You are on page 1of 16

Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

11 Radioactiviteit
Radioactiviteit in het ziekenhuis
Praktijk
1 Vermogen is energie per seconde. Het vermogen van de straling is dus de energie die in de straling zit
die in één seconde tijd op de tumor wordt gericht.

137 0 137 0
2 55 Cs → 1 e+ 56 Ba + 0
60 0 60 0
27 Co → 1 e+ 28 Ni + 0 
192 0 192 0
77 Ir → 1 e+ 78 Pt + 0 

3 a -straling, want deze heeft het grootste ioniserend vermogen en een zeer kleine dracht. Hierdoor
wordt er relatief veel stralingsenergie aan het zieke weefsel in de zeer nabije omgeving afgestaan.
192 192 0 0
b 77 r → 78 Pt + 1 e+ 0
c Gegevens:
m = 4,0 g = 4,0∙10−3 kg
D = 2 Gy
t = 3,5 uur = 12,6∙103 s
Eβ = 9,610−14 J
Formules:
E=D∙m
N
Agem = 
t

De dosis is de energie per kilogram bestraald weefsel.


De energie van de opgenomen straling is dan E = D ∙ m = 2 × 4,0∙10−3 = 8∙10−3 J.
E 8 103
Het aantal kernen dat daardoor moet vervallen is ∆N = = = 8,3∙1010.
Eβ 9, 6 1014
N 8,3 1010
De gemiddelde activiteit is dan Agem =  = = 6,6∙106 = 7 MBq.
t 12, 6 103
d Gegevens:
t = 74 dagen
t½ = 74 dagen (Binas tabel 25A)
Formules:
t
n=
t 12
n
1
A = A0  
2
t 74
Na 74 dagen is de activiteit 1× gehalveerd, want: n = = = 1,0.
t 12 74
De activiteit van de radioactieve bron is dan ook gehalveerd:
n 1,0
1 1
A = A0   → A = A0   → A = 1  A0
2
  2 2

63
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

Om toch dezelfde stralingsdosis toe te dienen moet bij een gehalveerde activiteit, de tijdsduur
3,5
verdubbeld worden, namelijk: 1 = 7,0 uur.
2

2 3 1 4
4 a 1H + 2 He → 1 p + 2 He
b Gegevens:
m = 0,145∙10−3 kg
Ep = 13,6 MeV
D = 10 Gy
E
Formule: D =
m
Voor de energie van één proton geldt:
Ep = 13,6 MeV = 13,6∙106 eV = 13,6∙106 × 1,60∙10−19 J = 2,176∙10−12 J
m = 0,145 g = 0,145∙10−3 kg
E n  Ep
Noem het aantal benodigde protonen n. Dan geldt: D = =
m m
n  2,176 1012
Invullen geeft: 10 = , waaruit volgt: 10 = 1,50∙10−8 ∙ n
0,145 103
10
Dit geeft n = = 6,7∙108 protonen.
1,50 108

Theorie

1 De bouw van een atoom

1 a protonen, neutronen en elektronen


b Een ion is een atoom dat één of meer elektronen is kwijtgeraakt of dat er één of meer elektronen
heeft bij gekregen.
c Isotopen zijn atomen met hetzelfde atoomnummer, maar een verschillend massagetal, dus met
hetzelfde aantal protonen in de kern, maar een verschillend aantal neutronen.

2 a 55 protonen, 55 elektronen en 133 − 55 = 78 neutronen


b Het atoomnummer van Fe is 26, dus 26 protonen, 26 elektronen en 56 − 26 = 30 neutronen.
c Dit atoom heeft twee extra elektronen opgenomen.
Het atoomnummer van S is 16, dus 16 protonen, 16 + 2 = 18 elektronen en 38 − 16 = 22 neutronen.
d Dit atoom heeft drie elektronen afgestaan.
3 protonen, 3 − 3 = 0 elektronen en 7 − 3 = 4 neutronen.

3 a 28 protonen, dus atoomnummer Z = 28. De isotoop behoort tot de atoomsoort Nikkel (Ni)
(Binas tabel 25A of tabel 40A).
b Het massagetal is 28 + 36 = 64.
Ni-64
64
28 Ni
c Een atoom is neutraal. Het atoom heeft dus evenveel elektronen als protonen. Er bewegen dus 28
elektronen rond de kern van dit atoom.

4 a In Binas tabel 40A vind je dat het scheikundig symbool van rubidium Rb is en dat dit
81 85 86 87
atoomnummer 37 heeft. De isotopen zijn 37 Rb, 37 Rb, 37 Rb en 37 Rb (Binas tabel 25A).

64
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

85 87
b 37 Rb en 37 Rb (Binas tabel 25A)
c In Binas tabel 25A vind je 72,2%, dus dat zijn: 0,722 × 1000 = 722 atomen.

