Professional Documents
Culture Documents
Grammar 1 - Past Simple & Present Prefect (Unit 1)
Grammar 1 - Past Simple & Present Prefect (Unit 1)
Werkwoordconstructies worden in het Engels met twee (of meer) woorden omschreven.
Het aantal woorden in de omschrijving = het aantal werkwoorden
Present continuous: (I) am working
Past continuous: (I) was working
Present perfect: (I) have worked
Present perfect continuous: (I) have been working
2 Uitzonderingen!
Present simple: (I) work
Past simple: (I) worked
Past simple
Gebruik: als iets in de het verleden is gebeurd of gedaan. Vaak zeg je ook wanneer dat was.
1. In gewone (of ‘bevestigende’) zinnen: Last night, we walked home from the party.
2. Als een handeling in het verleden regelmatig werd gedaan, gebruik je used to of would:
I used to/would read a lot, but nowadays
Netflix is my favorite pastime.
Taalvaardigheden:
To read read read have/has read
To speak speak spoke have/has spoken
To write write wrote have/has written
Past simple – irregular verbs (2)
Handige groepjes!
Eten en drinken:
To eat eat ate have/has eaten
To drink drink drank have/has drunk
Eindigend op –ought:
To bring bring brought have/has brought
To buy buy bought have/has bought
To catch catch caught have/has caught
To fight fight fought have/has fought
To think think thought have/has thought
Present perfect (1)
1. Vaak in zinnen met for/since + tijdsbepaling en vraagzinnen met ‘How long …?’:
2. Vaak met korte bijwoorden als: always, never, ever, (not) yet, already of just:
3. Als de nadruk van een handeling in het verleden ligt op het resultaat van nu: