Professional Documents
Culture Documents
Droombeelden
Door van het geheel (synthese) af te stappen, ontstaat er een gemeenschap van heterogene en
bepaalde verbeeldingen van de toeschouwer.
Het postdramatisch theater heeft iets weg van de structuur van dromen: geen hiërarchie van
beeld, beweging of woord + het collage/ montage element: een droom heeft geen logische
structuur (begin/ midden/ eind).
Synthese
Gelijktijdig voelen/ waarnemen van meerdere tekens. Theater wordt een uitdrukkelijk
gemarkeerd voorstel voor een proces van communicatie in plaats van een impliciet consistent
werk van mis-en-scène. Eerst zocht men in de verschillende onderdelen naar eenheid, nu niet
meer.
8. Fysikaliteit
Het lichaam wordt het centrum van de aandacht, niet als betekenis, maar in zijn fysikaliteit &
gestiek/ beweging: het gaat om de aanwezigheid van het lichaam, om haar energieën. Het
postdramatisch theater distantieert zich van een mentale, begrijpelijke structuur en gaat
richting de expositie van intense fysikaliteit: het lichaam wordt absoluut: het lichaam
demonstreert niet langer iets anders dan zichzelf. Korperrealiteit
Het performatieve
1. Lijfelijke aanwezigheid kunstenaar
2. Eenmalig gebeuren/ procesmatigheid
3. Enscenering en beklemtonen van de materiële kant van verschijnselen/fenomenen zonder
eenduidige betekenis
Na jaren ’70 beïnvloeden deze kenmerken, ook ‘gewone’ theater. Hoogtepunt eind ‘80/’90
->Lehmann-> Post dramatisch theater-> Heel breed
Relatie performatieve en post dramatische theater
-Performance art//post drama
->materialiteit, corperrealiteit, performatieve
-Meer gedeelde dan medegedeelde ervaring
-Meer proces dan resultaat
-Meer presentatie dan representatie
-Meer manifestatie dan significatie
-Meer energie dan info
Niet meer A belichaamt X terwijl S toekijkt, maar:
A voert een actie of handeling uit terwijl S toekijkt, want de fictie van een personage wordt
veeleer in het theater van het drama gecreëerd.
Brecht zei paradigma shift, maar houd zich nog vast aan de fabel/plot.
->Lehmann zegt Brecht eindpunt dramatische theater. Post drama=Post brechtiaans
->Handeling niet meer bepalend (Plot niet meer het belangrijkst)
Gaat om esthetische uitbeelding en een theatraal gebeuren dat weliswaar een bepaalde zin
(betekenis) kan geven, betekenis is fluïde/veranderlijk.
Intertekstualiteit: haunting gebonden aan tekst (ipv. persoonsgebonden), verwijzing etc., naar
andere teksten (cultuurproducten)
-Elk stuk en elke opvoering is deel van historische, sociale, politieke en esthetische context
-Elk kunstwerk is een element binnen een structurerend geheel
->processen van beïnvloeding en afstoting, etc.
Tekst=systeem
-Dialogiciteit genereert nieuwe betekenissen (kunstwerk gaat in gesprek met ander kunstwerk)
Acteren 2 stellingen
1. Acteren/toneelspelen= uitbeelden (probleem: de (lichaam van de) acteur is product van eigen
werk. Maker en materiaal zijn identiek)
2. Wat tussen toneelspeler en de mens ligt is de techniek van de toneelspeelkunst (De techniek het
hoe) van de uitbeelding van een mens-beeld (het wat) is de voorwaarde ter onderscheiding tussen de
verschijning van de alledaagse mens en de mens in de kunst) (kan iedereen dit leren?)
Fisher-Lichte
Avant Gardist tegenstrijdig
-Hoogtepunt civilisatie/afschuw civilisatie
-Ironisch/ Grotesk
-Tegen individualistisch/voor kunstenaar autonoom individu
Elk tijdperk ging parallel aan grote sociale/culturele verandering-> vorming acteren
Theater heeft toegevoegd aan civilisatie-> door verandering in culturele systemen te weerspiegelen
(door lichaam als tekensysteem te gebruiken)
Post modern/Neo avant garde-> vrij maken van het lichaam van de acteur->desemiotisatie of
terugbrengen van zintuigelijke natuur
Acteertaken (klassieke)
1. Ideaalmodel personage (toneelfiguur)
-Mentaal concept, gedrag, beweging, etc.
->Nodig: psychologische/mensen kennis
2. Herhaalbaarheid acteerprestatie (door repeteren)
3. (Illusie) van spontaan gedrag, oorspronkelijkheid, ‘presence’ (tegenstijdig met taak 2)
4. Geloofwaardigheid personage
Taak emoties (Elly Konijn) ‘ruis’:
-Niet een taak, maar beïnvloed werk wel
-Emoties die taken oproepen (Stress, vrees, verliefdheid, boos, gelukkig, etc.)
Acteren bestuderen:
Notatiesystemen
-Natuurlijke taak (beschrijven) -Afbeeldingen
-Geformaliseerde systemen (Laban) (Overzicht beweging en dans):
Complexe tekencombinaties
Acteerconventies zijn tijd/cultuur gebonden
Chirologia (Bulwer 1644) (handbeweging-> emoties)
Oosterse theater veel meer aandacht voor kleine bewegingen
->rol individu acteur vaak minder groot/autonoom
Burgerlijke theater 18de eeuw (middenklasse opstaan) Het lichaam als ‘tekst’ gecomposeerd in de
‘natuurlijke taal van de emoties’
-Het toneel van natuur imiteren en de illusie van waarschijnlijkheid wekken-> als of het nu gebeurt
-Imitatio naturae (ideaal kunst= natuurlijkheid)
-Scheiding publiek+privé
-Huiselijkheid (en authenticiteit/natuurlijkheid daar van)->op het podium
-Rousseau: mens is van nature goed, maar wordt corrupt gemaakt door samenleving/maatschappij
->proberen terug gaan naar de goede oorsprong van de mens
-taal vormt maatschappij
->gebaren vanaf geboorte->natuurlijk->acteren richt dus op gebaren van het lichaam
-Lichaam als tekst geschreven in de natuurlijke taal van de emotie (wet van anatomie)
-Lessing schrijver burgerlijke drama/tragedie->veel over acteren/theater geschreven
-Wet van anatomie->elke zuivere emotie heeft een zuivere vertaling in het lichaam (gebaar)
-Ingebed in overgang aristocratie->burgerlijke maatschappij
-Natuurlijkheid en persoonlijke deugd (moraal)
-Herbeleving van “originele” samenhang tussen maatschappij en natuur
Lessing+Diderot zeggen identificatie en/of empathie is niet genoeg om te kunnen acteren met die
taal moet je:
1. Zoeken naar waar de emoties hun oorspronkelijke expressiviteit behouden
2. Taal kan ook worden geconstrueerd met verwijzing naar analogie ( alles in de geest heeft analogie
in het lichaam).
-Natuur zo accuraat+ adequaat afbeelden -> Diderot (1733-1784) De paradox over de toneelspeler:
Reformatie van toneelspel en uitbeelding van de ‘echte’ mens
1. Het menselijke/natuurlijke van het personage herkennen en niet de toneelspeler (verdwijnt)
2. Intimiteit van het spel, toeschouwer wordt daarom buiten gesloten
3. 4de wand om illusie te creëren
(4. Concentratie op bewegingen)
• -Een goede toneelspeler heeft geen enkel gevoel (dat overeenkomt met de emotie van het
personage) en zal juist dan de toeschouwer maximaal emotioneren ->zorgt voor
herhaalbaarheid
conclusie:
Het illusietoneel van de 18de eeuw creëert het idee van de natuurlijkheid van de mens
De „uitvinding van de mens“: de toneelspeler wordt een sleutelfiguur voor de creatie van de
identiteit van „de mens“ (als gevoelig en moreel wezen)
College 22-11
Acteren: Fisher-Lichte: Avant Garde (begin 20ste eeuw) Het lichaam al rauw materiaal voor het teken
proces
-Acteur als ‘rauw materiaal’ voor creatie van betekenis
-Meyerhold: acteur als ingenieur en lichaam machine
-Biomechanisch theater meyerhold
-Artaud: theater van de wreedheid: Lichaam als hiëroglief
-Experimenteel met lichamen
-Lichaam als grondstof voor teken verwerking met een breder referentieveld, dan de emoties van
een dramatisch personage (Avant garde; doel uit Oosten)
-Ipv illusie/realisme, open leggen conventionele natuur van het theatrale proces->proces
theatraliseren
-theater moet kant van het leven (in zijn universele en immense aspect) ipv. Individuele leven
->Avant Garde ging ervan uit dat acteren Japans+ Chinese theater, geen identificatie bevorderde
->Vervreemding: artiest bekijkt zichzelf-> afstand gebeurtenissen
-Idee dat EU het centrum van de wereld is weg->daarvan interesse en toewijding aan Oosterse
cultuur-> EU samenleving ontsnappen
-Gebaren waren ‘natuurlijke’ expressies, maar openlijk abstracte articulaties
-Lichaam materiaal om tekens te maken
-Acteur moet materiële lichaam trainen om taken direct te kunnen uitvoeren
-Avant Garde stijlen verschilde
1.geen overbodige, onproductieve bewegingen 2. Ritme
3. Correcte positie center zwaartekracht 4. Stabiliteit
N=A1+A2 N=acteur A1=Kunstenaar die het idee en instructies geeft die nodig zijn voor de
uitvoering A2= uitvoerder die conceptie van A1 uitvoert
-Acteur= engineer lichaam=machine
Direct Indirect
Objective Meta commentary
Theater gebouw Scenarios beschrijving performance acteur
Performance ruimte minuten reviews anekdotes
Podium Podium machines pamfletten verslagen van performances
Kostuum+ atributen rollen etc. jaarboeken brieven
Fenomenologische aanpak:
scheiding intentioneel schema: creëert door artiesten betrokken bij de productie (regisseur, set
design, actors, etc.) en veronderstelde vorm: resulteert uit concretisering van de toeschouwers
(ofwel productie-receptie)
Reconstructie heeft niet veel meer gedaan dan documentatie
Affiche (playbill) reguleert verhouding theater+publiek->inside+outside
Reconstructie beginnen ook gebruikt te maken van computer techniek->bv. VR
Theater iconagrafie-> geschiedenis onderzoek gefocust op het visuele
1. Ontdekken en identificatie van visuele bronnen->voor reconstructie/documentatie
2. Systematische propagatie iconografie als een autonoom veld (uitbreiding/verspreiding)
3.Kritische reflectie op referentie status van de theatrale afbeelding.
