You are on page 1of 3

SOVJETUNIE ONDER LENIN EN STALIN (1921-1953)

1. inleiding
- hedendaags communisme = Noord-Korea, Cuba, China, Vietnam, Laos
- vroegere communisme = Sovjetunie
- Marxisme (= ideologie van Marx) = voorganger van het communisme
1 Industriële revolutie
2 evolutie naar klassenmaatschappij/ kapitalistische staat
3 macht bij de burgerij
4 socialistische/communistische revolutie
5 ontstaan communistische staat
6 macht bij proletariaat
7 proletariaat geeft macht op voor gelijkheid
 quotes van Marx
o “religie is het opium van het volk” = religie maakt dingen wijs die er niet zijn
(religie vindt ongelijkheid normaal)  atheïstische samenleving
o “proletariërs aller landen, verenigt U!” = volgens marxisme had er nooit een revolutie in één
land moeten plaatsvinden maar overal ter wereld  verdwijning landsgrenzen
- communisme = marxisme in de praktijk (proletariaat blijft aan de macht  dictatuur)
- socialisme = ontstaan vanuit het marxisme
(gematigden willen geen revolutie, maar via democratische weg meer gelijkheid creëren)
- Russische communistische revolutie
 oorzaak = ongelijkheid tussen burgerij en proletariaat
 motief = WOI (Rusland verliest en het volk pikt het niet meer)
o Februarirevolutie = mobilisatie van het volk en tsaar afgezet
o Oktoberrevolutie = Lenin met zijn bolsjewieken plegen staatsgreep en sluit de vrede van
Brest-Litovsk
 gevolg = burgeroorlog Roden (bolsjewieken) vs. Witten (mensjewieken, kerk, geallieerden)
 eindresultaat = Roden winnen (minder verdeeld en oorlogscommunisme)

2. de stichting van de Sovjetunie (1922)


- politiek
 nieuwe regering = Raad van Volkscommissarissen (beslissingen werd besproken met de raad)
 geen dictatuur
 beleid = terreurbewind  macht bij de communistische partij houden
 totalitarisme (= staat waarbij de staatsideologie het leven van de onderdanen op een totale
manier gaat beïnvloeden)
o éénpartijstelsel = er is één partij toegestaan, de bolsjewieken
o showprocessen = rechtszaken tegen vijanden die in alle media wordt beschreven
 verliep vlot want beklaagde bekenden meteen bv. door gijzeling familie
o Pravda (de waarheid) = enige krant die mocht gepubliceerd worden, gecontroleerd door de
bolsjewieken  propaganda en censuur
o Tsjeka (spion) = opvolger Okrana, geheime dienst, vijanden van de staat opsporen
o Komsomol = communistische jeugdbeweging

- economie
 werkloosheid, armoede en hongersnood door oorlogscommunisme tijdens burgeroorlog
 invoering van NEP 1921
 liberalisering
 zware industrie, bank, transport en buitenlandse handel = winst naar staat
 kleine boeren = mochten eigen winsten behouden
 geen bezittingen van kerk = geen toegevingen aan de kerk

- in 1922 = Sovjet-Rusland wordt Sovjetunie of Unie der Socialistische Sovjetrepublieken (USSR)


 federaal = andere landen luisteren naar beslissingen Moskou
 in het begin een 6-tal landen waaronder Oekraïne
- Sovjet = bijeenkomst van volk
 iedere sovjet had afgevaardigde in hogere sovjet, hoogste is RvV
- in 1924 = Lenin sterft
 machtsstrijd tussen Trotski en Stalin
 Trotski = externe blik, zoals Lenin (rechterhand van Lenin)  focus op buitenland
 Stalin = interne blik
 nationalistische socialist
 landen zullen vanzelf wel volgen >< ideologie Marx
 secretaris van RvV (mensen stonden bij hem in het krijt, doordat hij ze hoge functie gaf)
 Stalin wint, Trotski vlucht naar Mexico Stalin wordt in propaganda naar voren geschoven