5 a De genoemde atomen hebben niet hetzelfde atoomnummer en dus niet evenveel protonen in de
kern. Het kunnen dus nooit isotopen zijn. Bovendien zijn het verschillende atoomsoorten. Isotopen
zijn altijd van dezelfde atoomsoort.
b Het massagetal, het aantal protonen plus het aantal neutronen, is hetzelfde. De atomen zijn dus
ongeveer even zwaar.
8 8
c 4 Be en 5 B. Je kunt dit opzoeken in Binas tabel 25A. Deze atoomkernen hebben hetzelfde
8
massagetal als 3 Li, namelijk 8.

6 Het massagetal geeft ruwweg de massa van een atoom weer. Elektronen zijn zeer veel lichter dan
protonen en neutronen. Daarvan kun je de massa dus verwaarlozen.

7 a 25,986 89 u = 25,986 89 × 1,660 54∙10−27 = 4,315 22∙10−26 kg


8,957 01 1026
b 8,957 01∙10−26 kg = = 53,940 3 u
1,660 54 1027

2 Kernstraling

4
8 a α-straling bestaat uit deeltjes met elk twee protonen en twee neutronen, oftewel uit 2 He-kernen.
Deze deeltjes hebben een lading 2+.
-straling bestaat uit elektronen. Deze zijn hebben een lading 1−.
-straling bestaat uit fotonen met een hoge frequentie. Deze hebben geen lading.
b Achtergrondstraling is straling die altijd op aarde aanwezig is.
c Kunstmatige straling is door de mens gemaakt en natuurlijke straling niet.

9 a De mate waarin straling in een stof doordringt


b De grootste afstand die de aanwezige β-deeltjes in een stof afleggen
c Het vermogen dat straling heeft om een elektron weg te kaatsen bij atomen waardoor een ion
ontstaat
d Hoe groter het ioniserend vermogen, des te kleiner het doordringend vermogen.

10 Harry heeft gelijk. Het alfadeeltje is een heliumkern die tegen andere moleculen (zoals die van lucht)
kan botsen. Bij deze botsing kunnen de moleculen elektronen verliezen, zodat deze ioniseren.
Het bewegende alfadeeltje bestraalt de moleculen van lucht niet. Het bewegende deeltje is de straling
zelf. Het zendt zelf dus geen straling uit en zal dus geen moleculen van de lucht bestralen.

+11 a Met een GM-teller kun je meteen meten of er straling vrijkomt. Op het moment dat straling in de
GM-teller komt, geeft hij een tik en telt hij. Bij een badge kun je achteraf nagaan of iemand
bestraald is, maar je kunt niet op het moment van bestraling zelf de hoeveelheid opgelopen straling
meten.
b -straling kan niet door het aluminium heen. Alleen de energierijkste -straling kan door de dunne
folie van de opening. Alleen deze beperkte hoeveelheid -straling die door de dunne folie van de
opening gaat zal worden gedetecteerd.
-straling kan niet door het aluminium heen, maar alleen door de dunne folie van de opening.
De -straling door de opening zal hoogstwaarschijnlijk wel worden gedetecteerd.
-straling heeft een heel groot doordringend vermogen en veroorzaakt vrijwel geen ionisaties in de

65
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

GM-teller-straling passeert vrijwel ongehinderd de teller, zonder te worden gedetecteerd.


c Bij detectie van een - of -deeltje daalt de spanning onder 300 V gedurende 300 μs ( = 300∙10−6 s),
namelijk van 100 μs tot 400 μs. In deze tijd kan de GM-teller geen andere deeltjes meten.
Tijdens het meten van de achtergrondstraling daalt de spanning 52× in deze minuut onder de 300 V.
De totale dode tijd (waarin de GM-teller geen andere deeltjes kan meten) is in deze minuut
52 × 300∙10−6 = 15,6 ms.
d De spanning daalt onder 300 V gedurende 300 μs ( = 300∙10−6 s), namelijk van 100 μs tot 400 μs.
In deze tijd kan de GM-teller geen straling meten. In 1,00 minuut ( = 60,0 s) kunnen er dus
maximaal 60, 0 = 2,00∙105 deeltjes worden gemeten.
300 106

3 Radioactief verval

1
12 a Een proton schrijf je als 1 p.
1
Een neutron schrijf je als 0 n.
0
Een elektron schrijf je als 1 e.
b Het atoomnummer voor de pijl is even groot als de som van de atoomnummers na de pijl.
Het massagetal voor de pijl is even groot als de som van de massagetallen na de pijl.
c De moederkern is de kern die vervalt. De dochterkern is de nieuwe kern die bij dit verval ontstaat.
d Het aantal atoomkernen dat per seconde vervalt.
e In de eenheid becquerel (Bq).

