You are on page 1of 13

ALGEMENE ECONOMIE HOOFDSTUK 7 : NATIONAAL

INKOMEN EN WERKGELEGENHEID
7.1 De hoogte van het nationaal inkomen

**Vraag:** Wat is het belang van het nationaal inkomen voor de welvaart van een land, en waarom streeft men
naar een zo hoog mogelijk niveau?

**Antwoord:**
- Het nationaal inkomen is van belang voor de welvaart van een land.
- Het streven is naar een zo hoog mogelijk niveau zonder dat de vraag het aanbod overstijgt.
- Het nationaal inkomen is dynamisch, en het evenwicht tussen vraag en aanbod wordt nagestreefd, hoewel dit
nooit volledig wordt bereikt.

**Vraag:** Welke factoren bepalen de hoogte van het nationaal inkomen, en hoe spelen vraag- en aanbodfactoren
hierin een rol?

**Antwoord:**
- Aanbodfactoren, zoals productiecapaciteit, bepalen het reële nationaal inkomen en zijn afhankelijk van
structurele langetermijnfactoren zoals bevolkingsgroei, kapitaalvorming, technologische ontwikkeling, en
onderwijs.
- Vraagfactoren, waaronder de vraag van gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland, zijn afhankelijk van de
conjunctuur en bepalen in hoeverre de productiecapaciteit wordt benut.

**Vraag:** Hoe beïnvloeden vraag- en aanbodfactoren de hoogte van het nationaal inkomen?

**Antwoord:**
- Aanbodfactoren beïnvloeden het maximale productieniveau op lange termijn.
- Vraagfactoren bepalen de mate waarin de productiecapaciteit wordt benut en zijn afhankelijk van de conjunctuur.

**Vraag:** Hoe verschillen de zienswijzen van klassieke stromingen en die van Keynes met betrekking tot het
nationaal inkomen?

**Antwoord:**
- Klassieke stromingen legden vanuit de industriële revolutie de nadruk op aanbodfactoren.
- Keynes erkende na de economische crisis van 1929 het belang van vraagfactoren en ontwikkelde ideeën die het
belang van de vraag benadrukten.

De hoogte van het nationaal inkomen volgens de klassieke school


**Vraag:** Wie waren enkele klassieke economen en wat kenmerkte hun benadering van het economisch
denken?

**Antwoord:**
- Klassieke economen zoals Adam Smith, Jean-Baptiste Say, en David Ricardo waren pioniers in het economisch
denken.
- Ze geloofden in de zelfregulering van vrije markten.

**Vraag:** Wanneer was de klassieke school actief en welke scholen volgden haar op?

**Antwoord:**
- De klassieke school was actief tot na het midden van de 19e eeuw.
- In Groot-Brittannië werd ze rond 1870 opgevolgd door de neoklassieke theorie.
- In Duitsland en Oostenrijk werden respectievelijk de Historische- en de Oostenrijkse school opgericht als
opvolgers.

**Vraag:** Wat was het basisprincipe van de klassieke economen met betrekking tot vrije markten?

**Antwoord:**
- Klassieke economen geloofden dat vrije markten zichzelf konden reguleren.

**Vraag:** Hoe slaagden klassieke economen er gedeeltelijk in economische groei en ontwikkeling te verklaren?

**Antwoord:**
- De klassieke economie bood een begrippenkader waarmee tijdgenoten de ontwikkelingen tijdens de opkomst van
het kapitalisme en de industriële revolutie konden begrijpen.
- Het bood inzichten in hoe een samenleving kon worden georganiseerd rondom een systeem waarin individuen
hun eigen financiële winst nastreven.

Aanbod als uitgangspunt

**Vraag:** Waarom worden de economen van de klassieke school ook wel aanbodeconomen genoemd?

**Antwoord:**

2
- De economen van de klassieke school worden aanbodeconomen genoemd omdat ze het aanbod als
uitgangspunt namen voor hun micro-economische theorieën.