Iconologie: het interpreteren van afbeelding in zijn historische context-> opzoek naar ‘echte
betekenis’
Iconografie: feiten:
1. Samenstellen van documenten die representeren een fenomeen
2. Die beschrijven + classificeren
Periodisatie: hoe verdelen we (theater) geschiedenis in discrete epochs en geografische
ruimtes
Categorisatie is moeilijk, omdat theater multi mediaal is: Literatuur (drama), beeldende kunst (set
design, architectuur), antropologie (acteur tradities) met sociale en politieke verandering
Moderne aanpak:
1970s/1980s twijfelen aan paradigma
Positionaliteit= zelf reflectie wat is positie/perspectief-> scholar tegenover onderwerp
Michel Focault
Power (macht)= volgen Focault (tegenover Marxisten), een productieve kracht voor het reguleren
van sociale relaties
Discourse analysis (discourse analyse)= complexe netwerken van regels die taal beheersen
->bepaald kennis van maatschappij aan de hand van wat gezegd/geschreven wordt
Receptie en reactie
Barthe de lezer produceert betekenis van de tekst
Toeschouwer brengt verschillende receptieve codes:
1. Psychologische codes bepalen:
Perceptie van ruimte en beïnvloeden de interactieve kern van de ruimte en receptie.
Factoren als locatie in het auditorium hebben beslissende invloed op receptie
Identificatie met een plezier in illusie en de creatie van ficitonele werelden. Dit process is
sterk beïnvloed door onbewuste mechanisme
De ‘horizon van verwachting’ – bepaald door voorgaande ervaringen+ achtergrond kennis
2.Ideologische codes
Kennis gerepresenteerde realiteit en publiek realiteit
Mechanismes van ideologische conditionering (educatie, media)
3.Esthetische- ideologische codes
Specifieke theatrale codes van een tijd, soort podium, genre en stijl acteren
Codes van verhaal(lijn)
4.Codes die esthetiek en ideologie linken
Toeschouwers verwachting van theater
Aspecten van sociale realiteit die de toeschouwer in de productie zoekt
Manier waarop dramaturgisch werk en enscenering gebruikt. Kan worden om een
ideologische code te vinden, zodat publiek voorgaande stukken gaat lezen
Voorkeuren voor bepaalde genres in bepaalde tijd periodes
Semiotische performance analyse combineren met publieksonderzoek
1. Vind tekens en codes in productie
2.Deze vraag gesteld aan publiek-> komt de kennis overeen?-> codes geslaagd
College 22-11
Theater historiografie (geschiedschrijving)
1. Positivisme, iconografie, periodisering
2.Kritiek op positivisme
3.Post-positivisme: belangrijke stappen
Iconografie/Iconologie:
-Beeldmateriaal als basis van onderzoek (Griekse vazen, portretten acteurs, fotografie)
Periodisering:
- Met welke criteria is de geschiedenis ingedeeld (was al ingedeeld)
-politieke periodes, monarchieën, intellectuele paradigma, chronologisch, literaire bewegingen, etc.
-Theater= complex systeem van verschillende media (dus periodisering kan vaak niet op alle aspecten
van ‘theater’ toegepast worden)
-Zarrilli: periodisering naar manieren van menselijke communicatie
Kritiek positivisme:
1. Marxistische kritiek: kennis is gedetermineerd door bepaalde belangen ‘die invloed op het object
van onderzoek hebben’ en op de vragen die toegepast worden-> altijd ideologie aanwezig-> nooit
waarde vrij
-Nadruk economische aspecten
2. Hermeneutische verklaringsmodellen hebben de wetmatige, positivistische verklaringsmodellen
bekritiseerd:-> streeft naar ‘zekere kennis’ in gebied waar zekere kennis niet mogelijk is: verkleden is
voorbij -> niet empirisch verifieerbaar-> alleen overblijfselen empirisch verifieerbaar
Post-positivisme (Huizinga)
-Je hebt enkel overblijfselen (bronnen) niet de gebeurtenis zelf. Geschiedenis = samenhang
(subjectief) gebeurtenissen moet door mens (historicus) gemaakt worden-> hoe meer bronnen, hoe
meer zeker, hoe makkelijker samenhang te maken-> nooit is geschiedenis (helemaal) zekere kennis
-Samenhangen niet in werkelijkheid aanwezig
Conclusie post-positivisme:
Met de post-positivistische kritiek op de positivistische geschiedschrijving wordt duidelijk
dat geschiedenis een geconstrueerd verhaal is op basis van een specifiek perspectief.