13 a Het atoomnummer van de dochterkern is 2 kleiner dan het atoomnummer van de moederkern.
Het massagetal van de dochterkern is 4 kleiner dan het massagetal van de moederkern.
b Het atoomnummer van de dochterkern is 1 groter dan het atoomnummer van de moederkern.
Het massagetal van de dochterkern is even groot als het massagetal van de moederkern.
c In de kern wordt eerst een elektron gevormd als een neutron uit elkaar valt in een proton en een
elektron:
1 1 0
0n → 1p+ 1 e
0
d -straling bestaat uit fotonen (zonder massa en zonder lading): 0 

14 In Binas tabel 25A vind je het soort straling dat de isotoop uitzendt.
In Binas tabel 25A vind je de isotopen en het soort straling dat ze uitzenden. Het scheikundig symbool
van de isotoop kun je ook vinden in Binas tabel 40A.
63 0 63
a 28 Ni → 1 e+ 29 Cu
243 4 239 0
b 95 Am → He + 2 93 Np + 0
19 0 19 0
c 8 O→ 1 e+ 9 F+ 0
225 4 221
d 89 Ac → 2 He + 87 Fr
76 0 76
e 33 As → 1 e+ 34 Se
76
De isotoop 34 Se staat niet in Binas tabel 25A. Dit betekent echter niet dat deze isotoop niet kan
ontstaan, omdat Binas tabel 25A alleen de meest voorkomende of meest gevormde isotopen
vermeldt. Aangezien de nieuw gevormde kern massagetal 34 heeft, kun je in Binas tabel 40A
opzoeken dat dit seleen (Se) is.
115 115 0
f 49 In → 49 In + 0

66
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

15 a In Binas tabel 25A zie je dat polonium-216 - of -straling uitzendt.


216 4 212
84 Po → 2 He + 82 Pb
216 0 216
84 Po → 1 e+ 85 At
220 4 216
b 86 Rn → 2 He + 84 Po
Polonium-216 is dus ontstaan uit radon-220.
4
c Een alfadeeltje is een 2 He-kern, dat het massagetal 4 heeft. Uranium-238 heeft als massagetal 238,
terwijl het polonium-210 massagetal 210 heeft. Het verschil in massagetallen is 28 ( = 238 − 210).
Er wordt dus 28 = 7× een alfadeeltje uitgezonden. De bètastraling heeft geen effect op het
4
massagetal.
d Het atoomnummer van uranium-238 is 92, terwijl het atoomnummer van polonium-210 84 is. Het
verschil in atoomnummer is 8 ( = 92 − 84)
4
Bij het verval van uranium-238 naar polonium-210 worden zeven alfadeeltjes ( 2 He) uitgezonden.
Bij het uitzenden van deze alfadeeltjes neemt het atoomnummer met 14 ( = 7 × 2) af.
0
Bij het verval van uranium-238 naar polonium-210 worden ook bètadeeltjes ( 1 e) uitgezonden die
een atoomnummer van −1 hebben. Er worden dus 14 − 8 = 6 bètadeeltjes uitgezonden.

234 4 230
16 a 92 U → 2 He + 90 Th
b 4,76 MeV (Binas tabel 25A)
c 4,76 MeV = 4,76∙106 eV = 4,76∙106 × 1,60∙10−19 J = 7,62∙10−13 J
4
d De massa van het -deeltje vind je door de massa van een 2 He-atoom minus de massa van twee
elektronen.
4
In Binas tabel 25A vind je de massa van een 2 He-atoom:
4,002 603 u = 4,002 603 × 1,66∙10−27 kg = 6,64∙10−27 kg
De massa van een -deeltje is: 6,64∙10−27 − 2 × 9,11∙10−31 kg = 6,64∙10−27 kg.
De massa van de elektronen is dus eigenlijk verwaarloosbaar.

Gegevens:
E = 7,62∙10−13 J
m = 6,64∙10−27 kg
Formule: Ek = ½ ∙ m ∙ v2
Invullen van Ek = ½ ∙ m ∙ v2 geeft: 7,62∙10−13 = ½ × 6,64∙10−27 ∙ v2, waaruit volgt:
7,62∙10−13 = 3,32∙10−27 ∙ v2.
7,62 1013
Dit levert: v2 = = 2,30∙1014, waaruit volgt: v = 1,51∙107 m s−1.
3,32 1027
e 24 h = 24 × 60 × 60 s = 8,64∙104 s
Het brok materiaal heeft een activiteit van 2,0 MBq = 2,0∙106 Bq.
Dat betekent dat er iedere seconde 2,0∙106 atoomkernen uranium vervallen. Dan worden er dus ook
iedere seconde 2,0∙106 -deeltjes uitgezonden.
In 24 h worden dan dus 2,0∙106 × 8,64∙104 = 1,7∙1011 -deeltjes uitgezonden.
2,0 1015
f Dat duurt = 1,0∙109 s. Je mag er hierbij van uitgaan dat de activiteit niet verandert.
2,0 106

17 a Als isotoop 1 -straling zou uitzenden, dan daalt het aantal neutronen (N) met 2. Het
atoomnummer (Z) daalt dan eveneens met 2. De atoomkern die dan ontstaat, ligt niet dichter bij de
band met stabiele isotopen (zie figuur 1). Dat gebeurt dus niet.

