet overgenomen omdat er geen aanwijzing is spinale segmentale innervatie van de pars clavicu-
dat de n. axillaris innervatie ontvangt vanuit C4. laris en de pars sternocostalis/abdominalis van de
In twee andere gevallen is een innervatie aan de m. pectoralis major.
samenvatting toegevoegd. C6 en C7 zijn toegevoegd De samenvattingen op de pagina’s 431 en 433 zijn
aan de n. pectoralis medialis. Boven de verbin- gebruikt in de kolom ‘spinaal segment’ van de re-
dingslus is de n. pectoralis medialis samengesteld gistratiekaarten van spieren en zenuwen. De grote
uit vezels vanuit C8 en Th1. Onder de lus voegen X is vervangen door een getal dat het specifieke
zich vanaf C7 en mogelijk ook vanaf C6 vezels segment weergeeft. Op de registratiekaarten wor-
(aftakkingen van de n. pectoralis lateralis) bij de den de belangrijkste innervaties (een grote X in de
n. pectoralis medialis. Hoewel de fasciculus media- samenvattingen) weergegeven met vetgedrukte cij-
lis van de plexus afkomstig is van C8 en Th1, wordt fers. De minder belangrijke segmenten worden met
beweerd dat de n. ulnaris, als eindtak van deze fas- niet-vetgedrukte cijfers aangegeven, terwijl de mo-
ciculus, ook een component vanuit C7 omvat naast gelijke of niet vaak genoemde innervaties worden
de vezels vanuit C8 en Th1. Vele anatomen (De Jong, aangegeven met cijfers tussen haakjes.
SEGMENTALE OORSPRONG VAN DE ZENUWEN : NEK , DIAFRAGMA EN BOVENSTE EXTREMITEIT

HAYMAKER & SAMENVATTING


CUNNINGHAM GRAY MORRIS SPALTEHOLZ DE JONG SAMENVATTING ZOALS GEBRUIKT
ZENUW WOODHALL
(ROMANES, 1964) (GOSS, 1966) (ANSON, 1966) (ZONDER JAARTAL) (1967) KENDALLS V. SPINALE ZENUWEN-
(1953)
EN SPIERENKAART

C1 2 3 4 5 6 7 8 T1 C1 2 3 4 5 6 7 8 T1 C1 2 3 4 5 6 7 8 T1 C1 2 3 4 5 6 7 8 T1 C1 2 3 4 5 6 7 8 T1 C1 2 3 4 5 6 7 8 T1 C1 2 3 4 5 6 7 8 T1
n. phrenicus (x) X (x) X X X (x) X (x) x X x X X X X X X x X x n. phrenicus C3, 4, 5
n. thoracicus long. X X X X X X X X X x X X (x) X X X x X X X X X X (x) n. thoracicus long. C5, 6, 7, (8)
n. dorsalis scap. X X (x) X (x) x X X X x X n. dorsalis scap. C4, 5
n. subclavius X X X X X X (x) X (x) X X X X X X zenuw naar m. subclavius C5, 6
n. suprascapularis (x) X X X X (x) X X (x) X X X X X X x X X n. suprascapularis C4, 5, 6
n. subscap. sup. (x) X X (x) X X (x) X X x x x X X X X (x) X X (x) n. subscap. sup. C(4), 5, 6, (7)
n. thoracodorsalis X X X X X X x X X X (x) X (x) X X X x X X (x) X X X n. thoracodorsalis C (5), 6, 7, 8
n. subscap. inf. X X X X (x) X X x x x X X (x) X X (x) X X (x) n. subscap. inf. C 5, 6, (7)
n. pectoralis lat. X X X (niet genoemd) X X X (niet genoemd) (niet genoemd) X X X X X X n. pectoralis lat. C5, 6, 7
n. pectoralis med. X X X X X X (niet genoemd) X X X X X X X n. pectoralis med. C(6), 7, 8, T1
n. axillaris X X X X X X X X (x) X X X X X X n. axillaris C5, 6
n. musculocutaneus (x) X X X X X X (x) X X (x) X X (x) X X X X X X (x) X X X n. musculocutaneus C(4), 5, 6, 7
n. radialis X X X X X X X X X X (x) (x) X X X (x) X X X X X X X X X (x) X X X X (x) X X X X x n. radialis C5, 6, 7, 8, T1
Appendix A Segmentale oorsprong van zenuwen en spieren

n. medianus (x) X X X X X X X X (x) X X X X X X X X X (x) X X X X x X X X X x X X X X n. medianus C5, 6, 7, 8, T1


n. ulnaris (x) X X X X X X X X X (x) X X X X x X X N. ulnaris C7, 8, T1

SEGMENTALE OORSPRONG VAN DE ZENUWEN : ROMP EN ONDERSTE EXTREMITEIT

HAYMAKER &
CUNNINGHAM GRAY MORRIS SPALTEHOLZ DE JONG SAMENVATTING SAMENVATTING
ZENUW WOODHALL
(ROMANES, 1964) (GOSS, 1966) (ANSON, 1966) (ZONDER JAARTAL) (1967) KENDALLS ZOALS GEBRUIKT
(1953)
V. SPINALE ZENUWEN-
T LUMB. SACR. T LUMB. SACR. T LUMB. SACR. T LUMB. SACR. T LUMB. SACR. T LUMB. SACR. T LUMB. SACR. EN SPIERENKAART
12 1 2 3 4 5 1 2 3 12 1 2 3 4 5 1 2 3 12 1 2 3 4 5 1 2 3 12 1 2 3 4 5 1 2 3 12 1 2 3 4 5 1 2 3 12 1 2 3 4 5 1 2 3 12 1 2 3 4 5 1 2 3
n. iliohypogastr. (x) X (x) X x X X X (x) X x X n. iliohypogastricus T12, L1
n. ilioinguinalis (x) X X (x) X X (x) X (x) X n. ilio inguinalis T(12), L1
plexus lumbalis (x) X X X X (x) X X X X (x) X X X X (x) X X X x (niet genoemd) (x) X X X X (x) X X X X plexus lumbalis T(12), L1, 2, 3, 4
n. femoralis X X X X X X (x) X X X x x x x X X X X X X (x) X X X n. femoralis L(1), 2, 3, 4
n. obturatorius X X X X X X (x) X X X (x) x X x X X X X X X (x) X X X n. obturatorius L(1), 2, 3, 4
n. gluteus sup. X X X X X X X X X x X x (x) X X X X X X X X X n. gluteus sup. L4, 5, S1
n. gluteus inf. X X X X X X X X X (x) x X x X X X X X X X X X n. gluteus inf. L5, S1, 2
plexus sacralis x X X X X x X X X X x X X X X x X X X X (niet genoemd) x X X X X x X X X X plexus sacralis L4, 5, S1, 2, 3
n. ischiadicus X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X n. ischiadicus L4, 5, S1, 2, 3
n. peroneus com. X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X n. peroneus com. L4, 5, S1, 2
n. tibialis X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X x X X X X X X X X X X n. tibialis L4, 5, S1, 2, 3
429
430 Spieren

CUNNINGHAM
GRAY (GOSS, 1966) DE JONG (1967)
(ROMANES, 1964)

Spier
SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT

C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8

C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8

C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8
T1

T1

T1
extensoren van hoofd & hals X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
infrahydoidale spieren X X X X X X
m. rectus cap. ant. & lat. X X X X X X
m. longus capitis X X X X X X X X X X X
m. longus colli X X X X X X X X X X X X X X X X X X
m. levator scapulae X X (x) X X X X X X
mm. scaleni (A.M.P.) X X X X X X X X X X X X X X X X x
m. sternocleidomastoideus X X (x) X X X
m. trapezius (D.T.A.) X X (x) X X X X
diafragma x X x x X x (x) X X
m. serratus anterior X X X X X X X X X X
mm. rhomboidei, maj. & minor X X X x X X
m. subclavius X X (x) X X X X
m. supraspinatus X (x) X X X X
m. infraspinatus X X X X X X
m. subscapularis X X X X X X
m. latissimus dorsi X X X X X X X X X
m. teres major X X X X (x) X X
m. pectoralis major (sup.)
m. pectoralis major (inf.) } X X X X X
} X X X X X X X
X X X X X
m. pectoralis minor X X X X X X X X
m. teres minor X (x) X X X X
m. deltoideus X X X X X X
m. coracobrachialis X X X X X X
m. biceps brachii X X X X X X
m. brachialis X X X X X X
m. triceps brachii X X X X X (x) X X X
m. anconeus X X X X X X
m. brachialis X X X X X X
m. brachioradialis X X X X X X
mm. ext. carpi rad. l. & b. X X (x) X X (x) X X X X
m. supinator X X X X X X
m. ext. digitorum X X X X X X X X X
m. ext. digiti minimi X X X X X X X X X
m. ext. carpi ulnaris X X X X X X X X X
m. abd. pollicis longus X X X X X X X X
m. ext. pollicis brevis X X X X X X X X
m. ext. pollicis longus X X X X X X X X X
m. ext. indicis X X X X X X X X X
m. pronator teres X X X X X X
m. flex. carpi radialis X X X X (x) X X X
m. palmaris longus X X (x) X X X X X
m. flex. digit. superficialis X X X X X X X X X
mm. flex. digit. prof. I & II X X X X X X X X
m. flex. pollicis longus X X X X X X X X X
m. pronator quadratus X X X X X X X X
m. abd. pollicis brevis X X X X X X
m. opponens pollicis X X X X X X
m. flex. poll. brev. (pars superf.) X X X X X X
mm. lumbricales I & II X X X X X X X X
m. flex. carpi ulnaris X X (x) X X X X
mm. flex. digit. prof. III & IV X X X X X X X
m. palmaris brevis X (x) X X X X
m. abd. digiti minimi X X (x) X X X X
m. opponens digiti minimi X X (x) X X X X
m. flex. digiti minimi X X (x) X X X X
mm. interossei palmares X X X X X X
mm. interossei dorsales X X X X X X
mm. lumbricales III & IV X X X X X
mm. adductores pollicis X X X X X X
m. flex. poll. brev. (pars prof.) X X X X X X
Appendix A Segmentale oorsprong van zenuwen en spieren 431

HAYMAKER
SPALTEHOLZ SAMENVATTING
FORESTER & BUMKE (1936) & WOODHALL (1953)
(ZONDER JAARTAL) KENDALLS
(AANGEPAST VOLGENS BING)

SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT


C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8

C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8

C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8

C1
C2
C3
C4
C5
C6
C7
C8
T1

T1

T1

T1
x x x x x x x x x X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
x x x (x) X X (x) X X X X X X
x x X x X X X
x x x X X X X X X X XX (x)
x x x x x X X X x X X X X X XX X X X X (x)
(x)x x x x X x X X X X X X
(x) x x x x X X X X x X X X X X X x X X X X X
x (x) X X X (x) X x
x x x X X X x X X X x X X
x X x (x) x X x x X x x X x
x X X (x) x X X (x) X X X X X X x
x x x X x x X
x x x X X X X X X
(x) x (x) x X X x x X x
(x) X x x X x X x (x) X X
x x (x) x X X x X X X X X X x
(x) X x x X x x X X X X X
x x x X X X x X x
}(x) X X X x
} x X X X x
} X X X X X X X
X
X
X X X
x x x X x X X X (x) X X x
x X (x) (x) X x X x X X
X x (x) X X X x X X
x X X x (x) x X X X
x x (x) X X X X X X
x x (x) x X X X X X
x X X (x) (x) X X x X X x x X X x
(x) X x (x) (niet genoemd) X X X X
x x (x) x X X X X X
x x x X x X X X
(x) x x x x X (x) x X x x X X x
(x) x x x x X x X x X (x)
(x) x X x X (x) X x X X X
x x (niet genoemd) X x x X X
(x) x X x X X x x X X
(x) x x x X - X X x X X
(x) x x x X X x x X X
(x) x x x X X x x X X
(x) x x X x X x x X X
X x x X x X X X
x x (x) (x) X (x) x X x X X x
x x x X x x X x (x) X X x
(x) (x) X x x X X x X X X X X
x x X x X X x X X x X X
x x x X X x X X (x) x X X
x x X x X x x X X x X X
x X (x) X X x x x x x
x x (x) (x) x X X x x x x x
x X x x X X X x x x x
x x x x X x X X (x) x X X
x x X x x X x x X x
x x X x X X x X X x X X
(x) x (x) x X x X (x) X X
(x) x (x) x X x X (x) X X
(x) x (x) x X x X (x) X X
(x) x (x) x X x X (x) X X
(x) x x x X x X X X
(x) x x x X x X X X
x x x x X x X X (x) X X
x x x x X x X X X
x X x x X X X X X
432 Spieren

CUNNINGHAM
GRAY (GOSS, 1966) DE JONG (1967)
(ROMANES, 1964)

SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT


Spier
THORACAAL LUMBAAL SACR. THORACAAL LUMBAAL SACR. THORACAAL LUMBAAL SACR.

T9, 10, 11

T9, 10, 11

T9, 10, 11
T1, 2, 3, 4

T1, 2, 3, 4

T1, 2, 3, 4
T5, 6
T7, 8

T5, 6
T7, 8

T5, 6
T7, 8
T12

T12

T12
L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3

L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3

L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3
m. erector spinae X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
m. serratus post. sup. X X X
m. trans. thoracis X X X X X X \ X X X X
mm. intercostales int. X X X X X X X X X X X X X
mm. intercostales ext. X X X X X X X X X X X X X
mm. subcostales X X X X (niet genoemd) X X X X
m. levator costarum X X X X \ X X X X X
m. obliquus ext. abd. X X X X X X X X
m. rectus abdominis X X X X X X X X X
m. obliquus int. abd. X X X X X X X X X X X X
m. transversus abd. X X X X X X X X X X X X
m. serratus post. inf. X X X X X
m. quad. lumborum X X (niet genoemd) X X X X
m. psoas minor X X X X (x)
m. psoas major X X (x) X X X X X X (x)
m. iliacus X X X X X X X X
m. pectineus X X X X X X X X
m. sartorius X X X X X X X
m. quadriceps X X X X X X X X X
m. adductor brevis X X X X X X X x
m. adductor longus X X X X X X X x
m. gracilis X X X X X X X x
m. obturatorius ext. X X X X X X X
m. adductor magnus X X X X X X X X X x
m. gluteus medius X X X X X X X X X
m. gluteus minimus X X X X X X X X X
m. tensor fas. lat. X X X X X X X X X
m. gluteus maximus X X X X X X X X X
m. piriformis X X X X X X
m. gemellus sup. X X X X X X X X X
m. obturatorius int. X X X X X X X X X
m. gemellus inf. X X X X X X X X X
m. quadratus fem. X X X X X X X X X
m. biceps (cap. long.) X X X X X X X X X X X
m. semitendinosus X X X X X X X X X X
m. semimembranosus X X X X X X X X X X
m. biceps (cap. breve) X X X X X X X X X
m. tibialis anterior X X X X X X X X X
m. ext. hall. long X X X X X X X X X
m. ext. digit. long X X X X X X X X X
m. peroneus tertius X X X X X X X X X
m. ext. digit. brev. X X X X X X X X
m. peroneus longus X X X X X X X X X
m. peroneus brevis X X X X X X X X X
m. plantaris X X X X X X X X
m. gastrocnemius X X X X X X
m. popliteus X X X X X X X X
m. soleus X X X X X X X
m. tibialis post. X X X X X X X
m. flex. digit. long. X X X X X X
m. flex. hall. long. X X X X X X X X X
m. flex. digit. brev. X X X X X x X X
m. abductor hall. X X X X X x X X
m. flex. hall. brev. X X X X x X X
m. lumbricalis l. X X X X X x X X
m. abd. digiti min. X X X X X X
m. quad. plantae X X X X X X
m. flex. digiti min. X X X X X
m. opp. digiti min. X X (niet genoemd) X X
m. adductor hall. X X X X X X X
mm. interossei plant. X X X X X X
mm. interossei dors. X X X X X X
mm. lumbr. II. III, IV X X X X X X X X
Appendix A Segmentale oorsprong van zenuwen en spieren 433