Hierdoor spreekt men niet meer van DE geschiedenis, maar van een VEELHEID aan
geschiedenis
Dit geldt uiteraard ook voor theatergeschiedenis.
Gerbners model
Jakobsen/Pfister
Sociologische benadering (publieksonderzoek):
Kijken naar groepen toeschouwers
Kijken naar soort voorstellingen
Theaterbezoek ‘verklaren’ in termen van achtergrondvariabelen zoals:
– Opleiding, culturele kennis
– Leeftijd
– Status (beroep, beroep ouders, etc.)
– Culturele achtergrond (allochtoon < > autochtoon)
– Enz.
• Vanaf jaren vijftig:
– Centraal Bureau voor de Statistiek
– Sociaal en Cultureel Planbureau
– Vrijetijdsonderzoek
– Cultuurdeelname
• Wie gaan er naar het theater ?
• Waarom gaan ze naar theater ?
• Wat is de waardering ?
• Redenen:
– Pragmatisch(Theaters/Gezelschappen/Overheid)
– Methodologisch (relatief) eenvoudig
– Empirische exactheid, algemeen ingeburgerd
Psychologische benadering:
• Waarom gaan mensen naar theater ?
• Wat beleven ze daar ?
• Wat is de waardering ?
– In psychische termen:
– Waarom = behoeften, verwachting
– Beleving = emoties, perceptie, cognitie, etc.
– Waardering = kwaliteitsoordeel, schoolcijfer
• Onderzoek naar:
– Perceptie van personages
– Emoties
– Empathie en identificatie
– Kijkhoudingen
– (esthetische distantie < > inleving)
– Invloed van het theatrale frame
• Variabelen van belang voor (eind)oordeel
-Bateson stelt vraag van serieusheid en niet serieusheid (ernst en geen ernst). Een klein
beetje serieuze activiteit kan gebruikt worden, als model voor het samenstellen van niet
serieuze versies van dezelfde activiteit
We weten wanneer iets een stuk is en wanneer iets echt is.
-Goffman erkent (zonder rechtvaardiging) dat hij vanuit zijn eigen frame schrijft (perspectief,
de breedte van zijn focus, de afstand van zijn focus, tijd, ruimte)
-Doel: het isoleren van basis frameworks van begrip, beschikbaarheid in onze samenleving die
ons doen begrijpen van gebeurtenissen+ speciale kwetsbaarheden waaraan ze onderwerp
zijn.
-Het theatrale frame
Theatrale afbeelding lijd ons naar distinctie tussen een individu en zijn capaciteit om
een functie/rol uit te voeren in verschillende situaties
-Welke rol(len) heeft theatraal publiek
De theaterganger (koopt kaartjes, komt op tijd, is stil, kijkt kritisch en heeft een on
theatrale activiteit te behouden. Geld is echt, tijd is echt
De toeschouwer (gaat mee in het onechte op het podium, willing suspension of
disbelief, geeft zich er in over. Hij komt op cultureel level van de personages, dit doet
hij sympatisch en ‘plaatsvervangend’-> door reactie te geven)
-> applaus stopt willing suspension of disbelief
-In het echte, dagelijkse leven kan men tot op bepaalde hoogte gebeurtenissen voorspellen,
met redelijke zekerheid-> toch als het over hemzelf gaat moet hij het lot afwachten
->in make belief kan men de uitkomst schrijven en dingen aan het begin opzetten, zodat het
aan het eind gebeurd. Men ziet daarnaast het hele verhaal, vanaf verschillende: situaties,
perspectieven/informatie staten
-Iedereen betrokken bij de productie weet wat er te gebeuren staat. Iedereen heeft dezelfde
informatie bron (/staat), toch op het podium zullen acteurs doen alsof ze allemaal ander
hebben.
-Publiek weet dus meer dan (meeste) personages
-> doen alsof je uitkomst/gevaar nog niet weet
->het stuk kennen neemt dit nog een stap verder
-Conventies die verschil tussen face to face interacties en interactie in een stuk aan stippen:
1. Ruimtelijke begrenzing van het podium
2.Om publiek toch deel te maken van de gebeurtenis op het podium halen we een wand (4 de
wand) fysiek weg.
