Professional Documents
Culture Documents
De aspecten hieronder die volgens jou het meest toepasselijk zijn op de twee dramateksten
die je bespreekt, moet je behandelen in je paper. Werk telkens met minstens één voorbeeld
uit de tekst om je argumentatie te ondersteunen. De analyse van elke tekst moet minstens
vijf pagina's tellen. Je paper moet dus minstens uit tien pagina's bestaan. Vermeld de
bronnen die je gebruikte, bijvoorbeeld een website, recensies of een artikel uit een tijdschrift
over de theaterauteur/ theatermaker, in een bronnenlijstje op het einde van je paper.
1. De communicatiestructuur
2. Dramaturgische sturingstechnieken
Ook het 'perspectief' wordt vaak gebruikt om de bedoelingen van de theatermakers op het
publiek over te brengen. Er zijn drie mogelijkheden:
1
relativering van waarden en normen. Door meerdere standpunten te laten zien zonder een
keuze te maken, wordt het publiek in staat gesteld de eigen denkbeelden af te zetten tegen
de andere geopperde inzichten.
Ten slotte heerst bij toneelstukken met een a-perspectivistische structuur zowel op het
interne als op het externe communicatieniveau monoperspectiviteit. Slechts één denkbeeld
wordt naar voren gebracht, zodat de personages gaan functioneren als spreekbuis voor de
auteur. De theatermakers brengen bij een dergelijke vorm heel duidelijk een bepaalde visie
naar voren.
3. Dramatische figuren
Een dramatische figuur is een creatie van de auteur en de theatermakers, maar zeker ook
van de toeschouwers. De acteur/actrice speelt daarbij wel alsof hij/zij iemand anders is,
maar er blijft toch altijd nog een bepaalde spanning bestaan tussen de acteur en de figuur
die hij/zij speelt.
De verschillende dramatische figuren staan in een bepaalde verhouding ten opzichte van
elkaar en van de handelingen. Deze onderlinge relatie kunnen we weergeven door middel
van het aktantieel model van Greimas:
Door de verschillende personages van een stuk in een dergelijk schema te zetten worden de
onderlinge relaties veel duidelijker. In het schema is goed te zien welke relaties duidelijk
2
gemaakt moeten worden aan het publiek om het stuk zo goed mogelijk uit de verf te laten
komen
3.1 De bezetting :de som van alle optredende figuren -figuren worden bepaald door
3.1.1. hun duur/frequentie: hoe vaak of hoe lang zijn ze op toneel aanwezig of wordt erover
gesproken?
2. kwalitatieve dominantie: hun aandeel in de handeling.
4. De dramatische handeling
We onderscheiden het verhaal van de wijze waarop het verhaal verteld wordt. De 'story' is
het verhaal zelf, de 'plot' is de presentatie van het verhaal. De story is een reeks van
situaties. De situatie wordt gevormd door een bepaalde krachtverhouding tussen
verschillende figuren. De situatie kan onveranderd blijven of er kunnen veranderingen in
optreden. Verandering van situatie kan op twee manieren plaatsvinden:
In de gesloten plot heeft het verhaal een duidelijk begin en einde. Die bestaat uit
handelingen, eventueel in combinatie met gebeurtenissen.
3
Men moet er hier wel bij op letten dat de handelingsopbouw niet zonder meer hetzelfde is
als de spanningsbeleving bij de toeschouwer.
De open plot berust meer op gebeurtenissen dan op handelingen. Meerdere
handelingslijnen staan eventueel naast elkaar. In plaats van het principe van de causaliteit
treedt als verbindend principe op:
- spiegeling van handelingslijn en gebeurtenislijn, of
- overeenkomst van motieven, of
- een centrale figuur.
In de open plot is de structuur van de handelings- of gebeurtenislijnen dus niet causaal
bepaald, maar episodisch, dat wil zeggen cyclisch, contrasterend of repeterend. Gesloten
plots concretiseren een idee. De nadruk ligt op het algemene (algemeen-menselijke), meer
op verinnerlijking dan op fysieke actie. In open plots ligt de nadruk op het concreet-
individuele, op uiterlijke omstandigheden. Het point-of-attack ligt hier meestal vroeg.
5. De dramatische ruimte
De ruimte kan natuurlijk afgebeeld worden en zo aangegeven worden, maar het is ook
mogelijk dat de ruimte geduid wordt door de tekst van de personages. Deze verbale
lokaliseringstechnieken zijn onder andere:
1. Gesproken ruimte. Bij het lezen van een tekst kunnen deze gebruikt worden als impliciete
regieaanwijzingen.
2. 'Wortkulisse'. Maakt de ruimte subjectief doordat duidelijk gemaakt wordt hoe de ruimte
4
gezien moet worden.
3. Teichoscopie of 'Mauerschau': presentatie van een gedachteruimte door de figuren.
6. De dramatische tijd
We moeten in het theater een onderscheid maken tussen de speeltijd en de gespeelde tijd.
De speeltijd is daarbij de tijd die nodig is om een toneelstuk op te voeren. De gespeelde tijd
is de tijd die de handelingen of gebeurtenissen uit de story in beslag nemen. Deze gespeelde
tijd kan als volgt onderverdeeld worden:
1. Primaire gespeelde tijd: de tijd die de scenisch gepresenteerde handelingen of
gebeurtenissen in beslag nemen op fictioneel niveau.
2. Secundaire gespeelde tijd: de tijd die de handelingen en gebeurtenissen in beslag nemen
vanaf het point-of-attack tot aan het einde van de plot.
3. Tertiaire gespeelde tijd: de tijd die de handelingen en gebeurtenissen in beslag nemen in
de story.
Het ideaal van de gesloten plot is dat primaire en secundaire gespeelde tijd samenvallen. Het
ideaal van de open plot is dat er discrepantie bestaat tussen primaire en secundaire
gespeelde tijd en dat secundaire en tertiaire tijd samenvallen.
7. De dramatische taal
Taalsoorten:
- dialoog
- monoloog
- terzijde
- koorpassage