**Vraag:** Wat was het voornaamste aandachtsgebied van de klassieke economen, vooral gezien de
opkomende industrialisering in hun tijd?

**Antwoord:**
- De klassieke economen hadden vooral aandacht voor de problemen die zich voordeden bij de hoeveelheid,
kwaliteit en ontwikkeling van de productiefactoren die de productiecapaciteit bepalen.

“Elk aanbod schept zijn eigen vraag”

**Vraag:** Wat hield de wetmatigheid in die Jean-Baptiste Say formuleerde?

**Antwoord:**
- Jean-Baptiste Say formuleerde de wetmatigheid dat alles wat geproduceerd wordt, ook verkocht wordt. Deze
wetmatigheid stelde dat ondernemingen de productiecapaciteit steeds volledig zouden benutten, en bij volledige
bezetting van de productiecapaciteit zouden bedrijven profiteren van schaalvoordelen en lagere kostprijzen.

**Vraag:** Waarom beschouwden de klassieke economen afzet niet als een probleem?

**Antwoord:**
- De klassieke economen beschouwden afzet niet als een probleem omdat ze geloofden dat produceren leidt tot
vorming van inkomen. Een deel van dit inkomen wordt geconsumeerd, en de rest, dat gespaard wordt, komt via
banken terecht bij bedrijven die het geld investeren in gebouwen en machines. Uiteindelijk zou het hele inkomen
worden besteed aan de aanschaf van consumptiegoederen en kapitaalgoederen, waardoor elk aanbod zijn eigen
vraag zou scheppen.

Prijsmechanisme

**Vraag:** Hoe noemen de klassieke economen de theorie die het concurrentiemechanisme via het
prijsmechanisme gebruikt om een evenwicht tussen vraag en aanbod op verschillende markten te bereiken?

**Antwoord:**
- De klassieke economen noemen deze theorie de evenwichtstheorie. Ze geloven dat het prijsmechanisme via het
concurrentiemechanisme zorgt voor een evenwicht tussen vraag en aanbod op de goederen- en dienstenmarkt,
arbeidsmarkt en kapitaalmarkt.

**Vraag:** Wat is de relatie tussen de prijs en de hoeveelheid bij vraag en aanbod, volgens de wet van vraag en
aanbod?

3
**Antwoord:**
- Bij de vraag is er een omgekeerd evenredig verband tussen prijs en hoeveelheid: als de prijs daalt, neemt de
hoeveelheid die de vrager bereid is te kopen toe, en vice versa. Bij het aanbod is er een recht evenredig verband
tussen prijs en hoeveelheid: het aanbod zal groter worden als de prijs toeneemt.

**Vraag:** Hoe wordt de evenwichtsprijs bepaald volgens de wet van vraag en aanbod?

**Antwoord:**
- De evenwichtsprijs is de prijs waarbij de aangeboden en gevraagde hoeveelheid gelijk zijn aan elkaar. Deze prijs
wordt grafisch gevonden in het snijpunt van de vraag- en aanbodcurve.

**Vraag:** Wat gebeurt er bij een aanbodoverschot en hoe reageert de markt?

**Antwoord:**
- Bij een aanbodoverschot is de prijs hoger dan de evenwichtsprijs, wat leidt tot een neerwaartse druk op de prijs.
Het aanbodoverschot doet de voorraden bij de ondernemingen toenemen, en om deze voorraden te verkopen,
verlagen ze hun prijzen.

**Vraag:** En wat gebeurt er bij een vraagoverschot?

**Antwoord:**
- Bij een vraagoverschot is de prijs lager dan de evenwichtsprijs, wat de prijs omhoog duwt.

De hoogte van het nationaal inkomen volgens Keynes

**Vraag:** Waarom vond John Maynard Keynes dat de klassieke theorie ongeschikt was om een economische
crisis aan te pakken?