67
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

 figuur 1

b Als isotoop 1 -straling zou uitzenden, dan stijgt het aantal protonen met 1 en daalt het aantal
neutronen met 1. Voor de figuur betekent dit dus dat het aantal neutronen (N) met 1 afneemt en het
atoomnummer (Z) met 1 toeneemt. De atoomkern die dan ontstaat, ligt dichter bij de band met
stabiele isotopen dan de oorspronkelijke atoomkern (zie figuur 2). Dit soort verval is dus mogelijk.

 figuur 2

c Isotoop 2 zendt -straling uit. Om dichter bij de band met stabiele isoptopen te komen moet het
atoomnummer (Z) kleiner worden. Dit gebeurt alleen als -straling wordt uitgezonden. De
atoomkern die dan ontstaat ligt dichter bij de band met stabiele isotopen (zie figuur 3).

 figuur 3

68
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

4 Halveringstijd

18 a De halveringstijd is de tijdsduur waarin de helft van het aantal atoomkernen vervalt.


De halveringstijd is ook de tijdsduur waarin de activiteit tot de helft daalt.
b Dat is een (N,t)-grafiek, waarbij N het aantal nog niet vervallen atoomkernen voorstelt.
1
n
t
c N = N 0   waarin n =
2
  t½

1
n
t
d A = A0   waarin n =
2
  t½

N
e Agem = 
t
f Je tekent op dat tijdstip de raaklijn aan de vervalkromme. De activiteit is min de steilheid van deze
 N 
raaklijn. In formule: Agem =   
 t raaklijn

19 a Gegevens:
N0 = 6,0∙1024
t½ = 2,0 dagen
t = 4,0 dagen
Formules:
n
1
N = N 0  
2
t
n=

t 4,0
n= → 4,0 dagen komt overeen met = 2,0 halveringstijden.
t½ 2,0
n 2,0
1 1
N = N 0   → N = 6,0∙1024 ×   = 1,5∙1024
2 2
b Gegevens:
N0 = 6,0∙1024
t½ = 2,0 dagen
t = 6,0 dagen
Formules:
n
1
N = N0  
2
t
n=

t 6,0
n= → 6,0 dagen komt overeen met = 3,0 halveringstijden.
t½ 2,0
n 3,0
1 1
N = N 0   → N = 6,0∙1024 ×   = 0,75∙1024
2
  2
Het aantal atoomkernen dat is vervallen, is gelijk aan: 6,0∙1024 − 0,75∙1024 = 5,3∙1024.

20 a Op t = 0 h geldt: A = 20 MBq.
Op t = 6,0 h geldt: A = 10 MBq, dus is de halveringstijd: 6,0 h.

69
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

b Dat is de oppervlakte onder het hele (A,t)-diagram.


Onder de grafiek zitten 6,75 hokjes.
Eén hokje heeft een breedte van 5,0 h = 5,0 × 60 × 60 = 1,8∙104 s.
Eén hokje heeft een lengte van 5,0 MBq = 5,0∙106 Bq.
De oppervlakte van één hokje komt overeen met 1,8∙104 × 5,0∙106 = 9,0∙1010.
In deze grafiek zijn 6,75 × 9,0∙1010 = 6,1∙1011 kernen vervallen.
Het aantal atoomkernen technetium is dus 6,1∙1011.
c Allereerst bereken je het aantal atoomkernen dat op t = 20 h is vervallen.
Dat is de oppervlakte onder het (A,t)-diagram: hokjes tussen t = 0 h en t = 20 h.
Eén hokje heeft een breedte van 5,0 h = 5,0 × 60 × 60 = 1,8∙104 s.
Eén hokje heeft een lengte van 5,0 MBq = 5,0∙106 Bq.
De oppervlakte van één hokje komt overeen met 1,8∙10 4 × 5,0∙106 = 9,0∙1010.
Tussen t = 0 h en t = 20 h zitten 6,25 hokjes.
Op t = 20 h zijn dus 6,25 × 9,0∙1010 = 5,6∙1011 atoomkernen vervallen.
Dus zijn er op dat tijdstip 6,1∙1011 − 5,6∙1011 = 5,0∙1010 atoomkernen nog niet vervallen.

