You are on page 1of 1

Antwoorden werkles hst 1 les 3 Wet van Ohm

1) a) Deze is constant dus R = U/I willekeurig punt aflezen R = 7,0/0,80 = 8,8 Ω


b) R = U/I = 4,0/0,60 = 6,7 Ω
c) C is Ohms, A is PTC B = NTC

2) lampje 1 want diode laat stroom door als stroom in pijl richting gaat.

vraag 3
Een diode laat slechts in één richting de stroom door. Stroom gaat van plus naar min. van B naar A en dus laat
alleen lamp 1 de stroom door. Lampje 1 gaat dus branden.

vraag 3

1) Sluit een ampère meter met batterij aan op rood en zwart. Nu verwarm je de sensor.
Gaat de stroom omhoog? er is een NTC in de schakeling. De weerstand is lager geworden
bij verwarmen waardoor de stroom groter kan worden.
gaat de stroom omlaag? er is een PTC in de schakeling. De weerstand is hoger geworden bij
verwarmen waardoor de stroom kleiner wordt.
2) sluit nu de ampère meter met batt aan op rood en geel.
veranderd de stroomsterkte bij verwarmen? R 2 is de ohmse weerstand.
blijft de stroomsterkte gelijk? R1 is de ohmse weerstand.

R2 aflezen bij 36 graden geeft: 22kΩ


Rt = 22 kΩ + 47,0 kΩ = 69 kΩ
I = U / R = 5,0 / 69 ·103 = 7,2464 ·10-5
U2 = I x R2 = 22 ·103 x 7,2464 ·10-5 = 1,6 V

vraag 4
a) stroomsterkte aflezen op t = 0 uur geeft 3,5 A
R = U / I = 1,5 / 4,0 = 0,38 Ω
b) G = 1 / R = 1 / 0,375 = 2,7 S
(2,6 bij tussendoor afronden. niet fout, maar 2,7 is beter)
c) zie diagram hiernaast.
d) Q = I x t = 3,5 x 6,5 x 3600 = 8,19 ·104 C
delen door lading 1 elektron geeft:
8,19 ·104 C / 1,60·10−19 C = 5,1·1023 elektronen

You might also like