Professional Documents
Culture Documents
A. Zet de volgende zinnen in de verleden tijd. Hoort de verleden tijd van het onderstreepte werkwoord
bij HOREN of bij MAKEN?
b. Hij heeft
7. Wie wint de eerste prijs?
b. Wie heeft
8. Wij springen in het diepe bad.
b. Wij zijn
9. Soesie geeft Rosco een zoen.
b. Soesie heeft
10. Ik help mijn vader bij de oogst.
b. Ik heb
C. Voorzetsels invullen.
1. Hartelijk gefeliciteerd ……………………je verjaardag.
2. Opa zit …………………de versierde schommelstoel,
3. Hij kijkt ……………….zijn horloge hoe laat het is.
4. Wanneer gaan de gasten ………………..huis?
5. Hij is moe en wil graag ……………zijn bed stappen.
6. Straks komen er nog meer mensen ……………..visite.
7. Opa heeft helemaal geen zin ……………..feest.
8. ……………………….feesten wordt je moe.
9. …………………………12 uur kan opa het niet meer volhouden.
10. De jarige valt ……………..een diepe zucht …………………..slaap.