21 a Op t = 0 h geldt: N = 5,0∙1016.
Kijk in de grafiek op welk tijdstip N = 2,5∙1016.
Dat is op t = 8,0 h, dus: t½ = 8,0 h.
b De activiteit is min de steilheid van de raaklijn aan de vervalkromme. Deze loopt steeds minder
steil.
c Gegevens:
Op t = 0 h geldt: N = 5,0∙1016.
Op t = 40 h (dat gelijk is aan 5 halveringstijden) geldt: N = 0,16∙1016.
N
Formule: Agem = 
t
Er zijn in die 40 uur dus 5,0∙1016 − 0,16∙1016 = 4,8∙1016 atoomkernen vervallen. Dat gebeurde in:
4,8 1016
40 h = 40 ∙ 60 ∙ 60 = 1,44∙105 s. De gemiddelde activiteit is dus: Agem = = 3,3∙1011 Bq.
1,44 105
Je kunt deze opgave ook oplossen met de formule:
N 0,16 1016  5,0 1016 4,8 1016
Agem =  =  = = 3,3∙1011 Bq
t 40  60  60 1,44 105
 N 
d Formule: A =   
 t raaklijn
Teken op t = 15 h de raaklijn aan de vervalkromme (zie figuur 4).
Voor de raaklijn geldt:
N = 0 − 3,0∙1016 = −3,0∙1016
t = 27,5 − 0 = 27,5 h = 27,5 × 60 × 60 s = 9,90∙104 s
 N  3,0 1016
A =   =  = 3,0∙1011 Bq
 t raaklijn 9,90 104

70
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

 figuur 4

241 4 237 0
22 a 95 Am → 2 He + 93 Np + 0
b De radioactieve bron zendt in alle richtingen alfastraling uit. Omdat alleen de alfadeeltjes worden
geteld die door het kleine mica venster (de opening) gaan, is het uitgezonden aantal groter dan het
aantal dat alleen ionisaties veroorzaakt in de GM-teller. Ank heeft dus gelijk.
c Gegevens:
A = 37∙103 Bq
t½ = 432 jaar (Binas tabel 25A) = 432 × 365 × 24 × 60 × 60 = 1,36∙1010 s
0, 693  N A  t½
Formule: A = →N=
t½ 0, 693
A  t½ 37 103 1,36 1010
N= = = 7,3∙1014
0, 693 0, 693
De atoommassa van Am-241 is 241,056 82 u (Binas tabel 25A).
Dit is 241,056 82 × 1,660 5∙10−27 = 4,00∙10−25 kg = 4,00∙10−22 g = 4,00∙10−16 μg.
In de rookmelder zit 7,3∙1014 ∙ 4,00∙10−16 = 0,29 μg radioactief Am-241.
d De halveringstijd van Am-241 is 432 jaar. De bron is vijf jaar oud, zodat de activiteit ervan
nauwelijks (en dus niet merkbaar) is afgenomen.
e De activiteit van het Am-241 bij aankoop van de rookmelder was 35,0 kBq. Omdat de
halveringstijd (432 jaar) veel groter is dan de ‘leeftijd’ van de rookmelder (5 jaar), mag je ervan
uitgaan dat de activiteit nagenoeg hetzelfde is gebleven.
Gedurende deze vijf jaar ( = 5 × 365 × 24 × 60 × 60 = 1,58∙108 s) vervielen elke seconde gemiddeld
35∙103 kernen Am-241. Dit zijn dus 1,58∙108 × 35∙103 = 5,5∙1012 kernen.
De massa van een atoom Am-241 is 4,00∙10−25 kg (zie ook opgave 22c).
De massa van het vervallen Am-241 is 4,00∙10−25 × 5,5∙1012 = 2,2∙10–12 kg.
f 5,6 MeV = 5,6 × 1,602∙10−13 = 9,0∙10−13 J
De massa van een alfadeeltje is gelijk aan de massa van een heliumkern
(Binas tabel 25A) = 4,002u = 4,002 × 1,660 5∙10−27 = 6,645∙10−27 kg.
Ekin = 1 ∙ m ∙ v2
2
2  9, 0 1013
v= = 1,6∙107 m s−1
6, 645 1027
g Zie de tabel.
soort straling halveringstijd ioniserend vermogen
60
Co − 5,27 jaar laag
241
Am  432 jaar hoog

71
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

Een Co-60-bron heeft een kleinere halveringstijd dan Am-241, waardoor de activiteit veel sneller
afneemt. Daarnaast is het ioniserend vermogen van de straling van Co-60 lager dan die van
Am-241, waardoor de werking beperkter is. Am-241 verdient de voorkeur.

23 a De atoommassa van Bi-211 is 210,987 30 u (Binas tabel 25A).


