Professional Documents
Culture Documents
RÉVISION: GRAMMAIRE
CINQUIÈME ANNÉE
Schooljaar: ____________________________
UNITÉ 4 VOICI MA FAMILLE!
Ik kan:
- het werkwoord être in het enkelvoud vervoegen.
être zijn
je suis ik ben
tu es jij bent
il est hij is
elle est zij is
c’ est het is
Ik oefen:
Il _____________________________ un garçon.
Tu _____________________________ de Bruxelles?
C’_____________________________ ma soeur.
Je _____________________________ de Liège.
Ik kan:
- het werkwoord avoir in het enkelvoud vervoegen.
avoir hebben
j’ ai ik heb
tu as jij hebt
il a hij heeft
elle a zij heeft
Ik oefen:
Ik kan:
- woorden in het meervoud zetten.
- het bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan het zelfstandig naamwoord.
enkelvoud meervoud
enkelvoud meervoud
Ik oefen:
Il y a un tableau noir.
________________________________________________________________________________________________________
Ik kan:
- het werkwoord être vervoegen.
être zijn
je suis ik ben
tu es jij bent
il est hij is
elle est zij is
c’ est het is
nous sommes wij zijn
vous êtes jullie zijn
ils sont zij zijn
elles sont zij zijn
ce sont dat zijn
! Wanneer je beleefd wil zijn tegen één persoon, gebruik je de vous-vorm (= u bent).
Ik oefen:
Tu _____________________________ fort.
Je _____________________________ de Namur.
Ik kan:
- een onbepaald lidwoord omzetten naar een bepaald lidwoord.
enkelvoud meervoud
! le/la + klinker → l’
Ik oefen:
Ik kan:
- de bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken.
- het werkwoord avoir vervoegen.
- zinnen met avoir negatief maken.
1. De bezittelijke voornaamwoorden
avoir hebben
j’ ai ik heb
tu as jij hebt
il a hij heeft
elle a zij heeft
nous avons wij hebben
vous avez jullie hebben
ils ont zij hebben
elles ont zij hebben
De lidwoorden un, une en des worden de bij een ontkenning met avoir.
Ik kan:
- werkwoorden op -er vervoegen.
- zinnen negatief maken.
1. Werkwoorden op -ER
chanter zingen
je chante ik zing
tu chantes jij zingt
il chante hij zingt
elle chante zij zingt
nous chantons wij zingen
vous chantez jullie zingen
ils chantent zij zingen
elles chantent zij zingen
1. Werkwoorden op -ER
Ik kan:
- een bevel geven aan één of meerdere perso(o)n(en).
Ik oefen:
Ik kan:
- het woord quel aanpassen aan het zelfstandig naamwoord.
enkelvoud meervoud
Ik oefen:
Tu as ______________________________________________ âge?
Tu as ______________________________________________ crayons?
UNITÉ 17 À PIED, À VÉLO, EN TRAM ...
Ik kan:
- het werkwoord aller vervoegen.
aller gaan
je vais ik ga
tu vas jij gaat
il va hij gaat
elle va zij gaat
nous allons wij gaan
vous allez jullie gaan
ils vont zij gaan
elles vont zij gaan
Ik oefen:
Je ______________________________________________ en tram.
Tu ______________________________________________ en métro.
Ik kan:
- het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats zetten.
beau, bon, chouette, gentil, grand, jeune, joli, amoureux, content, court, formidable, fort,
nouveau, petit, vieux, premier, deuxième,... long, super, sympa, triste + les couleurs
Ik oefen:
Ik kan:
- het werkwoord faire vervoegen.
Ik oefen:
Je ______________________________________________ un pull?
Tu ______________________________________________ du sport?
Ik kan:
- het werkwoord s’appeler vervoegen.
s’appeler heten
je m’appelle ik heet
tu t’appelles jij heet
il s’appelle hij heet
elle s’appelle zij heet
nous nous appelons wij heten
vous vous appelez jullie heten
ils s’appellent zij heten
elles s’appellent zij heten
Ik oefen:
Je ______________________________________________ Fanny.
Il ______________________________________________ Gérard.
Tu ______________________________________________ Lars.