**Antwoord:**
- Keynes vond dat de klassieke theorie ongeschikt was omdat volgens hem het individuele belang niet samenviel
met het maatschappelijk belang. In tijden van onzekerheid gaan consumenten meer sparen, wat leidt tot
afnemende consumptie, dalende productie en dalend inkomen, wat de crisis versterkt. Keynes betoogde dat wat
micro-economisch verstandig leek, macro-economisch slecht uitpakte.

**Vraag:** Hoe beschreef Keynes de relatie tussen spaargedrag, consumptie, productie en inkomen tijdens een
economische crisis?

**Antwoord:**

4
- Tijdens een economische crisis, volgens Keynes, leidt het toegenomen spaargedrag van consumenten tot
afnemende consumptie, dalende productie en een daling van het inkomen. Dit resulteert in een neerwaartse spiraal
die de crisis versterkt.

**Vraag:** Wat was het kernidee dat voortkwam uit Keynes' kritiek op de klassieke theorie?

**Antwoord:**
- Het kernidee dat voortkwam uit Keynes' kritiek op de klassieke theorie was dat de hoogte van het nationaal
inkomen afhankelijk was van de vraag. Anders dan de klassieke economen geloofde Keynes dat de
marktmechanismen niet in staat waren om de evenwichten op de markten te herstellen tijdens een crisis en eerder
een destabiliserende werking hadden.

**Vraag:** Wat gaf aanleiding tot het Keynesianisme en welke veranderingen in economisch denken bevorderde
het?

**Antwoord:**
- Keynes' ideeën gaven aanleiding tot het Keynesianisme, dat brak met het idee van een laissez-faire-economie en
de totstandkoming van de verzorgingsstaat bevorderde. Het Keynesianisme benadrukte de rol van de overheid in
het stimuleren van de vraag en het aanpakken van economische crises, wat leidde tot een verschuiving van het
economisch denken en beleid.

Bestedingstheorie

**Vraag:** Wat staat centraal in Keynes' macro-economische benadering?

**Antwoord:**
- In Keynes' macro-economische benadering staat het begrip "effectieve vraag" centraal. Op korte termijn bepaalt
de effectieve vraag hoeveel er wordt geproduceerd en verdiend, in tegenstelling tot de klassieke focus op de
productiecapaciteit.

**Vraag:** Wat wordt bedoeld met "onderbesteding" volgens Keynes?

**Antwoord:**
- Onderbesteding treedt op tijdens een economische crisis wanneer de productiecapaciteit niet volledig wordt
benut omdat de effectieve vraag te laag is. Consumenten en bedrijven stellen hun aankopen uit, wat leidt tot
prijsverlagingen, verdere vraaguitval, en een toename van de werkloosheid.

**Vraag:** Hoe wordt "overbesteding" gedefinieerd in de context van Keynes' theorie?

**Antwoord:**

5
- Overbesteding doet zich voor wanneer de effectieve vraag groter is dan de normale bezetting van de
productiecapaciteit. Er ontstaat een vraagoverschot, waardoor prijzen stijgen. In deze situatie moet de overheid de
vraag afremmen om uit de vicieuze cirkel te raken.

**Vraag:** Hoe kan de overheid de effectieve vraag beïnvloeden volgens Keynes?

**Antwoord:**
- De overheid kan de effectieve vraag beïnvloeden door:
- Overheidsbestedingen te vergroten of te verkleinen.
- Te zorgen dat particulieren meer of minder gaan besteden, bijvoorbeeld door belastingen, sociale premies,
uitkeringen, en subsidies.

**Vraag:** Waarom pleitte Keynes voor anticyclisch begrotingsbeleid?

**Antwoord:**
- Keynes pleitte voor anticyclisch begrotingsbeleid omdat de economie perioden van hoog- en laagconjunctuur
kent. Bij laagconjunctuur stimuleert de overheid de bestedingen, terwijl ze bij hoogconjunctuur de bestedingen
afzwakt. Dit helpt om stabiliteit in de economie te behouden.