3. Gesproken interactie is opengedraaid (voor zichtbaarheid voor publiek)
4. 1 persoon krijgt de focus per moment
5. Men spreekt niet door elkaar heen
6. Onthullend compensatie in de interactie, ipv. Spontaniteit in echte interactie
-> zodat onwetend publiek genoeg weet om het verhaal te volgen
7. Uitingen zijn vaak veel langer, grootser
8. In theater zijn er niet echt, niets zeggende gesprekken
-Radio frame
-Geluid wat belangrijk is wordt versterkt achtergrond geluid (in dagelijks leven even hard,
als de andere geluiden) worden verzacht en soms/sommige weg gelaten). Soms stopt het
ene geluid (bv. praten) voor een ander geluid
-Multiple channel effect
-Muziek in radio drama: in de scene om sfeer te creeëren, scenes duid overgang aan
-Board fade (volume zachter faden) om te duiden dat personages weg gaat, maar frame nog
steeds bezig is (verhaal niet over)
Theater als moreel embleem: gefabriceerde natuur zowel op als naast het podium
Shakespeare’s allegorisch figuur naar de complexe verbeeldingswijze van expressie. Toch
bleef men theatrale termen gebruiken om het te beschrijven, hoewel het idee van theater
als moreel embleem die de mens had gecreëerd, een kunstmatige wereld, allang was
verdwenen.
Het idee van de wereld als theater waar het drama van het menselijke leven verschuift van
het bovenzinnelijke naar het sociale vlak: het podium als spiegel van de echte wereld.
In de 17e eeuw: referentiekader van velen werd seculier i.p.v. religieus. Het theater heeft
zijn morele en kosmische betekenis vandaag de dag verloren: het is vervangen door het
zelfbewustzijn van de acteur. De theatrale kwaliteit van het leven lijkt het meest concreet
ervaart te worden door diegenen die zich op de rand van de gebeurtenis bevinden: óf ze
hebben zich de rol van toeschouwer aangemeten (ze observeren de ceremonie/ event) óf
ze hebben hun rol nog niet gevonden (= voelen zich outsiders in de maatschappij).
Betekenis ‘drama’
Het woord drama betekent actie, maar betekent ook imiterende actie, wat vooral
symbolisch bedoelt is: het refereert naar iets wat al heeft plaatsgevonden/ had kunnen
plaatsvinden: behoort tot theater.
In het echte leven creëren mensen door hun interpretaties en gedrag en door het effect dat
hun aanwezigheid heeft op het gedrag van anderen. Men is bewust van het effect van hun
gedrag op anderen door middel van hun intenties. Ook zijn ze bewust van de intenties van
anderen. Alhoewel alle vormen van fictie, imitaties zijn, is dramatische representatie een
constructie van percepties en interpretaties.
Realiteit en illusie
Realiteit en illusie zijn verschuivende termen: namelijk alles op het podium kan worden
gezien als ‘echt’: want het wordt echt gezien en gehoord. Tegelijkertijd is er een ‘afspraak’
tussen acteurs en publiek dat buiten en binnen het theater geen connectie heeft.
Burns plaatst subjectiviteit zelf buiten gedrag om retorisch gebruikt te worden. Deze
loskoppeling van zelf en rol geeft de ‘rol’ een minder authentiek gevoel. Burns zegt wat af te
stappen van Sartre (die zei: als we onszelf alleen representeren dan zijn we enkel een
representatie= conditie= niets/ slecht geloof). Burns zegt theatraliteit kan lege rituele+
herhaling bevatten, maar kan voorkomen worden door nieuwe ervaringen-> zorgt voor
negatieve connotatie theatraliteit (niet authentiek en oprecht/betekenisvol, moet zoveel
mogelijk voorkomen worden)
Minimalisme:
Fried: zette absorptie/theatraliteit tegen over elkaar, modernisten vonden dat een kunstwerk
op zichzelf moest staan (absorptie), waar theatraliteit de interpretatie van toeschouwer
uitnodigde ->niet goed
De wens om het verschil en de afstand die mensen scheiden te overstijgen, kan alleen
worden bereikt, door theatraliteit te verslaan of ontkennen-> negatieve connotatie
Negativiteit tegenover theatraliteit (vaak gepaard met positiviteit tegenover performance) zet
door in Westers theater en zijn realistische traditie-> daarin wordt theatraliteit als nep
gemaakt/gezien. (vanaf 1930 werd theatraliteit in de Sovjet Unie ontmoedigd door
regering/Meyerhold)
Westen: mid 20ste eeuw tegen theatraliteit vanuit esthetische theoristen (modernisten,
minimalisten, expressionisten).
Dit alles (ook al verder niet verbonden) zijn allemaal tegen theatraliteit, terwijl als theater
niet bekijken als een inadequate, artificiële kopie van het leven, maar hogere viering van het
levens proces en zijn mogelijkheden.-> veel positiever
College 29-11
Veel bronnen over te vinden, moeilijk te definiëren
theatraal heeft een negatieve connotatie-> meer theater gerelateerde begrippen
theatraliteit is geen gegeven van iets (een kunstwerk), maar afhankelijk van context en hoe
we er naar kijken.
Burns: gedrag lijkt niet natuurlijk of spontaan-> gecomponeerd volgens bepaalde conventies
met als doel een effect te creëren bij de toeschouwers-> 2 deling: 1. Zelf en 2. Rol ( zelf is
authentiek en echt, rol is artificieel, waarbij zelf dus positief en rol negatieve connotatie)
Wanneer echt ‘ware zelf’ altijd in verhouding, dus altijd rol.
College 30-11
Josette Féral: Toneelgerelateerde theatraliteit veronderstelt frame van het theater.