HAYMAKER
SPALTEHOLZ
FORESTER & BUMKE (1936) & WOODHALL (1953) SAMENVATTING KENDALLS
(ZONDER JAARTAL)
(AANGEPAST VOLGENS BING)

SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT SPINAAL SEGMENT

THORACAAL LUMBAAL SACR. THORACAAL LUMBAAL SACR. THORACAAL LUMBAAL SACR. THORACAAL LUMBAAL SACR.
T9, 10, 11

T9, 10, 11

T9, 10, 11

T9, 10, 11
T1, 2, 3, 4

T1, 2, 3, 4

T1, 2, 3, 4

T1, 2, 3, 4
T5, 6
T7, 8

T5, 6
T7, 8

T5, 6
T7, 8

T5, 6
T7, 8
T12

T12

T12

T12
L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3

L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3

L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3

L1
L2
L3
L4
L5
S1
S2
S3
x x x x x x x x x x X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
x (niet genoemd) X X
\ X (niet genoemd) X X X X X
x x x x X X X X X X X X X X X X X (x)
x x x x X X X X X X X X X X X X X (x)
x x x x (niet genoemd) X X X X X X X X
x x x x (niet genoemd) X X X X X X X X
x x x x (niet genoemd) X X X X (x) X X x x
\ x x x x x X X X X X X x X X x
x x x (x) (niet genoemd) \ X X x X X X
x x x (x) x x (niet genoemd) X X X X X X X X
x (niet genoemd) X X X x
x x x x X X X X X X X X X X X X X
x x (niet genoemd) x X X x X X
x x x X X x x X X x x X X x
x x X X x x X X x (x) X X x
x x x X x X X x X X x
x x X X x X X x X X (x)
x x x x X X x X X X X X
x x x X X x X X x X X X
x x X X x X X x X X x
x x x x X X X x X X X
x x X x X X X X
x x x x x X X x x X X X x x X X x x
x X x (x) x X x X X X X X X
x X x (x) (niet genoemd) X X X X X X
x X x (x) X x X X X X X X
(x) x X x x X x x X X X X X
x x x x X x x X x (x) X X
x X x (x) x X x x X X x X X X
x X x (x) x X x x X X X X X
x X x x X x x X X x X X X (x)
x X x x X x X X X x X X X (x)
(x) x X x x X X x X X x X X x
x x X x x X X x X X X x X X X
(x) x x x X X x X X X x X X x
x x x x X x X X X X X
x x x X x X x X X x
x x x X X x X X x X X
x x x X X x X X x X X X
x x x (niet genoemd) x X x X X X
x x x (niet genoemd) X X X x X X
x x x X X X X x x X X
x x x X X X X x x X X
x x x x X X X X x X X (x)
x x x X X X X X
x x x (niet genoemd) X X X X X X
x x x x X x X X x X X
x x X x X X X (x) X X
x x (x) X x X X x X X (x)
x x x (x) X x X X X X X X
x x X X x X X
x x X X x X X
x x x X X x X X
(niet genoemd)

x x x X X X x X X
x x X X X X
x x X X X X
x x X X X X
x x (niet genoemd) X X
x x X X X X
x x (x) X x X X X X
x x (x) X x X X X X
x x (niet genoemd) x X X X (x)(x) X X
Appendix B Geı̈soleerde verlamming van de
m. serratus anterior

Inleiding
Door J.T.H. Johnson, MD en Henry O. Kendall,
Department of Surgery, Division of Orthopaedic Geı̈soleerde verlamming van de m. serratus anterior
Surgery, Johns Hopkins University School of is een klacht die beter bekend zou moeten zijn.
Medicine en Department of Physical Therapy, Herkenning in een vroeg stadium, gevolgd door
Children’s Hospital School, Baltimore, Maryland een behandeling die – hoewel langdurig – relatief
(USA). simpel is, leidt meestal tot een bevredigend herstel.
Het doel van dit artikel is informatie geven over het
Oorspronkelijk: Isolated Paralysis of the Serratus klinische beeld, de betrokken anatomische structu-
Anterior Muscle. The Journal of Bone and Joint ren, de etiologie en de behandeling van de klacht.
Surgery, vol. 37-A, no. 3, pp. 567-574, juni 1955. Verder beschrijven we onze ervaringen met twintig
gevallen van deze aandoening.
ª The Journal of Bone and Joint Surgery, Inc., 1955 Sinds de eerste presentatie door Velpeau in 1837
zijn minder dan 250 gevallen beschreven in de lite-

Figuur 1a.
Normale stand van de
scapula in rust.

Figuur 1b.
Bij zwakte van de m. serratus
anterior roteert de scapula
m. trapezius naar achteren en naar
pars desc., boven, waardoor de m. tra-
pars med. en
pezius pars ascendens gerekt
pars asc.
dragen bij aan de wordt. De mm. rhomboidei
adductiestand zijn verkort.
Bij normale van de scapula
rotatie

m. serratus anterior
spina scapulae
draagt bij aan de
in elevatiestand
adductiestand van de
scapula en houdt deze verkorte m.
dicht bij de borstwand rhomboidei zorgen
voor exorotatie
van de ang. inf.

m. rhomboideus trekt
de scapula naar
mediaal

m. trapezius
Bij verlamming van pars asc.
m. serratus anterior gerekt en
kan scapula naar verzwakt
mediaal roteren en alata-stand aannemen
436 Spieren

ratuur. Slechts tweemaal zijn meer dan zeven ge- en geeft onderweg takken af naar de uitlopers van
vallen tegelijk beschreven (Hansson, 1948; Overpeck de m. serratus anterior.
& Ghormley, 1940). Ruim dertig behandelmethoden De m. serratus anterior is een platte en brede
– waarvan vele een operatie vereisen – zijn voorge- spier. De origo wordt gevormd door slippen die
steld. De prognoses die de diverse auteurs noemen, aanhechten aan de eerste tot de achtste of negende
variëren van zeer goed tot zeer slecht. De etiologie rib en de insertie door de binnenzijde van de margo
is op uiteenlopende wijzen verklaard. Het enige medialis scapulae. De voornaamste functie van de
aspect dat veel van de beschrijvingen gemeen- m. serratus anterior is de scapula in abductie trek-
schappelijk hebben is het klinische beeld. ken. Daardoor kan de gehele schouder naar voren
gebracht worden door een beweging in de art. ster-
Klinisch beeld noclavicularis. Het recht naar voren reiken, zoals
tijdens het schermen, is het gevolg van de werking
Verlamming van de m. serratus anterior kan on- van deze spier. Verder zorgt de m. serratus anterior
middellijk optreden na een harde klap tegen de nek door de aanhechting aan de angulus inferior van de
of de schouder of na chronische overbelasting van scapula ook voor rotatie van de scapula waardoor
dit gebied. Vaak begint de klacht sluipend, soms de cavitas glenoidalis naar boven kantelt, wat het
zelfs geheel pijnloos. In het algemeen merkt de gemakkelijker maakt om de arm boven het hoofd te
patiënt echter eerst een zeurend of brandend gevoel brengen (figuur 1a). De spier werkt hierbij samen
met wisselende intensiteit in het nek- en schouder- met de m. trapezius.
gebied, ongeveer ter hoogte van de mm. scaleni. De
pijn kan uitstralen naar de bovenarm of het schou- Etiologie
derblad. Hierna, soms na een dag of twee, is de
patiënt niet meer in staat de arm goed op te tillen en Het is moeilijk voor te stellen dat een enkele spier
is er een vleugelstand van de scapula (scapula alata). die zich over een zo groot gebied uitstrekt en zo
Wanneer de spier duidelijk verzwakt is, klaagt de goed beschermd is, volledig verlamd kan raken door
patiënt over vluchtige pijn die verdwijnt bij rust, een direct trauma zonder dat dit veel gevolgen heeft
onvermogen om de arm goed op te tillen, snelle voor de omringende musculatuur. In een vergelijk-
vermoeidheid en de vleugeldeformiteit. bare situatie is het nauwelijks mogelijk dat slechts
Het eindstadium van verlamming van de m. ser- één zenuw de gevolgen ondervindt van een trauma
ratus anterior geeft het klassieke beeld van de vleu- of andere irritatie van één, twee of alle drie de ze-
gelstand van de scapula te zien. Dit gaat meestal nuwwortels of de wervelkolom. Het ligt daarom
gepaard met het onvermogen de arm verder te ab- voor de hand te veronderstellen dat de aandoening
duceren dan 90 graden (figuur 2a). Bij het doen van die de klacht veroorzaakt gelokaliseerd is in de n.
opdruk- of andere oefeningen waarbij de scapula thoracicus longus zelf. De oorzaak van deze onder-
krachtig tegen de ribben moeten worden gefixeerd, liggende aandoening is echter veel moeilijker te
wordt de vleugelstand zeer uitgesproken. In het verklaren.
algemeen staat de schouder naar voren en enigszins Sommige gevallen hebben ongetwijfeld een trau-
omlaag. Vaak treedt bijkomende zwakte op van matische achtergrond en ontstaan onmiddellijk na
sommige andere spieren die samenwerken met de een harde klap, een val of een plotselinge vervor-
m. serratus anterior, vooral de m. trapezius pars ming en overbelasting waardoor de schouder naar
ascendens, en een – soms pijnlijke – verkorting van beneden en naar achteren getrokken wordt. Andere
sommige antagonisten zoals de mm. rhomboidei en zijn het gevolg van langer durende of chronische
de m. pectoralis minor. trauma’s, zoals het langdurig dragen van een zware
rugzak of schoudertas, zwaar graafwerk, inspan-
Anatomische aandachtspunten nende tenniswedstrijden. Het feit dat de meeste
gevallen optreden aan de rechterzijde van het
Het verloop van de n. thoracicus longus en het ver- lichaam (83 procent van de gevallen in de literatuur
band tussen deze zenuw en de m. serratus anterior waarbij de zijde werd genoemd) kan statistisch sig-
vormt een goede verklaring voor het optreden van nificant zijn en wellicht inzicht bieden in de etio-
de klacht. De n. thoracicus longus is vrijwel uniek logie van de klacht. In een aantal gevallen ontwik-
in de zin dat deze zenuw direct ontspringt uit de kelde de klacht zich geleidelijk na enkele dagen of
wortels van de segmentale zenuwen, voor zover be- een langere periode na een operatie of verloskun-
kend geen sensorische vezels heeft en naar slechts dige ingreep, wellicht veroorzaakt door een ver-
één spier gaat, waarvan hij de enige belangrijke in- krampte, overbelaste stand van lichaamsdelen door
nervatiebron vormt. Hij ontspringt uit de ventrale de verdoving. In andere gevallen was de oorzaak
takken van vijfde, zesde en zevende cervicale ze- toxisch van aard en het resultaat van een infectie- of
nuwwortels, met enkele kleine variaties die be- virusziekte. In enkele gevallen lag de oorzaak in een
schreven zijn door Horwitz en Tocantins (Horwitz injectie met een serum, vaccin of gangbaar antibio-
& Tocantins, 1938). De bovenste twee takken door- ticum, wat verklaard wordt als het gevolg van een
boren de m. scalenus medius en verenigen zich met allergische reactie.
de derde tak juist onder dit punt. De zenuw ver- Van de 111 gevallen die sinds 1925 zijn beschreven,
loopt dan verder onder de plexus brachialis en langs werden er 35 toegeschreven aan een acuut trauma,
de anterolaterale zijde van de thorax naar caudaal 16 aan een herhaald optredend trauma, 13 aan de
gevolgen van infectie, 8 aan injecties, 6 aan post-
Appendix B Geı̈soleerde verlamming van de m. serratus anterior 437

Figuur 2a. Figuur 2b.


Verlamming van de m. serratus anterior rechts. De sca- De brace houdt de angulus inferior van de scapula in
pula staat in alata- en rotatiestand. De patiënt is niet in endorotatie en abductie en drukt deze tegen de borst-
staat de scapula te abduceren en kan hierdoor de arm wand, zodat er nauwelijks een vleugelstand optreedt.
ook niet goed abduceren. De arm kan vrijwel volledig worden geabduceerd.

Figuur 2c. Figuur 2d.


Deze foto laat de positie van de brace zien in rust. De Vooraanzicht van de brace. Door de tegendruk tegen
cup sluit nauw rond het caudale twee derde deel van de de borstwand zorgen de gepolsterde schijven voor een
scapula waardoor deze in een adductiestand gehouden stevige fixatie van de ‘scapulacup’ op de rug.
wordt en de schouder niet naar beneden kan zakken.
De brace voorkomt ook chronische rekking van de m.
serratus anterior.
438 Spieren

partumcomplicaties en 7 aan postoperatieve com- subacromialis tot het syndroom van Guillain-Barré.
plicaties. In 13 gevallen kon geen oorzaak worden Eén patiënt had een scalenotomie en een cervicale
vastgesteld. Verder schrijft Hansson 13 gevallen toe laminectomie ondergaan. Bij een van onze eigen
aan blootstelling aan koude (Hansson, 1948). Deze patiënten werd eerst gedacht aan niet-onderkende
mogelijke oorzaken lijken bijzonder veel op die van poliomyelitis, vanwege de bijbehorende zwakte
facialisparalyse en andere typen paralyse waarbij van de gerekte m. trapezius pars ascendens. Bij een
slechts één zenuw – bijvoorbeeld de n. radialis, n. andere patiënt daarentegen werd oorspronkelijk
peroneus of n. axillaris – betrokken is. In combina- de diagnose bilateraal serratus-anteriorsyndroom
tie met de overeenkomsten in het klinische beeld, gesteld, totdat een zorgvuldiger spieronderzoek
de wijze van herstel en de betrokken anatomische liet zien dat de aandoening een vroeg stadium van
structuren, lijkt dit te wijzen op een gemeenschap- dystrofie van spieren van het schoudergewricht
pelijke pathologie, namelijk een zenuwletsel of betrof.
niet-specifieke zenuwontsteking die zowel deze
geı̈soleerde paralyses als de geı̈soleerde verlamming
van de m. serratus anterior verklaart.

