You are on page 1of 6

Omzetbelastingschuld in jaarrekening is geen suppletie

Sinds het jaar 2012 geldt een mededelingsplicht voor onder meer de omzetbelasting. Deze
verplichting bepaald dat in een aantal specifieke gevallen een belastingplichtige uit eigen
beweging ontdekte onjuistheden moet melden aan de Belastingdienst. Dit geldt bijvoorbeeld
voor de aangifte omzetbelasting. Voor de omzetbelasting wordt ook wel gesproken over de
suppletieplicht. Dat houdt in dat als een belastingplichtige een fout in de ingediende btw-
aangifte ontdekt, dat onverwijld moet worden gemeld. Dit moet via een speciaal
suppletieformulier. De Hoge Raad heeft zich uitgelaten over de vraag of het vermelden van
een omzetbelastingschuld in de VPB-aangifte wordt voldaan aan de suppletieplicht. Of moet
dat toch via het suppletieformulier?

Een fiscale eenheid bestaat uit twee vennootschappen. In de jaren 2014 en 2015 zijn
maandelijks aangiften gedaan voor de omzetbelasting. In het jaar 2016 wordt aangifte
gedaan voor de vennootschapsbelasting. In de jaarrekening is opgenomen dat per 31
december 2014 nog schuld is voor de omzetbelasting. Ook in de jaarrekening over het jaar
2015 is een dergelijke balanspost opgenomen. De Inspecteur stelt een boekenonderzoek in
over de jaren 2014 en 2015. De Inspecteur besluit om een vergrijpboete op te leggen
wegens het niet voldoen aan de suppletieplicht.

In geschil is of de vergrijpboete terecht is opgelegd wegens het niet voldoen aan de


suppletieplicht. Heeft de fiscale eenheid heeft voldaan aan de suppletieplicht door de
verschuldigde belasting op te nemen in de jaarrekening en daarmee aan de Inspecteur
informatie heeft verstrekt?

Hof Den Haag heeft de vergrijpboete vernietigd. Het hof heeft daarbij meegewogen dat de
fiscale eenheid precieze, cijfermatige informatie heeft verstrekt waaruit volgt dat over de
jaren 2014 en 2015 nog omzetbelasting is verschuldigd. Het Hof oordeelt dat aan de
suppletieplicht is voldaan en vernietigd de boete.

De Hoge Raad volgt het hof niet. De Hoge Raad oordeelt dat de wet voorschrijft op welke
wijze de suppletie moet plaatsvinden. Dit moet zo spoedig mogelijk gebeuren en op een
wijze die door de Inspecteur is aangegeven. Of via het suppletieformulier of, als het bedrag €
1.000 of minder bedraagt in de eerstvolgende aangifte. Uit de parlementaire geschiedenis
volgt dat het in de jaarrekening opnemen van verschuldigde belasting in elk geval niet wordt
aangemerkt als een suppletie. De Hoge Raad oordeelt dat niet is voldaan aan de
suppletieplicht.

Toch komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de vergrijpboete moet worden vernietigd. De
fiscale eenheid heeft een pleitbaar standpunt ingenomen. Dat houdt dat een standpunt is
ingenomen dat gebaseerd is op een pleitbare uitleg van het recht. Met die uitleg kon de
fiscale eenheid menen dat juist is gehandeld naar objectieve maatstaven. De fiscale eenheid
heeft het standpunt ingenomen dat voldaan is aan de suppletie door dit te vermelden in de
jaarrekening Als sprake is van een pleitbaar standpunt, kan geen boete worden opgelegd.
Voor de belastingplichtige levert deze uitspraak gewenste resultaat op. Voor de praktijk
levert dit duidelijkheid op, maar niet het per se het gewenste resultaat. De belastingplichtige
wordt verplicht om via één bepaalde manier informatie te verstrekken aan de Inspecteur,
namelijk via een daartoe aangewezen formulier. Dat zou ook betekenen dat als een
belastingplichtige een brief stuurt met informatie dat er nog een belastingschuld is voor de
omzetbelasting, dat nog steeds niet zou worden aangemerkt als suppletie. Dat geeft een
onbevredigend gevoel. Zo kennen we in de invordering ook een formulier voor het melden
van de betalingsonmacht. Als de Ontvanger op de hoogte raakt van de betalingsproblemen
bij de ondernemer, dan moet dat ook als melding betalingsonmacht worden aangemerkt.
Een dergelijk systeem voor de suppletieplicht zou meer recht doen aan de
rechtsbescherming van een belastingplichtige. De suppletieplicht (en de gevolgen van het
niet (tijdig) suppleren) is tamelijk onbekend bij ondernemers. Het is dan ook van groot
belang om tijdig te voldoen aan de suppletieplicht om een vergrijpboete te voorkomen.

