Professional Documents
Culture Documents
- werkwoorden + te
- conjuncties
- separabele verba
- betrekkelijke voornaamwoorden : die, dat, wie, wat, waar
OEFENING 1
Vul het voegwoord in. Kies uit : toen – als – sinds – terwijl – zodra
OEFENING 2
Zoek de goede zinnen bij elkaar.
OEFENING 4
Vul een werkwoord in en verander de vorm als dat nodig is.
Voorbeeld : Ik __________ nooit vroeg __________, maar vanmorgen ben ik om half
zeven __________. (opstaan)
Ik sta nooit vroeg op, maar vanmorgen ben ik om half zeven opgestaan.
OEFENING 5
VUL DIE, DAT, WAT OF WAAR + PREPOSITIE OF PREPOSITIE + WIE IN.
Voorbeeld :
Het meisje dat daar loopt, is mijn zus.
De trein die ik heb gemist, rijdt daar.
Hij heeft me een zelfgemaakt schilderij gegeven, wat ik aardig vond.
Hij heeft me een zelfgemaakt schilderij gegeven, dat ik aardig vond.
Ze gaf me een boekje dat ik leuk vond.
Mijn vriendin, op wie ik stond te wachten, kwam te laat. (Ik wacht op mijn vriendin)
De bal waarmee ik wilde voetballen, was lek. (Ik voetbal met die bal)