Zowel de acteur zelf als de handeling van het acteren creëert theatraliteit. De acteur exploreert de
‘ander’ die hij creëert. Resultaat van de beslissing van performer om het hier en nu van een ruimte
met een activiteit in te nemen en af te bakenen van het dagelijkse.
Willing suspension of disbelief (Coleridge) vs. Double-edged gaze (Féral), not-not not (Schechner)
acteur is niet, maar ook niet niet personage, is zowel wel als niet personage.
Weer 2 ruimtes
theatraliteit van de acteur: proces van diplacement->verplaatsing in een rol->theatraliteit
Theatraliteit= 1 van de meest kenmerkende eigenschappen theater/podiumkunsten, maar strekt zich
naar ons hele sociale handelen. DUS theatraliteit= afbakenen fysieke of mentale ruimte
Goffman
Framing genereert betekenis. Meerdere Frames kunnen ingezet worden/operatief zijn.
Framing genereert betrokkenheid. Aan betekenis wordt specifieke, geconditioneerde reactie
gevoegd: door normenapparaat, conventies.
Theatraliteit geschiedenis:
Aristoteles zal hele discussie rond mimesis en theater juist in een ethisch en educatief perspectief
plaatsen. (4de eeuw voor christus)
Spreekt van invloed maar heeft totaal geen schrik dat de wereld van het theater en de sociale
werkelijkheid zich zomaar zouden vermengen.
Petronius (1ste eeuw v.c.) (Romeinse Oudheid)- toneelschrijver
Totos mundus agit historionen-> iedereen handelt als toneelspeler-> vergelijkt ons handelen/wereld
met theater
-begin metafoor: theaterum mundi (theater van de wereld)
Middeleeuwen (500-1500)
-Wereld=een droom+ wij zijn dromers god= regisseur wij= toeshouwers+acteurs
-Dodendansen -mens als acteur onder oog van god (dood=geboorte naar leven bij god)
-Leven als repetitie voor leven na de dood
-transcendentaal karakter
Renaissance (1400-1600)
-Topos van Theatrum Mundi en Theatrum Vitea Humanae-> sterker dan ooit
-Alles is spel, wij zijn de acteurs
-Shakespeare: All the worlds a stage
-Secularisering van de maatschappij
-Sociale relaties worden belangrijker voor identiteits constructie
-Self fashioning -Stephen Greenblait, zelf vorming, welke figureren kan je tegen op kijken
-Identiteitsconstructie als rollenspel komt terug in voorstellingen shakespeare
-Topos Theatrum Mundi verliest stilstaan transcendentaal karakter. Middeleeuwen en wordt vnl. een
metafoor om het sociale verkeer te begrijpen secularisering van de theatermetafoor
-Hovelingen moeten zich op een bepaalde manier gedragen, sprezzatura: zo goed aangeleerd gedrag
dat het spontaal lijkt.
Rousseau 1758
Rousseau Lettre à Mr. D’Alembert sur le théâtre 1758
Antwoord op de filosoof D’Alembert en diens pleidooi om in Geneve een theater op te richten
Brief van Rousseau is anti-theatraal (tegen theatraliteit)-> acteur vergeet op den duur wie hij zelf is->
identificatie van publiek wordt met zijn bedrag gecontamineerd
Theater als plek waar men geleerd wordt rollen te spelen
voorloper romantiek
20ste eeuw
Herontdekking van theatraliteit, als de eigenlijke taal van het theater, esthetisch middel
Evreinov ‘Apology for theatricality’ (1908)
->Pleidooi voor theatraliteit, tegenovergestelde Stanislavski: natuur imiteert theater, theater=
werkelijkheid
Meyerhold (-> Maeternlinchk, Tsjechov, etc) (Biomechanisch theater: onderwerpt lichaam van acteur
aan theatrale experimenten)
Brecht-> zoeken naar nieuwe theater taal en doorbreken van plotlijn, theatraliteit benadrukt.
Theatraliteit niet als een vorm van artificialiteit tegenover het ‘echte’ leven, de werkelijkheid, maar in
Westerse theatertraditie, ook tegenover de literaire kunst.
Het gelaat van de waanzin: over de geniale gek, Antonin Artaud- Laurens de Vos
-Vroege leeftijd mentaal+ fysieke ziek
-Energiestroom van het leven niet in woorden te vatten -> taal= vormmechanisme, dood object
-hij kneed taal om het dicht bij die vulkanische kracht te laten komen, vind zijn eigen woorden/taal
-Probeert aan het vormelijke karakter van zijn identiteit te ontsnappen-> wilt volledig autonoom zijn.