3. het Stalinisme
- economie = collectivisering (alle gronden van Sovjetunie worden staatseigendom)
 landbouw
o collectieve boerderijen, kolchoz en sovchoz, gigantische boerderijen waar veel mensen
moesten werken
o koelak = boeren die niet meegaan in collectivisering (worden actief gejaagd)
o opbrengst werd herverdeeld onder volk, grootste deel verkocht aan EU
o winst werd geïnvesteerd in industrie
 industrie
o 5-jaren plannen = plan waar staat binnen 5 jaar moet staan en na 5 jaar opnieuw evalueren
 inhaalbeweging naar het Westen
o Stachanov = mijnarbeider die op zichzelf 5 keer de wekelijkse quota binnen te halen
 werd vereerd (was pure propaganda om mensen te motiveren)
o fabrieken met borden met quota van arbeiders
 Holodomor = hongersnood
 expres geen voedseltoevoer vanuit Rusland
 meer dan 6 miljoen doden gevallen
 officieel erkend als genocide door sommige landen

- politiek = personencultus (Stalin wordt in propaganda naar voren geschoven)


 alleenheerser
 propaganda = eerste propagandafilms over Stalin
 Goelag = strafkamp waar politiek rivalen naartoe werden gestuurd
 niet bedoeld om te doden, maar om te breken (kanalen en bruggen bouwen, weinig eten, …)
 30 miljoen mensen terecht in gekomen en 3 miljoen gestorven
 grote zuivering (°1934) = binnenin de communistische beweging mensen die verdwijnen
 werd paranoïde door denken dat er complotten gemaakt worden tegen hem
 geïnspireerd door Hitler (nacht van de lange messen)
 Russificatie (nationalisme) = hij wilt het Russisch element als voorbeeld naar voor brengen
 nieuw land bij Sovjetunie = wetten aanpassen naar Russische principes, taal en mensen
aanleren over Rusland
 NKVD = opvolger van de Tsjeka
 leider werd geëxecuteerd door Stalin en werd weggewerkt op foto’s
 Pavlik Morozov = voorbeeldmodel (geïndoctrineerd op school)
 ouders waren niet pro-Stalin en heeft zijn ouders aangegeven bij NKVD
 paar weken later werd hij vermist
 Stalin gebruikt dit: De staat is belangrijker dan familie en vrienden

- politiek erfenis = karakter Sovjetunie


 Sovjetunie was een wereldmacht geworden
 bestrijding analfabetisme, verslaan Hitler, elektrificatie (= spoorwegen, industrie)
 strikt gecentraliseerd bestuur
o hoger orgaan beslist en is geen verantwoording aan lager orgaan verschuldigd
o geleide economie, collectivisatie, over rapportering (= vervalsing cijfers door schrik)
 censuur/angst/strafkampen/spionage
 destalinisering = probeerde dingen te veranderen, maar veel bleef hetzelfde
 uitbreiding Sovjetunie

4. Lenin en Stalin in de herinnering


- Stalin
 de grootste Rus en positieve stemmen Stalin
 verkiezingen in 20ste eeuw
 blik van nostalgie (terugdenken aan een machtige staat)
 Hitler verslagen (goed >< slecht)
 ambiguïteit
 groot deel van de bevolking opgegroeid in Sovjetunie
 opgegroeid met propaganda en indoctrinatie (Stalin en Sovjetunie deden niks verkeerd)
 ontkenning van slechte daden
- Lenin
 Rusland wil Lenin vergeten
 Lenin moet verwijdert worden uit het mausoleum
- verschil in herinnering
 bewuste politieke keuze van Poetin om Stalin te herdenken
 legitimeert zijn eigen politiek beleid
 Stalin was ook een alleenheerser, met goede economie
 Rusland gedijd goed onder een sterke grote leider
 geen inspiratie geven aan het volk om in opstand te komen
 geen herdenking Oktoberrevolutie aan Lenin
 onderwijswet
 alleen over positieve zaken lesgeven van Stalin (censuur en indoctrinatie)

You might also like