Dit is 210,987 30 × 1,660 5∙10−27 = 3,50∙10−25 kg = 3,50∙10−22 g.
2,6 109
Er zitten dus = 7,4∙1012 atomen in het brokje radioactief Bi-211.
3,50 1022
b 2,16 minuten (Binas tabel 25A)
c Gegevens:
N0 = 7,4∙1012
t½ = 2,16 min
t = 6,48 min
Formules:
n
1
N = N0  
2
t
n=

t 6,48
Na 6,48 min zijn er n = = = 3,00 halveringstijden verstreken.
t½ 2,16
3,00
1
N = 7,4∙1012 ×   = 9,3∙1011
2
Er zijn dan 7,4∙1012 − 9,3∙1011 = 6,5∙1012 atoomkernen vervallen.
d Bi-211 heeft een heel korte halveringstijd. Daardoor neemt de activiteit in die 6,48 minuten flink af.
Je mag er dus niet van uitgaan dat de activiteit constant is.
e De startwaarde N betekent het aantal kernen op tijdstip t = 0.
tbi staat voor de halveringstijd van bismut.
f In de eerste modelregel wordt de activiteit berekend. De activiteit staat voor het aantal kernen dat
per seconde vervalt. Aangezien de halveringstijd van bismut 2,16 minuten is, moet deze tijd worden
omgerekend naar seconden om de activiteit uit te rekenen. Je doet dit door met 60 te
vermenigvuldigen.

5 Absorptie van straling

24 a Een grafiek waarin de intensiteit van de straling die uit een hindernis met een bepaalde dikte komt,
wordt uitgezet tegen de dikte.
b De halveringsdikte is de dikte die een materiaal moet hebben om de helft van de straling te
absorberen.
Je kunt ook zeggen dat de halveringsdikte de dikte is die het materiaal moet hebben om de
stralingsintensiteit tot de helft (50%) te laten afnemen.
d
c Met de formule  = 0  12  waarin n =
n
.

25 a De stralingsbron zendt -straling uit. Dat is de enige stralingssoort die door loden wanden van
2,6 cm dikte heen komt.
b In Binas tabel 28F vind je 1,0 MeV.

72
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

c Gegevens:
d½ = 0,86 cm
d = 2,6 cm
d
Formule: n =

2, 6
De wand van de container is = 3,0 halveringsdikten dik. De gemeten activiteit buiten de
0,86
 12 
3 1
container is dan dus = 8 van de werkelijke activiteit.
De werkelijke activiteit van de stralingsbron is dus: 8 × 20 = 1,6∙102 Bq.

26 a Elk plaatje heeft een dikte van 0,30 mm. Breid de tabel uit met de dikte.
aantal activiteit dikte
plaatjes (Bq) (mm)
0 1376 0
1 770 0,30
2 433 0,60
3 243 0,90

 figuur 5

1376
b Kijk bij welke dikte de gemeten activiteit = 688 Bq is. Dat is bij een dikte van 0,37 mm.
2
Dus is de halveringsdikte 0,37 mm.
c Zes plaatjes aluminium hebben samen een dikte van 6 × 0,30 mm = 1,80 mm.
In figuur 5 is de grafiek na 0,90 mm dikte zo vloeiend mogelijk gestippeld doorgetekend tot
1,80 mm dikte. Bij 1,80 mm dikte is de activiteit ongeveer 40 Bq.

73
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

27 a De GM-teller meet bij de fout opeens veel minder gammafotonen. Dat betekent dat er door de plaat
op die plaats veel meer fotonen worden geabsorbeerd. Dus is de plaat daar te dik.
2 2 2 2
b 100%  50%  25%  12,5%  6,25%
De ijzeren plaat is dus 4,0 halveringsdikten dik.
In Binas tabel 28F vind je dat de halveringsdikte van ijzer voor gammafotonen van 1,0 MeV gelijk
is aan 1,5 cm. De ijzeren plaat is dus 4 × 1,5 = 6,0 cm dik.
c Nee, dat werkt niet. De -straling heeft een zo klein doordringend vermogen dat alles door de plaat
wordt geabsorbeerd, hoe dun die plaat ook is.

28 a Dan daalt de grafiek minder snel en loopt de grafiek dus overal hoger dan in figuur 20.
De halveringsdikte is immers groter.
b In figuur 6 is de gevraagde doorlaatkromme bij de oorspronkelijke kromme getekend. De intensiteit
van de doorgelaten straling is nu 50% bij een dikte van 10,0 cm, 25% bij een dikte van 20,0 cm en
12,5% bij een dikte van 30,0 cm

 figuur 6

29 a In Binas tabel 28F vind je dat de halveringsdikte van aluminium 6,0 cm is.
Gegevens: d½ = 6,0 cm
Formules:
 = 0  12 
n

d
n=

d 30
Het blok is n = = = 5,0 halveringsdikten dik.
d½ 6,0

Het blok laat door:  = 0  12  → 100 ×  12  = 3,1%


n 5,0

Dus wordt 100 − 3,1 = 96,9% van de straling geabsorbeerd.


b De halveringsdikte van water voor deze fotonen is 14,1 cm (Binas tabel 28F).
De straling moet ook nu door 5,0 halveringsdikten heen, dus moet de straling in water een afstand
van 5,0 × 14,1 = 71 cm afleggen.