**Vraag:** Wat wordt bedoeld met "bestedingsinflatie" en wanneer trad dit fenomeen op?

**Antwoord:**
- Bestedingsinflatie treedt op wanneer er volledige tewerkstelling is en de effectieve vraag de productiecapaciteit
overtreft. Dit resulteert in een nominale groei van het nationaal inkomen door prijsstijgingen, maar niet in reële
groei. Dit fenomeen deed zich voor in de jaren '60 tot midden jaren '70, bekend als de "Golden Sixties."

**Vraag:** Wat gebeurde er in de economie rond 1975 volgens de tekst?

**Antwoord:**
- Rond 1975 vond er een kentering plaats naar onderbesteding. De effectieve vraag was kleiner dan de
productiecapaciteit, en er ontstond conjuncturele werkloosheid omdat de bestedingen tekortschoten om voldoende
werkgelegenheid te bieden. In deze situatie kon het nationaal inkomen reëel stijgen bij een gelijkblijvend prijspeil.

7.2 De arbeidsmarkt

Aanbod van arbeidskrachten

1. **Wat omvat het aanbod op de arbeidsmarkt volgens de tekst?**


- Het aanbod op de arbeidsmarkt omvat zowel actieve werknemers als werkzoekenden.

2. **Welke factoren beïnvloeden de beroepsbevolking volgens de tekst?**


- De totale bevolking, de bevolking op arbeidsleeftijd van 15 tot 64 jaar, en de activiteitsgraad.

6
3. **Wat is het resultaat van de formule "Binnenlandse werkgelegenheid + Grensarbeiders uit België werkzaam in
het buitenland - Grensarbeiders uit het buitenland werkzaam in België"?**
- Het resultaat is de werkende beroepsbevolking.

4. **Hoe wordt de beroepsbevolking berekend volgens de tekst?**


- Door de werkende beroepsbevolking op te tellen bij het aantal werklozen.

5. **Wat wordt bedoeld met de "grijze exit" volgens de tekst?**


- Het verwijst naar de uitstroom van babyboomers uit de arbeidsmarkt.

6. **Wat zijn enkele problemen in verband met de huidige arbeidsmarkt, zoals genoemd in de tekst?**
- De "grijze exit," een groot aantal inactieven, en een minimaal jaarlijks groeipercentage van de Belgische
bevolking.

7. **Wat is het verschil tussen de werkzaamheidsgraad en de activiteitsgraad volgens de tekst?**


- De werkzaamheidsgraad geeft het deel van de bevolking aan dat daadwerkelijk werkt, terwijl de
activiteitsgraad de verhouding weergeeft tussen de beroepsbevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd.

8. **Wat wordt bedoeld met het "scholingsniveau" en welk opvallend cijfer wordt genoemd voor laaggeschoolden
in 2020?**
- Het scholingsniveau verwijst naar het onderwijsniveau. In 2020 nam slechts 39,6% van de laaggeschoolden
deel aan de arbeidsmarkt.

9. **Waarom is de grijze exit een relevante kwestie voor de arbeidsmarkt?**


- De grijze exit verwijst naar de uitstroom van ervaren werknemers (babyboomers), wat de samenstelling van de
arbeidsmarkt beïnvloedt.

10. **Waarom is het jaarlijks groeipercentage van de Belgische bevolking relevant voor de arbeidsmarkt?**
- Het beïnvloedt de omvang van de potentiële beroepsbevolking en heeft daardoor invloed op de beschikbare
arbeidskrachten.

Vraag naar arbeidskrachten

1. **Wat omvat de vraag op de arbeidsmarkt volgens de tekst?**


- De vraag op de arbeidsmarkt bestaat uit werkgevers, waaronder bedrijven en de overheid, die personeel willen
aanwerven.

2. **Welke factoren beïnvloeden de vraag naar arbeid volgens de tekst?**


- De vraag naar goederen, arbeidsproductiviteit en de prijsverhouding tussen arbeid en kapitaal.

3. **Hoe beïnvloedt de arbeidsproductiviteit de vraag naar arbeid volgens de tekst?**


- Als de arbeidsproductiviteit sterk stijgt, remt dit de creatie van nieuwe banen.

