You are on page 1of 3

Anatomie les 2 datum

1. Topografie
In de functionele anatomie beschrijft topografie de ligging van de organen, orgaanstelsels en
weefsels ten opzichte van elkaar. Topografie verschaft inzicht in de samenhang van de verschillende
structuren. De naamgeving vindt bij voorkeur plaats met behulp van de termen van de terminologia
anatomica.

1.1 Anatomische houding (sesam 1 p.2-3)


 Persoon staat rechtop
 Hoofd rechtop, aangezicht naar voor
 Arm gestrekt naast lichaam
 Handpalmen naar voren gekeerd (pink binnen, duim buiten) (supinatie)
 Voeten iets gespreid, voeten naar voren

1.1.1 Lichaamssnijvlakken
- Maakt denkbeeldige doorsneden door het lichaam of delen ervan
- Frontaal vlak: (frontaal zeezicht) zee evenwijdig met gebouw
- Kenmerken:
o Verdeelt het lichaam in een voor en achter
o Evenwijdig met het voorhoofd(=frons)
- Sagittaal vlak:
- Kenmerken:
o Sagittale doorsnede
 Verdeelt het lichaam in links en rechts deel
 Loodrecht op frontale vlakken
o Mediosagittale doorsnede
 Door middellijn of mediaan ( door neus en de navel)
 Geeft links/rechts-symmetrie van het lichaam aan
- Transversaal vlak:
- Kenmerken:
o verdeeld het lichaam in een bovenste en onderste gedeelte
o loodrecht op de lengteas van het lichaam
o evenwijdig aan het vloeroppervlak
- Met snijvlakken door buisvormige organen (luchtpijp) niet zo belangrijk
o Transversaal (dwars)
o Kenmerken:
 Ontstaan van cirkelvormige uiteinden
 Ontstaan van lumen (holte)
o Longitudinaal (in de lengte)
o Kenmerken:
 Ontstaan van ‘gootje’
1.2 statische richting- of plaatsaanduidingen
- vanuit de anatomische houding
- volgende terminologia anatomica
- plaatsduiding tov een andere structuur
- gepaard (begrippenpaar) Bv. Boven en onder
- algemene aanduidingen
- aanduidingen bij grotere structuren/afstanden
- aanduidingen bij kleine structuren/afstanden

1.2.3 afbeelding
craniaal
- superior en inferior wordt
superior gebruikt op kleinere afstanden
van elkaar. Craniaal en caudaal
op langere afstanden.

- Superior en craniaal = boven


gelegen

inferior - Inferior en caudaal = onder


gelegen

- dorsaal en ventraal grotere


afstanden.

- Posterior en anterior kortere


afstand.
caudaal

- Posterior en dorsaal= meer naar rugzijde.

- Caudaal en ventraal= meer naar borstzijden

- bovenste lidmaat = arm / onderste lidmaat = been

- proximaal= dicht bij gewricht schouder of heup

- distaal= verder weg van schouder of heup (distance, verder weg)

- mediaal= alles dichter bij de middenlijn

- intermediair= wanneer iets tussen mediaal en lateraal in ligt.

- lateraal= verder van middenlijn

- Dexter= rechterzijden cliënt

- sinister= linkerzijde cliënt

- internus= meer naar binnen gelegen

- externus= meer naar buiten gelegen

- superficialis= oppervlakkige ligging (superficial)


- profundus= diepe ligging

-centraal= structuren in het midden (zenuwstelsel, dicht bij hersenen, ruggenmerg)

- perifeer= aan de uiteinden (ledematen)

- anterior= meer naar voorzijde

- posterior= meer aan de achterzijde

1.3 dynamische richtingsaanduidingen


3de filmpje

Examen: vertaling vraagt ze zelden op examen maar moet je wel kennen.

You might also like