1,0 1017
+30 a De activiteit is = 1,0∙109× zo klein.
1,0 108
230 = 1,07∙109 en dat is bij benadering 1,0∙109.
De activiteit is dus ongeveer 230× zo klein geworden.

74
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

b Na elke halveringsdikte wordt de gemeten activiteit 2× zo klein.


De muur is dus 30 halveringsdikten dik.
In Binas tabel 28F vind je dat de halveringsdikte van beton voor fotonen van 2,0 MeV gelijk is aan
6,6 cm = 0,066 m.
De muren zijn dus: 30 × 0,066 = 2,0 m dik.

6 Stralingsbelasting

31 a Je spreekt van besmetting als er radioactieve stof in of op je lichaam terechtkomt. Je spreekt van
bestraling als er straling op je lichaam terechtkomt.
b De stralingsdosis is de hoeveelheid energie die één kilogram lichaamsmassa absorbeert uit de
straling.
E
c Je berekent de stralingsdosis met de formule D = .
m
d in J kg−1 ofwel gray (Gy)
e Het dosisequivalent is de stralingsdosis vermenigvuldigd met de stralingsweegfactor.
f Je berekent het dosisequivalent met de formule H = wR ∙ D.
g Ook in J kg−1, maar die wordt nu sievert (Sv) genoemd.
h De effectieve totale dosis is het dosisequivalent vermenigvuldigd met de orgaanweegfactor.
i in J kg−1 ofwel sievert (Sv)

32 Iemand die besmet is, heeft radioactieve stof in of op zijn lichaam. Deze stof zendt straling uit,
waardoor diegene ook zelf wordt bestraald.

33 a Er komt radioactieve stof in het lichaam, dus is er sprake van besmetting.


b Er komt radioactieve stof in het lichaam, dus is er sprake van besmetting.
c Er komt geen radioactieve stof in het lichaam. Er is sprake van bestraling.
d Er komt geen radioactieve stof op de boterham of op de rugzak. Er is sprake van bestraling.

34 Gegevens:
m = 350 g = 0,350 kg
wR = 0,95
E = 0,21 J (in 60 s)
t = 15 s
Formules:
E
D=
m
H = wR ∙ D
0,21
De energie die de voet in 15 s ontving, is gelijk aan: × 15 = 5,25∙10–2 J.
60
E 5,25 102
D= = = 0,15 J kg–1
m 0,350
H = wR ∙ D = 0,95 × 0,15 = 0,14 Sv

+35 a Goede argumenten zijn bijvoorbeeld:


– Bij bestraling met protonen ontvangt het weefsel vóór de tumor een lagere dosis dan bij bestraling met
-fotonen.
– Bij bestraling met protonen ontvangt het weefsel achter de tumor geen dosis.
– Bij bestraling met protonen kun je ervoor zorgen dat de tumor het grootste deel van de straling
ontvangt.

75
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

60
b Per bestraling geldt D = = 2,0 Gy.
30
Gegevens:
m = 4,2 mg = 4,2∙10−6 kg
D = 2,0 Gy
Eproton = 70 MeV
E
Formule: D =
m
E
Uit D = volgt: E = D ∙ m = 2,0 × 4,2∙10−6 = 8,4∙10−6 J.
m
De energie van een proton is: 70 MeV = 70∙106 eV = 70∙106 × 1,60∙10−19 J = 1,12∙10−11 J.
De energie die het proton afgeeft, is Eproton = 0,80 × 1,12∙10−11 = 8,96∙10−12 J.
8,4 106
Het aantal protonen dat de tumor moet treffen, is gelijk aan = 9,38∙105.
8,96 1012
9,38 105
Per bestraling moet de protonenbundel: = 1,2∙102 s op de tumor vallen.
7,8 103

36 a De activiteit is het aantal vervalreacties per seconde.


24 kJ = 24∙103 J
24 103
A= = 6,7∙1016 Bq
3,6 1013
b -straling draagt bij aan de stralingsbelasting buiten het castorvat. - en -straling doen dat niet,
want die hebben een te klein doordringend vermogen om door de wanden van het castorvat heen te
komen.
c In een jaar heeft deze werknemer 600 × 1,5∙10−5 = 9,0∙10−3 Sv = 9,0 mSv ontvangen. Hij mag in
een jaar 20 mSv (Binas tabel 27D2) ontvangen.
Het opgelopen dosisequivalent overschrijdt de stralingsbeschermingsnorm dus niet.