4. **Wat betekent het als België meer dan 600.000 mensen aan het werk moet hebben om de norm van 80%
werkgelegenheidsgraad te bereiken?**
- Het betekent dat om de beoogde werkgelegenheidsgraad van 80% te bereiken, meer dan 600.000 mensen aan
het werk moeten zijn.

5. **Wat is het verschil tussen de werkgelegenheidsgraad en de activiteitsgraad volgens de tekst?**

7
- De werkgelegenheidsgraad geeft aan hoeveel van de bevolking daadwerkelijk werkt, terwijl de activiteitsgraad
de verhouding weergeeft tussen de beroepsbevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd.

6. **Hoe presteert België wat betreft de werkgelegenheidsgraad in vergelijking met het Europese gemiddelde en
de nieuwe doelstellingen voor 2022?**
- België heeft een werkgelegenheidsgraad van 70%, wat onder het Europese gemiddelde van 72,4% en onder de
nieuwe doelstellingen voor 2022 ligt.

7. **Wat geeft de werkloosheidsgraad weer volgens de tekst?**


- De werkloosheidsgraad geeft de verhouding weer tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden en de totale
beroepsbevolking.

8. **Welke werkgelegenheidsmaatregelen zijn in België genomen in de afgelopen jaren volgens de tekst?**


- Maatregelen zoals banen via vermindering van werkgeversbijdragen, begeleiding van langdurige werklozen,
dienstencheques, bestrijding van jongerenwerkloosheid, incentives voor 50-plussers, arbeidsherverdeling en
arbeidsduurvermindering.

9. **Hoe heeft de coronacrisis in 2020 de arbeidsmarkt in België beïnvloed?**


- De coronacrisis leidde tot een bbp-krimp van 6,3% en een toename van 17.500 werkzoekenden, met
beperkingen door het invoeren van tijdelijke werkloosheid tijdens de lockdown.

10. **Welk effect had de invoering van tijdelijke werkloosheid tijdens de lockdown op de stijging van
werkzoekenden in 2020?**
- De stijging van werkzoekenden in 2020 werd beperkt door de invoering van tijdelijke werkloosheid tijdens de
lockdown.

Werkloosheid: soorten, oorzaken en oplossingen

1. **Wat is conjuncturele werkloosheid en wat zijn enkele oorzaken ervan?**


- Conjuncturele werkloosheid is gerelateerd aan schommelingen in de economische conjunctuur. Het ontstaat
wanneer het economisch minder gaat, en ondernemers minder arbeidskrachten aannemen, contracten niet verlengd
worden, en bedrijven mogelijk hun activiteiten verminderen of stopzetten.

2. **Wat zijn enkele oorzaken van structurele werkloosheid?**


- Enkele oorzaken van structurele werkloosheid zijn een achterblijvende of verouderde productiecapaciteit door
geringe investeringen, veranderingen in het productieproces waardoor minder arbeid nodig is, en verschuivingen
in de structuur van de tewerkstelling of de beroepsbevolking.

3. **Wat omvat totale werkloosheid volgens de tekst?**


- Totale werkloosheid wordt gevormd door de conjuncturele en structurele werkloosheid samen.

4. **Waarom is het moeilijk om in werkelijkheid te meten welk deel van de werkloosheid conjunctureel of
structureel is?**
- Het is moeilijk om in werkelijkheid te meten omdat conjuncturele en structurele werkloosheid theoretische
concepten zijn.

8
5. **Wat is frictiewerkloosheid en waarom ontstaat het?**
- Frictiewerkloosheid ontstaat wanneer iemand van werk verandert en niet onmiddellijk een nieuwe baan vindt.
Fricties tussen vraag en aanbod op een complexe arbeidsmarkt spelen hierbij een rol.

6. **Wat is tijdelijke werkloosheid en wat zijn enkele oorzaken ervan?**


- Tijdelijke werkloosheid heeft betrekking op werknemers met een arbeidsovereenkomst waarvan de
werkprestaties tijdelijk verminderd of onderbroken zijn. Oorzaken zijn onder andere economische redenen, slecht
weer, technische storingen, overmacht, sluiting van het bedrijf tijdens vakanties en stakingen.