Bron: Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:491


Aansprakelijkstelling door Ontvanger mogelijk ondanks schikking met curator

Een bestuurder kan bij faillissement in privé aansprakelijk gesteld worden door zowel de
curator en de Ontvanger van de Belastingdienst. De curator kan daarbij de bestuurder van
een vennootschap in privé aansprakelijk stellen wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. Deze
route staat ook open voor de Ontvanger voor onbetaald gebleven belastingschulden van de
vennootschap. Het is de vraag of dat, als de curator een bestuurder in privé aansprakelijk
stelt, de Ontvanger ook deze route kan bewandelen. De Hoge Raat schept hier duidelijk
over.

Een belastingplichtige is bestuurder geweest van twee vennootschappen in het jaar 2013.
Aan de vennootschappen zijn naheffingsaanslagen voor de loonheffingen opgelegd, welke
onbetaald zijn gebleven. Eind van het jaar 2013 is het faillissement uitgesproken van de twee
vennootschappen. De curator maakt aan de bestuurder bekend dat hij voornemens is om de
bestuurder aansprakelijk te stellen in privé wegens het tekort in de boedel. De bestuurder
zou een selectieve betaling hebben gedaan. Er zou sprake zijn van kennelijk onbehoorlijk
bestuur aan de zijde van de bestuurder. De bestuurder treft een schikking met de curator,
waarna de curator afziet van aansprakelijkstelling. De rechter-commissaris heeft
goedkeuring gegeven voor de overeengekomen regeling. Het faillissement van de
vennootschappen wordt opgeheven.

Na opheffing van de faillissementen stelt de Ontvanger een onderzoek in om te onderzoeken


of de onbetaalde naheffingsaanslagen voor de loonheffingen alsnog kunnen worden
verhaald. De Ontvanger stelt de bestuurder in privé aansprakelijk voor de onbetaalde
naheffingsaanslagen voor de loonheffingen.

Het hof heeft de beschikkingen aansprakelijkstelling vernietigd. De Hoge Raad volgt het hof
hier echter niet in. Op grond van de regelgeving geldt dat als een vennootschap failleert en
de Ontvanger het voornemen heeft om een bestuurder aansprakelijk te stellen, de
Ontvanger eerst moet overleggen met de curator over de vraag wie tot aansprakelijkstelling
over zal gaan. Er moet naar worden gestreefd dat slechts één persoon over gaat tot
aansprakelijkstelling. Aansprakelijkstelling door de curator geniet volgens de regelgeving de
voorkeur. In deze zaak is een aansprakelijkstelling door zowel de curator als de Ontvanger
aan de orde. Het enkele feit dat de curator niet echt is overgagaan tot dagvaarden, doet
daar niets aan af.

De Hoge Raad oordeelt dat het enkele feit dat de bestuurder door de curator aansprakelijk is
gesteld, dit niet betekent dat de Ontvanger geen recht meer heeft om de bestuurder
eveneens aansprakelijk te stellen. De Ontvanger moet wel contact opnemen met de curator
om te overleggen. Indien de Ontvanger dit nalaat, kunnen de omstandigheden ertoe leiden
dat de beschikking tot aansprakelijkstelling in strijd is met de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur. Er moet dan worden onderzocht of sprake is van een ontstaan nadeel
doordat geen overleg heeft plaatsgehad tussen de Ontvanger en de curator. Dit laatst blijkt
niet uit de bekende feiten, waardoor de Hoge Raad de zaak verwijst.
Dit arrest schaft helderheid op welke wijze om moet worden gegaan indien een bestuurder
aansprakelijk wordt gesteld door zowel de Ontvanger als een curator. Het is niet zonder
meer dat de Ontvanger op eigen houtje over kan gaan tot aansprakelijkstellen. Er dient eerst
overleg plaats te vinden tussen de Ontvanger en de curator. Daar zitten wel wat haken en
ogen aan. De Ontvanger moet vastleggen maken van het overleg met de curator en wat
daaruit is voortgekomen. Die vastleggingen moeten in het dossier zitten als sprake is van een
bezwaarschriftprocedure. Daarnaast moet de Ontvanger naar mijn mening al bij het
voornemen tot aansprakelijk stellen kenbaar maken dat 1) hij overleg heeft gehad met de
curator en 2) waarom toch wordt overgegaan tot aansprakelijk stellen. Dit zijn punten
waarop gelet kan worden in de praktijk waarbij een aansprakelijkstelling plaatsvindt door
zowel de Ontvanger als de curator.