37 a 3,0∙103 km2 = 3,0∙103 × 106 m2 = 3,0∙109 m2


De totale activiteit in het gebied was 3,0∙109 × 2,0∙106 = 6,0∙1015 Bq.
6,0 1015
Het percentage Cs-137 dat in het gebied terechtkwam, is × 100% = 7,1%.
85 1015
137 137 0 0
b 55 Cs → 56 Ba + 1 e + 0 
c -straling heeft een veel groter doordringend vermogen dan -straling.
E E
d Vul D = in de formule H = wR ∙ D in. Dan krijg je de gevraagde formule H = wR ∙ .
m m
e In Binas tabel 27D2 vind je dat de dosislimiet per jaar voor dit soort werknemers 1 mSv is.

Gegevens:
H = 1 mSv = 0,001 Sv
m = 75 kg
wR = 1
Formules:
E
H = wR ∙
m
E E
H = wR ∙ invullen geeft: 0,001 = 1 ∙ , waaruit volgt: E = 75 × 0,001 = 0,075 J.
m 75
Het lichaam mag dus maximaal 0,075 J energie absorberen uit de straling.
Per seconde absorbeert het lichaam: 2,4∙105 × 1,06∙10−13 = 2,54∙10−8 J.

76
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

0,075
Deze persoon mag dus = 2,95∙106 s in het gebied blijven.
2,54 108
2,85 105 2,95 105
Dat is = = 34 dagen.
60  60  24 8,64 104
f De halveringstijd van Cs-137 is 30 jaar.
Over 90 jaar zijn er drie halveringstijden verstreken en is de activiteit per m2:
3,0
1
1,2∙106 ×   = 1,2∙106 × 8 = 1,5∙105 Bq
1
2
 
g 1 Bij het verbranden van de bomen komen radioactieve stoffen in de lucht die kunnen worden
ingeademd.
2 Door een dikke laag zand wordt de intensiteit van de straling afgezwakt.

Eindopdracht – Ziekenhuis
38 a -straling heeft maar een heel kleine dracht en komt amper door de lucht heen. Ze zal de badge dus
vrijwel niet bereiken, laat staan er doorheen dringen.
137 137 0 0
b 55 Cs → 56 Ba + 1 e+ 0 
90 90 0
38 Sr → 39 Y+ 1 e
209 205 4
84 Po → 82 Pb + 2 He

c Sr-90, want het is van deze drie stoffen de enige die alleen -straling uitzendt.
d – Afscherming: beschermende kleding dragen tegen -straling, deze wordt dan geabsorbeerd;
vitale lichaamsdelen afschermen met een loden schort, want lood houdt -straling gedeeltelijk
tegen; een mondkapje dragen tegen het inademen van besmette stofdeeltjes.
– Afstand: het laken door een robotarm met GM-teller laten aftasten, want door de afstand tot de bron te
vergroten wordt onderweg meer -straling geabsorbeerd en minder -straling opgevangen.
– Tijd: door korter te werken wordt in totaal minder energie opgevangen.
t
e De halveringstijd van Sr-90 is 28 jaar. n = = 140 = 5,0.
t½ 28
Methode 1:
2 2 2 2
9,4∙106 Bq  4,7∙106 Bq  2,35∙106 Bq  1,18∙106 Bq  5,88∙105 Bq
2
  2,9∙105 Bq

Methode 2:
n 5,0
1 1
A = A0   = 9,4∙106 ×   = 2,9∙105 Bq
2
  2
f Gegevens:
A = 9,4∙106 Bq
t½ = 28 jaar (Binas tabel 25A) = 28 × 365 × 24 × 60 × 60 = 8,83∙108 s
0,693  N A  t½
Formule: A = →N=
t½ 0, 693
A  t½ 9, 4 106  8,83 108
N= = = 1,2∙1016
0, 693 0,693
De atoommassa van Sr-90 is 89,907 74 u (Binas tabel 25A).
Dit is 89,907 74 × 1,660 5∙10−27 = 1,49∙10−25 kg
Op het laken is 1,2∙1016 × 1,49∙10−25 = 1,8∙10−9 kg radioactief Sr-90.
g De halveringsdikte van lood voor röntgenstraling van 0,10 MeV is gelijk aan 0,0106 cm
(Binas tabel 28F).

77
Nova © Uitgeverij Malmberg

H11 Radioactiviteit

0,053
De dikte van 0,053 cm is dus gelijk aan: = 5,0 = 5,0 halveringsdikten.
0,0106
5
1
Het percentage van de straling dat wordt doorgelaten, is dan gelijk aan   × 100% = 3,125%.
2
Hieruit volgt dat 100 − 3,125 = 96,9% wordt tegengehouden.
h E = 0,73 ∙ P ∙ t = 0,73 × 0,15∙10−6 × 25 = 2,74∙10−6 J
m = 12 kg
E 2,74 106
H = wR ∙ =1× = 2,3∙10–7 J kg−1 (Gy)
m 12

78

You might also like