Lichamelijk onderzoek

Zorgvuldig onderzoek van de musculatuur is bui-


tengewoon belangrijk, niet alleen om te komen tot
de juiste diagnose maar ook om geı̈soleerde ver-
lamming van de m. serratus anterior te onderschei-
den van andere klachten die er op het eerste gezicht
op lijken. Hierop is reeds ingegaan bij de beschrij-
ving van het klinische beeld. Aangezien het meest
opmerkelijke verschijnsel de alatastand van de sca-
pula is, moeten spiertests uitgevoerd worden om de
toestand van de m. serratus anterior te beoordelen
en na te gaan in hoeverre hij de kracht heeft om de
scapula te abduceren, de angulus inferior naar voren
te roteren in de richting van de ribben en, secundair,
te helpen bij het heffen van de arm. De gemakke- Figuur 3.
lijkste manier om deze spier te testen is de patiënt De brace zelf weegt ongeveer 500 gram. Hij is vervaar-
met het gezicht naar de wand te laten staan met digd van enigszins verend staal met een dikte van 5 mm
gestrekte armen en de handpalmen tegen de wand en een breedte van 15 mm. De gepolsterde stalen cup en
op schouderhoogte of iets hoger en hem hard tegen de schijven zijn bekleed met leer. De cup wordt passend
de wand te laten duwen. Als de spier verlamd is, gemaakt voor de scapula van de patiënt terwijl diens arm
komt de scapula onmiddellijk in alatastand te staan. in volledige passieve abductie staat.
Er zijn andere tests in ruglig en zit (beschreven door
Kendall & Kendall) die de bevindingen van deze test
kunnen bevestigen. Behandeling

Differentiaaldiagnose Zoals gezegd, zijn ruim dertig behandelmethoden –


waarvan vele een operatie vereisen – voorgesteld.
Om geı̈soleerde verlamming van de m. serratus an- Wanneer de diagnose gesteld is en men de aard van
terior te differentiëren van andere klachten moet de aandoening goed begrijpt, kan de behandeling
een gedetailleerde anamnese worden afgenomen en langs logische lijnen verlopen. De n. thoracicus
moeten de spieren van (ten minste) de gehele longus geeft in verreweg de meeste gevallen in drie
schoudergordel zorgvuldig onderzocht worden. Als tot zes maanden een spontaan herstel te zien. Tij-
men inzicht heeft in de mogelijke aandoeningen in dens deze periode moet de behandeling daarom
dit gebied, zal een zorgvuldig onderzoek neurolo- gericht zijn op het beschermen van de m. serratus
gische klachten die voortkomen uit letsel van de anterior en de ermee samenwerkende spieren tegen
wervelkolom of de zenuwwortels uitsluiten omdat overrekking en het zo snel mogelijk versterken van
dergelijke aandoeningen gepaard gaan met andere deze spieren. Tegelijkertijd moeten de verkorte en
vormen van zwakte en neurologische veranderingen vaak pijnlijke antagonisten worden gerekt om een
die behoren bij kenmerkende anatomische patro- fixatie van de scapula in de abnormale stand te
nen. Een meer wijdverbreide uitval zoals die voor- voorkomen.
komt bij poliomyelitis anterior, multiple sclerose en Een schouderspica, zoals voorgesteld door Berk-
diverse dystrofieën en atrofieën leidt tot verspreide heiser en Shapiro, of een elevatie- en derotatiebrace,
of meer uitgebreide zwakte die niet overeenkomt zoals voorgesteld door Horwitz en Tocantins, zijn
met de aanpassing ten gevolge van uitval van slechts goede behandelmiddelen maar ze zijn nogal ingrij-
één zenuw of spier. Bij een aantal patiënten die pend omdat ze de patiënt gedurende enige maan-
leden aan verlamming van de m. serratus anterior den fors hinderen bij de dagelijkse activiteiten. De
werden foutieve diagnoses gesteld, van bursitis scapulacup die door Wolf is ontworpen en die wij
Appendix B Geı̈soleerde verlamming van de m. serratus anterior 439

hebben gebruikt bij diverse patiënten lijkt theore- Chirurgisch ingrijpen lijkt nauwelijks nodig
tisch gezien de beste ambulante behandeling omdat wanneer een conservatieve behandeling een derge-
hij het gebruik van beide armen mogelijk maakt. lijke relatief gunstig prognose heeft. De operaties
Het bleek echter vrij lastig om deze brace goed pas- van sommige in de literatuur beschreven patiënten
send te maken en veel patiënten konden hem niet lijken ondeugdelijk of haastig verlopen te zijn. Het
verdragen. Na diverse aanpassingen is een brace feit dat wij sommige van onze patiënten pas een jaar
ontwikkeld (figuur 2b, 2c, 2d en 3) die licht en nadat de symptomen zich manifesteerden zagen,
comfortabel is en de scapula beter ondersteunt dan toont aan dat herstel vaak niet plaatsvindt wanneer
andere braces waarmee wij ervaring hebben. Het er geen beschermende maatregelen worden geno-
belangrijkste pluspunt ervan is dat patiënten er men. Beschermende maatregelen bevorderen het
geen problemen mee hebben en hem de hele dag herstel altijd, ook wanneer ze in een laat stadium
kunnen dragen. Met de brace kunnen ze hun nor- genomen worden. Aangenomen wordt dat veel van
male levenspatroon handhaven, mits ze de aange- de goede resultaten die toegeschreven zijn aan een
dane arm niet te zwaar belasten. Tegelijkertijd lijkt operatie (bijvoorbeeld fixatie van de fascia of spier-
de ondersteuning net zo goed als die van een spica transplantaties) in werkelijkheid het gevolg waren
en zijn de resultaten even goed. Het gebruik ervan van het simpelweg versterken van een spier waarvan
wordt ook aangeraden bij andere aandoeningen de functie toch al aan het terugkeren was. Omge-
(bijvoorbeeld polio) waarbij zwakte van de m. ser- keerd lijkt een operatie noodzakelijk wanneer de n.
ratus anterior een belangrijke factor is. thoracicus longus onherstelbare schade heeft opge-
Voordat we deze brace geperfectioneerd hadden, lopen, wanneer een grondige conservatieve behan-
pasten we bij minder ernstige gevallen een ver- deling niet leidt tot herstel of wanneer de verlam-
sterkte schouderbrace van canvas (figuur 4) toe. We ming van de m. serratus anterior het gevolg is van
raden het gebruik ervan nog steeds aan voor de een andere aandoening, bijvoorbeeld polio.
latere stadia van de aandoening wanneer de m. ser- Ons enthousiasme voor een conservatieve behan-
ratus anterior nog slechts licht verzwakt is. Deze deling wil niet zeggen dat wij een onzorgvuldige
canvasbrace beperkt de alatastand en de rotatie van behandeling goedkeuren. De therapie is langdurig
de scapula in zekere mate maar kan uiteraard de en zwaar voor de patiënt en vereist gespecialiseerde
adductie die optreedt wanneer de spier ernstig ver- zorg. Hoewel aanvankelijk slechts één spier is aan-
zwakt is, niet voorkomen. gedaan, is er zeer zeker een effect op zijn antago-
nisten en de ermee samenwerkende spieren. De
antagonisten, bijvoorbeeld de mm. rhomboidei,
die niet langer een tegenkracht hoeven te bieden
aan de normale trek van de m. serratus anterior,
raken verkort en worden te sterk. Hoewel de m.
trapezius, vooral de pars ascendens en pars trans-
versa, de m. serratus tegenwerkt in de vorm van
adductie, helpt hij deze spier de complexe rotatie-
bewegingen van de scapula (figuur 1) te regelen en
raakt daardoor vaak gerekt en verzwakt. Het is
echter mogelijk de m. trapezius voldoende te ver-
sterken om deze rekking te weerstaan (figuur 5) en
zelfs gedeeltelijk de rol van de verzwakte m. serra-
tus te laten overnemen om de arm volledig in
abductie te brengen. Het versterken van de pars
ascendens van de m. trapezius is een van de be-
langrijkste behandeldoelen en draagt aanzienlijk
bij aan het verminderen van de continue verlenging
van de m. serratus anterior (een belangrijke factor
voor de vertraging van het herstel van deze spier).
Patiënten moeten gewaarschuwd worden geen in-
spannende activiteiten te ondernemen die de ver-
zwakte structuren te zeer belasten. Zorgvuldig rek-
ken van verkorte en vaak pijnlijke antagonisten,
zoals de mm. rhomboidei en de m. pectoralis minor,
maken de behandeling compleet.
De hier geschetste behandeling is een combinatie
Figuur 4. van fysiotherapie en het dragen van een bescher-
Canvas schouderbrace. Zware stalen baleinen in beide mende brace en heeft tot goede resultaten geleid in
rughelften en strakke banden rond de borst houden de de recente gevallen die wij behandeld hebben.
scapula tegen de ribben gedrukt. Met de gesp op de
schouder kan de brace worden aangetrokken, waardoor
de scapula enigszins deroteert. Adductie van de scapula
wordt echter niet voorkomen.
440 Spieren

de arm verder heffen en tegelijkertijd naar de bank


duwen tegen lichte weerstand. De weerstand hangt
af van de mate waarin de patiënt de angulus inferior
van de scapula naar voren kan bewegen tijdens de
normale rotatiewerking van de m. serratus anterior.
Deze oefening versterkt ook de m. trapezius pars
ascendens. (Als de scapula naar achteren roteert in
plaats van naar voren, is de weerstand te groot.)

Lichte verlamming van de m. serratus anterior De


zwakte kan als licht beschouwd worden wanneer de
patiënt in staat is de arm te heffen tijdens bewegin-
gen waarbij de scapula gefixeerd moet worden,
maar niet in staat is dit te doen tegen weerstand of
wanneer de arm extra gewicht draagt. De canvas-
brace of de metalen brace moet gedragen worden
tijdens activiteiten waarbij de aangedane arm ge-
wicht moet nemen. De patiënt oefent in zit of stand
en heft de gestrekte arm voor het lichaam tot de
eindstand van de gestrekte arm boven het hoofd.

Verkorting van de adductoren van de schouder Wan-


neer de patiënt niet in staat is de arm te heffen tot de
normale eindstand, kan het zijn dat de adductoren
van de schouder aanpassingsverkorting vertonen.
Wanneer uit het onderzoek blijkt dat er een bewe-
gingsbeperking bestaat als de arm passief boven het
hoofd wordt gebracht, moet de behandeling gericht
Figuur 5. zijn op het behoud van de normale lengte van deze
Foto van een patiënt met paralyse van de m. serratus spieren. De adductoren van de schouder moeten dan
anterior maar met een sterke m. trapezius pars ascen- behandeld worden met warmte en massage. De
dens die exorotatie van de angelus inferior van de sca- therapeut moet de gestrekte arm boven het hoofd
pula tijdens abductie voorkomt en de volledige bewe- passief rekken om de zwakke m. serratus anterior
gingsomvang mogelijk maakt. (Overgenomen uit Henry niet te belasten, waarbij de patiënt bij voorkeur op
O. Kendall and Florence P. Kendall, Muscles: Testing and de rug op de behandelbank ligt om de scapulae te-
Function, p. 127. Baltimore, Williams and Wilkins, 1949.) gen de bank gedrukt te houden en een alatastand te
vermijden.

Behandelplan Verkorting van de mm. rhomboidei De mm. rhom-


boidei, die directe antagonisten zijn van de m. ser-
Volledige verlamming van de m. serratus anterior De ratus anterior, zijn vaak verkort. De verkorting kan
brace moet dag en nacht gedragen worden. Oefe- gepaard gaan met pijn. De mm. rhomboidei moeten
ningen moeten de functies van de spieren bena- behandeld worden met warmte en massage. De arm
drukken en de m. serratus anterior oefenen in zijn moet passief boven het hoofd gebracht worden ter-
functie als rotator van de scapula. De patiënt gaat wijl de therapeut druk uitoefent langs de margo
op de rug liggen met de arm boven het hoofd op een medialis van de scapula, waardoor de angulus infe-
of twee kussens, waarna hij de arm naar beneden rior beweegt over het normale bewegingstraject.
moet drukken in het kussen (in de richting van de
eindstand van het heffen van de arm boven het Gevallen en resultaten
hoofd). Hij moet tijdens deze beweging bewust
proberen de angulus inferior van de scapula naar Nu volgt een analyse van twintig gevallen van geı̈-
voren te roteren. Eventueel kan men hem aanraden soleerde verlamming van de m. serratus anterior. In
om tijdens de oefening de m. serratus te palperen 17 van deze gevallen werden de spieren van de aan-
met de andere hand. Hoewel abductie van de sca- gedane schoudergordel en arm volledig onderzocht;
pula een functie is van de m. serratus anterior, in 12 gevallen werd het spieronderzoek herhaald. De
moeten oefeningen waarbij de scapula moet worden klacht betrof de rechterkant van het lichaam in 18
geabduceerd afgeraden worden omdat de m. trape- gevallen en de linkerkant in 2 gevallen. De leeftijd
zius ook vaak zwak is. van de patiënten (10 mannen en 10 vrouwen) liep
uiteen van 9 tot 50 jaar, met een gemiddelde van
Matige verlamming van de m. serratus anterior De 32,7 jaar. Voordat de patiënten gezien werden, had-
brace moet overdag gedragen worden maar kan den ze al een week tot een jaar last gehad van de
’s nachts eventueel afgedaan worden. Oefening: de aandoening (gemiddeld 17 weken). Voor zover kon
patiënt ligt op de rug en de therapeut buigt de arm worden nagegaan, was de aandoening veroorzaakt
tot enigszins voorbij 90 graden; de patiënt moet dan door acuut trauma (2 gevallen), chronisch trauma
Appendix B Geı̈soleerde verlamming van de m. serratus anterior 441

(5), postpartumcomplicaties (1), infecties (3) (diag- werd de canvas schouderbrace voorgeschreven en
nose ‘virusziekte’) en injecties (2 tetanus en 2 peni- in de overige 3 gevallen werd alleen een mitella
cilline). In 5 gevallen kon geen oorzaak worden ge- en fysiotherapie toegepast.
vonden. Na zes maanden waren de resultaten van de di-
Tijdens het eerste onderzoek liep de kracht van de verse behandelingen als volgt. Bij 6 patiënten die de
m. serratus anterior uiteen van 0 tot 30 procent met brace met de scapulacup hadden gekregen was de
een gemiddelde van 10 procent. Drie maanden na gemiddelde kracht van de m. serratus anterior 90
het eerste onderzoek liep dit cijfer uiteen van 45 tot procent, bij 2 patiënten die behandeld waren met de
60 procent (gemiddelde 50%) in 8 van de gevallen. canvasbrace was de gemiddelde kracht van de m.
Na zes maanden was de kracht 70 tot 100 procent serratus 80 procent en bij 2 patiënten die waren be-
(gemiddelde 85%) in 10 van de gevallen. In 7 geval- handeld met alleen fysiotherapie was de gemiddelde
len was het vervolgonderzoek onvolledig of was de kracht van de m. serratus 85 procent.
klacht te recent om onderzoek te kunnen doen.
De kracht van de m. trapezius was als volgt: pars
descendens gemiddeld 100 procent, pars transversa Opmerking
en pars ascendens gemiddeld 65 procent.
Bijkomende verkorting van de mm. rhomboidei De auteurs zijn Walter Wolfing zeer dankbaar
en de m. pectoralis werd gezien bij 13 gevallen en voor zijn technische bijstand tijdens de con-
niet vermeld bij de overige 7. structie van de brace met de scapulacup.
In 11 gevallen maakte de stalen brace met scapu-
lacup deel uit van de behandeling, in 6 gevallen
Glossarium

Aanpassingsverkorting
Verkorting van een spier als gevolg van het permanent verkeren in een
verkorte toestand.

Abductie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Achteroverkanteling van het bekken


Zie: bekkenkanteling.