Bron: Hoge Raad 14 april 2023 , ECLI:NL:HR:2023:563


Doorlopende werking door (te late) betalingsmeldingsonmacht

De Ontvanger kan een bestuurder van een vennootschap in privé aansprakelijk stellen voor
onbetaalde belastingschulden van een vennootschap. Als het lichaam de betalingsonmacht
niet, of niet op juiste wijze, heeft gemeld dan wordt vermoed dat het niet betalen van de
belastingschuld aan hem te wijten is als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur dat heeft
plaatsgevonden in de drie jaren voorafgaande aan het tijdstip waarop de betalingsonmacht
gemeld had moeten worden. Het is dan de vraag of de bestuurder tegenbewijs mag verlenen
om dat vermoeden te weerleggen. AIs wel sprake van een tijdige melding betalingsonmacht,
dan is het de vraag of de betalingsonmacht te wijten is aan kennelijk onbehoorlijk bestuur.
De bewijslast ligt dan bij de Ontvanger. Het is de vraag of dat een te late melding
betalingsonmacht ook geldig is?

Medio van het jaar 2015 meldt een bestuurder dat zijn vennootschap vier
naheffingsaanslagen niet kan betalen. Hij geeft daarbij een omschrijving van de
omstandigheden waarom de vennootschap in zwaar weer verkeerd. Een korte tijd later
meldt de bestuurder namens de vennootschap wederom dat een naheffingsaanslag voor de
omzetbelasting niet betaald kan worden.

Beide meldingen merkt de Ontvanger aan als niet tijdige meldingen betalingsonmacht. De
melden zouden namelijk niet zijn gedaan binnen de termijn van twee weken. Daarnaast zou
opgevraagde informatie door de bestuurder niet zijn verstrekt. Uiteindelijk, ruim vier jaar
later, gaat de Ontvanger over tot aansprakelijk stellen van de bestuurder in privé voor de
onbetaalde belastingschulden. De bestuurder laat het er niet bij zitten en bestrijd de
beschikkingen aansprakelijkstelling.

In geschil is onder meer of de bestuurder de betalingsonmacht tijdig heeft gemeld. Het hof
stelt vast dat de Ontvanger al medio van het jaar 2015, bij de eerste melding van de
bestuurder, op de hoogte was van het feit dat de vennootschap niet kon voldoen aan haar
betalingsverplichtingen. Op grond van vaste rechtspraak geldt dan dat voor de vennootschap
geen nieuwe verplichting bestond om opnieuw melding te doen voor de nieuwe
belastingschulden. Het enkele feit dat dat Ontvanger de melding niet als rechtsgelding heeft
aangemerkt wegens het feit dat de melding niet tijdig zou zijn, doet daar niets aan af. Ook
dat de bestuurder namens de vennootschap onvoldoende informatie zou hebben verstrekt,
is niet aan de orde. De bestuurder heeft namens de vennootschap omschreven wat de
betalingsproblemen inhouden en hoe die zijn ontstaan, en aangegeven wanneer zij verwacht
de belastingschulden te kunnen voldoen en waarom. De melding betalingsonmacht heeft
daarmee een doorlopende werking.

Het is dan aan de Ontvanger om aannemelijk te maken dat sprake is van kennelijk
onbehoorlijk bestuur. Het hof ziet in deze zaak geen aanknopingspunten daartoe, nu de
Ontvanger daarin niet is geslaagd om dat aannemelijk te maken met hetgeen is aangevoerd.
Het hof vernietigd de beschikkingen voor de aansprakelijkstelling.

De bestuurder van deze vennootschap ontspringt de dans. Het hof doet hier wat mij betreft
een belangrijke uitspraak door aan te nemen dat sprake is van een rechtsgeldige melding die
doorlopende werking heeft. Ondanks dat de melding betalingsonmacht niet op tijd is
gedaan. Het loont daarom om altijd de melding betalingsonmacht in te dienen. Ook al is
deze niet tijdig.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 28 maart 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:2614

You might also like