-Artaud: samenleving waarin iedereen die zich weigert aan te passen ‘verbannen’ wordt
->Maatschappij is gek door een op taal gebouwde werkelijkheid te aanvaarden als ‘realiteit’
-Artaud was gek-> leeft in een pre symbolische, voortalige wereld identificeert zich met god
->Na reizen naar Mexico+Ierland constant vast in psychiatrie (onder leiding van Lacan-> veel kritiek
op)
-Artaud tegen Aristoteles/mimetisch theater-> toch katharsis
-Afstand Westerse traditie-> zijn zoektocht authenticiteit is deel van de westerse traditie
-Artaudiaanse auteur: Sarah Kane, Samuel Beckett
->waanzin+kunst gaan hand in hand, want doordat waanzinnige kunstenaars verder dan de taal
kijken kunnen ze dat hopelijk aan toeschouwers laten zien
Zien we nog wel Artaud of zien we de Artaud afgebeeld door kenners (Derrida, Brooke) opgenomen
in sociale codificaties (die hij in zijn leven ontliep)
College 6-12
1896-1948 veel geschreven, weinig zelf op het theater gebracht. Grootste vernieuwende ideeën over
theater
-Parijs (grote stroming 20ste eeuw: surrealisme)
-Einzelgänger, ging eigen weg, maar toch ook kind van zijn tijd->sterk beïnvloed surrealisme
-Surrealisme Andre Breton 1924 Parijs-> wordt kort lid van de beweging maar kan niet met de regels
om gaan
-Hij wou zich losrukken van elke bindende positie in de maatschappij (geen ouders, geen codes, geen
binairiteit, niet vast gezet door taal), Alle autoriteiten weg (god ook)
-Lehmann ziet Artaud als voorvader van Post dramatisch theater, geld ook voor immersie theater->
voorvader theater 20ste/21ste eeuw
-Le theatre et son double-1938-> hoe theater van de wreedheid geconcretiseerd kan worden-> Tekst
filosofisch/warrig
-Woorden zetten je vast (tegen taal/literatuur)->toch veel geschreven
-Identificeerde met Heliogabalus (zonnekoning centrum van alles, met volledige vrijheid/autonomie)
-van Gogh – zelfmoord door de maatschappij
-Heliogabalus deel van vrije flow (van poel sperma tot onherkenbaar hoopje bloed)-> symbolische
cirkel van moeder+ kind eenheid een taal buiten de taal creëren
-signifiant->signifié, de signifiant is bijna nooit te vinden, allemaal signifiants die naar elkaar
verwijzen-> de kloof tussen signifiant en signifié moet gedicht worden, signifié moet gelijk betekenis
dragen-> dus hoef niet aangeleerd te worden
-Gebruik veel neologisme (nieuwe verzonnen woorden)
-deconstructie namen+ woorden en buiten grammatica schrijven
-opheffing van tegenstelling+ differentiatie; geen herhaling-> moeilijk want betekenis ontstaat in
verhouding tot anderen
-Lichaam: orgaanloos, seksloos, poeploos-> lichaam wordt niet geboren, afscheiden , niet
georganiseerd -> loskomen uit de circulariteit van het leven/lichaam
-Niet fan van repertoire-> te vaak herhaald-> betekenis verloren
->fan van oedipus rex->zet stamboom op z’n kop-> moeder=vrouw zus=dochter etc.
-Moeilijk om in theater te concretiseren vanwege theatrale beeldtaal
-Samenbrengen van betekenaar+ betekenis (signifiant, signifie) via ‘subjectile’= je hebt bij beeld altijd
een drager->doordat er kloof zit tussen die drager+ teken-> moet deel worden van teken (bv. door
sigaretten op papier uit te drukken-> papier moet gaan leven)
-wreedheid-> onder uithalen van structuren met als eindpunt=taal-> metaforisch
->maar zorgt wel ook voor wreedheid om metaforische wreedheid te bereiken (dionysisch)
-absolute vrijheid=dionysisch->alles verwoestend
-Theater moet een pest zijn:
-theater= crisis op te lossen door dood of totale, drastische zuivering (katharsis) alle bepaalde
zekere dingen bevragen.