Actieve insufficiëntie
Het onvermogen van een biarticulaire (of polyarticulaire) spier om een
effectieve kracht te ontwikkelen wanneer hij in een volledige verkorte
stand gebracht wordt. Wanneer men het heeft over ‘insufficiënt maken
van de spier’, wordt actieve insufficiëntie bedoeld (zie p. ###).

Adductie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Agonist
Een contraherende spier waarvan de werking tegengesteld is aan de wer-
king van een andere spier (antagonist).

Anatomische positie
Rechtop staan, met het gezicht naar voren, de armen langs het lichaam,
de onderarmen gesupineerd zodat de handpalmen naar voren wijzen en
de vingers en duimen gestrekt. De anatomische positie is het uitgangs-
punt voor de definitie van gewrichtsbewegingen, vlakken en assen en
bewegingsrichtingen, en is de nulstand voor het meten van gewrichtsbe-
wegingen.

Antagonist
Een spier die tegengesteld werkt aan een andere spier (agonist).

Anteflexie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Anterior
Zie: richtingen.

Anteversie
Zie: bekkenkanteling.
444 Spieren

Articulatie
In dit boek: een verbinding van botstuk naar spier naar botstuk. Bij het
benoemen van articulaties worden steeds de origo en de insertie van de
spier betrokken.

Articulatio
Gewricht. Afgekort als art., meervoud artt.

As
Een denkbeeldige referentielijn in de hand of voet. In de hand loopt de as
door het os metacarpale III en de derde vinger. In de voet loopt de as door
het os metatarsale II en de tweede teen.

Assen
Reële of denkbeeldige lijnen waaromheen bewegingen plaatsvinden.
Er zijn drie fundamentele lichaamsassen, die loodrecht op elkaar staan.
– Transversale as: een horizontale lijn die van zij tot zij loopt. De flexie- en
extensiebewegingen vinden rond deze as plaats.
– Longitudinale as: een verticale lijn die in een craniocaudale richting
loopt. De rotatiebewegingen vinden rond deze as plaats.
– Sagittale as: een horizontale lijn die van voor naar achteren loopt. De
abductie- en adductiebewegingen vinden rond deze as plaats.

Asymptomatisch
Symptoomvrij; zonder subjectieve klachten; zonder verschijnselen die
wijzen op een aandoening of disfunctie.

Bekkenkanteling
Een voorwaartse, achterwaartse of zijwaartse (laterale) kanteling van het
bekken vanuit de neutrale stand. (Zie ook: neutrale stand van het bekken).
– Achteroverkanteling van het bekken (retroversie): bekkenkanteling
waarbij het verticale vlak door de spina iliaca anterior superior zich
dorsaal van het verticale vlak door de symphysis pubis bevindt.
– Vooroverkanteling van het bekken (anteversie): bekkenkanteling waarbij
het verticale vlak door de spina iliaca anterior superior zich ventraal van
het verticale vlak door de symphysis pubis bevindt.
– Zijwaartse (laterale) bekkenkanteling (lateroversie): bekkenscheefstand;
bekkenkanteling waarbij de crista iliaca aan de ene zijde hoger staat dan
aan de andere zijde.

Belasting
Elke kracht die een lichaam kan vervormen. De belasting kan zowel werken
in de richting van verlenging als van compressie.

Beoordeling
Zie: tests en metingen.

Betrouwbaarheid
Een van de criteria voor spierlengte- en spierkrachttests. Een test is
betrouwbaar als deze bij herhaling dezelfde resultaten oplevert.

Bewegingsuitslag
De uitslag of omvang van het bewegingstraject (meestal uitgedrukt in
graden) waarlangs een gewricht beweegt of bewogen kan worden.

Biomechanica
De wetenschap die zich bezighoudt met de krachten die op het lichaam
inwerken. Ook: het efficiënte of inefficiënte gebruik van deze krachten in
de diverse standen van het lichaam en tijdens bewegingen.

Bochten van de wervelkolom


De cervicale, thoracale, lumbale (flexibele) bochten en de sacrale (ge-
fixeerde) bocht.
Glossarium 445

– Normale bochten: licht convex naar voren in de cervicale wervelkolom,


licht convex naar achteren in de thoracale wervelkolom, licht convex
naar voren in de lumbale wervelkolom, en naar achteren in de sacrale
wervelkolom.
– Abnormale bochten: zie kyfose, lordose, scoliose en sway-backhouding.

Bruikbaarheid
Een van de criteria voor spierlengte- en spierkrachttests. Een test is
bruikbaar als hij informatie verschaft die nuttig is voor het bepalen van de
juiste behandeling.

Buiklig
Liggen met het gezicht naar beneden.

Caudaal
Zie: richtingen.

Circumductie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Compensatie
Activiteit van spieren die de functie van andere spieren overnemen die niet
tot arbeid in staat zijn vanwege zwakte of pijn.

Compressie
De kracht (of belasting) die een lichaam kan verkorten of in elkaar drukken.
Zie: spanning (2) voor het tegengestelde fenomeen.

Concentrische contractie
Zie: contractie.

Contractie
Toename van de spierspanning, met of zonder verandering van de spier-
lengte.
– Concentrisch: contractie waarbij verkorting plaatsvindt.
– Excentrisch: contractie waarbij verlenging plaatsvindt.
– Isometrisch: toename van de spierspanning zonder verandering van de
spierlengte.
– Isotonisch: contractie waarbij de spierspanning gelijk blijft.

Contractiliteit
De eigenschap die een spier in staat stelt een effectieve kracht uit te
oefenen (spanning op te wekken). Zie: spanning (1).

Contractuur
Aanzienlijke verkorting van de spier. De bewegingsbeperking in de richting
van verlenging is aanzienlijk.
– Irreversibele contractuur: een contractuur die niet opgeheven kan
worden door een behandeling omdat elastisch weefsel vervangen is
door inelastisch weefsel.

Contra-indicatie
Symptoom of verschijnsel dat erop wijst dat een bepaalde behandeling of
procedure ongeschikt is voor een bepaalde patiënt.

Contralateraal
Aan de tegenoverliggende zijde.

Craniaal
Zie: richtingen.
446 Spieren

Criteria
Normen waarop een beslissing gebaseerd kan worden; algemeen aan-
vaarde regels of principes voor een bepaalde test. Zie: betrouwbaarheid,
bruikbaarheid, meetbaarheid, praktische uitvoerbaarheid en validiteit.

Défense musculaire
Beschermend spierspasme; een reflectoir spierspasme dat een lichaams-
deel ‘spalkt’ of immobiliseert om bewegingen te voorkomen die verdere
irritatie van de aangedane structuur kunnen veroorzaken.

Diagnose
De identificatie en classificatie van een aandoening, trauma of disfunctie
op basis van de bevindingen van het onderzoek.
– Musculoskeletale diagnose: identificatie en classificatie van aandoe-
ningen van het houdings- en bewegingsapparaat.

Diagnostisch
Nuttig voor het stellen van een diagnose; heeft betrekking op de kunst en
de wetenschap van het onderscheiden van de ene aandoening, trauma of
disfunctie van de andere.

Disfunctie
Niet in staat op de juiste wijze te functioneren; functiestoornis of validi-
teitsstoornis.

Distaal
Zie: richtingen.

Distorsie
Verstuiking, verzwikking; trauma van een gewricht met mogelijke ruptuur
van ligamenten of pezen maar zonder dislocatie.

Dorsaal
Zie: richtingen.

Dorsaalflexie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Druk
Met betrekking tot spiertests: de kracht die de onderzoeker uitoefent om
de kracht van een spier die in de testpositie gehouden wordt te meten.
(Heeft betrekking op spierkrachtgradatie 3+ of hoger.)

Endorotatie
Zie: gewrichtsbewegingen – rotatie.

Evaluatie
Zie: tests en metingen.

Eversie
Een combinatie van pronatie en abductie van de voorvoet; talipes valgus.
(Bij eversie kan de voet verder in de dorsaalflexie- dan in de plantair-
flexierichting bewegen.)

Excentrische contractie
Zie: contractie.

Exorotatie
Zie: gewrichtsbewegingen – rotatie.

Extensie
Zie: gewrichtsbewegingen.
Glossarium 447

Fixatie
Bestaat uit stabilisatie, steun en tegendruk; impliceert een stevig vast-
houden.

Flexibiliteit
Het vermogen om zich gemakkelijk aan te passen aan veranderingen in
stand of houding. Kan normaal, beperkt of te groot zijn.

Flexie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Frontale vlak
Zie: vlakken.

Genua valga
X-benen.

Genua vara
O-benen.

Gespannen
1 Verkort, leidend tot een bewegingsbeperking; de spier is gespannen.
2 Stug bij palpatie; de spier voelt strak aan (kan zowel bij een verkorte als
een gerekte spier voorkomen).

Gespannenheid
Zie: verkorting.

Gewricht
In dit boek: een verbinding tussen twee botstukken die in stand wordt
gehouden door fibreus, cartilagineus of synoviaal weefsel. De gewrichten
worden benoemd op basis van de botstukken die ze verbinden.

Gewrichtsbewegingen
– Abductie en adductie: beweging rond een sagittale as in een frontaal
vlak, dat wil zeggen in een zijwaartse richting. Abductie is een beweging
van het mediosagittale vlak van het lichaam af, adductie is een bewe-
ging naar het mediosagittale vlak toe, behalve bij de vingers, tenen, en
duim. Bij de vingers en tenen is abductie een beweging van de as van de
hand of de voet af, en adductie een beweging naar de as toe. Bij de duim
is abductie een beweging van de handpalm af en adductie een bewe-
ging naar de handpalm toe.
– Anteflexie:
. in de cervicale wervelkolom een beweging in de richting van een
vermindering van de normale voorwaartse bocht; in de thoracale
wervelkolom een beweging in de richting waarin de normale achter-
waartse bocht wordt versterkt; in de lumbale wervelkolom een
beweging in de richting waarin de normale voorwaartse bocht
afneemt (ook: ventraalflexie);
. in de schouder: beweging in het sagittale vlak en om een transversale
as waarbij de arm naar ventraal wordt bewogen;
. in de heup: beweging in het sagittale vlak en om een transversale as
waarbij het been naar ventraal wordt bewogen.
– Anteversie: vooroverkanteling van het bekken in het sagittale vlak.
– Circumductie: een cirkelvormige (conische) beweging als gevolg van
een combinatie van flexie, extensie, abductie, adductie en rotatie.
– Dorsaalflexie: extensie in het enkelgewricht; tegenovergestelde van
plantairflexie. (Wordt vaak ten onrechte aangeduid als flexie.)
(Zie p. 334-335.)
– Extensie: zie: flexie en extensie.
– Flexie en extensie: in het algemeen betekent flexie buigen en extensie
strekken. Deze betekenis is van toepassing op de scharniergewrichten
in het lichaam, zoals de gewrichten van elleboog, vingers en knie. Deze
simpele definitie doet echter geen recht aan de andere gewrichten van
448 Spieren

de extremiteiten en de gewrichten van de nek en de lage rug. Technisch


gezien zijn flexie en extensie bewegingen rond een transversale as in
een sagittaal vlak (d.w.z. in ventrale en dorsale richtingen). Flexie is een
beweging in een ventrale richting en extensie een beweging in een
dorsale richting voor alle gewrichten van de extremiteiten met uitzon-
dering van knie, enkel, voet, en tenen. Bij deze gewrichten is flexie een
beweging in een dorsale richting en extensie een beweging in een
ventrale richting.
– Horizontale abductie en adductie: bewegingen van de arm rond een
longitudinale as in het transversale vlak; abductie is een beweging van
de mediaanlijn af en adductie een beweging naar de mediaanlijn toe.
– Hyperextensie: (1) een beweging tot voorbij de normale eindstand van
extensie; (2) een stand die groter is dan de normale posturele exten-
siestand maar niet voorbij de normale eindstand van extensie. Een
lordotische stand van de cervicale wervelkolom bij de typische houding
met vooruitgedragen hoofd is een voorbeeld van hyperextensie, evenals
een lordose van de lumbale wervelkolom in combinatie met een voor-
waartse bekkenkanteling en een extensie van het heupgewricht bij de
sway-backhouding.
– Lateroversie: kanteling van het bekken in het frontale vlak.
– Plantairflexie: flexie in het enkelgewricht; tegenovergestelde van dor-
saalflexie. (Wordt vaak ten onrechte aangeduid als extensie.) (Zie p. 18.)
– Retroflexie:
. een beweging in de wervelkolom waarbij het hoofd en de romp ach-
teroverbuigen, terwijl de wervelkolom beweegt in de richting van een
convexe voorwaartse bocht (voor de wervelkolom ook: dorsaalflexie);
. in de schouder: beweging in het sagittale vlak en om een transversale
as waarbij de arm naar dorsaal wordt bewogen;
. in de heup: beweging in het sagittale vlak en om een transversale as
waarbij het been naar dorsaal wordt bewogen.
– Retroversie: achteroverkanteling van het bekken in het sagittale vlak.
– Rotatie: beweging langs een longitudinale as in een transversaal vlak.
. Endorotatie: rotatie van het ventrale oppervlak van de extremiteit
naar de mediaanlijn van het lichaam toe.
. Exorotatie: rotatie van het ventrale oppervlak van de extremiteit van
de mediaanlijn van het lichaam af.
. Linksdraaiende rotatie (tegen de wijzers van de klok in): term gebruikt
voor de rotaties van de thorax of het bekken. Met het transversale
vlak als referentievlak en 12 uur als het ventrale middelpunt, is een
linksdraaiende rotatie een voorwaartse rotatie aan de rechterkant
(ofwel naar links gericht).
. Rechtsdraaiende rotatie (met de wijzers van de klok mee): term
gebruikt voor de rotaties van de thorax of het bekken. Met het
transversale vlak als referentievlak en 12 uur als het ventrale mid-
delpunt, is een rechtsdraaiende rotatie een voorwaartse rotatie aan
de linkerkant (ofwel naar rechts gericht).

Goniometer
Een instrument om hoeken te meten en de uitslag van gewrichtsbewe-
gingen te bepalen.

Heterolateraal
Aan de tegenoverliggende zijde.

Homolateraal
Aan dezelfde zijde.

Horizontale abductie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Horizontale adductie
Zie: gewrichtsbewegingen.
Glossarium 449

Houding
De stand van lichaamsdelen ten opzichte van elkaar. Zie p. 45-83.

Hyperextensie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Ideale houding
De houding die als norm gehanteerd wordt bij de beoordeling van de
houding (zie p. 45, 50 en 58).

Impingement
Verkleining van de ruimte voor weke delen zoals zenuwen of spieren door
het opdringen van andere structuren. In dit boek heeft de term betrekking
op een irritatie van zenuwen (bijv. door druk of frictie) veroorzaakt door
spieren.

Indicatie
Een verschijnsel of symptoom dat erop wijst dat een bepaalde behande-
ling of procedure geschikt is voor een bepaalde patiënt.

Insufficiënt maken van de spier


Een spier in een verkorte positie plaatsen waardoor hij niet voldoende kan
aanspannen om een effectieve kracht te ontwikkelen. (Kan worden
gedaan met biarticulaire spieren van klasse III en IV, maar niet met
monoarticulaire spieren of biarticulaire spieren van klasse II. Zie: actieve
insufficiëntie.)