7. **Wat is seizoenswerkloosheid en waar komt het voor?**


- Seizoenswerkloosheid is tijdelijke werkloosheid als gevolg van weinig vraag naar arbeid in een bepaald deel
van het jaar. Het komt voor in sectoren zoals landbouw, voedselverwerking (bijv. suiker) en toerisme.

8. **Wat wordt bedoeld met verdoken werkloosheid?**


- Verdoken werkloosheid verwijst naar arbeidskrachten die slechts ten dele een plaats op de arbeidsmarkt
innemen en niet (volledig) werkloos zijn, maar dat wel zouden zijn als ze arbeid op hun niveau zouden opeisen.

9. **Wat zijn mogelijke oplossingen voor kwantitatieve structurele werkloosheid volgens de tekst?**
- Enkele mogelijke oplossingen zijn het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen, matiging van loonstijgingen,
verlaging van loonkosten door bijvoorbeeld RSZ-bijdragen te verlagen in bepaalde sectoren, en herverdeling van
beschikbare arbeid.

10. **Waarom werden tijdens de coronacrisis verschillende termen zoals 'tijdelijk werkloos', 'economisch
werkloos', en 'technisch werkloos' door elkaar gebruikt?**
- Tijdelijke werkloosheid is de algemene term, maar verschillende termen werden gebruikt om verschillende
aspecten of redenen van tijdelijke werkloosheid tijdens de coronacrisis te benadrukken.

7.3 Concurrentievermogen, loonvorming en innovatie

7.3.1. Concurrentievorming
1. **Wat wordt bedoeld met een concurrerende economie?**
- Een concurrerende economie is een economie die een sterke en aanhoudende stijging van de productiviteit
vertoont, een belangrijke politieke prioriteit van de EU.

2. **Waarom is concurrentievermogen een cruciale voorwaarde voor de EU?**

9
- Concurrentievermogen is een cruciale voorwaarde omdat de EU haar doelstellingen wil behalen voor "een
slimme, duurzame en inclusieve economie die zorgt voor sterke werkgelegenheid, productiviteit en sociale
cohesie," zoals bepaald in de Europa-2020-strategie.

3. **Wat zijn enkele van de belangrijkste gebieden waarop de EU betere prestaties moet leveren om concurrerend
te zijn?**
- De EU moet betere prestaties leveren op het gebied van onderzoek en innovatie, informatie- en
communicatietechnologie, ondernemerschap, mededinging, onderwijs, en beroepsopleiding.

4. **Welke politieke prioriteit wordt benadrukt in de Europa-2020-strategie?**


- De Europa-2020-strategie benadrukt de politieke prioriteit van "een slimme, duurzame en inclusieve economie
die voor sterke werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie" zorgt.

5. **Waarom is een sterke en aanhoudende stijging van de productiviteit belangrijk voor een concurrerende
economie?**
- Een sterke en aanhoudende stijging van de productiviteit is belangrijk omdat het bijdraagt aan het
concurrentievermogen, wat op zijn beurt essentieel is voor het behalen van economische doelstellingen.

6. **Wat zijn enkele specifieke domeinen waarop de EU moet excelleren om concurrerend te zijn?**
- De EU moet excelleren op het gebied van onderzoek en innovatie, informatie- en communicatietechnologie,
ondernemerschap, mededinging, onderwijs, en beroepsopleiding om concurrerend te zijn.

7. **Hoe kan de EU concurrerend blijven ten opzichte van haar concurrenten?**


- De EU kan alleen concurrerend blijven ten opzichte van haar concurrenten door betere prestaties te leveren op
genoemde gebieden, zoals onderzoek en innovatie, informatie- en communicatietechnologie, ondernemerschap,
mededinging, onderwijs, en beroepsopleiding.