-Pest+ incest zelfde motieven (collectief maatschappelijk niveau, familie niveau)-> Freud maakte deze
vergelijking ook. 2 grond verboden incest+ vadermoord
Algemene term:
Theater = medium dat wellicht het meest geschikt is om de illusie van non-representatie te
koesteren. Door het live gebeuren, echtheid van leven
-Hij begon ook met film (begin-> stomme film)-> toen film niet meer stom werd-> er werd gepraat->
verloor hij interesse
College 7-12
-Kan representatieve nooit uitschakelen, kan nooit aan taal ontsnappen-> wreedheid theater
gedoemd te mislukken
-Wreedheid niet alleen symbolisch-> ook letterlijk
-Als je taal gaat doorboren (subjectile/drager)
-een van die dragers= lichaam-> lichamelijke pijn is niet van of voor iets-> weerstaat
objectivering van taal
-Veel 20ste -eeuwse makers (Ron Vawter, Jan Fabre) zetten lichaam centraal-> zoeken grenzen
op
->lichaam (subjectile) wordt ook opgenomen-> niet semiotische benadering
-Fysieke pijn verwoest taal-> onmiddellijke reversie tot een staat van anterieur taal
->tot huil+kreten van voor men taal leert
-verwoest afstand signifié+signifiant
-creëert niet gecodeerde staat van zijn
-fenomenologisch lichaam (eenheid lichaam+geest)
-Een lichaam zijn ipv.een lichaam hebben
-Alle façades omverwerpen
-Elke representerende taal doorboren
-Totale affirmatie
-Friedrich Nietzsche: samenleving heeft gezorgd dat wil tot leven afgevlakt wordt->
zombies (voor saai/veilig leven)-> contact dionysische kracht verloren
Sublieme kan alleen maar zien als we er buiten staan, overgeven aan dionysische (moet
deelnemen, leven in vrijheid/autonomie)-> eind leven/ volledige verwoesting
Iets van de 21ste eeuw: Punch drunk 2000 Londen, Signa 2001 Kopenhagen
2007 wordt immersie theater deel van het theater lexicon
Verwante vormen:
-Woonkamer performance (laat 20ste eeuw), uit het oostblok, om Sovjet unie te omzijlen
-Theater van de Wreedheid- Artaud
-Wandeltheater (promenade theater), theater waarbij toeschouwer van scene tot scene loopt. (al in
de middeleeuwen met tableaus, en opkomst in 20 ste eeuw)
College 13-12
theater, intermedialiteit en technologie
Wagner: 3 basiskunsten: muziek-dans-poëzie uit Griekse tragedie die daarna hun eigen weg is
gegaan, hij wil die weer samen brengengesamtkunstwerk
Muziek= Hart dans=Lichaam Poezie= hoofd (hart verbind hoofd en lichaam)
Kandinsky: Bühnenkomposition-> theater= dynamisch spel van zuivere vormen
geinspireerd door Wagner, maar 1 verschil. Kandinsky is formalist ipv. Romantici. Kandinsky hield van
zuivere vormen, dit moet ook in het theater zijn. Ipv integratie van de verschillende kunsten, moeten
de kunsten autonoom samen komen (de zuivere kunsten). Zet in op Lyrische verbeelding ipv.
Mimetische verbeelding.
Mukarowsky: theater= Gestalt. Verdeeld de taal onder in een aantal functies: 1. Representatieve
functie 2. Expressieve functie 3. Appellerende functie 4. Esthetische functie. In theater komen
verschillende kunst disciplines samen, maar zij vormen meer dan alleen een compositei, een gestalt
(alle kenmerken vormen samen iets, die spelen allemaal op elkaar in, vormen samen een geheel,
staan in het teken van integratie en correlatie)
Noël Carroll: Mediaspecificiteit: Elke kunstvorm heeft zijn eigen medium, waarmee de kunstvorm
zich onderscheidt. -> getuigt van Mediumessentialisme: elke kunstvorm heeft zijn eigen medium
nodig
De beste kunstwerken zijn: de kunstwerken die het best gebruik maken van zijn eigen medium,
zonder gebruik te maken van andere media
voor theater is dat live publiek-> gebruik van technologie verpest het live zijn van de voorstelling
Lessing gaat tegen ut picura poesis (schilderkunst moet zijn als de poëzie, ene kunst staat model voor
de andere) in. Gaat op zoek naar verschillen tussen kunstvormen, eens met mediaspecificiteit
1. Temporele kunst (tijd en auditieve kunst)
2. Ruimtelijke kunst (visuele kunsten, in 1 opslag op te nemen)
Theater vs. Cinema
toeschouwer en acteur Live acteur aanwezig als toeschouwer afwezig is en anders om
Theatrale vs. Cinematografische verbeelding
Toeschouwers in 1 ruimte met vast perspectief (holistische ruimte)
Perspectief veranderd doordat de camera/shots veranderen (fragmentale ruimte)
theater kan tegenwoordig ook film gebruiken, hierbij behoren tot zowel cinematografische als
theatrale tekens. De twee soorten verbeelding worden gecombineerd.
Theatermakers (Jaren 60) gaan opboksen tegen film (steeds meer concurrentie), alles wat nodig is
voor theater is een lege ruimte, tegenover wat film allemaal nodig heeft. ->gaan theater tot essentie
herleiden om te differentiëren van film.
Virtuele wereld (eind 20ste eeuw) steeds meer theater de virtuele wereld omarmen, de liveness van
theater komt onder druk te staan. -> Virtuele wereld heeft net als theater wereld het aannemen van
andere identiteiten (personages worden, werelden creëren, etc.)
Mediaspecificiteit gaat over in intermedialiteit (i.p.v.. 1 bepaald medium eigen aan een kunstvorm,
het samengaan van bepaalde media in 1 kunstvorm)
Intermedialiteit heeft roots in dadaïsme, verfilming van literatuur
Intermedialiteit:
1. Omzetting van inhoud van het ene medium naar het andere medium (roman->theater of film)
2. Bepaalde vorm van intertekstualiteit (illustratie bij een gedicht/boek)
3. Realisatie van mediaconventies in een ander medium (door met vorm een andere set conventies
op te wekken)
Doel: een schaal van vervreemding tot immersie (mogelijk van volledige illusie tot vervreemding)