Interveniërende spieren
Spieren tussen twee lichaamsdelen (meestal tussen de arm en de romp of
het been en de romp). Door deze spieren aan te laten spannen kan een
langere hefboom worden gecreëerd bij het testen en graderen van de
spierkracht. Voorbeelden: ventrale deel van de m. deltoideus in de test
voor de m. trapezius en de anteflexoren van de schouder in de test voor de
m. serratus anterior.

Inversie
Een combinatie van supinatie en adductie van de voorvoet; talipes varus.
(Bij inversie kan de voet verder in de plantairflexie- dan in de dorsaal-
flexierichting bewegen.)

Isometrische contractie
Zie: contractie.

Isotonische contractie
Zie: contractie.

Kanteling
Rotatie rond een transversale as. Zie: bekkenkanteling.

Kyfose
Een abnormale bocht naar achteren, meestal in de thoracale wervelkolom.
Als zodanig is een kyfose een vergroting van de normale bocht naar ach-
teren. De term ‘kyfose’ zonder bijvoeglijk naamwoord verwijst naar een
thoracale kyfose. In de lage rug vindt men soms een lumbale kyfose, een
omkering van de normale bocht naar voren.

Lateraal
Zie: richtingen en oppervlakken.

Lateroflexie
Zijwaarts buigen; beweging in het frontale vlak waarbij het lichaam zich
naar de concave zijde buigt terwijl de wervelkolom een convexe bocht
krijgt naar de tegenoverliggende zijde. (De bochten van de wervelkolom
450 Spieren

worden benoemd naar de convexe bocht; een bocht naar rechts is late-
roflexie naar links.)

Lateroversie
Zie: bekkenkanteling.

Linksdraaiende rotatie
Zie: gewrichtsbewegingen – rotatie.

Loodlijn
Een koord waaraan een gewichtje is vastgemaakt. Wanneer de loodlijn
naar beneden hangt, vertegenwoordigt hij een verticale lijn. Bij het
onderzoek naar de houding in stand moet deze lijn samenvallen met een
aantal vaste punten, namelijk midden tussen de hielen in het achteraan-
zicht en iets voor de malleolus lateralis bij een zijaanzicht.

Lordose
Een abnormale bocht naar voren, meestal in de lumbale wervelkolom en
als zodanig een vergroting van de normale bocht naar voren (vermijd hier
het gebruik van de term ‘normale lordose’); dit wordt vaak een ‘holle rug’
genoemd. De lordose gaat gepaard met een voorwaartse bekkenkanteling
en flexie in het heupgewricht. Zonder bijvoeglijk naamwoord verwijst
‘lordose’ naar een lumbale lordose. Soms vertoont de thoracale wervel-
kolom een lichte lordose. Dit is een omkering van de normale bocht naar
achteren. Bij de typische houding met vooruitgedragen hoofd is de ante-
flexie van de nek groter dan de normale bocht naar voren en dit lijkt op een
lordose.

Maximale weerstandstest
Een spierkrachttest waarmee de maximale inspanning van een proefper-
soon die een isometrische contractie uitvoert wordt opgewekt doordat de
onderzoeker een geleidelijk groter wordende druk uitoefent tot het punt
waarop de proefpersoon die niet meer kan weerstaan. Deze test is geschikt
voor het graderen van een spierkracht van 3+ tot 5–, maar niet voor
gradaties onder 3+ of gradatie 5.

Mediaal
Zie: richtingen en oppervlakken.

Mediale of mediosagittale vlak


Zie: vlakken.

Meetbaarheid
Een van de criteria voor spierlengte- en spierkrachttests. De resultaten van
een test die aan dit criterium voldoet zijn kwantificeerbaar en gebaseerd
op een norm.

Mobiliteit
Het vermogen vrij te bewegen.

Musculaire disbalans
Zie: spierdisbalans.

Neutrale stand van het bekken


Een stand waarbij de spinae iliacae anteriores superiores in hetzelfde
transversale vlak liggen en de spina iliaca anterior superior en de sym-
physis pubica in hetzelfde frontale vlak.

Normaal
Heeft betrekking op het voldoen aan een norm.
Zie: normale houding (p. 45, 50 en 58), normale mobiliteit en leeftijd (p.
86-88), normale bewegingsuitslag (p. 262 en 338) en normale spierkracht
(p. 18).
Glossarium 451

Normale anteflexie van de lumbale wervelkolom


Rechter worden (afvlakken) van de lumbale wervelkolom.

O-benen
Het naar buiten wijzen van de benen.
– Posturele O-benen: een schijnbare O-stand van de benen als gevolg van
een combinatie van pronatie van de voeten, hyperextensie van de
knieën en endorotatie van de heupen.
– Structurele O-benen: feitelijke laterale kromming van de botten van de
onderste extremiteiten; genua vara.

Ober-test
Een test voor verkorting van de m. tensor fasciae latae en de tractus
iliotibialis (zie p. 42.)

Objectief
Heeft betrekking op bevindingen geconstateerd door de onderzoeker.
Zie: verschijnsel.

Onderzoek
Zie: tests en metingen.

Oppervlakken
– Dorsale oppervlak: de achterzijde van het lichaam. Bij de voet is de
voorkant (of bovenkant) het dorsale oppervlak.
– Laterale oppervlak: de buitenzijde.
– Mediale oppervlak: de binnenzijde.
– Palmaire (volaire) oppervlak: de handpalm.
– Plantaire oppervlak: de voetzool.
– Ventrale oppervlak: de voorzijde van het lichaam.

Optimale testpositie
Eindstand voor monoarticulaire spieren en middenstand voor biarticulaire
spieren.

Optimale testpositie voor spierlengtetests


Eindstand voor monoarticulaire spieren en biarticulaire spieren van klasse
II; een middenstand voor biarticulaire en polyarticulaire spieren van klasse
III en IV. (Zie p. 9.)

Overbelasting
Het effect van een schadelijke spanning.

Overrekking
Rekking tot voorbij de normale spierlengte.

Overrekkingszwakte
Zwakte van een biarticulaire (of polyarticulaire) spier als gevolg van her-
haalde bewegingen of een gewoontehouding die de spier verlengt tot
voorbij de normale spierlengte.

Passieve bewegingsuitslag
Beweging tot aan de eindstand van de pijnvrije bewegingsuitslag, uitge-
voerd door de onderzoeker zonder medewerking van de proefpersoon.

Passieve insufficiëntie
Verkorte toestand van een biarticulaire (of polyarticulaire) spier; de lengte
van de spier is niet groot genoeg om een normale verlenging over beide
gewrichten tegelijk mogelijk te maken (bijv. verkorte ischiocrurale spie-
ren).

Plantairflexie
Zie: gewrichtsbewegingen.
452 Spieren

Posterior
Zie: richtingen.

Praktische uitvoerbaarheid
Een van de criteria voor spierlengte- en spierkrachttests. Een test is prak-
tisch uitvoerbaar als hij relatief gemakkelijk uit te voeren is en een mini-
mum aan apparatuur vereist.

Pronatie
Een rotatiebeweging.
– Pronatie van de onderarm treedt op wanneer het distale einde van de
radius vanuit de anatomische laterale stand (supinatie) naar een
mediale stand beweegt, waardoor de handpalm naar achteren gaat
wijzen.
– Pronatie van de voet treedt op wanneer de voet zodanig roteert dat de
voetzool enigszins in laterale richting gaat wijzen. In stand wordt het
gewicht gedragen door de binnenzijde van de voet.

Proximaal
Zie: richtingen.

Rechtsdraaiende rotatie
Zie: gewrichtsbewegingen – rotatie.

Rekbaarheid
De eigenschap van spieren waardoor ze langer kunnen worden of gerekt
kunnen worden.

Rekking
Verlengen; toenemen in lengte. Rekking wordt opgevat als verlenging tot
ten hoogste de normale bewegingsuitslag. Zie ook: overrekking.

Rekkingszwakte
Zwakte als gevolg van een blijvend verkeren in een, eventueel maar weinig,
verlengde toestand waarbij de neutrale fysiologische ruststand over-
schreden wordt, maar de normale bewegingsuitslag niet. Rekkingszwakte
heeft meer te maken met de duur van de houdingsafwijking dan met de
ernst ervan. Zie p. 27 m.b.t. polyarticulaire spieren. Zie: overrekkings-
zwakte.

Retroflexie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Retroversie
Zie: bekkenkanteling.

Richtingen
– Anterior: naar voren of naar het vooroppervlak.
– Caudaal: naar beneden, van het hoofd af (naar de cauda = staart).
– Craniaal: naar boven, naar het hoofd toe.
– Distaal: verder van de mediaanlijn of de romp af.
– Dorsaal: naar achteren of naar het achteroppervlak.
– Lateraal: van de mediaanlijn af.
– Mediaal: naar de mediaanlijn toe.
– Posterior: naar achteren of naar het achteroppervlak.
– Proximaal: dichter bij de mediaanlijn of de romp.
– Ventraal: naar voren of naar het vooroppervlak.

Ronde rug
Kyfose.

Ronde schouders
Protractie van de schouders.
Glossarium 453

Rotatie
Zie: gewrichtsbewegingen.

Ruglig
Liggen met het gezicht naar boven.

Sagittale as
Zie: assen.

Sagittale vlak
Zie: vlakken.

Scoliose
Zijwaartse bocht in de wervelkolom. De wervelkolom kan een bocht naar
één zijde vertonen of meer, elkaar compenserende bochten hebben. Een
zijwaartse bocht met de convexiteit naar rechts is een rechtse bocht en
vice versa.

Spanning
1 Met betrekking tot spieren: de effectieve kracht die door een spier wordt
ontwikkeld.
2 Met betrekking tot de biomechanica: de kracht (of belasting) die een
lichaam kan verlengen. Compressie en spanning hebben een tegenge-
stelde betekenis.
3 Met betrekking tot hoofdpijn: verkorting van de dorsale spieren van de
hals.

Spasme
Een onwillekeurige spiercontractie.

Spierbalans
Een toestand van evenwicht tussen de krachten die ontwikkeld worden
door de spieren die tegengesteld werken op een gewricht, waardoor een
ideale houding tot stand komt voor beweging en optimale stabiliteit.

Spierdisbalans
Verstoord evenwicht tussen de krachten die ontwikkeld worden door
spieren die tegengesteld werken. Er is sprake van een spierdisbalans
wanneer een bepaalde spier zwak is en zijn antagonist sterk. Dit leidt tot
houdingsfouten en inefficiënt bewegen.

Spierlengte
De mate waarin een spier kan worden verlengd.

Stabilisatie
Fixatie; heeft betrekking op het vasthouden van een stand.

Stabiliteit
In staat zijn steun te geven; stevigheid in stand.

Strak
Niet verkort; een spier is strak wanneer deze stevig aanvoelt doordat hij
aangespannen is. Spieren worden strak in de eindstand, dus wanneer ze
gerekt worden tot de maximale spierlengte. Zie p. 13.

Subjectief
Waargenomen door de patiënt, maar niet waar te nemen door de onder-
zoeker.
Zie: symptoom.
454 Spieren

Supinatie
Een rotatiebeweging.
– Supinatie van de onderarm treedt op wanneer het distale einde van de
radius vanuit een mediale stand (pronatie) naar de anatomische laterale
stand beweegt, waardoor de handpalm naar voren gaat wijzen.
– Supinatie van de voet treedt op wanneer de voet zodanig roteert dat de
voetzool enigszins in mediale richting gaat wijzen. In stand wordt het
gewicht gedragen door de buitenzijde van de voet.

Sway-backhouding
Een foutieve houding met een achterwaartse verplaatsing (‘swaying back’)
van het bovenste deel van de romp en een voorwaartse verplaatsing
(‘swaying forward’) van het bekken. Er bestaat een lange kyfose die zich
uitstrekt tot in het bovenste lumbale gebied en een afvlakking van de
onderste lumbale wervelkolom, evenals een vooroverkanteling van het
bekken en extensie in de heupgewrichten. Het hoofd en de hals staan in
anteropositie.

Symptoom
Een afwijking of abnormale sensatie waargenomen door de patiënt die een
subjectieve indicatie vormt van een aandoening of disfunctie.
Zie ook: verschijnsel.

Syndroom
Een groep verschijnselen en symptomen die samen een karakteristiek
beeld vormen van een ziekte, aandoening, letsel of disfunctie.

Tegengestelde werking
Contractie van de spier terwijl de insertie gefixeerd is, waardoor de origo
naar de insertie beweegt.

Testbeweging
Een beweging van een bepaald lichaamsdeel in een bepaalde richting en
over een bepaald bewegingstraject.

Testpositie
De positie waarin de onderzoeker een bepaald lichaamsdeel plaatst en die
de patiënt indien mogelijk vast moet houden.

Tests en metingen
– Test: een procedure voor het verkrijgen van gegevens die vergeleken
kunnen worden met een norm, bijvoorbeeld een test voor spierlengte,
spierkracht of bewegingsuitslag.
– Onderzoek: een procedure die meer dan één type test omvat, bijvoor-
beeld een houdingsonderzoek.
– Beoordeling: een beschouwing van de objectieve gegevens uit de
onderzoeken en tests.
– Evaluatie: de interpretatie van de objectieve en subjectieve gegevens
voor het stellen van een musculoskeletale diagnose en het bepalen van
de juiste behandeling.

Thomas-test
Volgens Jones en Lovett (1929) is de flexietest van Thomas gebaseerd op
het feit dat mensen niet in staat zijn tot retroflexie in een aangedane heup
zonder dat er een lordose optreedt. Indien er een flexiedeformiteit bestaat,
is de patiënt niet in staat de heup aan de aangedane zijde te strekken en
blijft het bovenbeen onder een hoek staan.

Tot zit komen (‘sit-up’)


Beweging waarbij de proefpersoon tot zit komt vanuit ruglig door flexie in
de heupgewrichten. (Tot zit komen met gebogen romp is ventraalflexie
van de wervelkolom en mag dus geen partiële sit-up genoemd worden.)
Glossarium 455

Transversaal vlak
Zie: vlakken.

Transversale as
Zie: assen.

Trek
Zie: spanning (2).

Trendelenburg
– Symptoom van Trendelenburg: indicatie van zwakte van de abductoren
van de heup doordat de heup in adductiestand komt te staan wanneer
de patiënt met het volle gewicht op het aangedane been staat met de
andere voet van de ondergrond. Oorspronkelijk werd de Trendelenburg-
test gebruikt om een dislocatie van de heup te diagnosticeren.
– Trendelenburggang: een gangpatroon waarbij de aangedane heup in
adductiestand komt te staan tijdens de belaste fase. Het tegenoverge-
stelde – abductie van de heup tijdens het gaan – ziet men bij paralyse
van de abductoren van de heup. Zie p. 398.

Uitstralingspijn
Pijn die op enige afstand van de bron van de pijn gevoeld wordt; Engels:
‘referred pain’.

Valgus
– Van de knie (genu valgus): X-been.
– Van de voet (talipes valgus): pronatie met abductie van de voorvoet.
– Van de grote teen (hallux valgus): adductie van de grote teen (naar de
mediaanlijn van de voet); gaat gepaard met een likdoorn.

Validiteit
Een van de criteria voor spierlengte- en spierkrachttests. Een test is valide
als hij een goede kwalitatieve en kwantitatieve meting oplevert van de
eigenschap die hij geacht wordt te meten.

Varus
– Van de knie (genu varus): O-been.
– Van de voet (talipes varus): supinatie met adductie van de voorvoet.