8. **Wat is de rol van mededinging in het concurrentievermogen van de EU?**


- Mededinging speelt een cruciale rol in het concurrentievermogen van de EU, waarbij eerlijke en open
concurrentie bijdraagt aan efficiënte markten en innovatie.

9. **Hoe draagt onderwijs bij aan het concurrentievermogen van de EU?**


- Onderwijs draagt bij aan het concurrentievermogen door de ontwikkeling van hooggekwalificeerd personeel,
wat essentieel is voor innovatie en productiviteit.

10. **Wat betekent een "slimme, duurzame en inclusieve economie" volgens de Europa-2020-strategie?**
- Een "slimme, duurzame en inclusieve economie" volgens de Europa-2020-strategie betekent een economie die
gebruikmaakt van slimme groei (gebaseerd op kennis en innovatie), duurzame groei (milieuvriendelijk) en
inclusieve groei (sociaal en gelijkwaardig).

7.3.2. Loonvorming

10
**Vraag 1:** Hoe is de arbeidsmarkt in België geregulariseerd?

**Antwoord 1:** De arbeidsmarkt in België is geregulariseerd met officiële vertegenwoordigers van werkgevers
(vraag) en werknemers (aanbod) aan de onderhandelingstafel op nationaal niveau, per paritair comité en per
onderneming. Professionele akkoorden worden afgesloten in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) die
rechten en plichten van werknemers en werkgevers bevatten, zoals verloning, arbeidsduur, vakantieduur,
pensionering, overlegorganen, opzegtermijnen, opleiding, en voorwaarden voor schorsing van de
arbeidsovereenkomst.

**Vraag 2:** Welke soorten cao's bestaan er op verschillende niveaus?

**Antwoord 2:** Er zijn intersectorale cao's geldig op nationaal niveau met de Nationale Arbeidsraad (NAR),
sectorale cao's geldig op sectoraal niveau per paritair comité, en ondernemingscao's geldig op
ondernemingsniveau.

**Vraag 3:** Hoe worden paritair comités samengesteld?

**Antwoord 3:** Paritair comités (PC) zijn samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van
werknemers en werkgevers binnen een specifieke bedrijfstak. Het nummer van het paritair comité dat voor de
werknemer van toepassing is, staat vermeld op de loonfiche.

**Vraag 4:** Wat gebeurt er om de 2 jaar op nationaal niveau tussen vakbonden en werkgevers?

**Antwoord 4:** Om de 2 jaar is er een formeel overleg tussen vakbonden en werkgevers met als doel het
afsluiten van een interprofessioneel akkoord. Dit akkoord legt regelingen vast die gelden voor alle sectoren, zoals
bepalingen op het gebied van vorming, gewaarborgd minimumloon, en dient als kader voor verdere besprekingen
in de sectoren.

**Vraag 5:** Wat is de loonnorm en hoe wordt deze bepaald?

**Antwoord 5:** De loonnorm is de maximum loonstijging voor de komende twee jaar om concurrentieel te
blijven met naburige landen. Het wordt onderhandeld tussen sociale partners op basis van het rapport van de
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en de Nationale Arbeidsraad (NAR), waarin de ontwikkeling van de
loonkost in België wordt vergeleken met die in buurlanden.

**Vraag 6:** Wie zijn de belangrijkste sociale partners in België?

**Antwoord 6:** De belangrijkste sociale partners in België zijn vertegenwoordigd in de groep van tien, die
regelmatig krachtlijnen uitzet rond grote sociaaleconomische thema's. Namen van de personen wisselen
regelmatig.

**Vraag 7:** Wat zijn arbeidsproductiviteit en loonquote?

**Antwoord 7:** Arbeidsproductiviteit is het resultaat van loon maal het aantal arbeidskrachten gedeeld door de
geproduceerde hoeveelheid (loon / Q geproduceerd / p aantal arbeidskrachten). De loonquote is het reële loon
gedeeld door de arbeidsproductiviteit.