Ventraal
Zie: richtingen.

Verkorting
Een lichte tot matige afname van de spierlengte. Er bestaat een bewe-
gingsbeperking in de richting waarin de spier verlengd kan worden.

Verschijnsel
Een afwijking waargenomen door de onderzoeker die een objectieve indi-
catie vormt van een aandoening of disfunctie. Zie ook: symptoom.

Vlakken
Reële of denkbeeldige tweedimensionale platte vlakken die loodrecht op
elkaar staan.
– Frontale vlak: een verticaal vlak dat van zij tot zij loopt en het lichaam
verdeelt in een ventraal en een dorsaal gedeelte.
– Sagittale (voor-achterwaartse) vlak: een verticaal vlak dat van voor naar
achteren loopt. Het mediosagittale (of mediale) vlak verdeelt het
lichaam in een linker- en een rechterhelft.
– Transversale vlak: een horizontaal vlak dat het lichaam verdeelt in een
bovenste (craniaal) en een onderste (caudaal) gedeelte.

Vooroverkanteling van het bekken


Zie: bekkenkanteling.
456 Spieren

Weerstand
Een kracht die beweging tegengaat; bij spiertests is dit de weerstand
geboden door de onderzoeker of de zwaartekracht tijdens testbewegingen.

X-benen
Stand waarin de knieën elkaar raken en de voeten van elkaar staan; genua
valga.

Zijwaartse bekkenkanteling
Zie: bekkenkanteling.

Zwaartelijn
Een verticale lijn door het zwaartepunt; de lijn die loopt door het snijvlak
van het mediosagittale en het mediofrontale vlak.

Zwaartepunt
Het punt in een lichaam waarop de zwaartekracht vrijelijk inwerkt en
waaromheen het lichaam in evenwicht is; het punt waar de mediosagit-
tale, mediofrontale en mediotransversale vlakken van het lichaam elkaar
snijden. Bij een ideale houding van het lichaam valt het zwaartepunt
enigszins voor het eerste of tweede sacrale segment.
Literatuur

Literatuur waarnaar in de tekst verwezen wordt

AAOS (American Academy of Orthopedic Surgeons). In: Reese NB, Bandy WD. Joint
Range of Motion and Muscle Length Testing. Philadelphia: WB Saunders, 2002; p. 404.
Adams MA, Hutton WC. Prolapsed invertebral disc: a hyperflexion injury. In: Indus-
trial Rehabilitation American Therapeutics 1989; pp. 1031-1038. Presented at the 8th
annual meeting of the international society for the study of the lumbar spine. Paris,
May 18, 1981.
Adams RD, et al. Diseases of Muscle. New York: Paul B Hoeber, 1953.
Agur AMR. Grant’s Atlas of Anatomy. 9th ed. Baltimore: Williams & Wilkins, 1991.
AMA (American Medical Association). In: Reese NB, Bandy WD. Joint Range of Motion
and Muscle Length Testing. Philadelphia: WB Saunders, 2002; p. 404.
American Academy of Orthopedic Surgeon (AAOS). Instructional course lectures. St.
Louis, MO: C.V. Mosby, 1985.
Andersson EA, et al. Abdominal and hip flexor muscle activation during various
training exercises. Eur J Appl Physiol 1997;75:115-123.
Andres P. Rehabilitative principles and the role of the physical therapist. In: Munsat
T, ed. Postpolio Syndrome. Stondham, MA: Butterworth-Heinemann, 1991.
Anson BJ, ed. Morris Human Anatomy. 12th ed. New York: McGraw-Hill, 1966.
Aston J. Postpolio syndrome. An emerging threat to polio survivors. Postguard Med
1992;92:249-256.
Ayub E, Glasheen-Wray M, Kraus S. Head posture: a case study of the effects on the
rest position of the mandible. J Orthop Sports Phys Ther 1984;6:179-183.
Basmajian JV. Primary Anatomy. 5th ed. Baltimore: Williams & Wilkins, 1964; pp. 29,
61.
Basmajian JV, DeLuca D. Muscles Alive. 5th ed. Baltimore: Williams & Wilkins, 1985;
pp. 255, 414.
Berkheiser EJ, Shapiro F. Alar scapula. Traumatic palsy of the serratus magnus. J Am
Med Ass 1937;108:1790-1793.
Boileau J, Basmajian JV. Grant’s Methods of Anatomy. 7th ed. Baltimore: Williams &
Wilkins, 1965.
Bourban B. Musculoskeletal analysis: the temporomandibular joint and cervical
spine. In: Scully R, Barnes M, eds. Physical Therapy. Philadelphia: JB Lippincott,
1989.
Brash JC, ed. Cunningham’s Manual of Practical Anatomy. Vol 1. 11th ed. New York:
Oxford University Press, 1948.
Bremner-Smith AT, Unwin AJ, Williams WW. Sensory pathways in the spinal acces-
sory nerve. J Bone Joint Surg (Br) 1999;81-B:226-228.
Brinkman JR. Comparison of a hand-held to a fixed dynamometer in tracking
strength change. Abstract R226. In: Abstracts of papers accepted for presentation at
67th Annual Conference of American Physical Therapy Association, June 14-16,
1992. Phys Ther 1992;72(6) Suppl.
Brodal A. Neurologic Anatomy: in Relation to Clinical Medicine. 3rd ed. New York: Oxford
University Press, 1981.
Brown LP, Niehues SL, Harrah A, et al. Upper extremity range of motion and iso-
kinetic strength of internal and external rotators in major league baseball players.
458 Spieren

In: McMahon PJ, Sallis RE. The Painful Shoulder, Postgraduate Medicine 1999;106(7).
Brown T, Hanson R, Yorra A. Some mechanical tests on the lumbosacral spine with
particular reference to the intervertebral disc. J Bone Joint Surg (Am) 1957;39-A:1135.
Burstein D. Joint compression for treatment of shoulder pain. Clin Man 1985;5(2):9.
Buschang P. Differential long bone growth of children between two months and
eleven years of age. Am J Phys Anthropol 1982;58:291-295.
Cahill BR. Quadrilateral space syndrome. In: Omer GE, Spinner M. Management of
Peripheral Nerve Problems. Philadelphia: WB Saunders, 1980; pp. 602-606.
Chaffin DB. Occupational biomechanics of low back injury. In: White AA, Gordon SL,
eds. Symposium on Idiopathic Low Back Pain. St. Louis, MO: C.V. Mosby, 1982.
Cherniack RM, et al. Respiration in Health and Disease. 2nd ed. Philadelphia: WB
Saunders, 1972; p. 410.
Clarkson HM. Musculoskeletal Assessment. 2nd ed. Baltimore: Lippincott Williams &
Wilkins, 2000; pp. 402, 403.
Conway S, Jones H. Entrapment and compression neuropathies. In: Tollison C, ed.
Handbook of Chronic Pain Management. Baltimore: Williams & Wilkins, 1989; pp. 433,
437, 438.
Cornbleet SL, Woolsey NB. Assessment of hamstring muscle length in school-aged
children using the sit-and-reach test and the inclinometer measure of hip joint
angle. Phys Ther 1996;76:850-855.
Cox JM. Low Back Pain – Mechanism, Diagnosis, and Treatment. 5th ed. Baltimore:
Williams & Wilkins, 1990; pp. 215, 224, 225.
Coyne JM, Kendall FP, Latimer RM, Payton OD. Evaluation of brachial plexus injury.
J Am Phys Ther Assoc 1968;48:733.
Cyriax J, Cyriax P. Illustrated Manual of Orthopaedic Medicine. Boston: Butterworths,
1983; p 76.
Daniels L, Worthingham C. Muscle Testing-Techniques of Manual Examination. 5th ed.
Philadelphia: WB Saunders, 1986; p. 54.
Davis G. Applied Anatomy. Philadelphia: JB Lippincott, 1918; p. 433.
Dawson DM, Hallett M, Millender LH. Entrapment Neuropathies. 2nd ed. Boston:
Little, Brown, 1990.
DeJong RN. The Neurologic Examination. 3rd ed. New York: Harper & Row, 1967.
Derosa C, Porterfield JA. A physical therapy model for the treatment of low back pain.
Phys Ther 1992;72(4):263.
Dirckx JH, ed. Stedman’s Concise Medical Dictionary. 4th ed. Baltimore: Lippincott
Williams & Wilkins, 2001; p. 76.
Dorland WA. The American Illustrated Medical Dictionary. Philadelphia: WB Saunders,
1932.
Dorland’s Illustrated Medical Dictionary. 27th ed. Philadelphia: WB Saunders, 1988; pp.
1118-1125.
Duchenne GB. Physiology of Motion. Philadelphia: JB Lippincott, 1949; p. 480.
Dvorak J, Antinnes J, Panjabi M, et al. Age and gender-related normal motion of the
cervical spine. Spine 1992;17:393-398.
Egan DF. Fundamentals of Respiratory Therapy. 3rd ed. St. Louis, MO: C.V. Mosby, 1977.
Einkauf DK, Gohdes ML, Jensen GM, Jewell MJ. Changes in spinal mobility with
increasing age in women. Phys Ther 1987;67(3).
Elahi S, Cahue S, Felson D, Engelman L, Sharma L. The association between varus-
valgus alignment and patellofemoral osteoarthritis. Arthritis Rheum 2000;43(8):1874-
1880.
Fahrni WH, Trueman GE. Comparative radiological study of spines of a primitive
population with North Americans and North Europeans. J Bone Joint Surg (Br) 1965;
47-B:552.
Farfan HF. Mechanical disorders of the low back. Philadelphia: Lea & Febiger, 1973.
Fedorak C, Nigel A, Marshall J, Paull H. Reliability of the visual assessment of
cervical and lumbar lordosis: How good are we? Spine 2003;28(16):1857-1859.
Fess EG, Movan C, ed. Clinical Assessment Recommendations. 2nd ed. Garner, NC: The
American Society of Hand Therapists, 1992; p. 51.
Foerster O, Bumke O. Handbuch der Neurologie. Volume V. Berlin: J Springer, 1936.
Foley WE, Wolf J. Scapula alata. J Iowa State Med Soc 1941;31:424-426.
Freiberg AH, Vinke TH. Sciatica and sacro-iliac joint. J Bone Joint Surg (Am). 1934;16:
126-136.
Geiringer SR, Leonard JA. Posterior interosseus palsy after dental treatment: case
report. Arch Phys Med Rehabil 1985;66.
Literatuur 459

Gore DR, Sepic SB, Gardner GM. Roentgenographic findings of the cervical spine in
asymptomatic people. Spine 1986;11:521-524.
Goss CM, ed. Gray’s Anatomy of the Human Body. 28th ed. Philadelphia: Lea & Febiger,
1966; pp. 277, 311, 319, 380-381, 968.
Grace E, Sarlani E, Reid B, Read B. The use of an oral exercise device in the treatment
of muscular TMD. The Journal of Craniomandibular Practice 2002;20(3):204-208.
Griegel-Morris P, Larson K, Mueller-Klaus K, Oatis C. Incidence of common postural
abnormalities in the cervical, shoulder, and thoracic regions and their association
with pain in two age groups of healthy subjects. Phys Ther 1992;72(6):425-431.
Guides to the evaluation of permanent impairment. Chicago: American Medical Associa-
tion, 1984.
Guimaraes ACS, et al. The contribution of the rectus abdominis and rectus femoris in
twelve selected abdominal exercises. J Sports Med Phys Fitness 1991;31:222-230.
Guz A, Noble M, Eisele J, Trenchard D. The role of vagal inflation reflexes. In: Porter
R, ed. Breathing. Hering-Breuer Centenary Symposium. A CIBA Foundation Sym-
posium. London: JA Churchill, 1970; pp. 155, 235, 246, 287, 289.
Hadley MN, Sonntag VKH, Pittman HW. Suprascapular nerve entrapment. J Neuro-
surg 1986;64:843-848.
Hales T, Sauter S, Peterson M, et al. Musculoskeletal disorders among visual display
terminal users in a telecommunications company. Ergonomics 1994;37(10):1603-1621.
Halstead L. Late complications of poliomyelitis. In: Goodgold J, ed. Rehabilitative
Medicine. St. Louis, MO: C.V. Mosby, 1988; pp. 328-342.
Halstead L. Postpolio syndrome. Sci Am 1998;278(4):36-44.
Hansson KG. Serratus Magnus Paralysis. Arch Phys Med 1948;29:156-161.
Harrison DE, Harrison DD, Janik TJ, et al. Comparison of axial and flexural stresses
in lordosis and three configurations of the cervical spine. Clin Biomech 2001;16:276-
284.
Hartz Cr, Linscheid RL, Gramse RR, Daube JR. The pronator teres syndrome: com-
pression neuropathy of the median nerve. J Bone Joint Surg 1981;63A;885-890.
Haymaker W, Woodhall B. Peripheral Nerve Injuries. 2nd ed. Philadelphia: WB Saun-
ders, 1953.
Hein V. A method to evaluate spine and hip range of motion in trunk forward flexion
and normal values for children at age 8-14 years. Med Sport 1996;49:379-385.
Hinwood J. Sacroiliac joint biomechanics. Dig Chiro Econ 1983;25(5):41-44.
Hollinshead WH. Functional Anatomy of the Limbs and Back. 3rd ed. Philadelphia: WB
Saunders, 1969.
Hoppenfeld S. Physical Examination of the Spine and Extremities. Norwalk, CT: Appleton-
Century-Crofts, 1976; pp. 144, 167.
Horwitz MT, Tocantins LM. An anatomical study of the role of the long thoracic
nerve and the related scapular bursae in the pathogenesis of local paralysis of the
serratus anterior muscle. Anat Rec 1938a;71:375-385.
Horwitz MT, Tocantins LM. Isolated paralysis of the serratus anterior (magnus)
muscle. J Bone and Joint Surg 1938b;20:720-725.
Inman VT, Saunders JB, de CM, Abbott LC. Observations on the function of the
shoulder joint. J Bone Joint Surg 1944;26:1.
Jankiewicz JJ, Henrikus WL, Houkom JA. The appearance of the piriformis muscle
syndrome in computed tomography and magnetic resonance imaging. Clin Orthop
Relat Res 1991;262:207.
Johnson JYH, Kendall HO. Isolated paralysis of the serratus anterior muscle. J Bone
Joint Surg (Am) 1955;37-A:567; Ortho Appl J 1964-18:201.
Jones R, Lovett RW. Orthopedic Surgery. 2nd ed. New York: William Wood and Co, 1929;
p. 693.
Karahan A, Bayraktar N. Determination of the usage of body mechanics in clinical
settings and the occurrence of low back pain in nurses. International Journal of
Nursing Studies 2004;41:67-75.
Keegan J, Garrett F. The segmental distribution of the cutaneous nerves in the limbs
of man. Anat Rec 1948:102.
Kendall F. A criticism of current tests and exercises for physical fitness. Phys Ther
1965;45:187-197.
Kendall F, McCreary E, Provance P. Muscles: Testing and Function with Posture and Pain.
4th ed. Baltimore: Lippincott, Williams & Wilkins, 1993.
Kendall H, Kendall F. Study and Treatment of Muscle Imbalance in Cases of Low Back and
Sciatic Pain. Baltimore: privately printed, 1936.
460 Spieren

Kendall HO, Kendall FP. Normal flexibility according to age groups. J Bone Joint Surg
(Am) 1948;30:690-694.
Kendall HO, Kendall FP. Muscles, Testing and Function. 1st ed. Baltimore: The Williams
and Wilkins Company, 1949.
Kendall HO, Kendall FP, Boynton DA. Posture and Pain. Baltimore: Williams & Wil-
kins, 1952; pp. 2-73, 156-159.
Kendall HO, Kendall FP, Wadsworth GE. Muscles, Testing and Function. 2nd ed. Balti-
more: The Williams and Wilkins Company, 1971.
Kite JH. Exercise in foot disabilities. In: Basmajian JV, ed. Therapeutic Exercise. 3rd ed.
Baltimore: Williams and Wilkins, 1978; pp. 485-513.
Legg AT. Physical therapy in infantile paralysis. In: Mock, ed. Principles and Practice of
Physical Therapy. Vol II. Hagerstown, MD: WF Prior, 1932; p. 45.
Lehman JH, ed. Therapeutic Heat and Cold. Baltimore: Williams & Wilkins, 1982; pp.
404, 563-564.
Levine D, Whittle MW. The effects of pelvic movement on lumbar lordosis in the
standing position. J Orthop Sports Phys Ther 1996;24(3):130-135.
Licht S. History. In: Basmajian J, ed. Therapeutic Exercises. 4th ed. Baltimore: Williams
& Wilkins, 1984; p. 30.
Macintyre J, Taunton J, Clement D, Lloyd-Smith D, McKenzie D, Morrell R. Running
injuries: A clinical study of 4173 cases. Clin J Sport Med 1991;1(2):81-87.
Magee DJ. Orthopedic Physical Assessment. Philadelphia: Saunders, 2002.
Marcus M, Gerr F, Monteilh C, et al. A prospective study of computer users: II.
Postural risk factors for musculoskeletal symptoms and disorders. Am J Ind Med
2002;41:326-249.
Margolis S, Moses S, eds. Johns Hopkins Medical Handbook. New York: Rebus, 1992; pp.
128, 129.
Marino M, Nicholas J, Gleim G, Rosenthal P, Nicholas J. The efficacy of manual
assessment of muscle strength using a new device. Am J Sports Med 1982;10(6):360-
364.
Matheson G, Clement D, McKenzie D, Taunton J, Lloyd-Smith D, Macintyre J. Stress
fractures in athletes. A study of 320 cases. Am J Sports Med 1987;15(1):46-58.
McLean I, Gillan G, Ross J, Aspden R, Porter R. A comparison of methods for
measuring trunk list. Spine 1996;21(14):1667-1670.
Moore KL. Clinically Oriented Anatomy. 2nd ed. Baltimore: Williams & Wilkins, 1985.
Mulroy SJ, Lassen KD, Chambers SH, Perry J. The ability of male and female clini-
cians to effectively test knee extension strength using manual muscle testing.
Journal of Orthopaedic and Sports Physical Therapy 1997;26(4)192-199.
Nachemson A, Elfstron G. Intravital Dynamic Pressure Measurements in Lumbar Discs.
Stockholm: Almqvista Wiksell, 1970.
Nakano KK. Neurology of Musculoskeletal and Rheumatic Disorders. Boston: Houghton
Mifflin, 1978; pp. 191, 200.
Newton M, Waddell G. Trunk strength testing with iso-machine. Part 1: Review of a
decade of scientific evidence. Spine 1993;18(7):801-811.
Nissinen M. Spinal posture during pubertal growth. Acta Paediatr 1995;84:308-312.
Nissinen M, Heliovaara M, Seitsamo J, Poussa M. Trunk asymmetry, posture, growth,
and risk of scoliosis. Spine 1993;18(1):8-13.
Nissinen M, Heliovaara M, Seitsamo J, Kononen M, Hurmerinta K, Poussa M.
Development of truck asymmetry in a cohort of children ages 11 to 22 years. Spine
2000;25(5):570-574.
Nordin M, Frankel V. Basic Biomechanics of the Musculoskeletal System. 2nd ed. Phila-
delphia: Lea & Feibiger, 1989; pp. 193, 201.
Norkin C, Levangie P. Joint Structure & Function. Philadelphia: F.A. Davis, 1992.
Norkin C, White DJ. Measurement of Joint Motion: A Guide to Goniometry. Philadelphia:
F.A. Davis, 1985; pp. 139.
Norkin CC, Levangie PK. Joint Structure & Function – A Comprehensive Analysis. Phila-
delphia: F.A. Davis, 1983; p. 148.
Ober F, ed. Lovett’s Lateral Curvature of the Spine. 5th Ed. Philadelphia: P. Blakiston’s
Son & Co., 1931; p. 13.
Ober FR. Back strain and sciatica. JAMA 1935;104(18):1580-1581.
Ober FR. Relation of the fascia lata to conditions of the lower part of the back. JAMA
1937;109(8):554-555.
O’Connell A, Gardner E. Understanding the Scientific Basis of Human Motion. Baltimore:
Williams & Wilkins, 1972.
O’Neill DB, Zarins B, Gelberman RH, Keating TM, Louis D. Compression of the
Literatuur 461

anterior interosseous nerve after use of a sling for dislocation of the acromio-
clavicular joint. J Bone Joint Surg (Am) 1990;72-A(7):1100.
Overpeck DO, Ghormley RK. Paralysis of the serratus magnus muscle. Caused by
lesions of the long thoracic nerve. J Am Med Ass 1940;114:1994-1996.
Palmer ML, Eppler M. Clinical Assessment Procedures in Physical Therapy. Philadelphia:
JB Lippincott Co., 1990, pp. 247-248, 339-340.
Palmer ML, Eppler ME. Fundamentals of Musculoskeletal Assessment Techniques. 2nd ed.
Lippincott: Philadelphia, 1998; pp. 221-224.
Peele TL. The Neuroanatomic Basis for Clinical Neurology. 3rd ed. New York: McGraw-
Hill, 1977.
Pope M, Wilder D, Booth J. The biomechanics of low back pain. In: White AA, Gordon
SL, eds. Symposium on Idiopathic Low Back Pain. St. Louis, MO: C.V. Mosby, 1982.
Post M, Mayer JM. Suprascapular nerve entrapment. Clin Orthop Relat Res 1987;223:
126-135.
Poulson E, Jorgensen K. Back muscle strength, lifting and stoop working positions.
App Ergonomics 1971;133-137.
Reese NB, Bandy WD. Joint Range of Motion and Muscle Length Testing. Philadelphia: WB
Saunders, 2002; pp. 403, 408.
Rheault W, Beal J, Kubick K, Novack T, Shepley J. Intertester reliability of the hand-
held dynamometer for wrist flexion and extension. Archives of Physical Medicine and
Rehabilitation 1989;70:909.
Risser JC. Scoliosis, past and present. In: Basmajian JV, ed. Therapeutic Exercise. 4th ed.
Baltimore: Williams & Wilkins, 1984; p. 469.
Roaf R. A study of the mechanics of spinal injuries. J Bone Joint Surg (Br). 1960;43-B:
810.
Rocabado M. Arthrokinematics of the temporomandibular joint. Dent Clin North Am
1983;27:573-594.
Rodgers M, Cavanagh P. Glossary of biomechanical terms, concepts, and units. Phys
Ther 1984;64(12):1886-1902.
Romanes GJ, ed. Cunningham’s Textbook of Anatomy. 10th ed. London: Oxford Univer-
sity Press, 1964.
Rothstein J. Muscle biology – clinical considerations. Phys Ther 1982;62(12):1825.
Rothstein J, Roy S, Wolf S. The Rehabilitation Specialist’s Handbook. Philadelphia: FA
Davis, 1991;pp. 64-65.
Rowlands LK, Wertsch JJ, Primack SJ, Spreiter AM, Roberts MM. Kinesiology of the
empty can test. Am J Phys Med Rehabil 1995;74(4)302-304.
Saunders H. Evaluation, Treatment and Prevention of Musculoskeletal Disorders. 2nd ed.
Edina, MN: Educational Opportunities, 1985; pp. 86, 131.
Schade JP. The Peripheral Nervous System. New York: American Elsevier, 1966.
Sforza C, Grassi G, Fragnito N, et al. Three-dimensional analysis of active head and
cervical spine range of motion; effect of age in healthy male subjects. Clin Biomech
2002;17;611-614.
Sharma L, Song J, Felson D, Cahue S, Shamiyeh E, Dunlop D. The role of knee
alignment in disease progression and functional decline in knee osteoarthritis. J Am
Med Assoc 2001;286(2):188-195.
Shneerson J. Disorders of Ventilation. London: Blackwell Scientific Publications, 1988;
pp. 22, 31, 155, 287, 289.
Sobotta J. Atlas of Human Anatomy. New York: GE Stechert, 1933; p. 142.
Sobotta-Figge. Atlas of Human Anatomy. Vol 1. München: Urban & Schwarzenberg,
1974.
Soderberg GL. Kinesiology – Application to Pathological Motion. 2nd ed. Baltimore: Wil-
liams & Wilkins, 1997.
Spalteholz W. Hand Atlas of Human Anatomy. Vol II, III. 6th ed. In English. London: JB
Lippincott.
Spinner M. Management of nerve compression lesions of the upper extremity. In:
Omer G, Spinner M, eds. Management of Peripheral Nerve Problems. Philadelphia: WB
Saunders; 1980.
Staniszewski B, Mozes J, Tippet S. The relationship between modified sphygmoma-
nometer values and biomechanical assessment of pelvic tilt and hip angle during
Kendall’s leg lowering test of abdominal muscle strength. Proceedings of the Illinois
Chapter of APTA, Fall, 2001.
Stedman’s Medical Dictionary. 25th ed. Baltimore: Williams & Wilkins, 1990.
Stein, I. Painful conditions of the shoulder joint. Phys Ther Rev 1948:28(6).
462 Spieren

Steindler A. Diseases and Deformities of the Spine and Thorax. St. Louis, MO: C.V. Mosby,
1929; p. 547.
Sunderland S. Nerve and Nerve Injuries. 2nd ed. New York: Churchill Livingston, 1978.
Sunderland S. Nerve Injuries and Their Repair: A Critical Appraisal. London: Churchill
Livingstone, 1991; p. 161.
Surburg P, Suomi R, Poppy W. Validity and reliability of a hand-held dynamometer
applied to adults with mental retardation. Archives of Physical Medicine and Rehabili-
tation 1991;73(6):535-539.
Taber CW. Taber’s Cyclopedic Medical Dictionary. Philadelphia: F.A. Davis, 1969; pp. 1-25,
app. 45-50.
Tavores AS. L’Innervation des muscles pectoraux. Acta Anat 1954;21:132-141.
Tichauer ER, Miller M, Nathan IM. Lordosimetry: a new technique for the meas-
urement of postural response to materials handling. Am Ind Hyg Assoc J 1973;34:1-12.
Toffler A. Powershift. New York: Bantam Books, 1991.
Travell J. Temporomandibular joint pain referred from muscles of the head and neck.
The Journal of Prosthetic Dentistry 1960;10(4):745-763.
Trends and differential use of assistive technology devices: United States, 1994. The
National Health Interview Survey on Disability, 1999.
Velpeau AALM. Luxations de l’epaule. Arch Gén de Méd 1837;14(Sér. 2):269-305.
Wadsworth CRK, Sear M, Harrold J, Nielsen D. Intrarater reliability of manual
muscle testing and handheld dynametric muscle testing. Phys Ther 1987;67(9):1342-
1347.
Whitmore M, Berman A. The Evaluation of the Posture Video Analysis Tool (PVAT). NASA
Technical Paper 3659. Houston, Texas: Lockhead Martin Engineering & Science
Services, 1996.
Wickenden D, Bates S, Maxwell L. An electromyographic evaluation of upper and
lower rectus abdominus during various forms of abdominal exercises. N Z J Phys-
iother 1992;August:17-21.
Widhe T. Spine: posture, mobility, and pain. A longitudinal study from childhood to
adolescence. Eur Spine J 2001:118-123.
Williams PC. Lesions of the lumbosacral spine. Part II. Chronic traumatic (postural)
destruction of the lumbosacral intervertebral disc. J Bone Joint Surg 1937;19:690-703.
Williams PL, Warwick R, Dyson M, Bannister L, eds. Gray’s Anatomy. 37th ed. New
York: Churchill Livingston, 1989; pp. 552-553, 563, 564, 573, 612.
Willner S, Johnson B. Thoracic kyphosis and lumbar lordosis during the growth
period in children. Acta Paediatr Scand 1983;72:873-878.
Wolf J. The Conservative treatment of serratus palsy. J Bone and Joint Surg 1941;23(Oct.):
959-961.
Youmans WD, Siebens AA. Respiration. In: Brobeck, ed. Best and Taylor’s Physiological
Basis of Medical Practice. 9th ed. Baltimore: Williams & Wilkins, 1973; pp. 6-30, 6-35.
Yustin D, Rieger M, McGuckin R. Determination of the existence of hinge move-
ments of the temporomandibular joint during normal opening by cine-MRI and
computer digital addition. J Prosthodont 1993;2:190-195.