**Vraag 8:** Wat is het verschil tussen reëel inkomen en nominaal inkomen?

11
**Antwoord 8:** Nominaal inkomen is het inkomen dat in euro's wordt verdiend, terwijl reëel inkomen ook
rekening houdt met inflatie en de koopkracht weergeeft. Het reëel inkomen wordt berekend door het nominale
inkomen te corrigeren voor de inflatie.

**Vraag 9:** Wat is inflatie en hoe wordt het gemeten?

**Antwoord 9:** Inflatie is de stijging van het algemene prijsniveau van goederen en diensten in een economie.
Het wordt gemeten met indexcijfers, zoals de consumptieprijsindex, die de prijsevolutie van goederen en diensten
weergeeft.

**Vraag 10:** Wat is een indexsprong?

**Antwoord 10:** Een indexsprong is het bewust overslaan van een automatische aanpassing van lonen,
pensioenen, enz. wanneer de spilindex is overschreden. Het is een maatregel om een inflatoire spiraal te
voorkomen en de concurrentiekracht te behouden.

7.3.3. Innovatie

**Vraag 1:** Hoe presteerde België op het gebied van innovatie volgens het onderzoek van de Europese
Commissie?

**Antwoord 1:** België behoorde vorig jaar op het gebied van innovatie opnieuw tot de koplopers in de EU,
volgens het onderzoek van de Europese Commissie.

**Vraag 2:** Welke positie neemt Nederland in binnen de groep van zes landen die minstens 20 procent boven
het Europees gemiddelde scoren?

**Antwoord 2:** Nederland bezet de vierde plaats binnen de groep van zes landen die minstens 20 procent boven
het Europees gemiddelde scoren.

**Vraag 3:** Welke landen presteren beter dan België op het gebied van innovatie binnen de kopgroep?

**Antwoord 3:** Zweden, Denemarken en Finland presteren beter dan België op het gebied van innovatie binnen
de kopgroep van zes landen.

**Vraag 4:** Waar heeft België zich volgens de Europese Commissie vorig jaar vooral verbeterd?

**Antwoord 4:** België heeft zich volgens de Europese Commissie vooral verbeterd op het gebied van
financiering en de beschikbaarheid van risicokapitaal.

12
**Vraag 5:** Wat zijn enkele sterke punten van België op het gebied van innovatie volgens het onderzoek?

**Antwoord 5:** Enkele sterke punten van België op het gebied van innovatie zijn de kwaliteit van
wetenschappelijke publicaties, het aantal octrooiaanvragen en de netwerken voor vaste en mobiele communicatie.

**Vraag 6:** Wat zegt staatssecretaris Mona Keijzer over innovatie in het midden- en kleinbedrijf?

**Antwoord 6:** Staatssecretaris Mona Keijzer stelt dat er nog genoeg winst te behalen is, met name bij het
gebruik van nieuwe technologie in het midden- en kleinbedrijf.

**Vraag 7:** Hoe presteert de EU als geheel in vergelijking met andere regio's op het gebied van innovatie?

**Antwoord 7:** De EU als geheel is geen wereldtop als het op innovatie aankomt. Zuid-Korea scoort het
allerhoogst, en ook Canada, Australië, Japan en de Verenigde Staten doen het beter.

**Vraag 8:** Waarom is China volgens het artikel een land om in de gaten te houden op het gebied van
innovatie?

**Antwoord 8:** Omdat in China het innovatieklimaat in sneltreinvaart verbetert, is het ook een land om in de
gaten te houden volgens het artikel.

**Vraag 9:** Hoe verdedigt de EU haar positie ten opzichte van andere opkomende economieën op het gebied
van innovatie?

**Antwoord 9:** Brussel benadrukt dat de EU nog altijd een aanzienlijke voorsprong verdedigt ten opzichte van
bijvoorbeeld Brazilië en India op het gebied van innovatie.

Récompenses et reconnaissances

Type / Description des récompenses

Vous êtes président d’une association étudiante, d’un syndic de copropriété, ou bénévole au sein d’une association caritativ

13

You might also like