Aanbevolen literatuur

Brink PRG, Mourik JBA van. Letsels van het steun- en bewegingsapparaat. 2e dr. Elsevier
Gezondheidszorg, 2001.
Cranenburgh B van, Mulder T. Van contractie naar actie. Theorieën over motoriek en
toepassingen in sport, therapie en pedagogiek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van
Loghum, 1986.
Deckers JAM, Beckers DML. Ganganalyse en looptraining voor de paramedicus. Houten/
Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 1996.
Egmond DL, Schuitemaker R. Extremiteiten. Manuele therapie in enge en ruime zin
(incl. dvd). 9e dr. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2006.
Gestel JLM van, Hoeksema-Bakker CMC. Training van spierkracht en spierfunctie 1.
Paramedische trainingsbegeleiding. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum,
1997.
Gosselink HAAM, Gosselink R, Decramer M. Revalidatie bij chronisch obstructieve long-
ziekten. 1e dr. Reed Business, 2001.
Kapandji IA, Kauer JMG, Rutten-Dobber CE. Bewegingsleer deel 1. De bovenste extre-
miteit. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 1980.
Kapandji IA, Kauer JMG, Rutten-Dobber CE. Bewegingsleer deel 2. De onderste extre-
miteit. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 1981.
Literatuur 463

Kapandji IA, Rutten-Dobber CE, Kauer JMG. Bewegingsleer deel 3. De romp. Houten/
Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 1984.
Kuks JBM, Snoek JW. Klinische neurologie. 16e dr. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van
Loghum, 2007.
Lak M, Remkes W, Coppoolse R. Teweegbrengen van een articulaire beweging. 2 De wer-
velkolom. Den Haag: Lemma, 2001.
Lohman AHM. Leerboek van het bewegingsapparaat van de mens. 10e dr. Houten/Diegem:
Bohn Stafleu Van Loghum, 2004.
Morree JJ de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel. 4e dr. Houten/Diegem: Bohn
Stafleu van Loghum, 2004.
Nugteren K van, Winkel D. Onderzoek en behandeling van de hand. Reeks Orthopedische
Casuı̈stiek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2006.
Nugteren K van, Winkel D. Onderzoek en behandeling van de heup. Reeks Orthopedische
Casuı̈stiek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2007.
Nugteren K van, Winkel D. Onderzoek en behandeling van lage rugklachten. Reeks
Orthopedische Casuı̈stiek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2005.
Nugteren K van, Winkel D. Onderzoek en behandeling van peesaandoeningen; tendinose.
Reeks Orthopedische Casuı̈stiek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2006.
Snijders CJ, Nordin M, Frankel VH. Biomechanica van het spier-skeletstelsel. 4e dr. Reed
Business, 2005.
Tixa S. Fotoatlas van de anatomie in vivo. 1 Hals, romp en bovenste extremiteit. Houten/
Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2000.
Tixa S. Fotoatlas van de anatomie in vivo. 2 Onderste extremiteit. Houten/Diegem: Bohn
Stafleu van Loghum, 2008.
Tulder MW van, Koes BW. Evidence based handelen bij lage rugpijn. Epidemiologie,
preventie, diagnostiek, behandeling en richtlijnen. Houten/Diegem: Bohn Stafleu
van Loghum, 2004.
Verhaar JAN, Linden AJ van der. Orthopedie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Log-
hum, 2003.
Witvrouw E, Lorent M. Oefentherapie bij knieaandoeningen. Reed Business, 2006.
Wolf AN, Mens JMA. Onderzoek van het bewegingsapparaat. Fysische diagnostiek in de
algemene praktijk. 3e dr. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2001.
Wolters ECh, Groenewegen HJ, Wee. Neurologie. Structuur, functie en dysfunctie van
het zenuwstelsel. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 2004.
Register

a circumductie 43
aangezichtsspieren 102 classificatie van spieren 9
aanpassingsverkorting 27 coccygodynie 193
abductie 42 compensatie 13
abductoren heup 395 compressie 24
abductoren van de heup 157 conditietests 87
actieve insufficiëntie 9 contractuur 13
adductie 42 coracoideus-compressiesyndroom 308
ademhaling 202 correctie voeten in pronatiestand, oefenin-
ademhalingsspieren 210 gen 409
amfiartrose 7
anatomische stand 39 d
anteropositie 133 depressie 104
art. synovialis 7 differentiaaldiagnose 23
articulatie 263 dorsaalflexie 144
assen 39 druk 12
druk op cervicale zenuwwortel 138
b duim 225
beenlengte 400 dynamometer 4
beenlengteverschil 402
bekken e
–, stand 147 elektrostimulatie 29
–, standaardhouding 47 ellebooggewricht 226
bekkenscheefstand, scoliose 95 endorotatie heup 411
bewegingsuitslag 7 endorotatoren heup 392
biarticulaire heupflexoren, verkorting 195 enkel, standaardhouding 48
biarticulaire plantairflexoren 337 eversie 48
bovenrug, standaardhouding 46 extensie 41
bovenste buikspieren, krachttest 175 extensoren heup 399
buikspieren extensoren van de heup, zwakte 197
–, armbewegingen bij testen 189 extensoren van de rug, testen en graderen 155
–, disbalans 189 extensoren van hals en rug 152
–, krachttest 172
–, rol bij ademhaling 207 f
–, zwakte 185 facialisparalyse 114
buikspieren en heupflexoren, disbalans 177 farynx, spieren 122
fascia lata 400
c fixatie 10
carpometacarpale gewricht 225 flexie 41
carpometacarpale gewrichten 225 flexie knie 411
cervicale wervelkolom frontaal vlak 40
–, bewegingen 127
–, stand 133 g
cervicale zenuwwortel, druk op 138 gebreken, houding 80
466 Spieren

genua valga 68 kniegewricht, standaardhouding 47


genua vara 68 koude 30
gewrichtsfacetten, dislocatie 193 kyfolordotische houding 51, 193
glijden 43
gradatie spierkracht 14 l
lage rugpijn 189
h larynx, spieren 121
hallux valgus 404 laterale rompbuigers 157
hals 125 –, testen en graderen 158
–, pijn 137 lateroflexie 43, 145
–, spieren 128 lengtetest heupflexoren 356
–, stand 133 lengtetests heupflexoren 337
halsrib 313 lengtetests ischiocrurale spieren 343
halsspieren linkshandigheid 61
–, massage 140 –, scoliose 95
–, rekoefeningen 141 longitudinale as 40
hamertenen 404 longitudinale gewelf 403
hersenzenuwen 102 loodlijn 45
heup lordotische houding 52
–, abductoren 395
–, endorotatie 411 m
–, endorotatoren 392 m. abductor digiti minimi 237
–, extensoren 399 m. abductor hallucis 361
heupflexoren 384 m. abductor pollicis brevis 229
–, lengtetest 356 m. abductor pollicis longus 235
–, lengtetests 337 m. adductor brevis 389
–, rekken 341 m. adductor hallucis 361
heupgewricht, standaardhouding 47 m. adductor longus 389
hoofd, standaardhouding 46 m. adductor magnus 389
hoofdpijn m. adductor pollicis 228
–, occipitale 137 m. anconeus 258
–, spannings- 137 m. articularis genus 382
houding 38 m. aryepiglotticus 121
houding bij kinderen 80 m. arytenoideus 121
houdingsplankjes 72 m. biceps brachii 257
houdingszwakte 80 m. biceps femoris 381
hulpademhalingsspieren 207 m. brachialis 257
hyperextensie 42, 145 m. brachioradialis 260
–, kinderen 84 m. buccinator 106, 110
hyperextensie knie 410 m. constrictor pharyngis 122
hyperflexie 199 m. coracobrachialis 279
m. corrugator supercilii 106, 108
i m. cricoarytenoideus 121
ideale houding 45, 50 m. cricopharyngeus 122
infrahyoı̈dale spieren 112, 120, 131 m. cricothyroideus 121
insufficiëntie m. deltoideus 281
–, actieve 9 m. depressor anguli oris 106, 111
–, passieve 9 m. depressor labii inferioris 106, 110
interfalangeale gewrichten 225 m. depressor septi nasi 106, 108
interpretatie 73 m. digastricus 120
inversie 48 m. erector spinae 208, 304
ischias 416 m. extensor carpi radialis longus 251
ischiocrurale spieren 379 m. extensor carpi radialis brevis 251
–, lengtetests 343 m. extensor carpi ulnaris 252
–, rekken 352 m. extensor digiti minimi 245
ischiocrurale spiergroep, lengte 148 m. extensor digitorum 246
m. extensor digitorum brevis 369
k m. extensor digitorum longus 369
kaakgewricht, bewegingen 104 m. extensor hallucis brevis 364
kanteling 43 m. extensor hallucis longus 364
kauw- en slikspieren 118 m. extensor indicis 245
keel, spieren 119 m. extensor pollicis brevis 234
knie, hyperextensie 410 m. extensor pollicis longus 233
knieflexie 411 m. flexor carpi radialis 249
Register 467

m. flexor carpi ulnaris 250 m. palatopharyngeus 119, 122


m. flexor digiti minimi 238 m. palmaris brevis 244
m. flexor digitorum brevis 367 m. palmaris longus 244
m. flexor digitorum longus 368 m. pectineus 389
m. flexor digitorum profundus 248 m. pectoralis major 208, 274, 284
m. flexor digitorum superficialis 247 m. pectoralis minor 208, 273, 286, 310
m. flexor hallucis brevis 362 m. peroneus brevis 373
m. flexor hallucis longus 363 m. peroneus longus 373
m. flexor pollicis brevis 232 m. peroneus tertius 369
m. flexor pollicis longus 231 m. piriformis 393, 415
m. gastrocnemius 377 m. plantaris 377
m. gemellus inferior 393 m. popliteus 378
m. gemellus superior 393 m. procerus 107, 109
m. genioglossus 118 m. pronator quadratus 254
m. geniohyoideus 120 m. pronator teres 253
m. gluteus maximus 399 m. psoas major 385
–, zwakte 156 m. psoas minor 386
m. gluteus medius 396 m. pterygoideus lateralis 107, 111
–, zwakte 200 m. pterygoideus medialis 107
m. gluteus minimus 395 m. pterygoideus pars medialis 111
m. gracilis 379, 389 m. quadratus femoris 393
m. hyoglossus 118 m. quadratus lumborum 156, 208
m. iliacus 385 m. quadratus plantae 368
m. iliocostalis lumborum 208 m. quadriceps femoris 382
m. iliopsoas 385 m. rectus abd. 107
m. infraspinatus 287 m. rectus abdominis 167, 188
m. intercostalis 206 m. rectus capitis anterior 128
m. interosseus dors. 239, 365 m. rectus capitis lateralis 128
m. interosseus palm. 240 m. rectus capitis posterior major 128
m. interosseus plant. 365 m. rectus capitis posterior minor 128
m. latissimus dorsi 208, 275, 289, 311 m. rectus inferior 113
m. levator anguli oris 106, 109 m. rectus lateralis 107
m. levator costarum 208 m. rectus lateralis oculi 113
m. levator labii superioris 106, 110 m. rectus medialis oculi 113
m. levator labii superioris alaeque nasi 106 m. rectus superior 113
m. levator palpebrae superioris 106, 113 m. rhomboideus 275, 291, 304
m. levator scapulae 291 m. risorius 107, 109
m. levator veli palatini 119 m. salpingopharyngeus 122
m. longitudinalis inferior 118 m. sartorius 387
m. longitudinalis superior 118 m. scalenus 135, 207
m. longus capitis 128 m. scalenus anterior 128
m. longus colli 128 m. scalenus medius 128
m. lumbricalis 241, 365 m. scalenus posterior 128
m. masseter 106, 111 m. semimembranosus 380
m. mentalis 106, 111 m. semitendinosus 380
m. mylohyoideus 120 m. serratus anterior 207, 297
m. nasalis pars alaris 106, 108 –, verlamming 436
m. nasalis pars transversa 106, 108 m. serratus posterior inferior 208
m. obliquus capitis inferior 128 m. serratus posterior superior 208
m. obliquus capitis superior 128 m. soleus 375
m. obliquus externus abdominis 55, 168 m. splenius capitis 136
m. obliquus inferior 113 m. splenius cerv. 136
m. obliquus inferior oculi 107 m. sternocleidomastoideus 128, 135, 207
m. obliquus internus abdominis 169 m. sternohyoideus 120
m. obliquus superior 113 m. sternothyroideus 120
m. obliquus superior oculi 107 m. styloglossus 118
m. obturatorius internus 393 m. stylohyoideus 120
m. occipitofrontalis 106, 108 m. stylopharyngeus 122
m. omohyoideus 120 m. subclavius 209
m. opponens digiti minimi 236 m. subscapularis 289
m. opponens pollicis 230 m. supinator 255
m. orbicularis oculi 107, 112 m. supraspinatus 280
m. orbicularis oris 107, 110 m. temporalis 107, 111
m. palatoglossus 118, 119 m. tensor fasciae latae 354, 388, 412
468 Spieren

m. tensor veli palatini 119 overrekkingszwakte 27


m. teres major 275, 288, 311
m. teres minor 287 p
m. thyroarytenoideus 121 palatum molle, spieren 119
m. thyroepiglotticus 121 paralyse m. trapezius en m. serratus anterior 302
m. thyrohyoideus 120 passieve insufficiëntie 9
m. tibialis anterior 371 pijn 26
m. tibialis posterior 372 piriformissyndroom 26
m. transversus abdominis 170 plantairflexoren
m. transversus linguae 118 –, biarticulaire 337
m. transversus thoracis 208 –, monoarticulaire 336
m. trapezius 291, 305 plantairflexoren enkel 374
m. trapezius, pars descendens 128, 136, 208 platysma 107, 110
–, overbelasting 138 plexus 19
m. triceps brachii 258 plexus brachialis 214
m. uvulae 119 plexus cervicalis 103, 126
m. verticalis linguae 118 plexus lumbalis 324
m. vocalis 121 plexus pharyngeus 103
m. zygomaticus major 107, 109 plexus sacralis 325
m. zygomaticus minor 107 polio 30
massage 28 polsgewricht 226
massage halsspieren 140 postpoliosyndroom 31
metatarsale gewelf 403 primaire ademhalingsspieren 205
mobiliteit 20 pronatiestand voeten, correctie-oefeningen 409
mobiliteit en leeftijd 86 protrusie 104
monoarticulaire heupflexoren, verkorting 195
monoarticulaire plantairflexoren 336 r
radio-ulnaire gewrichten 226
n rechte buikspieren, zwakte 194
n. abducens 102 rechtshandigheid 61
n. accessorius 103 –, scoliose 95
n. facialis 102 registratiekaarten 20, 33
n. glossopharyngeus 103 rekken heupflexoren 341
n. hypoglossus 103 rekken ischiocrurale spieren 352
n. mandibularis 102 rekken m. tensor fascia latae 358
n. oculomotorius 102 rekoefeningen halsspieren 141
n. olfactorius 102 retrusie 104
n. opticus 102 rotatie 43, 145
n. trigeminus 102
n. trochlearis 102 s
n. vagus 103 sacro-iliacale gewricht 191
n. vestibulocochlearis 103 sagittaal vlak 40
navel, positie 189 sagittale as 39
nek, zie hals 125 scapula 269
notatie spierkrachtgradatie 18 scapula alata 436
nulstand 39 schoencorrecties 408
schoenen 407
o schouder, standaardhouding 47
O-benen 68, 410 schoudergewricht 270
–, kinderen 84 schoudergordel 263
Ober-test 353 schuine rompbuigers, testen en graderen 159
occipitale hoofdpijn 137 scoliose 90
oefeningen 29 segmentale oorsprong 19, 427
oefeningen correctie voeten in pronatiestand 409 spanning 25
omgevingsfactoren, houding 81 spanningshoofdpijn 137
onderrug, pijnklachten 189 spasme 27
onderste buikspieren, krachttest 183 spieren, classificatie 9
ontwikkelingsafwijkingen, houding 81 spieren over de knie 378
opkomen tot zit 160, 174, 178 spieren van hoofd en hals 103
–, voeten fixeren 179 spieren van voet en enkel 361
orthesen 408 spierkracht, gradatie 14
overbelasting lumbosacrale gebied 190 spierkrachtgradatie, notatie 18
overbelasting sacro-iliacale gebied 191 spierkrachttests 10, 73, 360
–, behandeling 192 spierlengte 7
Register 469

spiertests 3 u
–, volgorde 14 uitgangshouding 10
spierzwakte 11
spinale segmenten 19, 427 v
spinale zenuwen 126 ventraalflexie 144
stabiliteit 20 verkorte halsspieren 137
standaardhouding 44 verkorting 13
sternoclaviculaire gewricht 269 vlakke rug 53, 198
steunmiddelen 29, 196 vlakken 40
supinatie voet 404 voeding, houding 80
suprahyoı̈dale spieren 112, 120, 131 voet, supinatie 404
sway-backhouding 57, 198 voeten, standaardhouding 48
synartrose 7 voetklachten 403
volgorde spiertests 14
t
teken van Trendelenburg 398 w
teressyndroom 311 warmte 30
testbeweging 12 weerstand 12
testpositie 11
thoracic outletsyndroom 307 x
tillen 200 X-benen 68, 410
toeing in 405 –, kinderen 84
toeing out 406
tong, spieren 118 z
tractie 28 zenuwplexus 19
tractus iliotibialis 354, 413 zithouding 71
transversaal vlak 40 zwaartelijn 41, 45
transversale as 40 zwaartepunt 41
Trendelenburg, teken van 398 zwakte 13

You might also like